Werkgroep Water en milieu
Postbus 20906 2500 EX Den Haag T 070 3518544 F 070 3519078 I www.ciw.nl
4 Commissie Integraal Waterbeheer
Afstromend wegwater
Commissie Integraal Waterbeheer
Afstromend wegwater
april 2002
Afstromend wegwater
2
Ten geleide ...................................................................................
Het autoverkeer produceert milieubelastende stoffen door verbranding van brandstoffen en door slijtage van de voertuigen en van het wegdek. Ook door corrosie van het wegmeubilair wordt milieuverontreiniging veroorzaakt. Door het afspoelen van het wegdek met regenwater (run-off) komen verontreinigingen in de berm en het grond- en oppervlaktewater terecht. Afstromend wegwater is een emissieprobleem, dat samen met verwaaiing optreedt. Daarom is het belangrijk dat de problematiek integraal wordt aangepakt. Maatregelen aan de bron (zoals schonere voertuigen, alternatieve materialen voor wegmeubilair en een ontwerp, beheer en onderhoud gericht op terugdringing van het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor wegen en bermen) zijn hierbij van groot belang. Het daadwerkelijk invullen van bronmaatregelen zal echter nog veel tijd en inspanning vragen. In afwachting hiervan kan de emissie als gevolg van afstromend wegwater en verwaaiing met de in het rapport geformuleerde voorstellen aanzienlijk worden beperkt. De in het rapport opgenomen aanbevelingen met betrekking tot afstromend wegwater hebben onder meer betrekking op wet- en regelgeving, bronbestrijding, en maatregelen. De voorgestelde maatregelen zijn gespecificeerd per type weg en soort verharding, in relatie tot de kwetsbaarheid van het gebied. Een belangrijke maatregel om verontreiniging van bodem en grond- en oppervlaktewater te voorkomen is de weg te voorzien van een zeer open asfaltbeton (ZOAB) verharding. Door de buffering van de verontreinigingen in de open poriën van met name de vluchtstrook wordt de mate van verontreiniging sterk beperkt. Daarnaast zijn de in het rapport voorgestelde maatregelen vooral gericht op infiltratie van afstromend wegwater in de bodem. Een smalle strook van de wegberm wordt bewust gereserveerd als infiltratievoorziening. Infiltratie dient onder gecontroleerde omstandigheden plaats te vinden, dat wil zeggen monitoring op doorslag en zonodig vervanging van de bermgrond om doorslag te voorkomen. Daarbij moeten de betrokken partijen bewust nadenken of in kwetsbare gebieden de standaardaanpak (in combinatie met een in vergelijking met niet-kwetsbare gebieden intensievere monitoring op doorslag) afdoende is of dat toch aanvullende maatregelen nodig zijn, ondanks de zeer hoge kosten die daar dan veelal mee gemoeid zijn. Het rapport is tot stand gekomen na overleg met onder andere de IPO-vakgroep ‘Bodembescherming’, terwijl ook rekening is gehouden met het advies van de Technische commissie bodembescherming. Ik hoop en verwacht dat de aanbevelingen uit dit rapport zullen bijdragen aan het daadwerkelijk verminderen van de belasting van het milieu met verontreinigende stoffen afkomstig van het autoverkeer. Z.K.H. de Prins van Oranje Voorzitter van de Commissie Integraal Waterbeheer
Afstromend wegwater
3
Afstromend wegwater
4
Inhoudsopgave ...................................................................................
Samenvatting 7 Summary 13 1 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding 17 Aanleiding en doel van de studie 17 Uitgangspunten en eisen voor het project 18 Werkwijze en samenstelling van de subwerkgroep 19 Opbouw van het rapport 20
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Aard en omvang van de problematiek 21 Inleiding 21 Bronnen van verontreiniging 22 Routes van verontreiniging 22 Kwaliteit afstromend wegwater 25 Verontreiniging bodem en water 28 Onderzoek naar effecten van infiltratie van run-off op de kwaliteit van grondwater en drinkwater 29 Conclusie 31
2.7 3 3.1 3.2 3.3
4
Beoordelingswijze keuze van de maatregelen 37
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.4.1 5.4.2 5.4.3 5.4.4 5.5
Maatregelen ter bescherming van de bodem en het water 39 Inleiding 39 Maatregelen aan de bron 39 Maatregelen om emissies via verwaaiing tegen te gaan 40 Maatregelen om emissies via run-off tegen te gaan 40 Inleiding 40 Infiltratie in de bodem 42 Bezinkinrichtingen 44 Helofytenfilter 45 Kostenaspecten van infiltratievoorzieningen en bezinkingsinstallaties 47 Aanvullende aspecten 48 Afvoer van run-off 48 ZOAB- versus DAB-wegen 51 Samenstelling toplagen van bermen voor verantwoorde infiltratie 51 Monitoringsprogramma verontreiniging bermen en infiltratievoorziening 52 Ruimtegebruik centrale voorzieningen 53 Bijzondere situaties 54 Kwetsbare gebieden en wateren 54
5.6 5.6.1 5.6.2 5.6.3 5.6.4 5.6.5 5.7 5.7.1
Afstromend wegwater
Bestuurlijk-juridisch kader 33 Inleiding 33 Van toepassing zijnde regelgeving op het lozen van afstromend wegwater 33 Verkenning algemene regelgeving voor afstromend wegwater 35
5
5.7.2 5.7.3 5.7.4 5.8
Bruggen en viaducten 55 Grote verkeerstunnels, aquaducten, e.d. 56 Verzorgingsplaatsen 56 Maatregelen bij een milieu-incident 56
6
Keuze van de maatregelpakketten 59
Conclusies en aanbevelingen 65 Conclusies 65 Aard en omvang van de problematiek 65 Bestuurlijk-juridisch kader 66 Beoordelingswijze keuze van maatregelen 66 Maatregelen 66 Aanbevelingen 67 Bronbestrijding 68 Maatregelen tegen verwaaiing 68 Wet- en regelgeving 68 Maatregelen m.b.t. het omgaan met afstromend hemelwater 69 7.2.5 Gegevensverzameling 69 7 7.1 7.1.1 7.1.2 7.1.3 7.1.4 7.2 7.2.1 7.2.2 7.2.3 7.2.4
8 Literatuur 71 ................................................................................... Bijlagen
Afstromend wegwater
1
Problematiek van afstromend wegwater 75
2
Beschrijving van het bestuurlijk en juridisch kader 92
3
Advies Technische commissie bodembescherming aan de minister van VROM 100
4
Bespreking door de subwerkgroep van het advies van de Technische commissie bodembescherming (TCB) 104
6
Samenvatting ...................................................................................
Het autoverkeer produceert milieubelastende stoffen door verbranding van brandstoffen en slijtage van de voertuigen en het wegdek. Naast de luchtverontreiniging betreft dit ook de diffuse verspreiding van microverontreinigingen als zware metalen, polycyclische koolwaterstoffen (PAK) en minerale olie. Ook door corrosie van het wegmeubilair (geleiderail) wordt verontreiniging, met name zink, veroorzaakt. Deze niet gasvormige stoffen komen voor een deel op het wegdek terecht of verwaaien voor een deel naar de wegberm en de verdere omgeving. Door het afspoelen met regenwater (run-off) komt ook op de weg gedeponeerd materiaal in de berm en het oppervlaktewater terecht. De geëmitteerde stoffen beïnvloeden de bodem-, grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. De Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) is het bestuurlijk overleg over de afstemming van beleid en uitvoering van integraal waterbeheer. Daarmee is duidelijk dat de insteek van dit product zich in vrij sterke mate richt op het waterbeheer. Overigens is in deze CIWrapportage desondanks uitgebreid aandacht besteed aan de aspecten van verwaaiing naast die van het afstromend wegwater, omdat de problemen van water- en bodemverontreiniging via deze routes door dezelfde bron(nen) veroorzaakt worden. Bovendien is verwaaiing in kwantitatieve zin belangrijk. Uit onderzoek is gebleken dat de droge en natte verwaaiing van de verontreinigingen een belangrijkere route is dan run-off. Bij autosnelwegen met dicht asfaltbeton (DAB) en een vluchtstrook wordt het totaal aan verontreiniging van bodem, grond- en oppervlaktewater voor 20 - 40 % veroorzaakt door afstromend wegwater en voor 60 - 80 % door verwaaiing. Voor snelwegen met zeer open asfaltbeton (ZOAB) is de verhouding circa 70 % door afstromend wegwater en circa 30 % door verwaaiing. Bij provinciale wegen (dicht asfaltbeton) blijkt die verhouding door het ontbreken van vluchtstroken zelfs 10 % door afstromend wegwater en 90 % door verwaaiing te zijn. Duidelijk is dus dat met maatregelen om afstromend wegwater te behandelen de verontreiniging van wegen slechts beperkt wordt aangepakt. In het algemeen is het bijzonder moeilijk om de belasting door verwaaiing volledig in de hand te krijgen. Op rijkswegen is aanleg van ZOAB milieuhygiënisch zeer effectief om de verontreiniging van bodem, grond- en oppervlaktewater door verwaaiing tegen te gaan. Het reguliere rijksbeleid om gebruik van ZOAB op het hoofdwegennet te stimuleren werkt in die zin zeer gunstig door. Op lagere orde wegen (provinciaal en gemeentelijk) is tegengaan van de invloed van verwaaiing meestal moeilijker te realiseren. Beperking van de invloed van verwaaiing is daar het hoogst bereikbare. Gedacht kan worden aan het toepassen van bosschages en mogelijk ook geluidsschermen om de verontreiniging te beperken tot de directe omgeving van de weg. Veiligheidsaspecten kunnen dergelijke maatregelen in de weg staan (obstakelvrije zones).
Afstromend wegwater
7
Op basis van de aanwezige kennis en uitgevoerd onderzoek is een aantal aanbevelingen opgesteld hoe om te gaan met afstromend wegwater. Deze aanbevelingen hebben betrekking op wet- en regelgeving, bronbestrijding, behandeling van afstromend wegwater en nog een aantal aanvullende aspecten. De aanbevelingen zijn opgesteld voor maatregelen per type weg, gekarakteriseerd als autosnelweg tot landweggetje, naar soorten verharding dicht of open asfalt en in relatie tot de kwetsbaarheid van het gebied. In het rapport zijn ook de kosten voor de meest voor de hand liggende maatregelen voor omgaan met run-off in beeld gebracht. In de aan het eind van deze samenvatting gegeven tabel is een overzicht van de aanbevolen maatregelen weergegeven. Daarbij moet opgemerkt worden dat van de (auto)snelweg via de provinciale wegen de bebouwde kom intrekkend de situatie veelal verandert (bebouwing, riolering, verharding oppervlakken, etc.). Vaak zijn bermen dan niet mogelijk en is de run-off ook door andere bronnen (en dus ook met andere stoffen of grotere hoeveelheden) verontreinigd. De Leidraad Riolering geeft dan een beter afwegingskader voor te treffen maatregelen bij gemeentelijke wegen. Één en ander neemt niet weg dat in een aantal specifieke situaties binnen de bebouwde kom de aanbevolen maatregelen eveneens toegepast kunnen worden. Voor de regulering van lozing op het oppervlaktewater is de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en voor lozing op de riolering is de Wet milieubeheer het aangewezen wettelijk kader. Voor de lozing in de bodem zijn het Lozingenbesluit bodembescherming (Wet bodembescherming) en de provinciale milieuverordening (Wet milieubeheer) de wettelijke kaders. In de praktijk blijkt het werken met vergunningen en ontheffingen voor afstromend wegwater evenwel lastig en tijdrovend te zijn. Een belangrijke aanbeveling voor wat betreft de wet- en regelgeving is daarom de haalbaarheid van een lozingenbesluit afstromend wegwater op grond van zowel de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren nader te onderzoeken. Een belangrijke maatregel om verontreiniging te voorkomen betreft de bestrijding aan de bron. Temeer daar dergelijke maatregelen zowel de emissies via de route run-off als via de route verwaaiing verminderen en daarmee bijdragen aan een integrale oplossing van de problematiek van verontreiniging van de bodem, grond- en oppervlaktewater. De aanbeveling wordt dan ook gedaan dat de ministeries van VROM en V&W er op aan dringen dat op EU-niveau initiatieven plaatsvinden gericht op vermindering van emissies van microverontreinigingen van de voertuigen. Nationaal lopen er onderzoeken naar het toepassen van wegmeubilair (geleiderail en wegportalen) van een ander materiaal, dan wel stalen wegmeubilair van een alternatieve coating te voorzien. Een belangrijke maatregel om verontreiniging van bodem, gronden oppervlaktewater te beperken is de weg te voorzien van een bovenlaag van zeer open asfaltbeton (ZOAB) verharding. Door de buffering van de verontreinigingen in de open poriën van met name de vluchtstrook wordt de verspreiding van verontreinigingen naar de omgeving sterk teruggedrongen. Van belang daarbij is wel dat de vluchtstrook van ZOAB-snelwegen minimaal 2 maal per jaar wordt gereinigd, hetgeen in de afspraken met het bevoegd gezag zal moeten worden vastgelegd. Opgemerkt dient te worden dat ZOAB
Afstromend wegwater
8
vooral wordt toegepast op autosnelwegen. Op lagere orde wegen (provincie, gemeente) is toepassing van ZOAB slechts beperkt tot specifieke gevallen en zal dat ook zo blijven. Niettemin verdient het aanbeveling om ook voor de lagere orde wegen na te gaan of het zinvol en mogelijk is deze te voorzien van ZOAB. Een goede afweging van alle belangen en aspecten (kostenaspect, dichtslibben) is daarbij noodzakelijk. De maatregelen met betrekking tot behandeling van afstromend wegwater zijn vooral gericht op infiltratie van run-off in de bodem. De infiltratie van afstromend wegwater lijkt in tegenspraak met het milieukundig uitgangspunt dat milieuproblemen niet van het ene op het andere milieucomponent moeten worden afgewenteld. Toch zijn er vanuit het oogpunt om verspreiding van schadelijke stoffen in het milieu zoveel mogelijk te beperken goede redenen om voor deze route te kiezen. De verontreinigingen zijn in de bodem veel minder mobiel dan in het compartiment water. In de bermbodem blijft de verontreiniging beperkt tot de bovenste laag (circa 30 centimeter). Deze toplaag kan, nadat een in overleg met het bevoegde gezag vastgestelde graad van verontreiniging heeft bereikt, gecontroleerd worden verwijderd en afgevoerd. Metingen en berekeningen geven aan dat doorslag van de toplaag pas na vele jaren is te verwachten. Verontreinigingen geloosd op het oppervlaktewater verspreiden zich daarentegen in snel afnemende concentraties over een steeds groter gebied en zijn hieruit niet meer te verwijderen. Infiltratie in de bodem leidt tot het langer vasthouden van het water in het betreffende gebied. Dit sluit goed aan bij de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw. Maatregelen gericht op het zuiveren van het water zelf hebben vaak een beperkt rendement en zijn erg kostbaar. Door het lage CZV- en Kj-N-gehalte van het afstromend wegwater en de grote hoeveelheden water die het betreft is aansluiting op de riolering en afvoer naar een RWZI ook geen reële oplossing. Binnen provincies wordt onderscheid gemaakt tussen kwetsbare en minder kwetsbare gebieden. Kwetsbare gebieden vragen om een extra bescherming tegen verontreinigingen op grond van toegekende functies. Gezien de zeer beperkte risico’s is ook in kwetsbare gebieden gecontroleerde infiltratie in de meeste gevallen een goede optie. Intensievere controle van de bodemkwaliteit in kwetsbare gebieden dan niet kwetsbare gebieden zal in de meeste gevallen voldoende bescherming tegen verontreiniging bieden (in kwetsbare gebieden met meer zorg dan in niet kwetsbare gebieden voorkomen dat doorslag van de toplaag kan plaatsvinden). De wegbeheerder is voor deze periodieke controle verantwoordelijk. Als er om specifieke lokale redenen een verhoogd risico is kan er in samenspraak tussen wegbeheerder en provincie voor gekozen worden aanvullende maatregelen uit te voeren, zoals bijvoorbeeld het brengen van het vrijkomende water buiten het kwetsbare gebied. Dit zal met name door de provincie moeten worden onderbouwd. Daar ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het bodembeheer en -beleid. Het strekt tot aanbeveling om de gegevens die beschikbaar komen door de chemische monitoring van bermen en infiltratiepunten(bassins) conform de bodemcontroleprogramma’s centraal te verzamelen (RWS en/of IPO). De evaluatie van de gegevens kan in de toekomst
Afstromend wegwater
9
richtinggevend zijn om de aanbevelingen aan te passen, bijvoorbeeld door het bijstellen van meetfrequenties ten bate van bodemcontroleprogramma’s.
Afstromend wegwater
10
Type weg
Maatregelen in niet/weinig kwetsbaar gebied
Aanvullende maatregelen bij toenemende kwetsbaarheid van het gebied e
Autosnelweg
basis: - ZOAB - vluchtstrook periodiek reinigen (2 x per jaar) - run-off niet inzamelen - run-off gecontroleerd infiltreren in berm a
1 gecontroleerd infiltreren a 2 indien 1 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied infiltreren a 3 indien 2 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied lozen op oppervlaktewater c
indien inzameling nodig is: 1 gecontroleerd infiltreren a 2 infiltratie niet mogelijk dan lozen via retentiegeul/ greppel op bermsloot indien DAB noodzakelijk: - zelfde maatregelen m.u.v. vluchtstrook reinigen Doorgaande autowegen buiten bebouwde kom (rijk/prov.) en stedelijke hoofdwegen
basis: - run-off niet inzamelen - run-off gecontroleerd infiltreren in berm a aanvullend indien inzameling nodig is: 1 gecontroleerd infiltreren a 2 infiltratie niet mogelijk dan lozen via retentiegeul/ greppel op bermsloot
1 indien mogelijk ZOAB 2 bij gebruik DAB inzamelen en gecontroleerd infiltreren a 3 buiten kwetsbaar gebied brengen en gecontroleerd infiltreren a 4 indien 3 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied lozen op oppervlaktewater c
Gemeentewegen buiten bebouwde kom
- lokale beoordeling of infiltratie a, lozing op oppervlaktewater of afvoer naar zuivering zinvol is
1 gecontroleerd infiltreren a 2 buiten gebied brengen en gecontroleerd infiltreren a 3 indien 2 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied lozen op oppervlaktewater c
Overige straten binnen bebouwde kom d
- afkoppelingsbeleid; water binnen het stedelijk gebied houden - lokale beoordeling of infiltratie a, lozing op oppervlaktewater of afvoer naar zuivering zinvol is
1 gecontroleerd infiltreren a 2 buiten gebied brengen en gecontroleerd infiltreren a 3 indien 2 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied lozen op oppervlaktewater c
Landweggetjes
geen
verkeersbeperkende maatregelen
Verzorgingsplaatsen bijv. bij benzinestations
1 beoordelen risico’s morsingen 2 laag risico; run-off inzamelen, toepassen slibvangput, lozen op oppervlaktewater of gecontroleerd infiltreren a 3 hoog risico oliespills; toepassen olieafscheider
1 buiten gebied brengen en gecontroleerd infiltreren a 2 indien 1 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied lozen op oppervlaktewater c
Viaducten, bruggen voor autoverkeer
1 inzamelen b 2 gecontroleerd infiltrerena in bodem op kopse kanten 3 infiltratie niet mogelijk dan lozen via retentiegeul/ greppel op bermsloot
1 buiten gebied brengen en gecontroleerd infiltreren a 2 indien 1 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied lozen op oppervlaktewater c
Grote verkeerstunnels, aquaducten, verdiepte liggingen
1 gecontroleerd afvoeren zand en slib uit respectievelijk zandvang en slibkelder 2 restwater wegpompen en gecontroleerd infiltreren a 3 indien 2 niet haalbaar dan lozen op oppervlaktewater 4 tunnelwaswater gecontroleerd infiltreren of afvoeren naar rwzi
1 buiten gebied brengen en gecontroleerd infiltreren a 2 indien 1 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied lozen op oppervlaktewater c
a Gecontroleerd infiltreren kan plaats vinden in de berm, in een centrale of decentrale infiltratievoorziening of via een bodempassage. Onder gecontroleerd infiltreren wordt verstaan infiltreren in bodem met daarin voldoende adsorptiecapaciteit voor verontreinigingen, voldoende infiltratiecapaciteit en het toepassen van een bodemcontrole programma (grond en grondwater). De intensiteit van een bodemcontrole programma wordt bepaald door de kwetsbaarheid en risico’s voor het milieu. In kwetsbare gebieden derhalve een intensiever programma dan in niet kwetsbare gebieden. Bij gemeentelijke wegen buiten de bebouwde kom kunnen, gezien de te verwachten lage belastingen en risico’s voor het milieu, eerst de ervaringen met de programma’s voor de grotere wegen afgewacht worden alvorens voor deze wegen een programma op te stellen. b Streven bij bruggen is om een aanzienlijk deel van de neerslag (circa 80 %) te infiltreren en voor het overige deel overstort naar oppervlaktewater toe te staan. c
Indien infiltreren buiten beschermde gebied niet haalbaar is dan lozen op oppervlaktewater buiten het beschermde gebied al dan niet na bodempassage.
d Zie ook de Rioned rapportage Module B2100 Leidraad riolering: doelmatige omgang met hemelwater; technisch instrumentarium (april 2002). e Als er om specifieke lokale redenen een verhoogd risico is kan er in samenspraak tussen wegbeheerder en provincie voor gekozen worden aanvullende maatregelen uit te voeren verdergaand dan gecontroleerd infiltreren met extra zorg voor monitoring. Dit zal met name door de provincie moeten worden onderbouwd. Daar ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het bodembeheer en -beleid.
Afstromend wegwater
11
Afstromend wegwater
12
Summary ...................................................................................
Road traffic produces pollution as a result of fuel combustion and wear to both vehicles and road surfaces. It is the source not only of air pollution, but also of diffuse emissions of micropollutants like heavy metals, polycyclic aromatic hydrocarbons (PAHs) and mineral oil. Pollution, especially in the form of zinc, is also caused by corrosion of highway furniture (crash barriers). A proportion of these non-gaseous substances is deposited on the road surface while a proportion drifts onto the verges and into the wider environment. When it rains, the material deposited on the road surface also finds its way onto the verges and into surface water via highway run-off. The substances emitted affect the quality of soil, groundwater and surface water. Since the Netherlands Commission for Integrated Water Management (CIW) is the forum in which the various authorities meet to coordinate their integrated water management policies and practices, it is not surprising that this report focuses primarily on water management. Nevertheless, it also gives extensive consideration to issues surrounding atmospheric drift as well as highway run-off, since both are routes for the dispersion of pollution from the same source(s) and drift is a major problem in terms of the quantity of pollution reaching water and soil. Research shows that atmospheric drift of wet and dry particles is a more important route than run-off. In the case of motorways with a dense asphaltic concrete (DAC) surface and hard shoulders, 20 - 40 % of all associated pollution of soil, groundwater and surface water is caused by highway run-off and 60 - 80 % by drift. For motorways with a porous asphaltic concrete (PAC) surface, the ratio is approx. 70 % run-off and approx. 30 % drift. In the case of secondary roads (dense asphaltic concrete surface and no hard shoulders), it is as little as 10 % run-off and 90 % drift. Clearly, therefore, measures to tackle highway run-off alone will have comparatively little impact on overall road traffic pollution. As a rule, it is extremely difficult fully to control the spread of pollutants through atmospheric drift. On national trunk roads, the use of PAC is a highly effective way of reducing pollution of soil, groundwater and surface water via drift. In that sense, the mainstream government policy of encouraging the use of PAC on the main road network is having a highly beneficial effect on the environment. On secondary and minor roads (maintained by the provincial and municipal authorities), it is generally more difficult to prevent pollution via drift. All that can be done is to reduce its impact, for example through the use of roadside planting and perhaps acoustic screens to confine the pollution to the immediate vicinity. Safety considerations (the desirability of obstacle-free zones) may sometimes prevent the use of such measures.
Afstromend wegwater
13
Based on existing knowledge and past research, the Commission has drafted a number of recommendations for action to deal with highway run-off. The recommendations relate to legislative and regulatory activity, action to tackle pollution at source, the management of highway run-off and various complementary issues. The recommended measures are listed per type of road (ranging from motorway to country lane) with reference to the type of road surface (dense or open-textured asphalt) and the relative environmental sensitivity of the area concerned. The report also gives some impression of the cost of the foremost measures to deal with run-off. The table below lists the recommended measures. It must be remembered, however, that the situation (density of building, sewerage arrangements, imperviousness of surfaces, etc.) will tend to change as traffic moves from open country traversed by motorways and main trunk roads via secondary roads into built-up areas. In urban areas, verges will often be impossible to provide and run-off will be polluted by other sources as well as road traffic (and hence with different substances or the same substances in greater quantities). In such circumstances, the Sewerage Guidelines will provide a sounder basis for municipal decisions on measures concerning minor roads. However, the recommended measures are also applicable to some particular situations within built-up areas. The statutory basis for the regulation of discharges to surface water is the Pollution of Surface Waters Act and for discharges to the sewerage system the Environmental Management Act. For discharges into soil and groundwater, the regulatory framework is the Soil Protection (Discharges) Decree (under the Soil Protection Act) and provincial ordinances on the environment (under the Environmental Management Act). In practice, however, the use of permits and dispensations for highway run-off is inconvenient and time-consuming. For this reason, a major recommendation in this area is that further research should be conducted concerning the feasibility of a single decree on discharges from highway run-off under all three acts. Source-oriented measures are a particularly important way of controlling pollution because they reduce emissions via both run-off and drift and therefore help to achieve an integrated solution of the problems of soil, groundwater and surface water pollution. For this reason, the Commission recommends the Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment and the Ministry of Transport, Public Works and Water Management to press for moves at EU level to reduce emissions of micropollutants from road vehicles. At a national level within the Netherlands, research is currently being done both on the use of different materials for highway furniture (crash barriers and road gantries) and on the use of an alternative coating for highway furniture made of steel. An important way to reduce soil, groundwater and surface water pollution is to use porous asphaltic concrete (PAC) for road surfaces. The dispersion of pollutants in the environment is greatly reduced by the buffering that occurs in the open pores, especially on the hard shoulder. This measure will only be effective, however, if the hard shoulders of PAC-surfaced motorways are cleaned at least twice a year. This will therefore have to be laid down in agreements with the competent authority. It should be noted that the use of PAC in the Netherlands is currently confined mainly to motorways. On
Afstromend wegwater
14
less major roads (managed by provinces and municipalities), its use is exceptional and likely to remain so. Nevertheless, the Commission feels that authorities should consider whether it is worthwhile and feasible to use PAC for these roads too. All the relevant interests and issues (including cost aspects and clogging) will have to be carefully weighed up. The recommended measures relating to the management of highway run-off are primarily directed at soil infiltration. This may seem inconsistent with the general principle that environmental problems should not be solved by transferring them from one compartment of the environment to another. Even so, there are good reasons for choosing this route in order to minimise the dispersion of noxious substances within the environment. Pollutants will be much less mobile in the soil than in water. They will remain confined to the surface layer of soil in the verges (approx. 30 cm). Once a concentration agreed in consultation with the competent authority has been reached, this layer can be removed and disposed of in a controlled way. Measurements and calculations indicate that penetration of the topsoil can be expected to occur only after many years. By contrast, pollutants discharged into surface water are swiftly diluted and dispersed over a wide area, from which they are then impossible to remove. Moreover, soil infiltration leads to longer-term retention of the water in the area concerned and this is in line with the recommendations of the Commission on Water Management for the 21st Century. Measures directed at the treatment of the water itself often have a limited impact and are extremely expensive. In any case, connection to the sewerage system and transportation to a treatment plant is not a realistic solution in view of the low COD and Nkj content of highway run-off and the large quantities of water concerned. Within individual provinces, a distinction is drawn between areas of higher and lower environmental sensitivity. The former need extra protection against pollution because of the functions accorded to them. Even there, however, controlled infiltration is generally a good option, given the very limited risks involved. In most cases, closer monitoring of soil quality (taking greater care that penetration of the top layer cannot occur) will provide sufficient protection. The roads authority will be responsible for this periodic monitoring. Where specific local conditions create increased risk, the roads authority and province can agree to implement additional measures, such as removal of the stormwater from the sensitive area. It will be up to the province in particular to argue the case for this, since the prime responsibility for soil management and soil protection policy is in its hands The report advises centralised collection of data resulting from the chemical monitoring of verges and infiltration points (or basins) undertaken as part of the soil and groundwater monitoring programmes. The data can be held either by the Directorate-General for Public Works and Water Management or by the Association of Provincial Authorities. Its evaluation may eventually indicate a need to modify the recommendations, for example by changing the frequency of soil and groundwater monitoring.
Afstromend wegwater
15
Type of road
Measures in areas of low environmental sensitivity
Additional measures in areas of higher environmental sensitivity e
Motorway
basic measures: - PAC - periodic cleaning of hard shoulder (2 x per year) - non-collection of run-off - controlled infiltration of run-off in verge a if collection is necessary: 1 controlled infiltration a 2 if infiltration is impossible, discharge via retention gully/ditch to road drain if DAC is necessary: - same measures apart from cleaning of hard shoulder
1 controlled infiltration a 2 if 1 is not feasible, infiltration outside protected area a 3 if 2 is not feasible, discharge to surface water outside protected area c
Main highways outside built-up areas (central gov., prov.) and main roads in urban areas
basic measures: - non-collection of run-off - controlled infiltration of run-off in verges a additional measures if collection is necessary: 1 controlled infiltration a 2 if infiltration is impossible, discharge via retention gully/ditch to road drain
1 if possible PAC 2 if DAC is used, collection and controlled infiltration a 3 removal from sensitive area and controlled infiltration a 4 if 3 is not feasible, discharge to surface water outside protected area c
Minor roads outside built-up areas
- local decision on value of infiltration a, discharge to surface water or conveyance to treatment plant
1 controlled infiltration a 2 removal from sensitive area and controlled infiltration a 3 if 2 is not feasible, discharge to surface water outside protected area c
Other streets in biurban areas d
basic measures: - policy of separate storm drainage; retention of water within the urban area - local decision on value of infiltration a, discharge to surface water or conveyance to treatment plant
1 controlled infiltration a 2 removal from sensitive area and controlled infiltration a 3 if 2 is not feasible, discharge to surface water outside protected area c
Country lanes
none
traffic reduction measures
Service areas e.g. around petrol stations
1 assess risks of spillage 2 low risk: collection of run-off, use of sludge trap, discharge to surface water or controlled infiltration a 3 high risk of oil spills: use of oil separator
1 removal from sensitive area and controlled infiltration a 2 if 1 is not feasible, discharge to surface water outside protected area c
Viaducts, bridges for road traffic
1 collection b 2 controlled infiltration a in soil on both sides 3 if infiltration is impossible, discharge via retention
1 removal from sensitive area and controlled infiltration a 2 if 1 is not feasible, discharge to surface
Major road tunnels, aqueducts, cuttings
1 controlled removal of sand and sludge from traps 2 pumping away of remaining water for controlled infiltration a 3 if 2 is not feasible, discharge to surface water 4 controlled infiltration of tunnel washing water or conveyance to treatment plant
water outside protected area c
gully/ditch to road drain
1 removal from sensitive area and controlled infiltration a 2 if 1 is not feasible, discharge to surface water outside protected area c
a Controlled infiltration can take place in the verges, at an infiltration plant (centralised or otherwise) or via the top layer of the soil, using it as a filter to remove pollutants. Controlled infiltration means infiltration into soil with sufficient capacity to trap and absorb pollutants and sufficient capacity to let the required amount of water through the top layer of the soil, together with the implementation of a soil and groundwater monitoring programme. The intensity of the monitoring programme will be determined by the relative environmental sensitivity of the area and the risks to the environment. Particularly sensitive areas will require closer monitoring. Feedback from programmes for major roads can be awaited before establishing programmes for minor roads outside built-up areas, where the level of pollution and the risks to the environment can be expected to be low. b In the case of bridges, the aim will be to infiltrate a substantial proportion of the stormwater (approx. 80%) and to permit overflow of the rest into surface water. c
If infiltration outside the protected area is not a viable option, the alternative is to discharge stormwater to surface water outside the protected area, if necessary first passing it through the top layer of the soil, using it as a filter to remove pollutants.
d See also Rioned report Module B2100 of the Sewerage Guidelines (April 2000). These new guidelines on separate storm drainage cite different criteria from those employed in the past; some old criteria, such as numbers of vehicle movements, no longer apply.
e Where specific local conditions create increased risk, the roads authority and province can agree to implement additional measures going further than controlled infiltration with particularly careful monitoring. It will be up to the province in particular to argue the case for this, since the prime responsibility for soil management and soil protection policy is in its hands.
Afstromend wegwater
16
1 Inleiding ...................................................................................
1.1
Aanleiding en doel van de studie
Het autoverkeer produceert milieubelastende stoffen door verbranding van brandstoffen, slijtage van auto's en wegdek, corrosie van wegmeubilair, uitloging van wegenbouwmateriaal, onkruid-bestrijdingsmiddelen, wegenzout, etc. Naast de luchtverontreiniging betreft dit ook de diffuse verspreiding van microverontreinigingen als zware metalen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en minerale olie. Deze niet gasvormige stoffen komen voor een deel op het wegdek terecht of verwaaien voor een deel naar de wegberm en de verdere omgeving. Door het afspoelen met regenwater (run-off) komt ook op de weg gedeponeerd materiaal in de berm en het oppervlaktewater terecht. De stoffen zijn daarom van invloed op de kwaliteit van bodem, grond- en oppervlaktewater. Naast de zorgplicht (artikel 13 van de Wet bodembescherming) die een ieder heeft om er zorg voor te dragen dat de bodem en het grondwater niet worden verontreinigd, is in het NMP3 voor het thema verspreiding als milieudoelstelling opgenomen dat de risico's voor mens en milieu van individuele of groepen van stoffen tot een aanvaardbaar en zo mogelijk tot een verwaarloosbaar niveau moeten worden gereduceerd. In het verleden zijn met name in gebieden waar een (auto)snelweg een waterwingebied doorsnijdt maatregelen ter bescherming van de bodem getroffen. Ook bij wegen die niet een dergelijk beschermingsgebied doorsnijden bestond vanuit het waterbeheer in een aantal gevallen de wens te bezien of maatregelen noodzakelijk zijn. In dit kader zijn door Rijkswaterstaat, KIWA en een aantal provincies, gemeenten en waterschappen de laatste jaren verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de kwaliteit van het afstromende wegwater en de wijze waarop met de run-off zou kunnen worden omgegaan. Door de toenmalige Hoofddirectie van de Waterstaat is op basis van de beschikbare onderzoeksresultaten een RWS-interne gedragslijn opgesteld [1]. Naar aanleiding hiervan heeft Rijkswaterstaat het initiatief genomen om gezamenlijk met het IPO, bij monde van de provincies Gelderland en Overijssel, een workshop te organiseren. Op 21 november 1996 heeft deze workshop plaatsgevonden, waarop betrokken overheden en drinkwaterproducenten van gedachten hebben gewisseld over aard en omvang van de problematiek en mogelijke oplossingen [2]. Eén van de conclusies was dat aanbevelingen moeten worden opgesteld voor het omgaan met wegwater. In verband met het draagvlak hiervoor is voorgesteld dit uit te voeren onder de paraplu van de toenmalige CIW-werkgroep VI, thans CIW 4. De subwerkgroep heeft als opdracht meegeregen duidelijkheid te verschaffen over welke maatregelen in welke situaties nodig en redelijk zijn om verontreiniging van bodem, grond- en oppervlaktewater door het wegverkeer via de run-off te beperken.
