Afvoerconcept funderingsput transformator Regenwaterafvoer
Revisiedatum : Rev.
B
06.03.2015 Status
IFI
Pagina van 8
Westermeerwind 110/33kV Substation
Afvoerconcept funderingsput transformator – Regenwaterafvoer
Rev.
Status
Datum
Omschrijving
B
IFI
26.02.2015
A
IFI
05.11.2014
UITGEGEVEN TER INFORMATIE M. Schönhut
A. Zenger
-
IFI
03.11.2014
UITGEGEVEN TER INFORMATIE M. Schönhut
A. Zenger
Hoofdstuk 3.3. toegevoegd
Uitgegeven door
M.Schönhut
Gecontroleer Goedgekeurd d door door
Y. El Jazouli
Afvoerconcept funderingsput transformator Regenwaterafvoer
Revisiedatum : Rev.
B
06.03.2015 Status
IFI
Pagina 2 van 8
Inhoud 1
Omschrijving lokale situatie en concept ..................................................................... 3
1.1
Lokale situatie ................................................................................................................................... 3
1.2
Hoofdconcept .................................................................................................................................... 3
2
Technische configuratie ............................................................................................... 3
3
Omschrijving van afvoer............................................................................................... 5
3.1
Proces van waterafvoer ................................................................................................................... 5
3.2
Schepmonster ................................................................................................................................... 6
3.3
Oliesensor ......................................................................................................................................... 6
4
Organisatorische maatregelen ..................................................................................... 7
5
Conclusie ....................................................................................................................... 7
Figurentabel: Figuur 1: Principe dompelpijp .......................................................................................................................... 4 Figuur 2: Klimaatschema Espel (NL) ............................................................................................................... 5
Bijlagentabel: Bijlage 1: productbladen voor olie-teststrips Macherey&Nagel (Engels / Nederlands) Bijlage 2: productbladen voor oliesensor SCHE 2/E (ILS variant) teststrips Jola Spezialschalter K. Mattil & Co (English)
Referenties: Tekening E 50115-A8880-P530
Afvoerconcept funderingsput transformator Regenwaterafvoer
Revisiedatum : Rev.
B
06.03.2015 Status
IFI
Pagina 3 van 8
1 1.1
Omschrijving lokale situatie en concept Lokale situatie
Substation Westermeerwind 110/33kV bevindt zich aan de Westermeerdijk in de Noordoostpolder Emmeloord. Het Substation bestaat uit de volgende bouwconstructies:
Fundering voedingstransformator
Fundering hulptransformator
Fundering regelgebouw (container)
Diverse funderingen voor apparatuur
Het basisniveau van alle bouwconstructies van het Westermeerwind-station ligt op -4.10 m NAP (lokaal ± 0,00m). Het diepste bouwniveau is de onderkant van de spreidlaag onder de pompput van de fundering van de voedingstransformator die zich op -5,75m NAP (lokaal -1,65 m) bevindt. Ontgravingsniveau is beperkt tot lokaal -1,80m (-5,90 m NAP).
1.2
Hoofdconcept
In verband met watervervuiling dient er te worden voorkomen dat regenwater dat besmet kan zijn met olie of vet zonder inspectie vooraf naar het milieu of een openbaar afvoersysteem wordt geloosd. Het regenwater in het funderingsgebied van de transformator wordt opgevangen in geïntegreerde insluitingsputten van de transformatorfunderingen en naar behoefte naar buiten gepompt. Het vulniveau van de insluitingsput wordt bewaakt en er wordt een waarschuwing gegeven als het maximaal toegelaten niveau is bereikt. Het opgevangen regenwater moet ter plekke worden gecontroleerd op de aanwezigheid van olie of vet voordat men gaat pompen. Als er een aanzienlijke hoeveelheid olie of vet wordt waargenomen in de put, moet het water naar een tankwagen worden gepompt en worden behandeld in overeenstemming met van toepassing zijnde lokale voorschriften. Als het water geen olie of vet bevat moet het water naar het dichtstbijzijnde stormwaterafvoersysteem worden gepompt.
2
Technische configuratie
De afvoer van water uit de insluitingsput vindt plaats door middel van een geïntegreerd pompstation binnen de insluitingsput van de transformatorfunderingen volgens het principe van de dompelpijp.
Afvoerconcept funderingsput transformator Regenwaterafvoer
Revisiedatum : Rev.
