EERSTE GRAAD B-stroom
BASISOPTIE
LAND- en TUINBOUW
Agrarische technieken en praktische oefeningen
ww-o 99LTb2B
03.99.LTB2b/ p.1
1 Visie Dit leerplan is het resultaat van een intens overleg tussen de verschillende scholen die dit beroepenveld aanbieden in het Gemeenschapsonderwijs (zie bijlage 2). Het sluit nauw aan bij de andere leerplannen en bij de basisvorming en dus ook bij de vakgebonden en vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen. Dit leerplan is bedoeld als een inleiding, een voorbereiding, op een mogelijke beroepskeuze in de agrarische sector. Het moet dan ook gezien worden als een ruime kennismaking om via observatie en handelingen in een zo groot mogelijk veld, een beter inzicht te krijgen in de diversiteit van activiteiten die deze sector rijk is. Van de geschoolde mensen die in de agrarische beroepen werken is bijna 20 % zaakvoerder geworden in de eigen zaak. Dat is in vergelijking met andere beroepen een hoog percentage. Er werken in deze beroepsgroep relatief weinig niet geschoolde mensen in loondienst tenzij onder de vorm van tijdelijke contracten en dan nog dikwijls binnen beperkte periodes (oogst). Men voorspelt dat in de komende jaren in deze sector vooral jobs zullen verloren gaan in de categorie van de lager geschoolde beroepen die “algemeen” zijn. De leerlingen die deze richting aanvatten hebben er dan ook alle belang bij op het einde van het zesde of zevende jaar een getuigschrift en/of een diploma te behalen. Het vak agrarische technieken en de daaraan gekoppelde praktische oefeningen heeft dan ook de bedoeling de leerlingen, via een eerste summiere kennismaking met een aantal aspecten, bewust een gemotiveerde keuze te laten maken. In de tweede en derde graad kunnen ze zich specialiseren in één of meerdere aspecten van de agrarische en de biologische sector. Een ruime keuze aanbieden die moet leiden tot een doorgedreven opleiding op beroepsniveau is de visie die in dit leerplan vertaald wordt. Gelet op de sterk stijgende graad van mechanisatie en informatisering moeten de leerlingen de mogelijkheid krijgen ook om te gaan met vakgebonden aspecten van technologie en informatisering. De leerlingen moeten als toekomstige verantwoorde burgers weten hoe zorg te dragen voor het milieu, de natuur, de planten en de dieren. Ze zullen kunnen leren hoe om te gaan met biologische en andere evenwichten in de natuur en dit in relatie tot economische en bedrijfsmatige aspecten van moderne uitbatingen. In de eerste graad zal dit vooral gebeuren via kennismaking, observatie en aspecten van verzorging. Dit moet leiden tot het ontwikkelen van verantwoordelijkheden voor dier, plant, mens en milieu. In de loop van de jaren zullen de leerlingen geleidelijk aan de complexiteit van de systemen dienen in te schatten door rekening te houden met de onderlinge relaties tussen de elementen. Dit zal leiden tot inzichten en attitudes die gericht zijn op respect voor omgevingsfactoren zoals bodem, waterhuishouding, milieubeheer, maar die ook oog hebben voor economische en bedrijfsmatige aspecten zoals kosten-batenanalyse van moderne bedrijven. Het is ook belangrijk aandacht te besteden aan planningsaspecten en dit zowel wat betreft seizoen- als periodeplanning. Om dit te realiseren werd dit leerplan dan ook planmatig en thematisch uitgebouwd. Theorie en praktijk werden nauw met elkaar verbonden en als een geheel behandeld. Uit de verschillende thema’s kan gekozen worden in functie van de mogelijkheden van de school en in functie van de keuze van de leerlingen en hun ouders.
2. Beginsituatie
03.99.LTB2b/ p.2
zie tabel lesstructuur bijlage 1 Vermits de meeste van deze leerlingen een bewuste keuze maken voor een beroep in de agrarische sector is het wenselijk de leerstof zoveel mogelijk te laten aansluiten bij deze belangstelling. Vanuit een elementaire kennis en een intrinsieke motivatie kan de leraar doelgericht zijn leerlingen inzichten en attitudes bijbrengen en hen tevens bewust maken van de belangrijke taak die voor deze sector is weggelegd in de economische dynamiek. Bij deze eerste grondige kennismaking zal dan ook aandacht moeten uitgaan naar zowel aspecten van teelten als aspecten van verzorging. Ook zal aandacht moeten uitgaan naar vakoverschrijdende aspecten zoals gezondheidszorg, milieubewustzijn, burgerzin. De agrarische sector heeft op dit vlak immers een belangrijke “natuurlijke” traditie te verdedigen en dit ondanks de regelmatig opduikende problemen van imagovervaging. In de eerste graad van het secundair onderwijs zal dan ook de klemtoon vooral liggen op de breedte in de benadering van de diverse aspecten met de mogelijkheid tot het beperkt uitdiepen van een aantal belangstellingscentra. We gaan er immers van uit dat de leerlingen die deze richtingen kiezen, wel een duidelijke beroepskeuze maken maar nog onvoldoende inzicht hebben in de diversiteit aan richtingen en mogelijkheden die er geboden worden. Daarom zal de leraar in de eerste lessen behoedzaam het terrein afbakenen, de leerlingen laten kennismaken met de verschillende aspecten en deze nadien dieper uitwerken. Daarom wordt ook bewust de mogelijkheid voorzien om vertrekkend van de beginsituatie een ruime keuze aan mogelijkheden te bieden qua thema’s in functie van de belangstelling en de beginsituatie van de leerling. Nadien worden ze behoedzaam verder ontwikkeld in relatie tot de mogelijkheden van deze leerlingen, de oriëntering die de school kan aanbieden en de keuzes die kunnen worden gemaakt. De herkomst en de voorgeschiedenis van de leerlingen is sterk verschillend. Ook leerlingen die uit het buitengewoon onderwijs komen kunnen deze graad aanvatten op basis van de leeftijd of eventueel in het tweede jaar na advies van de toelatingsraad en het CLB en na akkoord van de bevoegde diensten van de Minister van Onderwijs. Uit ervaring weten we dat hoewel een groot aantal leerlingen een bewuste keuze maken en intrinsiek erg gemotiveerd deze beroepen aanvatten, er in de klas ook leerlingen aanwezig zijn met een negatief zelfbeeld als gevolg van mislukkingen in het verleden. Dit houdt in dat de beginsituatie in de klas heel wat verschillen kan vertonen zowel qua ontwikkelingsniveau van de leerlingen als qua drijfveer. Dit heeft dan ook als gevolg dat van de leraar heel wat vaardigheden worden gevraagd om aan deze complexe beginsituatie tegemoet te komen. Deze eerste kennismaking met het beroep situeert zich tussen puberteit en adolescentieperiode. Ook hier kunnen de interne ontwikkelingsniveaus van de leerlingen sterk verschillend zijn. Rekening houdend met de complexiteit aan vroegere ervaringen en het verschil in referentiekader (geslacht, sociale herkomst, intrinsieke en externe motivatie…) is het belangrijk de wensen en verwachtingen van de leerlingen goed in te schatten en hun beginsituatie zo duidelijk mogelijk in kaart te brengen. Het zal dan ook een opdracht zijn van de beginklassenraad in zijn geheel maar zeker ook van de leraars die het meeste uren met deze leerlingen doorbrengen om via overleg elkaar te informeren en om te overleggen bij probleemgedrag. Dat dit met praktijkvakken wel gemakkelijker is omdat men de leerling actief kan benaderen hoeft geen betoog. Typische gedragswijzen als uitingen van egocentrisme (op zichzelf gericht zijn, vertrekken van het eigen ik, mijn domein …), publieksgericht gedrag (zich voortdurend in de belangstelling trachten te werken), aspecten van mythomanie (zich door verzonnen verhalen te vertellen een sterk imago geven) getuigen soms eerder van een nood aan belangstelling (affectie) dan van stoerheid.
03.99.LTB2b/ p.3
Is de leraar in de basisschool tot in het vierde leerjaar de afgod die alles weet, dan beseft de adolescent maar al te goed dat de volwassenen ook gebreken en tekortkomingen hebben. Daardoor ontbreekt het hen dikwijls aan een referentiekader en weten ze niet goed hoe zich te positioneren. Het gevolg is dikwijls het onderling zoeken van steun, het vormen van clans of kleine groepen waarin men beschutting kan vinden. Leerlingen op deze leeftijd hebben dikwijls nood aan duidelijkheid en concreetheid. De leraar TV en PV zal dan ook alles doen om dit referentiekader van zijn klas zo goed mogelijk af te bakenen via duidelijke afspraken en concrete opdrachten. Hij zal zich dienen op te stellen als een persoonlijkheid - een voorbeeldfunctie - die ruime aandacht heeft voor de begeleidende en opvoedende taak zowel naar de individuele leerling toe als wat de groepsrelaties betreft.
3. Algemene doelstellingen 3.1 Het PPGO Dit leerplan past in de algemene principes die vervat zijn in het pedagogisch project voor het Gemeenschapsonderwijs. De kernwaarden van het PPGO (Pedagogisch Project Gemeenschapsonderwijs) kunnen als volgt omschreven worden: Leidende principes: - pluralistische grondsla - rechten van de mens en rechten van het kind - optimale ontwikkeling voor ieder individu in een geest van erkenning en waardering in verscheidenheid. - verschil in oorsprong en ontwikkeling als verscheidenheid respecteren Te realiseren door: - eigen geaardheid en bekwaamheid stimuleren en ontwikkelen door iedereen zo ver mogelijk te brengen - aandacht opbrengen voor de totale persoonlijkheid - alle opvoedingscomponenten moeten evenwichtig aan bod komen - opvoeden tot een dynamisch mens- en maatschappijbeeld Acties: -
aandacht vragen voor traditie en voor nieuwe technologieën, voor mens en natuur openheid bewerkstelligen door inkijk, inzicht en inspraak aanzetten tot een actief deelnemen in beleid- en besluitvorming zich maatschappelijk actief inzetten door een sociaal engagement.