Afstromend wegwater
17
Gelet op deze taakopdracht is het duidelijk dat de insteek van deze rapportage zich in vrij sterke mate richt op het waterbeheer. Desondanks is uitgebreid aandacht besteed aan de aspecten van verwaaiing naast die van afstromend wegwater. Dit omdat de problemen van water- en bodemverontreiniging via deze routes door dezelfde bron(nen) veroorzaakt worden. Bovendien is verwaaiing in kwantitatieve zin belangrijk. Het doel van de aanbevelingen is: informeren over de stand van zaken en ondersteuning bij de ontwikkeling en beoordeling van eventuele maatregelen. Het hoofduitgangspunt is een optimale bescherming van bodem, grond- en oppervlaktewater. In de dagelijkse praktijk roept dit vragen op ten aanzien van uniformiteit, praktische haalbaarheid/ draagvlak, eenduidigheid, uitvoerbaarheid en beheersbaarheid. Bij het formuleren van maatregelen speelt de wijze van verspreiding een belangrijke rol. Uit een onderzoek van de provincies Noord- en Zuid-Holland [4] is gebleken dat met name langs de provinciale wegen de verwaaiing een prominente rol speelt. Van de totale emissie door het verkeer wordt bij deze wegen zo’n 90 % verspreid via verwaaiing en 10 % door run-off. Bij autosnelwegen ligt deze verhouding door de aanwezigheid van een vluchtstrook, en vooral omdat veel autosnelwegen een verharding met ZOAB hebben, anders. Voor wegen met dicht asfaltbeton (DAB) ligt de verhouding verwaaiing run-off op 70 - 30 %, voor wegen met een zeer open asfaltbeton (ZOAB) is dat 30 - 70 %. De bekeken situaties in deze rapportage betreffen met name de autosnelwegen en de provinciale wegen. Van de autosnelwegen via de provinciale wegen de bebouwde kom intrekkend, verandert de situatie veelal in die zin dat de inrichting verandert (bebouwing, riolering, verharding oppervlakken, etc.) en dat run-off ook door andere bronnen (en dus ook met andere stoffen of meer) verontreinigd kan zijn. De Leidraad Riolering (Module B2100) geeft dan een beter afwegingskader voor de te treffen maatregelen. Een en ander neemt niet weg dat in specifieke situaties binnen de bebouwde kom de aanbevolen maatregelen eveneens toegepast kunnen worden. Dit is echter steeds een kwestie van maatwerk.
1.2
Uitgangspunten en eisen voor het project
In de vergadering van 14 maart 1997 heeft CIW VI ingestemd met de taakopdracht die voor de CIW VI-subwerkgroep "Afstromend Wegwater" was opgesteld. De primaire taakopdracht voor de subwerkgroep was nadere richtlijnen uit te werken om te komen tot implementatie van een beleid inzake afstromend wegwater. Het gaat hierbij niet alleen om autosnelwegen met vluchtstroken, maar ook om wegen van lagere orde, doorgaans wegen zonder een vluchtstrook. Bij de uitwerking van die richtlijnen diende rekening te worden gehouden met de volgende aandachtspunten: •
Relevante verontreinigende stoffen
Welke verontreinigende stoffen zijn relevant voor de emissies tengevolge van het wegverkeer?
Afstromend wegwater
18
•
Soort wegdek
Op de doorgaande wegen is veelal sprake van dicht asfaltbeton en zeer open asfaltbeton en soms beton. Op lagere orde wegen kan ook sprake zijn van een klinkerverharding. •
Kwetsbaarheid van gebieden
Voor de kwetsbare gebieden zijn gebiedsgerichte maatregelen nodig. Dit vereist maatwerk, waarbij vooral van belang is hoe de kwetsbare gebieden worden gedefinieerd. Zijn het alleen de bodem- en grondwaterbeschermingsgebieden, of ook delen van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) en/of nog andere gebieden? •
Onderscheid landelijk - stedelijk gebied
Aandachtspunten binnen dit kader zullen met name gericht zijn op de functie en inrichting van de gebieden. •
Aanwezigheid van een vluchtstrook
De meeste onderzoeken hebben betrekking op wegen met een vluchtstrook. Wat de gevolgen zijn van het ontbreken van een vluchtstrook op de mate van verontreiniging dient nader aandacht te krijgen. •
Bestaande of nieuw aan te leggen wegen
Het aanbrengen van maatregelen bij bestaande wegen is in het algemeen duurder dan in het geval van een nieuwe weg waarin de maatregelen kunnen worden geïntegreerd. Kosteneffectiviteit door het vinden van slimme oplossingen in bestaande situaties speelt bij dit punt dan ook een belangrijke rol. •
Verzorgingsplaatsen
De verontreiniging zal door het verschillend gebruik ten opzichte van een rijbaan op andere wijze plaatsvinden. •
Inpasbaarheid in bestaand wettelijk kader
Het aangeven van de wettelijke kaders die voor de problematiek van kracht zijn. Op een toegankelijke wijze moet de gehele van belang zijnde regelgeving in beeld worden gebracht. •
Draagvlak ten behoeve van implementatie
Het verkrijgen van voldoende draagvlak teneinde tot een algemene en uniforme toepassing van de aanbevelingen te komen.
1.3
Werkwijze en samenstelling van de subwerkgroep
Om aan de in 1.2 genoemde uitgangspunten en eisen inhoudelijk voldoende aandacht te kunnen schenken diende de subwerkgroep te inventariseren welke kennis beschikbaar is over aard en omvang van de verontreiniging door afstromend wegwater en over de effectiviteit van maatregelen. Daarbij diende ook aandacht besteed te worden aan nog onbekende stoffen die van belang kunnen zijn voor de productie van drinkwater. Zo nodig diende de subwerkgroep op basis van deze inventarisatie voorstellen tot vervolgonderzoek te doen. Om een zo breed mogelijk draagvlak voor de te ontwikkelen richtlijnen te krijgen en zo een succesvolle implementatie mogelijk te maken was de subwerkgroep "Afstromend Wegwater" zo breed mogelijk samengesteld.
Afstromend wegwater
19
Samenstelling subwerkgroep: Dhr. J. van der Ben, hoofd Bureau Oppervlaktewater van de Provincie Zuid-Holland (voorzitter) Dhr. W.H. Janssen van de Laak, Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde (secretaris)
Waterkwaliteitsbeheerders: Dhr. R.P.M. Berbee, Rijkswaterstaat Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling Dhr. Th. de Vries, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (tot juni 1998) Dhr. L. Smulders, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (vanaf juni 1998) Bodemkwaliteitsbeheerders: Dhr. T.G.M. Froon, Provincie Gelderland (tot mei 2000) Mevr. M. van Delst, Provincie Gelderland (vanaf mei 2000) Dhr. F. Janssens, Provincie Noord-Brabant Wegbeheerders: Mevr. M. Hamilton, Provincie Gelderland (tot maart 1998) Mevr. S. Kramer, Rijkswaterstaat Directie Utrecht (tot 1 oktober 1997) Dhr. R.B.D. van de Biezenbos, Rijkswaterstaat Directie Utrecht (vanaf oktober 1997) Drinkwaterproducenten: Dhr. M. de Jonge, NUON Water Namens VNG: Dhr. G. Stobbelaar, Infomil
1.4
Opbouw van het rapport
Gekozen is om in het rapport zelf beknopt op enkele onderdelen in te gaan en te verwijzen naar bijlagen waar de inhoud uitvoeriger is beschreven. Dit rapport geeft aanbevelingen voor het omgaan met de problematiek van de run-off en is als volgt opgebouwd: • hoofdstuk 2 geeft de beschrijving van de problematiek, waarin op de bronnen, de verspreidingsroutes en de kwaliteit van de run-off wordt ingegaan; • in hoofdstuk 3 wordt het bestuurlijk-juridisch kader gepresenteerd; • hoofdstuk 4 geeft een korte beschrijving van de aspecten die een rol spelen bij de keuze van de maatregelen; • hoofdstuk 5 geeft een overzicht van de maatregelen die in beschouwing zijn genomen; • in hoofdstuk 6 beschrijft de maatregelpakketten met betrekking tot beperking van de verontreiniging van bodem en oppervlaktewater door run-off in de verschillende situaties; • hoofdstuk 7 geeft de belangrijkste conclusies en de aanbevelingen weer; • hoofdstuk 8 tenslotte geeft een overzicht van de belangrijkste geraadpleegde literatuur.
Afstromend wegwater
20
2 Aard en omvang van de problematiek ...................................................................................
2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt op basis van de huidige kennis een overzicht gegeven van de problematiek van het afstromend wegwater. De problematiek wordt generiek beschreven, rekening houdend met de factoren die voor oplossing van de problematiek relevant kunnen zijn. De beschrijving zal in dit hoofdstuk beknopt zijn, voor een uitvoeriger beschrijving wordt verwezen naar bijlage 1. ................................ Figuur 1
Schematische weergave emissieroutes naar de bodem en het oppervlaktewater
grootschalige verspreiding windrichting
verwaaiing
afspoeling (run-off)
Via afstromend wegwater (run-off) en door droge en natte verwaaiing worden verontreinigende stoffen, die een risico voor de kwaliteit van bodem, grond- en oppervlaktewater kunnen betekenen, verspreid. De grootte van de risico's hangt mede af van de concentraties waarin de stoffen in de ontvangende milieucompartimenten voorkomen en van de functies van dat milieucompartiment. Hiermee zijn impliciet al vier aandachtsgebieden aangegeven: 1. de "bron": welke stoffen komen vrij door de aanwezigheid van een weg; 2. de "route": hoe wordt de stofstroom verdeeld over de diverse compartimenten; 3. de "kwaliteit": hoe verontreinigd is het afstromend wegwater; in welke mate worden de bodem en het water belast door deze verontreinigingen en in welke mate worden stoffen afgebroken? 4. het "gebruik": de relaties tussen gebruiksfuncties en de concentraties in het milieu. Hierbij moet worden opgemerkt dat niet alle emissies en routes worden beschouwd, maar alleen die waarvoor op of in de directe omgeving van de weg maatregelen kunnen worden genomen. De luchtverontreiniging met betrekking tot CO2 en NOx wordt daarmee buiten beschouwing gelaten.
Afstromend wegwater
21
2.2
Bronnen van verontreiniging
De verontreiniging door het wegverkeer wordt aangemerkt als een diffuse bron. Voor de bestrijding van de diffuse bronnen is een Actieprogramma Diffuse Bronnen opgesteld dat door de CIW wordt gestimuleerd en gecoördineerd. Binnen het Actieprogramma Diffuse Bronnen worden de landbouw, bouwmaterialen, scheepvaart en de atmosferische depositie als belangrijkste diffuse bronnen aangemerkt. Niettemin zijn in het actieprogramma ook enkele acties ter bestrijding van verontreiniging door het wegverkeer opgenomen. Het blijkt dat de verontreiniging van oppervlaktewater met zware metalen landelijk gezien slechts voor enkele procenten wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Verontreiniging door afstromend wegwater lijkt daarom op basis van emissies binnen het totaal van diffuse bronnen gezien nationaal en "milieubreed" geen groot probleem, maar in lokale situaties kan echter door verhoogde concentraties wel degelijk sprake zijn van een relevante verontreiniging. De verontreinigingen worden met name veroorzaakt door verbranding van de brandstoffen en de slijtage van het voertuig. De belangrijkste verontreinigingen zijn zware metalen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en minerale olie. In een in 1997/1998 door NUON uitgevoerd onderzoek [3] is ook een breed pakket aan overige organische stoffen onderzocht. De gehalten daarvan waren voor de individuele stoffen laag. Of deze stoffen ook afkomstig zijn van het wegverkeer kon niet worden vastgesteld.
2.3
Routes van verontreinigingen
Verontreinigingen afkomstig van wegverkeer worden op verschillende wijze verspreid in het milieu. Er vindt altijd een grootschalige verspreiding plaats naar de atmosfeer van luchtverontreinigende stoffen als o.a. CO2, NOx, CxHy. Daarnaast is er door verwaaiing ook sprake van een atmosferische belasting van allerlei microverontreinigingen als zware metalen, olie en PAK die in een beperkte zone naast de weg neerslaan. Tenslotte worden de verontreinigingen verspreid door het van de weg afstromende regenwater (run-off). Dit wegwater stroomt in de bermbodem, maar kan ook in een riolering worden opgevangen en afgevoerd. In veel gevallen vindt directe lozing op het oppervlaktewater plaats (bermsloten), maar ook indirect is mogelijk na passering van bijvoorbeeld een infiltratiebassin of bergbezinkingsbassin. Ook komt lozing op een al of niet gescheiden gemeentelijk rioolstelsel voor, waarbij in het geval van een gemengd stelsel afvoer naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie plaatsvindt. De verspreiding van de verontreinigingen wordt in belangrijke mate beïnvloed door de aard van de verhardingslaag op de weg. Als deklaag van wegen zijn meerdere asfaltsoorten beschikbaar, zoals dicht asfaltbeton (DAB), zeer open asfaltbeton (ZOAB) en steenmastiek asfalt (SMA). DAB en SMA zijn deklagen met een vlak oppervlak. Bij beide soorten stroomt het regenwater over het vlakke oppervlak af naar de berm zonder significant verschil in waterbuffering. DAB en SMA worden daarom gelijk gesteld. Bij ZOAB, waarbij alleen de bovenste deklaag van 4 - 6 centimeter een open structuur heeft, zakt
Afstromend wegwater
22
het water weg in de poriën en stroomt door de verharding horizontaal af naar de wegberm. Hierdoor ontstaat minder verwaaiing, grotere verdamping en een buffering van water en vuil in de poriën. In tabel 1 zijn in samengevatte vorm de voornaamste resultaten weergegeven van de wijze van verspreiding bij autosnelwegen met vluchtstrook voor de twee meest gebruikte typen verharding DAB en ZOAB. Voor de totale belasting aan zware metalen en PAK, uitgedrukt in mg verontreiniging per strekkende meter weglengte per week, is voor een vijftal wegen aangegeven hoeveel procent van die verontreiniging wordt verspreid via afstroming en hoeveel via verwaaiing. Daarnaast is nog de verkeersintensiteit op de betrokken wegen aangegeven. Uit de gegevens blijkt dat er geen duidelijk verband is tussen de verkeersintensiteit en de mate van verontreiniging. ................................ Tabel 1
Verspreiding microverontreinigingen langs autosnelwegen (RWS). De totale belasting is hier uitgedrukt in mg verontreiniging/m weglengte/rijbaan/week
Stofgroep
Akersloot A9 (1990) DAB
Badhoevedorp A9 (1991) DAB
Krabbendijke A58 (1992) DAB
Nijkerk A28 (1993) ZOAB
Spaarnwoude A9 (1994) (ZOAB)
Totale belasting van 6 zware metalen ## Aandeel verwaaiing Aandeel afstroming
97 83 % (81) 17 % (16)
158 57 % (90) 43 % (68)
126 61 % (77) 39 % (49)
5,8 -
7,4 36 % (2,7) 64 % (4,7)
PAK (10 v. VROM) Aandeel verwaaiing
3,4 96 % (3,3)
3,8 79 % (3,0)
2,2 50 % (1,1)
1,8 98 % (1,76)
0,6 88 % (0,53)
Aandeel afstroming
4 % (0,1)
21 % (0,8)
50 % (1,1)
2 % (0,04)
12 % (0,07)
Verkeersintensiteit (voert./etmaal)
47.000
74.000
21.000
39.000
78.000
## Weergegeven is de som van de zware metalen Cr, Zn, Pb, Cd, Ni en Cu. De metalen die het sterkste worden geëmitteerd zijn zink (54 - 71 %), lood (14 - 18 %) en koper (9 - 20 %).
De routes van verspreiding in de bodem en naar het grondwater
Het van de weg afstromende regenwater en de in de nabijheid van de weg neervallende waterdruppels als gevolg van verwaaiing komen op de bodem terecht en infiltreren in de bodem. Dit water zal uiteindelijk voor het grootste deel in het grondwater terechtkomen of verdampen. In hoeverre de bodem en het grondwater door het infiltrerende water worden verontreinigd hangt af van een aantal processen die in de bodem optreden. Van belang is: • Er is altijd sprake van verdunning. Run-off komt in het oppervlaktewater of in het grondwater terecht dat mede wordt gevoed door neerslag.
Afstromend wegwater
•
De in de run-off aanwezige gronddeeltjes en het slib, waaraan een deel van de metalen en PAK is gebonden, zullen vooral in de bovenste bodemlaag achterblijven. In ZOAB vindt bezinking al plaats in het open wegdek. Bij DAB en soortgelijke gesloten verhardingen zal een veel kleiner deel op het wegdek achterblijven.
•
De organische stoffen in bezonken slib (met name olie, maar ten dele ook de PAK) worden, onder zuurstofrijke omstandigheden, afgebroken.
23
•
De metalen zullen afhankelijk van het lutum- en organisch stofgehalte aan bodemmateriaal worden gebonden, door accumulatie raakt de bodem verder verontreinigd.
•
In de run-off is ook een deel van de metalen als opgeloste fractie aanwezig die met het water infiltreert in de bodem. Afhankelijk van de pH, kalkgehalte, fosfaatgehalte, etc. van de bodem of het oppervlaktewater zal een deel van de metalen vervolgens complexen vormen, neerslaan of adsorberen. Bij percolatie van met metalen verontreinigd water door de bodem ontstaat voor elk metaal als het ware een front dat zich ten opzichte van het water zeer vertraagd naar beneden beweegt. Uiteindelijk zal op zeer lange termijn maar een zeer beperkt deel van de metalen terug te vinden zijn in het grondwater.
•
In de wintermaanden moet in perioden van gladheid worden gestrooid. In het gladheidbestrijdingsmiddel zit chloride dat mogelijk een invloed kan hebben op het gedrag van zware metalen en PAK in de bodem. Op wegen voorzien van DAB bedraagt de dosering ongeveer 3,4 gram chloride per vierkante meter wegdek. Bij ZOAB ligt dit een factor 2 hoger [14]. Door chloride kan in meer of mindere mate de mobiliteit van de metalen, uitgezonderd lood, worden beïnvloed. Wordt dit vergeleken met het gedrag van metalen in marine waterbodems (hoog chloride-gehalte) dan zullen naar verwachting de effecten zeer beperkt zijn. De effecten van chloride zelf voor bodem en water worden in deze aanbeveling buiten beschouwing gelaten omdat om veiligheidsredenen gladheidbestrijding noodzakelijk is. Op dit moment zijn er ook geen reële alternatieven beschikbaar.
•
Bij grondwaterstroming, bijvoorbeeld in de richting van een waterwinput, is de verblijftijd van het water een belangrijk criterium. Dit is relevant bij infiltratie van wegwater. Binnen de afbakening van wat grondwaterbeschermingsgebieden zijn is aangegeven dat de verblijftijden in principe kleiner dan 25 jaar zijn. Buiten deze gebieden kan de verblijftijd oplopen tot enkele honderden jaren. In de directe omgeving van de winputten kan bij een kwetsbare freatische winning de verblijftijd kleiner zijn dan een jaar.
Routes van verspreiding naar het oppervlaktewater
Zonder voorzieningen vindt afstroming van het regenwater plaats naar de bermen langs de weg. In een onderzoek langs een zestal provinciale wegen is de directe afstroming naar het oppervlaktewater bekeken [4]. Hieruit blijkt dat de gemiddelde hoeveelheid afstromend wegwater die de sloot bereikt varieert tussen nihil en 0,5 %. In de zomerperiode, althans de periode met relatief hoge grasvegetatie, is de hoeveelheid run-off die de sloot bereikt nihil. In de winterperiode bedraagt de afstroming naar de sloten 0,2 - 0,5 %. Tijdens hevige buien kan de afstroming gedurende korte tijd hoger zijn. Aangezien autosnelwegen in het algemeen een ruimere berm hebben als provinciale wegen mag worden aangenomen dat ook bij de autosnelwegen de directe afstroming van de weg naar het oppervlaktewater normaliter nihil zal zijn. Het oppervlaktewater zal wellicht wel via een deel van het spatwater door natte verwaaiing, maar ook door droge verwaaiing kunnen worden verontreinigd. Uit het in de vorige alinea genoemde onder-
Afstromend wegwater
24
zoek [4] blijkt dat van de totale emissie van het verkeer ruwweg 15 % in de sloot terechtkomt waarvan 0,5 % door directe afstroming. Deze waarden zijn berekend voor een "gemiddelde" provinciale weg, met parallel daaraan een sloot met een breedte van circa 3,5 meter en een berm van 7 meter tussen de sloot en de weg. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld bij tunnels, viaducten, klaverbladen, etc.) is het noodzakelijk dat om hydrologische redenen het regenwater wordt opgevangen en afgevoerd. In veel gevallen vindt deze opvang plaats via een riolering die loost op de bermsloten, doch ook andere oplossingen zijn mogelijk. Het belangrijkste van deze wijze van opvang is dat, afgezien van de verdamping en de verwaaiing, een belangrijk deel van de run-off als puntlozing in het oppervlaktewater wordt gebracht.
2.4
Kwaliteit afstromend wegwater
Verschillende onderzoeken zijn uitgevoerd naar de kwaliteit van het afstromend wegwater. Onderzoek is vooral door Rijkswaterstaat uitgevoerd bij autosnelwegen. In deze onderzoeken is vastgesteld dat de kwaliteit van het afstromend wegwater afhankelijk is van het type wegdek. Van wegdek met een dicht oppervlak, het dicht asfaltbeton (DAB), blijkt wegwater af te stromen met hogere gehalten aan zware metalen, PAK en olie dan van wegdekken met een open structuur als zeer open asfaltbeton (ZOAB). Daarnaast blijkt ook de hoeveelheid regen die op ZOAB normaliter tot afstroming komt veel kleiner te zijn dan van DAB. Op ZOAB komt gemiddeld gezien circa 20 % van de neerslag tot afstroming, bij DAB is dat circa 80 %. De belangrijkste reden voor deze verschillen is dat bij ZOAB de bovenste deklaag een open structuur heeft met een poriëngehalte van circa 20 %, terwijl bij DAB sprake is van een vrijwel dichte laag. Bij ZOAB zakt de regen weg in de poriën en komt via deze poriën en het gesloten onderdek horizontaal tot afstroming naar de bermen. De meegenomen verontreinigingen blijven voor een deel achter in het wegdek, met name in de vluchtstrook. Er treedt dus een cumulatie in het wegdek op. De hoeveelheid regen die tot afstroming komt wordt eveneens beperkt als gevolg van de open structuur waardoor snellere/meer verdamping optreedt. Om dit positieve effect van ZOAB te behouden is het wel noodzakelijk de structuur open te houden en dienen met name de vluchtstroken regelmatig te worden gereinigd. De rijstroken blijken open te blijven door de pompwerking van de autobanden. Het meeste onderzoek in Nederland heeft zich gericht op de kwaliteit van het afstromend wegwater van autosnelwegen van 2 x 2 rijstroken met vluchtstrook. Metingen zijn verricht door zowel Rijkswaterstaat [5] als het Zuiveringschap Amstel- en Gooiland [24]. Voor autowegen (100 km/h) en doorgaande wegen (80 km/h) was nog weinig bekend. Onderzoek is gedaan bij een autoweg met 2 x 2 rijstroken zonder vluchtstrook met een DAB-verharding ter plaatse van een waterwingebied (La Cabine) [3]. Recent is een uitgebreid onderzoek gerapporteerd naar de kwaliteit van de run-off langs een zestal provinciale wegen [4]. De verharding bestond uit vier wegen met DAB en twee met SMA (steenmastiek asfalt, vergelijkbaar met DAB).
Afstromend wegwater
25
Voor gemeentelijke wegen zijn ook slechts beperkte gegevens beschikbaar. Er zijn meetgegevens uit 1980 van een grote gemeentelijke weg in Lelystad en uit 1998 van een aantal wegen in Breda [6]. In tabel 2 zijn de voornaamste resultaten samengevat van de bovengenoemde onderzoeken. Uit de resultaten blijkt dat in run-off van ZOAB over de gehele linie minder verontreinigingen aanwezig zijn dan in run-off van DAB. Dit is ook in lijn met de waarnemingen in onderzoeken in het buitenland. Het gaat in de tabel om autosnelwegen waar op de onderzoekslocatie geen geleiderail aanwezig was. Uit de beperkte metingen voor autowegen blijkt dat de gehalten aan verontreinigingen voor een aantal stoffen redelijk overeenkomen met de gemeten waarden bij autosnelwegen met een DAB-verharding (voor een aantal stoffen vergelijkbare gehalten en voor een aantal stoffen iets lagere gehalten dan bij een autosnelweg). Ter vergelijking is in de tabel ook opgenomen de kwaliteit van het regenwater ontleend aan een studie van het RIZA [14]. Hieruit blijkt dat ook het regenwater een aantal stoffen bevat op een niveau dat vergelijkbaar is met de kwaliteit van de run-off afkomstig van het ZOAB. Voor de andere wegtypen is de kwaliteit van de run-off minder schoon als die van regenwater. ................................ Tabel 2
Kwaliteit van afstromend wegwater bij rijkswegen en provinciale en gemeentelijke wegen
Autosnelweg Verontreiniging
Provinciale autoweg N-Z-Holland La Cabine DAB DAB
Gemeenteweg Lelystad Breda DAB DAB
Regen
DAB
ZOAB
187 (153 - 354)
17 (2 - 70)
NOx-N mg/l
0,5 / 0,9
1/2
Kj-N mg/l CZV mg/l
1/2 143 / 149
1/2 16 / 18
2,7 78
BZV mg/l
6
1
5
Cd µg/l
1 (1 - 5)
0,1 (0,1 - 1)
0,7 (0,1 - 6,5)
< 0,4 (< 0,4 - 0,52)
Cr µg/l
5 (3 - 26)
1 (0,4 - 3)
12 (1 - 47)
3,5 (< 2 - 14,8)
Cu µg/l
121 (11 - 163)
40 (14 - 107)
37 (2 - 160)
82 (22,8 - 140)
5
1 (1 - 9)
5 (1 - 21)
< 10 (< 10 - < 10)
Pb µg/l
93 (51 - 195)
7 (2 - 34)
18 (5 - 110)
29 (< 10 - 100)
342,5# (5 - 110)
10
4,6
Zn µg/l
452 (225 - 530)
47 (18 - 133)
152 (22 - 700)
181 (111 - 313)
247,5 (52 - 900)
135
15
4 (3 - 8)
< 0,1 (< 0,1 - 0,2)
0,5 (0,025 - 2,7)
1,0 (0,55 - 1,2)
4,1 (0,10 - 0,86)
0,58
< 0,1
3,7 / 4,3
< 0,2 / 0,2
0,9 (0,0 - 5,3)
0,8 (0,43 - 1)
2,5 (1,3 - 14)
0,4
Zwevend stof mg/l
Ni µg/l (4
Olie mg/l PAK(VROM) µg/l
#
- 15)
49 (5 - 300) 13 (1 - 26)
Gemeten in 1980 toen nog loodhoudende benzine werd gebruikt.
Afstromend wegwater
90 (105 - 270)
26
150
0,9
8,7 (4,1 - 16)
1,6 10
0,2 0,5
49,2
2,0 0,6
Toelichting weergave meetgegevens: - Bij meer dan 2 metingen is de mediaan gegeven met tussen haakjes de spreiding. - Bij 2 metingen zijn beide resultaten gescheiden door "/" weergegeven. - Bij 1 meting is het betreffende resultaat weergegeven. - Bij autoweg, N-Z-Holland, is het gemiddelde gegeven met tussen haakjes de spreiding. - Bij gemeenteweg, Lelystad, is de mediaan gegeven. Voor het afstromend wegwater van de grote gemeentelijke wegen kan op basis van de metingen in Lelystad en Breda worden vastgesteld dat de gehalten vergelijkbaar zijn met die van de gehalten in run-off van DAB-verharding van autosnelwegen. Voor de vierbaans stadsweg in Lelystad hebben de metingen plaatsgevonden begin jaren ’80, hetgeen duidelijk blijkt uit de hoge loodgehalten in het wegwater. Deze gehalten zijn door de introductie van loodvrije benzine inmiddels duidelijk lager. Voor autosnelwegen is ook een vergelijking gemaakt tussen de vijf onderzochte locaties wat het verschil in massastromen aan verontreiniging is. Doel was o.a. het nagaan of er een relatie is te vinden tussen de mate van vervuiling en de verkeersintensiteit. In tabel 3 is een overzicht van de massastromen weergegeven. Hieruit blijkt dat geen relatie is te onderscheiden tussen massastromen en de verkeersintensiteit. Wel blijkt heel duidelijk dat de massastromen bij de ZOAB-locaties veel lager zijn dan van de DAB-locaties. ................................ Tabel 3
Totale massastromen van zware metalen en PAK (mg/m weg/week) op vijf onderzoekslocaties [5]
Intensiteit
Chroom
Zink
Lood
Cadmium
Nikkel
Koper
PAK
3,8 2,4 2,7 0,19 0,36
89 56 69 3,1 4,9
45 27 35 0,93 0,84
0,69 0,55 0,45 0,02 0,01
3,1 1,5 2,4 0,35 0,03
17 9,5 16 1,2 1,3
3,42 3,84 2,2 1,86 0,64
voertuigen per etmaal
A9 DAB A9 DAB A58 DAB A28 ZOAB A9 ZOAB
Akersloot Badhoevedorp Krabbendijke Nijkerk Spaarnwoude
47.000 74.000 21.000 39.000 78.000
Onderzoek A28 (Zeist) bij in spits bereden vluchtstrook [7]
Ter vergroting van de capaciteit van een weg wordt op enkele plaatsen de vluchtstrook in de spits opengesteld voor het verkeer. Omdat bij ZOAB-wegen door de cumulatie van verontreinigingen in de vluchtstrook de kwaliteit van de run-off veel beter is als bij DAB-wegen, bestond onzekerheid over de effecten van het berijden van de vluchtstrook op de kwaliteit van de run-off. Op een locatie langs de A28 te Zeist, waar in de ochtendspits de vluchtstrook wordt bereden, is in de periode juni - november 1999 onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen hiervan. Onderzocht is of er aanwijzingen zijn of het bufferende vermogen van de vluchtstrook zodanig wordt aangetast dat verhoging van de massastroom naar de wegberm optreedt. Daartoe zijn de gevonden resultaten vergeleken met eerder onderzoek, met name met het onderzoek uitgevoerd te Spaarnwoude.
Afstromend wegwater
27
Uit de vergelijking blijkt dat ondanks een aantal kanttekeningen het effect van het openstellen van de vluchtstrook slechts tot marginale verhoging van de massastromen leidt. Er zijn bepaalde verschillen tussen de locatie in Zeist en de andere meetlocaties. Desondanks mag worden geconcludeerd dat het berijden van de vluchtstrook in de spits geen nadelige effecten heeft op de kwaliteit van de run-off. Oplading van het wegdek en first flush effecten m.b.t. de kwaliteit van afstromend wegwater
De verwachting leeft dat de samenstelling van de run-off gedurende de afstroming niet constant is. De gedachte achter de zogenaamde first flush is dat na een periode van droogte gebufferde verontreinigingen van het wegdek afkomen. First flush effecten van zijn naar verwachting in het algemeen veel sterker in geaccidenteerde gebieden dan in vlakke gebieden. In Nederland bestaat er echter momenteel bij de deskundigen een verschillend beeld in hoeverre first flush nu wel of geen rol speelt. Verwacht wordt dat bij vergelijkbare regenbuien first flush effecten bij ZOAB-wegen minder sterk zijn dan bij wegen met een DABverharding. De open structuur van ZOAB veroorzaakt immers een forse tijdsvertraging in de afstroming. Door het RIZA is een indicatief beeld van het oplaadeffect verkregen door het meten van de wegwaterkwaliteit na een periode van 7 weken droogte [14]. Bij DAB was voor enkele stoffen sprake van een iets sterkere verontreiniging dan bij ZOAB. Er was echter geen sprake van een veel sterkere verontreiniging na een periode van lang droog weer. M.a.w. een first flush effect kon niet worden aangetoond [14].
2.5
Verontreiniging bodem en water
Bij verontreiniging van de bodem en het water moet onderscheid worden gemaakt in diffuse en in puntlozingen. In geval het water vrij van de weg naar de berm afstroomt of verwaait is er sprake van een diffuse verontreiniging van het milieu. Als de run-off wordt opgevangen en via het inzamelsysteem loost op het oppervlaktewater is sprake van een puntbron, waarbij het oppervlaktewater direct wordt verontreinigd. De bodem zal dan alleen door verwaaiing worden verontreinigd. De Dienst Weg- en Waterbouwkunde van Rijkswaterstaat heeft op verschillende oude en nieuwere locaties langs druk bereden autosnelwegen onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de wegbermen en het grondwater [8]. Hierbij is voor verschillende afstanden tot de weg en op verschillende diepten in de bodem de kwaliteit onderzocht. Als referentie is de bodem onderzocht op een afstand van 200 meter tot de weg. In bijlage 1 worden de resultaten uitvoerig beschreven. Uit de resultaten blijkt dat vooral dicht bij de weg en tot een diepte van circa 40 centimeter in de bodem sprake is van verontreiniging. Op circa 10 meter afstand van de weg is de kwaliteit van de bodem vergelijkbaar met het referentiepunt op 200 meter. In het algemeen kan worden geconcludeerd dat de verontreiniging afneemt bij toenemende afstand tot de weg en bij toenemende diepte onder het maaiveld. De verontreinigingen accumuleren binnen korte afstanden en diepte in de bodem, hetgeen ook blijkt uit het feit dat langs de
Afstromend wegwater
28
nog niet zo oude autosnelwegen nog nauwelijks sprake is van een verontreiniging van de bodem. Hierbij dient vermeld te worden dat het voor alle onderzochte locaties gaat om wegen met een DABverharding, die altijd tot een sterkere verontreiniging leidt. Uit de resultaten blijkt tevens dat voor een aantal metalen en PAK de streefwaarde voor de bodem wordt overschreden en met name voor lood en zink een enkele maal de interventiewaarde. Met name op oudere autosnelwegen is sprake van een hoog loodgehalte. Bij de nieuwe wegen treedt deze belasting nauwelijks meer op door het gebruik van loodvrije benzine. Uit de metingen van de grondwaterkwaliteit blijkt dat op de onderzochte locaties nergens streefwaarden worden overschreden. Op één locatie langs de A58 ten zuiden van Breda, voorzien van ZOAB, wordt sedert de openstelling van de weg periodiek de kwaliteit van de bermbodem en het grondwater onderzocht. Er kan worden geconstateerd dat tot nu, 10 jaar na openstelling van de weg, nog nauwelijks sprake is van accumulatie van verontreiniging in de berm en het grondwater [9]. De meeste gehalten zijn nog vergelijkbaar met de nulmeting bij openstelling van de weg. Uit verschillende onderzoeken uitgevoerd door RWS-Directie ZuidHolland naar de kwaliteit van het slib in bermsloten komt naar voren dat deze ernstig zijn verontreinigd [11]. Dit speelt vooral in situaties waarin het water direct wordt geloosd in de bermsloten.