B
06.03.2015 Status
Pagina 4 van 8
Figuur 1: Principe van de dompelpijp
Immersion pipe Submerged Pump PUE Pump auto on
Dompelpijp Dompelpomp PUE Pomp automatisch aan
Een dompelpomp met een afstand van 20 cm van het onderste niveau van de pompput wordt geïnstalleerd binnen een mantelbuis met een diameter van 400 mm. De afstand tussen de mantelbuis en het onderste niveau van de pompput is 10 cm. Met een dergelijk systeem wordt voorkomen dat een olie-achtige laag die op het wateroppervlak verschijnt per ongeluk uit de insluitingsput wordt gepompt. De hoeveelheid water tussen de dompelpomp en de onderste rand van de dompelpijp wordt gezien als de veiligheidsbarrière in een dergelijk systeem. De prestatie van de pomp is zodanig geconfigureerd dat geen water/olie-emulsie kan accumuleren aan de onderste rand van de dompelpijp en dat er geen vacuümeffect kan ontstaan op het omliggende wateroppervlak. Door de opstelling van de pomp, met een afstand van 20 cm tot het onderste niveau van de put, wordt gegarandeerd dat geen sedimenten zoals modder of bladeren uit de insluitingsput worden gepompt. Deze sedimenten dienen tijdens de normale reiniging van de insluitingsput te worden verwijderd. Indien noodzakelijk worden deze sedimenten in overeenstemming met van toepassing zijnde lokale voorschriften beheerd. Buiten de dompelpijp is er een sensor geïnstalleerd die drie vulniveaus (PUE) aangeeft en een "automatisch aan"-niveau voor de pomp. Hiermee wordt het waterniveau binnen de insluitingsput bewaakt en wordt de pomp aangestuurd. Het laagste niveau PUE3 garandeert de veiligheidsschakeling van de dompelpomp (bescherming tegen drooglopen van de pomp). Het “automatisch aan”-niveau is het vulniveau van de ingebouwde pumpput waarop de pomp begint te werken indien handmatig ingeschakeld. Meetniveaus PUE1 en PUE2 zijn redundant. Het volume aan water tussen deze twee niveaus dient als buffer voor onverwacht intens regen of regenval gedurende het weekeinde of nationale vrije dagen en is (met 80 mm) ontworpen om ruimte te bieden aan ten minste de volledige hoeveelheid regenwater dat normaal gesproken in de maand met de meeste regen valt, namelijk 79 mm in november (zie figuur 2). De ruimte boven PUE1 is berekend om ruimte te bieden aan de volledige hoeveelheid olie van ten minste één transformator. Eén voedingstransformator bevat 31.900 liter olie, wat overeenstemt met een vulvermogen van ongeveer 200 mm van de insluitingsput. De olie-inhoud van één aardingstransformator is 1475 liter, wat overeenstemt met een vulniveau van ongeveer 100 mm van de insluitingsput.
IFI
Afvoerconcept funderingsput transformator Regenwaterafvoer
Revisiedatum : Rev.
B
06.03.2015 Status
IFI
Pagina 5 van 8
Figuur 2: Klimaatschema Espel (NL)
Met een gemiddelde diepte van 650 mm (vloerhoogte put tot onderzijde metalen brandbeschermingsplaten) is de insluitingsput van de voedingstransformator in staat om een regenintensiteit van 450 mm op te vangen (tot alarmniveau PUE1 wordt bereikt). Dit is de gemiddelde regen die gedurende 6,5 maanden valt. Daarnaast kan ook de complete hoeveelheid olie van één transformator worden opgeslagen. De insluitingsput van de aardingstransformator is 405 mm diep. Hierdoor is er ruimte voor 305 mm aan regen die gedurende 4,5 maanden valt in een gemiddeld jaar (tot alarmniveau PUE1 wordt bereikt) en de volledige hoeveelheid olie van één transformator.
3
Omschrijving van afvoer
In principe wordt ervoor gezorgd dat het waterniveau in de insluiting zo laag mogelijk is. Wanneer er zich onderhoudspersoneel bij het substation bevindt, b.v. voor een langer inspectiebezoek, wordt het pompstation in overeenstemming met het hieronder beschreven proces in bedrijf gesteld.