Dit dynamisch mens- en maatschappijbeeld, dat moet bijdragen tot de vorming van vrije mensen kan leiden tot : - openheid ten opzichte van anderen - vertrouwen in zichzelf - anderen kunnen benaderen in wereldperspectief - anderen kunnen benaderen in hun authenticiteit - open geest zonder vooroordelen maar met respect voor andersdenkenden - emotionele ethische bewogenheid binnen een maatschappelijk aanvaard waardenpluralisme - sociale bewogenheid door geëngageerde en constructieve instelling - gelijkwaardigheid tussen man en vrouw
03.99.LTB2b/ p.4
3.2 Doelstellingen voor het vak agrarische technieken op basis van het PPGO Het is noodzakelijk dat leerlingen in deze studierichting weten dat Vlaanderen een belangrijk producent, importeur en exporteur van agrarische producten is. Bij een eerste kennismaking is het dan ook belangrijk dat ze kennis maken met de veelheid aan producten en handelingen. Dit dient vooral te gebeuren via observatie en het uitvoeren van eenvoudige praktische bewerkingen. Via deze praktijkervaringen zal voornamelijk aan begripsstichting worden gedaan. De leraar zal in zijn lessen van de eerste graad een aanzet geven zodat leerlingen op het einde van de derde graad volgende doelen bereiken: • via diverse observatie- en werktechnieken met planten of dieren kunnen omgaan en dit in harmonische relatie tot de omgeving. Door observatie en zelfwerkzaamheid zullen leerlingen de onderlinge relaties in de natuur vinden; • uitgaande van observeren en praktijkervaring komen tot parate kennis. Observatie zal tevens de mogelijkheid geven om eenvoudige oplossingsmethoden te hanteren (van kennen naar zijn); • via concrete ervaringen problemen leren onderkennen en kritisch benaderen, d.w.z. explorerend leren. Door zelf te doen zal de interne motivering bij de leerlingen en dus ook de zelfcreativiteit gestimuleerd worden; • gesensibiliseerd worden voor de ontzaglijke waarde van het leefmilieu. De leerkracht doet derhalve aan milieu-educatie en maakt de leerlingen attent op de betekenis van de landschapszorg en op het belang van zijn leefmilieu; • sociale vaardigheden ontwikkelen. Door het beoefenen van groepswerk zal aandacht besteed worden aan het sociaal gedrag; • kennis hebben van de sociale rol die ze moeten vervullen. Door de nadruk te leggen op de verscheidenheid en de tegenstellingen in de maatschappij zal de verdraagzaamheid worden bevorderd; • een harmonisch evenwicht vinden tussen economische groei (welvaart) en de ecologische aspecten hieraan verbonden (welzijn); • de samenleving concrete diensten kunnen bewijzen. Dit is ook een vorm van burgerzin. De leraar zal in zijn lessen aandacht hebben voor de volgende opsomming: • Een geïndividualiseerde aanpak op basis van de eigenheid van elke leerling, zijn leefwereld, zijn wensen en verwachtingen • Een gedifferentieerde aanpak rekening houdend met de beginsituatie, het ontwikkelingsniveau en de aspiraties naar een later beroepsleven • Een gecoördineerde aanpak waarbij door overleg tussen collega’s gezorgd wordt voor een verticale en een horizontale samenhang tussen de lessen en de vakken. • horizontaal, dit wil zeggen binnen een zelfde klas, binnen een zelfde jaar maar over de verschillende vakken heen (afspraken over gebruik van materiaal in de verschillende vakken, evaluatiecriteria …) • verticaal betekent dat er ook overleg wordt gepland binnen het vak tussen de verschillende jaren die de leerling zal doorlopen tijdens zijn studieloopbaan (afspraken in verband met inhouden, met methodiek, met terminologie …) zodat overlappingen worden vermeden.
3.3 Doelstellingen voor het agrarisch onderwijs in de eerste graad • Het agrarisch onderwijs van de eerste graad is vooral praktijkgericht. Via praktijkbeleving zal de mogelijkheid geboden worden om zelf, onder leiding van de
03.99.LTB2b/ p.5
leraar, ervaring op te doen. • Het agrarisch onderwijs van de eerste graad is zo ingericht dat verschillende aspecten aan bod dienen te komen zodat op het einde van de eerste graad de leerling in staat is voorzichtig binnen de gekozen opleiding eigen keuzes te maken die moeten leiden tot latere specialisaties. • Het agrarisch onderwijs is toekomstgericht. Leerlingen moeten leren om zelfstandig te werken en vaak (groeps)opdrachten te vervullen. In de eerste graad zal de leraar dan ook aandacht besteden aan zelfstandigheid en zin voor verantwoordelijkheid. Ook zin voor organisatie en planning zijn belangrijke attitudes waaraan aandacht zal worden besteed. Automatisering en informatietechnologie spelen in de agrarische sector een steeds belangrijkere rol. Ook dit aspect mag niet verwaarloosd worden. • Het agrarisch onderwijs stimuleert de creativiteit van leerlingen. De agrosector kent geweldige uitdagingen maar ook lastige problemen. Daarvoor zijn dynamische en inventieve mensen nodig. In uitvoering van het Besluit van de Vlaamse regering tot bepalen van de eindtermen en ontwikkelingsdoelen van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs (dd 20 06 1996) dienen ook de vermelde vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen bij de leerlingen worden nagestreefd.
3.4 Specifieke doelstellingen voor het beroepenveld De leerlingen kennen: 1. Elementaire begrippen in verband met grondstoffen, materialen en teelttechnieken 2. De verschillende bewerkingen en verzorgingstechnieken die in het jaar werden gezien 3. De namen van planten of dieren en hun specifieke kenmerken De leerlingen kunnen: 4. Eenvoudige gereedschappen hanteren en een juiste houding aannemen bij gebruik het ervan 5. Het belang van een handeling aantonen en argumenteren 6. Beperkt zelfstandig werken 7. In functie van de opdracht een juiste werkhouding aannemen 8. De verschillende bewerkingen die in het jaar werden gezien planmatig onderscheiden 9. In concrete situaties een concrete werkmethode volgen, argumenteren waarom en de acties in hun chronologisch verband ordenen 10. Het belang inzien van de eigen werkorganisatie (werkpost, opdracht, tuintje … ) De leerlingen handelen (zijn) 11. milieubewust 12. sociaal verantwoord, 13. taakgericht 14. gericht op kwalitatieve afwerking op basis van opgelegde of van eigen criteria 15. met aandacht voor veiligheid 16. met zorg voor het eigen materiaal en voor het materiaal van een ander De agrarische sector is zeer uitgebreid en omvangrijk. In eerste instantie is het belangrijk dat de leerlingen inzicht krijgen in de diverse sectoren die tot de land- en tuinbouw behoren. Er zal dus aandacht besteed worden aan:
03.99.LTB2b/ p.6
De productiesector : bijvoorbeeld akkerbouw, veeteelt, bloementeelt, groenteteelt, fruitteelt, boomteelt, … De verwerkende sector : bijvoorbeeld: groenvoorziening en verfraaiing, bloemsierkunst, bosbouw… De toeleveringssector : bijvoorbeeld: meststoffen, pesticiden, machines, substraten, … De dienstverlenende sector: bijvoorbeeld: onderzoek, voorlichting, hoevetoerisme, kinderboerderijen, dierenverzorging … De leerlingen moeten het economisch belang van de agrarische sector in België en in de EU kennen. Ze moeten weten dat Vlaanderen (België) niet alleen een belangrijke producent maar eveneens importeur en exporteur van land- en tuinbouwgewassen is. Het is algemeen bekend dat de agrarische sector de laatste tijd regelmatig de media haalt met negatieve berichten (dolle koeienziekte, mestactieplan, water- en bodemverontreiniging, …) en steeds strengere productiecriteria opgelegd krijgt. De leerlingen moeten niet alleen met deze ontwikkelingen vertrouwd gemaakt worden, maar moeten tevens een positief beeld van de sector krijgen (gesloten teeltsystemen, geïntegreerde productie van groenten en fruit, het Vlaams milieuplan sierteelt (VMS, …). De leerlingen moeten weten dat de landen tuinbouw en het milieu elkaar nodig hebben.. Ze moeten weten dat de consument meer en meer belang hecht aan milieuvriendelijk gekweekte producten. Dit past in een vakoverschrijdende benadering met de nadruk op milieu-educatie en burgerzin. De leerlingen moeten vertrouwd geraken met de verschillende teeltsystemen (grondteelt, containerteelt, hydro-cultuur, substraatteelt, In-Vitrocultuur, …) en teelthandelingen (vermeerderen, planten, oogsten, …) die in de tuinbouw toegepast worden. De leerlingen moeten weten dat planten en dieren dag in dag uit verzorging nodig hebben om te kunnen uitgroeien tot een kwaliteitsproduct. Ze moeten weten dat hiervoor heel wat hulpmiddelen (mechanische, biologische en chemische) gebruikt worden. Ook het belang van de automatisatie en de informatisatie moet worden benadrukt. De leerlingen moeten weten dat klimaatbeheersing essentieel is voor kasplanten en dat dit niet kan zonder een computergestuurde installatie.
4 Algemene pedagogisch-didactische wenken en didactische middelen 4.1 De structurele uitbouw van het jaar In een voorbereidende fase voorafgaand aan het schooljaar zal een planning worden opgemaakt van de verschillende leerstofonderdelen die in de loop van het jaar zullen uitgewerkt worden. Hierbij moeten minimaal 2 van de 4 sectoren aan bod komen. • de productiesectoren : • de verwerkende sector • de toeleveringssector • de dienstverlenende sector Het totaal aantal lestijden op weekbasis is vastgelegd op 18 in het tweede jaar. De 18 lestijden zijn opgesplitst in 4 uur TV en 12 tot 14 uur PV.
03.99.LTB2b/ p.7
2 aanvullende lestijden
kunnen worden besteed aan de uitwerking van een vakkenoverstijgend project dat past in de belangstellingssfeer van de leerlingen. De opmaak van deze indeling en de invulling van de leerinhouden zal het voorwerp uitmaken van vakgroepwerking. Zowel de planning als de inhoud zullen intern verdeeld worden in relatie tot de bekwaamheidsbewijzen, de specialisatie, de vooropgestelde onderwerpen en uitwerkingen. Elk jaar zal per leerjaar een dergelijke jaarplanning worden opgemaakt en ter beschikking liggen van inspectie en begeleiding. Daarin wordt vermeld wie wat geeft, hoe de verdeling per jaar zal worden georganiseerd en hoe de verschillende inhouden worden verdeeld. Een jaarvorderingsplan zal schematisch worden uitgebouwd en volgende aspecten omvatten : week, sector, lesonderdeel of leerinhoud en plaats, wie de les geeft, doelstellingen (eventueel nummering m.i.v. vakoverschrijdende aspecten of in samenwerking met…), aantal uren of lestijden, opmerkingen (les verschoven naar … wijziging, uitstap …) Voorbeeld Week 4
Sector Productie Productie
Productie
Leerinhouden en plaats overplanten van sla Eigen akker Stekken van begonia Serre 2 ongeslachtelijke vrpl lokaal 20 Oef. Determineren bomen arboretum + lokaal 21
Wie Janssens
Doelst. 1,4,11
Uren 4
Peters
2, 4,6
3
Janssens Carels
1,3 3,9
1 10
opmerking
5
Vermits de eerste graad eerder bedoeld is als een ruime kennisname van verschillende aspecten van agrarische activiteiten wordt de nodige ruimte en tijd gegeven om ook dieper in te gaan op het praktijkgerichte van aanverwante technologische aspecten. Vermits de leerlingen geen specifieke initiatie krijgen in bijvoorbeeld mechanica, elektriciteit, voeding … is het noodzakelijk dat de leraar in zijn lessen deze aspecten behandeld vanuit een praktisch oogpunt. Het vak technologische opvoeding wordt dus in het tweede jaar als het ware thematisch geïntegreerd in de opleiding land- en tuinbouw. Het is dan ook wenselijk dat hierover overleg wordt gepleegd met de leraar uit het eerste jaar. De problemen die in de lessen behandeld worden kunnen dan ook vanuit verschillende oogpunten belicht worden. Dit vraagt van de leraar praktijk een bredere kijk. De technologische aspecten worden geïntegreerd in de praktijkervaring. Daarom ook is het aantal lestijden TV eerder beperkt in aantal (4 lestijden) en kan een ruimere aandacht uitgaan naar het observeren (van planten, dieren, materialen) en het zelf uitvoeren van eenvoudige werkopdrachten Het is belangrijk voor de leerlingen dat ze bij een eerste kennismaking zo snel mogelijk vertrouwd worden met de omgeving waarin ze enkele jaren zullen doorbrengen. In het begin van de opleiding zal dan ook vooral aandacht uitgaan naar de kennismaking met de infrastructuur van de school, de reglementen, en de wederzijdse verplichtingen tussen school, leraar en leerling. Aandacht zal gaan naar afspraken in verband met het gebruik en de organisatie van de ruimte. Afspraken zullen worden gemaakt in verband met het gebruik van de tuin, de akkers en dit in relatie tot de afvalproblematiek, het onderhoud van het materiaal en van de infrastructuur. Ook dienen aspecten van veiligheid, hygiëne en welzijn in de werkplaatsen bijzondere belangstelling te krijgen. Belangrijk is daarbij niet alleen het hoe maar ook het waarom te behandelen en de leerlingen als het ware mede-eigenaar te maken van de problemen die kunnen ontstaan bij slecht onderhouden materialen, rondslingerende werktuigen en afval …
03.99.LTB2b/ p.8
In welke mate dient cognitieve kennis te worden verworven in de verschillende onderdelen? Deze opleiding is in hoofdzaak beroepsgericht. Aandacht moet gaan naar een evenwicht tussen zuivere cognitieve elementen en inhouden en activiteiten die in de belangstelling staan van leerlingen, aansluiten op de belevingswereld van de leerlingen. De leraar moet de mogelijkheid krijgen zijn leerstof aantrekkelijk te laten “beleven”. De wisselwerking met de 2de graad is belangrijk. Een breed cognitief vlak is nodig voor dingen waar we niet omheen kunnen Hier moeten verticaal (tussen de graden in) afspraken gemaakt worden. Dit heeft zowel te maken met het hanteren van een welbepaalde terminologie (classificatiesysteem van bloemen bijvoorbeeld) als met de teelten die zullen aan bod komen. Het verdient aanbeveling te komen tot de opbouw van een fichesysteem (datasysteem) waar de leerling kan op steunen gedurende de verschillende jaren. Hij moet daarbij weten dat niet overal eenzelfde ordeningskader wordt gebruikt maar hij moet wel in staat zijn de geziene planten (systematiek) te plaatsen binnen het ordeningskader dat op school wordt gebruikt. Dat dit in de eerste graad uiterst beperkt moet blijven hoeft geen betoog.