2.6
Onderzoek naar effecten van infiltratie van run-off op de kwaliteit van grondwater en drinkwater
In opdracht van NUON Water is door het KIWA onderzoek uitgevoerd naar de effecten van infiltratie van run-off en spatwater in de bodem op de kwaliteit van het grondwater en uiteindelijk op de kwaliteit van het drinkwater dat NUON ter plaatse van de onderzochte locatie bereidt [3]. Het onderzoek vond plaats in de 1-jaarszone van het pompstation La Cabine. Deze zone wordt doorsneden door de Amsterdamseweg, een weg met 2 x 2 rijstroken zonder vluchtstroken voorzien van een verharding van dicht asfaltbeton. De run-off wordt uiteindelijk opgevangen in molgoten direct naast de verharding die het water afvoeren naar een tweetal laagtes (poelen) in het terrein en van daaruit vindt infiltratie in de bodem plaats. Deze poelen bevinden zich in de directe omgeving van het pompstation La Cabine. Het spatwater infiltreert rechtstreeks in de bodem. Onderzoek is gedaan naar de run-off en het spatwater en de processen van het water in de onverzadigde zone. Vervolgens zijn ook de processen in de verzadigde zone en de invloed van verdunning op de kwaliteit van het opgepompte water onderzocht, alsmede de invloed van zuivering bij de bereiding van het drinkwater. Run-off en spatwater
Uit het onderzoek blijkt dat een groot aantal bekende en minder bekende verontreinigende stoffen in de run-off en het spatwater voorkomen, maar in het algemeen alleen in lage concentraties. De concentraties van de onderzochte stoffen overschrijden aan het
Afstromend wegwater
29
maaiveld (in de run-off en het spatwater) in lichte mate de normen uit het Waterleidingbesluit en het Infiltratiebesluit. Bodem en grondwater direct en verder naast de weg
In de bodem direct naast de weg worden voor bijna alle stoffen de streefwaarden bodem overschreden, incidenteel wordt voor een stof de interventiewaarde bodemsanering overschreden (zie ook de tabel in figuur 2). ................................ Figuur 2
Schematische dwarsdoorsnede van de onderzoekslocatie met gemiddelde concentraties op verschillende diepten voor lood, zink, pyreen en olie (n.a. = niet aantoonbaar)
neerslag
twater spa
2C
2B 2A
2F
2E
La Cabine menging & zuivering
run-off 1A
2D
A'damseweg
poel
0,1 m
1B
0,4 m
1C
onverzadigde zone
8 à 16 m
2F
1D
80m -mv
v e rz a d
ig d e zo ne
130m -mv 100 à 500 m
Concentraties route spatwater in µg/l
Concentraties route run-off in µg/l Lood
Zink
Pyreen
Olie
1A
39
175
0,23
963
1B
15
299
0,037
360
1C
8
200
0,035
194
1D
n.a.
8
0,01
n.a.
2A + 2B 2G
Lood
Zink
Pyreen
Olie
6
52
0,11
190
n.a.
9
n.a.
n.a.
Ten gevolge van het spatwater (wat verder naast de weg) wordt in de toplaag van de bodem een accumulatie van zware metalen gevonden. De concentraties liggen evenwel onder of zijn gelijk aan de streefwaarden. In het grondwater zijn de verontreinigingen niet aantoonbaar of liggen vlak boven de detectiegrens.
Afstromend wegwater
30
Bodem en grondwater onder de poelen
Ook is onderzoek uitgevoerd naar de concentraties van verontreinigende stoffen onder de poelen in de onverzadigde en verzadigde zone. Op basis van berekeningen is gekeken naar de voortschrijding van het verzadigingsfront richting grondwater. Uit de resultaten blijkt dat met name onder de poelen voor de bodem de streefwaarden voor lood, zink, minerale olie en een enkele organische stof worden overschreden. In het grondwater zijn slechts incidenteel licht verhoogde concentraties aangetoond.
2.7
Conclusie
Uit voorgaande blijkt dat door het wegverkeer verontreiniging van de bodem en het water optreedt. Het gaat daarbij met name om zware metalen, PAK en olie. Het grootste deel van de verontreinigingen accumuleert in de toplaag van de bodem. De afbreekbare fractie wordt daarin voor een belangrijk deel omgezet. De meer mobiele verontreinigingen zullen zich minder goed aan de bodem hechten en kunnen daarom op langere termijn het grondwater bereiken. Op grond van berekeningen is in principe die kans aanwezig voor zink, minerale olie en een aantal organische microverontreinigingen. In de gerapporteerde onderzoeken is echter nog nauwelijks sprake van verontreiniging van het grondwater. Doorslag van de verontreinigingen naar het grondwater is met name afhankelijk van de belasting, dus de kwaliteit en hoeveelheid van de run-off, de mate waarin de stoffen worden geabsorbeerd aan de bodem (eigenschappen van de grond) en de mate waarin ze worden afgebroken. De kans op verontreiniging van het grondwater wordt beperkt bij toenemende diepte van de grondwaterstand.
Afstromend wegwater
31
Afstromend wegwater
32
3 Bestuurlijk-juridisch kader ...................................................................................
3.1
Inleiding
In de huidige wetgeving worden regels gesteld met betrekking tot het op of in de bodem en in oppervlaktewater brengen van verontreinigende stoffen. In dit hoofdstuk zal een overzicht worden gegeven van de wettelijke en beleidsmatige kaders met betrekking tot de problematiek van run-off. In de volgende paragrafen worden de mogelijkheden om de aanpak van run-off en verwaaiing vast te leggen in vergunningen of ontheffingen bekeken aan de hand van de huidige wetgeving. De betreffende wetten worden uitgebreid beschreven in bijlage 2.
3.2
Van toepassing zijnde regelgeving op het lozen van afstromend wegwater
Voor de regulering van rechtstreekse lozing van afstromend wegwater op oppervlaktewater is de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) het aangewezen wettelijk kader. In de praktijk zouden twee soorten Wvo-instrumenten hiervoor in aanmerking kunnen komen: • de vergunning; • een nog te ontwikkelen lozingenbesluit op grond van de Wvo (algemene maatregel van bestuur). Voor de regulering van de lozing van afstromend wegwater op de riolering van een gemeente (indirecte lozing) is de Wet milieubeheer (Wm) het aangewezen wettelijk kader. In de praktijk zou het instrument "Besluit lozingsvoorschriften nietinrichtingen" in aanmerking kunnen komen. Voor de regulering van de lozing van afstromend wegwater in de bodem is het Lozingenbesluit bodembescherming op grond van de Wet bodembescherming (Wbb) het aangewezen wettelijk kader. In de praktijk zouden twee soorten Wbb-instrumenten hiervoor in aanmerking kunnen komen: • de ontheffing op grond van de huidige amvb (Lozingenbesluit bodembescherming); • uitbreiding van het huidige Lozingenbesluit bodembescherming met algemene regels voor afstromend wegwater. Verder is voor de regulering van de lozing in de bodem de provinciale milieuverordening (PMV) op grond van de Wet Milieubeheer een belangrijk kader. In de praktijk zouden twee soorten PMV-instrumenten hiervoor in aanmerking kunnen komen: • de ontheffing op de in de PMV’s opgenomen verboden; • nog te ontwikkelen algemene voorschriften op grond van de PMV.
Afstromend wegwater
33
De mogelijkheden en beperkingen van deze instrumenten worden onderstaand besproken. Een uitgebreide beschrijving van de verschillende juridische kaders is gegeven in bijlage 2. Omdat er waterbeheerders zijn die experimenteren met een convenant worden ook de voor- en nadelen van het convenant als reguleringsinstrument besproken. Wvo-vergunning
Bij een vergunningsprocedure wordt een uitgebreide beschrijving van de lozingssituatie en het achterliggende proces opgesteld en worden in de vergunning voorschriften opgenomen. Dit kunnen zijn: • middelvoorschriften (bijvoorbeeld aanbrengen voorzieningen) of; • doelvoorschriften (bijvoorbeeld concentratie-eisen); • overige voorschriften (zoals registratie, onderzoek en rapportage verplichting). De vergunningverleningsprocedure kost beide partijen veel tijd, zowel in de zin van urenbesteding als in de lengte van de procedure. Dit kan beperkt worden door het totaal aan rijks- en provinciale wegen binnen een beheersgebied onder te brengen in een klein aantal (paraplu)vergunningen. Bijvoorbeeld, ingeval van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, zouden dit vier vergunningen zijn: • één vergunning voor provinciale wegen Noord-Holland; • één vergunning voor provinciale wegen Utrecht; • en dus ook twee vergunningen voor rijkswegen (voor elk provinciaal gebied één). Echter, wijziging van de lozingssituatie en het achterliggende proces leidt volgens de wet tot wijziging van de vergunning. Het samenvoegen van meerdere wegtracés in één vergunning levert dus in de vergunningverleningsfase weliswaar tijdsbesparing op, maar hier staat tegenover dat bij situatiewijzigingen een wijziging in één wegtracé leidt tot een (tijdverslindende) wijziging van de gehele vergunning. Lozingenbesluit bodembescherming-ontheffing
Evenals bij een Wvo-vergunning is voor een Lozingenbesluit bodembescherming-ontheffing een beschrijving van de lozingssituatie nodig en kunnen gelijksoortige voorschriften (doel-, middel- en overige voorschriften) worden opgenomen in de ontheffing. Voor wat betreft de procedure gelden vergelijkbare aspecten m.b.t. tijdsduur en vooren nadelen van (paraplu)-ontheffingen. PMV-ontheffing
De ontheffing heeft betrekking op het verbod op wegaanleg en lozing in de bodem. Voor de lozingen in de bodem wordt in de PMV aangesloten bij hetgeen in het Lozingenbesluit bodembescherming is opgenomen. Voor wat betreft de procedure gelden vergelijkbare aspecten. Convenant
Buiten de wettelijke kaders is er ook nog de mogelijkheid van het convenant. Hierbij maken wegbeheerder en waterbeheerder in goed overleg afspraken over de te nemen maatregelen en eventueel over de te bereiken kwaliteit van het afstromende wegwater. Het voordeel
Afstromend wegwater
34
is de slagvaardigheid van handelen. Geen tijdrovende en dure publieke inzageprocedures en vrijheid van handelen. Ook doet het een groot beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de wegbeheerder. Nadeel is dat het zich grotendeels onttrekt aan democratische controle en dat landelijke afstemming in de te maken afspraken snel verloren kan gaan. Opgelet moet worden dat een convenant de wettelijk verplichte vergunningen en ontheffingen niet kan vervangen, maar wel een meerwaarde heeft met betrekking tot de afstemming tussen een aantal partijen hoe met afstromend hemelwater om te gaan in bepaalde situaties en gebieden.
3.3
Verkenning algemene regelgeving voor afstromend wegwater
De lozingen van afstromend wegwater zijn in dit rapport gerubriceerd naar verhard oppervlak, kenmerken van het weggebruik en kwetsbaarheid van het gebied. Binnen deze rubrieken kan worden gesproken van vergelijkbare lozingssituaties (zowel wat betreft lozing in de bodem als op oppervlaktewater) waardoor in de meeste gevallen standaard eisen aan de civieltechnische inrichting en het onderhoud kunnen worden gesteld. De verschillende wetten en besluiten vragen bovendien bij de aanvraag om ontheffing of vergunning vaak om dezelfde informatie en kunnen in de ontheffingen en vergunningen vergelijkbare voorschriften opleggen. Dit maakt deze emissies in beginsel geschikt voor regulering door middel van algemene regelgeving op grond van zowel de Wvo, de Wm (de daaronder vallende PMV’s) als de Wbb. De ontwikkelde maatregelenmatrix die in hoofdstuk 6 wordt besproken zou hiervoor de basis kunnen zijn. Het lozingenbesluit kan diverse soorten voorschriften bevatten (doel-, middel- en overige voorschriften). Het verdient aanbeveling om in de algemene regelgeving de mogelijkheid open te houden om voor specifieke situaties aanvullende maatregelen op te nemen. Belangrijkste voordeel van algemene regelgeving ten opzichte van de Wvo-vergunning of de Lozingenbesluit bodembeschermingontheffing is dat het reguleren van de situatie en de wijzigingen hierop kan geschieden door middel van een melding. De procedures hiervoor zijn aanmerkelijk korter en kosten beide partijen belangrijk minder inzet. De handhaafbaarheid van de voorgeschreven maatregelen is in beginsel even groot.
Afstromend wegwater
35
Afstromend wegwater
36
4 Beoordelingswijze keuze van de maatregelen ...................................................................................
Om een keuze te kunnen maken uit de verschillende maatregelen die in een bepaalde situatie mogelijk zijn, worden een aantal criteria in beschouwing genomen die de sterke en zwakke punten van de maatregel en de onzekerheden over de toepassing zo duidelijk en helder mogelijk in beeld brengen [12]. De te beschouwen criteria kunnen in drie groepen worden verdeeld: • milieu; • bedrijfsvoering; • kosten. Deze drie groepen kunnen weer nader worden verdeeld in subcriteria. Milieu
Als eerste kan bij milieu worden betrokken het rendement, waarmee wordt aangeduid in hoeverre de maatregelen de verontreiniging naar de omgeving beperken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in het rendement met betrekking tot beperking van emissies via run-off ten aanzien van zware metalen, minerale olie, PAK en overige organische microverontreinigingen en het totaal rendement, waarin tevens beperking van de verwaaiing is begrepen. Het tweede te beschouwen milieucriterium is het restrisico dat wordt bepaald door de invloed van de verontreiniging op de omgeving (kwaliteit bodem, water, lucht). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in risico’s binnen het te beschermen gebied of buiten dat gebied. Als derde zal het resultaat van de vaststelling van de kwetsbaarheid van het gebied bij de keuze van maatregelen moeten worden betrokken. Op grond van kwetsbaarheid van een gebied kunnen voor dat gebied eventueel verdergaande milieudoelstellingen worden vereist. De mate van kwetsbaarheid wordt bepaald door de functie van het gebied en de locatie specifieke omstandigheden (zie hoofdstuk 4). Bedrijfsvoering
Voor de beoordeling van de invloed van maatregelen op de bedrijfsvoering zijn een drietal subcriteria te onderscheiden. Als eerste gaat het om de voor- en nadelen van de maatregelen in de gebruiksfase. Hierbij wordt gekeken naar de mate van bediening die de oplossingen vergen en het bedieningsgemak. Van groot belang is ook hoe en in welke mate het beheer en onderhoud moet worden uitgevoerd. Tevens gaat het daarbij om de bedrijfszekerheid, welke sterk samenhangt met de storingsgevoeligheid van de maatregelen. Het tweede criterium met betrekking tot de bedrijfsvoering is de betrouwbaarheid van een maatregel, met hoeveel zekerheid kan het rendement van de maatregel worden gegarandeerd. Het gaat daarbij om de ervaring die reeds in de praktijk bestaat met de betreffende
Afstromend wegwater
37
maatregelen en de controleerbaarheid van het resultaat dat met de maatregelen wordt bereikt. Als derde subcriterium wordt de flexibiliteit van de maatregelen beoordeeld. Kunnen fluctuaties in de aanvoer, zowel in kwantiteit als kwaliteit, worden opgevangen. Daarnaast moet worden beoordeeld wat de mogelijkheden zijn tot aanpassingen aan veranderingen. Kosten
Bij het kosten criterium om een maatregel te beoordelen gaat het zowel om aanleg- als exploitatiekosten. Bij het eerste subcriterium, de kosten voor aanleg, gaat het om alle kosten die moeten worden gemaakt om het gewenste pakket maatregelen te realiseren. Bij het tweede subcriterium, de exploitatiekosten, gaat het om de kosten voor beheer en onderhoud, waaronder bijvoorbeeld de kosten voor afvoer en verwerking van vervuild slib. De exploitatiekosten kunnen bijvoorbeeld over een periode van 25 jaar worden gekapitaliseerd.
Afstromend wegwater
38
5 Maatregelen ter bescherming van de bodem en het water ...................................................................................
5.1
Inleiding
Via verwaaiing en run-off kunnen verontreinigingen afkomstig van wegen de bodem en het oppervlaktewater belasten. Ter beperking van deze nadelige effecten kunnen maatregelen worden getroffen. Onderscheid dient er daarbij te zijn tussen maatregelen bij de bron en de meer effectgerichte maatregelen bij de weg zelf. Bij gebrek aan voldoende bronmaatregelen richt de aandacht zich nu vooral op aanpak van de emissies in de omgeving van de weg. Op deze maatregelen zowel voor verwaaiing als run-off wordt in dit hoofdstuk dan ook met name ingegaan.
5.2
Maatregelen aan de bron
Uit berekeningen die door de DWW zijn uitgevoerd [5] en uit het onderzoek dat door de provincies Noord- en Zuid-Holland is gedaan [4], is geconcludeerd dat slechts een deel van de totale emissie van het wegverkeer via de run-off in de wegberm terechtkomt. Uit deze resultaten valt af te leiden dat het treffen van effectgerichte maatregelen op lokaal niveau slechts een beperkte bijdrage zal leveren aan de reductiedoelstellingen die in diverse beleidsdocumenten zijn vastgelegd. Brongerichte maatregelen op nationaal niveau zullen dus meer effect hebben dan maatregelen met betrekking tot behandeling van run-off. Brongerichte maatregelen voor het wegverkeer zijn onder te verdelen in twee groepen: • volume maatregelen; • technische maatregelen. Volume maatregelen zijn gericht op het terugdringen van het jaarlijks aantal gereden kilometers. Dit soort maatregelen vallen binnen de competentie van de (Rijks)overheid. Vanuit de bestrijding van files wordt hieraan al zoveel als mogelijk is gedaan. Technische maatregelen zijn gericht op reductie van de emissie van schadelijke stoffen door het toepassen van andere materialen en technieken of door het veranderen van de samenstelling van de brandstof. Deze maatregelen worden vooral in EU-verband genomen. Een goed voorbeeld hiervoor is de EU-richtlijn 94/12/EG waarin is vastgesteld dat alle nieuwe modellen personenauto's per 1 januari 1996 dienen te voldoen aan een 50 % emissiereductie voor koolmonoxide, stikstofoxiden, koolwaterstoffen en roetdeeltjes. Nieuwe initiatieven voor het tegengaan van belangrijke emissies van de auto vinden nauwelijks plaats (bijvoorbeeld zink uit rubber banden). Onderzoek hiernaar dient te worden gestimuleerd. De ministeries van VROM en V&W zouden onderzoek kunnen stimuleren naar
Afstromend wegwater
39
mogelijke maatregelen, al dan niet later om te zetten in regelgeving en eventueel afspraken binnen de EU. Een ander voorbeeld van een brongerichte maatregel die de wegbeheerder wellicht in de toekomst kan nemen om de emissie van zink te verminderen, is het toepassen van wegmeubilair (geleiderail en wegportalen) van een ander materiaal, dan wel het stalen wegmeubilair te voorzien van een alternatieve beschermingslaag. Onderzoeken in die richting zijn bij Rijkswaterstaat in uitvoering. Zo is er een proef met houten portalen op een autosnelweg in NoordBrabant en wordt onderzoek gedaan naar andere dan verzinkte beschermingslagen dan zink voor de geleiderail. Wegbeheerders kunnen bij aanleg en grootschalig onderhoud nagaan wat de stand van zaken is met betrekking tot hiervoor genoemde mogelijkheden.
5.3
Maatregelen om emissies via verwaaiing tegen te gaan
Op wegen met dicht asfalt is verwaaiing een veel belangrijkere verontreinigingsroute dan run-off. Zo wordt op autosnelwegen met dicht asfaltbeton 57 - 83 % van de verontreiniging verspreid via droge en natte verwaaiing (zie tabel 1, paragraaf 2.3). Uit recent onderzoek langs provinciale wegen blijkt eveneens de prominente rol van verwaaiing. Van de totale emissie door verkeer wordt circa 90 % verspreid via verwaaiing en circa 10 % via run-off [4]. In het algemeen is het bijzonder moeilijk om de emissies via verwaaiing volledig in de hand te krijgen. Op rijkswegen is aanleg van ZOAB milieuhygiënisch zeer effectief om de belasting van bodem en oppervlaktewater met metalen door verwaaiing tegen te gaan. Het reguliere rijksbeleid om gebruik van ZOAB op het hoofdwegennet te stimuleren werkt in die zin zeer gunstig door. Op lagere orde wegen (provinciaal en gemeentelijk) is tegengaan van de invloed van verwaaiing op de omgeving meestal moeilijker te realiseren. Beperking van de invloed van verwaaiing is daar het hoogst bereikbare. Gedacht kan worden aan het toepassen van bosschages en mogelijk ook geluidsschermen om de verontreiniging te beperken tot de directe omgeving van de weg. Veiligheidsaspecten kunnen de uitvoering van dergelijke maatregelen in de weg staan (obstakelvrije zones).
5.4
Maatregelen om emissies via run-off tegen te gaan
5.4.1 Inleiding
Door het treffen van maatregelen voor run-off kan slechts een beperkt deel van de emissies door verkeer worden aangepakt: 17 - 43 % (zie tabel 1, paragraaf 2.3). Het is bij de aanpak van run-off belangrijk om de verschillende wijzen van vrijkomen van de run-off in het oog te houden: a) Bij niet gerioleerde wegen infiltreert run-off normaliter in de bodem. De verontreiniging door de run-off concentreert zich daarbij tot de eerste meters langs de weg. b) Om hydrologische/veiligheids redenen kan het nodig zijn dat wegen worden gerioleerd. Het ingezamelde water wordt vaak in nabijgelegen greppels en sloten geloosd of kan in de bodem worden geïnfiltreerd (bijvoor-
Afstromend wegwater
40
beeld infiltratieplassen in klaverbladen). Daarbij kan eventueel ook sprake zijn van een overstortvoorziening met lozing op oppervlaktewater. Maatregelen ter verwijdering van verontreinigingen uit run-off kunnen zich in principe richten op: 1. zwevende stof; 2. organische verbindingen; 3. zware metalen. Technieken voor de verwijdering van zwevende stof zijn: • sedimentatie; • zandfiltratie; • microfiltratie; • flotatie; • coagulatie/flocculatie; • zandvang. Voor de verwijdering van organische verbindingen komen in aanmerking: • actieve koolfiltratie; • olie/waterscheiding. Technieken voor de verwijdering van zware metalen zijn: • lonenwisseling; • precipitatie/coagulatie/flocculatie. Overige zuiveringstechnieken zijn: • micro- en ultrafiltratie; • helofytenfilters. In de bovengenoemde opsomming is een aantal technieken aangegeven die in principe mogelijk zijn om het afstromend wegwater te zuiveren. De meeste van de genoemde methoden zijn echter om diverse redenen (te duur, gebruiksonvriendelijk, onderhoudsgevoelig, te kwetsbaar, speciaal opgeleid personeel nodig, niet bestand tegen discontinue aanvoer) niet geschikt voor toepassing langs wegen. Om deze redenen zal daarom niet nader op die technieken worden ingegaan. Door het lage CZV- en Kj-N-gehalte van het afstromend wegwater en de grote hoeveelheden water die het betreft is aansluiting op de riolering en afvoer naar een RWZI ook geen reële oplossing. In de volgende paragrafen zal nader worden ingegaan op de zuiveringsopties die wel mogelijk zijn: • infiltratie; • bezinking; • helofytenfilters. De informatie is gebaseerd op een achtergrondstudie die de CIWsubgroep heeft laten uitvoeren door Grontmij. In deze studie zijn het zuiveringsrendement en de kosten berekend voor behandeling van run-off door middel van infiltratie en bezinking [13]. Naast de meer algemene bevindingen uit deze studie is het ook belangrijk om aandacht te besteden aan specifieke situaties (tunnels, bruggen en viaducten).
Afstromend wegwater
41
5.4.2 Infiltratie in de bodem
Drie vormen van infiltratie in de bodem kunnen als maatregel worden onderscheiden. Naast normale infiltratie van run-off in de wegberm is het tevens mogelijk om via specifieke constructies direct parallel langs de weg de run-off gecontroleerd te infiltreren. Ook kan ingezameld water op bepaalde plaatsen centraal in de bodem worden geïnfiltreerd. Infiltreren stelt eisen aan de doorlaatbaarheid van de bodem. In zanderige gebieden gaat dit gemakkelijker dan in de meer klei- en veenachtige gebieden. Ook de grondwaterstand speelt hierbij een belangrijke rol. Bij infiltreren vindt adsorptie plaats van verontreinigingen (metalen, olie, PAK) aan lutum en organische stof in de toplaag van de berm. Infiltratie in de toplaag van de bermen
Onderstaande tabel geeft voor een regelmatig voorkomende situatie (zandpakket met daarop een dertig centimeter dikke afdeklaag) voor de drie belangrijkste in run-off voorkomende metalen de doorslagtermijnen door de toplaag naar het grondwater weer (geen binding aan het zandpakket). Voor ZOAB-snelwegen blijkt de doorslag duidelijk veel trager te verlopen dan voor wegen met een dichte asfalt deklaag. Dit is vooral een gevolg van de veel lagere gehalten en hoeveelheden aan verontreinigingen in run-off van ZOAB en de beperktere hoeveelheid water die tot afstroming komt. Bedacht moet worden dat de samenstelling van de afdeklaag aan bepaalde minimum voorwaarden moet voldoen om te zorgen voor voldoende bindingscapaciteit van de verontreinigingen. In paragraaf 5.6.3 wordt hier verder op ingegaan. ................................ Tabel 4
Doorslagtermijn in jaar Toetsing aan streefwaarde Toetsing aan interventiewaarde provinciale weg autosnelweg provinciale weg autosnelweg DAB ZOAB DAB ZOAB
Berekende doorslagtermijnen naar grondwater onder de toplaag Koper Lood Zink
13 70 6
55 ∞ ∞
45 310 ∞
∞ ∞ ∞
Deze resultaten liggen in lijn met de praktijkmetingen op verschillende diepten in bermen langs oude en nieuwe snelwegen. In het rapport "Effecten van infiltratie in de bodem, een onderzoek naar de kwalitatieve aspecten van infiltratie in de bodem", van Tauw in opdracht van provincie Gelderland, waterschap Veluwe, NUON Water en gemeente Apeldoorn [15] wordt ingegaan op accumulatie van verontreinigingen in de bodem en doorslagtermijnen. In dit rapport wordt o.a. aanbevolen om periodiek de slib en/of grondlaag onder een infiltratievoorziening te vervangen om doorslag van verontreinigingen naar grondwater te voorkomen. Aanbevolen wordt om bij het dimensioneren van infiltratievoorzieningen de verhouding tussen aangesloten oppervlak en infiltratie-oppervlak kleiner dan ongeveer 200 te houden en een filter (sliblaag) toe te passen. Infiltratie in de toplaag van bermen lijkt een bruikbare maatregel voor beperking van emissies via run-off en verwaaiing te zijn, tenminste wanneer er sprake is van een geregelde controle op doorslag. Indien doorslag dreigt zal de toplaag moeten worden vervangen. Dit aspect zal in het regulier bermbeheer moeten worden geïntegreerd. Dit kan
Afstromend wegwater
42
echter vrij eenvoudig. Bermen groeien aan door verwaaiing en afspoeling van zand e.d. Bij het reguliere wegbermbeheer wordt regelmatig de toplaag (circa 5 centimeter) van de berm afgeschraapt, omdat anders na verloop van tijd het afstromen van water naar de berm wordt belemmerd. Hiermee wordt ook een deel van de verontreiniging afgevoerd, zodat in de praktijk het doorslagpunt wellicht nooit bereikt wordt. Afhankelijk van de kwaliteit van het bermschraapsel wordt deze grond gestort of hergebruikt in het kader van het Bouwstoffenbesluit bodem en oppervlaktewaterbescherming. Naast adsorbtie van verontreinigingen, vindt door de zuurstofrijke omstandigheden in de bermbodem biologische afbraak plaats van onder andere minerale olie. Verder worden in beperkte mate zware metalen opgenomen door bermplanten en met het bermmaaisel afgevoerd. Decentrale infiltratievoorziening
De decentrale infiltratievoorziening (zie figuur 3) kan bestaan uit greppels in de wegberm met daaronder een grindkoffer en een drain. De greppels liggen direct langs de kant van de weg en zijn maximaal 0,10 meter diep om problemen met voertuigen te voorkomen in het geval dat deze in de berm terechtkomen. De afmetingen van de greppel zijn zodanig gekozen dat de greppel door regenval gemiddeld 1 keer per 3 jaar volledig gevuld raakt. Op dat moment treedt een overstort in werking, waardoor het overschot aan regenwater rechtstreeks op de bermsloot wordt geloosd. Het oppervlak van de voorziening is bij een provinciale weg (DAB) 12 % van het verharde oppervlak. De ledigingstijd bedraagt hierbij circa 8 uur. De afstroming van een autosnelweg (ZOAB) is een factor 3 kleiner dan van een provinciale weg (DAB). De voorziening is hierdoor ook een factor 3 kleiner. Het zuiveringsrendement (d.w.z. de accumulatie van de verontreinigingen in de bodem) van dergelijke voorzieningen bedraagt circa 90 % voor de metalen koper, lood en zink. De verontreinigingen worden daarbij in de toplaag van de voorziening afgevangen. Voordeel van dergelijke voorzieningen is dat er geen riolering noodzakelijk is. ................................ Figuur 3
Decentrale infiltratievoorziening (wegberm) infiltratiegreppel
weg
infiltratiebed infiltratiekoffer drain
Centrale infiltratievoorziening
De centrale infiltratievoorziening (zie figuur 4) kan bestaan uit aanvoerriolen, een bezinkingsvoorziening en een infiltratieveld met een infiltratiekoffer en een drain.
Afstromend wegwater
43
Het infiltratieveld is 0,20 meter diep. De grootte van het infiltratieveld is bij provinciale (DAB) wegen 10 % van het verharde oppervlak. Hierbij raakt de voorziening 1 keer per 3 jaar volledig gevuld. De ledigingstijd bedraagt dan 10 uur. Evenals bij de decentrale voorziening is de centrale voorziening bij een ZOAB-autosnelweg een factor 3 kleiner dan bij de provinciale weg. Het zuiveringsrendement van dergelijke voorzieningen bedraagt circa 90 % voor de metalen koper, lood en zink. De verontreinigingen worden vooral in de toplaag van de voorziening afgevangen. ................................ Figuur 4
Centrale infiltratievoorziening (infiltratieveld)
weg
kolk
bezinkvoorziening
infiltratieveld
sloot
drempel
overstort infiltratiebed
aanvoerriool
infiltratiekoffer drain
5.4.3 Bezinkinrichtingen
Via bezinking (zie figuur 5) is het in principe mogelijk om aan deeltjes gebonden verontreinigingen te verwijderen. Het rendement van dergelijke installaties is bij zuivering van afstromend wegwater zeer beperkt (Grontmij, 1999, [13] RIZA, 1996 [14]). Het rendement is afhankelijk van het debiet van de wegriolering en de grootte van de bezinkbassins. Het zuiveringsrendement van een open voorziening met een inhoud van 2 mm ten opzichte van het afvoerende oppervlak (dit betekent dat het bezinkbassin zo groot moet zijn dat een regenbui van 2 mm op het afvoerende oppervlak kan worden opgevangen) bedraagt bij een DAB-provinciale weg voor de metalen koper, lood en zink tezamen circa 43 % en bij een ZOAB-snelweg 16 % [4]. Dit lagere rendement voor run-off van ZOAB vloeit voort uit het filtereffect van het ZOAB zelf. Daardoor wordt het grootste deel van de verontreinigingen al afgevangen in het wegdek zelf. Bij bezinkvoorzieningen resteert in het effluent de niet bezinkbare fractie (zowel opgelost als zeer fijn particulair). ................................ Figuur 5
Schets bezinkvoorziening
1:1
5
1:1
a b
slibberging
c d
instroomleiding
bodembescherming
folie uitstroomvoorziening
effectieve afmetingen voor bezinking
bodembescherming
a = 0,3 - 0,4 - 0,5 m b = 0,5 - 0,75 - 1,0 m c = 0,2 - 0,3 - 0,4 m d = 0,5 m e = 4 - 13,86 m f=1-4m
f
instroomleiding
Afstromend wegwater
5
44
e uitstroomvoorziening
5.4.4 Helofytenfilter
Een ontwikkeling die ook steeds meer aandacht krijgt is de mogelijkheid om het afstromend wegwater te zuiveren door toepassing van helofytenfilters [13]. Helofytenfilters zijn in feite een geavanceerde vorm van infiltratievoorzieningen. Net als bij infiltratievoorzieningen vindt primair adsorptie plaats aan aanwezige lutum en organische stof. Daarnaast vindt een beperkte vastlegging plaats van metalen, vooral in de wortelzone van de helofyten. Indien de bodem niet voldoende geschikt is om het water te infiltreren dan bestaat er de mogelijkheid om via bijvoorbeeld een helofytenfilter op oppervlaktewater te lozen. Helofyten zijn moerasplanten die in de waterbodem wortelen en met de bladeren boven het wateroppervlak uitsteken. Helofytenfilters zijn in staat een verbetering van de waterkwaliteit te bewerkstelligen door een aantal verschillende processen, te weten biofiltratie en sedimentatie, adsorptie, biologische opname en fysisch chemische interacties. Biofiltratie treedt op doordat de vegetatie de stroomsnelheid van het water reduceert waardoor de mogelijkheid tot sedimentatie wordt verhoogd. Daarnaast werken kleine poelen in het helofytenfilter als een opslagbassin waar, door de zwaartekracht en flocculatie, sedimentatie van deeltjes en daaraan gebonden verontreinigingen optreedt. Als gevolg van veranderingen in chemische evenwichten in het helofytenfilter worden ionische verontreinigingen, zoals metalen, uit het water verwijderd door de vorming van een neerslag. Er bestaan drie basistypen zuiverings-moerassen (helofytenfilters) die zich onderscheiden door de wijze van doorstroming van het water. Het oudste type is het vloeiveld. Hier stroomt het water horizontaal over het grondoppervlak langs de stengels van de planten. Gebruikelijk is een fluctuatie in waterpeil van enkele centimeters tot maximaal een meter. De zuivering berust voornamelijk op binding van verontreinigingen aan de bodem en de microbiële activiteit. Zie figuur 6. ................................ Figuur 6
Helofytenfilter, type vloeiveld
Afstromend wegwater
45
Een tweede type zuiveringsmoeras is het wortelzonefilter. Het water stroomt horizontaal onder het bodemoppervlak en er is in het algemeen geen open water aanwezig. De diepte van de bodemlaag in het moeras varieert van 0,3 tot 0,8 meter. De vegetatie speelt hier, naast adsorptie en microbiële activiteit, een actieve rol in de zuivering. De planten leveren zuurstof waardoor aërobe processen mogelijk zijn, ze zorgen met hun wortels voor een verhoging van de sedimentatiesnelheid en nemen verontreinigingen op. Zie figuur 7. ................................ Figuur 7
Helofytenfilter, type wortelzonefilter
uitlaat
Het laatste type zuiveringsmoeras is het infiltratieveld met een verticale doorstroming van het water. De diepte van de bodemlaag varieert van 0,6 tot 1 meter. In het infiltratieveld treden dezelfde zuiveringsprocessen op als in het wortelzonefilter. Een verschil is dat de doorluchting van de toplaag beter is bij een wisselende lading van het systeem. Zie figuur 8. ................................ Figuur 8
Helofytenfilter, type infiltratieveld
Omdat bij een helofytenfilter de zuiverende werking deels afhankelijk is van de biologische processen, zal de zuiveringscapaciteit afhankelijk zijn van seizoensgebonden effecten. In dat verband kan worden opgemerkt dat de activiteit van micro-organismen bij lagere temperaturen afneemt. De effecten op de zuivering zijn echter niet eenduidig, in de winter wordt enige vermindering van het zuiveringsrendement gevonden tot vergelijkbare resultaten met die in de zomer. Een tweede seizoenseffect is het gevolg van toename van het chloridegehalte na gladheidsbestrijding. Chloride kan zowel effect hebben op de micro-organismen en vegetatie als op het gedrag van zware metalen en PAK. Toepassing van riet als vegetatie heeft de voorkeur omdat deze plant relatief ongevoelig blijkt voor chloride.