3.1
Proces van waterafvoer
Indien het waterniveau in de insluitingsput het bewakingsniveau PUE2 (waarschuwingsniveau) bereikt of verder stijgt tot bewakingsniveau PUE1 (alarmniveau), wordt er een waarschuwingssignaal naar het regelsysteem gestuurd om de verantwoordelijke servicegroep te informeren. De servicegroep moet het beheerste, handmatige afvoerproces binnen één werkdag starten indien het waarschuwingsniveau is bereikt en direct als het alarmniveau is bereikt.
Afvoerconcept funderingsput transformator Regenwaterafvoer
Revisiedatum : Rev.
B
06.03.2015 Status
IFI
Pagina 6 van 8
Het afvoerproces is gestandaardiseerd en dient als volgt te worden uitgevoerd:
Het water in de insluitingsput wordt visueel geïnspecteerd. Indien het water volledig is bedekt met een laagje olie, moet de hele inhoud van de put naar een tankwagen worden gepompt en worden beheerd in overeenstemming met van toepassing zijnde lokale voorschriften. Daarna moet de put volledig worden schoongemaakt. De reden van de olielekkage dient te worden vastgesteld en verholpen vóór er een nieuwe inbedrijfstelling plaatsvindt.
Voordat het afvoerproces wordt gestart moet er worden vastgesteld dat het water geen olie of vet bevat. Dit doet men door middel van een schepmonster (zie ook 3.2, beschrijving van schepmonster).
De slang moet worden aangesloten op de koppelinrichting van de pomp en moet worden gelegd naar de inlaat van de afvoerleiding die leidt naar de sloot ten noorden van het station. De beslissing om een slang te gebruiken in plaats van een vaste verbinding met de afvoerleiding is gebaseerd op de eis om een vast proces op te zetten met meer dan slechts twee eenvoudige stappen (visueel testen en aanzetten van de pomp).
De pomp moet met de hand worden uitgeschakeld bij het verlaten van het substation of automatisch door de schakelaar die wordt aangestuurd door niveau CL3. De slang moet worden verwijderd en worden opgeslagen in de slangenkast.
3.2
Schepmonster
Voordat er begonnen wordt met het afvoerproces moet er een schepmonster worden genomen zoals hierna beschreven:
Voor het nemen van monsters moet er een geschikte bak worden gebruikt waarmee wordt gegarandeerd dat er geen olie of vet bovenop het wateroppervlak wordt verplaatst tijdens de monstername.
Men controleert of het water vrij is van olie met behulp van olie-teststrips. Wij adviseren strips van Macherey & Nagel (zie bijlage 1). Door de teststrips door het oppervlak van het water in de bemonsteringsbak te bewegen, zullen oliedruppels – indien aanwezig – zich hechten aan de teststrips waardoor deze blauw verkleuren.
Al het water dat is opgevangen in de insluitingsput kan zonder probleem op de hierboven beschreven wijze worden afgevoerd naar de nabijgelegen sloot als er geen verkleuring van de teststrips kan worden waargenomen.
Als er kleine hoeveelheden olie worden waargenomen kunnen deze worden verwijderd met behulp van een olieabsorptiemiddel. Er moet één pak met olieabsorptiemiddel op een substation worden bewaard om beschikbaarheid te garanderen. Daarna moet er een tweede monstername- en controleproces worden uitgevoerd, zoals hierboven beschreven. Alleen als dit herhaalde controleproces van het water geen verkleuring oplevert op de teststrips mag het waterafvoerproces handmatig worden gestart.
3.3
Oliesensor Naast het hierboven beschreven proces met schepmonsters, installeert Siemens een oliesensor om vroegtijdig informatie te verkrijgen over olielekkages, respectievelijk de aanwezigheid van een olielaagje op het wateroppervlak. Aangezien het waterpeil varieert, wordt er gebruik gemaakt van een drijvende sensor. Wij adviseren oliesensor “SCHE 2/E (ILS variant)” van “Jola Spezialschalter GmbH & Co. KG” (Duitsland) te installeren of een equivalent product (zie bijlage 2)..
Afvoerconcept funderingsput transformator Regenwaterafvoer
Revisiedatum : Rev.
B
06.03.2015 Status
IFI
Pagina 7 van 8
4
Organisatorische maatregelen
Naast het hierboven beschreven technische proces, moeten de onderstaande organisatorische maatregelen ervoor zorgen dat het regenwater dat is opgevangen in de insluitingsput van transformators milieuvriendelijk wordt afgevoerd:
Tijdens onderhoud of installatiewerkzaamheden aan de transformators of andere apparatuur binnen of aangesloten op de transformatorput mag er geen water worden afgevoerd. Na voltooiing van deze werkzaamheden moet er een monster worden genomen zoals beschreven.
