Afvvijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a onder 2 in overeenstemming met artikel 4 bijlage ll Besluit omgevingsrecht. Citeertitel: Kruimelgevallenbeleid. Versie 6- 12-20 1 2
INHOUDSOPGAVE
Hoofdstuk 1
._\._\_\ OO|\)—\
Wat is het doel? Motieven en doelen Leeswijzer
Hoofdstuk 2 2.1 Begrippen 2.2 Algemene afwegingscriteria 2.3 Wijze van meten Hoofdstuk 3 Beleidsregels 3.1 Een bijbehorend bouwwerkz 3.2 Een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening 3.3 Een bouwwerk, geen gebouw zijnde 3.4 Een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw 3.5 Een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m 3.6 Een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling 3.7 Een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd 3.8 Het gebruiken van gronden of bouvvvverken ten behoeve van evenementen 3.9 Het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten 3.10 Het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning Hoofdstuk 4
4.1 Kruimelgevallen waarvoor geen beleidsregels zijn opgesteld Hoofdstuk 5 5.1 Wanneer afvvijken? 5.2 Uitzonderingen van het beleid Hoofdstuk 6 6.1 Slotbepalingen 6.2 Inwerkingtreding
H O O F D STU K1 1.1
Watis het doel?
Inleiding Als een initiatiefnemer bouwplannen heeft die niet binnen het bestemmingsplan vallen, kan initiatiefnemer toestemming vragen om te mogen ‘afwijken’ van het bestemmingsplan. Het geldende bestemmingsplan is het planologisch regime waaraan nieuwe ruimtelijke ontvvikkelingen en verzoeken in beginsel worden getoetst. Afvvijkingen van het bestemmingsplan dienen gemotiveerd te worden vanuit een daarvoor geformuleerd beleidskader. Dit om te voorkomen dat ad hoc op bepaalde verzoeken wordt gereageerd. Doelstelling van dit beleid De doelsteiling van deze notitie is een helder en consistent beleid te hebben voor omgevingsvergunningen voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan 2.1, lid 1, sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna te noemen Wabo) ex artikel 2.12 Wabo juncto artikel 4 van bijlage ll van het Besluit omgevingsrecht (hierna te noemen Bor). Uniformering van de regeling komt ten goede aan een effectieve en efficiénte afdoening van aanvragen. Dit beleidskader geeft aan in welke gevallen wij een omgevingsvergunning voor deze activiteit wilien verlenen. Waarom deze notitie? Per 1 oktober 2010 is de Wabo, Bor en de Ministeriéle regeling omgevingsrecht (Mor) in werking getreden. in de Wabo is in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° de mogelijkheid opgenomen om middels algemene maatregel van bestuur planologisch af te wijken van het bestemmingsplan. In bijlage II van de Boris in artikel 4 aangegeven voor welke gebruiksactiviteiten of bouwwerken die strijdig zijn met het bestemmingsplan, vergunning kan worden verleend. Voor bouwwerken in het gebied buiten de bebouwde kom is in dit artikel opgenomen in welke gevallen vergunning verleend kan worden. Voor gebieden binnen de bebouwde kom zijn de criteria om vergunning te verlenen erg ruim opgesteld waardoor het wenselijk is voor de gemeente Aalsmeer een beleidskader vast te stellen. Wanneer vergunning? Deze notitie “kruime|geva||enbeIeid" bestaat uit een lijst van verschillende toelaatbare bouwwerken waarbij objectieve, eenduidige en meetbare criteria zijn opgenomen. Als een aanvraag aan de criteria voldoet wordt vergunning verleend. Welke artikelen zijn van belang? Artikel 2.1 en artikel 2.12 van de Wabo zijn van belang bij de beoordeling of voor een bouvvvverk een omgevingsvergunning kan worden verleend. In bijlage II van de Bor staan aanwijzing van categorieen gevallen waarin: - voor bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist; - voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet kan worden verleend. Z0 wordt in het Bor: -
in artikel 2 staan aangegeven de categorieen van gevallen waarin voor bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist ook al is er strijd met het bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan; in artikel 3 staan de categorieén gevallen aangegeven waarin voor bouwactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist en geheei vergunningvrij zijn indien zij passen binnen de bepalingen van het bestemmingsplan; in artikel 4 staan aangegeven de categorieen van gevallen waarin voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2°, van de wet kan worden verleend. Deze bouwwerken en/of gebruiksactiviteiten zijn strijdig met het bestemmingsplan maar met omgevingsvergunning mogelijk.
3
Medewerking verlenen aan een afvvijking van de bestemmingsplanvoorschriften is een bevoegdheid en geen plicht. Bij afvvijking van de bestemmingspianvoorschriften moet deugdelijk worden gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend. Dit beleid voorziet in criteria waarbinnen medewerking aan een afvvijking van de bestemmingsplanvoorschriften kan worden verleend. Daarbij is steeds gemotiveerd aangegeven hoe tot deze criteria is gekomen en welke belangen daarbij zijn afgewogen. Gekozen is voor beleidsregels voor veei voorkomende bouwactiviteiten in Aalsmeer, waarbij de behoefte aan vaste criteria in beleidsregels het grootst is. Bij bouwactiviteiten waarvoor gg beleidsregels zijn opgesteld, wordt per specifieke of individueie situatie beoordeeld of alsnog medewerking kan worden verleend. 1.2 Motieven en doelen: De motieven om beleidsregels voor kruimelgevallen op te stellen zijn onder meer de volgende: De beleidsregels zijn opgesteld om te komen tot een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Wabo en de daarbij behorende Bijlage ll van het Bor. Verder zijn burgers en bedrijven door de beleidsregels vooraf beter op de hoogte van de criteria die worden gehanteerd bij de beoordeling van vergunningaanvragen. Toepassing van beleidsregels maakt dat in gelijke gevallen, gelijk gehandeid wordt. Ten aanzien van een transparante en efficiente dienstverlening worden met de beleidsregels drie doelen bereikt: 1. vooraf duidelijkheid over de haalbaarheid van bouw- en gebruiksactiviteiten in reiatie tot de bestemmingsplanvoorschriften; 2. buren en andere belanghebbenden weten ook vooraf welke ontwikkelingen zij wel en niet kunnen venivachten in de directe nabijheid van hun woning, bedrijf of perceel; 3. de procedure om tot een besluit te komen op een eventuele aanvraag omgevingsvergunning wordt bespoedigd. Daarnaast biedt in juridische zin het instrument van de beleidsregel de volgende voordelen voor zowel het bestuursorgaan als voor burgers en bedrijven: o Rechtszekerheid de beleidsregel informeert burgers en bedrijven wanneer het bestuursorgaan wel en wanneer het niet gebruik zal maken van een bevoegdheid om een bepaald besluit te nemen (artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht). o Motivering; het hanteren van beleidsregels zorgt ervoor dat het bestuur een goede invulling geeft aan het motiveringsbeginsel (artikel 4:82 van de Algemene wet bestuursrecht). - Flexibiliteit; de beleidsregel biedt het bestuur meer flexibiliteit dan het instrument van de verordening (wettelijk voorschrift). Het is eenvoudiger om een beleidsregel aan te passen dan een verordening. o Afvvi'|kingsmoge|i'|kheid; in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevoigen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Uit deze bepaling vloeit voort dat voor het bestuursorgaan de mogelijkheid bestaat om van de beleidsregel af te wijken (dit wordt de inherente afvvijkingsmogelijkheid genoemd). De mogelijkheid om van de beleidsregel af te wijken kan slechts in bijzondere omstandigheden, gehanteerd worden. Afwijken is mogelijk en geboden, als de strikte naleving van de beleidsregel, gelet op de strekking van de beleidsregel en de onderliggende wettelijk regeling, in het concrete geval niet nodig is en bovendien een onevenredig nadeel voor de belanghebbenden zou opleveren. Soms kan dit op voorhand duidelijk zijn, maar soms kan dit ook pas blijken als de beoordelingsprocedure van een vergunningaanvraag al is gestart (bijvoorbeeld als gevolg van zienswijzen die worden ingediend). in het algemeen valt niet aan te geven wanneer sprake is van een onevenredig nadeel. Dit zal per situatie moeten worden beoordeeld.