4.2 Methodologische wenken Omdat het vak agrarische technieken een basisvak is zal er bij de verwerking van de doelstellingen en de leerinhouden naar gestreefd worden zoveel mogelijk te coördineren met andere vakken. De samenwerking tussen natuurwetenschappen (of project) en agrarische technieken ligt voor de hand maar ook coördinatie met taalvakken, wiskunde… geeft de mogelijkheid tot een bredere uitwerking en een meer leerlinggerichte benadering. De taak van de leraar is veeleisend, zeker bij leerlingen die een beroepsopleiding willen volgen. Deze leerlingen hebben meestal een duidelijk verwachtingspatroon enerzijds, maar hebben ook dikwijls problemen gehad in het verleden zodat hun zelfbeeld soms negatief werd beïnvloed. Het vraagt van de leraar dan ook heel wat agogische vaardigheden zeker voor de lessen die theoretisch worden opgevat. In principe wordt er echter zoveel mogelijk uitgegaan van praktijk en praktijkervaring. De thematische benadering die wordt voorgeschreven laat dit toe. De ruimte die geboden wordt in het leerplan geeft nog bijkomende mogelijkheden. Het feit dat de leraar praktijk zeer dicht bij de leerlingen staat is ook een niet te versmaden voordeel. Bij het zelfstandig werken zal de leraar dan ook bijzondere aandacht besteden aan volgende stappen 1. De instap De situering van de leerstof gebeurt klassikaal; leerlingen worden gemotiveerd, eventueel aan te wenden methoden of technieken worden toegelicht of herhaald en er wordt meegedeeld welke tijd en leermiddelen beschikbaar zijn. 2. De zelfstandige verwerking Gedurende de taakverwerking vervult de leraar een begeleidendremediërende functie; eventuele tussenkomsten zijn er vooral op gericht om de leerling zelf (de oorzaken van) eventuele fouten te laten ontdekken. 3. Het leergesprek Een mededeling van een resultaat is aanleiding tot een discussie of reactie waarin alle leerlingen kunnen betrokken worden; de leraar fungeert als moderator. Het aspect verzorging of het project beoogt een synthesebeeld van de bestudeerde leerstof. Best is dit te doen via een uit te werken project dat vakoverschrijdend wordt aangepakt. Ook hier is gestructureerd overleg tussen verscheidene vakleraren, de schoolleiding en de betrokken leerlingen noodzakelijk. Het overleg kan ook opgenomen
03.99.LTB2b/ p.9
worden in de voorbereidingsfase van het project. De mate van openheid naar de leerlingen toe kan het halen van vakoverschrijdende doelstellingen op verschillende domeinen bepalen. Ook de evaluatie kan in een fundamenteel gewijzigde vorm doorgaan. Om de vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen van de eerste graad na te streven (zie bijlage 3) kunnen in bepaalde leerstofitems uit dit leerplan nadrukkelijk vakoverschrijdende aspecten worden ingepast. Volgens de plaats die het vakoverschrijdend leren krijgt in het pedagogisch schoolprofiel van het SWP kan dit op verschillende wijzen gebeuren. • integratie binnen het vak • multidisciplinaire benadering : gezamenlijk thema binnen een beperkt aantal vakken (thematisch) • interdisciplinaire benadering : doorbreken van de vakken en werken met een alternatief roostersysteem • transdisciplinaire benadering: integratie in het hele schoolgebeuren.
4.3 Voor te leggen documenten Beginnende leraren of leraren die minder dan vijf jaar vertrouwd zijn met het leervak, worden geacht een lesvoorbereiding ter beschikking te hebben. Hierin worden de beginsituatie, lesdoelen, een relatie tussen leermiddelen-inhoud-methode-evaluatie en een bordschema opgenomen; formulering van een eindsynthese staat in rechtstreeks verband met de hoofddoelstelling van de les. Leraren met meer dan vijf jaar leervakervaring beschikken over een lesscenario waarin de hoofddoelstellingen, de leermiddelen en een fasering zijn opgenomen; er mag verwezen worden naar een ingevuld werkblad of handboek, maar deze elementen kunnen een functioneel opgestelde lesvoorbereiding of lesscenario niet vervangen. Het jaarvorderingsplan (zie hoger) per leerjaar verduidelijkt de volgorde van de lessen. De structuur van het document dient overzichtelijk te zijn uitgewerkt zoals op het model in voorbeeld. Vandaar de aanbeveling voor een tabelmatige opbouw waarin beknopt de met het leerplan overeenstemmende inhoud (met nummering van de doelstelling), de geplande datum van realisatie (op weekbasis), de daadwerkelijke realisatiedatum en een kolom met opmerkingen zijn weergegeven. Bij de opmerkingen kunnen allerlei aanwijzingen worden gegeven die reflecterend leren bevorderen (b.v. excursie, toets). Het plan wordt regelmatig aangevuld en ingeleverd en kan herzien worden in de loop van het schooljaar. Dit jaarvorderingsplan vervangt het document “behandelde leerstof” op voorwaarde dat telkens de data van de lessen worden vermeld. De volgorde van de hoofdstukken kan gewijzigd worden. Zoals hiervoor bepaald is het noodzakelijk dat het inleidend hoofdstuk als eerste wordt aangevat aangezien het als een initiatie in een aantal werkmethoden en technieken kan opgevat worden. Deze vaardigheden worden immers ingeoefend in de volgende hoofdstukken. Inschakeling in een onthaalles is op zijn plaats: vanuit een verkenning van de school in zijn ruimtelijke samenhang, kan de omgeving worden verkend. Het evaluatieschrift omvat zowel de lijst van de punten als de informatie die werd geregistreerd in verband met de beginsituatie van de leerling, zijn verwachtingen. Het geeft ook een overzicht van de vorderingen die hij/zij in de loop van het jaar maakt in relatie tot kennis, kunnen en zijn. Eventueel kan ook melding gemaakt worden van ervaringen uit de klassenraad.
5 Leerplandoelstellingen, leerinhouden en wenken 5.1. Structuur leerinhouden
03.99.LTB2b/ p.10
1. Kennismaking met de land- en tuinbouwinfrastructuur. 1.1. Grondplan van de school 1.2. De afdeling bloementeelt 1.3. De afdeling groenteteelt 1.4. De afdeling fruitteelt 1.5. De afdeling boomteelt 1.6. Het park 1.7. Veeteelt 1.8. Dierenverzorging 1.9. Verkoop 1.10. De machineloods 2. Land- en tuinbouw. 2.1. Onderscheid maken tussen landbouw en tuinbouw. 2.2. Indeling van de land- en tuinbouwgewassen (veeteelt, akkerbouw, bloementeelt, groenteteelt, fruitteelt, boomteelt, tuinaanleg en –onderhoud, bloemschikken) 2.3. Relatie grondoppervlakte – mechanisatie – werkmethoden – teelten. 3. Relatie tuinbouw en milieu 3.1. Op de school. 3.1.1.Welke afval wordt er op school geproduceerd? 3.1.2.Wat wordt met dit afval gedaan? 3.1.3.Waarom moet afval gesorteerd worden? 3.1.4.Scheidingsregels en opslagruimten. 3.2. In Vlaanderen. 4. Kennis van materiaal en grondstoffen. 4.1. Handgereedschap (soorten, gebruik, onderhoud, …) 4.2. Verpakkingsmaterialen - transportmiddelen 4.3. Potten 4.4. Steunmateriaal - bindmaterialen 4.5. Grond en substraten 4.6. Meststoffen en grondverbeteringsmiddelen 4.7. Gewasbeschermingsmiddelen 4.8. Grondbedekkingsmaterialen 4.9. Folies en doeken 4.10. Verzorgingsmateriaal 5. Kennismaking met werktuigen en machines. 5.1. Naamgeving 5.2. Gebruik 6. Welzijn op het werk 6.1. Hygiëne 6.2. Veiligheid 6.3. Beschermingsmiddelen 6.4. Gezondheid (ergonomie) 7. Teeltobservatie van enkele belangrijke teelten (bv; veeteelt: kweken van paarden, …) 8. Eenvoudige teelt- en onderhoudswerkzaamheden 8.1. Generatieve vermeerdering 8.1.1.Oogsten van zaden van inheemse bomen en struiken 8.1.2.Zuiveren van zaden van struiken 8.1.3.Stratificeren van zaden van inheemse bomen en struiken 8.1.4.Zaaien in de volle grond (breedwerpig – op rijen) 8.1.5.Zaaien in kistjes 8.2. Vegetatieve vermeerdering 8.2.1.Maken en steken van bladstek 8.2.2.Maken en steken van stengelstek 8.2.3.Maken en steken van kopstek 8.2.4.Scheuren
03.99.LTB2b/ p.11
8.3. Onderhoud en gebruik van het persoonlijk materiaal van de leerlingen 8.4. Hakken – harken – wieden 8.5. Opmeten van een perceel (eenvoudig) 8.6. Verspenen in perspot of multiplaten 8.7. Oppotten 8.8. Planten en rooien van bloembollen 8.9. Aanplanten van een bloemperk 8.10. Plukken van fruit 8.11. Oogsten van bosgoed – groenten - sierbomen 8.12. Sorteren en inregelen van struiken en zaailingen van bosbomen 8.13. Bewaren van groenten en fruit 8.14. Maken van een eenvoudig bloemstuk 9. Zelf planten kweken (eigen perceel) of dieren verzorgen 10. Nomenclatuur 10.1. Plantenlijst of dierenlijst 10.2. Plantenfiches of dierenfiches
03.99.LTB2b/ p.12
5.2. Structuur, doelstellingen, inhouden en wenken 1. Kennismaking met de land- en tuinbouwinfrastructuur.
Leerplandoelstellingen 1,15
Leerinhouden
De leerlingen kunnen Opmaken grondplan van de school • de verschillende delen van de school op plan aanduiden en benoemen.