Afstromend wegwater
46
Langs de A1 in ‘t Gooi zal waar de weg een grondwaterbeschermingsgebied doorkruist het via de riolering afgevoerde wegwater worden behandeld met een helofytenfliter, die bestaat uit een buffereenheid, een verticaal doorstromend rietinfiltratiesysteem en een infiltratiebassin naar de bodem. Het project is medio 2000 in uitvoering genomen. Aan dit proefproject is een monitoringsprogramma gekoppeld om de effecten van de genomen maatregelen te onderzoeken en waar nodig bij te stellen.
5.5
Kostenaspecten van infiltratievoorzieningen en bezinkingsinstallaties
In tabel 5 is een overzicht van de kosten van maatregelen in guldens en het bijbehorend zuiveringsrendement weergegeven. Om een vergelijking met de kosten bij de zuivering van industrieel procesafvalwater mogelijk te maken, zijn de kosten uitgedrukt per kilogram verwijderde metalen. Het zuiveringsrendement in procenten wordt bepaald door de afname van het gehalte aan metalen in het water. Voor meer details wordt verwezen naar het onderzoek van Grontmij in opdracht van het RIZA [13]. Uit deze tabel blijkt het volgende: • de kosten voor verwijdering van metalen uit run-off liggen in vergelijking met de kosten voor industrieel procesafvalwater (veelal < € 454 per kg metaal/jr.) op een zeer hoog niveau; • indien riolering wordt aangelegd specifiek voor het verwijderen van metalen is dit zeer kostbaar; • gehalten aan verontreinigingen in run-off van ZOAB-wegen liggen normaliter lager dan gehalten in DAB-wegen; • kosten per verwijderde kg voor reiniging van wegwater van ZOAB is vele malen hoger dan bij wegen met dicht asfalt; (consequentie van de lagere gehalten aan verontreinigingen in de run-off); • de laagste restgehalten na behandeling van de run-off worden gevonden bij de infiltratievarianten. ................................ Tabel 5
Geraamde kosten voor het verwijderen door middel van bezinking en infiltratie van het totaal van Cu+Pb+Zn (in €.kg-1.jr-1) en het rendement van deze voorzieningena (bij een weglengte van 500 meter)
Voorziening
Kosten incl. riolering
Kosten excl. riolering
prov. weg DAB
snelweg ZOAB
11.657
261.042
1.259
49.419
666 - > 378 (43 %)
94 - > 79 (16 %)
Infiltratie Decentraal Centraal
0 8.296
0 74.786
5.222 2.867
36.915 32.592
666 - > 49 (>90 %) 666 - > 49 (>90 %)
94 - > 5 (>90 %) 94 - > 5 (>90 %)
Bestaande berm Vervanging toplaag
n.v.t.
n.v.t.
2.321
21.689
666 - > 49 (>90 %)
94 - > 5 (>90 %)
Bezinking Open voorziening
prov. weg DAB
snelweg ZOAB
Afname gehalte; som Cu+Pb+Zn µg/l; (rendement %) prov. weg snelweg DAB ZOAB
a voor raming van de kosten bij provinciale wegen is uitgegaan van de gehalten in run-off van snelwegen met DAB; de lagere gehalten in wegwater van provinciale wegen zoals gemeten door de prov. ZH en NH (zie tabel 2) leiden tot hogere kosten per verwijderde kilogram dan hier geraamd.
Afstromend wegwater
47
5.6
Aanvullende aspecten
Aanvullend op de wijze van behandeling van het afstromend wegwater zijn er nog een aantal andere aspecten in beschouwing te nemen alvorens tot een keuze van maatregelpakketten te kunnen komen. De technologische aspecten worden in deze paragraaf verder uitgewerkt en de bijzondere situaties die kunnen voorkomen in paragraaf 5.7.
5.6.1 Afvoer van run-off
Bij het inzamelen en afvoeren van de run-off zijn als hoofdonderdelen van het systeem de volgende constructies te onderscheiden: • gootconstructies/riolering; • greppels; • bermsloten. Gootconstructies/riolering
Om hydrologische/veiligheidsredenen is het soms noodzakelijk dat wegen gerioleerd worden. In vrijwel alle gevallen gaat het om molgoten die minimaal om de 100 meter een dwars afvoer via een kolk hebben. Bij gootconstructies is aansluitend aan het wegdek een goot gemaakt waarin run-off wordt opgevangen. Via kolken en riolering wordt het wegwater afgevoerd. Het opgevangen wegwater kan rechtstreeks worden geloosd op de bermsloot of ander naast de weg aanwezig oppervlaktewater, maar ook afvoer via het riool naar buiten het te beschermen gebied is mogelijk. In figuur 9 is een schets van een mogelijke gootconstructie aangegeven. ................................ Figuur 9
in specie gestelde betonnen molgoot
Schets van een mogelijke gootconstructie
Ook kan er worden gedacht aan langsriolering (zeer kostbaar) waarin de run-off op één punt over langere weglengten vrijkomt. In die situaties kan gecontroleerde centrale infiltratie worden toegepast. In figuur 10 is een situatieschets gegeven van een gangbare rioleringssituatie langs een autoweg of een autosnelweg. Riolering heeft als voordeel dat er zeer weinig risico's zijn met betrekking tot het verspreiden van verontreinigingen via de run-off naar de bermbodem, daarbij moet er wel rekening mee worden gehouden dat de belasting door verwaaiing blijft bestaan. De beperkte berging die de riolering heeft vormt een aandachtspunt als op een voorziening moet worden aangesloten. Een zekere berging is
Afstromend wegwater
48
noodzakelijk omdat een zuiveringssysteem niet te grote verschillen in debiet kan verwerken. De oplossing kan gezocht worden in een bergbezinkbassin. Een bergbezinkbassin heeft tevens als voordeel dat er bezinking van deeltjes plaatsvindt. ................................ Figuur 10
2-baans autoweg, b = 7,5 m, l = 250, 500 en 750 m
Situatieschets van een gangbare rioleringssituatie langs een autoweg of een autosnelweg
aanvoerriool bezinkingsvoorziening (infiltratievoorziening)
2 stroken van autosnelweg, b = 11,4 m, l = 250, 500 en 750 m
aanvoerriool bezinkingsvoorziening (infiltratievoorziening)
Greppels
Mochten gootconstructies of riolering in praktische zin niet haalbaar of niet nodig zijn dan kan de run-off eerst in bijvoorbeeld greppels worden ingezameld. In die greppels kan zwevend stof uit het water bezinken en kan infiltratie plaatsvinden. Vanuit deze greppels kan in geval van overvloedige neerslag overstort plaatsvinden naar het oppervlaktewater. De greppels hebben hierbij de functie van zuiveringsen infiltratievoorziening en zijn geen oppervlaktewater in de zin van de Wvo1. Het is zaak dat de bodem van deze infiltratievoorziening periodiek op verontreinigingen wordt gecontroleerd en zo nodig opgeschoond. In geval van ZOAB-wegen zal de controle frequentie hiervan lager kunnen zijn dan in geval van DAB-wegen. Bij de A27 is deze constructie als proef toegepast. .......................................... 1 De Hoge Raad kent aan het begrip oppervlaktewater de volgende betekenis toe (uitspraak 30 november 1982, nr. 73.989E): een - anders dan louter incidenteel aanwezige aan het aardoppervlak en aan de open lucht grenzende watermassa (met inbegrip van een bedding waarin zodanige watermassa al dan niet bij voortduring voorkomt), tenzij daarin als gevolg van een rechtmatig gebruik ten behoeve van een specifiek doel geen normaal samenhangend geheel van levende organismen en een niet-levende omgeving (ecosysteem) aanwezig is, dan wel het een ter berging van afval gegraven bekken betreft waarin slechts in een overgangsfase water aanwezig is en zich nog geen normaal ecosysteem heeft ontwikkeld.
Andere aspecten als droogstand en verbinding met oppervlaktewater: Wateren die in open verbinding staan met overig ‘oppervlaktewater’ worden steeds als ‘oppervlaktewateren’ aangemerkt. Het ontbreken van die verbinding houdt niet in dat dan geen sprake is van ‘oppervlaktewater’. In sommige gevallen zijn afgedamde (droge) sloten (bijvoorbeeld om gier in te bergen) niet als ‘oppervlaktewater’ aangemerkt; in andere gevallen werd het afdammen van een sloot niet beschouwd als een handeling die voldoende werd geacht om de afgedamde sloot niet als ‘oppervlaktewater’ te beschouwen. Ook droge sloten worden beschouwd als ‘oppervlaktewater’ als ze ten minste één keer per jaar water bevatten of afvoeren.
Afstromend wegwater
49
Bermsloten
In veel gevallen is het noodzakelijk dat in het kader van de waterhuishouding in het gebied naast de weg bermsloten worden aangelegd. Directe afstroming van wegwater over de berm naar de sloot is vrijwel nihil [4]. Om het water sneller naar een bermsloot af te voeren kan in het weglichaam een drainage worden aangebracht. Ook kan de bermsloot worden gevoed door het aanbrengen van het al eerder genoemde systeem van opvang en afvoer met gootconstructies en riolering. In het algemeen zullen de bermsloten zonder voorzieningen worden uitgevoerd. De met het water meegevoerde verontreinigingen zullen de sloot en de slootbodem verontreinigen. Op den duur zou doorslag kunnen plaatsvinden naar de bodem en het grondwater onder de bermsloot. Om te voorkomen dat deze doorslag plaatsvindt zijn in een aantal waterwingebieden de bermsloten voorzien van een afdichtende laag. Dit kan gebeuren met een kleilaag maar ook door het aanbrengen van een kunststof folie. Er bestaat een risico dat de afdichtingen lek raken indien bij onderhoudswerkzaamheden onvoorzichtig wordt gewerkt. Het strekt tot aanbeveling om, indien ruimte daartoe beschikbaar is, voor vermindering van verspreiding van milieuschadelijke stoffen naar het oppervlaktewater de bermsloot op voldoende afstand van de weg te situeren (bij voorkeur > 10 meter). Berm
In het algemeen zal het regenwater door de aanwezige verkanting van de verharding vrij naar de berm kunnen afstromen. Wil men voorkomen dat dit water de berm verontreinigt, dan is het mogelijk de berm te voorzien van een afdichting of toplaag met hoge bindingscapaciteit. Toepassing van afdichting heeft als doel te voorkomen dat verontreinigd water in de bodem stroomt. Het water kan via de afdichtende laag worden afgevoerd naar een ook afgedichte bermsloot. Doorgaans is de afdichtende laag direct grenzend aan de verharding aangebracht, soms deels onder het weglichaam. Afdichting van berm zodat geen of zeer beperkte doorstroming mogelijk is, kan op de volgende manieren worden uitgevoerd: • aanbrengen van een kleibekleding; • aanbrengen van een zandbentonietlaag; • aanbrengen van verhardingsmaterialen; • aanbrengen van een kunststof folie.
Afstromend wegwater
50
Figuur 11 laat een voorbeeld van een afdichtende laag zien. ................................ Figuur 11
Voorbeeld van een afdichtende laag afdekgrond
klei
200 mm
500 à 1000 mm
5.6.2 ZOAB- versus DAB-wegen
De noodzaak tot het nemen van maatregelen bij ZOAB-wegen is veel kleiner dan bij wegen met dicht asfalt. De run-off bevat immers lagere gehalten aan verontreinigingen. Ook het relatieve aandeel van de neerslag die tot afstroming komt is een stuk lager dan bij DAB. Verder is de verwaaiing van verontreinigingen sterk verminderd. Deze positieve effecten van ZOAB worden met name bereikt door de poriën in de verharding en de aanwezigheid van de vluchtstrook. Juist in de vluchtstrook treedt buffering van de verontreinigingen op. De buffering wordt beperkt of blijft geheel achterwege als de vluchtstrook zodanig is dichtgeslibd dat geen vuilopname meer mogelijk is en de run-off over de vluchtstrook ook rechtstreeks in de berm stroomt. Het is dus zaak de open structuur van het ZOAB te waarborgen en volledig dichtslibben te voorkomen. Om dit te waarborgen dienen de vluchtstroken van ZOAB-wegen periodiek te worden gereinigd. Twee maal per jaar wordt daarbij als minimum beschouwd. Het reinigen van ZOAB
Het reinigen van ZOAB gebeurt met water dat onder hoge druk wordt ingespoten, waarna vervolgens het ingespoten water met het vrijgemaakte slib en de verontreinigingen weer worden opgezogen. Het opgenomen slib wordt afgescheiden en afgevoerd naar een afvalverwerkingsinstallatie. Het bij het reinigen benutte water kan een aantal malen worden hergebruikt.
5.6.3 Samenstelling toplagen van bermen voor verantwoorde infiltratie
Bij infiltratie in de bermbodem dient er voor te worden gezorgd dat de infiltratie ook werkelijk plaats kan vinden en er bijvoorbeeld door slechte doorlatendheid geen grote afstroming over het oppervlak plaatsvindt. Daarnaast dient de bermbodem, met name de toplaag, de verontreiniging op te nemen. De samenstelling van de toplaag moet een compromis zijn tussen doorlatendheid en het vermogen de verontreinigingen te binden. Hoe hoger de gehalten aan organisch stof en lutum, des te groter is de bindingscapaciteit maar des te geringer de doorlatendheid.
Afstromend wegwater
51
Er bestaan mogelijkheden om in de berm ook andere materialen toe te passen die ervoor zorgen dat het absorberend vermogen van de grond wordt verhoogd. Een hoog organisch stof- en lutumgehalte staat haaks op het verschralingsbeleid van de wegbeheerders. Bij provinciale en rijkswegen worden bermen bewust voedselarm gehouden, om het groenbeheer te beperken. De aanrijking moet dan ook zoveel mogelijk beperkt blijven tot de eerste meters naast de weg die meestal vaker gemaaid worden. Voorop moet blijven staan dat de veiligheid voor het verkeer dat in de berm raakt niet mag worden aangetast. Uit onderzoeken bij bestaande bermen naar het lutum- en organischestofgehalte is gebleken dat de bermen in het westen van het land hogere gehalten te zien geven dan elders in het land. Dit komt door de meer klei- en veenachtige bodems in het westen en de meer zandige bodems in de rest van het land. In het westen worden waarden gemeten voor lutum tussen 11 - 24 %, voor organisch stof tussen 6 - 15 % tegen respectievelijk 2 - 5 % en 1 - 6 % elders in het land. Dit betekent tevens een verschil in waterdoorlatendheid van de bodem. In het westen ligt deze tussen de 0,01 en 0,11 m.d-1, elders in het land tussen de 0,63 en 2,54 m.d-1 uitgaande van een mediane korrelgrootte (M50) van 150 - 210 µm. Om te bereiken dat de run-off in de eerste meters naast de weg tot infiltratie komt en de termijnen dat doorslag van verontreiniging plaatsvindt beperkt blijven tot de eerder in dit rapport gegeven waarden, kunnen de volgende ontwerpcriteria worden aanbevolen: • de toplaag van de berm tot een afstand van 3 - 5 meter uit de verharding een lutumgehalte van 3 - 5 % en een organisch stofgehalte van 2 - 4 %; • dikte toplaag 0,2 - 0,3 meter. Wegbermen moeten bekeken worden om na te gaan of ze voldoen aan deze gewenste eigenschappen. Meestal zal dit reeds het geval zijn en wordt verwacht dat slechts in een exceptioneel geval deze aangepast zal moeten worden. Bij vervanging van grond in de wegberm na het verwijderen van de toplaag of na afschrapen bij regulier onderhoud moet eveneens nagegaan worden of voldaan wordt aan de gewenste eigenschappen met betrekking tot lutum- en organisch stofgehalte. Indien doorslag van de toplaag dreigt, dient om te voorkomen dat het grondwater en de diepere bermgrond wordt verontreinigd, de toplaag te worden vervangen. De berekeningen in tabel 4 zijn slechts een indicatie voor de doorslagtermijnen.
5.6.4 Monitoringsprogramma verontreiniging bermen en infiltratievoorziening
Om de mate van verontreiniging van berm en grondwater te volgen wordt geadviseerd een monitoringsprogramma op te stellen. Dit geldt zowel voor infiltratie in de bermen als voor de decentrale en centrale infiltratievoorziening. Monitoring dient plaats te vinden door het plaatsen van peilbuizen en het nemen van grondmonsters in de toplaag van de berm en grondwatermonsters onder de berm om vast te stellen in hoeverre accumulatie van de verontreiniging optreedt of doorslag. In ieder geval dient voor de openstelling van
Afstromend wegwater
52
de weg een nulmeting te worden uitgevoerd. Het aantal benodigde monsterpunten in relatie tot de weglengte is sterk afhankelijk van de geohydrologische situatie (variatie in bodemsamenstelling en grondwaterpeilen, etc.) en zal in overleg met deskundigen moeten worden vastgesteld. Aandachtspunten daarbij zijn bijvoorbeeld de wisselingen in bodemtype langs het traject van de betreffende weg. Als over een groot aantal kilometers de weg door eenzelfde bodemtype loopt kan mogelijk volstaan worden met slechts één meetpunt voor dat traject (bijvoorbeeld een weg door de Flevopolder met als bodemtype klei). Als meerdere bodemtypen doorkruist worden moet per bodemtype of in ieder geval het voor doorslag gevoeligste bodemtype een meetpunt worden ingericht. In wegbermen kan per meetpunt in het algemeen worden volstaan met één peilbuis voor het nemen van grondwatermonsters en het nemen van grondmonsters direct naast de weg en op 2 meter afstand en over de bovenste 30 - 50 centimeter. Bij decentrale en centrale voorzieningen dient al naar gelang de plaatselijke situatie te worden vastgesteld of een hogere bemonsteringsdichtheid van bodem en grondwater nodig is. Als analysepakket wordt aanbevolen de zware metalen (Pb, Cu, Zn), PAK’s en olie. De frequentie van bemonsteren kan aanvankelijk om de 2 à 3 jaar plaatsvinden. In kwetsbare gebieden wordt geadviseerd de frequentie te verhogen tot één maal per 1 à 2 jaar. Afhankelijk van de resultaten van de monitoring kan de frequentie tijdelijk worden beperkt, om tegen het einde van de doorslagtermijn weer te worden opgevoerd. Mogelijk dat resultaten uit bodemcontroleprogramma’s in vergelijkbare gebieden qua bodemtype en soort wegen eveneens inzichten kunnen geven in benodigde frequenties. Metingen in de praktijk lijken een wat gunstiger beeld op te leveren ten opzichte van de berekende termijnen in die zin dat doorslag op langere termijn plaatsvindt. Geadviseerd wordt het monitoringsprogramma bepalend te laten zijn voor de vervanging van de toplaag. Daarnaast wordt vanuit regulier onderhoud de wegberm regelmatig afgeschraapt. Voor het bepalen van de afvoermogelijkheden van dit bermschraapsel moet de meestal de kwaliteit worden vastgesteld. Deze gegevens kunnen eveneens gebruikt worden voor een indicatie van de mate van oplading en kans op doorslag van de wegberm. Uitgangspunt dient te zijn dat op 30 - 50 centimeter diepte de streefwaarden voor de bodem, of de achtergrondwaarden indien deze hoger is dan de streefwaarden, niet worden overschreden. Wordt na monitoring op 30 - 50 centimeter voor een verontreinigende stof de streefwaarde of achtergrondwaarde overschreden dan wordt geadviseerd de toplaag te vervangen. Tot nu toe is de praktijk dat een verontreinigde berm pas wordt gesaneerd op het moment dat een weg wordt gereconstrueerd of als een weg wordt opgeheven en de grond een ander functie krijgt (bijvoorbeeld woningbouw).
5.6.5 Ruimtegebruik centrale voorzieningen
Bij de aanleg van kunstmatige voorzieningen als een decentrale of centrale infiltratievoorziening (al dan niet in de vorm van een helofytenfilter) speelt tevens het ruimtegebruik dat daarvoor nodig is. Deze
Afstromend wegwater
53
voorzieningen worden gedimensioneerd qua oppervlak naar rato van het aangesloten oppervlak en de hoeveelheid water die daar vanaf komt. Langs het hoofdwegennet (gemiddeld 4 rijbanen en 2 vluchtstroken) is de omvang van de benodigde infiltratievoorzieningen circa een factor 3 groter dan langs het net van provinciale wegen (gemiddeld 2 rijbanen en geen vluchtstrook). Verder komt van de ZOAB-wegen circa 3 maal zo weinig water af dan van DAB-wegen. Dit levert het volgende ruimtegebruik op ten opzichte van een benodigde bermstrook van circa 3 meter die anders moet dienen als infiltratievoorziening: Hoofdwegennet DAB: circa 45 %. Hoofdwegennet ZOAB: circa 15 %. Provinciale wegen DAB: circa 15 %. Hierbij moet bedacht worden dat deze kunstmatige voorzieningen niet voor ecologische doeleinden kunnen worden ingericht, terwijl ze veelal juist verder van de weg moeten worden aangelegd, daar waar ecologisch bermbeheer een belangrijkere rol speelt dan direct langs de weg. Gezien het relatief grote ruimtegebruik en onttrekking aan ecologische functies is de aanleg van kunstmatige infiltratievoorzieningen minder gewenst. Dit temeer daar er geen extra zuiverende werking kan worden verwacht dan bij infiltratie in een strook van de berm direct langs de weg.
5.7
Bijzondere situaties
In deze paragraaf worden een aantal bijzondere situaties beschreven die extra aandacht vragen met betrekking tot de te treffen maatregelen.
5.7.1 Kwetsbare gebieden en wateren Onderscheid kwetsbare en minder kwetsbare gebieden
In het verleden zijn op een aantal locaties langs, met name autosnelwegen die een waterwingebied doorsnijden, maatregelen genomen ter bescherming van de bodem en het water. Maatregelen werden genomen omdat door kennisleemten het risico van de verkeersemissies niet konden worden bepaald. Tevens werd er belang aan gehecht om de problematiek integraal te benaderen gelet op de wisselwerking tussen bodem en oppervlaktewater en het afwentelen van de problemen van het ene naar het andere compartiment te voorkomen. Achteraf beschouwd bestaat de indruk dat, met het oog op effectiviteit en de gemaakte kosten, de getroffen maatregelen niet altijd de meest optimale zijn geweest. Uitgangspunt dient te zijn dat in ieder geval in kwetsbare gebieden welke door infrastructuur worden doorsneden, extra aandacht aan de vaststelling van de noodzaak tot eventuele aanvullende maatregelen dient te worden geschonken. Daarbij dient evenwel helderheid te bestaan inzake de kwetsbaarheid van de gebieden. In het nationale en provinciale milieubeleid wordt een bepaalde algemene milieukwaliteit nagestreefd. Omdat het niet haalbaar is deze overal op korte termijn te bereiken, zijn in het kader van gebiedsgericht milieubeleid prioriteiten gesteld. Er is en wordt veel inspanning verricht en veel geld geïnvesteerd om bepaalde kansrijke
Afstromend wegwater
54
kwetsbare gebieden en wateren schoon te maken en te houden. Mede vanuit dit oogpunt is het van belang om de milieubelasting op deze gebieden en wateren zoveel mogelijk te beperken. Gezien de zeer beperkte risico’s is ook in kwetsbare gebieden gecontroleerde infiltratie in de meeste gevallen een goede optie. Intensievere controle van de bodemkwaliteit in kwetsbare gebieden dan niet kwetsbare gebieden zal in de meeste gevallen voldoende bescherming tegen verontreiniging bieden (in kwetsbare gebieden met meer zorg dan in niet kwetsbare gebieden voorkomen dat doorslag van de toplaag kan plaatsvinden). De wegbeheerder is voor deze periodieke controle verantwoordelijk. Als er om specifieke lokale redenen een verhoogd risico is kan er in samenspraak tussen wegbeheerder en provincie voor gekozen worden aanvullende maatregelen uit te voeren, zoals bijvoorbeeld het brengen van het vrijkomende water buiten het kwetsbare gebied. Dit zal met name door de provincie moeten worden onderbouwd. Daar ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het bodembeheer en -beleid. Om het inzicht in de kwetsbaarheid van een gebied vast te stellen kan gebruik worden gemaakt van de kaarten die door elke provincie wordt uitgegeven waarop aangegeven de "Kwetsbaarheden van gebieden en wateren". Provinciale kaarten kwetsbare gebieden en wateren
Kwetsbare gebieden kunnen worden gedefinieerd als gebieden waar verdergaande milieudoelstellingen voor oppervlaktewater, grondwater en bodem gelden dan elders. Dit kan betekenen dat voor dezelfde parameters getalsmatig scherpere normen gelden of dat voor meer en andere parameters normen zijn vastgesteld. In het algemeen betreft het gebieden waar dit op grond van de (gebruiks) functies en locatiespecifieke omstandigheden gebeurd is in provinciale waterhuishoudingsplannen en milieubeleidsplannen. In deze plannen is de kwetsbaarheid van de gebieden aangeduid op kaarten "Kwetsbaarheid van gebieden en wateren". Deze kaarten zullen niet voor alle provincies op dezelfde wijze zijn uitgevoerd. Ook in de benamingen en de definities zullen zeker verschillen zijn te constateren. Op de verschillen zal in de aanbeveling niet verder worden ingegaan, doch alleen worden geattendeerd.
5.7.2 Bruggen en viaducten
Bij bruggen is het gebruikelijk dat via doorlaten in het wegdek afstromend wegwater in het oppervlaktewater belandt. Er is in principe weinig verschil tussen het verontreinigd wegwater van wegen en water dat van bruggen of viaducten afkomt. Bij de constructie van nieuwe bruggen en viaducten is het raadzaam het water via goten in te zamelen en het ingezamelde water gecontroleerd op bepaalde punten in de bodem te infiltreren. Indien de gootconstructie onvoldoende capaciteit heeft kan worden overwogen om een zekere overstort toe te staan. Aangezien de uiterwaarden regelmatig onder water komen te staan dienen eventuele voorzieningen buiten het uiterwaard te worden gerealiseerd. Ook het schoonmaakwater van bruggen kan in de voorziening worden opgevangen. Rechtstreekse lozing op oppervlaktewater moet worden vermeden om verspreiding van verontreinigingen in het mobiele watercompartiment te voorkomen.
Afstromend wegwater
55
Verder is het belangrijk dat vermeden wordt dat in de constructie van nieuwe bruggen verontreinigende materialen worden gebruikt (bijvoorbeeld verzinkte onderdelen). Aandacht in de plan- en ontwerpfase hiervoor is nodig.
5.7.3 Grote verkeerstunnels, aquaducten, e.d.
Bij de toeritten van grote verkeerstunnels wordt het wegwater ingezameld bij de ingang van de tunnel. Na passage van een zandvang komt het water in een pompkelder terecht, waarna via pompen het water wordt afgevoerd naar de rivier/watergang waar de tunnel onderdoor gaat. Ook lekwater van de tunnel komt vaak in deze pompkelders terecht. Belangrijk is dat de pompkelders zo worden geconstrueerd dat bezinking van het slib kan plaatsvinden. Het ingezamelde slib dient periodiek te worden afgevoerd naar een geschikte stortplaats. Voorkomen dient te worden dat het slib met het water samen wordt weggepompt. Het is raadzaam dat het water uit de pompkelders van nieuwe tunnels net als bij bruggen en viaducten gecontroleerd centraal wordt geïnfiltreerd in de bodem of via bodempassage op oppervlaktewater wordt geloosd. Alleen wanneer dit om planologische redenen niet kan, kan het van slib ontdane water rechtstreeks worden geloosd op oppervlaktewater. Onderzoek van RWS/NH heeft aangetoond dat het waswater van tunnels toxische eigenschappen kan hebben. Indien het water uit de pompkelders rechtstreeks op oppervlaktewater wordt geloosd, dient in geval van toxisch waswater, dit water uit de middenpompkelder separaat te worden opgevangen en via een riolering of per as te worden afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie of naar een andere passende wijze van behandeling.
5.7.4 Verzorgingsplaatsen
Bepaalde activiteiten op gerioleerde verzorgingsplaatsen (benzinestations en parkeerplaatsen soms met wegrestaurant) kunnen leiden tot verontreiniging van het oppervlaktewater, waarbij niet alleen gedacht moet worden aan olie- en benzinemorsingen, maar ook aan het zich bewust ontdoen van afgewerkte oude olie of verkeerd getankte diesel. Het is om deze redenen raadzaam het water uit de riolering door een olieafscheider te leiden en het water vervolgens te lozen op het oppervlaktewater of gecontroleerd te infiltreren. In een grondwaterbeschermingsgebied moet door lokale beoordeling worden beslist of gecontroleerde infiltratie kan plaatsvinden of dat het water buiten het gebied moet worden afgevoerd. Bij de benzinestations zelf zijn op grond van de bestaande algemene maatregel van bestuur voldoende maatregelen getroffen.
5.8
Maatregelen bij een milieu-incident
Eén van de potentiële bronnen van milieuverontreiniging door het wegverkeer wordt gevormd door het vrijkomen van verontreinigende stoffen bij ongevallen van met name tankauto’s en ander bulkvervoer op de weg. Daarbij kunnen de bodem en het grond- en oppervlaktewater in de nabijheid van de weg ernstig verontreinigd raken. De kans op dergelijke grootschalige ongevallen (milieu-incident) is slechts zeer klein. Voor een autosnelweg wordt veelal aangehouden 8,4*10-9 per voertuigkilometer. Dit komt er op neer dat eens per
Afstromend wegwater
56
1,2 jaar een ongeval met uitstroming plaatsvindt per 100 kilometer autosnelweg. Uit een uitgevoerde casestudie "Uitstroomrisico’s bij milieu-incidenten Weg voor bodem" blijkt dat het, gelet op de zeer geringe kans van optreden, uit oogpunt van kosteneffectiviteit niet gewenst is specifieke maatregelen te treffen om verontreiniging door milieu-incidenten te voorkomen [16]. Van groot belang is dat bij de bestrijding van een dergelijke verontreiniging een effectieve en snelle aanpak plaatsvindt. Direct na het ongeval dient een gespecialiseerd bedrijf uit te rukken om de verontreiniging te verwijderen. Voor kwetsbare gebieden kan het wenselijk zijn een (milieu) calamiteitenplan op te stellen. De regionale directies van de Rijkswaterstaat hebben voor het hoofdwegennet contracten met aannemers afgesloten die bij een calamiteit direct actie ondernemen. Het doel is in eerste instantie de verontreiniging zo snel mogelijk in te perken door bijvoorbeeld afdammen van sloten. In tweede instantie moeten maatregelen worden genomen om het water te reinigen en de verontreinigde grond zo nodig af te graven en ter reiniging af te voeren. Bij de provincies bestaan dergelijke contracten nog niet. Bekend is bij dat de provincie Noord-Brabant binnenkort een draaiboek wordt vastgesteld hoe met ongewone voorvallen in het algemeen omgegaan wordt, en daarin worden ook ongewone voorvallen bij (provinciale) wegen meegenomen en in hoeverre zaken uitbesteed moeten worden. Nu worden indien nodig op ad-hoc basis aannemers ingeschakeld. Op incidentbestrijding wordt niet verder in detail ingegaan. Wel wordt onderstaand aangegeven welke maatregelen eventueel gerealiseerd kunnen worden bij het optreden van milieu-incidenten: • In geval van een aanwezige riolering kan de verontreiniging in de buizen worden opgevangen. Afhankelijk waar de riolering loost, kunnen maatregelen worden genomen die de verontreiniging op enigerlei wijze verwijdert. Indien het incident in de berm gebeurt, heeft de riolering geen effect. • Maatregelen in de vorm van een opvang en afvoer van wegwater naar bezinkings- en infitratiebassins zorgen ervoor dat de verontreinigingen zoveel mogelijk worden afgevangen. De voorzieningen dienen na een calamiteit te worden gereinigd. • Door in sloten compartimentering aan te brengen wordt een verontreiniging gebufferd in een beperkt deel van de sloot en kan deze daaruit worden verwijderd. • Aangebrachte folies of afsluitende (klei)lagen voorkomen dat de verontreiniging doordringt naar diepere lagen. Wel bestaat de kans dat verontreiniging over een groter oppervlak optreedt.
