AGRARISCHE NEVENFUNCTIES EN
ALCOHOLVERSTREKKING IN HET BUITENGEBIED VAN ZOETERWOUDE
Versie februari 2013
INHOUD
1. Inleiding
pag. 3
2. Agrarische nevenfuncties
pag. 4
2.1 Wat wordt in het algemeen verstaan onder agrarische nevenfuncties? 2.3 Wat zegt ons bestemmingsplan over agrarische nevenfuncties? 2.3 Overeenkomsten en verschillen 3. Horeca in het buitengebied
pag. 4 pag. 6 pag. 15 pag. 16
3.1 Drank- en horecavergunning 3.2 Zalenverhuur en catering
pag. 16 pag. 18
4. Bronnenlijst
pag. 23
2
1. INLEIDING
Het buitengebied van Zoeterwoude is de laatste jaren meer dan alleen een plaats voor het telen van gewassen of het houden van vee. Steeds meer agrarische bedrijven breiden hun agrarische hoofdfunctie uit met (agrarische) nevenactiviteiten. Soms wordt bij deze nevenactiviteiten alcohol verstrekt. Vaak is het niet duidelijk of dit is toegestaan of dat de gemeente juist handhavend moet optreden. Voor u ligt een handreiking waarin deze problematiek nader in kaart is gebracht. Onderzocht is wat in het algemeen wordt verstaan onder agrarische nevenactiviteiten en wat het bestemmingsplan hieronder verstaat. Voorts is onderzocht wanneer alcoholverstrekking in strijd is met het bestemmingsplan dan wel vergunningplichtig is in het kader van de Drank- en Horecawet. Het algemeen beleid ten aanzien van de zogenaamde paracommerciële instellingen wordt niet in deze handreiking behandeld . Hiervoor wordt een aparte notitie opgesteld. Voor de beantwoording van de vragen is grotendeels gebruik gemaakt van de informatie van het Bureau Eerlijke Mededinging, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Taskforce Multifunctionele Landbouw1 en van informatie van andere gemeenten. Hiernaast is gebruik gemaakt van jurisprudentie.
Namens de gemeente Zoeterwoude, Portefeuillehouders, L. Bloemen en M. Ateş Februari 2013
1
In 2008 door het kabinet ingesteld met als doel bij te dragen aan de ontplooiing van agrarische bedrijven aan hun ondernemerschap en marktperspectief en aan betere beleidsinformatie en regelgeving. De organisatie is onlangs opgeheven omdat de werkzaamheden zijn afgerond.
3
2. AGRARISCHE NEVENFUNCTIES
2.1 Wat wordt in het algemeen verstaan onder agrarische nevenfuncties2? 2.1.1 Multifunctionele landbouw Multifunctionele landbouw gaat volgens de Taskforce Multifunctionele Landbouw over echte landbouwbedrijven die er activiteiten bij doen die op een agrarisch bedrijf thuis horen of er gemakkelijk passen. Er zijn vier soorten bedrijven die onder multifunctionele landbouw zijn te rekenen: 1. Het volwaardige agrarische bedrijf dat een nevenactiviteit toevoegt en dat verbindt met de agrarische productie: De nevenactiviteit kan sterk voortbouwen op de feitelijke agrarische productie. Er is één ‘verhaal’, zoals logeren bij de boer3 of kaasmakerij met winkel en museum, waarbij de boer het gezicht is en waarbij de nevenactiviteiten door de boer worden verzorgd. Deze vorm wordt algemeen beschouwd als het ideaaltype van multifunctionele landbouw. Hij sluit aan bij een normale ketenfunctie en publieksfunctie van agrarische bedrijven. Bij deze vorm speelt vooral de vraag waar de grens ligt van wat tot de normale agrarische bedrijfsvoering kan worden gerekend, en dus binnen de regelgeving van het agrarische bedrijf kan vallen. 2. Het volwaardige agrarische bedrijf dat een nevenactiviteit facilitair toevoegt: De nevenactiviteit kan ook als facilitaire voorziening worden ingebracht: het bedrijf verhuurt een deel van een gebouw. De ruimten worden door derden gebruikt, die al dan niet ‘iets’ doen met de aanwezigheid van landbouw en platteland (zoals verhuur aan groenadviseur, losstaande kinderopvang of kanoverhuurbedrijf). Deze vorm ontstaat vaak vanuit het beleid rond ‘vrijkomende agrarische bebouwing’. 3. Het volwaardige agrarische bedrijf met meerdere hoofdtakken: Het bedrijf exploiteert de gronden als één van de inkomens en ontplooit daarnaast andere volwaardige bedrijfsactiviteiten. De nevenactiviteit is economisch, ruimtelijk en strategisch uitgegroeid tot een tweede of derde hoofdtak. Deze vorm van bedrijven groeien uit tot ‘plattelandscentra’ of gemengde bedrijven. 4. Het ‘niet-volwaardige agrarische bedrijf’, de stoppende boer of burger: Er zijn veel grondeigenaren die het erf, de gebouwen en gronden voor agrarische activiteiten en nevenactiviteiten gebruiken vanuit bedrijfsmatig of hobbymatig uitgangspunt, of als ‘decor’ of ondersteuning van hun beroep. Ook de ‘rustende boer’ en de ‘opvolgende burger-boer’ is een veel voorkomende vorm. Die laatste is te zien als een deeltijdagrariër die de gronden bedrijfsmatig maar niet volwaardig exploiteert. Zij lijken daarmee sterk op startende agrariërs (en zijn dat soms ook). 2.1.2 Nevenfuncties De bekendste hoofdtypen van nevenactiviteiten van agrarische bedrijven kunnen zijn: • natuur- en landschapsbeheer • zorglandbouw • dag- en verblijfsrecreatie • educatie • kinderopvang 2
De termen agrarische nevenactiviteiten/-functies, verbrede landbouw en multifunctionele landbouw worden veelal door elkaar gebruikt. De tekst in deze paragraaf is afkomstig uit: Multifunctionele landbouw en ruimtelijke ordening, handreikingen voor gemeentelijke plattelandsontwikkelingen, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, najaar 2011. 3 Boer = m/v
4
• verkoop van eigen producten • energieproductie. Ook nevenactiviteiten die agrarische bewerkingen uit de keten terughalen naar het bedrijf zijn te rekenen tot multifunctionele landbouw: drogen, sorteren, verpakken, sierstukjes maken, mestbewerking, transport, handel enzovoorts. De nevenactiviteiten variëren sterk in omvang: in ruimte, tijdsbeslag en kosten/baten. Voor het erf en gebouwen wordt vaak onderscheid gemaakt in activiteiten met een: 1. ondergeschikte of ondersteunende omvang Veel agrarische bedrijven zijn graag gastvrij en vanuit die drijfveer ontvangen ze schoolklassen, de knotploeg of houden een open landbouwdag. Ook de inzet van enkele ‘hulpboeren’ of het aanbod van een slaapplek voor stagiaires vallen onder de normale agrarische activiteit. Deze omvang van nevenactiviteiten is in feite een kenmerk van elk agrarisch bedrijf en is niet als verbreding of multifunctionele landbouw te typeren. Deze omvang heeft in ruimtelijk opzicht dus geen consequenties. 2. nevengeschikte omvang De nevenactiviteit biedt een kans en opstap voor een tweede inkomen. De activiteit kan wel of niet gerelateerd zijn aan de hoofdfunctie, of er kan sprake zijn van gemengde activiteiten. Van een nevengeschikte omvang is sprake als de activiteit uit zichzelf behoeften en effecten creëert, zoals bijvoorbeeld blijkt uit zelfstandige externe werving. Dit type nevenactiviteit kan ontstaan vanuit een ondergeschikte activiteit. 3. zelfstandige omvang De nevenactiviteit kan de (gewenste) omvang krijgen van een tweede zelfstandige activiteit, alsof het een hoofdactiviteit is die aan een andere hoofdactiviteit is gekoppeld. 2.1.3 Hoofd- of nevenfunctie Bij een nevenactiviteit of nevenfunctie is er een hoofdfunctie, in dit geval de agrarische productie. Het vaststellen van de hoofdfunctie wordt in elke wet- en regelgeving verschillend gedefinieerd. Voor de ruimtelijke ordening is de hoofdfunctie die functie, die de belangrijkste bedrijfsmatige gebruiksfunctie van de gebouwen en gronden is. De hoofdfunctie is meestal vastgelegd in het bestemmingsplan. Het ‘bedrijfsmatige’ wordt getoetst met economische kengetallen voor de bedrijfsmatige opzet en, indien nodig, de volwaardige omvang. Het bepalen van hoofdfuncties versus nevenfuncties wordt vaak verward met inkomensverhouding van functies. Dit is niet relevant. Een ‘nevenfunctie’ die ter plekke minder ruimte nodig heeft – of zelfs helemaal geen ruimte – en die geen noemenswaardige ruimtelijke effecten heeft, kan soms meer inkomen opleveren. In de Wet milieubeheer is de hoofdfunctie gekoppeld aan gebouwen en erf en niet aan agrarische gronden. De hoofdfunctie is verwoord in het begrip ‘één inrichting’, dat is: een technischeconomisch en organisatorisch samenhangend geheel.