4
1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 1 is de doelsteiling van voorliggend beleid en het wettelijk kader opgenomen. In hoofdstuk 2 worden de begrippen, het algemene afvvegingskader en de wijze van meten uitgelegd. In hoofdstuk 3 wordt per genoemd ondervverp uit artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht het beleid van de gemeente Aalsmeer uiteengezet. In hoofdstuk 4 worden de gevallen genoemd waan/oor geen beleidsregels zijn opgesteld. In hoofdstuk 5 worden de uitzonderingen genoemd. Tot slot worden in hoofdstuk 6 de slotbepalingen van dit beleid weergegeven.
HOOFDSTUK2
2.1 Begrippen In deze bijlage wordt verstaan onder: achtererfgebied: erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
,
.. ’
. »-3
n-.1—-n._~-. I,-anI
1 ¢_-.5 -- . Q-
- a-chltarenuebléw : x=~::a:e:'fg:lr.=b:e&
re
Iaabuuwing
l
4-H
q-a_—. ~-M-3.-<,...i>?
[email protected]?
- openbaar'tc:eqani:eli1&e settled is-men} euimbaar wL~ganma~Ia,1kgmsien iwaterj | ape.-nbatzr twganuelija gebied twang;
activiteit: activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wabo; antennedraer: antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne; antenne-installatie: installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie; beschermd rijksmonument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Monumentenwet 1988, met uitzondering van een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, onder c, van die wet; beschermd gemeentelijk monument: beschermd monument als bedoeld in de gemeentelijke erfgoedverordening 2010; beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht: beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de gemeentelijke erfgoedverordening 2010;
6
bestemmingsplan: een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, alsmede een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van die wet; bevoegd gezag: het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dat artikellid, burgemeester en wethouders; bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouvvvverk, met een dak; bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten; daknok: hoogste punt van een schuin dak; dakvoet: Iaagste punt van een schuin dak; erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden; gebouw: elk bouvvvverk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daan/an, dat noodzakelijk is voor de vervvezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is; mantelzorger: een mantelzorger zorgt Iangdurig en onbetaald voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Een mantelzorger is geen beroepsmatige zorgverlener, maar geeft zorg omdat hij of zij een persoonlijke band heeft met degene voor wie hij of zij zorgt. omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer; peil: a. voor gebouwen, waan/an de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of een tuin grenst: de hoogte van die weg of tuin ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw; b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld; rooilijn: de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen van een bouwwerk aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden; voorerfgebied: erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied; voorgevelrooilijn: voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening; welstandscommissie: door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke commissie die aan burgemeester en wethouders advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouvwverk, waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van dat bouwwerk is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand; woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst. woonark een drijvend bouvvvverk te water, dat in het algemeen niet is bestemd of ingericht om te varen. Een woonark is doorgaans voorzien van een betonnen (of metalen) casco, met een vierkante of rechthoekige opbouw. Het casco kan ook bestaan uit een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit of ponton, met daarop een gehele of gedeeltelijke opbouw, dat wordt gebruikt als of is bestemd voor (al dan niet permanent) woonverblijf. 7
Een drijvende woning (1.11) wordt eveneens aangemerkt als woonark. woonboot een drijvend of varend bouvvvverk te water, dat herkenbaar is als schip (bijvoorbeeld door de romp, de opbouw of de aanwezigheid van originele onderdelen als een stuurhut, roer of mast), dat wordt gebruikt als of is bestemd voor (al dan niet permanent) woonverblijf. woonschip een woonboot, woonark en/of drijvende woning, hieronder begrepen een woonboot, woonark en/of drijvende woning in aanbouw, alsook overblijfselen van een woonboot, woonark en/of drijvende woning. woonschip voor niet-permanente bewoning een woonschip dat dient als recreatieverblijf, tussen 1 april en 15 oktober van het desbetreffende kalenderjaar, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. woonschip voor permanente bewoning een woonschip dat dient als hoofdverblijf voor permanente bewoning, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden en daardoor is aan te merken als wooneenheid, niet zijnde een bijzondere woonvorm, dan wel voor de huisvesting van niet meer dan drie personen naast de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht. 2.2 Algemene afwegingscriteria Bij alle verzoeken om afvvijking vindt een afvveging plaats op milieuhygiénisch, functioneel en ruimtelijk gebied. Daarbij gelden de hierna volgende algemene zaken. Algemeen 0 het aantal woningen moet gelijk blijven; * *In Artikel 5, eerste lid bijlage II van Boris algemeen bepaald dat bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 het aantal woningen gelijk moet blijven. Milieuaspecten 0 Milieuaspecten (in het bijzonder de Wet geluidhinder) moeten bij de beslissing over het al dan niet verlenen van afvvijking worden betrokken. Dit om te voorkomen dat er door de afvvijking strijdigheid met de milieu wet- en regelgeving ontstaat of dat uit milieu-oogpunt onaanvaardbare situaties ontstaan. Functionele aspecten v Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Dit is voornamelijk bedoeld om excessen uit te sluiten. - Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de verkeers- en sociale veiligheid. o Voor wat betreft het parkeren wordt aansluiting gezocht bij de normen van CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek). Ruimtelijke belevingswaarde o Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het straat- en bebouwingsbeleid. o Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de beleving van groen en water. 0 Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de bouwvorm en/of beleving van beeldbepalende panden. Dit zal in de praktijk grotendeels door de Welstandscommissie worden beoordeeld. o Er dient zoveel mogelijk te worden aangesloten bij eerder verleende trendsetters.