Afstromend wegwater
57
Afstromend wegwater
58
6 Keuze van maatregelpakketten ...................................................................................
Uit het voorgaande hoofdstuk blijkt dat de infiltratievarianten financieel het meest gunstig uitkomen. De hoogste zuiveringsrendementen worden hiermee gerealiseerd. Aanvullend daarop zijn nog een aantal andere aspecten in beschouwing te nemen alvorens tot een keuze van maatregelpakketten te kunnen komen. Motivatie keuze infiltratie in de bodem
De infiltratie van afstromend wegwater in de bodem lijkt in tegenspraak met het milieukundig uitgangspunt dat milieuproblemen niet van het ene op het andere milieucompartiment moeten worden afgewenteld. Toch zijn er vanuit het oogpunt om verspreiding van stoffen zoveel mogelijk te beperken goede redenen om voor deze route te kiezen. Wanneer de bermbodem een voldoende bindend vermogen heeft zullen de hierin geïnfiltreerde verontreinigingen in de bovenste centimeters worden vastgehouden. Deze laag kan, wanneer de verontreinigingsgraad een bepaald niveau heeft bereikt, worden verwijderd en gecontroleerd worden afgevoerd. Bovendien hebben in de bovenste zuurstofrijke bodemlaag veel organische verontreinigingen, zoals PAK’s, de tijd om te degraderen tot niet-schadelijke componenten. Tenslotte draagt het infiltreren van wegwater bij aan het aanvullen van de grondwatervoorraad en dus aan de verdrogingsbestrijding. Het afvoeren van wegwater naar oppervlaktewater kent deze voordelen niet. Eenmaal geloosd op oppervlaktewater verspreiden de verontreinigingen zich snel in afnemende concentraties over een steeds groter gebied en zijn hieruit niet meer te verwijderen. Wegwater dat in de sloot belandt kan langs de opeenvolgende waterwegen zeer snel uit het gebied worden afgevoerd, waardoor dit water niet kan bijdragen aan de grondwaterhuishouding van het gebied. Het gedeelte dat zich bindt aan zwevende stof en bezinkt wordt weliswaar geïmmobiliseerd, echter het verwijderen hiervan is altijd omslachtiger en duurder dan van een droge bodemlaag. Bovendien zullen door de zuurstofarme/-loze condities in de waterbodem de hierin opgeslagen organische verontreinigingen niet of nauwelijks afgebroken worden. Essentieel in het voorstel is dat de infiltratie gecontroleerd gebeurd: via onderhoud en beheer verspreiding van stoffen onder controle houden. Dit vraagt een extra inzet ten aanzien van monitoring en verantwoorde afvoer van grond. Kwetsbare gebieden
Ook in kwetsbare gebieden is infiltreren van afstromend wegwater in de berm veelal een goed uitvoerbare maatregel. Uitgangspunt dient te zijn dat in kwetsbare gebieden welke door infrastructuur worden doorsneden, de vaststelling van de noodzaak tot eventuele aanvullende maatregelen (boven de maatregel: infiltratie met intensievere monitoring dan in niet kwetsbare gebieden) dient te worden onderbouwd. De noodzaak zal met name door de provincie moeten worden aangegeven. Daar ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het bodem. Om het inzicht in de kwetsbaarheid van een gebied
Afstromend wegwater
59
vast te stellen kan gebruik worden gemaakt van de kaarten die door elke provincie wordt uitgegeven waarop aangegeven de "Kwetsbaarheden van gebieden en wateren". De monitoring van de bodem en het grondwater vraagt in kwetsbare gebieden extra aandacht (zie onderstaand). ZOAB- versus DAB-wegen
De noodzaak tot het nemen van maatregelen bij ZOAB-wegen is veel kleiner dan bij wegen met dicht asfalt. De run-off bevat immers lagere gehalten aan verontreinigingen. Ook het relatieve aandeel van de neerslag die tot afstroming komt is een stuk lager dan bij DAB. Verder is de verwaaiing van verontreinigingen sterk verminderd. Het is dus zaak de open structuur van het ZOAB te waarborgen en volledig dichtslibben te voorkomen. Om dit te waarborgen dienen de vluchtstroken van ZOAB-wegen periodiek te worden gereinigd. Twee maal per jaar wordt daarbij als minimum beschouwd. Monitoring
Om de mate van verontreiniging van berm en grondwater te volgen wordt geadviseerd een monitoringsprogramma op te stellen. Het aantal benodigde monsterpunten in relatie tot de weglengte is sterk afhankelijk van de geohydrologische situatie (variatie in bodemsamenstelling en grondwaterpeilen, etc.) en zal in overleg met deskundigen moeten worden vastgesteld. In wegbermen kan in het algemeen worden volstaan met één peilbuis voor het nemen van grondwatermonsters en het nemen van grondmonsters direct naast de weg en op 2 meter afstand en over de bovenste 30 - 50 centimeter. Bij decentrale en centrale voorzieningen dient al naar gelang de plaatselijke situatie te worden vastgesteld of een hogere bemonsteringsdichtheid van bodem en grondwater nodig is. Als analysepakket wordt aanbevolen de zware metalen (Pb, Cu, Zn), PAK’s en olie. De frequentie van bemonsteren kan aanvankelijk om de 2 à 3 jaar plaatsvinden. In kwetsbare gebieden wordt geadviseerd de frequentie te verhogen tot één maal per 1 à 2 jaar. Uitgangspunt dient te zijn dat op 30 - 50 centimeter diepte de streefwaarden voor de bodem, of de achtergrondwaarden indien deze hoger zijn dan de streefwaarden, niet worden overschreden. Worden de waarden overschreden dan wordt geadviseerd de toplaag te vervangen. Samenstelling berm
De samenstelling van de toplaag moet een compromis zijn tussen doorlatendheid en het vermogen de verontreinigingen te binden. Om te bereiken dat de run-off in de eerste meters naast de weg tot infiltratie komt en de termijnen dat doorslag van verontreiniging plaatsvindt beperkt blijven tot de eerder in dit rapport gegeven waarden, kunnen de volgende ontwerpcriteria worden aanbevolen: • de toplaag van de berm over een afstand van 3 - 5 meter uit de verharding een lutumgehalte van 3 - 5 % en een organisch stofgehalte van 2 - 4 %; • dikte toplaag 0,2 - 0,3 meter. Wegbermen moeten bekeken worden om na te gaan of ze voldoen aan deze gewenste eigenschappen. Meestal zal dit reeds het geval zijn en wordt verwacht dat slechts in een exceptioneel geval deze aangepast zal moeten worden.
Afstromend wegwater
60
Bermsloten
Het strekt tot aanbeveling om, indien ruimte daartoe beschikbaar is, voor vermindering van verspreiding van milieuschadelijke stoffen naar het oppervlaktewater de bermsloot op voldoende afstand van de weg te situeren (bij voorkeur > 10 meter). Verzorgingsplaatsen
Bepaalde activiteiten op gerioleerde verzorgingsplaatsen (benzinestations en parkeerplaatsen soms met wegrestaurant) kunnen leiden tot verontreiniging van het oppervlaktewater, waarbij niet alleen gedacht moet worden aan olie- en benzinemorsingen, maar ook aan het zich bewust ontdoen van afgewerkte oude olie. Het is om deze redenen raadzaam het water uit de riolering door een olieafscheider te leiden en het water vervolgens te lozen op het oppervlaktewater of gecontroleerd te infiltreren. In een grondwaterbeschermingsgebied moet door lokale beoordeling worden beslist of gecontroleerde infiltratie kan plaatsvinden of dat het water buiten het gebied moet worden afgevoerd. Bij benzinestations zijn op grond van de bestaande algemene maatregel van bestuur voldoende maatregelen getroffen. Bruggen en viaducten
Bij de constructie van nieuwe bruggen en viaducten is het raadzaam het water via goten in te zamelen en het ingezamelde water gecontroleerd op bepaalde punten in de bodem te infiltreren. Indien de gootconstructie onvoldoende capaciteit heeft kan worden overwogen om een zekere overstort toe te staan. Aangezien de uiterwaarden regelmatig onder water komen te staan dienen eventuele voorzieningen buiten het uiterwaard te worden gerealiseerd. Ook het schoonmaakwater van bruggen kan in de voorziening worden opgevangen. Rechtstreekse lozing op oppervlaktewater moet worden vermeden om verspreiding van verontreinigingen in het mobiele watercompartiment te voorkomen. Verder is het belangrijk dat vermeden wordt dat in de constructie van nieuwe bruggen verontreinigende materialen worden gebruikt (bijvoorbeeld verzinkte onderdelen). Aandacht in de plan- en ontwerpfase hiervoor is nodig. Verkeerstunnels
Belangrijk is dat de pompkelders zo worden geconstrueerd dat bezinking van het slib kan plaatsvinden. Het ingezamelde slib dient periodiek te worden afgevoerd naar een geschikte stortplaats. Voorkomen dient te worden dat het slib met het water samen wordt weggepompt. Het is raadzaam dat het water uit de pompkelders van nieuwe tunnels net als bij bruggen en viaducten gecontroleerd centraal wordt geïnfiltreerd in de bodem of via bodempassage op oppervlaktewater wordt geloosd. Alleen wanneer dit om planologische redenen niet kan, kan het van slib ontdane water rechtstreeks worden geloosd op oppervlaktewater. Onderzoek heeft aangetoond dat het waswater van tunnels toxische eigenschappen kan hebben. Indien het water uit de pompkelders rechtstreeks op oppervlaktewater wordt geloosd, dient in geval van toxisch waswater, dit water uit de middenpompkelder separaat te worden opgevangen en via een riolering of per as te worden afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie of naar een andere passende wijze van behandeling.
Afstromend wegwater
61
Incidenten
De kans op grootschalige ongevallen (milieu-incident) is slechts zeer klein. Voor een autosnelweg wordt veelal aangehouden 8,4*10-9 per voertuigkilometer. Dit komt er op neer dat eens per 1,2 jaar een ongeval met uitstroming plaatsvindt per 100 kilometer autosnelweg. Uit oogpunt van kosteneffectiviteit is het niet gewenst om specifieke maatregelen te treffen om verontreiniging door milieu-incidenten te voorkomen. Van groot belang is dat bij de bestrijding van een dergelijke verontreiniging een effectieve aanpak plaatsvindt. Voor kwetsbare gebieden kan het wenselijk zijn een (milieu) calamiteitenplan op te stellen. Het doel is in eerste instantie de verontreiniging zo snel mogelijk in te perken door bijvoorbeeld afdammen van sloten. In tweede instantie moeten maatregelen worden genomen om het water te reinigen en de verontreinigde grond zo nodig af te graven en ter reiniging af te voeren. Onderstaand is aangegeven welke maatregelen eventueel gerealiseerd kunnen worden bij het optreden van milieu-incidenten: • In geval van een aanwezige riolering kan de verontreiniging in de buizen worden opgevangen. Afhankelijk waar de riolering loost, kunnen maatregelen worden genomen die de verontreiniging op enigerlei wijze verwijderd. Indien het incident in de berm gebeurt heeft de riolering geen effect. • Maatregelen in de vorm van een opvang en afvoer van wegwater naar bezinkings- en infitratiebassins zorgen ervoor dat de verontreinigingen zoveel mogelijk worden afgevangen. De voorzieningen dienen na een calamiteit te worden gereinigd. • Door in sloten compartimentering aan te brengen wordt een verontreiniging gebufferd in een beperkt deel van de sloot en kan deze daaruit worden verwijderd. • Aangebrachte folies of afsluitende (klei)lagen voorkomen dat de verontreiniging doordringt naar diepere lagen. Wel bestaat de kans dat verontreiniging over een groter oppervlak optreedt. Samenvattend overzicht
In tabel 6 wordt op grond van dit hoofdstuk een samenvattend overzicht gegeven voor de maatregelen per type weg of wegonderdeel in relatie tot de kwetsbaarheid van het gebied. Deze tabel geldt in het bijzonder voor de situatie dat wegen nieuw worden aangelegd of worden gereconstrueerd. De tabel kent een onderverdeling in basisvoorzieningen en daarop aansluitend genummerde maatregelpakketten voor specifieke situaties. Gecontroleerde infiltratie is daarbij duidelijk de meest belangrijke maatregel. Bij gecontroleerde infiltratie gaat het niet alleen om specifiek aangelegde infiltratievoorzieningen, maar ook om infiltratie in de toplaag van de bermen. Gecontroleerd wil zeggen voorzien van een goed beheersplan. In dit beheersplan moet een monitoringsprogramma worden opgenomen. De bekeken situaties en maatregelen geven aan dat rioleren en afvoeren zoveel mogelijk moet worden voorkomen gezien de hoge kosten die daaraan zijn verbonden. Infiltratie in de berm verdient veelal de voorkeur. Erkend wordt dat deze tabel algemene oplossingen aangeeft. Voor elke locatie zal de best passende oplossing moeten worden gekozen, waarbij de provincie als uitvoerder van de provinciale milieuverordening een belangrijke rol speelt.
Afstromend wegwater
62
................................ Tabel 6
Handreiking voor maatregelen per type weg of wegonderdeel in relatie tot kwetsbaarheid (situatie nieuwe wegen of reconstructies) Type weg
Maatregelen in niet/weinig kwetsbaar gebied
Aanvullende maatregelen bij toenemende kwetsbaarheid van het gebied e
Autosnelweg
basis: - ZOAB - vluchtstrook periodiek reinigen (2 x per jaar) - run-off niet inzamelen - run-off gecontroleerd infiltreren in berm a
1 gecontroleerd infiltreren a 2 indien 1 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied infiltreren a 3 indien 2 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied lozen op oppervlaktewater c
indien inzameling nodig is: 1 gecontroleerd infiltreren a 2 infiltratie niet mogelijk dan lozen via retentiegeul/ greppel op bermsloot indien DAB noodzakelijk: - zelfde maatregelen m.u.v. vluchtstrook reinigen Doorgaande autowegen buiten bebouwde kom (rijk/prov.) en stedelijke hoofdwegen
basis: - run-off niet inzamelen - run-off gecontroleerd infiltreren in berm a aanvullend indien inzameling nodig is: 1 gecontroleerd infiltreren a 2 infiltratie niet mogelijk dan lozen via retentiegeul/ greppel op bermsloot
1 indien mogelijk ZOAB 2 bij gebruik DAB inzamelen en gecontroleerd infiltreren a 3 buiten kwetsbaar gebied brengen en gecontroleerd infiltreren a 4 indien 3 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied lozen op oppervlaktewater c
Gemeentewegen buiten bebouwde kom
- lokale beoordeling of infiltratie a, lozing op oppervlaktewater of afvoer naar zuivering zinvol is
1 gecontroleerd infiltreren a 2 buiten gebied brengen en gecontroleerd infiltreren a 3 indien 2 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied lozen op oppervlaktewater c
Overige straten binnen bebouwde kom d
- afkoppelingsbeleid; water binnen het stedelijk gebied houden - lokale beoordeling of infiltratie a, lozing op oppervlaktewater of afvoer naar zuivering zinvol is
1 gecontroleerd infiltreren a 2 buiten gebied brengen en gecontroleerd infiltreren a 3 indien 2 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied lozen op oppervlaktewater c
Landweggetjes
geen
verkeersbeperkende maatregelen
Verzorgingsplaatsen bijv. bij benzinestations
1 beoordelen risico’s morsingen 2 laag risico; run-off inzamelen, toepassen slibvangput, lozen op oppervlaktewater of gecontroleerd infiltreren a 3 hoog risico oliespills; toepassen olieafscheider
1 buiten gebied brengen en gecontroleerd infiltreren a 2 indien 1 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied lozen op oppervlaktewater c
Viaducten, bruggen voor autoverkeer
1 inzamelen b 2 gecontroleerd infiltrerena in bodem op kopse kanten 3 infiltratie niet mogelijk dan lozen via retentiegeul/ greppel op bermsloot
1 buiten gebied brengen en gecontroleerd infiltreren a 2 indien 1 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied lozen op oppervlaktewater c
Grote verkeerstunnels, aquaducten, verdiepte liggingen
1 gecontroleerd afvoeren zand en slib uit respectievelijk zandvang en slibkelder 2 restwater wegpompen en gecontroleerd infiltreren a 3 indien 2 niet haalbaar dan lozen op oppervlaktewater 4 tunnelwaswater gecontroleerd infiltreren of afvoeren naar rwzi
1 buiten gebied brengen en gecontroleerd infiltreren a 2 indien 1 niet haalbaar dan buiten beschermd gebied lozen op oppervlaktewater c
a Gecontroleerd infiltreren kan plaats vinden in de berm, in een centrale of decentrale infiltratievoorziening of via een bodempassage. Onder gecontroleerd infiltreren wordt verstaan infiltreren in bodem met daarin voldoende adsorptiecapaciteit voor verontreinigingen, voldoende infiltratiecapaciteit en het toepassen van een bodemcontrole programma (grond en grondwater). De intensiteit van een bodemcontrole programma wordt bepaald door de kwetsbaarheid en risico’s voor het milieu. In kwetsbare gebieden derhalve een intensiever programma dan in niet kwetsbare gebieden. Bij gemeentelijke wegen buiten de bebouwde kom kunnen, gezien de te verwachten lage belastingen en risico’s voor het milieu, eerst de ervaringen met de programma’s voor de grotere wegen afgewacht worden alvorens voor deze wegen een programma op te stellen. b Streven bij bruggen is om een aanzienlijk deel van de neerslag (circa 80 %) te infiltreren en voor het overige deel overstort naar oppervlaktewater toe te staan. c
Indien infiltreren buiten beschermde gebied niet haalbaar is dan lozen op oppervlaktewater buiten het beschermde gebied al dan niet na bodempassage.
d Zie ook de Rioned rapportage Module B2100 Leidraad riolering: doelmatige omgang met hemelwater; technisch instrumentarium (april 2002). e Als er om specifieke lokale redenen een verhoogd risico is kan er in samenspraak tussen wegbeheerder en provincie voor gekozen worden aanvullende maatregelen uit te voeren verdergaand dan gecontroleerd infiltreren met extra zorg voor monitoring. Dit zal met name door de provincie moeten worden onderbouwd. Daar ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het bodembeheer en -beleid.
Afstromend wegwater
63
Zoals reeds aangegeven in hoofdstuk 1 is met name gekeken naar de (auto)snelwegen en de provinciale wegen. Van de (auto)snelweg via de provinciale wegen de bebouwde kom intrekkend verandert de situatie veelal in die zin (bebouwing, riolering, verharding oppervlakken, etc.) dat bermen niet mogelijk zijn en dat run-off ook door andere bronnen (en dus ook met andere stoffen of grotere hoeveelheden) verontreinigd kan zijn. De Leidraad Riolering (Module B2100) [18] geeft dan een beter afwegingskader voor de te treffen maatregelen. Eén en ander neemt niet weg dat in een aantal specifieke situaties binnen de bebouwde kom de aanbevolen maatregelen eveneens toegepast kunnen worden.
Afstromend wegwater
64
7 Conclusies en aanbevelingen ...................................................................................
7.1
Conclusies
7.1.1 Aard en omvang van de problematiek •
Aard van de verontreiniging
Door emissies van het wegverkeer vindt een diffuse verontreiniging plaats naar de omgeving door afstromend wegwater (run-off) en door droge en natte verwaaiing. Uit onderzoeken blijkt dat het afstromend wegwater en de verwaaiende waterdeeltjes zijn verontreinigd met zware metalen (in het bijzonder Zn, Cu en in mindere mate Pb), PAK en minerale olie. •
Routes van verontreiniging
Door het afstromende water worden de bermen direct naast de verharding verontreinigd, terwijl door verwaaiing ook op wat grotere afstand de berm en de bermsloten worden verontreinigd. Van de totale emissie door verkeer wordt afhankelijk van het type weg en wegdek circa 30 - 90 % verspreid via verwaaiing en 10 - 70 % door run-off. Slechts een deel hiervan bereikt het oppervlaktewater: van de verwaaiing is dit globaal 15 % en via oppervlakkige afstroming bereikt minder dan 0,5 % de sloot. •
Kwaliteit afstromend wegwater
Op autosnelwegen blijkt dat de mate van verontreiniging van het wegwater in sterke mate wordt bepaald door onder andere het type wegdek. Het blijkt dat de totale emissie via wegwater vanaf provinciale wegen beduidend lager is vergeleken met een autosnelweg met dicht asfaltbeton (DAB) verharding. Vergeleken met een autosnelweg met zeer open asfaltbeton (ZOAB) is de emissie vanaf provinciale wegen hoger. Een andere belangrijke factor van ZOAB is dat de verontreiniging door verwaaiing wordt beperkt omdat door de open structuur het verstuiven van het water beperkt blijft. •
Verontreiniging bodem en water
Uit onderzoeken in wegbermen blijkt dat de verontreiniging bij de sterkst vervuilende autosnelwegen met een DAB-wegdek beperkt blijft tot de bovenste 0 tot 30 - 40 centimeter van de bodem en (exceptioneel) afneemt met de afstand tot de weg. De kwaliteit van de bodem op circa 10 meter afstand van de weg is van dezelfde orde als op circa 200 meter afstand. Ook is geconstateerd dat overschrijding van de streefwaarden in de bodem pas vele jaren na openstelling van de weg plaatsvindt. In het grondwater zijn in deze onderzoeken nergens overschrijdingen van de streefwaarden waargenomen. Uit onderzoeken blijkt tevens dat de bodems van bermsloten door bezinking van de slibdeeltjes zijn verontreinigd.
Afstromend wegwater
65
•
Overall conclusie
Uit voorgaande blijkt dat door het wegverkeer een verontreiniging van de bodem en het water optreedt. De mate van verontreiniging is afhankelijk van een aantal factoren. Doorslag van de verontreinigingen naar het grondwater is met name afhankelijk van de belasting, dus de kwaliteit en hoeveelheid van de run-off, de mate waarin de stoffen worden geadsorbeerd aan de bodem (eigenschappen van de grond) en de mate waarin ze worden afgebroken. De kans op verontreiniging van het grondwater wordt beperkt bij toenemende diepte van de grondwaterstand. Het grootste deel van de verontreinigingen accumuleert in de toplaag van de bodem. De afbreekbare fractie wordt daarin voor een belangrijk deel omgezet. De meer mobiele verontreinigingen zullen zich minder goed aan de bodem hechten en kunnen daarom op langere termijn het grondwater bereiken. Op grond van berekeningen is in principe die kans aanwezig voor zink, minerale olie en een aantal organische microverontreinigingen. In de genoemde onderzoeken is echter nog nauwelijks sprake van verontreiniging van het grondwater.
7.1.2 Bestuurlijk-juridisch kader
• • • •
Voor de regulering van rechtstreekse lozing op oppervlaktewater is de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) het aangewezen wettelijk kader. Voor de regulering van de lozing van afstromend wegwater op de riolering van een gemeente (indirecte lozing) is de Wet milieubeheer (Wm) het aangewezen wettelijk kader. Voor de regulering van de lozing in de bodem is het Lozingenbesluit bodembescherming op grond van de Wet bodembescherming (Wbb) het aangewezen wettelijk kader. Verder is voor de regulering van de lozing in de bodem de provinciale milieuverordening (PMV) op grond van de Wet Milieubeheer een belangrijk kader.
7.1.3 Beoordelingswijze keuze van maatregelen
Voor de keuze van maatregelen zijn de criteria milieu, bedrijfsvoering en kosten in beschouwing genomen.
7.1.4 Maatregelen •
Maatregelen aan de bron
Maatregelen aan de bron zijn van groot belang voor de integrale aanpak van zowel het probleem van afstomend wegwater als verwaaiing. De emissies via deze beide routes kunnen met bronmaatregelen worden beperkt. Het belang is des te groter als gekeken wordt naar het maar beperkt kunnen aanpakken van emissies via de route verwaaiing, terwijl dit qua omvang de belangrijkste route is. Volume maatregelen zijn gericht op het terugdringen van het jaarlijks aantal gereden kilometers. Dit soort maatregelen vallen binnen de competentie van de Rijksoverheid.
Afstromend wegwater
66
Technische maatregelen zijn meer gericht op reductie van de emissie van schadelijke stoffen door het toepassen van andere materialen, nieuwe technieken of door het veranderen van de samenstelling van de brandstof. Deze maatregelen worden vooral in EU-verband genomen. Nieuwe initiatieven voor het tegengaan van belangrijke emissies van de auto vinden nauwelijks plaats (bijvoorbeeld geen aandacht voor zink uit rubber banden, terwijl dit een zeer belangrijke bron is). Een ander voorbeeld van een brongerichte maatregel die de wegbeheerder in de toekomst kan nemen om de emissie van zink te verminderen, is het toepassen van wegmeubilair (geleiderail en wegportalen) van een ander materiaal, dan wel het stalen wegmeubilair te voorzien van een alternatieve beschermingslaag of coating. •
Maatregelen om emissies via verwaaiing tegen te gaan
Op rijkswegen is aanleg van ZOAB milieuhygiënisch zeer effectief om de belasting door verwaaiing tegen te gaan. Op lagere orde wegen (provinciaal en gemeentelijk) is tegengaan van de invloed van verwaaiing meestal moeilijker te realiseren. Beperking van de invloed van verwaaiing is daar het hoogst bereikbare. Gedacht kan worden aan het toepassen van bosschages en mogelijk ook geluidsschermen om de verontreiniging te beperken tot de directe omgeving van de weg. Veiligheidsaspecten kunnen het nemen van dergelijke maatregelen in de weg staan (obstakelvrije zones). •
Maatregelen om emissies via run-off tegen te gaan
Maatregelen voor verwijdering van verontreinigingen uit run-off kunnen zich in principe richten op zowel de opgeloste stoffen als de particulair aanwezige stoffen: - zwevende stof; - organische verbindingen; - zware metalen. Een groot aantal methoden vallen om diverse redenen af (te duur, gebruiksonvriendelijk, onderhouds-gevoelig, te kwetsbaar, speciaal opgeleid personeel nodig, niet bestand tegen discontinue aanvoer). De volgende methoden zijn geschikt gebleken: - infiltratie; - helofytenfilters; - verwijdering grove delen (zandvang). In principe is bij een oplossing van het filtreren in de bodem het onderscheid in niet kwetsbare en kwetsbare gebieden relatief beperkt en komt vooral tot uiting in het beheersplan. Op grond van locatie specifieke omstandigheden of ter bescherming van specifieke functies kan het in uitzonderlijke gevallen evenwel toch nog gewenst zijn extra maatregelen te nemen. Die dienen dan goed te worden onderbouwd.
7.2
Aanbevelingen
Er vanuit gaande dat het afstromende wegwater min of meer is verontreinigd, is de centrale vraag welke maatregelen nodig zijn, rekening houdend met het te bereiken effect en de kosten, om verontreiniging van bodem en water te voorkomen, dan wel te beperken/te beheersen.
Afstromend wegwater
67
7.2.1 Bronbestrijding
De meest effectieve bestrijding van verontreinigingen ligt bij maatregelen aan de bron, d.w.z. het voertuig en het wegmeubilair: • Werken aan schonere voertuigen. Hier heeft de wegbeheerder geen greep op en is deze aanbeveling gericht aan het rijksbeleid. Aan het ministerie van VROM en V&W wordt aanbevolen om op EU-niveau initiatieven te nemen gericht op vermindering van emissies van microverontreinigingen van voertuigen (bijvoorbeeld zink uit banden, koper en chroom uit remvoeringen). Er dient naar te worden gestreefd dat dit onderwerp in de EU-onderzoeksprogrammering wordt opgenomen. De ministeries van VROM en V&W zouden (nationaal) onderzoek kunnen stimuleren naar mogelijke maatregelen, al dan niet later om te zetten in regelgeving en eventueel afspraken binnen de EU. • Consequente aandacht voor alternatief wegmeubilair (vangrail, portalen) is van wezenlijk belang omdat wegmeubilair een belangrijke bron van diffuse verontreiniging is. Het onderzoek van RWS kan daarbij van groot belang zijn. Wegbeheerders kunnen bij aanleg en grootschalig onderhoud nagaan wat de stand van zaken is met betrekking tot hiervoor genoemde mogelijkheden. • Indien geleiderail noodzakelijk is dient er naar te worden gestreefd deze niet in de verharding te plaatsen. • Bij ontwerp, beheer en onderhoud dient gebruik te worden gemaakt van actieprogramma’s die gericht zijn op het terugdringen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor wegen en bermbeheer.
7.2.2 Maatregelen tegen verwaaiing
Op rijkswegen is aanleg van ZOAB milieuhygiënisch zeer effectief om de belasting door verwaaiing tegen te gaan. Bij andere wegen kan gedacht worden aan het toepassen van bosschages en mogelijk ook geluidsschermen om de verontreiniging te beperken tot de directe omgeving van de weg.
7.2.3 Wet- en regelgeving
Bij aanleg van wegen en bij reconstructies heeft de wegbeheerder te maken met verschillende overheden en wetten. De lozingen van afstromend wegwater zijn in dit rapport gerubriceerd naar verhard oppervlak, kenmerken van het weggebruik en kwetsbaarheid van het gebied. Binnen deze rubrieken kan worden gesproken van vergelijkbare lozingssituaties (zowel wat betreft lozing in de bodem als op oppervlaktewater) waardoor in de meeste gevallen standaard eisen aan de civieltechnische inrichting en het onderhoud kunnen worden gesteld. De verschillende wetten en besluiten vragen bovendien bij de aanvraag om ontheffing of vergunning vaak om dezelfde informatie en kunnen in de ontheffingen en vergunningen vergelijkbare voorschriften opleggen. Dit maakt deze emissies in beginsel geschikt voor regulering door middel van algemene regelgeving op grond van zowel de Wvo, de Wm (de daaronder vallende PMV’s) als de Wbb. Er dient onderzoek te worden verricht naar de haalbaarheid van een Lozingenbesluit afstromend wegwater op grond van zowel de Wbb, Wm en Wvo voor beheersing van de verontreiniging door run-off.
Afstromend wegwater
68
7.2.4 Maatregelen m.b.t. het omgaan met afstromend hemelwater
De aanbevelingen gelden in principe voor zowel een niet/weinig kwetsbaar gebied als een kwetsbaar gebied. Aan het beheersprogramma worden evenwel in kwetsbare gebieden zwaardere eisen gesteld. Niettemin kan het in kwetsbare gebieden door locatiespecifieke omstandigheden alsnog noodzakelijk zijn extra aanvullende eisen te stellen ter bescherming van het milieu. De aanvullende maatregelen zullen steeds maatwerk zijn. Rioleren en brengen buiten het kwetsbaar gebied heeft weinig milieuvoordelen anders dan dat de infiltratie niet in het kwetsbare gebied plaatsvindt. Dit komt omdat de werkingsprincipes en de effectiviteit van infiltratievoorzieningen binnen en buiten het beschermde gebied vergelijkbaar zijn en dus een afdoende afname van verontreiniging en bescherming van bodem en grondwater leveren (beperking en beheersing verspreiding van verontreiniging). Toch kunnen er in kwetsbare gebieden andere afwegingen zijn om te kiezen voor opvang en afvoer tot buiten het beïnvloedingsgebied van de kwetsbare en te beschermen functie. De mate van kwetsbaarheid en noodzaak tot aanvullende maatregelen (verdergaand dan de maatregel: infiltratie en intensievere controle dan in niet kwetsbare gebieden) zal door de provincie (als primair verantwoordelijke voor het bodembeheer en -beleid) moeten worden aangegeven en onderbouwd. Verder zijn er een aantal specifieke situaties en technische randvoorwaarden waarmee rekening moet worden gehouden, zoals: ZOAB versus DAB, monitoring, samenstelling berm, verzorgingsplaatsen, bruggen en viaducten, verkeerstunnels en incidenten. Aanbevolen wordt hoofdstuk 6 (Keuze van maatregelpakketten) te volgen voor het omgaan met afstromend hemelwater. Gevraagd wordt blijvende aandacht te besteden aan de samenstelling van de bermgrond. Binnen het reguliere onderhoud moet bij afschrapen en weer aanvullen van bermgrond gelet worden op het voldoen aan de vereisten van samenstelling met betrekking tot lutumen organisch stofgehalte teneinde de binding van verontreinigingen te kunnen waarborgen.
7.2.5 Gegevensverzameling
Het strekt tot aanbeveling om de gegevens die beschikbaar komen door de chemische monitoring van bermen en infiltratiepunten (bassins) conform de bodemcontroleprogramma’s centraal te verzamelen (RWS en/of IPO). De evaluatie van de gegevens kan in de toekomst richtinggevend zijn om de aanbevelingen aan te passen, bijvoorbeeld door het bijstellen van meetfrequenties t.b.v. bodemcontroleprogramma’s.
Afstromend wegwater
69
Afstromend wegwater
70
8 Literatuur ...................................................................................
[1]
RWS-gedragslijn Afstromend wegwater, brief DG-RWS naar regionale directies d.d. 18 december 1995.
[2]
Workshop "Afstromend wegwater" 21 november 1996, Verslag. RWS-DWW/Provincie Gelderland. Rapportnr. P-DWW-97-018.
[3]
Risico’s Amsterdamseweg voor pompstation La Cabine, NUON 1998, rapportnr. KOA.98.092.
[4]
Van de weg in de sloot. Belasting van de bodem en het oppervlaktewater door run-off en verwaaiing langs provinciale wegen in Noord- en Zuid-Holland, Regioteams Diffuse Bronnen Noord- en Zuid-Holland, juni 2000.
[5]
Microverontreinigingen langs rijkswegen: een evaluatie, rapportnr. W-DWW-95-734.
[6]
Afstromend regenwater, Werkgroep riolering en wegverhardings constructies, Gemeente Breda, juni 1998.
[7]
Onderzoek naar zware metalen en PAK massastromen bij een autosnelweg (A28-Zeist) waarbij de vluchtstrook in de spits wordt bereden. RWS-DWW november 1999, rapportnr. W-DWW-99-071.
[8]
Onderzoek naar de bodemkwaliteit van wegbermen op vier locaties langs rijkswegen in de randstad. Rijkswaterstaat DWW, rapportnr. MIAB-90-78. Accumulatieonderzoek wegberm A58 te Breda. Deel 7: De situatie na 10 jaar, RWS-DWW, november 1999, rapportnr. W-DWW-99.063.
[10] Verkennend onderzoek naar de kwaliteit van bodem en grondwater langs snelwegen in bosgebieden, RIVM, 1993, rapportnr. 714822-001. [11] Onderzoek naar de kwaliteit van bermslootbodems en bermslootoevers in de directie Zuid-Holland (1990). [12] Ontwerpnotitie evaluatie run-off A1, Beoordelingscriteria maatregelen, RWS Directie Noord-Holland, rapport van IWACO d.d. 27 mei 1997. [13] Rendement en kosten behandeling van afstromend wegwater, RWS-RIZA, december 1999. [14] Behandeling afstromend wegwater van snelwegen, RWS-RIZA, notanr. 96-07.