5
2.1.4 Kleinschalige en ondersteunende horeca in het buitengebied4 Kleinschalige en ondersteunende horeca is een vorm van multifunctionele landbouw die onder recreatie valt. Enkele begrippen/definities: Horeca: Het aanbieden van logies en/of het (bedrijfsmatig) verkopen van dranken en etenswaar voor consumptie ter plaatse in een daarvoor ingerichte ruimte en/of terras. Het begrip horeca in de ruimtelijke ordening omvat het geheel van overnachten en het verschaffen van eten en drinken. Het bestemmingsplan hanteert dus een breed begrip. Pas bij alcohol komt de Drank- en Horecawet (DHW) aan bod. Bij koffie en melk niet. De DHW gaat dus eigenlijk over alcohol en niet over horeca. Kleinschalige horeca: Horeca die wordt aangeboden als nevenfunctie bij een hoofdfunctie, waarbij er geen directe relatie is tussen kleinschalige horeca als nevenfunctie en de agrarische activiteit als hoofdfunctie. De grens tussen klein- en grootschalige horeca heeft te maken met de ruimtelijke maat, de effecten op het woon- en leefklimaat en op soorten activiteiten. Ondersteunende horeca: Wanneer gasten in een inrichting die geen (planologische) hoofdbestemming horeca heeft (kleine) eetwaren en/of dranken kunnen consumeren en zij daarvoor moeten betalen. De horeca wordt aangeboden ter ondersteuning van een andere activiteit op het bedrijf of van de agrarische activiteit als hoofdfunctie.
2.2 Wat zegt ons bestemmingsplan over agrarische nevenfuncties? 2.2.1 Bestemmingsplan Landelijk Gebied (2010), toelichting In het bestemmingsplan Landelijk Gebied is in de toelichting (§4.3.3) het volgende opgenomen omtrent agrarische nevenfuncties ( = verbrede landbouw): Definitie verbrede landbouw Van verbrede landbouw is sprake wanneer: - een activiteit/nevenfunctie bijdraagt aan het inkomen van het agrarisch bedrijf; - deze activiteit/nevenfunctie ondergeschikt is aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf; - deze activiteit/nevenfunctie verbonden is aan het boerenland/boerenerf (erf en/of overige gronden). Bijdrage aan inkomstenniveau De nevenfunctie dient "geld in het laatje te brengen". Ondergeschiktheid aan de hoofdfunctie Van wezenlijk belang is dat de nevenfunctie altijd ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Dit betekent dat het bij nevenfuncties vaak om kleinschalige activiteiten gaat zoals bijvoorbeeld kleinschalig kamperen, kleinschalige bedrijfsactiviteiten, een theeschenkerij en dergelijke. Er zijn [in den lande] ook activiteiten bekend die zo grootschalig zijn, dat deze voorzien in het hoofdinkomen van het bedrijf, waarbij de agrarische functie van het bedrijf ondergeschikt wordt of zelfs geheel wordt beëindigd. Is dat het geval, dan kan niet meer van een nevenfunctie gesproken worden, maar van een vervolgfunctie.
4
Bron: Kleinschalige en ondersteunende horeca in het buitengebied, een leidraad voor (achterhoekse) gemeenten, Koninklijke Horeca Nederland, Kamer van Koophandel, Taskforce Multifunctionele Landbouw, LTO Noord, Achterhoekse gemeenten en ondernemers, feb. 2011.
6
Ondergeschiktheid kan op verschillende manieren tot uitdrukking komen, zoals: - ondergeschikt qua inkomsten: de activiteit maakt een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uit van de totale inkomsten van het bedrijf; met inkomsten worden de opbrengsten van de activiteiten bedoeld, voordat de kosten zijn afgetrokken; - ondergeschikt qua oppervlakte: de activiteit beslaat een beperkte oppervlakte (van het bouwvlak of het boerenland) van het agrarisch bedrijf; deze ondergeschiktheid kan algemeen geldend zijn voor alle nevenfuncties, maar kan ook per nevenfunctie verschillen; - ondergeschikt qua tijdsbesteding: de agrariër besteedt minder dan de helft van zijn arbeidstijd aan de nevenactiviteit. Verbondenheid aan agrarisch perceel De nevenfunctie dient plaats te vinden op of aansluitend aan het boerenerf. De volgende activiteiten worden niet gezien als nevenfunctie in de landbouw en vallen derhalve niet onder de noemer "verbrede landbouw": - hobbymatige activiteiten (leveren geen inkomsten); - een agrarische specialisatie in de vorm van bijvoorbeeld het produceren van biologische producten of het maken van kaas: het betreft hier de productie van landbouwproducten en dus een agrarische hoofdactiviteit; de verkoop van deze producten aan huis kan echter wel weer als nevenfunctie worden gezien, mits deze qua omvang ondergeschikt is; - inkomsten uit activiteiten die niet verbonden zijn aan het boerenerf/boerenland. Overwegingen verbreding: Gegeven de ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten van het landelijk gebied en de betekenis van de agrarische bedrijven voor de instandhouding van die kwaliteiten, is het van belang bij het toekennen van ruimte voor verbreding met de volgende overwegingen rekening te houden: - ongewenste neveneffecten van nevenactiviteiten zoals extra verkeershinder en beperkingen voor de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven dienen voorkomen te worden; - niet aan het landelijk gebied gebonden bedrijfsactiviteiten horen niet in het landelijk gebied thuis, maar op bedrijventerreinen; - kleinschalige agrarische verwante en recreatieve nevenactiviteiten zijn goed inpasbaar in de agrarische bedrijfsvoering; - agrarisch natuur- en landschapsbeheer is goed inpasbaar in de agrarische bedrijfsvoering; - in het agrarische gebied met natuur- en landschapswaarden dient het accent te liggen op nevenactiviteiten die bijdragen aan het behoud van de genoemde waarden (groenblauwe diensten, recreatie); - met aanwezige cultuurhistorische waarden dient rekening te worden gehouden; - windenergie is in het landelijk gebied geen passende nevenfunctie. Bovenstaande overwegingen leiden tot het voorstel om: - aan agrarische bedrijven in het landelijk gebied van Zoeterwoude in beperkte mate mogelijkheden te bieden voor nevenactiviteiten; - daarbij rekening te houden met de bestaande kwaliteiten van het landelijk gebied en de vertaling daarvan in de gebiedszonering. Nieuwe nevenfuncties Bij het toelaten van nieuwe nevenfuncties dient het accent te liggen op: - kleinschalige activiteiten die een directe relatie hebben met de agrarische bedrijfsvoering; - kleinschalige activiteiten die gebruikmaken van reeds aanwezige bedrijfsgebouwen; - activiteiten met een beperkte verkeersaantrekkende werking;
7