1,15 • De infrastructuur in de afdeling herkennen; • Inventariseren en de verschillen in opkweek aantonen; • De verschillende teelten onderscheiden;
De afdeling bloementeelt Bezoek aan de afdeling Aantonen van teelten in openlucht en onder glas. Indelen van de gewassen volgens temperatuur. Het In-Vitro labo
• De infrastructuur in de afdeling herkennen; • Inventariseren en de verschillen in opkweek aantonen; • De verschillende teelten onderscheiden.
De afdeling groenteteelt Bezoek aan de afdeling Aantonen van teelten in openlucht en onder glas. Indelen van de gewassen volgens temperatuur. Specifieke teelten
1,15
03.99.LTB2b/ p.13
Specifieke wenken De leerlingen beschikken over een plan van de school waarop de afdelingen aangeduid worden. Twee belangrijke invalshoeken • weten waar alles zich bevindt • weten waarvoor “het” dient De leerlingen beschikken over een detailplan van de afdeling met aanduidingspunten. Opmeten van kassen en percelen. De resultaten weergeven op plan. De temperaturen weergeven op plan. Vb. de orangerie De leerlingen beschikken over een detailplan van de afdeling met aanduidingspunten. Opmeten van kassen en percelen. De resultaten weergeven op plan. De temperaturen weergeven op plan. Vb. Substraatserre Witloofforcerie Champignonteelt
1,15 • De infrastructuur in de afdeling herkennen. • Een onderscheid maken tussen kleinfruit, steenfruit en pitfruit. • De gebruikte biologische bestrijdingsmiddelen inventariseren. • De relatie leggen tussen de verschillende teeltmethoden. 1,15
• de infrastructuur van de afdeling herkennen.
1,15
• de infrastructuur van de afdeling herkennen. • de verschillende borders kunnen inventariseren en aanduiden. • merkwaardige bomen visualiseren. • onderscheid maken tussen varkens, koeien, kleinvee, paardenfokkerijen • de gebruikte veeteeltmethoden inventariseren en onderscheiden
1,15
1,15
1,15
1,15
• onderscheid maken tussen verzorging van rijpaarden en andere dieren • gebruikte verzorgingsmethoden onderscheiden en inventariseren • de werking van de verkoop kunnen beschrijven • het rollend materieel en het handgereedschap kunnen inventariseren.
De leerlingen beschikken over een plan van de afdeling met aanduidingspunten.
De afdeling fruitteelt. Bezoek aan de afdeling. De fruitaanplantingen De frigo’s De sorteerplaats De stapelruimten
Opmeten van percelen en ruimten. De leerlingen mogen de verschillende fruitsoorten proeven en betasten.
De biologische bestrijdingsmiddelen
De afdeling boomteelt. Bezoek aan de afdeling. Containerveld. De afdeling park (tuinaanleg onderhoud) Bezoek aan de afdeling Indelen van de beplanting.
en
De afdeling veeteelt Bezoek aan een veeteeltbedrijf Veeteeltinstallaties Stallen K.I. De afdeling dierenverzorging Bezoek manege + fokkerij + dierenkliniek Stallingen, infrastructuur, verzorgingsmiddelen, dierenkliniek De verkoop. Afwegen van groenten en fruit Verpakken van groenten en fruit. De machineloods.
Bekijken van nestkastjes, torenvalken, seksvallen, … De leerlingen beschikken over een detailplan van de afdeling met aanduidingspunten – De leerlingen beschikken over een detailplan van de afdeling met aanduidingspunten Aanduiden op plan van de verschillende plantenborders en merkwaardige bomen. De leerlingen beschikken over een plan van een veeteeltbedrijf. Opmeten van individuele en gemeenschappelijke stallingen. De leerlingen proeven van de productie: boter, kaas, melk, eieren. Opmeten van stallen en verzorgen van infrastructuur en dieren.
Openingsuren en prijzen noteren. Lijst opmaken van groenten en fruit per seizoen. Lijst opmaken van het materieel Gebruik maken van folders, …
2. Land- en tuinbouw.
Leerplandoelstellingen
03.99.LTB2b/ p.14
Leerinhouden
Specifieke wenken
1
3
• De begrippen landbouw en tuinbouw van elkaar kunnen onderscheiden. • Een verband kunnen leggen tussen de grondoppervlakte, de teeltmethode en de mechanisatie van een bedrijf • De verschillende landbouwproducten kunnen inventariseren. • Met voorbeelden kunnen aantonen welke gewassen er tot de landbouw en tot de tuinbouw behoren.
03.99.LTB2b/ p.15
Onderscheid tussen land- en tuinbouw Wat is landbouw ? Wat is tuinbouw ? De relatie grondoppervlakte, teeltmethode, mechanisatie op verschillende soorten bedrijven Indeling land- en tuinbouwgewassen Manier waarop landbouwgewassen worden ingedeeld Manier waarop tuinbouwgewassen worden ingedeeld
Leerkracht gebruikt duidelijk prentmateriaal Leerkracht kiest commerciële gewasvoorbeelden Leerlingen zoeken prentmateriaal over de verschillende land- en tuinbouwgewassen. Leerlingen maken een collage met een onderverdeling landbouw en tuinbouw. Groenten Fruit Niet-eetbare tuinbouwproducten. Plantaardige producten Dierlijke producten
3. Relatie tuinbouw en milieu
Leerplandoelstellingen 11 11,12 13
• •
In verschillende fracties sorteren Argumenteren en motiveren waarom dient te worden gesorteerd • Plaatsen op school en op plan aanduiden waar wordt gesorteerd
Leerinhouden Op school geproduceerd afval Weten wat wordt gedaan met dit afval. Weten waarom afval gesorteerd wordt Scheidingsregels en opslagruimten.
Specifieke wenken Plan van de school is voorhanden waarop de verschillende plaatsen zijn aangeduid waar kan worden gesorteerd
4. Kennis van materialen en grondstoffen (keuze uit)
Leerplandoelstellingen 1
2,14
1
1,2,9 1,11
1,11,15
Leerinhouden
Toepassen van eenvoudige handgereedschappen
4.1 Handgereedschappen : grondbewerkingsgereedschappen snijgereedschappen
Onderscheiden van verschillende verpakkingsmaterialen per afdeling
4.2 Verpakking : . Groenteteelt : . Bloementeelt : . Fruitteelt :
Onderscheiden van verschillende potmaten en –vormen
4.3 Potten: . Maten . Vormen : vierkant, rond, drainage . Toepassingen : schikking :verband 4.4 Steunmaterialen - bindmaterialen : ringsteunen, clips, stokjes, touw 4.5 Grond- en organische substraten organische stekgrond, niet-organische stekgrond 4.6 Meststoffen en grondverbeteringsmiddelen : . Organisch . Anorganisch
Verwoorden van de diverse toepassingen Beschrijven van diverse steunmaterialen en bindmaterialen Kenmerken van gronden en substraten kunnen weergeven Ordenen van meststoffen (organische, anorganische) Ordenen van de grondverbeteringsmiddelen (natuurlijke – scheikundige)
03.99.LTB2b/ p.16
Specifieke wenken Stekken maken : zomerstek, winterstek Gebruik van snoeiboom, mes Bij aanleg van proefveldjes. spade , hark, hak. Observeren tijdens teelten ajuin, tomaat, sla : kisten plantenhoes, snijbloemenhoes palox, fruitkist . Observatie van de potten in de afdelingen . Observatie, gebruik en schikking . Gebruik en schikken tijdens teeltwerkzaamheden .Waarnemen in de diensten .Ontleden, observeren, kijken, voelen, in de verschillende afdelingen .Meststofverpakking aflezen .Organische meststoffen toedienen . Grondbverbeteringsmiddelen observeren
1,15
1
1,2 1,2,12,14
Onderscheiden van natuurlijke en scheikundige bestrijding Benoemen van de op de school aanwezige grondbedekkingsmat Onderscheiden van verschillende folies en doeken Benoemen van het verzorgingsmateriaal Onderscheiden van soorten verzorgingsmateriaal
4.7 Gewasbescherming : . Scheikundig . Biologisch 4.8 Grondbedekkingsmaterialen : . Natuurlijke . Kunstmatige 4.9 Folies en doeken : 4.10 Verzorgingsmateriaal
. Waarnemen in de verschillende afdelingen
. Waarnemen in de verschillende diensten
Waarnemen in de verschillende diensten vb. : noppenfolie, acryldoek, plastiek Waarnemen in veeteeltbedrijf vb: manege
5. Kennismaking met werktuigen en machines op de school
Leerplandoelstellingen 1,2 1,2,4,5,6,7,15
Leerinhouden
Enkele belangrijke machines voor gebruik in Land- en tuinbouwmachines land- en tuinbouw herkennen en benoemen Materialen Enkele belangrijke materialen die in land- en tuinbouw gebruikt worden kunnen vernoemen
03.99.LTB2b/ p.17
Specifieke wenken Aanpassen aan het bestaand materiaal en aan de interesse van de leerlingen.
6. Welzijn op het werk
Leerplandoelstellingen 1,6,7
12,15,16
7
Een correcte werkhouding aannemen
15
De werkkledij op een correcte en verzorgde manier kunnen dragen
12,15
Leerinhouden
1. Veiligheid. Risico’s uitsluiten aan de hand van 1.1 Begrip veiligheid eenvoudige risico-analyses. 1.2 Arbeidsongevallen 1.3 Beroepsziekten 1.4 Schade aan gebouwen Het gebruikte materiaal correct onderhouden 1.5 Schade aan installaties en ordelijk plaatsen 1.6 Schade aan machines 1.7 Voorkomen van verliezen of verlaagde productie 1.8 Veiligheidssignalering : verbods-, waarschuwings-, gebods- en reddingstekens (pictogrammen)
Kunnen instaan voor persoonlijke hygiëne
2. Ergonomie 2.1 Begrip 2.2 Ontwerpen van werkomgevingen en - methoden 2.3 Werkbelasting en werkbelastbaarheid 2.4 Werkhouding
3. Gezondheid 3.1 Principe 3.2 Werk en beroep 3.3 Beroep en ziekte 3.4 Belasting door omgevingsfactoren 4. Hygiëne 4.1 Hygiënische voorzieningen 4.2 Werkplaatshygiëne 4.3 Hygiëne van de persoon
Specifieke wenken Welzijn op het werk is geen losstaand begrip. Het moet m.a.w. geïntegreerd worden in het ganse leerproces. Leerkrachten en leerlingen moeten op elk moment, in elke les, zich wel, zich goed, zich veilig voelen. Werken aan geïntegreerde veiligheid. Verschil tussen schade en risico Met en zonder letsel(s) Meest voorkomende letsels in tuinbouw bv. Brand Mogelijke gevolgen voor mens, machine en werktuigen Economische en financiële aspecten Aanpassing van het werk aan de mens en omgekeerd. Voorbeelden uit de verschillende afdelingen in de tuinbouw Statische en dynamische spierbelasting. Tilformule. Tiltechnieken, reikwijdte, zithouding, lichtinval, Voorkomingsbeleid. Gevaren, bv. bespuitingen Beroepen met verhoogd risico Fysische, scheikundige, biologische en psychologische aspecten Lokalen met uitrusting Op de werkpost Kledij ook van collega's
7. Teeltobservatie van enkele belangrijke teelten
Leerplandoelstellingen
03.99.LTB2b/ p.18
Leerinhouden
Specifieke wenken
8 2
Opmaken van een teeltfiche met vermelding Het teeltverloop beknopt kunnen weergeven. van : De groei-omstandigheden van de plant kunnen beschrijven.