Afstromend wegwater
71
[15] Effecten van infiltratie in de bodem, een onderzoek naar de kwalitatieve aspecten van infiltratie in de bodem, TAUW, oktober 1998. [16] Casestudie Uitstroomrisico’s bij Milieu-incidenten Weg voor Bodem, RWS Directie Utrecht/Bouwdienst, november 1997. [17] Aansluitingen van "dunwaterbronnen" op riolering en rwzi, doelmatigheidsonderzoek, STOWA 96-11. [18] Leidraad Riolering, Module B2100: Doelmatige omgang met hemelwater; technisch instrumentarium, Stichting RIONED, juli 2000. [19] Helofytenfilters voor de verwijdering van microverontreinigingen uit afstromend wegwater (literatuurstudie), RIZA-97.154. [20] Run-off en verwaaiing, geschikte locaties en ontwerp van kansrijke inrichtings- en beheersmaatregelen, Provincie Utrecht, augustus 2000. [21] Emissies van metalen en PAK door wegverkeer, Milieudata i.o.v. VROM, juli 1997. [22] Metalen in brandstoffen voor wegverkeer, Milieudata i.o.v. VROM, oktober 1997. [23] Bemonstering tunnelafstroomwater RWS-Bouwdienst, februari 1997. [24] Massastromen microverontreinigingen via run-off van een rijksweg deel I en II, mei en juli 1995.
Afstromend wegwater
72
Bijlagen ...................................................................................
Afstromend wegwater
73
Afstromend wegwater
74
Bijlage 1
Problematiek van afstromend wegwater
...................................................................................
In hoofdstuk 2 is aangegeven dat een uitvoeriger beschrijving van de problematiek zal worden gegeven. Onderstaand wordt daarom uitgebreider op de verschillende aspecten ingegaan.
Bronnen van verontreiniging
De aanwezigheid van een weg betekent de aanwezigheid van een aantal verontreinigingsbronnen: personenauto's, vrachtauto's, vervoerde vracht, wegmeubilair en wegdekmateriaal. De vracht is doorgaans alleen een verontreinigingsbron bij grote lekkages en calamiteiten. Deze komen slechts beperkt aan de orde. Tot heden is vrijwel altijd onderzoek verricht naar de gehalten aan zware metalen, PAK (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen) en minerale olie. Voor de zware metalen gaat het vooral om de emissies van zink (banden en wegmeubilair), koper (remmen), molybdeen (remmen), cadmium (banden), lood (benzine en banden) en nikkel (banden). Tussen haakjes is steeds de belangrijkste bron aangegeven. De emissie door PAK wordt zowel veroorzaakt door bandenslijtage als door PAK-vorming bij de verbranding. PAK wordt voornamelijk door de uitlaat geëmitteerd, maar vindt ook plaats via lekkende motorolie. Motorolie komt vooral door lekkages aan het voertuig. Naar andere stoffen dan bovengenoemde is nog nauwelijks onderzoek gedaan. In 1996 en 1997 is in opdracht van NUON en de provincie Gelderland een onderzoek [1] uitgevoerd langs de Amsterdamseweg te Arnhem bij het waterwingebied La Cabine met een breed scala aan stoffen die in de run-off kunnen worden gevonden. Uit de resultaten blijkt dat met name toch de zware metalen, PAK en minerale olie de belangrijkste verontreinigingen zijn. Op basis van aangetroffen concentratie, toxicologisch risico en mobiliteit in de bodem zijn enkele stoffen geselecteerd voor het verdere onderzoek. Het gaat daarbij om: de zware metalen lood en zink, minerale olie, uit de PAK pyreen en fenanthreen en enkele organische stoffen te eten 4-tert.butylfenol, tri(2-chloorethyl)fosfaat, 2-methylthio-benzothiazool, isoindool-1,3-dion en dimethylftalaat. Van deze vijf laatstgenoemde stoffen is niet bekend wat de herkomst is, maar zijn wel in de run-off aangetroffen en daarom, voor verder onderzoek als maatgevend voor de stofgroep, in dit onderzoek meegenomen. Door Milieudata [2] is uitgebreid literatuuronderzoek uitgevoerd naar de emissies van verontreinigingen van het wegverkeer. In dit onderzoek is gekeken naar een veelheid aan zware metalen en PAK. Ook uit deze studie blijkt dat overeenkomstig de verwachting de metalen zink, lood, koper, cadmium, chroom en nikkel voor de verontreiniging bepalend zijn.
Afstromend wegwater
75
Door Milieudata [3] is ook onderzoek uitgevoerd de aanwezigheid van zware metalen in benzine en diesel afkomstig van brandstof van verschillende maatschappijen en verschillende benzinestations. Een breed pakket aan zware metalen is onderzocht, maar ook hier uit bleek dat alleen de metalen koper, lood, nikkel en zink in verhoogde concentraties aanwezig zijn. In tabel 1 zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. ................................ Tabel 1
Gemiddelde metaalgehalten (µg/l) in benzine en diesel bij tankstations [9]
Metaal
Chroom (Cr) Koper (Cu) Lood (Pb) Mangaan (Mn) Nikkel (Ni) Titaan (Ti) Vanadium (V) Zink (Zn)
EURO-95
Diesel
1,1 23,8 3,0 0,6 9,4 1,3 2,2 14,3
1,6 19,8 12,2 1,1 10,5 1,2 7,3 14,7
Routes van verontreinigingen
Verontreinigingen afkomstig van wegverkeer worden op verschillende wijze verspreid in het milieu. Er vindt altijd een grootschalige verspreiding plaats naar de atmosfeer van luchtverontreinigende stoffen als CO2, NOx, CxHy. Daarnaast is er ook sprake van een atmosferische belasting van allerlei microverontreinigingen als zware metalen, olie en PAK door verwaaiing naar de kant van de weg. Langs autosnelwegen zijn het vooral de bermen die de verontreiniging door verwaaiing ontvangen. Bij de andere type wegen zijn dit naast de berm ook het oppervlaktewater of andere vormen van bodemgebruik langs de weg, bijvoorbeeld landbouwgronden. Verder worden allerlei microverontreinigingen verspreid met het afstromend wegwater. Dit wegwater stoomt af naar de bermen en infiltreert zo in de bodem. Het wegwater wordt ook wel opgevangen via goten of een riolering en in het algemeen wordt dan het water geloosd op het oppervlaktewater (meestal de bermsloot) al of niet met een tussenfase van een bergbezinkingsbassin. Bij opvang in een gemeentelijk gemengd rioolstelsel of verbeterd gescheiden stelsel wordt het afstromend wegwater afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Verspreiding in de lucht
Ten aanzien van de verspreiding van microverontreinigingen is dus sprake van twee belangrijke routes: de verwaaiing en het afstromend wegwater. Binnen Nederland zijn deze verspreidingsroutes tot nu toe vrijwel alleen bestudeerd langs autosnelwegen. Door Rijkswaterstaat is dit onderzocht door het meten van de verontreiniging via het afstromend wegwater en het meten van de toename van de verontreiniging die zich hecht aan de vegetatie. Bij wegen met DAB reikt de verontreiniging via verwaaiing tot circa 30 meter van de kant van de weg, terwijl bij ZOAB dit beperkt is tot enkele meters. Twee processen dragen overigens bij aan de verwaaiing. Als eerste de natte verwaaiing (denk aan de regennevels). Het tweede proces is de droge verwaaiing. Daarbij worden bij droog weer door de wind en vooral door de wervelingen van het wegverkeer, de verontreinigingen naar de kanten van de weg getransporteerd.
Afstromend wegwater
76
In tabel 2 zijn de voornaamste resultaten in samengevatte vorm weergegeven voor de twee meest gebruikte typen verharding DAB (dicht asfalt beton) en ZOAB (zeer open asfalt beton). ................................ Tabel 2
Verspreiding microverontreinigingen langs autosnelwegen (RWS). De totale belasting is hier uitgedrukt in mg verontreiniging/m weglengte/rijbaan/week
Stofgroep
Akersloot A9 (1990) DAB
Badhoevedorp A9 (1991) DAB
Krabbendijke A58 (1992) DAB
Nijkerk A28 (1993) ZOAB
Spaarnwoude A9 (1994) (ZOAB)
Totale belasting van 6 zware metalen ## Aandeel verwaaiing Aandeel afstroming
97 83 % (81) 17 % (16)
158 57 % (90) 43 % (68)
126 61 % (77) 39 % (49)
5,8 -
7,4 36 % (2,7) 64 % (4,7)
PAK (10 v. VROM) Aandeel verwaaiing Aandeel afstroming
3,4 96 % (3,3) 4 % (0,1)
3,8 79 % (3,0) 21 % (0,8)
2,2 50 % (1,1) 50 % (1,1)
1,8 98 % (1,76) 2 % (0,04)
0,6 88 % (0,53) 12 % (0,07)
Verkeersintensiteit (voert./etmaal)
47.000
74.000
21.000
39.000
78.000
## Weergegeven is de som van de zware metalen Cr, Zn, Pb, Cd, Ni en Cu. De metalen die het sterkste worden geëmitteerd zijn zink (54 - 71 %), lood (14 - 18 %) en koper (9 - 20 %).
De gegevens in tabel 2 laten soms een zekere spreiding zien; een typisch effect van experimentele meetresultaten. Toch is er een aantal hoofdlijnen in te ontdekken. Uit deze tabel blijkt dat bij de wegen met DAB verwaaiing meestal de belangrijkste verspreidingsroute is van verontreinigingen. De belasting met metalen is veel groter is dan de belasting met PAK. Met belasting wordt hier alleen de hoeveelheid bedoeld. De resultaten van de metingen bij autosnelwegen met ZOAB laten zien dat vooral de belasting met zware metalen sterk afneemt en dat het aandeel van verwaaiing veel lager ligt dan bij de DAB-wegen. Bij de PAK is er ook sprake van enige vermindering van de belasting bij ZOAB-wegen t.o.v. DAB, alhoewel dit minder sterk is dan bij de metalen. PAK’s, komende uit de uitlaat, blijken zowel bij DAB- als ZOAB-wegen voornamelijk via verwaaiing te worden verspreid. Uit de resultaten van een onderzoek langs provinciale wegen in Noord- en Zuid-Holland [4] blijkt eveneens dat de verwaaiing een veel belangrijker bron van verspreiding is. Langs deze wegen zorgt de verwaaiing voor 90 % van de emissie van zware metalen, voor 93 % van de PAK en voor 20 % van de minerale olie. De provincie Utrecht heeft in een rapport "run-off en verwaaiing" [14] voor autosnelwegen de verdeling van de emissies per motorvoertuig voor autosnelwegen over run-off en verwaaiing berekend. In tabel 3 worden deze resultaten weergegeven. Per stof is het gehalte aan verontreiniging per meter weglengte per jaar per voertuig verdeeld over run-off en verwaaiing. Ook hieruit blijkt het grote verschil tussen DAB en ZOAB en het effect daarop op de mate van verontreiniging en verdeling over run-off en verwaaiing.
Afstromend wegwater
77
................................ Tabel 3
Totaal Run-off Verwaaiing µg/m/jr/mvt DAB DAB DAB
Emissies per motorvoertuig vanaf DAB- en ZOAB-autosnelwegen Nikkel Chroom Koper Cadmium Zink Lood Fluorantheen PAK-totaal
3,25 4,00 20,48 0,74 68,39 49,37 0,620 1,982
1,89 1,38 8,53 0,40 9,90 10,96 0,102 0,576
1,36 2,62 11,95 0,34 58,49 38,41 0,051 1,406
Totaal µg/m/jr/mvt ZOAB
0,23 0,19 1,29 0,02 2,80 1,20 0,286 0,728
Run-off Verwaaiing ZOAB
ZOAB
0,23 0,14 1,10 0,02 2,17 0,96 0,006 0,023
0,0 0,05 0,19 0,00 0,43 0,22 0,019 0,705
Verspreiding in de bodem
Om vervolgens de ernst van deze verontreinigingen (en dus de noodzaak van maatregelen) te kunnen inschatten is van belang hoe de verontreinigingen zich verder in het milieu verspreiden. Daarbij spelen een aantal processen een rol.
Afstromend wegwater
•
In de eerste plaats is er altijd sprake van verdunning. Run-off komt in het oppervlaktewater of in het grondwater terecht dat mede wordt gevoed met in ieder geval neerslag. Stel dat een 2 x 2 rijstrooks autosnelweg over een afstand van 3 kilometer een natuurgebied of een intrekgebied van een waterwinning met een oppervlak van 8 km2 doorsnijdt. Van de weg stroomt jaarlijks circa 45.000 m3, aan neerslag valt er circa 2,4 Mm3; dus circa 2 % van de waterbalans wordt bepaald door run-off. Dat wil zeggen, het verontreinigde water wordt circa 50 maal verdund. Het hangt dan ook af van de kwaliteit en de functie van het ontvangende water in hoeverre de run-off een probleem vormt.
•
Vervolgens zijn de verontreinigingen onderworpen aan allerlei processen. De in de run-off aanwezige gronddeeltjes en het slib, waaraan een deel van de metalen en PAK is gebonden, zal deels bezinken. In ZOAB vindt dit al plaats in het wegdek-materiaal, bij DAB zal een veel kleiner deel op het wegdek achterblijven. De rest spoelt verder mee en bezinkt in een afvoerkolk, in een grasberm of pas op de bodem van een sloot.
•
De organische stoffen in dit bezonken slib (met name olie, maar ten dele ook de PAK) worden vervolgens afgebroken. Zeker onder zuurstofrijke omstandigheden, bij voorkeur in de open lucht, kan deze afbraak vrij snel gaan. De snelheid waarmede dit gebeurt, wordt uitgedrukt met een halfwaardetijd (DT50). Voor bijvoorbeeld decaan, een bestanddeel van lichtere olie, geldt een halfwaardetijd van 20 dagen.
•
De metalen kunnen vervolgens weer in oplossing gaan bij afbraak van het slib en percolatie van (zure) regen. Deze metalen dringen bijvoorbeeld de bodem in waar ze grotendeels aan bodemmateriaal worden gebonden.
•
In de run-off is de rest van de metalen als opgeloste fractie aanwezig en zal met het water infiltreren in de bodem of terechtkomen in het oppervlaktewater. Afhankelijk van de pH, kalkgehalte, fosfaatgehalte etc. van de bodem of het oppervlaktewater zal een deel van de metalen vervolgens complexen vormen, neerslaan of adsorberen. Uiteindelijk is maar een beperkt deel van de metalen
78
terug te vinden in het grond- of het oppervlaktewater. De rest is gebonden aan de (water)bodem. Bij percolatie van met metalen verontreinigd water door de bodem ontstaat voor elk metaal als het ware een front dat zich ten opzichte van het water vertraagd naar beneden beweegt. De snelheid van dit front wordt uitgedrukt met het begrip retardatie (=vertraging). Een retardatie van 104 voor zink betekent dat het zinkfront zich een factor 104 trager naar beneden verplaatst dan het waterfront (circa 1 m/j). Uit modelberekeningen voor run-off van de A28 (stuwwal, dikte onverzadigde zone circa 10 meter, zandige bodem) blijkt dat de streefwaarde-overschrijdingen voor metalen in de bodem meestal pas na enkele jaren plaatsvinden, en interventiewaarden na enkele tientallen jaren. In het grondwater zullen door verdunning, bezinking en sorptie alleen streefwaardeoverschrijdingen plaatsvinden voor zink. •
In de wintermaanden moet in perioden met verwachte gladheid worden gestrooid. In het gladheidbestrijdingsmiddel zitten chloriden die een invloed hebben op het gedrag van zware metalen en PAK. De chloriden zullen in meer of mindere mate de mobiliteit van de metalen, met uitzondering van lood, vergroten. Uit metingen aan run-off in Duitsland [Stotz] blijkt dat in de wintermaanden de gehalten aan zware metalen en PAK enigszins zijn verhoogd. Opgemerkt wordt dat de metingen aan de kwaliteit van de run-off langs het hoofdwegennet zijn uitgevoerd in de winterperiode, zodat dan verwacht mag worden dat in de zomerperiode de gehalten enigszins lager zullen zijn. Bij een onderzoek langs 6 provinciale wegen [4] is gebleken dat de chloride-concentraties in de run-off tijdens de strooiperiode en enkele weken daarna 10 à 30 maal de MTR waarde zijn.
•
Bij grondwaterstroming, bijvoorbeeld in de richting van een waterwinput, is het vervolgens van belang wat de verblijftijd is van het water. Binnen een grondwaterbeschermings-gebied is deze in principe kleiner dan 25 jaar, daaromheen kan de verblijftijd oplopen tot enkele honderden jaren. In de directe omgeving van de winputten is bij een kwetsbare freatische winning de verblijftijd vaak kleiner dan een jaar. Bij aanwezigheid van goed afsluitende kleilagen boven de winfilters kan de minimale verblijftijd gauw enkele decennia bedragen. Op deze verblijftijd kan per stof weer een retardatie en een afbraak (afbraak niet bij metalen) worden toegepast, waarmee in principe berekend kan worden wanneer een stof met welke concentratie in het opgepompte grondwater wordt aangetroffen. Vanwege de vele slecht bekende parameters zijn dergelijke berekeningen helaas slechts indicaties. Als er echter geen sprake is van afbraak zal op (soms zeer lange) termijn sprake zijn van verzadiging van het pakket. Dan ontstaat een stationaire situatie waarin alleen verdunning optreedt van de run-off.
Verspreiding naar het oppervlaktewater
Zonder voorzieningen vindt de afstroming van de run-off plaats naar de bermen langs de weg. In het onderzoek langs een zestal provinciale wegen is naar het aspect van directe afstroming naar het oppervlaktewater onderzoek uitgevoerd [4]. Hieruit blijkt dat de gemiddelde
Afstromend wegwater
79
hoeveelheid afstromend wegwater die de sloot bereikt globaal varieert tussen nihil en 0,5 %. In de zomerperiode, althans de periode met relatief hoge grasvegetatie, is de hoeveelheid run-off dat de sloot bereikt nihil. In de winterperiode bedraagt de afstroming naar de sloten 0,2 - 0,5 %. Tijdens hevige buien kan de afstroming gedurende korte tijd hoger zijn. Aangezien autosnelwegen in het algemeen een ruimere berm hebben als provinciale wegen mag worden aangenomen dat ook bij autosnelwegen de directie afstroming van de weg naar het oppervlaktewater nihil is. Het oppervlaktewater zal wel door een deel van het spatwater, door natte verwaaiing, als ook door droge verwaaiing kunnen worden verontreinigd. Uit het in vorige alinea genoemde onderzoek [4] blijkt dat van de totale emissie van het verkeer circa 15 % in de sloot terechtkomt tegen een 0,5 % door de directe afstroming. Deze waarden zijn berekend voor een "gemiddelde" langs de provinciale weg, zijnde een slootbreedte van circa, 3,5 meter en een bermbreedte van 7 meter gelegen aan de oostzijde van de weg. In bijzondere situaties, vooral afhankelijk van het wegontwerp, is het noodzakelijk dat het regenwater moet worden opgevangen en afgevoerd. In veel gevallen vindt deze opvang plaats via een riolering die loost op de bermsloten, doch ook andere manieren zijn mogelijk. Het belangrijkste van deze manier van opvang is dat afgezien van de verdamping en de verwaaiing een belangrijk deel van de run-off rechtstreeks en als puntlozing in het oppervlaktewater wordt gebracht.
Kwaliteit afstromend wegwater
Verschillende onderzoeken zijn uitgevoerd naar de kwaliteit van het afstromende wegwater. Onderzoek is vooral door Rijkswaterstaat uitgevoerd bij autosnelwegen. In deze onderzoeken is vastgesteld dat de kwaliteit van het afstromend wegwater vooral afhankelijk is van het type wegdek. Van wegdek met een dicht oppervlak, het dicht asfaltbeton (DAB), blijkt wegwater af te stromen met hogere gehalten aan zware metalen, PAK en olie dan van wegdekken met een open structuur zeer open asfaltbeton (ZOAB). Daarnaast blijkt ook de hoeveelheid regen die op ZOAB normaliter tot afstroming komt veel kleiner te zijn dan van DAB. Op ZOAB komt circa 20 % van de gevallen regen tot afstroming, bij DAB is dat circa 80 %. Onderstaand wordt aangegeven hoe deze verschillen kunnen verklaard. Daarbij geldt dat deze verklaring met name opgaat voor autosnelwegen met vluchtstrook. Bij wegen met een verharding van een DAB-deklaag komt de gevallen regen met daarin opgenomen de verontreinigingen via het oppervlak tot afstroming naar de bermen. Daarnaast zal door het wegverkeer de waterlaag op het wegdek worden opgedwarreld en door de wind worden verspreid (verwaaiing). Wegen met een verharding van een ZOAB-deklaag hebben een open structuur doordat de bovenste deklaag een poriëngehalte van circa 20 % heeft.
Afstromend wegwater
80
ZOAB wordt met name op autosnelwegen toegepast aangezien dat uit oogpunt van beperken van de geluidshinder en bestrijding van splash and spray positieve effecten heeft. Bestrijding van geluidshinder wordt pas effectief bij wegen waar de snelheid meer dan 70 km/uur bedraagt. De regen zakt weg in de poriën en komt via deze poriën tot afstroming naar de bermen. De meegenomen verontreinigingen blijven voor een deel achter in het wegdek, met name in de vluchtstrook. Er treedt dus een buffering van vuil in het wegdek op. De hoeveelheid regen die tot afstroming komt wordt beperkt als gevolg van de open structuur waardoor snellere verdamping optreedt. Door de indringing in de poriën heeft ook het verkeer en de wind minder invloed op het water en is ook de verspreiding door verwaaiing bij ZOAB veel geringer. Om dit positieve effect van ZOAB te behouden is het wel noodzakelijk de structuur open te houden en dienen met name de vluchtstroken regelmatig te worden gereinigd. Daarbij kan gedacht worden aan 2 maal per jaar. De rijstroken blijven wel open door de pompwerking van de autobanden. Veel minder onderzoek is uitgevoerd aan wegen van het provinciale of gemeentelijke wegennet, bijna altijd wegen zonder vluchtstrook. Onderstaand zal per categorie wegen een overzicht worden gegeven van de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken naar de kwaliteit van de run-off.
Autosnelwegen
Het meeste onderzoek in Nederland heeft zich gericht op de kwaliteit van het afstromend wegwater van autosnelwegen. Metingen zijn verricht door zowel Rijkswaterstaat als het Zuiveringschap Amstel en Gooiland. Rijkswaterstaat heeft op een vijftal lokaties langs autosnelwegen, drie met DAB- en twee ZOAB-deklaag, een uitgebreid onderzoek uitgevoerd waarbij gedurende een periode van 13 weken de kwaliteit van de run-off is bepaald [5]. In tabel 4 zijn de voornaamste resultaten voor zowel DAB als ZOAB samengevat. De gegevens uit tabel 4 stemmen goed overeen met de metingen van het Waterschap Amstel en Gooiland. Alleen worden voor zink bij ZOAB-verharding door het Zuiveringschap aanmerkelijk hogere waarden gevonden (120 - 1.500 mg/l). Dit wordt hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door de invloed van corrosie van verzinkte geleiderails die rechtstreeks op de verharding aanwezig is. Op de meetlokaties van Rijkswaterstaat bevond zich geen geleiderail op de verharding. Ook in Duits onderzoek (Stotz) werden voor autosnelwegen met ZOAB hogere zinkgehalten aangetroffen. De achterliggende oorzaak daarvan is onbekend. Niet bekend is of daar ook geleiderail aanwezig is. Uit tabel 4 blijkt dat in ZOAB run-off over de hele linie minder verontreinigingen aanwezig zijn dan in run-off van DAB. Dit is in lijn met de waarnemingen in andere onderzoeken in binnen- en buitenland. De oorzaken hiervan liggen vooral in de bufferende werking van het ZOAB zoals hierboven reeds beschreven.
Afstromend wegwater
81
................................ Tabel 4
Microverontreiniging
DAB range
Kwaliteit van afstromend wegwater van autosnelwegen (Rijkswaterstaat) Zwevend stof mg/l [5] NOx-N mg/l Kj-N mg/l CZV mg/l BZV mg/l Cd µg/l Cr µg/l Cu µg/l Ni µg/l Pb µg/l Zn µg/l Olie mg/l PAK VROM µg/l a
153 - 354 (187)a 0,5 - 0,9 1-2 143 - 149 6 1-5 3 - 26 11 - 163 4 - 15 51 - 195 225 - 530 3-8 3,7 - 4,3
% deeltjes gebonden
76 85 74 80 98 76
ZOAB range
2 - 70 (61)a 1-2 1-2 16 - 18 1 0,1 - 1 0,4 - 3 14 - 107 1-9 2 - 34 18 - 133 < 0,1 - 0,2 < 0,2 - 0,2
% deeltjes gebonden
100 n.b. 24 11 95 30
tussen haakjes is de mediaan aangegeven.
Autowegen
Langs niet autosnelwegen is minder onderzoek uitgevoerd. Resultaten zijn bekend van een uitgevoerd onderzoek langs een 2 x 2 strooksautoweg zonder vluchtstroken met een DAB-verharding [1]. Uitgebreider onderzoek is uitgevoerd langs een zestal provinciale wegen in Noord- en Zuid-Holland [4]. Naast de metingen aan run-off direct naast de weg is voor zover kon worden opgevangen ook de kwaliteit van het van het talud afstromende run-off op gemiddeld 2,5 meter afstand van de weg gemeten. In tabel 5 zijn deze resultaten opgenomen van de metingen aan deze provinciale weg in Gelderland (Amsterdamseweg ter plaatse van La Cabine) en van de wegen in Noord- en Zuid-Holland. Uit deze metingen blijkt dat de gehalten aan verontreinigingen voor een aantal stoffen redelijk overeenkomen met de gemeten waarden bij autosnelwegen met een DAB-verharding.
Microverontreiniging ................................ Tabel 5
Metingen aan afstromend wegwater NOx-N Cd µg/l (DAB; 1997 - 1999) Cr µg/l Cu µg/l Ni µg/l Pb µg/l Zn µg/l olie µg/l PAK (VROM) µg/l
Amsterdamse weg
1 - 26 < 0,4 - 0,52 < 2 - 14,8 22,8 - 140 < 10 < 10 - 100 111 - 313 550 - 1200 0,43 - 1
Prov. wegen NH-ZH gemiddeld en range, direct naast de weg
0,7 (0,1 - 6,5) 12 (1 - 47) 37 (2 - 160) 5 (1 - 21) 18 (5 - 110) 152 (22 - 700) 527 (25 - 2700) 0,9 (0,0 - 5,3)
Prov. wegen NH-ZH 2,5 meter naast weg
0,3 (0,1 - 0,5) 20 (1,0 - 46) 18 (8 - 43) 8,8 (4 - 14) 9,0 (5 - 13) 85 (16 - 210) < 50 (< 50 - < 50) 0,06 (0,02 - 0,2)
Gemeentelijke wegen
Over het afstromend wegwater van gemeentelijke wegen zijn slechts in beperkte mate gegevens bekend. In de periode oktober 1996 tot en met juni 1997 zijn in de gemeente Breda langs een wegvak met DAB en een wegvak met dubbellaags zeer open asfaltbeton (DOAB) metingen uitgevoerd naar de kwaliteit van het afstromend regenwater. In dit onderzoek is gezocht naar een beperkt aantal stoffen. Tabel 6 geeft de resultaten weer van het onderzoek.
Afstromend wegwater
82
................................ Tabel 6
Kwaliteit van afstromend wegwater langs wegen in Breda (1997)
Verontreiniging meting
BZV mg/l Pb µg/l Zn µg/l Olie mg/l PAK µg/l Zwevend stof mg/l
DAB
DOAB
1
2
3
4
1
2
3
4
9,1 10 150 0,45 9,5 160
10,7 80 300 < 0,1 7,8 240
7,0 < 10 120 0,77 1,4 118
9,6 <5 89 0,57 2,5 163
< 2,0 < 10 70 < 0,1 < 1,0 95
19,3 240 790 < 0,1 8,9 316
< 2,0 < 10 50 0,26 0,1 100
3,9 <5 620 0,36 0,13 162
In tabel 7 zijn gegevens weergegeven aan een 2 x 2 rijstrooks stadsweg in Lelystad met DAB-verharding. De metingen hebben plaatsgevonden begin jaren ’80, hetgeen duidelijk blijkt uit de hoge loodgehalten in het wegwater. Deze gehalten zullen door de introductie van loodvrije benzine inmiddels duidelijk lager zijn. ................................ Tabel 7
Kwaliteit van afstromend wegwater aan een gemeentelijke weg in Lelystad (1980)
Microverontreiniging
Zwevend stof mg/l NOx-N mg/l Kj-N mg/l P mg/l CZV mg/l BZV mg/l Cd µg/l Cr µg/l Cu µg/l Pb µg/l Zn µg/l Olie mg/l
Gemiddelde
Mediaan
149 0,91 3,3 0,34 119 8,9 2,4 16 77,4 443,5 323,9 6,5
90 0,9 2,7 0,26 78 5 1,6 10,3 49,2 342,5 247,5 4,1
Uit de metingen blijkt de kwaliteit van het wegwater in Breda voor DAB van iets betere kwaliteit is dan in Lelystad. Ook blijkt dat DOAB in het algemeen de verontreiniging geringer is dan bij DAB. Opvallend is dat bij metingen 2 (in de herfst op 4 november) de gehalten aan zware metalen veel hoger zijn dan in de andere meetperioden. De verklaring die wordt gegeven is dat bij de humificatie van het bladafval veel zuren vrijkomen. Die kunnen ervoor zorgen dat de in het wegdek opgeslagen zware metalen mobiel worden en tot uitspoeling komen. Een tweede oorzaak wordt gevonden in het feit dat bomen een filterende werking hebben op de lucht. De bladeren vangen veel stof op. Bij bladafval komen deze stoffen op de grond terecht. Door regen en vertering komen deze stoffen in een keer vrij.
Vergelijking kwaliteit afstromend wegwater van de verschillende typen wegen
Een vergelijking van de verschillende typen wegen is uiteraard alleen mogelijk voor de wegen met een DAB-verharding omdat ZOAB alleen bij autosnelwegen is toegepast. Uit de kwaliteitsgegevens voor de run-off blijkt voor alle typen DAB-wegen: • het zwevend stof gehalte hoog is (> 100 tot enkele honderden mg/l • de CZV/BZV -verhouding hoog is, hetgeen een aanwijzing is voor de aanwezigheid van slechte afbreekbare stoffen); • Kj-N en BZV gehalten liggen in vergelijking met communaal rioolwater op een laag niveau; • t.a.v. gehalte aan metalen vrijwel altijd geldt dat het gehalte van Zn>Cu>>Pb en het gehalte van Cr, Ni en Cd meestal lager liggen; • het oliegehalte meestal in de range van enkele mg/l ligt; • het PAK-gehalte meestal in de range van enkele mg/l ligt.
Afstromend wegwater
83
Overige aspecten t.a.v. de kwaliteit van afstromend wegwater •
First flush effecten en oplading van het wegdek
De verwachting leeft dat de samenstelling van de run-off gedurende de afstroming niet constant is. De gedachte achter de zogenaamde first flush is dat na een periode van droogte gebufferde verontreinigingen versneld van het wegdek afkomen. De effecten van first flush zijn naar verwachting in het algemeen veel sterker in geaccidenteerde gebieden dan in vlakke gebieden. In Nederland bestaat er momenteel echter bij de deskundigen een verschillend beeld in hoeverre first flush nu wel of geen rol speelt. Verwacht wordt dat bij vergelijkbare regenbuien first flush effecten bij ZOAB-wegen minder sterk zijn dan bij wegen met een DABverharding. De open structuur van ZOAB immers veroorzaakt een forse tijdsvertraging in de afstroming. In periode van droogte is de verwachting dat een wegdek steeds sterk opgeladen wordt. De wetenschappelijke theorieën echter wijzen in een andere richting. De gedachtengang daarachter is dat inderdaad het wegdek wordt opgeladen, maar dat tegelijkertijd door het verkeer de oplading er weer wordt afgereden. Er wordt dus een soort plafond bereikt, waarboven verdere oplading niet plaats vindt. Door het RIZA is een indicatief beeld van het oplaadeffect verkregen door het meten van de wegwaterkwaliteit na een periode van 7 weken droogte (zie tabel 8). Bij DAB was voor enkele stoffen sprake van een iets sterkere verontreiniging dan bij ZOAB. Er was echter geen sprake van een veel sterkere verontreiniging na een periode van lang droog weer. ................................ Tabel 8
Gehalten in afstromend water van snelwegen na een lange periode van droogte
Stof
'Normaal'
Zwevend stof (mg/l) Kj-N (mg/l) CZV (mg/l) Olie (mg/l) Cu (µg/l) Pb (µg/l) Zn (µg/l)
153 - 354 2-3 146 - 149 3-8 91 - 163 51 - 106 225 - 493
DAB Na 7 weken droog weer
181 6,5 200 2,7 129 86 590
'Normaal'
2 - 70 0,3 - 0,5 16 - 18 < 0,1 - 0,2 14 - 107 2 - 22 18 - 133
ZOAB Na 7 weken droog weer
53 4 89 0,8 53 18 49
Om meer inzicht te verkrijgen in de first flush effecten zal een onderzoek worden opgestart aan de autosnelweg A12 nabij Bunnik. •
Effect van de verkeersintensiteiten
De te verwachten sterkere verontreiniging bij hogere verkeersintensiteit komt in de praktijk niet duidelijk naar voren in de mate van verspreiding van verontreiniging langs autosnelwegen. Uit de gegevens van de verschillende onderzoeken van Rijkswaterstaat kwam dit niet naar voren. Voor de totale massastromen van zware metalen en PAK is dat in tabel 9 nog eens weergegeven. Bij luchtconcentratie metingen blijkt echter wel dat bijvoorbeeld op plaatsen met hoge een verkeersintensiteit (bijvoorbeeld tunnels) een hoger PAK-gehalte in de lucht kan voorkomen.