8
Gemeentelijke beschermde dorpsgezichten o De kruimelgevallenregeling geldt niet voor gemeentelijke beschermde dorpsgezichten en gemeentelijke, provinciale en rijksmonumenten, deze dienen per geval te worden bekeken door de afdeling Ruimtelijke Ordening en Vergunningen van de gemeente Amstelveen. Wijze van meten De begrenzing van de onderscheiden bestemmingen, voor zover niet op de plankaart in maten vastgelegd, wordt vastgesteld door middel van meting op de plankaart met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter, gemeten vanaf het hart van een lijn. De bouwhoogte van bouwwerken wordt gemeten in meters vanaf het peil als bedoeld in artikel 2.1 tot aan het hoogste punt van het betrokken bouvvvverk, tenzij in deze voorschriften anders is bepaald. Het bruto vloeroppen/lak wordt gemeten als de som van het product van de afstand tussen de gevelvlakken en de afstand hart op hart van de bouwmuren per bouwlaag, niet inbegrepen balkons, Ioggia's, erkers en galerijen. Het bebouwingspercentage wordt bepaald door de som van de bebouwde oppen/Iakten binnen een bestemmingsvlak, of in voorkomende gevallen binnen een bouwvlak, kelders en souterrains niet inbegrepen, te delen door éénhonderdste van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De afstand tot de zijdelingse perceelgrens wordt bepaald door vanaf het dichtstbijzijnde punt van een bouvvvverk tot aan de zijdelingse perceelgrens te meten. De bouwdiepte van een gebouw wordt bepaald door meting vanaf de voorgevel tot de achtergevel van het desbetreffende gebouw.
9
HOOFDSTUK3
Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking: 3.1 Krachtens ar1ikeI4.1. van bijlage II van de Bor een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom: Voorerfgebied Beleidsregels Een berging in een voorerfgebied met een maximale diepte van 5 meter moet voldoen aan de volgende criteria; - het bij de woning behorende achtererfgebied is niet bereikbaar vanaf een openbaar toegankelijk gebied; - niet toegestaan bij woonwagen of woonark; - er zijn geen andere bouwwerken voor bergingsmogelijkheden op het perceel bij de woning aanwezig die bereikbaar zijn vanaf een openbaar toegankelijk gebied; - de gezamenlijke oppen/Iakte van alle aanwezige bouwwerken bedraagt niet meer van dan 30% van het totale voorerfgebied; - de oppervlakte van het bouvvvverk mag niet meer dan 4 mz bedragen; - de Iangste zijde van het bouvvvverk is haaks op de voorgevel van de woning gebouwd; - het materiaalgebruik is deugdelijk, eenvoudig en ingetogen vormgegeven, zodat het bouvwverk de kwaliteit van het straatbeeld niet in ernstige mate aantast; - de hoogte van de berging mag niet meer dan 1,50 meter bedragen waarbij de diepte van het voorerf niet groter is dan 2,50 meter ten opzichte van de voorgevelrooilijn; - de hoogte van de berging mag niet meer dan 2 meter bedragen waarbij de diepte van het voorerf groter is dan 2,50 meter ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Een berging in een voorerfgebied met een minimale diepte van 5 meter moet voldoen aan de volgende criteria; - het bij de woning behorende achtererfgebied is niet bereikbaar vanaf een openbaar toegankelijk gebied; - niet toegestaan bij woonwagen of woonark; - er zijn geen andere bouwwerken voor bergingsmogelijkheden op het perceel bij de woning aanwezig die bereikbaar zijn vanaf een openbaar toegankelijk gebied; - de gezamenlijke oppen/Iakte van alle aanwezige bouwwerken bedraagt niet meer van dan 30% van het totale voorerfgebied; - de oppervlakte van het bouvvvverk mag niet meer dan 6 m2 bedragen; - de Iangste zijde van het bouwwerk is haaks op de voorgevel van de woning gebouwd; - het materiaalgebruik is deugdelijk, eenvoudig en ingetogen vormgegeven, zodat het bouvwverk de kwaliteit van het straatbeeld niet in ernstige mate aantast; - de hoogte van de berging mag niet meer dan 2 meter bedragen. Motivatie De criteria zijn opgesteld voor woningen die geen achterom hebben en ook geen direct van buitenaf bereikbare bergingsmogelijkheden zoals een garage. In die situatie moet een bewoner met bijvoorbeeld een fiets door een woning heen om bij een berging te kunnen komen. De noodzaak en wens om toch een bergingsmogelijkheid te hebben is in die gevallen hoog. De enige mogelijkheid, die in deze situatie overblijft, is een bergingsmogelijkheid in de voortuin. Met deze beleidsregels wordt in die behoefte voorzien. Om het straatbeeld in stedenbouwkundige en esthetische zin zoveel mogelijk te handhaven is gekozen voor een tweedeling in de diepte van het voorerfgebied. In kleinere voorerfgebieden is de impact van dergelijke bouwwerken groter, dan in grotere voorerfgebieden. Om die reden is opgenomen dat de hoogte van een bouwwerk bij kleinere voorerfgebieden niet meer mag bedragen dan 1,50 meter. Bij grotere voorerfgebieden is de maximale hoogte 2,00 meter. Ook het criterium dat de Iangste zijde van een bouwwerk in het voorerfgebied haaks op de voorgevel van de woning moet zijn gebouwd, is gericht op een maximaal behoud van het gevel- en straatbeeld.
10
Rolcontainer opstelplaats in het voorerfgebied Beleidsregels Opstelplaatsen voor containers in het voorerf zijn onder de volgende voonlvaarden toegestaan: - Het achtererf is niet bereikbaar voor een rolcontainer; - Het voorerf grenst niet aan een garage of berging; ~ De schermen van de opstelplaats mogen niet hoger zijn dan de rolcontainer zelf plus 10 cm, met een maximum van 1,50 meter; - De oppervlakte van de containeropstelplaats mag niet meer bedragen dan de oppen/Iakte van de rolcontainer(s) inclusief de benodigde manoeuvreer ruimte; - De schermen van de opstelplaats voldoen aan redelijke eisen van Welstand. Motivatie Bij woningen mag in beginsel nooit een hogere erf- of perceelsafscheiding worden gebouwd dat 1 meter, als deze op het voorerfgebied wordt gebouwd. Feitelijk is deze maatvoering ook van toepassing voor het afschermen van een rolcontainer opstelplaats. In een aantal gevallen is het achtererf niet bereikbaar voor een rolcontainer en ziet men zich genoodzaakt om de rolcontainer op het voorerf te plaatsten. In dergelijke situaties moet het mogelijk zijn om een afgeschermde plek te creeren waardoor de rolcontainer minder zichtbaar is en zich hierdoor minder manifesteert. Binnen de gemeente Aalsmeer bestaan er geen bezwaren om een afgeschermde container opstelplaats te creeren mits voldaan wordt aan boven genoemde criteria. Achtererfgebied Beleidsregels Een aanbouw aan de achterzijde van een woning in een achtererfgebied met een bouwdiepte van maximaal 3,00 meter moet voldoen aan de volgende criteria: - de totale bouwdiepte van de begane grond mag niet meer bedragen dan 18 meter; - de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 0,25 meter boven de verdiepingsvloer tot een maximum van 4 meter; - de totale oppervlakte van het achtererf mag voor niet meer dan 50% worden bebouwd. Motivatie Verzoeken om een woning aan de achterzijde te mogen uitbreiden komen regelmatig voor. Het uitbreiden van een woning op de begane grond draagt bij aan het vergroten van het leef comfort. Het is vergunningsvrij mogelijk om deze woninguitbreidingen aan de achterzijde te realiseren mits de bouwdiepte niet meer bedraagt dan 2,50 meter. Ten aanzien van de bouwdiepte bestaan er evenwel geen stedenbouwkundige belemmeringen om een maximale bouwdiepte van 3,00 meter toe te staan mits de bebouwingsnormen in acht worden genomen, zoals hiervoor zijn omschreven. In een groot aantal nieuwe bestemmingsplannen is deze bouwdiepte van 3,00 meter al opgenomen. Ook in het lintenbeleid “RuimteIijke beoordeling bouwen in de Linten van de gemeente Aalsmeer", vastgesteld bij raadsbesluit van 22 december 2011, is opgenomen dat achter het hoofdgebouw aan- en uitbouwen zijn toegestaan met een bouwdiepte van maximaal 3 meter. Het is dan ook in de toekomst een wenselijke stedenbouwkundige ontvvikkeling die gemeentebreed geldt.