- activiteiten die bijdragen aan het versterken van de recreatieve structuur van het landelijk gebied. In tabel 4.2 is weergegeven welke agrarisch verwante en niet-agrarische functies, welke recreatieve functies en welke vormen van dienstverlening in welke zone als nevenfunctie bij volwaardige en duurzaam ingerichte agrarische bedrijven toelaatbaar zijn. De gezamenlijke productieomvang van de niet-agrarische nevenfuncties moet een ondergeschikt deel (minder dan de helft) blijven vormen van de totale productieomvang van het betreffende agrarische bedrijf. Om het begrip ondergeschiktheid toetsbaar te maken, zijn waar mogelijk per nevenfunctie maximale oppervlaktematen voor in gebruik te nemen bebouwing en in gebruik te nemen gronden opgenomen. Daarbij is waar mogelijk en gewenst aansluiting gezocht bij het provinciale beleidskader. De nevenfuncties, welke in de tabel zijn aangeduid met "◦", zijn rechtsreeks toelaatbaar. De ruimtelijke effecten van deze nevenfuncties worden zo klein geacht dat een nadere afweging niet noodzakelijk is. Voor een aantal nevenfuncties (aangeduid met "V" in de tabel) is op voorhand niet te zeggen of deze wel of niet toelaatbaar is. Dit hangt onder meer af van de specifieke locatie en de aard van de activiteit. De volgende voorwaarden worden gesteld: - nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden van die bedrijven); - bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden en natuurwaarden in de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast; - er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking. Bij het inpassen van een niet-agrarische nevenfunctie dient, voor zover relevant, zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing. Daarbij dient gebruikgemaakt te worden van gebiedseigen beplantingsvormen. Parkeren dient te allen tijde op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak. Verzoeken om ontheffing kunnen ter toetsing voorgelegd worden aan de agrarische deskundige en aan de deskundige inzake natuur en landschap.
8
In zone II wordt onderscheid gemaakt voor het mogelijk maken van nieuwe nevenfuncties in gebieden met hogere landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden. Daarnaast is in deze afweging de verkeersaantrekkende werking van de nevenfunctie meegenomen ter voorkoming van mogelijke verkeersproblemen. Dit leidt tot een zone IIa en zone IIb. In zone IIb worden nieuwe nevenfuncties met een sterke verkeersaantrekkende werking, aantasting van landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden uitgesloten bij agrarische bedrijven in deze zone. De zonering is weergegeven in figuur 3.2. Om de agrarische functie te versterken wordt een toename van de menging met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voorgestaan. Het uitgangspunt is dat zogenaamde vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer geldt, zonder meer vanuit de woning kunnen worden uitgeoefend, mits de woonfunctie gehandhaafd blijft. Er wordt van uitgegaan dat de agrarische functie gehandhaafd blijft bij een gebruik van ten hoogste 30% van het gezamenlijk vloeroppervlak van hoofdgebouw tot ten hoogste 40 m².
9
Voor zover relevant, is per nevenfunctie aangegeven wat de maximale toegestane oppervlakte is die hiervoor gebouwd c.q. in gebruik mag worden genomen. Door deze maximummaat wordt voorkomen dat teveel nieuwe bebouwing wordt opgericht, die later mogelijk benut gaat worden voor niet aan het buitengebied gerelateerde activiteiten. Voor de nevenfunctie "opslag en stalling van niet-agrarische producten in bestaande gebouwen" mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht. Voor nevenfuncties die geen gebruikmaken van gebouwen (kleinschalig kamperen of theetuin), is aangegeven welk oppervlak van de gronden maximaal mag worden benut voor deze nevenfuncties. Ten behoeve van de nevenfuncties mogen geen nieuwe woningen worden gebouwd. De activiteiten die in de tabel zijn genoemd, dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden, met uitzondering van de nevenactiviteiten: agrarisch natuur- en landschapsbeheer, blauwe diensten [= in het kader van duurzaam waterbeheer tegen betaling toestaan van het onder water laten lopen van land als calamiteitenberging5], wandel-, fiets- en ruiterpaden en boerengolf. Kleinschalige horeca en kleinschalig kamperen dienen binnen het bestaande bouwvlak plaats te vinden. Indien het bestaande bouwvlak te klein is kan het bouwvlak voor deze nevenfuncties uitgebreid worden. De uitbreiding van het bouwvlak krijgt dan een aanduiding specifiek voor deze nevenactiviteit.Wanneer er tegelijkertijd meerdere nevenfuncties ter plaatse van het agrarisch bouwvlak plaatsvinden, geldt een maximaal van 500 m² bebouwing dat ten behoeve van deze nevenfuncties in gebruik mag zijn.”
5
Bron: Bestemmingsplan Landelijk Gebied (2010), Artikel 1: Begrippen, Artikel 1.27: Blauwe diensten.
10
2.2.2 Bestemmingsplan Landelijk Gebied (2010), regels In het bestemmingsplan Landelijk Gebied is in de regels het volgende opgenomen omtrent agrarische nevenfuncties: “Artikel 1 Begrippen Artikel 1.55 Nevenfunctie Naast de hoofdfunctie van een agrarisch bedrijf functionerende bedrijfstak, welke dient bij te dragen aan het inkomen van het agrarische bedrijf, ondergeschikt dient te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf in inkomsten, oppervlakte en/of tijdsbesteding en verbonden dient te zijn aan het boerenland/boerenerf (erf en/of overige gronden). Artikel 3 Agrarisch Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor: • grondgebonden veehouderijbedrijven en akker- en vollegrondstuinbouwbedrijven; • alsmede voor: (…) met daaraan ondergeschikt: • de volgende agrarische en niet agrarische nevenfuncties: 1. verkoop aan huis van eigen/agrarische producten (eventueel be- of verwerkt), voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²; 2. een veearts/hoefsmederij, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 300 m²; 3. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 300 m²; 4. kleinschalige horecagelegenheid (aanstaande theetuin), voor zover het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m² en het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²; 5. bed & breakfast, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²; 6. beroep-aan-huis, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²; 7. natuur- en milieueducatie rondleidingen, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 150 m²; 8. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het gebruik niet meer bedraagt dan 30% van het gezamenlijke vloeroppervlak van het hoofdgebouw tot ten hoogste 60 m²; met dien verstande dat wanneer er tegelijkertijd meerdere nevenfuncties ter plaatse van het agrarisch bouwvlak plaatsvinden, geldt een maximaal van 500 m² bebouwing dat ten behoeve van deze nevenfuncties in gebruik mag zijn. • met de daarbij behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, (ontsluitings)wegen en laad- en losvoorzieningen. 3.4 Ontheffing van de gebruiksregels 3.4.1 Nevenfuncties Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.1 ten behoeve van een of meer van de nevenfuncties, zoals bedoeld in artikel 1.55, welke in tabel 3.1 [= zie vorenstaande tabel 4.2 uit de toelichting], zijn aangegeven, met inachtneming van de tabel en het volgende: a. de nevenfunctie dient binnen het bouwvlak plaats te vinden, met uitzondering van boerengolf; b. voor de nevenfunctie dienen de volgende voorwaarden in acht genomen te worden:
11
1.
de nevenfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden); 2. de nevenfunctie mag de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden en natuurwaarden in de directe omgeving niet onevenredig aantasten; 3. de nevenfunctie mag geen onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking teweeg brengen; 4. bij het inpassen van een niet-agrarische nevenfunctie dient, voor zover relevant, zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing, waarbij gebruik dient te worden gemaakt van gebiedseigen beplantingsvormen; 5. parkeren ten behoeve van de nevenfunctie dient te allen tijde op eigen terrein en binnen het bouwvlak plaats te vinden; 6. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage; c. verzoeken om ontheffing worden ter toetsing voorgelegd aan de agrarische deskundige en de adviseur inzake natuur en landschap; d. ten behoeve van nevenfuncties gelden de volgende bouwregels: 1. ten behoeve van de nevenfuncties mogen geen nieuwe woningen worden gebouwd; 2. ten behoeve van de nevenfunctie 'opslag en stalling van niet-agrarische producten in bestaande bebouwing' mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht; 3. wanneer er tegelijkertijd meerdere nevenfuncties ter plaatse van het agrarisch bouwvlak plaatsvinden, geldt een maximaal van 500 m² bebouwing dat ten behoeve van deze nevenfuncties in gebruik mag zijn. 3.4.2 Algemene ontheffing nevenfuncties Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de categorieën nevenfuncties zoals genoemd in tabel 3.1 teneinde nevenfuncties toe te laten die naar aard,omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de ingevolge tabel 3.1 toelaatbare nevenfuncties met inachtneming van de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 3.4.1. Artikel 3.6 Wijzigingsbevoegdheid 3.6.2 Vergroten bouwvlak ten dienste van nevenfunctie Burgemeester en wethouders zijn - met toepassing van artikel 3.6 Wro - bevoegd tot het wijzigen van de grootte van het agrarische bouwvlak ten behoeve van het uitoefenen van een of meerdere nevenfuncties, zoals bedoeld in artikel 1.55, met inachtneming van het volgende: a. ontheffing wordt uitsluitend verleend indien op het bestaande bouwvlak geen ruimte kan worden gevonden voor het uitoefenen van de nevenfunctie; b. de vergroting van het bouwvlak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden); c. de vergroting van het bouwvlak mag de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in de directe omgeving niet onevenredig aantasten; d. de grenzen van een bouwvlak mogen ten hoogste met 25% worden overschreden, tot een maximum van 1,5 ha; e. de uitbreiding van het bouwvlak krijgt een specifieke aanduiding op de plankaart. Artikel 4 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden Artikel 4.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor: • grondgebonden veehouderijbedrijven; • het behoud en de versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden, waarbij het open
12
veenweidegebied met het karakteristieke slotenpatroon en waardevolle doorzichten behouden dient te worden; • alsmede voor: (…) met daaraan ondergeschikt: • de volgende agrarische en niet agrarische nevenfuncties: [gelijk aan artikel 3.1] Artikel 4.5 Ontheffing van de gebruiksregels Artikel 4.5.1. Nevenfuncties Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4.1 ten behoeve van een of meer van de nevenfuncties, zoals bedoeld in artikel 1.55, welke in tabel 4.1 zijn aangegeven [= zie vorenstaande tabel 4.2 uit de toelichting],met inachtneming van de tabel en het volgende: [gelijk aan artikel 3.4.1] Artikel 4.5.2 Algemene ontheffing nevenfuncties Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de categorieën nevenfuncties zoals genoemd in tabel 4.1, teneinde nevenfuncties toe te laten die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de ingevolge tabel 4.1 toelaatbare nevenfuncties met inachtneming van de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.5.1. Artikel 4.8 Wijzigingsbevoegdheid Artikel 4.8.2 Vergroten bouwvlak ten dienste van nevenfunctie Burgemeester en wethouders zijn - met toepassing van artikel 3.6 Wro - bevoegd tot het wijzigen van de grootte van het agrarische bouwvlak ten behoeve van het uitoefenen van een of meerdere nevenfuncties, zoals bedoeld in artikel 1.55, met inachtneming van het volgende: a. ontheffing wordt uitsluitend verleend indien op het bestaande bouwvlak geen ruimte kan worden gevonden voor het uitoefenen van de nevenfunctie; b. de vergroting van het bouwvlak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden); c. de vergroting van het bouwvlak is slechts toelaatbaar indien de bestaande landschappelijke en natuurwaarden in de directe omgeving niet onevenredig worden aangetast; d. de vergroting van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is slechts toelaatbaar voor zover de aanwezige cultuurhistorische waarden, waaronder de waardevolle doorzichten in de bebouwingslinten, daarbij niet onevenredig worden aangetast; e. de grenzen van een bouwvlak mogen ten hoogste met 25% worden overschreden, tot een maximum van 1,5 ha; f. de uitbreiding van het bouwvlak krijgt een specifieke aanduiding op de plankaart; g. ter toetsing van hetgeen gesteld onder c en/of d wordt het plan voorgelegd aan een adviseur inzake natuur en landschap en/of cultuurhistorie. Artikel 5 Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden 5.1 Bestemmingsomschrijving De op de plankaart voor Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor: • grondgebonden veehouderijbedrijven; • het behoud en de versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden, waarbij de lengterichting van de kavels met de kopgevel gericht op de openbare weg of boezemvaart, de diversiteit aan bebouwing en beplanting, de typerende infrastructuur en de ouderdom behouden dienen te worden; • alsmede voor: (…) met daaraan ondergeschikt:
13
de volgende agrarische en niet agrarische nevenfuncties: 1. verkoop aan huis van eigen/agrarische producten (eventueel be- of verwerkt), voorzover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²; 2. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten, voor zover het bebouwingsoppervlak te behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 300 m²; 3. kleinschalige horecagelegenheid (aanstaande theetuin), voor zover het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m² en het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²; 4. bed & breakfast, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²; 5. beroep-aan-huis, voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²; 6. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het gebruik niet meer bedraagt dan 30% van het gezamenlijke vloeroppervlak van het hoofdgebouw tot ten hoogste 60 m²; met dien verstande dat wanneer er tegelijkertijd meerdere nevenfuncties ter plaatse van het agrarisch bouwvlak plaatsvinden, geldt een maximaal van 500 m² bebouwing dat ten behoeve van deze nevenfuncties in gebruik mag zijn. • met de daarbij behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, (ontsluitings)wegen en laad- en losvoorzieningen. •