Over het algemeen mag afvoer alleen plaatsvinden tijdens de vorstvrije periodes van het jaar. Daarom wordt vóór aanvang van deze periode de put geleegd tot bewakingsniveau PUE3 (bescherming tegen drooglopen van de pomp). Mocht de opslagruimte van de put niet voldoende zijn tijdens het vorstseizoen, moet het regenwater naar een tankwagen worden gepompt en worden beheerd in overeenstemming met van toepassing zijnde lokale voorschriften.
Als u het substation verlaat voordat het afvoerproces automatisch wordt gestopt via de niveaugestuurde schakelaar, moet de pomp handmatig worden uitgeschakeld.
De transformator mag niet worden gereinigd met reinigingsmiddelen die gechloreerde koolwaterstoffen (CHC) bevatten. Besmet water of reinigingsmiddelen opgebouwd tijdens het reinigingsproces moeten worden opgevangen en professioneel worden beheerd in overeenstemming met lokale voorschriften.
Na een periode van 5 jaar moet de insluitingsput volledig worden geleegd en gereinigd. De put moet worden gecontroleerd op beschadigingen en lekken en, indien noodzakelijk, worden gerenoveerd.
Alle afvoerprocessen, reinigingen en bijzondere incidenten moeten worden gedocumenteerd in het bedrijfsdagboek.
5
Conclusie
Aangezien het “concept van de insluitingsput” geen plugopening en geen pijpkoppeling bevat en ook niet afhankelijk is van geautomatiseerde technische componenten, is dit het meest geschikte concept in gebieden die gevoelig zijn met betrekking tot het milieu. Het beschreven technische proces en de aanvullende organisatorische maatregelen garanderen dat zelfs in het meest ongunstige geval er uitsluitend water naar het openbare afvoersysteem wordt afgevoerd.
Afvoerconcept funderingsput transformator Regenwaterafvoer
Revisiedatum : Rev.
B
06.03.2015 Status
Pagina 8 van 8
Bijlage 1: productbladen voor olie-teststrips Macherey & Nagel (Engels / Nederlands)
Bijlage 2: productbladen voor oliesensor SCHE 2/E (ILS variant) teststrips Jola Spezialschalter K. Mattil & Co (Nederlandse vertaling)
IFI
en
Oil Test Paper
for the rapid determination of oil in water and / or soil Color reaction: The light blue paper turns dark blue on contact with hydrocarbons, particularly gasoline, heating oil, lubricating oil, etc.
Method of Application: a) Determination of oil in water: Apply a drop of the water to be tested to the test paper or move the paper back and forth a few times in the test solution. In the presence of oil, blue discolorations appear. The intensity and size of the blue spots are indicative of the quantity of oil contained in the test solution. Water that is free of oil will neither moisten nor discolor the paper. b) Determination of oil in soil: Press the paper against the soil to be tested and rinse thereafter with clear water. In the presence of oil dark blue spots appear against the light blue background. In the presence of larger quantities of oil, the latter will penetrate through the paper, rendering rinsing superfluous.
Limit of sensitivity: The sensitivity of the test paper is largely dependent upon the solubility of the hydrocarbons. By moving the test paper back and forth a few times at the surface of the water, the following values can be detected: Color Reaction Substance
Petroleum (B.P. 40–80 °C) Gasoline (high octane) Heating oil Lubricating oil
lower limit (mg/L of water)
clearly detectable (mg/L of water)
250 10 5 1
400 25 10 5
When testing volatile substances, the color reaction must be evaluated immediately, because it fades rapidly.
MACHEREY-NAGEL GmbH & Co. KG Neumann-Neander-Str. 6–8 · 52355 Düren · Germany Tel.: +49 24 21 969-0 · Fax: +49 24 21 969-199 ·
[email protected] · www.mn-net.com
nl
Olie-Testpapier om vlug aan te kunnen tonen of er olie in water en / of grond zit Kleurreactie:
Het lichtblauwe papier wordt bij aanraking met koolwaterstoffen, vooral benzine, stookolie, smeerolie enzovoort donkerblauw.