11
Aanbouwen aan de achterzijde van een woning over de eerste bouwlaaq Beleidsregels Het uitbreiden van een woning aan de achterzijde, op de eerste verdieping moet voldoen aan de volgende criteria: - de bestaande woning in zijn huidige toestand niet dieper is dan 8 meter; - de totale bouwdiepte op de eerste verdieping mag niet meer bedragen dan 15 meter, met dien verstande dat de uitbreiding op de 1° verdieping nooit dieper mag zijn dan de bouwdiepte van de begane grondverdieping. De 1e verdieping mag niet verder uitsteken dan de begane grond. - de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 0,25 meter boven de tweede verdiepingsvloer van de woning; - de uitbreiding mag geen onevenredige overlast veroorzaken door schaduvvvverking op het openbare gebied en terreinen van derden; - indien binnen een bouwblok nog geen uitbreiding is gerealiseerd, dient de eerste uitbreiding als trendsetter; - materiaal, kleur en detaillering afgestemd zijn op het hoofdgebouw. Motivatie Verzoeken om een woning aan de achterzijde, op de eerste verdieping, te mogen uitbreiden komen regelmatig voor. Het vergroten van de eerste verdieping draagt bij aan het vergroten van het Ieefcomfort van de woning. Het uitbreiden van de woning op de eerste verdieping is met name gewenst bij ondiepe woningen bestaande uit een bouwlaag met een kap. Het uitbreiden van de eerste verdieping is aan de achterzijde van de woning niet van invloed op de belevingswaarde van de openbare ruimte. Er bestaan dan ook geen stedenbouwkundige bezwaren hieraan medewerking te verlenen, mist voldaan wordt aan bovenstaande criteria en de welstandcommissie een positief advies heeft uitgebracht. Erkers aan de voorgevel Beleidsregels Het uitbreiden van een woning aan de voorzijde door middel van een erker op de begane grond moet voldoen aan de volgende criteria: - de maximum diepte van de erker 1 meter bedraagt; - de maximum breedte van de erker 3/5 deel van de voorgevelbreedte van de woning bedraagt; - de bouwhoogte van de erker niet hoger is dan 0,25 meter boven de vloer van eerste verdieping van de woning; - de erker bedoeld is om de woonkamer of de keuken te vergroten. Motivatie In een aantal bestemmingsplannen is de bouw van een erker aan de straatzijde niet zondermeer toegestaan. Een erker wordt gebouwd ter vergroting van de woonkamer of de keuken. Tegen het verlenen van medewerking aan een dergelijk verzoek bestaan in de meeste situaties geen stedenbouwkundige bezwaren, mits voldaan wordt aan bovengenoemde criteria. Om het straatbeeld in stedenbouwkundige en esthetische zin zoveel mogelijk te handhaven dient uitgegaan te worden van identieke erkers binnen een zelfde bouwblok. Indien binnen het zelfde bouwblok al eerder een erker is gebouwd dient deze erker als trendsetter te worden beschouwd.
12
Kanqoeroewoningen/mantelzorg Beleidsregels Voor de bouw/plaatsing van een bijbehorend bouwwerk kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bestemmingsplan onder voonivaarde dat: 1. uit advies van een objectieve deskundige blijkt, dat er mantelzorg verleend moet worden en dat hiervoor de bouw/plaatsing van een tijdelijk bijbehorend bouwwerk of het gebruik van een bestaand bijbehorend bouwwerk noodzakelijk of anders zeer wenselijk is; 2. er zijn geen andere redelijke mogelijkheden voor opvang/mantelzorg in de woning aanwezig; 3. er met de gemeente een overeenkomst is gesloten dat het bijbehorende bouwwerk wordt venivijderd/het bestaande bijbehorende bouwwerk in de oude staat wordt gebracht zodra het verlenen van mantelzorg niet meer noodzakelijk is. De kosten van de venivijdering en het in de oude staat terugbrengen van het bouwwerk komen voor rekening van de zorgvrager. Dit wordt ook in de overeenkomst vastgelegd; 4. er met de gemeente een planschadeovereenkomst is gesloten en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De initiatiefnemer voert overleg met belanghebbenden (buren) en koppelt de uitkomsten van dit overleg terug naar de gemeente; 5. het bijbehorend bouwwerk niet groter is dan 60 m2; 6. ten minste 10 m2 van het achtererfgebied moet onbebouwd blijven, in verband met buitenruimte; 7. het bijbehorende bouvwverk mag bestaan uit één bouwlaag, met een maximale bouwhoogte van 3 meter. De plek waar het bijbehorend bouwwerk wordt geplaatst wordt in overleg bepaald; 8. er geen nieuw adres ontstaat; 9. de zelfstandige huisvesting slechts wordt toegestaan in directe reiatie met een zorgvraag en niet kan overgaan op derden; 10. het plan voldoet aan de Bouvwerordening en het Bouwbesluit; 11. geen bewoning plaats vindt in een gebouw dat minder dan 2,00 meter uit de erfgrens is gesitueerd en ramen heeft die uitzien op een naburig woonperceel. Toelichting op de bovenstaande regels: ad 1. Over het algemeen kan de WMO consulent aangegeven wanneer wel of wanneer niet plaatsing van een bijbehorend bouvwverk noodzakelijk of zeer wenselijk is. De WMO consulent zal indien dat wenselijk is, nader advies van andere deskundigen kunnen inwinnen. Aanvragers voor realisatie van een mantelzorgwoning zijn zeer divers. Het kan bijvoorbeeld gaan om: - Een oudere alleenstaande die graag in de eigen woning wil blijven wonen maar bijvoorbeeld geen trap meer kan Iopen. - Een echtpaar van wie een van de twee extra zorg nodig heeft. - Een jonger iemand die zijn vader of moeder in huis of dicht bij wil Iaten wonen omdat deze zorg nodig heeft. - Een ouder van een chronisch ziek kind, dat meer privacy nodig heeft. - Een partner/kind die een ernstig progressieve aandoening heeft en niet in de woning verzorgd kan worden. ad 2.