5.4 Ontheffing van de gebruiksregels 5.4.1 Nevenfuncties Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5.1 ten behoeve van een of meer van de nevenfuncties, zoals bedoeld in artikel 1.55, welke in tabel 5.1 [= zie vorenstaande tabel 4.2 uit de toelichting], zijn aangegeven, met inachtneming van de tabel en het volgende: a. de nevenfunctie dient binnen het bouwvlak plaats te vinden; b. [gelijk aan artikel 3.4.1 onder b] c. [gelijk aan artikel 3.4.1 onder c] d. ten behoeve van nevenfuncties gelden de volgende bouwregels: 1. ten behoeve van de nevenfuncties mogen geen nieuwe woningen worden gebouwd; 2. wanneer er tegelijkertijd meerdere nevenfuncties ter plaatse van het agrarisch bouwvlak plaatsvinden, geldt een maximaal van 500 m² bebouwing dat ten behoeve van deze nevenfuncties in gebruik mag zijn. 5.4.2 Algemene ontheffing nevenfuncties Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de categorieën nevenfuncties zoals genoemd in tabel 5.1, teneinde nevenfuncties toe te laten die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de ingevolge tabel 5.1 toelaatbare nevenfuncties met inachtneming van de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 5.4.1. 5.7 Wijzigingsbevoegdheid 5.7.2 Vergroten bouwvlak ten dienste van nevenfunctie Burgemeester en wethouders zijn - met toepassing van artikel 3.6 Wro - ten behoeve van het agrarisch bouwvlak met de bestemming Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden, bevoegd de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden te wijzigen naar de bestemming Agrarisch met waarden Cultuurhistorische waarden, ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak voor het uitoefenen van een of meerdere nevenfuncties, met inachtneming van de volgende regels: a. ontheffing wordt uitsluitend verleend indien op het bestaande bouwvlak geen ruimte kan worden gevonden voor het uitoefenen van de nevenfunctie; b. de vergroting van het bouwvlak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden
14
(dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden); c. de vergroting van het bouwvlak is slechts toelaatbaar indien de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in de directe omgeving, waaronder de waardevolle doorzichten in de bebouwingslinten, niet onevenredig worden aangetast; d. de grenzen van een bouwvlak mogen ten hoogste met 25% worden overschreden, tot een maximum van 1,5 ha; e. de uitbreiding van het bouwvlak krijgt een specifieke aanduiding op de plankaart; f. ter toetsing van hetgeen gesteld onder c wordt het plan voorgelegd aan een adviseur inzake natuur en landschap en/of cultuurhistorie.”
2.3 Overeenkomsten en verschillen Geconcludeerd moet worden dat de regelgeving en toelichting omtrent (agrarische) nevenfuncties uitgebreid in het bestemmingsplan Landelijk Gebied zijn vastgelegd. In de regels en de toelichting is slechts sprake van een nuanceverschil ten opzichte van de leidraad zoals die door de VNG in 2011 is opgesteld. Het verschil dat is opgemerkt betreft de criteria voor de ondergeschiktheid van een (agrarische) nevenfunctie aan de hoofdfunctie. Het bestemmingsplan geeft aan dat sprake is van een nevenfunctie indien de betreffende activiteit qua inkomsten, oppervlakte en/of tijdsbesteding ondergeschikt is aan de agrarische hoofdfunctie. De VNG geeft echter aan dat de inkomensverhouding tussen hoofdfunctie versus nevenfunctie niet relevant is voor de beoordeling of een activiteit ondergeschikt is. Het college zou voor ’t Geertje de leidraad van de VNG willen overnemen. Ten slotte is in het bestemmingsplan een aantal inconsistenties opgemerkt. Tabel 4.2 van de toelichting komt op een aantal punten niet overeen met de tabellen 3.1 en 4.1 en/of art. 3.1, 4.1 en 5.1 van de regels. Deze inconsistenties zullen bij de eerstvolgende actualisering van het bestemmingsplan worden meegenomen. Het betreft de volgende nevenfuncties: 1.
Tabel 3.1 en 4.1 van de regels: paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets): maximaal aantal m2 gronden excl. bebouwing in gebruik voor nevenfunctie = 800 m2. Deze oppervlaktemaat ontbreekt in tabel 4.2 van de toelichting.
2.
Art. 3.1, 4.1 en 5.1 van de regels: kleinschalige horecagelegenheid: voor zover het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m² en het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m². In tabel 4.2 van de toelichting staat dat het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 500 m².
3.
Art. 3.1, 4.1 en 5.1 van de regels: kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten: voor zover het gebruik niet meer bedraagt dan 30% van het gezamenlijke vloeroppervlak van het hoofdgebouw tot ten hoogste 60 m². In de toelichting staat een gezamenlijk vloeroppervlak van het hoofdgebouw tot ten hoogste 40 m².
4.
Tabel 3.1 en 4.1 van de regels: kinderopvang: maximaal aantal m2 bebouwing in gebruik voor nevenfunctie = 300 m2. In tabel 4.2 van de toelichting staat een maximum van 200 m2.
15
3. HORECA IN HET BUITENGEBIED
3.1 Drank- en horecavergunning6 3.1.1 Drank- en Horecawet7 De Drank- en Horecawet (DHW) regelt, kort gezegd, dat een vergunning nodig is voor het verstrekken van alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse in een horecabedrijf en voor het bedrijfsmatig anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse. Met andere woorden op grond van de DHW is een vergunning nodig voor het ondernemen van horeca-activiteiten en voor het exploiteren van een slijterij. De vergunning gaat over het pand, de inrichting en de leidinggevenden. De DHW-vergunning is een zogenaamde ‘gebonden beschikking’. Dat betekent dat de vergunning verleend moet worden als er zich geen strijd voordoet met een van de weigeringsgronden in de wet en geweigerd moet worden als één van die weigeringsgronden zich wel voordoet. De gemeente kan hier niet een zelfstandige belangenafweging in verrichten. Zo zal bijvoorbeeld een DHWvergunning verleend moeten worden ook al is de exploitatie van een horecabedrijf in strijd met het bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan is namelijk geen weigeringsgrond zoals opgenomen in de DHW, ook al betekent een horeca-exploitatie in strijd met het bestemmingsplan feitelijk dat niet geëxploiteerd mag worden. 3.1.2 Horecabedrijf Artikel 3 lid 1 DHW bepaalt dat het verboden is zonder vergunning het horecabedrijf uit te oefenen. In artikel 1 lid 1 DHW wordt een horecabedrijf omschreven als “de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse”. Het moet dus gaan om óf een bedrijfsmatige activiteit óf het tegen betaling verstrekken van alcoholhoudende drank. Dus ook als het gaat om het verstrekken van alcohol tegen betaling is er een vergunning nodig, zelfs als dit niet direct te kwalificeren is als een bedrijfsmatige activiteit. Horecabedrijven kunnen vervolgens onderverdeeld worden in commerciële horecabedrijven en paracommerciële rechtspersonen. 3.1.3 Commercieel horecabedrijf Op grond van de DHW kan een vergunning worden verleend voor een commercieel horecabedrijf zijnde de reguliere horecabedrijven zoals cafés, restaurants, hotels en dergelijke. Deze vergunningen worden op grond van artikel 3 DHW verstrekt. In een dergelijk horecabedrijf mogen zowel zwak alcoholhoudende dranken als sterke dranken worden verkocht. Er mogen echter geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt om elders te nuttigen dan ter plaatse. Alle verstrekte alcoholhoudende dranken dienen genuttigd te worden in een horecalokaliteit die op de vergunning aanwezig is of op een terras dat op de vergunning staat vermeld. Wanneer er overigens constructies worden bedacht waarbij consumptiebonnen of muntjes inbegrepen zijn bij de entree van een feest en op deze wijze wordt getracht het tegen betaling verstrekken van alcohol te omzeilen, kan reeds op voorhand worden geconcludeerd dat in de jurisprudentie is uitgemaakt dat hiermee toch wordt betaald voor de alcoholhoudende consumpties en een vergunning benodigd is. Zou toch daadwerkelijk gratis alcohol worden verstrekt, dan wordt in strijd met artikel 25 lid 1 sub a DHW gehandeld: “Het is degene die, anders dan in de rechtmatige uitoefening van het slijtersbedrijf of horecabedrijf, een ruimte voor het publiek geopend houdt, verboden in die ruimte alcoholhoudende drank aanwezig te hebben, tenzij dit geschiedt ten dienste van het rechtmatig in die ruimte 6 7