Afstromend wegwater
84
................................ Tabel 9
Totale massastromen van zware metalen en PAK (mg/m weg/week) op vijf onderzoekslocaties [5]
A9 DAB A9 DAB A58 DAB A28 ZOAB A9 ZOAB
Akersloot Badhoevedorp Krabbendijke Nijkerk Spaarnwoude
Intensiteit
Chroom
Zink
Lood
Cadmium
Nikkel
Koper
PAK
47.000 74.000 21.000 39.000 78.000
3,8 2,4 2,7 0,19 0,36
89 56 69 3,1 4,9
45 27 35 0,93 0,84
0,69 0,55 0,45 0,02 0,01
3,1 1,5 2,4 0,35 0,03
17 9,5 16 1,2 1,3
3,42 3,84 2,2 1,86 0,64
•
Effect van kunstwerken
Tunnels zijn voorzien van een drainagesysteem dat het regenwater, meesleep van voertuigen en waswater afvoert. Het afvoersysteem bestaat uit verschillende pompenkelders en uiteindelijk verzameld in de pompkelders bij de tunnelingangen. Bij de tunnelingang bevindt zich een zandvang. Na bezinking wordt het water uitgeslagen naar het oppervlaktewater, terwijl het bezinksel, bestaande uit zand en slib periodiek uit de zandvang wordt verwijderd en afgevoerd. Ook bij bruggen wordt de regen opgevangen en in het algemeen via een buis afgevoerd op de bodem of naar een riolering. Door de RWS-Bouwdienst is een onderzoek [6] uitgevoerd met als doel het vaststellen van de kwantiteit en de kwaliteit van het water dat wordt weggepompt uit de pompkelders van verkeerstunnels, de kwaliteit van het slib dat achterblijft in de zandvang en de factoren die hierop van invloed kunnen zijn. In onderstaande tabel 10 zijn de resultaten van het onderzoek naar de kwaliteit van het water en het slib weergegeven. ................................ Tabel 10
Samenstelling van het afgevoerde water en slib uit diverse tunnels
Verontreiniging Tunnel
Cadmium Chroom Koper Nikkel Lood Zink Minerale olie PAK
Beneluxtunnel water slib µg/l mg/kg ds
Drechttunnel water slib µg/l mg/kg ds
Vlaketunnel water slib µg/l mg/kg ds
0,5 6,6 52 12 15 750 185 0,17
1,0 9,0 68 7,4 65 510 200 0,55
1,1 13 74 9,0 73 600 230 0,75
4,1 100 430 66 380 2700 9.300 38
5 87 920 46 680 2900 12.000 37
1,8 37 190 20 220 860 3.500 8,8
Zeeburgertunnel water slib µg/l mg/kg ds
0,5 5,2 57 6,8 6,9 380 86 0,05
6 80 650 44 630 3.400 57.000 110
Ook is een vergelijking gemaakt naar de totale jaarlijkse vuilvrachten in het water en in het slib. Uit het onderzoek komen o.a. de volgende conclusies: • De concentraties van verontreinigingen zijn niet eenduidig te relateren aan de tunnelkenmerken, zijnde: type wegdek (DAB/ZOAB), wegmeubilair en de verkeersintensiteit. • Of de kwaliteit van het tunnelwater dat wordt weggepompt, wordt beïnvloed door het wassen van de tunnelwanden is niet eenduidig vastgesteld. Volgens het onderzoek van de Bouwdienst [6] is er geen aantoonbare invloed, terwijl enkele metingen van RWS-Noord-Holland wel wijzen op een zekere mate van toxiciteit.
Afstromend wegwater
85
•
•
•
Het uitvoeren van de slibverwijderingsprocedure heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van het uitgeslagen water als gevolg van meesleep van lichte deeltjes met daaraan gebonden verontreinigingen. De totale vuilvracht (slib + water) van de tunnels wordt voor het merendeel afgevoerd met het slib en komt niet in het water terecht. Verzorgingsplaatsen
De verzorgingsplaats is een locatie waarop aanwezig zijn een benzinestation, een parkeerplaats en vaak een wegrestaurant. Benzinestations blijven buiten beschouwing omdat deze locaties zijn of worden voorzien van beschermende maatregelen in het kader van de vergunning of na de sanering in het kader van SUBAT. Wel is aandacht nodig voor het parkeerterrein. Hoewel de hoeveelheid verkeer op een parkeerterrein ten opzichte van de rijstroken zeer beperkt is, kan door lekkage uit voertuigen en door illegaal lozen of storten met name een olieverontreiniging ontstaan. Een vaak toegepaste maatregel om olieverontreiniging te voorkomen is het toepassen van een olieafscheider. Deze werkt echter eerst effectief bij grotere hoeveelheden (> 20 mg/l) en daarom vooral bedoeld voor incidentbestrijding. •
Verontreiniging van de wegberm en het grondwater in de nabijheid van de weg
Verontreiniging van de bodem en het water kan op verschillende manieren plaatsvinden. In de inleiding is al aangegeven dat de bodem en het oppervlaktewater in de directe nabijheid van de weg kan worden verontreinigd door de run-off en door verwaaiing. Men spreekt in dit geval van een diffuse verontreiniging van het milieu. Ook kan er sprake zijn dat de run-off wordt opgevangen in een systeem en via een riolering loost op het oppervlaktewater. In dit geval is er sprake van een lokale of puntverontreiniging, waarbij het oppervlaktewater direct wordt verontreinigd. De bodem zal alleen door verwaaiing worden verontreinigd. Bermonderzoek langs rijkswegen in de Randstad De Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde heeft op verschillende locaties langs druk bereden autosnelwegen een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de wegbermen en het grondwater [7]. Hierbij is voor verschillende afstanden tot de weg en op verschillende diepten in de bodem de kwaliteit onderzocht. Als referentie is de bodem onderzocht op een afstand van 200 meter tot de weg. Tabel 11 geeft een indruk van de kwaliteit van de bodem in de berm langs de A2 (Utrecht-Amsterdam) ter hoogte van hectometerpaal 52.5. Dit betreft een al lang in gebruik zijnde druk bereden autosnelweg.
Ter vergelijking zijn in tabel 12 ook de resultaten van een nog niet zo lang in gebruik zijnde weg, de A27 (Utrecht-Hilversum) ter hoogte van hectometerpaal 89.3. Hieruit blijkt dat langs de nog niet zo oude autosnelweg nog nauwelijks sprake is van een verontreiniging van de bodem. Vermeld dient te worden dat het hier ook gaat om wegen met een DAB-deklaag, die tot een sterker verontreiniging leidt.
Afstromend wegwater
86
................................ Tabel 11
De milieuhygiënische kwaliteit van de wegberm op verschillende diepten en afstanden tot de verharding op de A2 (Utrecht-Amsterdam)
Afstand tot verharding (m)
Diepte boring (cm-mv)
Fractie < 2µm (% d.s.)
pH-H20
Cd
Cr
Cu
Ni
Pb
0,8 12
100 380
36 190
35 120
85 530
Zn
As
PAKtotaal
140 720
29 55
1 40
eenheid in mg/kg d.s.
streefwaarde interventiewaarde 0,6
0-5 25 - 35 95 - 105
3,7 5,1 0,9
6,1 5,8 6,7
2,0 1,6 < 0,1
25 64 6
111 24 3
24 10 6
600 120 < 10
590 170 13
5,0 2,9 1,8
5,7 3,5 0,2
2,0
0-5 25 - 35 95 - 105
10,1 25,5 28,5
5,7 6,0 6,4
1,8 0,6 0,5
30 32 34
91 24 21
25 20 22
600 80 125
495 120 110
5,5 9,0 9,0
6,7 14 17
4,0
0-5 25 - 35 95 - 105
18,6 25,1 47,5
5,3 6,0 6,7
1,2 0,7 0,4
30 32 52
46 24 28
19 19 34
280 135 55
235 130 100
8,0 8,0 14
11 36 3,9
10,0
0-5 25 - 35 95 - 105
30,1 53,5 41,2
5,7 5,3 6,5
1,0 0,3 0,3
42 67 53
70 41 28
32 44 39
260 120 25
195 155 87
11 18 14
2,6 2,2 0,2
200
0-5
47,6
5,6
0,9
66
105
34
85
200
20
1,6
................................ Tabel 12
De milieuhygiënische kwaliteit van de wegberm op verschillende diepten en afstanden tot de verharding op de A27 (Utrecht-Hilversum)
Afstand tot verharding (m)
Diepte boring (cm-mv)
Fractie < 2µm (% d.s.)
pH-H20
Cd
Cr
Cu
Ni
Pb
0,8 12
100 380
36 190
35 120
85 530
Zn
As
PAKtotaal
140 720
29 55
1 40
eenheid in mg/kg d.s.
streefwaarde interventiewaarde 0,6
0-5 25 - 35 95 - 105
2,9 0,4 < 0,1
6,1 5,8 6,7
0,5 0,1 < 0,1
9 4 3
35 4 <1
6 3 <1
170 15 < 10
75 20 6
3,6 2,1 0,6
1,0 0,1 < 0,1
2,0
0-5 25 - 35 95 - 105
2,6 1,1 0,4
5,7 6,0 6,4
0,4 0,1 < 0,1
8 6 2
26 8 2
3 1 <1
210 40 < 10
52 18 6
2,5 2,3 1,0
0,9 0,1 0,1
4,0
0-5 25 - 35 95 - 105
1,7 1,7 < 0,1
5,3 6,0 6,7
0,3 0,1 < 0,1
8 7 3
18 12 <1
1 <1 <1
140 50 < 10
41 19 2
2,6 2,6 0,5
0,4 0,2 < 0,1
10,0
0-5 25 - 35 95 - 105
3,5 4,4 0,3
5,7 5,3 6,5
0,2 0,3 0,2
8 10 2
21 28 <1
3 <1 4
120 15 75
34 59 3
4,0 7,0 3,2
0,3 0,3 0,1
200
0-5
3,0
5,6
0,2
10
10
1
50
13
2,7
0,1
Uit de resultaten blijkt dat de verontreiniging vooral dicht bij de weg en tot een diepte van circa 40 centimeter in de bodem aanwezig is. Op circa 10 meter afstand van de weg is de kwaliteit van de bodem vergelijkbaar met het referentiepunt op 200 meter. In het algemeen kan worden geconcludeerd dat de verontreiniging afneemt bij toenemende afstand tot de weg en bij toenemende diepte onder maaiveld. Uit de resultaten blijkt tevens dat voor een aantal metalen en PAK de streefwaarde wordt overschreden en met name lood en zink een enkele maal de interventiewaarde. Met name op deze oudere autosnelwegen is sprake van het hoge loodgehalte. Bij de nieuwe wegen zal deze belasting nauwelijks meer optreden door het gebruik van loodvrije benzine.
Afstromend wegwater
87
Tabel 13 geeft inzicht van de grondwaterkwaliteit. Hieruit blijkt dat een enkele maal de streefwaarden voor zink en chroom worden overschreden. ................................ Tabel 13
De milieuhygiënische kwaliteit van het grondwater in de bermen van enkele autosnelwegen
Lokatie
Raai
Afstand tot verharding (m)
Diepte filter (m - mv)
streefwaarde interventiewaarde A-13 A-4 A-2 west A-2 oost A-27
D B C B B
0,6 0,6 0,6 0,6 0,6
1,27 - 2,97 1,36 - 3,06 1,19 - 2,89 1,22 - 2,92 1,32 - 3,02
Zn
As
Cd
Cr
Cu
Ni
Pb
µg/l
µg/l
µg/l
µg/l
µg/l
µg/l
µg/l
65 800
10 60
0,4 6
1 30
15 75
15 75
5 300
100 20 20 20 160
4,8 1,2 1,3 2,0 0,8
0,3 0,1 0,1 0,1 0,6
< 0,5 3,5 2,5 1,0 11
2,5 7,0 8,0 5,5 1,5
9 8 6 3 14
<1 <1 <1 <1 3
PAKtotaal µg/l
< 0,1 < 0,1 < 0,1 0,1 < 0,1
pH
Geleidbaarheid (µS/cm)
7,80 7,78 7,80 7,90 8,20
1181 716 620 393 164
Bermonderzoek langs de A58 te Breda Op één locatie langs de A58 ten zuiden van Breda, voorzien van ZOAB, wordt sedert de openstelling van de weg periodiek de kwaliteit van de bermbodem en het grondwater onderzocht. Uit het laatst uitgevoerde onderzoek (najaar 1999) 10 jaar na openstelling van de weg blijkt dat nog geen sprake is van accumulatie van verontreinigingen in de berm en het grondwater [8]. Onderzoek A28 (Zeist) bij in spits bereden vluchtstrook Ter vergroting van de capaciteit van een weg wordt op enkele plaatsen de vluchtstrook in de spits opengesteld voor het verkeer. Omdat bij ZOAB-wegen met vluchtstrook de kwaliteit van de run-off veel beter is als bij DAB-wegen, veroorzaakt door de buffering in het ZOAB bestond onzekerheid naar de effecten van het berijden van de vluchtstrook op de kwaliteit van de run-off. Op een locatie langs de A28 te Zeist, waar in de ochtendspits de vluchtstrook wordt bereden, is in de periode juni - november 1999 onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van het berijden van de vluchtstrook [9].
Onderzocht is of er aanwijzingen zijn of het bufferende vermogen van verontreiniging in de vluchtstrook zodanig wordt aangetast dat verhoging van de massastroom naar de wegberm zou optreden. Daartoe zijn de gevonden resultaten vergeleken met eerder onderzoek, met name met welke is uitgevoerd te Spaarnwoude. De resultaten van de vergelijking staan in tabel 14. ................................ Tabel 14
Massastromen van PAK en zware metalen via verwaaiing en run-off uitgedrukt in mg/week/meter weglengte/weghelft voor zware metalen en µg PAK per 2 weken/meter weglengte/weghelft
Afstromend wegwater
Wegdek locatie periode intensiteit
ZOAB Spaarnwoude november 1993 - maart 1994 78.000 mvt/dag verwaaiing run-off
PAK Cr Zn Pb Cd Ni Cu
567 0,2 1,3 0,7 0,0 0,0 0,6
88
76 0,2 3,6 0,2 0,0 0,0 0,7
ZOAB Zeist juni 1999 - november 1999 90.000 mvt/dag verwaaiing run-off
11 0,3 5,7 0,9 0,0 0,2 1,3
54 0,5 4,5 3,3 0,1 0,6 3,7
Uit de vergelijking blijkt dat ondanks een aantal kanttekeningen bij de vergelijkbaarheid van de studies het effect van het openstellen van de vluchtstrook slechts tot marginale verhoging van de massastromen leidt. Aangezien de factoren die verschillen tussen beide locaties kunnen veroorzaken in de richting wijzen dat te Zeist sowieso hogere massastromen verwacht konden worden, is de conclusie gewettigd dat het berijden van de vluchtstrook in de spits niet tot een nadelige effecten op de kwaliteit van de run-off leidt. Onderzoek bij La Cabine, Amsterdamseweg te Arnhem In opdracht van NUON Water is door het KIWA een onderzoek uitgevoerd welke risico’s kleven aan de infiltratie van run-off en het spatwater in de bodem op de kwaliteit van het grondwater en uiteindelijk op de kwaliteit van het drinkwater dat NUON ter plaatse van de onderzochte locatie bereid [1]. Het onderzoek vond plaats in de 1-jaarszone van het pompstation La Cabine, welke zone wordt doorsneden door de Amsterdamseweg, een weg met 2 x 2 rijstroken, zonder vluchtstroken en met een verharding van dicht asfaltbeton. De run-off verzamelt zich via molgoten langs de weg in enkele laagtes (poelen) in het terrein en infiltreert van daaruit in de bodem. Deze poelen bevinden zich in de directe omgeving van het pompstation La Cabine. Het spatwater komt rechtstreeks op de bodem terecht en infiltreert op deze wijze in de bodem.
Onderzoek is gedaan naar de run-off en het spatwater en de processen van het water in de onverzadigde zone. Vervolgens zijn ook de processen in de verzadigde zone en de invloed van verdunning en zuivering op de kwaliteit van het opgepompte water onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat een groot aantal bekende en minder bekende verontreinigende stoffen in de run-off en het spatwater kon worden aangetoond in over het algemeen lage concentraties. De concentraties van de onderzochte stoffen overschrijden aan het maaiveld (in de run-off en het spatwater) in lichte mate de normen uit het Waterleidingbesluit en het Infiltratiebesluit. In de bodem worden in lichte mate de streefwaarden van de Wet bodembescherming overschreden. Incidenteel wordt de interventiewaarde overschreden. Ook is onderzoek uitgevoerd naar de concentraties in de bodem en het percolerende water onder de poelen in de onverzadigde en verzadigde zone. Op basis van berekeningen is gekeken naar de voortschrijding van het verzadigingsfront richting grondwater. Uit de resultaten blijkt dat met name onder de poelen voor de grond de streefwaarde voor lood, zink, minerale olie en een enkele organische stof wordt overschreden. Een enkele maal wordt de interventiewaarde voor lood overschreden. Uit de metingen aan het percolaat blijkt dat voor lood geen consistente verschillen zijn in de concentraties in het infiltrerende water in de poelen en het op 10 en 80 centimeter diepte onderschepte percolerende water. De concentraties liggen in het percolerende water vaak onder de streefwaarde. Voor zink is de concentratie in het infiltrerende water lager dan in het percolaat. Er zijn geen consistente verschillen tussen de concentraties in het percolaat op de verschillende diepten. Dit wijst er op dat de bodem over deze diepte verzadigd is met zink.
Afstromend wegwater
89
In het grondwater zijn slechts incidenteel licht verhoogde concentraties aangetoond. Tengevolge van het spatwater wordt in de toplaag van de bodem naast de weg een accumulatie van zware metalen gevonden. De concentraties liggen evenwel onder of gelijk aan de streefwaarde. In het grondwater zijn de verontreinigingen niet aantoonbaar of liggen vlak boven de detectiegrens. Figuur 1 geeft een schematische dwarsdoorsnede van de onderzoekslocatie met de gemiddelde concentraties op de verschillende diepten. ................................ Figuur 1
Schematische dwarsdoorsnede van de onderzoekslocatie met gemiddelde concentraties op verschillende diepten voor lood, zink, pyreen en olie (n.a. = niet aantoonbaar)
neerslag
twater spa
2C
2B 2A
2F
2E
La Cabine menging & zuivering
run-off 1A
2D
A'damseweg
poel
0,1 m
1B
0,4 m
1C
onverzadigde zone
8 à 16 m
2F
1D
80m -mv
v e rz a d
ig d e zo ne
130m -mv 100 à 500 m
Concentraties route spatwater in µg/l
Concentraties route run-off in µg/l Lood
Zink
Pyreen
Olie
1A
39
175
0,23
963
1B
15
299
0,037
360
1C
8
200
0,035
194
1D
n.a.
8
0,01
n.a.
2A + 2B 2G
Lood
Zink
Pyreen
Olie
6
52
0,11
190
n.a.
9
n.a.
n.a.
Onderzoek langs zes provinciale wegen in Noord- en Zuid-Holland [4] In tabel 15 zijn de gestandaardiseerde gehalten van de verontreinigingen in de bodem opgenomen. Deze zijn gestandaardiseerd omdat de gemeten gehalten sec nog niets zeggen over het verontreinigingsniveau. Hogere lutum- en organisch stofgehalten zorgen voor een groter absorberend vermogen van de bodem. Om verschillende
Afstromend wegwater
90
locaties te kunnen vergelijken zijn de gemeten omgerekend naar een standaard bodem met 10 % organische stof en 25 % lutum. De waarden in de tabellen 15 en 16 zijn vergeleken met de streef- en interventiewaarden uit de Wet bodembescherming.
................................ Tabel 15
Gestandaardiseerde gehalten in de bodem in mg/kg d.s. bij N244
................................ Tabel 16
Locatie
N 244 (Akersloot - Alkmaar)
Streefwaarde interventiewaarde
Afstand wegdek Diepte cm - mv
2,3 10
2,3 100
7 10
2,3 10
2,3 100
7 10
Cadmium Koper Nikkel Lood Zink Chroom PAK 10-VROM Minerale olie
0,43 25 15 77 89 13 1,6 50
< 1,72 <2 9 2 7 9 n.a < 50
0,25 17 16 57 71 20 0,29 17
0,16 11 13 32 51 14 1,3 37
< 0,16 7 11 10 29 10 < 0,7 < 50
0,12 17 15 38 92 19 0,49
Locatie
N 209 (Hazerswoude Dorp - Hazerswoude - Rijndijk)
Gestandaardiseerde gehalten in de bodem in mg/kg d.s. bij de N 209
0,8 - 12 36 - 190 35 - 120 85 - 530 140 - 720 100 - 380 1 - 40 50 - 5.000
Streefwaarde interventiewaarde
Afstand wegdek Diepte cm - mv
Cadmium Koper Nikkel Lood Zink Chroom PAK 10-VROM Minerale olie
1 10
1 280
7,5 10
1 10
1 280
7,5 10
0,14 18 19 36 71 19 0,6 62
< 0,17 5 10 7 17 17 1,5 <5
0,43 46 26 143 117 21 4,05 25
0,49 29 22 80 123 26 3,25 102
< 0,17 2 16 8 14 23 < 0,7 < 50
0,46 22 18 63 88 18 4,15 40
0,8 - 12 36 - 190 35 - 120 85 - 530 140 - 720 100 - 380 1 - 40 50 - 5.000
In de bovenste 10 centimeter van de wegberm worden aanmerkelijk hogere gehalten gemeten dan in de diepere lagen in de bodem. Dit stemt overeen met eerdere onderzoeken op locaties langs autosnelwegen. Uit de toetsing aan de streef- en interventiewaarden uit de wet bodembescherming blijkt dat de verontreiniging erg meevalt. Slechts in één van de vier toplaagmonsters worden de streefwaarden voor koper lood en olie overschreden. Verder is op bijna alle locaties in de toplaag het gehalte van de PAK hoger dan de streefwaarde. De overschrijdingen zijn alle overigens beperkt. Uit de grondwater onderzoeken blijkt dat geen overschrijdingen van de streefwaarden van zware metalen, PAK en minerale olie worden aangetroffen.
Afstromend wegwater
91
Bijlage 2
Beschrijving van het bestuurlijk en juridisch kader
...................................................................................
In hoofdstuk 3 is aangegeven wat de belangrijkste bestuurlijke en juridische kaders zijn. Onderstaand wordt een uitgebreider overzicht gegeven.
1
Wegenverkeerswet (Wvw)
In het eerste lid van artikel 2 van de Wegenverkeerswet, is vastgelegd dat de krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot het verzekeren van de veiligheid en de bruikbaarheid van de weg. Hierbij moet zoveel mogelijk de vrijheid van het verkeer gewaarborgd worden. Verder stelt het tweede lid van dit artikel dat: • door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade, alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, voorkomen of beperkt moet worden en dat; • door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of de functie van objecten of gebieden, eveneens voorkomen of beperkt moet worden. De Memorie van Toelichting op dit artikel stelt, dat zodoende het begrip "milieu", zoals in de Wet milieubeheer omschreven, ook voor de Wegenverkeerswet van toepassing is.
2
Wet bodembescherming (Wbb)
Uitgangspunten
Het uitgangspunt van de Wet bodembescherming (Wbb) is het multifunctionaliteitsbeginsel. Dit beginsel wordt in het eerste lid van artikel 1 van de Wbb aan de hand van de omschrijving van "het belang van de bescherming van de bodem" omschreven: het belang van het voorkomen, beperken of ongedaan maken van veranderingen van hoedanigheden van de bodem, die een vermindering of bedreiging betekenen voor de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant en dier heeft. De bodem heeft bijvoorbeeld functionele eigenschappen ten aanzien van bouwwerken, de winning van grondwater en delfstoffen en de ecologische kringlopen. Het wettelijk uitgangspunt houdt in dat de bodem de capaciteiten moet blijven behouden om ook in de toekomst, deze functies te blijven vervullen. De Wbb is een raamwet, waarin door middel van algemene maatregelen van bestuur (amvb's) emissie beperkende eisen kunnen worden gesteld. Tevens wordt de mogelijkheid geboden om regels te gegeven voor de bescherming van kwetsbare gebieden in de provinciale milieuverordeningen. Daarnaast draagt de Wbb een integraal karakter: in de wet is de verhouding met andere milieuhygiënische wetgeving duidelijk aangegeven.
Afstromend wegwater
92
Er wordt een onderscheid gemaakt in oude en nieuwe gevallen van verontreiniging. Verontreinigingen uit de periode voor de inwerkingtreding van de Wet bodembescherming (1 januari 1987) zijn oude gevallen, de verontreinigingen in de periode daarna zijn nieuwe gevallen. Onder nieuwe gevallen van verontreiniging worden in ieder geval verstaan die verontreinigingen veroorzaakt door handelingen zoals omschreven in artikel 6 tot en met 11 van de Wbb (nadere uitleg volgt hieronder). In deze artikelen wordt ook de mogelijkheid gegeven om door middel van algemene maatregelen van bestuur nadere eisen te stellen ter bescherming van de bodem. Hoofdzaken Wbb
Zorgplicht In artikel 13 van de Wbb is vastgelegd dat ieder die op of in de bodem handelingen verricht, als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11, en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, verplicht is alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. (Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen). Brongerichte eisen In artikel 6 van de Wbb is vastgelegd dat bij algemene maatregel van bestuur (amvb) in het belang van de bescherming van de bodem regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het verrichten van handelingen waarbij stoffen die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten, op of in de bodem worden gebracht, ten einde deze aldaar te laten. Hiertoe behoren (o.a.) regels met betrekking tot het op of in de bodem doen uitstromen van verontreinigd water of slib. Bodemkwaliteitseisen Naast de bovengenoemde eisen kunnen bij algemene maatregel van bestuur bodemkwaliteitseisen worden opgesteld, waarbij wordt aangegeven in welke toestand de bodem tenminste moet verkeren. De kwaliteitseisen dienen door de betrokken overheidsorganen in acht te worden genomen en moeten zoveel mogelijk worden bereikt of gehandhaafd. Overig Daarnaast geeft de Wbb de procedures aan met betrekking tot het opstellen van bodemkwaliteitseisen, de gebiedsgewijze bescherming, maatregelen van bijzondere aard (meldingen, onverwijld handelen in geval van calamiteiten), instellen van adviesorganen en uitvoeren onderzoek. Tevens zijn er bepalingen opgenomen met betrekking tot financiën, handhaving en beroepskwesties. Relevante besluiten op basis Wbb
In het kader van de Wbb zijn bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld in het belang van de bodem. Twee besluiten die in dit verband van belang kunnen zijn, zijn het Infilitratiebesluit bodembescherming en het Lozingenbesluit bodembescherming.
Afstromend wegwater
93
Infiltratiebesluit bodembescherming (20 april 1993) Het infiltratiebesluit geeft regels met betrekking tot infiltratie van uit oppervlaktewater verkregen water in de bodem, bedoeld voor aanvulling van de drinkwatervoorziening. Voor wat betreft de run-off wordt dit besluit niet van toepassing geacht omdat run-off geen oppervlaktewater is. Lozingenbesluit bodembescherming (8 december 1997) Het Lozingenbesluit bodembescherming definieert een lozing in de bodem als: "het definitief in de bodem brengen of doen brengen van vloeistoffen". Er wordt onderscheid gemaakt in lozingen van huishoudelijk afvalwater, van koelwater en van overige vloeistoffen. Bij lozing van overige vloeistoffen wordt volgens de Nota van Toelichting bij het Lozingenbesluit bodembescherming gedacht aan verschillende handelingen, zoals bijvoorbeeld het systematisch lozen in de bodem van andere vloeistoffen dan vloeibare afvalstoffen van huishoudelijke aard of koelwater. Een ontheffing voor de lozing van overige vloeistoffen wordt voor maximaal vier jaar verleend, met de mogelijkheid na die periode opnieuw ontheffing te verlenen.
In artikel 2 van het Lozingenbesluit bodembescherming is aangegeven welke soorten lozingen niet onder dit besluit vallen. Het betreft onder andere lozingen in de bodem van hemelwater of drinkwater, indien daaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd, de concentratie van verontreinigende stoffen niet door een bewerking is toegenomen of daaraan geen warmte is toegevoegd. De vraag is of er bij afstromend wegwater sprake is van een bewerking of toevoeging van verontreinigende stoffen door het wegverkeer, zoals bovenbedoeld. Gezien het feit dat enkel bij ZOAB de kwaliteit van afstromend hemelwater vergelijkbaar is met regenwater en bij de andere typen wegdek de kwaliteit slechter is, lijkt het Lozingenbesluit derhalve van toepassing. In de praktijk blijkt dat verschillend met de toepassing van het Lozingenbesluit bodembescherming wordt omgegaan en dat duidelijkheid gewenst is. Aan een ontheffing dienen onder andere voorschriften te worden verbonden die het volgende regelen: • onderzoek naar de samenstelling en hoeveelheid van de te lozen vloeistof; • onderzoek naar de hoedanigheid van de bodem; • de wijze waarop de lozing in de bodem moet plaatsvinden. De ontheffing van ten hoogste vier jaar mag alleen worden verleend als: • lozing op de riolering of een andere wijze van afvoer niet mogelijk is, en; • dat op de lange termijn geen gevaar voor verontreiniging van de bodem bestaat. Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterbescherming (BSB) Het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterbescherming geeft regels met betrekking tot de toepassing van bouwstoffen. Dit besluit is tevens een besluit op grond van de Wvo. Hieronder vallen zowel steenachtige bouwstoffen als grond. Dit besluit is in dit kader op tweeërlei wijze van belang. Enerzijds kunnen de toegepaste bouwstoffen in de wegconstructie (fundering, wegdek of berm) mede
Afstromend wegwater
94
van invloed zijn op de kwaliteit van de bodem. Het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterbescherming stelt voorwaarden aan samenstelling en uitloging van de bouwstoffen. Het besluit maakt het onder meer mogelijk dat bij de aanleg of reconstructie van een weg (licht) verontreinigde grond kan worden toegepast in de wegbermen. Anderzijds beïnvloedt het in de berm afstomend wegwater de kwaliteit van de bermgrond, en daarmee de wijze waarop deze grond in het kader van het Bouwstoffenbesluit bodemen oppervlaktewaterbescherming herbruikbaar is. Op basis van het Bouwstoffenbesluit bodem en oppervlaktewaterbescherming mag schone grond zonder beperkingen op de bodem worden gebracht en de overige bouwstoffen, zijnde niet schone grond, slechts in een werk. De Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet (MVG) maakt het mogelijk om licht verontreinigde grond her te gebruiken als bodem. Als randvoorwaarde geldt dat de grond van vergelijkbare of betere kwaliteit moet zijn als de ontvangende bodem. Om dit aan te tonen moet voor het ontvangende gebied een bodemkwaliteitskaart (incl. bodembeheersplan) zijn opgesteld. Het BSB houdt rekening met de mogelijkheid dat op grond van de Wet milieubeheer gebieden worden aangewezen waarbinnen de bodemkwaliteit bij voorkeur moet verbeteren. Zo kunnen er (door Provinciale Staten) gebieden aangewezen worden (zogenaamde bijzondere bodemgebieden), die worden gevrijwaard van de aanvoer van (licht) verontreinigde grond met de bedoeling deze te vermengen met de bodem.
3
Wet milieubeheer
Een lozing op een riool valt altijd onder de Wet milieubeheer. Hierbij is het van belang goed te realiseren welke definitie de Wet milieubeheer voor riool hanteert. Een riolering is een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. Er moet dus ingezameld en getransporteerd worden; een transportleiding van punt A naar B, zonder dat er andere lozingen op de leiding plaatsvinden is dus geen riool. Wie eigenaar of beheerder is doet er verder niet aan toe. Op grond van artikel 10.15 eerste lid van de Wet milieubeheer zijn lozingen vanuit niet-inrichtingen op de riolering verboden. Op dit verbod wordt o.a. uitzondering gemaakt voor "afstromend hemelwater". Wegen zijn geen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, dus deze uitzondering op het verbod is ook hier van toepassing. Lozing van run-off op de riolering is derhalve niet verboden. Er is echter wel een mogelijkheid dat nadere eisen gesteld worden aan deze lozingen (via het Besluit lozingsvoorschriften niet-inrichtingen) en dat kan in bepaalde gevallen zeer relevant zijn. Criteria om nadere eisen te stellen zijn: • Doelmatige werking van de zuivering (van belang in verband met "dun" water problematiek) en bijbehorende apparatuur, inclusief verwerkbaarheid van zuiveringsslib.
Afstromend wegwater
95
• •
Doelmatige werking van de riolering (van belang in verband met capaciteit van de riolering) en bijbehorende apparatuur, inclusief verwerkbaarheid van rioolslib. Bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Voor de plaats waar de riolering loost op oppervlaktewater kunnen op grond van een waterkwaliteitstoets nadere eisen worden gesteld aan de kwaliteit en/of kwantiteit van het te lozen afvalwater. In extreme vorm kan de nadere eis bestaan uit een verbod. Provinciale regelgeving
Op grond van de Wet milieubeheer (artikel 1.2, eerste lid) stellen Provinciale Staten een provinciale milieuverordening (PMV) vast. Bij de verordening worden, voor zover dit naar het oordeel van Provinciale Staten van meer dan gemeentelijk belang is, verdere regels gesteld ter bescherming van het milieu. Via een IPO-modelverordening hebben de provincies een gezamenlijk model voor de PMV opgesteld. De afzonderlijke PMV’s kunnen op onderdelen van dit model afwijken. Tot de verplichte onderwerpen in de PMV behoren o.a. regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in de bij de verordening aangewezen gebieden. In de PMV zijn al deze gebieden aangeduid als milieubeschermingsgebieden voor grondwater, ofwel grondwaterbeschermingsgebieden. In de meeste PMV’s is een verbod opgenomen voor het aanleggen, het hebben en het reconstrueren van wegen in waterwingebieden en beschermingszones. In waterwingebieden (het eigenlijke puttenveld, ook wel 60-dagenzone genoemd) is dit verbod absoluut, met uitzondering van bestaande wegen. In beschermingszones (de 25-jaarszone of 100-jaarszone genoemd) kan de provincie onder voorwaarden een ontheffing van dit verbod verlenen. Bij de ontheffing kunnen eisen worden gesteld waarmee met de aanleg of reconstructie rekening moet worden gehouden. Eén van de eisen zou kunnen zijn het treffen van maatregelen die voorkomen dat de run-off de bodem en het grondwater verontreinigd. Een aantal provincies maakt onderscheid in kwetsbaarheid van gebieden. Dit kan gevolgen hebben voor de aard van de eisen die gesteld worden. Op grond van de PMV is het verboden om in grondwaterbeschermingsgebieden een lozing in de bodem uit te voeren. Voor nieuwe lozingen kan geen ontheffing verleend worden. Voor de definitie van het begrip lozing in de bodem wordt in de PMV aangesloten bij hetgeen hieronder in het Lozingenbesluit bodembescherming wordt verstaan. Lozing in de bodem is in de PMV gedefinieerd als: het definitief in de bodem brengen van vloeistoffen, met uitzondering van de lozingen als bedoeld in artikel 2 Lozingenbesluit bodembescherming. Op grond van dit artikel (artikel 2.1.b.) is het Lozingenbesluit bodembescherming - en daarmee het verbod in de PMV - niet van toepassing op (o.a.) hemelwater waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd, de concentratie van verontreinigende stoffen niet door een bewerking is toegenomen en waaraan geen warmte is toegevoegd (zie verder onder 3.3 Wet bodembescherming). Overigens gelden de verboden activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden niet voor zover wordt voldaan aan de daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde algemene voorschriften. Een
Afstromend wegwater
96
aantal provincies heeft algemene voorschriften voor wegen vastgesteld. Hierin zijn ook bepalingen opgenomen over afstromend wegwater. Als ervan uit wordt gegaan dat het verboden is run-off te lozen in grondwaterbeschermingsgebieden, is het noodzakelijk algemene voorschriften op te stellen teneinde dit wel mogelijk te maken.