Een aantal aanvragen komt op grond van de Verordening individueie voorzieningen Wmo in aanmerking voor vergoeding. In de Verordening is immers opgenomen dat in geval van grote aanpassingen in principe wordt uitgegaan van het primaat van een Iosse woonunit boven een aanbouw of aanzienlijke verbouwing van een woning. Uiteraard dient een toetsing plaats te vinden op de goedkoopst adequate oplossing. De aanvraag dient in nauw overleg met de mantelzorger en de zorgvrager te worden behandeld. Hierbij is de Wmo-consulent de spin in het web. De Wmo-consulent maar ook de mantelzorger kan advies c.q. ondersteuning vragen bij steunpunt mantelzorg. Criteria om in aanmerking te komen voor een vergoeding op grond van de Wmo. Indien blijkt dat de zorgvrager in de “oude woning" als gevolg van ziekte of gebrek belemmeringen onden/indt bij het normale gebruik van de woning, kan een woonvoorziening worden toegekend in de vorm van een Iosse woonunit. Voorvvaarde voor een tegemoetkoming in de kosten voor de plaatsing voor een Iosse woonunit zijn dat de woningaanpassing die in de "oude woning" gerealiseerd moet worden, duurder is dan het plaatsen van een Iosse woonunit of dat de woning niet is aan te passen.
13
De zorgvrager komt niet in aanmerking voor een individuele vergoeding op grond van de Wmo als er ten gunste van de zorgvrager in het verleden al een aanzienlijke aanpassing van de “oude woning" is gerealiseerd. Alle overige bepalingen uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalsmeer 2011 zijn van toepassing. Zorgvrager komt tevens voor een tegemoetkoming in aanmerking voor alle niet gebruikelijke voorzieningen die in de Iosse woonunit geplaatst moeten worden. Te denken valt aan aangepast in hoogte verstelbare wastafel en toilet maar ook tilhulpmiddelen. Het kan echter ook voorkomen, dat aanvrager geen vergoeding vanuit de WMO krijgt. Ook in dat geval zal de Wmo-consulent advies moeten geven of plaatsing van een unit gewenst is. ad 3.
Het sluiten van een overeenkomst kan tijd kosten. Hoewel het om een kleine planologische aanpassing gaat, het bijbehorend bouwwerk is immers niet hoog en beperkt van omvang, kunnen de financiéle gevolgen (planschade) niet op de gemeente worden afgewenteld.
ad4
Dit risico Iigt bij de aanvrager. We hebben hier wel standaard contracten voor. Deze bepaling is opgenomen, om extra kosten voor de gemeente te voorkomen.
ad5
Het te plaatsen tijdelijke bijbehorende bouvwverk is vaak een standaard gebouw, maar hoeft dat niet te zijn. De 10m2 is opgenomen om de achtertuin (bij rijtjes-huizen) niet volledig vol te bouwen.
ad6
Een bouwlaag om de omgeving niet te belasten met hogere bouwwerken of bouwwerken met een kap. In principe wordt een plek voor het bijbehorend bouwwerk gekozen, die voor de omgeving het minst bezwarend is. De belangen van de bewoner spelen hierbij uiteraard een bijzondere rol.
ad7
Dit wordt bepaald in overleg met de gemeente. Aangezien de belanghebbenden/buren door de aanvrager geinformeerd worden, kennen wij ook die zienswijzen.
Motivatie:
Met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wordt bij een opkomende zorgvraag de eigen verantwoordelijkheid en de verantwoordelijkheden van de persoonlijke omgeving van burgers nadrukkelijk aangesproken. In dit kader hebben de gemeenten o.a. de verantwoordelijkheid om mantelzorgers te ondersteunen zodat zij zelf geen zorgvrager worden en dus in staat worden gesteld hun zorgtaken te continueren. Een andere invalshoek om mantelzorg te bevorderen is om het mogelijk te maken dat de mantelzorger in de buurt kan wonen van de zorgbehoevende of de zorgbehoevende bij de mante|zorger(s). In dit verband is een groeiende belangstelling ontstaan voor het fenomeen 'kangoeroewoning'. Dit is een constructie waarbij een zorgbehoevende persoon (semi) zelfstandig woont bij een familielid. Daarbij wordt dan in of bij een bestaande woning een min of meer op zichzelf staande wooneenheid gebouwd waarin de zorgbehoevende - meestal een ouder familielid - een eigen huishouden voert. De gemeente Aalsmeer ambieert geen actieve rol bij het bouwen van deze woonconstructies. Gezien het belang van mantelzorg ambieert de gemeente wel dat het creéren van dergelijke woonconstructie onder voonivaarden wordt toegestaan ook in situaties waarin het vigerende bestemmingsplan dergelijke constructies uitsluit.
14
3.2 Krachtens artikel 4.2. van bijlage II van de Bor een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 5 m, en b. de oppervlakte niet meer dan 50 m2. Dit onderdeel wordt niet meegenomen in het kruimelgevallenbeleid. Indien er voor een dergelijk geval een aanvraag wordt ingediend wordt dit per geval beoordeeld. 3.3 Krachtens artikel 4.3. van bijlage II van de Bor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 10 m, en b. de oppen/Iakte niet meer dan 50 m2. Steigers bi'| een woning Beleidsregels Een steiger bij woningen is onder de volgende voorvvaarden toegestaan: - er mag per perceel maximaal 1 steiger worden gebouwd; - de diepte van de steiger mag maximaal 15 meter bedragen, de breedte maximaal 1 meter; - de steiger mag (haaks hierop) worden voorzien van een vlonder/steiger met een lengte van maximaal 15 meter en een breedte van maximaal 1 meter; - de vrije vaarbreedte van minimaal 4,5 meter gewaarborgd is. Motivatie Voor de riante woonbebouwing Iangs de Herenweg, Kudelstaarteweg en de Stommeewveg, grenzend aan de Westeinderplassen, zijn ruimere bebouwingsmogelijkheden opgenomen voor het bouwen van een steiger. Wel is het hierbij van belang dat op basis van het “Masterplan Herenweg" een belangrijk deel van het perceel door ecologische oevers wordt begrensd, en de visuele relatie met de plas niet wordt verstoord. Het aanmeren van bootjes zal dan ook hoofdzakelijk aan de achterzijde van het perceel plaatsvinden. Erf- en perceelafscheidinqen Beleidsregels Erf- en perceelsafscheidingen bij woningen in een voorerfgebied of een achtererfgebied, dat grenst aan een openbaar toegankelijk gebied, zijn onder de volgende voon/vaarden toegestaan; Criteria ten aanzien van erf- en perceelsafscheidinqen in het voorerfgebied; - het voorerfgebied moet minimaal 2,50 m diep zijn t.o.v. de voorgevelrooilijn van de woning; - de afscheiding in het voorerfgebied mag slechts bestaan uit een transparant rastenuerk, dat minimaal 90% open van structuur is, bedoeld om klimop tegenaan te Iaten groeien; - de hoogte van de afscheiding in een voorerfgebied mag vanaf het aansluitende terrein niet meer dan 2,00 m bedragen. Criteria ten aanzien van erf- en perceelsafscheidingen in de achtertuin, dat naar een openbaar toegankelijk gebied is gekeerd: - de hoogte van de afscheiding in een achtererfgebied mag vanaf het aansluitende terrein niet meer dan 2,00 meter bedragen; - een afscheiding dient in deugdelijk materiaal en constructie te worden uitgevoerd, dit ter beoordeling van de Welstandscommissie; - mits de verkeersveiligheid niet in het geding, dit wordt beoordeel door de verkeerskundige.