Bron: www.meestermeesteradvocaten.nl In deze notitie is uitgegaan van de Drank- en Horecawet geldend op 1 januari 2013
16
bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwakalcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse (…).” 3.1.4 Paracommerciële rechtspersonen Tevens is het mogelijk aan paracommerciële rechtspersonen een vergunning af te geven. In artikel 1 lid 1 DHW wordt een paracommerciële rechtspersoon omschreven als “een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.” Deze vergunningen worden tevens op grond van artikel 3 DHW verstrekt, er is immers sprake van een horecabedrijf. Op grond van artikel 4 DHW zijn gemeenten per 1 januari 20138 verplicht regels te stellen voor paracommerciële rechtspersonen: “Bij gemeentelijke verordening worden ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels gesteld waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben bij de verstrekking van alcoholhoudende drank.(…) De in het eerste lid bedoelde regels hebben in elk geval betrekking op de volgende onderwerpen: a. de tijden gedurende welke in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank mag worden verstrekt; b. in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen; c. in de inrichting te houden bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de betreffende rechtspersoon betrokken zijn. De burgemeester kan met het oog op bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen ontheffing verlenen van de bij of krachtens dit artikel gestelde regels. (…)” Het gaat hier om rechtspersonen die slechts als nevenactiviteit alcoholhoudende dranken verstrekken en een hoofdfunctie hebben op een geheel ander vlak. Het kan dan gaan om instellingen met een recreatieve, educatieve of sportieve functie zoals voetbalclubs, culturele instellingen en vergelijkbare instanties. Het is voor een gemeente mogelijk om door middel van de lokale verordening het verstrekken van alcoholhoudende dranken te beperken en voorwaarden te verbinden met betrekking tot het maken van reclame en het houden van besloten partijen. Een paracommerciële vergunning kan alleen worden verleend aan
een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, lid 1 DHW. Aan een natuurlijke persoon kan geen paracommerciële vergunning worden verleend, omdat een natuurlijke persoon nu eenmaal geen kerk of voetbalclub kan zijn. De wet reikt hiermee een instrumentarium aan ter beteugeling van het zogenoemde paracommercialisme door sportverenigingen, buurt-, dorps- en clubhuizen, kerkelijke instellingen en dergelijke die onder ongelijke voorwaarden in concurrentie treden met reguliere horecaondernemingen. Deze ongelijke voorwaarden doen zich voor doordat de instellingen (indirecte) subsidies ontvangen ten behoeve van de door hen verrichte (andere dan reguliere horeca-) activiteiten en meestal niet in het handelsregister zijn ingeschreven. In beginsel zijn zij bovendien niet inschrijfplichtig bij het Bedrijfschap Horeca, waardoor zij zich niet hoeven te houden aan een aantal specifieke voorschriften. In een aparte notitie zal nader worden ingegaan op het (nieuwe) beleid ten aanzien van deze paracommerciële rechtspersonen.
8
Deze regels moeten vóór 1 januari 2014 zijn opgesteld.
17
3.2 Zalenverhuur en catering9
Wanneer sprake is van het structureel tegen betaling beschikbaar stellen van een ruimte aan willekeurige derden voor het houden van bijeenkomsten van persoonlijke aard, waarbij alcoholhoudende dranken worden genuttigd, moet dit naar het oordeel van de rechtbank10 als een reguliere horeca-activiteit worden beschouwd, waarvoor men dient te beschikken over een vergunning op grond van artikel 3 van de DHW.
. Om te kunnen beoordelen of in dergelijke gevallen handhavend opgetreden dient te worden, moet worden bezien of de betreffende horeca-activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of met de Drank- en Horecawet. 3.2.1 Bestemmingsplan Het structureel verhuren van een ruimte voor een ander gebruik dan de hoofdfunctie (agrarisch bedrijf) vereist dat het bestemmingsplan dit toelaat11. Het gebruik als zaalaccommodatie voor vergaderingen of feesten (door eigenaar of huurder; dat maakt niet uit) is voor het bestemmingsplan een economisch zelfstandige horeca-activiteit. Het gaat immers om omzet door verkoop van eten en drinken. Het gebruik van een ruimte voor bijvoorbeeld bijeenkomsten of workshops is geen zelfstandige horeca-activiteit. Dit is een nevenactiviteit (bijvoorbeeld educatie en dagrecreatie). In bestemmingsplan Landelijk Gebied is zalenverhuur niet opgenomen, ook niet in de tabel van nevenactiviteiten, omdat zalenverhuur niet gewenst wordt. Op grond van het bestemmingsplan is het verhuren van een ruimte voor een ander gebruik dan de hoofdfunctie dus niet toegestaan. Structureel is datgene wat regelmatig terugkeert. Volgens jurisprudentie is ook eenmaal per jaar structureel zoals een jaarlijks gildefeest. Dit mede vanwege het ruimtelijke effect en het vast terugkerende karakter. Incidenteel moet dus gezien worden als iets wat een keertje mogelijk is, zoals een jubileum, waarbij de viering gepaard gaat met de verkoop van eten en drinken. Komt een activiteit regelmatig terug en is het onderdeel van de bedrijfsmatige activiteiten dan moeten gemeente en bedrijf nagaan of dit gevolgen heeft voor het beleid zoals in het bestemmingsplan is bepaald. 3.2.2 Artikel 25 Drank- en Horecawet
Bij zalenverhuur dient voorts te worden bekeken of er bedrijfsmatig of tegen betaling alcohol wordt verstrekt voor gebruik ter plaatse. Indien dit het geval is, is een DHW-vergunning vereist. Indien er geen sprake is van alcoholverstrekking tegen betaling, bijv. omdat de gasten zelf hun alcoholhoudende dranken meenemen, dan dient te worden beoordeeld of er sprake is van strijd met artikel 25 DHW: “Het is degene die, anders dan in de rechtmatige uitoefening van het slijtersbedrijf of horecabedrijf, een ruimte voor het publiek geopend houdt, verboden in die ruimte alcoholhoudende drank aanwezig te hebben, tenzij dit geschiedt ten dienste van het rechtmatig in die ruimte bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwakalcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse, mits deze drank zich bevindt in een verpakking die voldoet aan de bij artikel 17 gestelde eis.
9
Bron: Wat mag ik? Handreiking over regels voor ondernemers in de multifunctionele landbouw, Taskforce Multifunctionele Landbouw en Land & Co, dec. 2010. 10 LJN: AV0773, Rechtbank Zutphen, 05/137 HOREC, 25 januari 2006 11 Bron: Kleinschalige en ondersteunende horeca in het buitengebied, een leidraad voor (Achterhoekse) Gemeenten, Koninklijke Horeca Nederland, Kamer van Koophandel, Taskforce Multifunctionele Landbouw, LTO Noord, Achterhoekse gemeenten en ondernemers, feb. 2011.