Gebruiksaanwijzing: a) Aantonen van olie in water: Men beweegt het testpapier in het te onderzoeken water enkele keren heen en weer of men laat een druppel van het water op het testpa- pier vallen. Als er olie aanwezig is treden er blauwe verkleuringen op. De intensiteit en de grootte van de vlekken vormen indicaties voor de hoeveelheid olie. Bij olievrij water wordt het papier noch nat noch ver- kleurd. b) Aantonen van olie in de grond: Men drukt het papier stevig tegen het te onderzoeken grondmonster en spoelt het daarna met helder water af. Kleurreacties zoals bovenge- noemd. Als er grotere hoeveelheden olie aanwezig zijn, dringt de olie door het papier heen op de niet verontreinigde achterzijde van de test- strook waardoor afspoelen overbodig wordt.
Gevoeligheidsgrens: De gevoeligheid van het testpapier is in hoge mate afhankelijk van de oplosbaarheid respectievelijk de dispergeerbaarheid van de koolwaterstoffen. Er kunnen de volgende hoeveelheden bij herhaaldelijk heen- en weer-bewegen van het testpapier aan de oppervlakte van het water geregistreerd worden: Kleurreactie Substantie
Petroleumether (Kp. 40–80 °C) Vergasserbrandstof (super) Stookolie EL Smeerolie
net nog te zien (mg/L water)
duidelijk te zien (mg/L water)
250 10 5 1
400 25 10 5
Bij het onderzoek op iets vluchtige substanties moet de kleurreactie onmiddellijk worden beoordeeld omdat zij weer verbleekt.
MACHEREY-NAGEL GmbH & Co. KG Neumann-Neander-Str. 6–8 · 52355 Düren · Duitsland Tel.: +49 24 21 969-0 · Fax: +49 24 21 969-199 ·
[email protected] · www.mn-net.com
Drijvende elektroden voor detectie van een dun laagje niet-geleidende vloeistoffen met een lagere relatieve dichtheid bovenop geleidende vloeistoffen met een hogere relatieve dichtheid
Jola Spezialschalter GmbH & Co. KG Klostergartenstr. 11 • 67466 Lambrecht (Germany) Tel. +49 6325 188-01 • Fax +49 6325 6396
[email protected] • www.jola-info.de B-1
39-1-0
SCHE … drijvende elektroden Toepassingsgebieden Drijvende elektroden zijn uitsluitend ontworpen voor gebruik in putten, reservoir, pompschachten, scheidingsinstallaties voor lichte vloeistoffen en vergelijkbare gebieden. Denk erom dat drijvende elektroden niet kunnen worden gebruikt om de aanwezigheid te detecteren van een laag lichte vloeistof die niet oplosbaar is in water en die niet geleidend is op een oppervlak van water (of een andere geleidende vloeistof die een hogere soortelijke dichtheid heeft dan de respectievelijke lichte vloeistof) die voldoende kalm is om fasevorming mogelijk te maken. De voorwaarde voor een juiste werking van de drijvende elektroden is namelijk dat er een duidelijke scheiding tussen de zware geleidende vloeistof en de te detecteren lichtere niet geleidende vloeistof mogelijk is in de diverse locaties, zoals putten, reservoirs, pompschachten, scheidingsinstallaties, etc.. Analoog aan DIN 1999-100, DIN EN 858-1 en DIN EN 858-2 (afscheiders voor lichte vloeistoffen), is de afscheiding van lichte vloeistoffen die niet oplosbaar zijn in water en die niet verzeepbaar zijn – zoals benzeen, diesel en brandstofolie evenals andere oliën van minerale oorsprong met dichtheden tot max. 0,95 g/cm³ – bewezen. De werking van de drijvende elektroden is derhalve gegarandeerd indien gebruikt in afgesloten controlegebieden zonder afvoeren (putten, reservoirs, pompschachten) en in scheidingsinstallaties in overeenstemming met DIN 1999-100, DIN EN 858-1 en DIN EN 858-2 voor de genoemde media. Toepassingstests hebben laten zien dat er een alarm wordt geactiveerd als niet geleidende vloeistoffen lagen hebben gevormd van tussen ongeveer 3 mm en 10 mm op de zware vloeistof (b.v. water) die wordt bewaakt. Voor alle overige toepassingsgebieden, moet er een test worden uitgevoerd vóór het gewenste gebruik om vast te stellen of de benodigde fasevorming en minimale laagdikte van de niet-geleidende vloeistof voor een nauwkeurige werking kunnen worden gerealiseerd binnen de desbetreffende bedrijfscondities (zoals debietparameters, mogelijke retentietijden van de te detecteren vloeistof in de toepassingslocatie, etc.). Bij twijfel, moeten de condities van de installatie worden beoordeeld door een expert van JOLA of een toezichthoudende organisatie teneinde vast te stellen of het gebruik van drijvende elektroden haalbaar is. Er dient ook te worden vermeld dat, hoewel de drijvende elektroden over het algemeen kunnen worden gebruikt binnen de temperatuurbereiken genoemd in de brochure, het absoluut essentieel is dat beide media aanwezig zijn in lichte vloeistofvorm om zeker te zijn van een goede werking (wat bijvoorbeeld alleen kan worden gegarandeerd bij water met een temperatuur hoger dan 0° C). Design De SCHE … drijvende elektroden bestaan uit een bovenste en onderste deel. Het bovenste deel bestaat uit een elektrodehouder en een staafelektrode (de positie hiervan kan worden aangepast in de elektrodehouder) met één controle-elektrode en één aarde-elektrode voor het signaleren van alarmen. Als alternatief is de staafelektrode ook verkrijgbaar met twee regelelektroden en één aarde-elektrode voor vooralarm en hoofdalarm. Het onderste deel van de drijvende elektrode bestaat uit vier vlotters en een stabiliseringsplaat.