15
Criteria ten aanzien van penanten en toeqanqgpoorten: - de bouwhoogte van gemetselde penanten in een voor- of achtererfgebied mag niet meer dan 2,00 meter bedragen; - een toegangspoort, die onderdeel uitmaakt van de totale erf- of perceelsafscheiding of die geplaatst wordt tussen groenvoorzieningen, mag niet breder zijn dan 4,00 meter en niet hoger dan 2,00 meter ten opzichte van het aansluitende terrein; - alleen toegestaan bij vrijstaande woningen. Motivatie Bij woningen mag in beginsel nooit een hogere erf- of perceelsafscheiding worden gebouwd dan 1 meter, als deze in een voorerfgebied of een achtererfgebied, dat naar een openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, wordt gebouwd. Er is echter veel behoefte aan hogere afscheidingen in deze gebieden bij met name grotere percelen. Ook het politiekeurmerk veilig wonen wordt al geruime tijd toegepast bij voornamelijk nieuwe woonwijken. De eisen die daaruit volgen stroken vaak niet met de vergunningvrije bouwvoorschriften. Om die reden is ook in dit gebied aansluiting gezocht bij wat feitelijk al toegepast wordt. Bij Iuxe vrijstaande woonbebouwing is het, met name uit veiligheidsovervvegingen, gewenst de toegang van het perceel aan de straatzijde af te kunnen sluiten. Hiervoor is het noodzakelijk een afsluitbare toegangspoort te realiseren. Bovendien kan het ook om esthetische redenen gewenst zijn een dergelijke voorziening te realiseren als ondersteuning van het riante woonconcept. Dakterrassen Beleidsregels Dakterrassen dienen te voldoen aan de volgende voorvvaarden: - een dakterras op een vrijstaand bijgebouw is niet toegestaan; - een dakterras is gesitueerd op een aan- of uitbouw; - een dakterras is bereikbaar via een deur op de 1e of 2e verdieping van een woning; - een dakterras dient te worden omsloten door een hekwerk. De minimale hoogte van dit hekwerk is conform hetgeen hierover is gesteld in afdeling 2.3 Bouwbesluit. Het hekwerk dient binnen de dakrand geplaatst te worden; - als een dakterras minder dan 2 meter uit de erfgrens is gelegen en uitzicht geeft op het naburige erf, is schriftelijk toestemming noodzakelijk van dit erf (zonder toestemming is ingevolge artikel 50, boek 5 van het Burgerlijk wetboek een dakterras dat uitzicht geeft op het naburige erf niet geoorloofd); - een dakterras aan de voorzijde van een woning wordt afzonderlijk beoordeeld. Motivatie Dakterrassen zijn in beginsel niet toegestaan op aan- en uitbouwen aan woningen, woongebouwen of andere hoofdgebouwen, omdat deze kunnen Ieiden tot een ernstige inbreuk op de privacy van omwonenden. Dakterrassen op aan- en uitbouwen, bij (rij)woningen met een vlakke tuin op begane grondniveau, Iiggen altijd op het niveau van de eerste verdieping. Hierdoor wordt de inkijk op naburige percelen ongewenst bevorderd. Er zijn evenwel situaties waarbij de inbreuk op de privacy veel minder het geval is en er geen stedenbouwkundige bezwaren zijn om hieraan medewerking te verlenen.
16
3.4 Krachtens artikel 4.4. van bijlage II van de Bor een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw; Dakkapel op het voordakvlak en zijdakvlak grenzend aan openbaar toegankelijk gebied Beleidsregels Een dakkapel op het voordakvlak en zijdakvlak grenzend aan openbaar toegankelijk gebied is toegestaan onder de volgende criteria: Maat en plaats de hoogte, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, minder dan 1,5 meter; de hoogte, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, minder dan 1,75 meter mits er geen andere dakkapellen op het gehele dakvlak aanwezig zijn die lager zijn dan 1,75 meter, daarnaast dient er een positief advies van de Welstandscommissie aanwezig te zijn; onderzijde meer dan 0,5 meter en minder dan 1 meter boven de dakvoet; bovenzijde meer dan 0,5 meter onder de daknok; zijkanten meer dan 1 meter van de zijkanten van het dakvlak; niet meer dan één dakkapel per dakvlak, met uitzondering van vrijstaande woningen; bij meerdere dakkapellen op een doorgaand dak: regelmatig geordend op een horizontale lijn; de breedte van de dakkape|(len) totaal niet meer bedraagt dan 50% van de dakbreedte. Vorm Voorzien van een plat dak, of bij een dakhelling groter dan 60 graden desgewenst een aangekapte dakkapel. Detaillering, materiaal en kleurgebruik Materiaal, kleur en detaillering afgestemd op het hoofdgebouw. Motivering Het komt nog wel eens voor dat er geen bebouwingsvoorschriften zijn opgenomen voor dakkapellen in een bestemmingsplan. Daardoor is er vaak sprake van strijd met de maximaal toelaatbare goothoogte. Daarom worden de regels uit de Welstandsnota gevolgd. Hierbij is een dakkapel van maximaal 1,5 meter toegestaan. Vanaf 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Mor) in werking getreden. Hierdoor is de vergunningvrije regel voor het bouwen van een dakkapel aan de achterzijde verruimd. Hierbij is het mogelijk om aan de achterzijde een dakkapel van 1,75 hoog te bouwen. Voorheen was dit 1,5 meter. Om bij deze verruiming aansluiting te vinden is het mogelijk om in bepaalde gevallen een dakkapel aan de voorzijde te plaatsen van 1,75 hoog.
17
Dakogbouwen Van een dakopbouw is sprake indien: -
de goothoogte wordt verhoogd: y
-
-
de bouwhoogte wordt verhoogd:
'
.
i
T1
‘
-3. .. ,
'~-' ~ .| I _ -_ #,I
.g\ ____ ' "‘yq - in \ /- ,.... i \\
‘
\
.:: ' J‘ ., x.‘
..
‘
. Bestaande situatie
Q; L1
Verhogen bouwhoogte nieuwe situatie
L
Beleidsregels - Indien er al een trendsetter aanwezig is in dezelfde straat en er is sprake van een gelijke situatie dan wordt er medewerking verleend aan een afwijking indien het bouwplan gelijk is aan de trendsetter. Voor overige gevallen wordt per geval beoordeeld. - De beleidsregels gelden alleen voor woningen, voor overige gebouwen wordt de situatie per geval beoordeeld. Motivatie Aan de uitbreiding van gebouwen met een extra bouwlaag wordt alleen meegewerkt als het bestaande bouwblok daar aanleiding toe geeft. Zo zijn er plekken waar de bestaande bebouwing 2 Iagen zonder kap is en sinds Iangere tijd woningen worden uitgebreid met een kap of terugliggende dakopbouw. 3.5 Krachtens artikel 4.5. van bijlage II van de Bor een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m; Dit onderdeel wordt niet meegenomen in het kruimelgevallenbeleid. Indien er voor een dergelijk geval een aanvraag wordt ingediend wordt dit per geval beoordeeld. 3.6 Krachtens artikel 4. 6. van bijlage II van de Bor een installatie bij een glastuinbouwbedr f voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998; Dit onderdeel wordt niet meegenomen in het kruimelgevallenbeleid. lndien er voor een dergelijk geval een aanvraag wordt ingediend wordt dit per geval beoordeeld. 3,7 Krachtens artikel 4. 7. van bijlage II van de Bor een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat anikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen; Dit onderdeel wordt niet meegenomen in het kruimelgevallenbeleid. lndien er voor een dergelijk geval een aanvraag wordt ingediend wordt dit per geval beoordeeld. 3.8 Krachtens artikel 4.8. van bijlage II van de Bor het gebruiken van gronden of bouvwverken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie perjaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen; Dit onderdeel wordt niet meegenomen in het kruimelgevallenbeleid. Indien er voor een dergelijk geval een aanvraag wordt ingediend wordt dit per geval beoordeeld.