18
(…).” Van belang is het dus om vast te stellen of er sprake is van een ruimte die voor het publiek geopend is óf van een ruimte die niet voor het publiek geopend is, oftewel een besloten inrichting12. Is er sprake van een besloten inrichting, dan is er geen strijdigheid met artikel 25 DHW. Met ‘voor publiek toegankelijk’ wordt niet altijd bedoeld dat de activiteiten openbaar zijn, dus voor iedereen toegankelijk. Een besloten feest kan, afhankelijk van het effect op de openbare orde ook onder dit begrip worden geschaard. Bijvoorbeeld doordat het feest plaatsvindt in de openbare ruimte, vanwege muziekoptredens in een gebouw waar dit normaal gesproken niet gebeurt of vanwege een groot aantal genodigden en de daarmee gepaard gaande parkeerdruk. Te denken valt aan grootschalige bedrijfsfeesten of de opening van een populaire expositie. 3.2.3 Besloten inrichting Om vast te stellen of een inrichting besloten is, speelt een aantal criteria een rol. Tot die criteria behoren onder meer de frequentie waarin de ruimte wordt verhuurd voor besloten feesten, de controle op de groep bezoekers van een (besloten) feest (aantal personen en de onderlinge band tussen hen om uit te sluiten dat er sprake is van een onbepaalde groep) en de wijze waarop toezicht wordt uitgeoefend tijdens de periodes dat de ruimte is verhuurd voor het houden van een feest. Hoewel een besloten karakter relatief eenvoudig is aan te tonen, moet de beslotenheid geobjectiveerd worden uitgelegd. Dat houdt in dat men een soort checklist kan hanteren: a. Er is een bepaalde band tussen de gasten; b. De organisator heeft een bepaalde, anders dan commerciële, band met alle gasten; c. De ruimte is slechts incidenteel voor feesten in gebruik. De frequentie is dus een van de criteria om te bepalen of er sprake is van een besloten karakter. Het is zinvol hier enige woorden aan te wijden, want wat voor de één incidenteel is, is voor de ander frequent. Dus wat is incidenteel? De rechtbank Rotterdam heeft in een recente uitspraak bepaald dat vier tot zes maal per kalenderjaar nog moet worden aangemerkt als incidenteel13. Voor feesten met een niet-besloten karakter (dus voor het publiek toegankelijk) kan er een ontheffing ex artikel 35 DHW worden aangevraagd (in beginsel is dan geen DHW-vergunning nodig): “De burgemeester kan ten aanzien van het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank op aanvraag ontheffing verlenen van het in artikel 3 voor de uitoefening van het horecabedrijf gestelde verbod, bij een in de beschikking aangewezen bijzondere gelegenheid van zeer tijdelijke aard voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen, mits de verstrekking geschiedt onder onmiddellijke leiding van een persoon die de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt en niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is(…). Een burgemeester kan naar aanleiding van een aanvraag voor ontheffingen als bedoeld in dit artikel, voor jaarlijks terugkerende identieke bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard, besluiten één ontheffing te verlenen, mits de verstrekking van zwak-alcoholhoudende drank telkenmale geschiedt onder onmiddellijke leiding van dezelfde persoon.” Hier gaat het dus om incidentele gevallen. Het dorpsfeest en de tentfeesten in Zoeterwoude hebben een dergelijke ontheffing. 3.2.4 Partycatering en contractcatering14 Is er dus sprake van een besloten feest, dan mogen de gasten zelf hun alcoholhoudende dranken meenemen. De ondernemer die de ruimte verhuurt mag deze meegebrachte drank niet zelf uitserveren. Dit dient het gezelschap dat de ruimte huurt zelf te doen. 12
AB 1987/113, Afdeling Rechtspraak Raad Van State, 14 augustus 1986, No. R03.84.2306 en LJN: BI6729, Rechtbank Roermond, AWB 08/949 13 LJN: BQ9578, Rechtbank Rotterdam, AWB 10/2921 HOREC-T2, 9 juni 2011 14 Bron: website Bureau Eerlijke Mededinging (www.eerlijkehoreca.nl)
19
Het gezelschap kan er echter ook voor kiezen een cateraar in te huren. Catering is onder meer geregeld in de Drank- en Horecawet. Met catering wordt bedoeld het bedrijfsmatig in opdracht verstrekken van gerechten en dranken voor gebruik elders. Men onderscheidt contractcatering en partycatering. De eerste vorm doet zich voor bij het op basis van een duurcontract verlenen van de diensten zoals in bedrijvenkantines. De tweede variant ziet toe op het verlenen van de diensten op feesten en partijen van particulieren. De Drank- en Horecawet geeft alleen een definitie van een partycateringbedrijf. Artikel 19 lid 1 DHW luidt: “ (…) Onder partijen-catering wordt verstaan het, gepaard gaande met dienstverlening, bedrijfsmatig verstrekken van gerechten en dranken voor gebruik bij besloten partijen op een door een opdrachtgever te bepalen plaats, die slechts incidenteel beschikbaar is voor dergelijke partijen.” De verstrekking van alcoholhoudende drank door cateraars op vaste locaties, bijvoorbeeld in bedrijfskantines of zalencentra, is bedrijfsmatig en daarom is een DHW-vergunning verplicht. Kenmerkend voor het partycateringbedrijf is echter dat op steeds verschillende locaties in opdracht en voor rekening van een klant etenswaren en dranken worden geserveerd. Dit geschiedt dan veelal in een besloten sfeer, terwijl de drank gratis aan de gasten wordt verstrekt. Daarvoor is geen DHW-vergunning vereist. De cateraar werkt volgens geldende hygiëne-eisen en heeft een diploma Sociale Hygiëne. De cateraar (of diens personeel) is zelf aanwezig bij de borrel en is ook verantwoordelijk voor het in acht nemen van de regels. Als een cateraar het alleenrecht heeft over een bepaalde locatie, is het geen partycateraar meer en dient de cateraar over een reguliere DHW-vergunning voor die lokaliteit(en) te beschikken. Als een cateraar onder de noemer partycateraar valt, dan moet het feest waar de catering plaatsvindt een besloten karakter hebben. De ruimte is dan slechts incidenteel voor feesten in gebruik (vier tot zes maal per kalenderjaar). Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze frequentie ziet op het gebruik van de locatie door alle cateraars bij elkaar. Het is dus niet zo dat iedere cateraar op die specifieke locatie vier tot zes maal mag cateren. Indien meerdere cateraars de locatie gebruiken, dan zal er al snel meer dan vier tot zes maal gebruikt worden gemaakt van één locatie. De pandeigenaar/ exploitant is dan in overtreding van artikel 3 DHW. In incidentele gevallen is het dus toegestaan om voor een besloten feest een cateraar (ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel) in te huren en deze cateraar de alcoholhoudende drank te laten serveren. Een DHW-vergunning is dan niet vereist. De aanwezige cateraar beschikt over de benodigde papieren, zoals een diploma Sociale Hygiëne. Regelmatig inhuren van een cateraar is geen oplossing: dan wordt het landbouwbedrijf als een niet-legale horecalokaliteit beschouwd. Overigens maakt het voor het houden van besloten feesten met cateraar niet uit of de betreffende locatie overdag in gebruik is als een voor het publiek geopend ‘klein’ restaurant (tosti, broodje, pannenkoek en non-alcoholische dranken) bij een agrarische nevenactiviteit (zoals bijv. bij het Geertje het geval is). Artikel 19 DHW gaat namelijk over alcohol en het, gepaard gaande met dienstverlening, bedrijfsmatig verstrekken van gerechten en dranken voor gebruik bij besloten partijen. Dit betreft een andere activiteit dan de activiteiten die overdag in de betreffende locatie plaatsvinden. 3.2.5 Bouwbesluit en Voedsel en Waren Autoriteit 15 Wanneer in de ontvangstruimten alleen maar zelf meegebrachte alcoholhoudende dranken worden genuttigd door een besloten gezelschap, en er dus geen drank wordt verkocht, is er geen DHWvergunning nodig, De DHW gaat over het verstrekken van alcohol. De wet gaat verder niet over eten en drinken. Voor het serveren en verkopen van ander eten en drinken dan alcohol is geen 15
Bron: 95 vragen & antwoorden over regels rond multifunctionele landbouw, uitleg bij onduidelijke wet- en regelgeving, Taskforce Multifunctionele Landbouw en Instituut voor Agrarisch Recht, dec. 2010
20
DHW-vergunning nodig. Het toezicht op de DHW-vergunning wordt tot 1 januari 2013 uitgeoefend door de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). Hierna wordt deze taak overgenomen door de gemeente. Indien de situatie vereist dat een DHW-vergunning nodig is, dan geeft de gemeente de DHW-vergunning af: de gemeente toetst vooral of ‘horeca’ op die plek is toegestaan volgens het bestemmingsplan, als hoofdfunctie, als nevenfunctie of als logisch onderdeel van de hoofdfunctie. Verwarrend is dat men er met een DHW-vergunning nog niet is. Het Bouwbesluit en het besluit eisen inrichtingen DHW stellen namelijk ook nog eisen: in een ruimte waarin alcohol wordt gebruikt (verkocht of meegenomen) moeten bepaalde bouwkundige voorzieningen worden getroffen. Sommige deskundigen stellen dat deze eisen uitsluitend gelden indien een DHWvergunning volgens VWA nodig bleek. Andere deskundigen wijzen erop dat in het Bouwbesluit geen koppeling met de DHW is gelegd.