De leerlingen beschikken over voorgedrukte teeltfiches waarop de gegevens worden ingevuld. (tijdstip - plaats - ras - klimaat - dichtheid …) (tijdstip - plaats - afstand - …)
Zaaien en opkweek
13
De plantafstand kunnen opmeten Planten
(voeding – klimaat – gewasbescherming – specifieke zorgen eigen aan de teelt - …) (tijdstip – methode – hoeveelheid - …)
5
De teeltzorgen kunnen opnoemen en beknopt beschrijven.
Teeltzorgen
(methode – sortering – verpakking - …)
De oogst- of rooimethode beknopt kunnen beschrijven.
Oogsten of rooien
Het verkoopsklaarmaken beknopt kunnen beschrijven.
Verkoopsklaar maken
5
5
03.99.LTB2b/ p.19
In de verschillende afdelingen wordt minimum 1 specifieke teelt gevolgd van bij het opstarten van de teelt tot het verkoopsklaarmaken. De leerlingen brengen om de 14 dagen een bezoek aan de diverse teelten om de veranderingen vast te stellen en te noteren. Het is aan te raden dat door de afdelingsverantwoordelijken duidelijke informatieborden worden geplaatst bij deze teelten.
8
De dierenverzorging beknopt kunnen weergeven
2
De leefomstandigheden van het dier kunnen beschrijven
5
13
De zorgen kunnen opnoemen en beknopt beschrijven De onderhoudsmethoden beknopt kunnen beschrijven (vb voeding,...)
03.99.LTB2b/ p.20
Opmaken van veeteeltfiche met vermelding van: • een beschrijvend en grafisch signalement • gezondheidsfiches • verzorgingsfiches
De leerlingen beschikken over voorgedrukte veeteeltfiches waarop de gegevens worden ingevuld. Signalement leeftijd, geslacht, kleur, stokmaat, aftekeningen, stamboek, stamboeknummer grafisch: rechterzijde, linkerzijde voorbeen + achterbeen achteraanzicht hoofd, neus, onderlip. Naam dier en identificatiegegevens Stalnummer, eigenaar, dierenarts, hoefsmid Voedingsproblemen, verzorgingsproblemen Inentingen, ziekten: hoest, griep, koliek Kwetsuren, kreupelheid Dier poetsen: borstelen, knippen, Scheren, manen trekken, invlechten wassen en drogen, zweetmes gebruiken hoefverzorging: krabben, invetten bandageren, masseren, opzadelen voeding Stal kuisen, ontsmetten, strooien Materiaal hoofdstel onderhouden zadel, onderzadel, deken, beenbeschermers kledij
8.Eenvoudige teelt- en onderhoudswerkzaamheden (keuze uit)
Leerplandoelstellingen 3
1
3
13
6,13
4,14,15 4,14,15 4,14,15 4,14,15
De zaden herkennen en kunnen benoemen met de Nederlandse naam. De juiste oogstmethode kunnen aangeven en toepassen. Weten waarom sommige zaden moeten gezuiverd worden. De handelingen nodig bij het zuiveren kunnen noemen en toepassen.
De betekenis van stratificeren kunnen aangeven. De wijze van stratificeren kunnen verwoorden en toepassen. De zaaihandelingen kunnen verwoorden en uitvoeren. De zaaihandelingen kunnen verwoorden en uitvoeren.
De diverse stekmethoden aanleren, kunnen verwoorden en toepassen De diverse stekmethoden aanleren, kunnen verwoorden en toepassen De diverse stekmethoden aanleren, kunnen verwoorden en toepassen De techniek van het scheuren aanleren, kunnen verwoorden en uitvoeren
Leerinhouden Generatieve vermeerdering Oogsten van zaden van inheemse bomen en struiken
Zuiveren van zaden van struiken.
Stratificeren van inheemse bomen en struiken.
Zaaien in de volle grond. breedwerpig op rijen Zaaien in kistjes.
Vegetatieve vermeerdering Maken en steken van een bladstek Maken en steken van een stengelstek Maken en steken van een kopstek Scheuren
Andere activiteiten
03.99.LTB2b/ p.21
Specifieke wenken De leerlingen noteren de namen van de bomen of struiken, waarvan er zaden werden geoogst en zoeken van deze planten prentmateriaal. De leerlingen noteren de namen van de bomen of struiken, waarvan er zaden werden gezuiverd. De bevindingen bij het zuiveren van zaden uit droge vruchten en zaden uit vlezige vruchten worden ook genoteerd. De leerlingen maken een lijstje van inheemse bomen en struiken, die moeten gestratificeerd worden. Het zaaibed wordt vooraf klaargemaakt: bemest, gespit of gefreesd. De leerlingen maken de zaaikistjes zelf klaar en noteren welk zaaisubstraat er gebruikt wordt. De leerlingen maken een gekleurde tekening van deze stekvorm De leerlingen maken een gekleurde tekening van deze stekvorm De leerlingen maken een gekleurde tekening van deze stekvorm De leerlingen beschikken over een klein perceel met vaste planten, die kunnen gescheurd worden.
16
4
13 9
1,10
De handelingen nodig om het materieel te reinigen en te onderhouden kunnen opnoemen en toepassen. De noodzakelijke handelingen aanleren om manueel of met de hak onkruiden te verwijderen en percelen zaai- en plantklaar te maken. Leren objectief observeren door o.a. metingen uit te voeren De voor- en nadelen inventariseren bij het gebruik van perspot, multiplaat of verspeenteil. De leerlingen moeten de inrichting van een werktafel voorbereiden en toelichten. De leerlingen moeten zaailingen kunnen verspenen.
De voor- en nadelen inventariseren bij het gebruik van plastiek- of stenen potten. De inrichting van een oppottafel voorbereiden en toelichten. Een grondmengsel mengen en de samenstelling ervan herkennen. Enkelvoudig oppotten (1 plant per pot) van planten met wortelkluit.
03.99.LTB2b/ p.22
Onderhoud en gebruik van het persoonlijk materieel van de leerlingen.
De leerlingen beschikken over een droge vod, minerale olie en een platte ijzervijl.
Hakken Wieden Harken
Hak, hark, houding rug en de manier waarop de steel wordt vastgehouden, worden nagezien door de leraar.
Opmeten van een perceel (eenvoudig)
Laat de leerlingen zelf meten, afstanden afstappen. De leerlingen kunnen beschikken over grote en stevige zaailingen zodat de basisbehandelingen gemakkelijker uitvoerbaar zijn (bv Tagetes)
Verspenen in perspot of multiplaten Grondmengsel maken Multiplaat opvullen Werktafel installeren Planten uit zaaiteil nemen Planten sorteren Verspenen Schrijven van een etiket met gegevens Oppotten: Grondmengsel maken Juiste potmaat zoeken Werktafel inrichten Planten klaarmaken voor oppotten Oppotten met of zonder gietrand
De leerlingen beschikken over planten met een kort gedrongen wortelgestel, zodat de moeilijkheidsgraad van het oppotten de mogelijkheden van de leerlingen niet overstijgt. Een vaste structuur voor het samenstellen van een oppottafel is aangewezen, om een ordelijke manier van werken aan te leren. Dit is mogelijk zowel voor links- als rechtshandige leerlingen.
3
5
5 3
2
13
14
Planten en rooien van bloembollen Het verschil kunnen uitdrukken tussen een bol en een knol Het verschil kunnen toelichten tussen de onderzijde (wortelschijf) en de bovenzijde (groeipunt) van de bol en/of knol. De juiste plantdiepte in cm formuleren aan de hand van de te planten knollen en bollen. Het verschil verwoorden tussen voorjaarsbloeiers en zomerbloeiers en aan de hand van deze gegevens de plantperiode benoemen. Een perk plantklaar kunnen leggen en de Aanleg van een bloemperk: diverse stappen kunnen verklaren. Spitten Nivelleren Meten (plantafstanden) Planten Afwerking De diverse plukhandelingen kunnen Plukken van fruit benoemen en toepassen. De gewassen herkennen. Oogsten van bosgoed of groenten of De relatie leggen tussen de juiste sierplanten oogstmethode en het te oogsten gewas. De manier van sorteren kunnen benoemen Sorteren en inregelen van struiken en bij de verschillende soorten. zaailingen van bosbomen. De handelingen bij het sorteren van zaailingen kunnen noemen en toepassen. Het verband leggen tussen de Bewaring van groenten en fruit of bewaartechniek en de diverse groenten. veeteeltproducten De voorwaarden voor een goede bewaring noemen Elementaire bloemschikvormen gebruiken en op basis hiervan een bloemstuk kunnen ontwerpen. Een bloemstuk ontwerpen naar een thema (Kerstmis, Pasen, …) binnen de gekende vormen.
03.99.LTB2b/ p.23
Maken van een eenvoudig bloemstuk
De leerlingen beschikken bij voorkeur over een perk in de vorm van een vierhoek, zodat plantafstanden gemakkelijker kunnen opgemeten worden.
De leerlingen krijgen vooraf een lijst waarop de standaardmaten staan (volgens de marktnormen). De leerlingen kunnen via de informatieborden bij de teelten de gangbare bewaarmethode vaststellen alsook de doorsnee bewaarduur. Om het gelijkheidsprincipe te eerbiedigen beschikken alle leerlingen over dezelfde materialen (bloemen, schaaltjes, oasis, lint, enz…) Dit opdat de leerlingen de ‘creativiteit in zich’ zouden kunnen weergeven.
9. Zelf planten kweken of dieren verzorgen (keuze uit)
Leerplandoelstellingen
Leerinhouden
Specifieke wenken
8,9,10,13,14,15, 16
Opmeten en afbakenen van het perceel Het teeltverloop van de zelf gekweekte Bemesten van het perceel Zaai- en plantklaar maken van het perceel. gewassen beknopt kunnen weergeven. Ter plaatse zaaien op het perceel De teeltzorgen van de zelf gekweekte Uitplanten van planten gewassen kunnen opnoemen en beknopt Uitvoeren van de nodige teeltzorgen aan de beschrijven. planten Naargelang de gekozen teelten moeten de Oogsten van de planten overeenkomende doelstellingen vermeld in Teeltfiche opstellen of werkagenda punt 8 eveneens gerealiseerd worden. gebruiken
De leerlingen beschikken over een eigen perceel dat ze een volledig jaar kunnen bewerken. De leerlingen beschikken over een voorgedrukte werkagenda om de uitgevoerde werken te noteren. De leerlingen kunnen zelf enkele teelten uitkiezen waarvan ze zelf de zaden bestellen en eventueel zelf aankopen. De leerlingen kunnen de zelf gekweekte producten meenemen naar huis.