19
3.9 Krachtens artikel 4.9. van bijlage II van de Bor het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. binnen de bebouwde kom, en b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m2; Bed&Breakfast Bed&Breakfast is onder de volgende voonivaarden toegestaan: - alleen mogelijk in woonlinten; ~ er is sprake van een Bed&Breakfast accommodatie (hierna B&B) indien er overnachtingsmogelijkheden worden geboden aan maximaal vier gasten verspreid over maximaal twee kamers voor de duur van maximaal zeven aaneengesloten overnachtingen. Op een kamer mogen maximaal twee slaapplaatsen aanwezig zijn; - er moet sprake zijn van een hoofdbestemming “Wonen"of "Jachthaven"; - de kamers maken deel uit van het hoofdgebouw; - maximaal 30% van de bruto vloeroppervlakte van de gebouwen per bouwperceel mag ingericht worden voor de voorziening; - de exploitant van een B&B accommodatie moet zelf op het betreffende perceel zijn of haar hoofdverblijf hebben; - een B&B komt niet in aanmerking voor een drank- of horecavergunning; - het uiterlijk van de betreffende woning mag niet worden aangetast. Reclame mag een oppen/lakte van maximaal 0,5 m’ bedragen; - er dient in voldoende mate in de eigen parkeerbehoefte te worden voorzien op eigen terrein. De parkeernorm, op eigen terrein, is 1 parkeerplaats per gastenkamer; - er dient een nachtregister te worden bijgehouden; - uitsluitend bedoeld voor recreatieve doeleinden. Motivatie De Bed&Breakfast sector in Nederland is de Iaatste jaren sterk gegroeid. De gemeente Aalsmeer krijgt steeds vaker het verzoek voor het starten van een Bed&Breakfast activiteit binnen een jachthaven of een woonfunctie. Vanuit toeristisch economisch oogpunt is de toename van verblijfsaccommodatie een belangrijk speerpunt. Bed&Breakfast kunnen hier een rol in spelen en zorgen tevens voor meer diversiteit in het toeristisch aanbod als meer diversiteit in functies binnen de woonlinten en de jachthavens. De mogelijkheid tot het hebben van een Bed&Breakfast is momenteel niet opgenomen in de bestemmingsplannen of enige vorm van beleid. Uit het oogpunt van een goed woon- en Ieefklimaat verdient de activiteit de aandacht. Met name voor de directe woonomgeving is het van belang hoe de voorziening zich manifesteert. Voorkomen moet worden dat door “wildgroei” van dergelijke activiteiten in woonlinten een hotel, pension of een andere publieksaantrekkende voorziening ontstaat metals gevolg hinder overlast en daarmee negatieve gevolgen voor het woon- en Ieefklimaat. Bed&Breakfast binnen een woonlint of een jachthaven kunnen dus de nodige ruimtelijke consequenties met zich mee brengen. Deze beleidsregel geeft de kaders weer waarbinnen een Bed&Breakfast kan worden toegelaten in een woonfunctie en jachthaven zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de woonomgeving en de kwaliteit van het toeristische product. 3.10 Krachtens artikel 4.10. van bijlage II van de Bor het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen; b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden, c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was. Dit onderdeel wordt niet meegenomen in het kruimelgevallenbeleid. Indien er voor een dergelijk geval een aanvraag wordt ingediend wordt dit per geval beoordeeld.
20
H O O F D ST U K4 4.1
Kruimelgevallen waan/oor geen beleidsregels zijn opgesteld.
Voor de kruimelgevallen genoemd in hoofdstuk 4 van dit beleid zijn geen specifieke beleidsregels opgesteld. Deze bouwactiviteiten komen relatief weinig voor, waardoor de nut en noodzaak van beleidsregels een geringe meenivaarde hebben. Deze bouwactiviteiten worden per geval beoordeeld als er sprake is van strijdigheid met de bestemmingsplanvoorschriften, maar meestal geven de bestemmingsplanvoorschriften al voldoende ruimte, zodat er geen sprake is van strijdigheid. Bijbehorende bouwwerken bij bedrijven In voorgaande opsomming ontbreekt “bijbehorende bouwwerken". Dit zijn aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Deze komen vooral bij woningen veel voor. Moet een bijbehorend bouvwverk bl] een bedrijf aan de bestemmingsplanvoorschriften worden getoetst, dan wordt bij strijdigheid per geval beoordeeld of alsnog via een afwijking van het bestemmingsplan medewerking kan worden verleend
21
H OO F DSTU K5 5.1
Wanneer afwijking?
Aan plannen die afwijken van het bestemmingsplan, maar passen binnen het beleid zoals geformuleerd in de voorliggende notitie, wordt medewerking verleend. Daarbij kan dan over het algemeen worden volstaan met venivijzing naar dit beleid en invulling van de in het beleid opgenomen criteria voor het concrete geval. 5.2
Bijzondere gevallen/uitzonderingen voor het beleid
Het bovenstaande Iaat onverlet dat het in bijzondere gevallen mogelijk is dat uitzonderingen ontstaan op de in hoofdstuk 2 geformuleerde beleidsregels voor “normale gevalIen". De in deze notitie beschreven uitzonderingsmogelijkheden voor bijzondere gevallen" maken onderdeel uit van de beleidsregels. Benadrukt wordt dat: - het toestaan van een afwijking een bevoegdheid van het gemeentebestuur is en dat medewerking niet verplicht is (de burger heeft dus niet zonder meer “recht” op toepassing); - in de gemeente zeer veel verschillende situaties voorkomen (elk geval is anders en heeft zijn eigen kenmerken, randvoonrvaarden, kwaliteiten, beperkingen en bijzonderheden) die niet alle in algemeen geformuleerd beleid te vatten zijn; - voor elke aanvraag een afweging in het concrete geval gemaakt moet worden met inachtneming van deze beleidsregels. Dit Ieidt tot de constatering dat in sommige gevallen een uitzondering op het beleid gemaakt kan worden. Een dergelijke uitzondering van het beleid vraagt om een meer uitgebreide motivering. Er kan niet worden volstaan met verwijzing naar het beleid. Uitzonderingen zijn mogelijk voor zover de aanvraag om afwijking een invulling beoogt die milieukundige, functionele en ruimtelijke zin goed inpasbaar is in de bestaande omgeving. Het moet gaan om een geval waarbij de bestaande situatie en/of hetgeen waarop de aanvraag betrekking heeft dusdanig uniek is dat daarin niet wordt voorzien in het voorliggende afvvijkingenbeleid, dan wel zodanig individueel bepaald is dat het niet goed mogelijk is hiervoor op voorhand beleid te formuleren. Uitzonderingen van het beleid in hoofdstuk 3 mogen niet Ieiden tot onaanvaardbare aantasting van belangen. Daan/an is in ieder geval sprake als het maken van een uitzondering een grotere aantasting veroorzaakt van de betrokken belangen dan een situatie waarbij het beleid wel gevolgd wordt. In het besluit om het afvvijkingsbesluit niet te volgen dient tevens aangegeven te worden in hoeverre de uitzondering dooniverkt voor toekomstige gevallen. Ofvvel, er moet worden nagegaan in hoeverre de uitzondering kan Ieiden tot (ongewenste) precedentvverking.