Werkwijze en aanpassingen De SCHE … drijvende elektrode drijft normaal gesproken op een geleidende vloeistof zoals water. Zij is aangesloten op een elektrodenrelais waarmee zij wordt voorzien van een lage veiligheidsspanning. De hoogte van de staafelektrode is zodanig ingesteld dat de punten permanent onder water liggen. Afhankelijk van de beweging van het vloeistofoppervlak, moet de staafelektrode hoger of lager worden ingesteld. Hoewel de twee staafpunten van de elektrode permanent onder water moeten zitten, moeten zij zich maar net onder water bevinden, zodat wanneer een geleidende vloeistof (in ons voorbeeld water) wordt bedekt met een niet geleidende vloeistof (zoals olie), slechts een dun laagje aan niet geleidende vloeistof (olie) voldoende is om de punten van de staafelektrode uit de geleidende waterlaag in de niet geleidende olielaag te tillen en zodoende de stroom die vanaf het elekrodenrelais via de staafelektrode loopt te onderbreken en vervolgens een alarm te activeren. Indien er bijvoorbeeld olie op een stil wateroppervlak stroomt na een lekkage, garandeert een nauwkeurige instelling van de staafelektrode dat een olielaag van slechts ongeveer 3 tot 10 mm dik voldoende is om de regelstroom via de staafelektrode te onderbreken en een alarm te activeren. Om de werking van de SCHE … drijvende elektrode te garanderen, moet er een minimaal vloeistofpeil zijn boven de vloer (zie de technische gegevens van de afzonderlijke drijvende elektroden). Als niet aan deze voorwaarde wordt voldaan, bevinden de twee punten van de elektrode zich niet meer onder water. Met andere woorden: zij worden niet meer elektrisch overbrugd door een geleidende vloeistof. Dit leidt normaal gesproken tot een ongewenste activering van het alarm via het aangesloten elektrodenrelais. Het enige model met een alarmoverbruggingscontact voor een dergelijk geval is de SCHE 2/E (ILS variant). Een SCHE … drijvende elektrode is ontworpen elektrodenrelais ESA 2, ESA 2/G of NR 3 A.
voor
aansluiting
op
een
39-1-2
Typen drijvende elektroden en belangrijkste onderscheidende eigenschappen Type
Belangrijkste onderscheidende eigenschappen
Pagina's
– SCHE 2/T/GR
Vlotters gemaakt van PP, platen en beugels van PVC, geleidende elektrode met 2 elektrodestaven, voor het geven van 1 alarm.
39-1-5 tot 39-1-7
– SCHE 2/T/KL
Vlotters van PP, platen en beugels van PVC, geleidende elektrode met 2 elektrodestaven, voor het geven van 1 alarm.
39-1-5 tot 39-1-7
– SCHE 2/E
Vlotters, platen en beugels van roestvrij staal, geleidende elektrode met 2 elektrodestaven, voor het geven van 1 alarm.
39-1-5 tot 39-1-8
– SCHE 3/E
Vlotters, platen en beugels van roestvrij staal, geleidende elektrode met 3 elektrodestaven, voor het geven van 2 alarmen.