8,9,10,13,14,15, 16
De basishandelingen van de dierenverzorging en veeteelt worden aangeleerd en beschreven aan de hand van een zelf gekozen teelt vb: paardenhouderij
De leerlingen beschikken over een aantal paardenstallen die ze tijdens het jaar moeten verzorgen. Tevens worden één of meerdere paarden toegewezen die verzorgd moeten worden.
Verzorgen, onderhoud, begeleiding, transport van de dieren Voeding: winning, gebruik Vormen van stalling en noodzakelijke uitrusting
De leerlingen beschikken over een voorgedrukte werkagenda om de uitgevoerde werken in te noteren. De leerlingen kunnen facultatief de verzorgde paarden berijden omdat beweging het belangrijkste verzorgingsaspect blijft van het rijpaard.
03.99.LTB2b/ p.24
10. Nomenclatuur van planten of dieren (keuze uit)
Leerplandoelstellingen 3
6 13,14
1 6 13,14
Leerinhouden
De planten herkennen en kunnen benoemen Opmaken van plantenlijsten per leerjaar en met de Nederlandse naam. per afdeling rekening houdende met de seizoenen. De voornaamste eigenschappen van de plant kunnen opzoeken. Opmaken van een plantenfiche van iedere plant Het gebruik van de plant kunnen omschrijven.
De dieren uit de veeteeltbedrijven kunnen Opmaken van dierenlijsten per herkennen en benoemen. veeteeltbedrijf De voornaamste eigenschappen van het Opmaken van een fiche voor ieder dier dier kunnen opzoeken Het gebruik van het dier kunnen omschrijven
(1) Gebruikte codes in de eerste kolom komen overeen met de nummering van deel 5.1:
03.99.LTB2b/ p.25
Specifieke wenken De leerlingen beschikken over voorgedrukte plantenfiches waarop de gegevens van de plant kunnen ingevuld worden. De leerlingen kunnen afbeeldingen, foto’s, … opzoeken in tijdschriften, catalogussen, … en deze op de plantenfiches kleven. Bezoek aan een groothandel van groenten, fruit, bloemen, Het toetsen van de plantenkennis gebeurt aan de hand van levend plantmateriaal en niet aan de hand van fotomateriaal. De leerlingen beschikken over voorgedrukte dierenfiches waarop de gegevens van het dier kunnen ingevuld worden. De leerlingen kunnen afbeeldingen, foto’s,... opzoeken in tijdschriften, catalogussen ,... en op de dierenfiches kleven. Bezoek aan een veeteeltbedrijf en paardenhandel. Het toetsen van de dierenkennis gebeurt aan de hand van levend dierenmateriaal en niet aan de hand van fotomateriaal.
6 Minimale uitrusting Een aantal materiële elementen dienen, in functie van de behandelde aspecten, onderdelen of hoofdstukken, beschikbaar te zijn, indien niet in het vaklokaal, dan toch in de onmiddellijke omgeving: • TV en video • overhead • diaprojector • scherm De lokalen moeten een uitstraling geven aan het vak en de leerlingen in een typische sfeer brengen. Indien lessen van andere vakken ook in dat lokaal doorgaan, mag dat geen invloed hebben op de lessen. Dit houdt o.m. in dat de veiligheid en bruikbaarheid van de leermiddelen gegarandeerd is. Het lokaal dient over voldoende muuroppervlakte te beschikken om wanddocumenten te bevestigen Het is wenselijk dat een aanvang wordt gemaakt met de introductie van moderne informatieen communicatietechnologie (ICT) in de lessen agrarische technieken als didactisch hulpmiddel of als informatievoorziening voor de leraar. Indien men opteert voor klassikaal gebruik van handboeken of eigen gemaakte lesstructuren dient er één per leerling in het vaklokaal aanwezig te zijn. Een aantal naslagwerken kunnen ook goede diensten bewijzen. Indien wegens recente expansie of defect een school nog niet over één of meerdere noodzakelijk geachte leermiddelen beschikt, dient een aanvraag tot aankoop in de begroting opgenomen te zijn. Specifiek dient volgend materiaal voorhanden te zijn, in functie van de gekozen onderdelen pakket zaden posters met planten en insecten hakken, harken, spaden sets tuingereedschap een diersoort (vb paarden) om te leren verzorgen Elke leerling dient, afhankelijk van de gekozen onderdelen, te beschikken over een paar laarzen een overall of werkpak een reglementair mes of snoeischaar hark hak dubbele meter regenkledij verzorgingsmateriaal voor dieren (bijvoorbeeld voor paarden) poetsbak met: emmer, spons, borstel, roskam (rubber + metaal) temperatuurmeter, bandages, elastiekjes, schaar, ijzeren kam, zadelzeep, metaalpoets, lederolie, poetsdoek, hoevenkrabber. harnachement: hoofdstel, bit, singel, neusriem. paardendeken
03.99.LTB2b/ p.26
7 Evaluatie Bij het begin van het schooljaar dient de leraar te peilen naar de beginsituatie. Inzicht in de vorderingen van de leerling wordt bekomen door middel van permanente evaluatie. Deze gebeurt door een gedifferentieerde toetsing van kennis, vaardigheden en attitudes die in verband staan met de doelstellingen van het leerplan en met de pedagogisch-didactische wenken. Deze toetsing kan gebaseerd zijn op verschillende vormen van leerlingengedrag: - de klasactiviteit: taakgerichtheid, medewerking in de klas, participatie in groepswerk, tijdig klaar met opdrachten, kritische instelling, zorg, woord voeren voor de klas, mondelinge taalvaardigheid, precisie bij aanwijzingen op kaart en in atlas,...; - de resultaten van zelfstandig te realiseren opdrachten en taken: het hanteren van leermiddelen, het vervolledigen van werkkaarten, de werkbladen en notities,...; - de resultaten van elementaire toetsen of mondelinge overhoringen over de in de vorige les aangeleerde leerstof; - de resultaten van herhalingsbeurten over grotere leerstofonderdelen. Een goed functionerende evaluatie beantwoordt aan een aantal randvoorwaarden. De evaluatie is: 1. Planmatig: de leerling (en zijn ouders) moeten weten wat, wanneer en waarom 2. Voorspelbaar: het gevraagde moet ook duidelijk herkenbaar zijn voor de leerlingen. De leerling moet de juiste oplossing kunnen terugvinden, ook na het evaluatiemoment. Hij moet eruit kunnen leren. Belangrijk versus onbelangrijk 3. Efficiënt: doelgericht om leerlingen te begeleiden vanuit een positieve benadering. Evaluatie dient niet om af te straffen. Daarom dient ook te worden gezorgd voor een voldoende spreiding in resultaten 4. Validiteit: dit wil zeggen volledig in overeenstemming met wat werd gezien en wat kan verwacht worden (een klasgemiddelde of een mediaan lager dan 5/10 heeft geen validiteit) 5. Relevant: de cijfers moeten in verhouding staan tot de inspanning en het relatief belang (examen versus dagelijks werk, praktijk versus theorie, geen gelukstreffers), ook attitudinale aspecten bijvoorbeeld via groepswerk moeten aan bod komen. 6. Procesgericht: evaluatie mag niet teveel als een finaliteit beschouwd worden, zeker niet in de eerste graad. Het is een deel van het opvoedingsproces. 7. Objectief: dit wil zeggen, vergelijkbaar met anderen. Het is belangrijk dat de verschillen kunnen uitgelegd worden en als dusdanig dat deze ook worden aanvaard. 8. Transparant: de toetsen moeten zo snel mogelijk na verbetering of correctie aan de leerlingen worden voorgelegd en liefst met hen worden besproken Teneinde de evaluatie zo correct mogelijk te laten verlopen, wordt aan een aantal voorwaarden tegemoet gekomen: - reeds bij de aanvang van het schooljaar worden leerlingen en ouders in kennis gesteld van de evaluatiewijze(n); deze zijn in overeenstemming met het schoolreglement en met eventueel voor de bewuste klas, studierichting of niveau uitgewerkte deliberatiecriteria; - belangrijke evaluatiemomenten worden in het jaar- of graadplan opgenomen; - bij de voorbereiding van de les wordt reeds voorzien op welke wijze men beoogt de leerplan-, lescyclus- of lesdoelstellingen te halen; hiermee is duidelijk of bepaalde vragen b.v. naar reproductie, naar vaardigheid, naar implementatie, naar creativiteit of naar kritisch inzicht peilen; - men geeft er zich rekenschap van welke hulpmiddelen gebruikt worden (eigen materialen of materialen van de school die men in de les of op het terrein gebruikte). Indien de leerlingen bij de inoefening niet over dezelfde soorten hulpmiddelen beschikten, dient daar rekening mee gehouden te worden.