21
3.2.6 Samenvatting De hierboven besproken artikelen uit de Drank- en Horecawet zijn samengevat in de volgende tabel:
Drank- en Horecawet
Artikel 1 lid 1
Tekst
Toelichting
- horecabedrijf: De activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.
Definitie horecabedrijf
- paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.
Definitie paracommerciële rechtspersoon
Artikel 3 lid 1
Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Verbod op uitoefenen horecabedrijf zonder DHWvergunning
Artikel 4
Bij gemeentelijke verordening worden ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels gesteld waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben bij de verstrekking van alcoholhoudende drank.(…) De in het eerste lid bedoelde regels hebben in elk geval betrekking op de volgende onderwerpen: a. de tijden gedurende welke in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank mag worden verstrekt; b. in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen; c. in de inrichting te houden bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de betreffende rechtspersoon betrokken zijn. De burgemeester kan met het oog op bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen ontheffing verlenen van de bij of krachtens dit artikel gestelde regels. (…)
Regels voor paracommerciële rechtspersonen
Artikel 19 lid 1
(…) Onder partijen-catering wordt verstaan het, gepaard gaande met dienstverlening, bedrijfsmatig verstrekken van gerechten en dranken voor gebruik bij besloten partijen op een door een opdrachtgever te bepalen plaats, die slechts incidenteel beschikbaar is voor dergelijke partijen.
Party-catering: alleen bij besloten partijen, max. 4-6 keer per jaar. Eigenaar van ruimte mag er dus niet aan verdienen.
Artikel 25 lid 1 sub a
Het is degene die, anders dan in de rechtmatige uitoefening van het slijtersbedrijf of horecabedrijf, een ruimte voor het publiek geopend houdt, verboden in die ruimte alcoholhoudende drank aanwezig te hebben, tenzij dit geschiedt ten dienste van het rechtmatig in die ruimte bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwakalcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse mits deze drank zich bevindt in een verpakking die voldoet aan de bij artikel 17 gestelde eis;
Als 1. ruimte niet publiek geopend is 2. geen zaal wordt verhuurd 3. klant zelf drank meeneemt en schenkt is incidenteel alcohol niet verboden. Eigenaar van ruimte mag er dus niet aan verdienen.
Artikel 35
De burgemeester kan ten aanzien van het verstrekken van zwakalcoholhoudende drank op aanvraag ontheffing verlenen van het in artikel 3 voor de uitoefening van het horecabedrijf gestelde verbod, bij een in de beschikking aangewezen bijzondere gelegenheid van zeer tijdelijke aard voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen, mits de verstrekking geschiedt onder onmiddellijke leiding van een persoon die de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt en niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is(…). Een burgemeester kan naar aanleiding van een aanvraag voor ontheffingen als bedoeld in dit artikel, voor jaarlijks terugkerende identieke bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard, besluiten één ontheffing te verlenen, mits de verstrekking van zwak-alcoholhoudende drank telkenmale geschiedt onder onmiddellijke leiding van dezelfde persoon.”
Indien geen besloten karakter (dus voor publiek geopend) én bijzondere gelegenheid van zeer tijdelijke aard: mogelijkheid ontheffing; DHW-vergunning is niet benodigd, maximaal 12 dagen aaneengesloten. Bijv: dorpsfeest, tentfeesten
22
23
4. BRONNENLIJST
Documentatie - Multifunctionele landbouw en ruimtelijke ordening, handreikingen voor gemeentelijke plattelandsontwikkelingen, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, najaar 2011. - Kleinschalige en ondersteunende horeca in het buitengebied, een leidraad voor (Achterhoekse) Gemeenten, Koninklijke Horeca Nederland, Kamer van Koophandel, Taskforce Multifunctionele Landbouw, LTO Noord, Achterhoekse gemeenten en ondernemers, feb. 2011. - Wat mag ik? Handreiking over regels voor ondernemers in de multifunctionele Landbouw, Taskforce Multifunctionele Landbouw en Land & Co, dec. 2010. - 95 vragen & antwoorden over regels rond multifunctionele landbouw, uitleg bij onduidelijke weten regelgeving, Taskforce Multifunctionele Landbouw en Instituut voor Agrarisch Recht, dec. 2010. - Kompas multifunctionele landbouw, door de rijksoverheid vastgestelde oplossingen voor strijdigheden in regelgeving, nov. 2009. - Bestemmingsplan Landelijk Gebied, gemeente Zoeterwoude, 2010 - Bestemmingsplan Dorp Zuid 2007, gemeente Zoeterwoude, 2007 Internet - website Bureau Eerlijke Mededinging (www.eerlijkehoreca.nl) - website bijzonderewetten.nl (www.bijzonderewetten.nl) - website Kamer van Koophandel (www.kvk.nl) - website Meester advocaten (www.meestermeester.nl) Jurisprudentie - LJN: AV0773, Rechtbank Zutphen, 05/137 HOREC, 25 januari 2006 - LJN: BI6729, Rechtbank Roermond, AWB 08/949, 4 juni 2009 - AB 1987/113, Afdeling Rechtspraak Raad van State, 14 augustus 1986, No. R03.84.2306 - LJN: BQ9578, Rechtbank Rotterdam, AWB 10/2921 HOREC-T2, 9 juni 2011
24