39-1-9 tot 39-1-11
– SCHE 2/E (ILS variant)
Vlotters, platen en beugels van roestvrij staal, geleidende elektrode met 2 elektrodestaven, voor het geven van 1 alarm, speciale versie met alarmoverbruggingscontact voor het geval er geen of onvoldoende geleidende vloeistof aanwezig is om werking van de drijvende elektrode te garanderen.
39-1-12 tot 39-1-14
39-1-3
pagina's 39-1-4 tot 39-1-11 verwijderd omdat ze niet relevant zijn
SCHE 2/E (ILS variant) drijvende elektrode met geleidende elektrode met 2 elektrodestaven voor het geven van 1 alarm, speciale versie met alarmoverbruggingscontact voor het geval er geen of onvoldoende geleidende vloeistof aanwezig is om werking van de drijvende elektrode te garanderen Technische gegevens Ontwerp staven
Lengte van elektrodestaven
Materiaal van elektrodekop Elektrische verbinding
Lengte aansluitkabel Beschermingsklasse van de elektrodekop Materiaal van elektrodehouder, stabiliseringsplaat en beugels Aantal vlotters en vlotterafmetingen Minimale vloeistofpeil boven de vloer om werking van de drijvende elektrode te garanderen (met d = 1 g/cm³) Alarmoverbruggingscontact
Temperatuurbereik Drukweerstand Max. lengte van aansluitkabel tussen drijvende elektrode en elektrodenrelais1000 meter
SCHE 2/E (ILS variant) 1 regelelektrode en 1 aarde-elektrode roestvrij staal 316 Ti, 4 mm Ø, bedekt met krimpbare buizen van PVDF of PTFE ca. 45 mm, overige lengtes elektrodestaaf op verzoek roestvrij staal 316 Ti PTFE-kabel, ingekapseld in elektrodekop; andere kabel op verzoek 2 meter; langere aansluitkabel op verzoek
IP 67
roestvrij staal 316 Ti of ander roestvrij staal
4 stuks, ca. 130 mm Ø
130 mm reed-contact die wordt geactiveerd met een magneet in het bewegende deel van het mechanisme voor het geval er geen of onvoldoende geleidende vloeistof aanwezig is om werking van de drijvende elektrode te garanderen. van – 20°C tot + 90°C alleen voor drukloze toepassingen
39-1-12
SCHE 2/E (ILS variant) 39-1-13
Ø 28
SCHE 2/E (ILS variant) drijvende elektrode
Ø 12
Ø 4,5
Ø4
70 ~ 90
~ 300 ~ 327
~ 35
10
*
143 139 Bol Ø 130
45
85
E0 = bruin E1 = zwart
Ø 50 150 □ 170 Sondebuis met ingebouwd reed-contact
Boorgat Boorgat voor geleidingstouw, Ø 5 Sondebuis met ingebouwde magneet
Boorgat met geleidingstouw, Ø 5 □ □
30
100 130
40
7 5 0 0
40 ~ □ 280
SCHE 2/E (ILS variant)
39-1-14
ESA 2 elektrodenrelais Elektrodenrelais voor montage met U-balk of montage op oppervlak, met aansluitpunt bovenop behuizing en ingebouwde tweekleuren LED om de desbetreffende schakelstatus aan te geven. De unit is ontworpen voor montage in een schakelkast of installatie in een geschikte beschermende behuizing en mag daarom uitsluitend op deze locaties worden gemonteerd/geïnstalleerd. Uitsluitend geschikt voor gebruik in schone omgevingen. Het ontwerp van het elektrodenrelais is gebaseerd op het ruststroomprincipe; met andere woorden, er wordt een alarmsignaal gegeven als er geen geleidende verbinding is tussen de twee verbonden elektrodestaven van de JOLA SCHE ... drijvende elektrode; de uitgangscontacten van de unit gaan ook over op alarmstatus als er een storing is in de voedingsspanning. In de standby-status (unit is voorzien van spanning en de elektrodestaven bevinden zich in een geleidende vloeistof), zijn de twee potentiaalvrije uitgangscontacten in geactiveerde toestand (= open) en licht de twee-kleuren LED groen op. In het geval van een alarm, zijn de twee potentiaalvrije uitgangscontacten in niet-geactiveerde toestand (= gesloten) en knippert de twee-kleuren LED rood. Om het alarm dat is verstrekt via één van de twee uitgangsrelais te annuleren, kan één van de twee uitgangsrelais worden gereset met de ingebouwde bevestigingsknop of een verbonden externe bevestigingsknop. De LED stopt vervolgens met knipperen en licht permanent rood op.