03.99.LTB2b/ p.27
- bij de bespreking van de resultaten deelt de leraar de juiste resultaten mee samen met een foutenanalyse. - bij de uiteindelijke evaluatie hanteert de leraar een weging van de toetsing (b.v. een herhalingstoets wordt op een hoger cijfer gequoteerd dan een elementaire toets). - er dient zowel rekening gehouden worden met de procesevaluatie als met de productevaluatie. Het is bijvoorbeeld mogelijk bij de toetsing rekening te houden met de aard van de toetsing (b.v. cognitief, vaardigheden, attitudes). De praktijk dient wezenlijk gescheiden te worden van de theorie. - leerlingen en hun ouders worden op een daartoe voorziene wijze snel geïnformeerd over de vorderingen van de leerling. Bij ernstige tekorten of onzekerheden wordt een concrete remediëring voorgesteld; hierbij dienen de nodige hulpmiddelen ter beschikking te zijn voor het thuis of in de klas bijwerken van de leerstof. Bij de opstelling van toetsvragen dient men aan een aantal voorwaarden te voldoen (zie hoger): validiteit (de toets meet wat men beoogt te meten), objectiviteit (een eerlijke beoordeling op basis van normen en/of correctiesleutels), betrouwbaarheid (geen fouten in de metingsprocedure) en transparantie (duidelijkheid). Een aantal redactieregels bevorderen deze voorwaarden: - duidelijke vraagstelling met precieze afbakening van aantallen, te gebruiken juiste hulpmiddelen en onafhankelijkheid van de items bij deelvragen of opeenvolgende vragen; - correcte formulering qua taalgebruik: eenvoudig, concreet en zonder overbodigheden, vragen met eenzelfde vraagvorm gegroepeerd in de toets, vermijden van dubbelzinnige items, vermijden van (dubbele) negaties; - verzorgde lay-out: BIN-normen, geen vraag over twee pagina’s gespreid, overzichtelijke nummering, goed leesbare teksten en duidelijke figuren (let op met zwart-wit fotokopies van kleurenfoto's); Bij open vragen zijn verschillende correcte antwoorden mogelijk, maar de creativiteit van de leerlingen moet goed beoordeeld worden door vooraf vastgelegde correctie- en scoringsvoorschriften en niet d.m.v. een steriel correctiemodel. Uitsluitend open vragen stellen is veelal onbetrouwbaar en bevoordeelt taalvaardige leerlingen; de correctie van open vragen is tijdrovend. Modelantwoorden zijn wel vooraf te formuleren bij gesloten vragen. Deze laten geen ruimte voor eigen formuleringen en er ligt informatie besloten in de vraagstelling. Wel zijn er meerdere varianten (b.v. ja/nee-vraag, correctievraag, koppel- of sorteervraag, rangschikkingsvraag, meerkeuzevraag,...). Vòòr de aanvang van de toets wordt een rustige afname-situatie gecreëerd; de beschikbare toetstijd wordt aangegeven evenals richtlijnen omtrent het efficiënt benutten ervan en hoe moet worden geantwoord. Vak- of leerdomeinoverschrijdende evaluatie is van belang voor het vakoverschrijdend leren. Het moet de leerling ertoe aanzetten de maatschappelijke functie van het leervak agrarische technieken in te schatten. Vakoverschrijdende evaluatie peilt niet alleen naar de in het leerplan opgenomen schooldoelstellingen op zich, maar kan ook in verband staan met thema- en/of projectonderwijs Vakgroepwerking ligt aan de basis van een verticale afstemming van de evaluatiewijze. Kennis van de voornaamste aandachtspunten is van belang voor het continue proces. De examens peilen naar de algemene doelstellingen van het leerplan, geconcretiseerd in de basisdoelstellingen per hoofdstuk. De leraar kan daaraan uitbreidingsdoelstellingen toevoegen. De examenvragen zijn verschillend van klas tot klas indien niet op hetzelfde tijdstip wordt ondervraagd. Ze peilen naar kennis, vaardigheden en attitudes die in de loop van het schooljaar zouden moeten verworven zijn. Er wordt rekening gehouden met een
03.99.LTB2b/ p.28
evenwichtige verdeling tussen de leerstofonderdelen en de aard van de vraagstelling. Er dient overwogen te worden om parate kennis duidelijk af te bakenen en over de andere vragen voldoende basisinformatie (b.v. leesteksten, cijfer- en kaartmateriaal, ...) mee te leveren. Zowel open als gesloten vragen werden in de loop van het schooljaar gesteld en kunnen op het examen aan bod komen, zonder dat men dezelfde vragen stelt. Wat de opstellingsvoorwaarden, de redactieregels en de wijze van vraagstelling betreft, gelden dezelfde regels als bij de toetsen (cfr. supra). Bij gesloten vragen is een kopij met modelantwoorden (correctiemodel) beschikbaar; bij open vragen wordt aangegeven op welke elementen of deelantwoorden gerekend wordt bij de correctie. De puntenverdeling is op de vragenkopij aangegeven.
8 Bibliografie 8.1 Handboeken en referentiewerken Lijst der erkende bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik Ministerie van Middenstand en Landbouw - Brussel Wetgeving in Land- en Tuinbouw Algemene Diensten Belgische Boerenbond - Leuven Flora’s : De Langhe e.a.
Flora van België, het Groot-Hertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden. Uitg. Nationale Plantentuin
Heimans, Heinsius De geïllustreerde flora van Nederland en Thysse uitg. Versluys Heukels e.a.
Flora van Nederland uitg. Wolters
Vlaco’s Praktijkgids Compost Kan. De Deckerstraat 22-26 2800 Mechelen Bosdecreet Bosbescherming Bosbouw Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - AMINAL Plantenziekten Bescherming Cultuurgewassen en Openbaar Groen A. Hallemans - Lint Bayer (firma), Onkruiden bepalen, juist bestrijden, Antwerpen Boon, C, Prof. Leven en groei van plant en dier; Belgische boerenbond, Leuven 1995 Christopher, B. Atrium tuinplanten encyclopedie, Atrium, 1996 Denis, J., Geografie van België, Brussel, Gemeentekrediet, 1992 Depuydt, F. (red.), Fascinerende landschappen van Vlaanderen en Wallonië,
03.99.LTB2b/ p.29
Leuven, Davidsfonds, 1995 De Saulles, D. Deltas groot moestuinboek, Zuidnederlandse NV, Aartselaar 1996 Gijsels, H., e.a., De landschappen van Vlaanderen en Zuidelijk Nederland, een landschapsecologische studie, Leuven, Garant, 1993 Groenboekerij; Tuinieren stap voor stap; Zomer en Keuning uitgevers Ede Antwerpen Landuyt, L. & Schietecat, G.D., Klimaatgemiddelden en weerextremen in België, Brussel, KMI, 1992 Roorda Van Eysinga, Dr Ir J Pl; de voedingselementen, Proefstation voor tuinbouw onder glas te Naaldwijk, Nederland Vankan, L., Praktische didactiek voor omgevingsonderwijs, Bussum, Dick Coutinho, 1995 Verbruggen, A., e.a., Milieu- en natuurrapport Vlaanderen, Leren om te keren, Leuven-Apeldoorn, Vlaamse Milieumaatschappij/Garant, 1996 Vlaamse landmaatschappij; De zorg voor open ruimte in Vlaanderen: Gids bij het nieuwe mestdecreet; Gulden vlieslaan 72 1060 Brussel Gids voor de jonge ruiter, 8 delen, La Rivière & Voorhoeve Kampen, ISBN 903840627-633 Het complete boek over paarden, James Kerswell, REBO production Nederland, ISBN 903660789.2
8.2 Tijdschriften • • • • • • • • • • • • • • • • •
Vakblad van de Bloemisterij Bloemen en Planten Hobbytuin Proeftuinnieuws Groenten en Fruit De Boomkwekerij Verbondsnieuws Groenteteelt Tuin en Landschap Fruitteelt (B) Fruitteelt (NL) Belgische Fruitrevue Loonwerk Groei en Bloei Fleur De boer en tuinder; Belgische Boerenbond, Groenten en fruit: weekblad voor voedingstuinbouw, Rekad, Geelse weg 47A 2200 Herentals • Verbondsnieuws voor de Belgische sierteelt: uitgerij M van Gucht; algemene diensten Belgische Boerenbond
03.99.LTB2b/ p.30
8.3 Nuttige adressen Ministerie van Middenstand en Landbouw Dienst Informatie Zaveltoren - 23ste verdiep Centre de Recherche d’Agriculture Fruitteeltcentrum K.U. Leuven KBIVB
Molenstraat 45
J. Stevensstraat 7
Av. de la Faculté d’Agronomie 22
Steenberg 36
1000 Brussel 5030 Gembloux
3202 Rillaar
3300 Tienen
Nationale Proeftuin voor grootfruit vzw Fruittuinweg 1 Tel : 011/686470 Fax : 011/691518
3800 Sint - Truiden
Provinciaal centrum voor Land- en Tuinbouw - proeftuin witloof Blauwe stap 25 3020 Herent Tel : 016/233078 Fax : 016/207628 Proeftuinbedrijf der Noorderkempen vzw Tel : 03/3157052 Fax : 03/3150087 Proefcentrum voor de Sierteelt (PCS) Tel. : 09/3539494 Fax : 09/3539495 Proeftuin Pamel
Molenstraat
Voort 71
2328 Meerle
Schaessestraat 18
9070 Destelbergen
1760 Roosdaal/Pamel
Belgische boerenbond, Minnebroederstraat 8, 1500 Leuven Belgisch instituut voor de voeding; Kortenberglaan 172, 1040 Brussel Instituut voor praktische bibliografie, Jezusstraat 16, 2000 Antwerpen Nationale dienst voor afzet van land- en tuinbouwproducten; Leuvenseplein 1000 Brussel Nationaal Geografisch Instituut, Ter Kamerenabdij, 13, tel.: 629 82 82, fax: 02/629 82 83 Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS), Leuvensestraat 44, 1000 Brussel, tel.: 02/548 62 11; fax: 02/548 63 67 Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM), Kan. De Deckerstraat 22-26, 2800 Mechelen; tel: 015/20 83 20, fax: 015/20 32 75. Provinciaal Natuurcentrum, Provinciaal Begijnhof, Zuivelmarkt 33, 3500 Hasselt; tel.: 011/21 02 66, fax: 011/35 50 90. Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), Jozef II-straat 12-16, 1040 Brussel; tel: 02/217 07 45, fax: 02/217 70 08. Vlaamse landmaatschappij Gulden Vlieslaan 72 1060 Brussel
03.99.LTB2b/ p.31
Bijlagen Bijlage 1: Lessentabel 2de jaar VBSO
Bijlage 2: samenstelling van de leerplancommissie Werkgroep KTA Tuinbouwschool Melle De Belder Anne Reynebeau Herman Van de Woestyne Luc Van Ursel Brigitte Werkgroep KTA Horteco Vilvoorde Keymolen Marcel Goyvaerts François Suetens Ann Pedagogische begeleidingsdienst Jean Van de Weerdt Rudy Rydant Met dank aan de directies Mevrouw De Belder KTA directeur Tuinbouwschool Melle Mevrouw Latinne KTA directeur Horteco Vilvoorde Mevrouw Van Russelt directeur MSGO Bilsen De heer Tachel, directeur MSGO Moorslede
Bijlage 3: lijst vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen Leren leren 1.
Het domein van de uitvoering
De leerlingen kunnen 1. losse gegevens ordenen en inprenten door gepast gebruik te maken van mnemotechnische middeltjes. 2. zich in samenhangende informatie oriënteren door het aanwenden van vormkenmerken: titels, subtitels, afbeeldingen en tekstmarkeringen. 3. samenhangende informatie inhoudelijk begrijpen en analyseren door de betekenis van woorden, begrippen en zinnen, waar mogelijk, uit de context af te leiden. 4. bij het instuderen van een behandelde leerinhoud de noodzakelijke voorkennis opnieuw opzoeken in leerboek, werkboek of notities. 5. bij het leren van samenhangende informatie verdiepend werken: - vragen stellen bij de leerstof en deze vragen beantwoorden; - in korte, goed gestructureerde teksten tekstmarkeringen aanbrengen; - een schema vervolledigen aan de hand van geboden informatie; - verbanden leggen tussen elementen van de leerstof. 6. bij het oplossen van een probleem:
03.99.LTB2b/ p.32
7.
- het probleem herformuleren; - onder begeleiding een oplossingsweg bedenken en verwoorden; - de gevonden oplossingsweg toepassen en op correctheid inschatten. informatiebronnen adequaat raadplegen: - inhoudstafel en register gebruiken; - elementen uit audiovisuele en geschreven media gebruiken; - een documentatiecentrum of een bibliotheek raadplegen.
2.
Het domein van de regulering
De leerlingen kunnen 8. hun werktijd plannen en het nodige materiaal selecteren en ordenen. 9. zichzelf sturen met behulp van een antwoordblad, een correctiesleutel, de aanwijzingen van de leraar of de lesdoelstellingen. 10. de eigen werkwijze vergelijken met die van anderen, aangeven waarom iets fout gegaan is en hoe fouten vermeden kunnen worden. 3.