22
HOOFDSTUK6
6.1 Titel
Slotbepalingen
Deze notitie kan worden aangehaald als: “KruimeIgevaIIenbeIeid gemeente Aalsmeer” 6.2
Inwerkingtreding
Wettelijke kader (artikel 3:40 Algemene wet bestuursrecht): Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendqemaakt. Deze beleidsregels treden in werking op ****(datum)
ADVIESNOTA B&W Gemeente Aalsmeer 2012/15954-VH&D Vergunningen, handhaving & dienstverlening Eloïse Bojuma 684 4 decern bier 2012
Registratienummer Afdeling(en) Steller(s) Telefoonnummer(s) Datum Paraaf afdelingshoofd Programma Portefeuillehouder
Handjnavïhg en veiligheid drs. G^van der Hoeven
Procedure: Openbaar ln B&W-vergadering van Via de OR In Beraad In Gemeenteraad Kopie aan Burgerparticipatie vereist Zo ja, welke trede P-ladder :
ja
18 december 2012 nee
ajjaS^V% / ^ > 7 , fiöti-
ja
1/2/3/4/5
Onderwerp: Kruimelgevallenbeleid voor activiteiten (bouwen en gebruik) op grond van artikel 2.12 lid 1 sub 2 juncto artikel 4 van bijlage II van de Bor. Voorgesteld besluit: 1. het 'Kruimelgevallenbeleid' vast te stellen; 2. de in het Kruimelgevallenbeleid genoemde beleidsregels te gebruiken als toetsingskader voor het beoordelen van reguliere omgevingsvergunningaanvragen. Parafen: FIN:
P&O:
Parafeerbesluit B&W:
Behandelagenda B&W Datum Besluit
2012/15954-VH&D
V&H:
Overige afdelingen:
Kwaliteitstoets:
De samenvatting en het advies (alleen bij adviezen die langer zijn dan 2 pagina's) De context Als een initiatiefnemer bouwplannen heeft die niet binnen het bestemmingsplan vallen, kan initiatiefnemer toestemming vragen om te mogen 'afwijken' van het bestemmingsplan. Het geldende bestemmingsplan is het planologisch regime waaraan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en verzoeken in beginsel worden getoetst. Afwijkingen van het bestemmingsplan dienen gemotiveerd te worden vanuit een daarvoor geformuleerd beleidskader; dit om te voorkomen dat ad hoc op bepaalde verzoeken wordt gereageerd. Uniformering van de regeling komt ten goede aan een effectieve en efficiënte afdoening van aanvragen. Het voogelegde beleidskader geeft aan in welke gevallen een omgevingsvergunning voor deze activiteit verleend kan worden. Situaties welke voldoen aan het bestemmingsplan komen niet in aanmerking voor dit beleid. De doel- en probleemstelling De doelstelling van dit beleid is een helder en consistent beleid te hebben voor omgevingsvergunningen voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan 2.1, lid 1, sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna te noemen Wabo) ex artikel 2.12 Wabo juncto artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna te noemen Bor). De analyse 1.1 Er wordt een transparante en efficiëntere dienstverlening bereikt Ten aanzien van een transparante en efficiënte dienstverlening worden met de beleidsregels drie doelen bereikt: 1. vooraf duidelijkheid over de haalbaarheid van bouw- en gebruiksactiviteiten in relatie tot de bestemmingsplanvoorschriften; 2. buren en andere belanghebbenden weten ook vooraf welke ontwikkelingen zij wel en niet kunnen verwachten in de directe nabijheid van hun woning, bedrijf of perceel; 3. de procedure om tot een besluit te komen op een eventuele aanvraag omgevingsvergunning wordt bespoedigd. 1.2 Het beleid bevordert de rechtszekerheid Het kruimelgevallenbeleid informeert burgers en bedrijven wanneer het bestuursorgaan wel en wanneer het geen gebruik zal maken van een bevoegdheid om een bepaald besluit te nemen (artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht). 1.3 Het beleid voorziet in de motivatie van besluiten van uw college Het hanteren van beleidsregels zorgt ervoor dat het bestuur een goede invulling geeft aan het motiveringsbeginsel (artikel 4:82 van de Algemene wet bestuursrecht). 1.4 De beleidsregel biedt meer flexibiliteit De beleidsregel biedt het bestuur meer flexibiliteit dan het instrument van de verordening (wettelijk voorschrift). Het is eenvoudiger om een beleidsregel aan te passen dan een verordening.
De oplossingen en effecten De financiële aspecten De personele aspecten
2012/15954-VH&D
Het kruimelgevallenbeleid is een maatregel die getroffen wordt naar aanleiding van innovatievoorstel Spoor 2 welke is opgenomen in de Lentenota 2011. Het kruimelgevallenbeleid levert een urenbesparing op van 60 uur, verdeeld over de afdeling Vergunningen, Handhaving en Dienstverlening en de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling-Beleid. Per aanvraag wordt advies gevraagd aan de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling. Dit advies dient vervolgens verwerkt te worden. Zeker 30 aanvragen zullen op jaarbasis onder het kruimelgevallenbeleid vallen. Dit zal derhalve een bespraring van 60 uur opleveren. Duurzaamheidsaspecten Duurzaamheid maakt onderdeel uit van wat onder een goede ruimtelijke ordening moet worden verstaan. Plannen zullen, los van het kruimelgevallenbeleid, ook worden getoetst of het plan voldoet aan de voorwaarde van duurzame ontwikkeling.
Participatie- en Communicatieaspecten Webtekst (alleen openbaar) De gemeente Aalsmeer heeft een beleidsnotitie opgesteld voor afwijkingen van het bestemmingsplan welke vallen onder artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Uniformering van de regeling komt ten goede aan een effectieve en efficiënte afdoening van aanvragen. Dit beleidskader geeft aan in welke gevallen van afwijken van een bestemmingsplan wij een omgevingsvergunning voor een activiteit willen verlenen. Het advies 1. In te stemmen met 'Het Kruimelgevallenbeleid'; 2. De in het Kruimelgevallenbeleid genoemde beleidsregels te gebruiken als toetsingskader voor het beoordelen van omgevingsvergunningaanvragen. Het uitvoeringsplan in de tijd gezien / de evaluatie De toekomstige ontwikkeling Na publicatie zal het plan 6 weken ter visie worden gelegd. Het is niet mogelijk hiertegen bezwaar of beroep in te dienen.