Positie van de uitgangscontacten van het ESA 2 elektrodenrelais Zonder voedingsspanning
Rel. 1
Rel. 2
LED donker – beide niet bekrachtigd – uitgangsrelais uitgangscontacten gesloten
39-1-15
OK-status
Rel. 1
Rel. 2
LED licht groen op – beide uitgangsrelais bekrachtigd – uitgangscontacten open
Alarmstatus
Rel. 1
Rel. 2
LED knippert rood – beide niet bekrachtigd – uitgangsrelais uitgangscontacten gesloten
Alarmstatus bevestigd
Rel. 1
Rel. 2
LED licht rood op – bekrachtigd –1 uitgangsrelais contact 12, 13 open – uitgangsrelais 2 niet bekrachtigd – contact 9, 10 gesloten
Technische gegevens
ESA 2
Alternatieve voedingsspanningen (wisselstroomversies: aansluitpunten 15 en 16; Gelijkstroomversies: - aansluitpunt 15: – - aansluitpunt 16: +)
Stroomingang Elektrodecircuit (aansluitpunten 7 en 8)
– nullastspanning – kortsluitstroom – responsgevoeligheid
- AC 230 V (geleverd indien geen andere voedingsspanning is gespecificeerd in de order) of - AC 240 V of - AC 115 V of - AC 24 V of - DC 24 V of in deze twee gevallen, mag de unit alleen zijn - DC 12 V of aangesloten op een lage veiligheidsspanning die overeenstemt met de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot de toepassing - verdere voedingsspanningen op verzoek
}
ca. 3 VA 2 aansluitpunten (onder extra lage veiligheidsspanning SELV), werkend op 2 uitgangsrelais zonder zelfvergrendeling, waar men kan resetten als er een alarm is geactiveerd 9 Veff 10 Hz (extra lage veiligheidsspanning SELV) max. 0.5 mA eff ca. 30 kOhm of ca. 33 μS (elektrische geleidbaarheid)
Gestuurde circuits (aansluitpunten 12, 13 – rel. 1, aansluitpunten 9, 10 – rel. 2) 2 potentiaalvrije normaal gesloten contacten op basis van het ruststroomprincipe, beide geactiveerd in standby-status. Eén van de twee normaal gesloten contacten (aansluitpunten 12, 13 – rel. 1) kan worden gereset in geval van een alarm. Het andere normaal gesloten contact (aansluitpunten 9, 10 – rel. 2) behoudt zijn geschakelde status zolang het alarm wordt gegeven. Bevestiging uitgangsrelais 1 (aansluitpunten 12, 13) kan worden gereset via een ingebouwde knop of externe bevestigingsknop (aansluitoptie bij aansluitpunten 4 en 5) Schakelstatus indicator via twee-kleuren LED: groen = standby, beide uitgangsrelais bekrachtigd rood knipperend = alarm, beide uitgangsrelais niet bekrachtigd rood oplichtend = alarm bevestigd, uitgangsrelais 1 reset Schakelspanning
max. AC 250 V
Schakelstroom
max. AC 4 A
Schakelvermogen
max. 500 VA
Behuizing
isolerend materiaal, 75 x 55 x 110 mm (afmetingen zie pagina 39-1-27)
Verbinding
aansluitpunten bovenop behuizing
Beschermingsklasse
IP 20
Montage
klembevestiging aan U-balk volgens DIN 46 277 en EN 50 022 of bevestiging via twee boorgaten
Oriëntatie montage
willekeurig
Temperatuurbereik
van – 20°C tot + 60°C
Max. kabellengte tussen ESA en drijvende elektrode
1000 meter
EMC
voor interferentie-emissie in overeenstemming met de
apparaatspecifieke vereisten voor huishouden, bedrijf en handel evenals kleine bedrijven, en voor interferentieimmuniteit in overeenstemming met de apparaatspecifieke vereisten voor industriële bedrijven 39-1-16
39-1-17
Schakelschema voor aansluiting van drijvende elektrode SCHE 2/T/GR, SCHE 2/T/KL, SCHE 2/E of SCHE 2/E (ILS variant) op elektrodenrelais ESA 2 Verbinding: E0 = bruin E1 = zwart
Bevestiging
(optioneel)
Uitgangscontacten getoond in geen-stroom toestand van het relais
SCHE 2/T/GR, SCHE 2/T/KL, SCHE 2/E of SCHE 2/E (ILS variant)