Het domein van de attitudes, leerhoudingen, opvattingen en overtuigingen
De leerlingen 11. zijn bereid zelf naar oplossingen te zoeken en durven leer- en studieproblemen signaleren en uitleg of hulp vragen. 12. zijn bereid ordelijk, systematisch en regelmatig te werken. 13. beseffen dat leren reeds in de klas begint en niet alleen thuis gebeurt. 4.Het domein van de studiekeuze De leerlingen 14. hebben inzicht in de algemene structuur van het secundair onderwijs. 15. zijn bereid een onbevooroordeelde houding aan te nemen tegenover studierichtingen en beroepen. 16. kunnen eenvoudige strategieën aanwenden voor het maken van een studiekeuze. 17. tonen zich bereid om bij het kiezen van een studierichting rekening te houden met hun eigen (leer)mogelijkheden. Sociale vaardigheden 1.De ontwikkeling van een voldoende ruim gamma van relatiewijzen De leerlingen kunnen 1. zich als persoon present stellen: uitkomen voor een eigen mening en deze beargumenteren, respect opeisen voor de eigen lichamelijke en seksuele ontwikkeling. 2. respect en waardering voor anderen opbrengen: de eigenheid van medeleerlingen accepteren en waarderen. 3. zich dienstvaardig tegenover anderen opstellen: het bijstaan van medeleerlingen bij schooltaken en schoolactiviteiten. 4. om hulp vragen en dankbaarheid tonen in probleemsituaties. 5. in groepsverband meewerken en een toegewezen opdracht uitvoeren. 6. bij een opgegeven groepstaak of bij een groepsdiscussie leiding geven. 7. op gepaste wijze kritiek uiten tegenover een ander tijdens een groepswerk. 8. opkomen voor de eigen rechten en voor de rechten van anderen uit de groep. 9. zich discreet opstellen in een gezelschap en ten aanzien van vertrouwelijke informatie. 10. ongelijk of onmacht toegeven in een discussie of in een spelsituatie. 11. het verschil herkennen tussen verbaal en niet-verbaal gedrag bij zichzelf en bij anderen in concrete groepssituaties. 2.De beheersing van het communicatieve handelen of het omgaan met elkaar De leerlingen 12. beheersen elementen van het communicatieve handelen:
03.99.LTB2b/ p.33
-
actief luisteren en weergeven wat een andere inbrengt; toegankelijk zijn en feed-back geven over eigen gevoel; verduidelijken waarom zij voor een bepaald gedrag gekozen hebben; assertief zijn en opkomen voor de rol die zij op zich nemen in een groepsopdracht; effectbesef hebben en over hun eigen gedrag reflecteren; anderen de kans geven om te reageren.
3.De deelname aan vormen van samenwerking en sociale organisatie 3.1De dialoog 13.
De leerlingen leggen contact met anderen binnen de groep en staan open voor contact met anderen buiten de groep.
3.2De groepsdiscussie 14.
De leerlingen kunnen in een groepsdiscussie hun mening weergeven, handhaven en bijsturen.
3.3. De taakgroep 15.
De leerlingen kunnen onder begeleiding een taakgroep organiseren en bevorderen de onderlinge verstandhouding.
3.4Maatschappelijke en culturele patronen 16.
De leerlingen kunnen uit aangeboden informatie, leef- en omgangsgewoonten binnen gezinnen of culturen weergeven en hun eigen gedrag daartegenover verwoorden en bespreekbaar stellen.
Opvoeden tot burgerzin 1.De klas en de school De leerlingen 1. kunnen aan de hand van het schoolreglement hun rechten en plichten concreet illustreren. 2. kennen de functies en verantwoordelijkheden van al wie bij de school betrokken is en kunnen gebruik maken van de middelen die er bestaan om hun vragen, problemen, ideeën of meningen kenbaar te maken. 3. kunnen op een verdraagzame manier omgaan met verschillen in sekse, huidskleur en etniciteit. 4. kunnen voor conflicten in de omgang met leeftijdgenoten oplossingen bedenken en zijn bereid om ze uit te voeren. 5. zijn bereid zich in te zetten voor solidariteits- en andere acties in de klas of op school. 2.Gezinsvormen en eigen leefkring De leerlingen 6. kunnen verschillende gezinsvormen en gezinsculturen beschrijven en er begrip voor opbrengen. 7. kunnen zich een beeld vormen van het gedrag van mannen en vrouwen in de maatschappij in het algemeen en het gezin in het bijzonder en dit toetsen in de eigen leefkring. 8. weten waar ze terecht kunnen bij problemen in hun eigen leefkring. 3.Media De leerlingen 09. kunnen de invloed van de media op hun eigen denken en handelen illustreren en kennen de mogelijkheden van het gebruik ervan ten voordele van de eigen vorming. 10. kunnen een kritische houding aannemen ten aanzien van allerlei vormen van berichtgeving. 4.Democratische vormen van bestuur
03.99.LTB2b/ p.34
De leerlingen kunnen 11. de basiselementen (verkiezingen, groeperingen, overleg en compromissen, meerderheid en oppositie) van het functioneren van ons democratisch bestel op een eenvoudige wijze uitleggen: - op schoolniveau, - op het politieke niveau. 12. met voorbeelden uitleggen hoe een overheid haar inkomsten verwerft en hoe zij die inkomsten aanwendt. 13. illustreren dat elk beleid rekening moet houden met ideeën, standpunten en belangen van diverse betrokkenen. Gezondheidseducatie 1.Hygiëne De leerlingen 1. kunnen het belang aantonen van lichaamshygiëne voor zichzelf en voor hun omgeving. 2.Voeding De leerlingen 2. kunnen aan de hand van een model een evenwichtige maaltijd samenstellen. 3. zien in hoe het voedingsgedrag beïnvloed wordt door reclame en sociale omgeving. 3.Genotmiddelen (tabak, alcohol, drugs) en geneesmiddelen De leerlingen 4. weten dat het gebruik en misbruik van genot- en geneesmiddelen gevolgen heeft op de eigen gezondheid, de gezondheid van anderen, de sport- en leerprestaties en de sociale relaties. 5. kunnen eigen standpunten tegenover roken, alcohol- en druggebruik verantwoorden. 6. kunnen geneesmiddelen op de juiste wijze gebruiken en hoeden zich voor zelfmedicatie. 4.Veiligheid en EHBO De leerlingen 7. zien in dat hun gedrag invloed heeft op de eigen veiligheid en die van anderen. 8. kunnen enkele veilige en onveilige situaties in hun eigen leefomgeving identificeren en kunnen voorbeelden geven van preventieve maatregelen. 9. kennen het verkeersreglement en de veiligheidsvoorschriften voor voetgangers, (brom)fietsers, passagiers en kunnen ze toepassen. 10. kunnen op een efficiënte manier hulp inroepen in een noodsituatie en zelf eerste hulp bieden bij kleine wonden. 5.Stress en emoties De leerlingen 11. 12.
kunnen onder begeleiding een negatieve stress-situatie bij zichzelf herkennen en hulp vragen. leren omgaan met sociaal-emotionele en lichamelijke veranderingen in de puberteit.
6.Rust, beweging, houding De leerlingen 13. 14.
kunnen een goede sta-, zit-, en tilhouding demonstreren en voorbeelden geven van mogelijke klachten die optreden bij verkeerde houdingen en bewegingen. zien het belang in van een evenwichtige tijdsbesteding van (school-)werk, rust, ontspanning, beweging en de invloed ervan op de lichaamsconditie.
03.99.LTB2b/ p.35
Milieu-educatie 1.Lucht, water en bodem De leerlingen 1. kunnen voorbeelden geven van oorzaken van lucht-, water of bodemverontreiniging en de gevolgen aangeven voor mens, plant en dier in de eigen leefomgeving. 2. kunnen voorstellen formuleren om in de eigen leefomgeving de kwaliteit van lucht, water of bodem te behouden of te verbeteren. 3. gaan zorgzaam om met lucht, water en bodem in de eigen leefomgeving. 2.Levende wezens en milieu De leerlingen 4. kunnen illustreren dat de verscheidenheid aan levende wezens samenhangt met en beïnvloed wordt door de landschapsstructuur en de menselijke benutting van het milieu. 5. illustreren hoe mensen uit verschillende culturen op verschillende wijzen met planten en dieren omgaan. 6. gaan respectvol en zorgzaam om met planten en dieren. 3.Samenleving en ruimtegebruik De leerlingen 7. kunnen enkele kenmerken van de relatie mens-milieu beschrijven in samenlevingsvormen in tijd en/of ruimte. 8. kunnen milieuproblemen en landschapsveranderingen in verband met het lokale ruimtegebruik kritisch onderzoeken. 9. zijn bereid om mee te ijveren voor natuurbescherming en het behoud van waardevolle landschappen. 4.Afval De leerlingen kunnen 10. door een eenvoudig kwalitatief en kwantitatief onderzoek aantonen welke afvalstoffen in de eigen leefomgeving voortgebracht worden. 11. illustreren dat zij door het voorkomen van afval en door hergebruik kunnen bijdragen tot de beperking van de afvalproductie en passen dit toe. 12. uitleggen wat er met niet-gerecycleerd afval uit hun eigen leefomgeving gebeurt.
INHOUDSTAFEL
1 Visie ____________________________________________________________________2 2. Beginsituatie ____________________________________________________________2 3. Algemene doelstellingen ___________________________________________________4 3.1 Het PPGO__________________________________________________________________ 4 3.2 Doelstellingen voor het vak agrarische technieken op basis van het PPGO ____________ 5 3.3 Doelstellingen voor het agrarisch onderwijs in de eerste graad ______________________ 5 3.4 Specifieke doelstellingen voor het beroepenveld __________________________________ 6
4 Algemene pedagogisch-didactische wenken en didactische middelen ________________7 4.1 De structurele uitbouw van het jaar ____________________________________________ 7 4.2 Methodologische wenken _____________________________________________________ 9
03.99.LTB2b/ p.36
4.3 Voor te leggen documenten __________________________________________________ 10
5 Leerplandoelstellingen, leerinhouden en wenken _______________________________10 5.1. Structuur leerinhouden _____________________________________________________ 10 5.2. Structuur, doelstellingen, inhouden en wenken__________________________________ 13 1. Kennismaking met de land- en tuinbouwinfrastructuur. ____________________________________ 2. Land- en tuinbouw._________________________________________________________________ 3. Relatie tuinbouw en milieu___________________________________________________________ 4. Kennis van materialen en grondstoffen (keuze uit) ________________________________________ 5. Kennismaking met werktuigen en machines op de school ___________________________________ 6. Welzijn op het werk ________________________________________________________________ 7. Teeltobservatie van enkele belangrijke teelten____________________________________________ 8.Eenvoudige teelt- en onderhoudswerkzaamheden (keuze uit) ________________________________ 9. Zelf planten kweken of dieren verzorgen (keuze uit)_______________________________________ 10. Nomenclatuur van planten of dieren (keuze uit) _________________________________________
13 14 16 16 17 18 18 21 24 25
6 Minimale uitrusting ______________________________________________________26 7 Evaluatie _______________________________________________________________27 8 Bibliografie _____________________________________________________________29 8.1 Handboeken en referentiewerken _____________________________________________ 29 8.2 Tijdschriften ______________________________________________________________ 30 8.3 Nuttige adressen ___________________________________________________________ 31
Bijlagen _________________________________________________________________32 Bijlage 1: Lessentabel 2de jaar VBSO _____________________________________________ 32 Bijlage 2: samenstelling van de leerplancommissie __________________________________ 32 Bijlage 3: lijst vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen _________________ 32 Leren leren _________________________________________________________________________ Sociale vaardigheden _________________________________________________________________ Opvoeden tot burgerzin _______________________________________________________________ Gezondheidseducatie _________________________________________________________________ Milieu-educatie______________________________________________________________________
03.99.LTB2b/ p.37
32 33 34 35 36