4
Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)
Het doel van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) is het voorkomen en bestrijden van verontreiniging van het oppervlaktewater. Om de doelstelling te halen kent de Wvo o.a. de volgende reguleringsinstrumenten: • Het relatief lozingsverbod (het vergunningstelsel). • Algemene regelgeving naast of in plaats van een vergunning. Relatief lozingsverbod (het vergunningstelsel)
Een relatief lozingsverbod betekent dat sprake is van een verbod tenzij men in het bezit is van een vergunning. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wvo is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, in oppervlaktewater te brengen. Binnen het Wvo-vergunningstelsel wordt onderscheid gemaakt tussen: • Rechtstreekse (directe) en indirecte lozingen. • Lozingen met behulp van een werk en lozingen op andere wijze dan met behulp van een werk. Rechtstreekse lozingen op oppervlaktewater kunnen plaatsvinden met behulp van een werk of op andere wijze dan met behulp van een werk (beide vormen zijn vergunningplichtig). Indirecte lozingen zijn lozingen met behulp van een werk dat op een ander werk is aangesloten (bijvoorbeeld een lozing op een gemeentelijke riolering). Alleen aangewezen categorieën van indirecte lozingen zijn vergunningplichtig op grond van de Wvo. De manier van lozen is bepalend voor de vraag of een lozingsvergunning is vereist en zo ja, welk artikel(lid) van de Wvo hierop van toepassing is. Lozing op oppervlaktewater van run-off kan in alle hiervoor genoemde situaties voorkomen. Er is echter geen categorie aangewezen indirecte lozingen die aansluit bij de lozing van run-off, derhalve is bij indirecte lozing geen Wvo-vergunning nodig. De lozingsvergunningen worden verleend door de waterkwaliteitsbeheerder. Dit beheer berust bij het Rijk voor wat betreft de Rijkswateren en voor de overige wateren bij de regionale waterkwaliteitsbeheerder (waterschappen, hoogheemraadschappen). Voor lozing van run-off betekent dit, dat de beheerder van het oppervlaktewater waarop zal worden geloosd, voorwaarden aan de kwaliteit en/of de wijze van behandelen kan stellen.
Afstromend wegwater
97
Algemene regelgeving
Sinds 1 maart 1993 kent de Wvo de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (amvb) algemene regels te stellen ter regulering van bepaalde, aangewezen lozingen. Het stelsel van algemene regels in de Wvo is vergelijkbaar met de regeling in de Wm. Onderscheid kan worden gemaakt in drie soorten algemene regels: • Algemene regels die de vergunningplicht opheffen of vervangen (artikel 2a, eerste en tweede lid, van de Wvo). Uitgangspunt bij dit type algemene regels is dat in een amvb een zodanig dekkend pakket van voorschriften voor een bepaalde categorie van lozingen kan worden gegeven, dat een individuele beoordeling van een lozing door middel van vergunningverlening niet meer nodig is. • Algemene regels die naast een individuele vergunning kunnen worden gesteld (artikel 2a, eerste lid, van de Wvo). Uitgangspunt bij dit type algemene regels is, dat bepaalde aspecten van een categorie van lozingen standaard in een amvb worden geregeld. Daarnaast blijft echter een individuele beoordeling van een lozing door middel van vergunningverlening noodzakelijk. Een lozer moet in dit geval dus zowel aan de vergunningvoorschriften voldoen als aan de standaardvoorschriften die in de amvb zijn gesteld. • Instructieregels aan het vergunningverlenend gezag (artikel 2d van de Wvo). Dit type algemene regels richt zich niet tot een lozer maar tot het tot vergunningverlening bevoegde gezag. In een "instructie-amvb" kan het bevoegd gezag worden opgedragen om bepaalde voorschriften in een vergunning te verwerken. Het voordeel van dit type algemene regels is dat een lozer maar met één document te maken heeft. Instructieregels kunnen ingevolge artikel 2e van de Wvo ook in een provinciale milieuverordening worden gesteld. De instructies kunnen echter niet tot de Minister van Verkeer en Waterstaat zijn gericht. (zie artikel 2e, tweede lid). Reikwijdte
Indien duidelijk is dat een lozing of activiteit onder de werkingssfeer van de Wvo valt, resteert de vraag welke inhoudelijke voorschriften in een vergunning (of in algemene regels) mogen worden gesteld. In andere woorden: wat is de reikwijdte van het reguleringsinstrumentarium? Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Wvo, moeten aan de vergunning te verbinden voorschriften strekken tot bescherming van de belangen waarvoor het vereiste van vergunning is gesteld, te weten: het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van het oppervlaktewater. Hoewel niet van toepassing voor de lozing van run-off op de gemeentelijke riolering omdat dit geen aangewezen categorie betreft waarvoor een vergunningplicht geldt, is onderstaande uitbreiding van de Wvo wel belang. Dit omdat hiermee wel wordt aangegeven hoe een afweging met betrekking tot doelmatigheid voor het op het riool brengen van dergelijke lozingen van run-off op de riolering kan worden gemaakt. In 1988 is bij wetswijziging artikel 1, vijfde lid, van de Wvo aangevuld met het zogenoemde criterium van de doelmatige werking van zuiveringstechnische werken. Op grond hiervan is sinds 1 januari 1991 mogelijk om in een vergunning voor indirecte lozingen ook voorschriften op te nemen ter bescherming van de doelmatige werking van zuiveringsinrichtingen en bijbehorende gemalen en persleidingen. Het criterium van de doelmatige werking is indertijd bij amendement voorgesteld. Blijkens de toelichting bij
Afstromend wegwater
98
dit amendement moet het begrip "doelmatige werking" ruim worden opgevat. Onder dit begrip vallen aspecten als het reguleren van onregelmatige lozingen, het voorkomen van stank en hinder op zuiveringsinrichtingen, het beschermen van de kwaliteit van het zuiveringsslib en het zo nodig kunnen tegengaan van sterk verdunde afvalwaterlozingen. Opmerkelijk is dat het criterium in feite ook een bedrijfseconomische betekenis heeft. Doelmatig werken van een rwzi slaat dus ook op economisch doelmatig werken. Zuivering van afvalwater moet tegen de laagst maatschappelijke kosten kunnen plaatsvinden!
5
Waterschapswet
Voor de aansluiting van het gemeentelijk rioolstelsel op de rioolwaterzuiveringsinstallatie heeft een gemeente een aansluitvergunning nodig van het waterschap dat deze zuivering exploiteert. De Unie van Waterschappen heeft hiertoe een modelvergunning opgesteld. Voorzover deze vergunningplicht wordt geëffectueerd, en dat is lang niet altijd het geval, worden er tot nu voornamelijk kwantiteitseisen in opgenomen. De aansluitvergunning biedt de zuiveringsbeheerder echter ook de mogelijkheid om kwaliteitseisen te stellen aan het aangevoerde rioolwater. Met name hechten de zuiveringsbeheerders steeds meer belang aan het weghouden van "dun water" (water met weinig organisch afbreekbaar materiaal) van de zuivering, omdat dit het zuiveringsproces verstoort. In de aansluitvergunning kunnen hierover eisen worden opgenomen.
6
Tracéwet
De Tracéwet geeft de procedure aan die gevolgd moet worden bij aanleg of reconstructie van rijks(vaar)wegen en spoorwegen. De procedure bevat een verplichte milieu-effectrapportage. Deze procedure begint met een startnotitie, gevolgd door een studie naar de effecten van de voorgestelde ingrepen en wordt afgerond met een zogenaamd Tracébesluit. Het is de bedoeling dat er tijdens de procedure door onderzoek, inspraak en dergelijke, genoeg informatie wordt verzameld om een verantwoorde beslissing te nemen over het tracé. In het geval van wegaanleg of -verbetering moeten bij de te verzamelen informatie ook de effecten van run-off worden betrokken. Bij de afweging over de te kiezen variant zal deze informatie mee moeten wegen.
Afstromend wegwater
99
Bijlage 3
Advies Technische commissie bodembescherming aan de minister van VROM
...................................................................................
Afstromend wegwater
100
Bezoekadres: J.L. van Rijweg 129 Zoetermeer Postadres: Postbus 30947 2800 GX Den Haag Telefoon: 079-3716662 fax: 079-3716720 email:
[email protected]
technische commissie bodembescherming
Aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Postbus 30945 2500 GX Den Haag
TCB S42(2001)
Den Haag, 27 augustus 2001
Betreft: Advies CIW-rapport ‘Afstromend wegwater’
Mijnheer de Minister, In uw brief van 18 juni 2001, met kenmerk BWL / 2001062699, heeft u de Technische commissie bodembescherming (TCB) om advies gevraagd over het rapport ‘Afstromend wegwater’ (concept d.d. 9 maart 2001). Dit rapport is opgesteld door een werkgroep van de Commissie Integraal Waterbeheer (CIW). In het rapport wordt infiltratie in de bodem voorgesteld als behandeling van afstromend wegwater. De TCB wordt gevraagd of infiltratie in de bodem in alle gevallen een geschikte behandelingsmethode is voor afstromend wegwater en of het ecologisch bermbeheer niet in de weg staat. Algemene opmerkingen
De TCB stelt het op prijs om over deze materie geraadpleegd te worden. Echter, we zijn van mening dat de probleemstelling van het rapport beperkt is. De problematiek die aan de orde wordt gesteld, behandelt slechts een marginaal gedeelte van het totale vraagstuk van bodemverontreiniging als gevolg van emissies vanaf wegen. Het rapport beperkt zich tot de vervuiling ontstaan door afstromend wegwater, terwijl de grootste vervuiling wordt veroorzaakt door verwaaiing. De TCB ziet graag een meer integrale benadering als basis voor de aanpak van het probleem. Alvorens in te gaan op de vraag die aan de TCB is voorgelegd, volgen hieronder een aantal opmerkingen over het rapport: -
Een belangrijk punt in het CIW-rapport is de stelling dat verontreiniging veroorzaakt door afstromend wegwater beduidend minder is bij ZOAB-wegen. Dit zou blijken uit de tabel zoals weergegeven op pagina 23 van het rapport. Naar onze mening is het verschil alleen waarneembaar in het geval van de zware metalen. Verder is de empirische basis waarop deze gegevens berusten niet duidelijk. Het is bijvoorbeeld onduidelijk of het schoonmaken van de ZOABwegen, wat volgens het rapport twee keer per jaar moet gebeuren, is meegenomen in de berekeningen.
Afstromend wegwater
101
-
Tabel 1 op pagina 23 laat zien dat er geen relatie bestaat tussen de verkeersintensiteit en de hoeveelheid verontreiniging in afstromend wegwater. Dit vinden wij opmerkelijk en verdient naar onze mening nadere aandacht.
-
Door de aanleg van ZOAB-wegen wordt volgens het rapport al een groot deel van de verontreiniging aangepakt. Wij wijzen er op dat er aan het gebruik van ZOAB ook nadelen kleven. Door de open structuur van het wegdek moet er in geval van vorst veel meer strooizout gebruikt worden met nadelige effecten voor de omgeving. Ook is ZOAB minder duurzaam.
-
Het rapport van de CIW richt zich met name op snelwegen. Echter de problematiek van een verontreiniging door afstromend wegwater doet zich ook voor bij provinciale wegen. Hier zal het afstromend wegwater veel sneller in de berm verdwijnen omdat er vaak geen vluchtstrook aanwezig is en omdat het geen ZOAB-wegen betreft. Bovendien kunnen bij niet-snelwegen eerder spelende kinderen. en wegrecreanten in de berm en aanliggend terrein verwacht worden. Daarom moeten hier wellicht strengere eisen worden gesteld aan de milieuhygiënische kwaliteit van de berm. De TCB pleit voor een betere uitwerking van de problematiek van afstromend wegwater bij provinciale wegen.
Infiltratie van afstromend wegwater in de bodem
Als maatregel voor de behandeling van afstromend wegwater wordt in het CIWrapport infiltratie in de bodem als de minst ongunstige variant gezien. Dit omdat ‘de verontreinigingen in de bodem veel minder mobiel zijn dan in het compartiment water en omdat in de bermbodem de verontreiniging beperkt blijft tot de bovenste laag’. Deze toplaag zou dan, nadat een in overleg met het bevoegde gezag vastgestelde graad van verontreiniging is bereikt, gecontroleerd moeten worden verwijderd en afgevoerd. Volgens het CIW geven metingen en berekeningen aan dat doorslag van de toplaag pas na vele jaren is te verwachten. In het CIW-rapport wordt gesteld dat ‘in de bermbodem de verontreiniging altijd beperkt blijft tot de bovenste laag’. De commissie meent dat dit niet in het algemeen gesteld kan worden. Afhankelijk van de bodemgesteldheid kunnen de verontreinigende stoffen in het afstromend wegwater via de berm het grondwater bereiken, worden geabsorbeerd in een in dikte variabele bovenlaag van de berm of van de berm afspoelen. Alleen in bermen die een voldoende infiltratie- en absorptiecapaciteit hebben zal de verontreiniging zich tot de bovenlaag beperken. De berm wordt in het CIW-rapport voorgesteld als een geconstrueerde infiltratieinrichting, hetgeen in werkelijkheid niet het geval is. Om het gewenste effect te bereiken, zal bij de aanleg van nieuwe wegen of het onderhoud van bestaande wegen telkens bekeken moeten worden of de berm de gewenste eigenschappen bezit, en zonodig zal de berm- bodem door een andere grondsoort moeten worden vervangen. Het is de vraag of dit vanuit ecologisch oogpunt wenselijk is. De uniformiteit die zo ontstaat in bermen is in tegenspraak met de wens van Rijkswaterstaat om de algemene natuurkwaliteit te versterken door goed bermbeheer (‘Natuur over wegen’, 1995). Indien doorslag dreigt moet de toplaag volgens de CIW worden vervangen. Dit facet zou volgens de CIW kunnen worden geïntegreerd in het reguliere bermbeheer. Bij dit beheer wordt namelijk regelmatig de toplaag afgeschraapt, omdat anders na verloop van tijd de berm teveel ophoogt waardoor het afstromen van water naar de berm wordt belemmerd. Gesteld wordt dat door het afschrapen de kans dat het doorslagpunt wordt bereikt klein is. De TCB zou graag gekwantificeerd zien hoeveel van de verontreiniging wordt meegenomen bij het afschrapen van de berm. Ook betekent dit dat er nog steeds controle moet plaatsvinden (bij alle soorten wegen) om te bepalen of inderdaad het doorslagpunt niet wordt bereikt.
Afstromend wegwater
102
In het rapport wordt onderscheid gemaakt tussen kwetsbare en niet kwetsbare gebieden. Voor beide type gebieden wordt gezegd dat infiltratie in de bodem de beste oplossing zou zijn. De TCB pleit er voor om in kwetsbare gebieden voor een bezinkvijver te kiezen. Hierdoor wordt de berm niet belast en wordt de verontreiniging gecontroleerd afgevoerd. De nadelige effecten voor de bodem worden dan wat aard en omvang betreft zoveel mogelijk béperkt. Een helofytenfilter is niet geschikt de capaciteit daarvan gering is en bovendien niet het gewenste effect heeft bij zware metalen. Conclusie
De vraag of infiltratie in alle gevallen geschikt is voor de behandeling van afstromend wegwater en of het een ecologisch bermbeheer niet in de weg staat kan niet in zijn algemeenheid op grond van de informatie uit het rapport worden beantwoord. Bij de grote snelwegen, waar een grote vluchtstrook aanwezig is, waar ZOAB ligt, en waar de verwaaïngscomponent relatief klein is, zou infiltratie wellicht een voor de hand liggende oplossing voor verontreiniging door afstromend wegwater zijn. Hierbij zouden dan wel aanvullende voorwaarden moeten worden opgenomen ten aanzien van regulier bermbeheer en controle op doorslag. Voor de kleinere provinciale wegen en voor wegen die door kwetsbare gebieden gaan moeten aanvullende maatregelen genomen worden. In uw adviesaanvraag noemt u het probleem van infiltratie van afstromend hemelwater afkomstig van daken met een zinken dakgoot, en dat hier wellicht eenzelfde oplossing voor zou kunnen gelden. De TCB ziet echter weinig overeenkomsten, en vindt dat dit probleem eerst apart moet worden onderzocht voordat er beleidskeuzen kunnen worden gemaakt. Hoogachtend, de voorzitter van de Technische commissie bodembescherming
Ir. L.E. Stolker-Nanninga.
Afstromend wegwater
103
Bijlage 4
Bespreking door de subwerkgroep van het advies van de Technische commissie bodembescherming (TCB)
...................................................................................
Bespreking door de subwerkgroep van het advies van de Technische commissie bodembescherming (TCB) betreffende het conceptrapport "Afstromend wegwater" opgesteld door de gelijknamige subwerkgroep van de Commissie Integraal Waterbeheer (CIW). Inleiding
Bij de bespreking van het conceptrapport "Afstromend wegwater" (d.d. 9 maart 2001) in de plenaire vergadering van de CIW d.d. 12 april 2001 bleken een aantal aanbevelingen vragen op te roepen. De CIW stelde er prijs op als de Technische commissie bodembescherming (TCB) zich over deze aanbevelingen zou uitspreken. Daarom is aan de minister van VROM bij brief van 11 mei 2001, met kenmerk CIW 01.032, gevraagd het conceptrapport naar de TCB door te geleiden met een verzoek om advies. Dat is door de minister van VROM gebeurd bij brief van 18 juni 2001, met kenmerk BV L/2001062699. De TCB heeft haar advies uitgebracht aan de minister van VROM d.d. 27 augustus 2001, met kenmerk TCB S42(2001). De vraagstelling voor het advies was daarbij als volgt: "De werkgroep die het rapport heeft opgesteld adviseert het afstromend wegwater te laten infiltreren in de bodem. Behalve bij specifieke situaties in kwetsbare gebieden wordt infiltratie in de berm de meest geschikte maatregel geacht. Het kan daarbij wellicht nodig zijn om de bovenste laag periodiek te verwijderen. Een adequaat monitoringsysteem moet voorkomen dat doorslag van de toplaag naar de ondergrond kan plaatsvinden. In de CIW rees de vraag of deze methode in alle gevallen waarin de werkgroep hem aanbeveelt, geschikt is. Kan infiltratie zowel bij zandals bij kleibodems toegepast worden? Is het eventueel noodzakelijke verwijderen van de toplaag inpasbaar in een ecologisch bermbeheer?" De TCB heeft in haar advies een aantal algemene opmerkingen gemaakt, is vervolgens ingegaan op infiltratie van afstromend wegwater in de bodem en heeft aan het eind van haar advies een conclusie gegeven. Voor de bespreking van het advies is afgesproken binnen CIW dat een aantal leden uit de subwerkgroep een reactie voorbereiden en deze voorleggen aan het Vakberaad Bodem van IPO om te komen tot afstemming en eventuele aanpassing van de aanbevelingen in het conceptrapport. Daartoe zullen de verschillende aspecten uit het TCB-advies in beschouwing worden genomen en worden aangegeven welke consequenties het advies heeft voor de aanbevelingen in het CIW-rapport "Afstromend wegwater".
Afstromend wegwater
104
Algemene opmerkingen uit het TCB-advies
"Het rapport beperkt zich tot de vervuiling ontstaan door afstromend wegwater, terwijl de grootste vervuiling wordt veroorzaakt door verwaaiing. De TCB ziet graag een meer integrale benadering als basis voor de aanpak van het probleem." De Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) is het bestuurlijk overleg over de afstemming van beleid en uitvoering van integraal waterbeheer. Daarmee is duidelijk dat de insteek van de producten van de CIW zich in vrij sterke mate richten op het waterbeheer. Overigens is in deze CIW-rapportage desondanks uitgebreid aandacht besteed aan de aspecten van verwaaiing. Dit omdat, zoals de TCB terecht opmerkt, de problematiek van water- en bodemverontreiniging via de routes run-off en verwaaiing door dezelfde bron(nen) veroorzaakt wordt. Bovendien is verwaaiing in kwantitatieve zin belangrijk. In de samenvatting wordt de bijdrage van de route verwaaiing aan de emissies uitgebreid aangegeven, alsmede suggesties voor mogelijkheden om de verontreiniging van de bodem via deze route te beperken. Er zou in de samenvatting nog wel met meer nadruk kunnen worden aangegeven dat maatregelen aan de bron zowel de emissies via de route run-off als via de route verwaaiing kunnen beperken en derhalve van belang zijn voor de totale problematiek. In het rapport zelf is in de beschrijving van de problematiek en van mogelijke maatregelen de verwaaiing steeds meegenomen. Dit met de bedoeling de kennis, zowel qua omschrijving van de emissies als de aanpak daarvan, behalve voor het waterbeheer tevens toegankelijk te maken voor de aanpak met betrekking tot het bodembeheer. Gezien de hiervoor geschetste insteek van CIW-producten en de desondanks ruime aandacht die verwaaiing in dit rapport heeft gekregen, lijkt het afdoende om aan een meer integrale benadering te voldoen door in de samenvatting een aanvulling te geven waarin wordt gewezen op het belang van bronmaatregelen voor de reductie van emissies via zowel de routes run-off als verwaaiing.
"Een belangrijk punt in het CIW-rapport is de stelling dat verontreiniging veroorzaakt door afstromend wegwater beduidend minder is bij ZOAB-wegen. Dit zou blijken uit de tabel zoals weergegeven op pagina 23 (red.: tabel 1) van het rapport. Naar onze mening is het verschil alleen waarneembaar in het geval van de zware metalen. Verder is de empirische basis waarop deze gegevens berusten niet duidelijk. Het is bijvoorbeeld onduidelijk of het schoonmaken van de ZOAB-wegen, wat volgens het rapport twee keer per jaar moet gebeuren, is meegenomen in de berekeningen." De gegevens uit de betreffende tabel zijn niet het resultaat van berekeningen, maar gegevens van metingen gedaan aan afstromend wegwater en verwaaiing. Het betreft meerdere onderzoeken waarvan de resultaten in de paragrafen na tabel 1 meer in detail zijn weergegeven en in bijlage 1 bij het rapport uitgebreid zijn beschreven. In deze uitwerkingen zijn verwijzingen naar de gebruikte literatuur aangaande de uitgevoerde onderzoeken gegeven. De onderzoeksbasis waarop de gegevens berusten is derhalve vrij uitgebreid weergegeven in het rapport en bovendien goed na te gaan. De directe invloed van schoonmaken van de vluchtstrook bij ZOAB-wegen is
Afstromend wegwater
105
niet specifiek onderzocht en derhalve kan de invloed niet bepaald worden. Verwacht wordt dat effecten van reiniging reeds in de spreiding van de waarnemingen is meegenomen gezien de perioden waarover metingen hebben plaatsgevonden. In deze lange perioden moeten zeker reinigingen van de vluchtstrook hebben plaatsgevonden, al is daar slechts eenmalig een duidelijke vermelding van gegeven in de beschrijving van de onderzoeksresultaten. Het schoonmaken wordt in het rapport aanbevolen om de gunstige werking van ZOAB te kunnen blijven garanderen (o.m. afvangen van verontreinigingen, maar ook voorkomen van aquaplanning). Tabel 1 laat de totale emissie zien via zowel run-off (afstroming) als verwaaiing. Als aanvulling zullen bij de percentages tevens de omvang van de emissies per route aangegeven worden, zodat duidelijker wordt dat ook voor de PAK de emissie via run-off bij ZOAB beduidend lager is dan bij DAB (dicht asfaltbeton). Voor de metalen bedraagt de emissie via run-off bij ZOAB toepassing 7 tot 30 % van de emissie bij DAB toepassing. Voor PAK bedraagt de emissie via run-off bij ZOAB 4 tot 70 % van de emissie bij DAB. ................................ Tabel 1
Verspreiding microverontreinigingen langs autosnelwegen (RWS). De totale belasting is hier uitgedrukt in mg verontreiniging/m weglengte/rijbaan/week
Stofgroep
Akersloot A9 (1990) DAB
Badhoevedorp A9 (1991) DAB
Krabbendijke A58 (1992) DAB
Nijkerk A28 (1993) ZOAB
Spaarnwoude A9 (1994) (ZOAB)
Totale belasting van 6 zware metalen ## Aandeel verwaaiing Aandeel afstroming
97 83 % (81) 17 % (16)
158 57 % (90) 43 % (68)
126 61 % (77) 39 % (49)
5,8 -
7,4 36 % (2,7) 64 % (4,7)
PAK (10 v. VROM) Aandeel verwaaiing Aandeel afstroming
3,4 96 % (3,3) 4 % (0,1)
3,8 79 % (3,0) 21 % (0,8)
2,2 50 % (1,1) 50 % (1,1)
1,8 98 % (1,76) 2 % (0,04)
0,6 88 % (0,53) 12 % (0,07)
Verkeersintensiteit (voert./etmaal)
47.000
74.000
21.000
39.000
78.000
## Weergegeven is de som van de zware metalen Cr, Zn, Pb, Cd, Ni en Cu. De metalen die het sterkste worden geëmitteerd zijn zink (54 - 71 %), lood (14 - 18 %) en koper (9 - 20 %).
Verder zal in tabel 2 met de resultaten van de diverse onderzoeken zoveel mogelijk de mediaanwaarden worden gegeven, zodat ook in deze tabel de verschillen tussen DAB en ZOAB beter zichtbaar worden. Vooral bij onderzoeken met wat kleinere aantallen meetgegevens per parameter geeft de mediaanwaarde een beter beeld van de omvang van de emissies omdat dan de extremen dit beeld minder verstoren. Bij de meeste reeksen is tevens de spreiding aangegeven om te laten zien tussen welke waarden emissies zijn waargenomen. Gezien de onderzoeksresultaten is de conclusie dat verontreiniging veroorzaakt door afstromend wegwater beduidend minder is bij ZOAB-wegen gerechtvaardigd. Het feit dat dit beperkt herkenbaar is heeft met name te maken met de wijze waarop de resultaten zijn gepresenteerd. Met verduidelijking en aanpassing van met name de tabellen 1 en 2 uit het rapport zal dit worden ondervangen.
Afstromend wegwater
106
................................ Tabel 2
Kwaliteit van afstromend wegwater bij rijkswegen en provinciale en gemeentelijke wegen
Autosnelweg Verontreiniging
Provinciale autoweg N-Z-Holland La Cabine DAB DAB
Gemeenteweg Lelystad Breda DAB DAB
Regen
DAB
ZOAB
187 (153 - 354)
17 (2 - 70)
NOx-N mg/l
0,5 / 0,9
1/2
Kj-N mg/l CZV mg/l
1/2 143 / 149
1/2 16 / 18
2,7 78
BZV mg/l
6
1
5
Cd µg/l
1 (1 - 5)
0,1 (0,1 - 1)
0,7 (0,1 - 6,5)
< 0,4 (< 0,4 - 0,52)
Cr µg/l
5 (3 - 26)
1 (0,4 - 3)
12 (1 - 47)
3,5 (< 2 - 14,8)
Cu µg/l
121 (11 - 163)
40 (14 - 107)
37 (2 - 160)
82 (22,8 - 140)
5
1 (1 - 9)
5 (1 - 21)
< 10 (< 10 - < 10)
Pb µg/l
93 (51 - 195)
7 (2 - 34)
18 (5 - 110)
29 (< 10 - 100)
342,5# (5 - 110)
10
4,6
Zn µg/l
452 (225 - 530)
47 (18 - 133)
152 (22 - 700)
181 (111 - 313)
247,5 (52 - 900)
135
15
4 (3 - 8)
< 0,1 (< 0,1 - 0,2)
0,5 (0,025 - 2,7)
1,0 (0,55 - 1,2)
4,1 (0,10 - 0,86)
0,58
< 0,1
3,7 / 4,3
< 0,2 / 0,2
0,9 (0,0 - 5,3)
0,8 (0,43 - 1)
2,5 (1,3 - 14)
0,4
Zwevend stof mg/l
Ni µg/l (4
Olie mg/l PAK(VROM) µg/l
#
- 15)
49 (5 - 300)
90 (105 - 270) 13 (1 - 26)
150
0,9
8,7 (4,1 - 16)
1,6 10
0,2 0,5
49,2
2,0 0,6
Gemeten in 1980 toen nog loodhoudende benzine werd gebruikt.
Toelichting weergave meetgegevens: - Bij meer dan 2 metingen is de mediaan gegeven en tussen haakjes de spreiding. - Bij 2 metingen zijn beide resultaten gescheiden door "/" weergegeven. - Bij 1 meting is het betreffende resultaat weergegeven. - Bij autoweg, N-Z-Holland, DAB is het gemiddelde gegeven met tussen haakjes de spreiding. - Bij gemeenteweg, Lelystad, DAB is de mediaan gegeven.
"Tabel 1 op pagina 23 laat zien dat er geen relatie bestaat tussen de verkeersintensiteit en de hoeveelheid verontreiniging in afstromend wegwater. Dit vinden wij opmerkelijk en verdient naar onze mening nadere aandacht." Opmerkelijk kan dat zeker genoemd worden, maar de resultaten zijn niet anders. Een onderzoek van Tukkers in 1986 gaf als één van de conclusies dat er tot 3.000 voertuigen per dag een meetbaar verband lag tussen mate van verontreiniging en intensiteit. Daarboven niet meer. Kennelijk zijn er dan zoveel andere factoren die een rol spelen dat geen relatie meer aan te duiden is. Vergelijk bijvoorbeeld de waarden bij Krabbendijke (lage verkeersintensiteit) met die van Badhoevedorp (hoge verkeersintensiteit).
Afstromend wegwater
107
Om dit nog beter te kunnen onderzoeken moet je wegvakken hebben met verschillende intensiteiten, maar waar zoveel mogelijk de andere omstandigheden gelijksoortig zijn. Dergelijke locaties zijn moeilijk te vinden en in het reeds uitgevoerde onderzoek zijn dergelijke gelijksoortige omstandigheden niet voorgekomen. Inzicht in enig verband (zo dit er mag zijn) levert naar verwachting echter nauwelijks een bijdrage met betrekking tot de benodigde aanpak van de emissies van microverontreinigingen via run-off of verwaaiing. Verder wordt geadviseerd de wegberm te monitoren op beladingsgraad en doorslag van verontreinigingen, zodat onzekerheden over de relatie van de omvang de emissies met de verkeersintensiteit worden ondervangen. Belangrijk voor de aanpak van emissies via run-off en verwaaiing is inzicht in de relatie tussen emissies en verkeersintensiteit niet en derhalve wordt het ontbreken van een dergelijke relatie niet als een tekortkoming in het rapport gezien.
"Door de aanleg van ZOAB-wegen wordt volgens het rapport al een groot deel van de verontreiniging aangepakt. Wij wijzen er op dat er aan het gebruik van ZOAB ook nadelen kleven. Door de open structuur van het wegdek moet er in geval van vorst veel meer strooizout gebruikt worden met nadelige effecten voor de omgeving. Ook is ZOAB minder duurzaam." De negatieve aspecten van ZOAB (zoals minder duurzaam, hoger zoutgebruik, e.d.) zijn bekend en zijn ook meegewogen in de beslissing van de minister van Verkeer en Waterstaat om het hoofdwegennet uit te voeren met ZOAB. Voor deze rapportage is dat vervolgens een uitgangspunt dat alleen met zwaarwegende argumenten ter discussie kan worden gesteld. In het rapport is in het hoofdstuk met betrekking tot aard en omvang van de problematiek (hoofdstuk 2) aangegeven dat het zoutgebruik bij ZOAB een factor twee hoger ligt. De invloed van de hogere chlorideemissies op het gedrag van zware metalen en PAK in de bodem wordt echter als zeer beperkt ingeschat. Een parallel kan daarbij worden gezien met de beperkte effecten van chloride op de gedragingen van dergelijke verontreinigingen in marine waterbodems. Een integrale afweging met betrekking tot de keuze voor uitvoering van het hoofdwegennet met ZOAB heeft reeds plaatsgevonden en er zijn op basis van dit rapport geen voldoende zwaarwegende argumenten aan te voeren om deze keuze ter discussie te stellen.
"Het rapport van de CIW richt zich met name op de snelwegen. Echter de problematiek van een verontreiniging door afstromend wegwater doet zich ook voor bij provinciale wegen. Hier zal het afstromend wegwater veel sneller in de bodem verdwijnen omdat er vaak geen vluchtstrook aanwezig is en omdat het geen ZOAB-wegen betreft. Bovendien kunnen bij niet-snelwegen eerder spelende kinderen en wegrecreanten in de berm en aanliggend terrein verwacht worden. Daarom moeten hier wellicht strengere eisen worden gesteld aan de milieuhygiënische kwaliteit van de berm. De TCB pleit voor een betere uitwerking van de problematiek van afstromend wegwater bij provinciale wegen."
Afstromend wegwater
108
Het andere karakter van provinciale wegen is onderkend en heeft dan ook geleid tot uitvoering van verschillende onderzoeken bij provinciale wegen. Resultaten uit die onderzoeken zijn gebruikt voor deze rapportage. De vluchtstrook heeft alleen een additionele werking ter beperking van run-off en verwaaiing als deze bestaat uit ZOAB. Bij DAB wegen is de aanwezigheid van een vluchtstrook dan ook nauwelijks van invloed. Er is onderzoek gedaan aan DAB wegen (zowel autosnelwegen als provinciale wegen) naar de verspreiding van verontreinigingen in relatie tot de afstand tot de wegverharding en diepte in de bodem. In het rapport is in het hoofdstuk met betrekking tot aard en omvang van de problematiek (hoofdstuk 2) het resultaat beschreven. Meer details zijn opgenomen in bijlage 1 bij het rapport. Hieruit blijkt dat vooral dicht bij de weg en tot een diepte van circa 40 centimeter sprake is van verontreiniging en dat op circa 10 meter afstand van de weg de kwaliteit van de bodem vergelijkbaar is met referentiepunten uit de verdere omgeving. Belangrijk gegeven uit het onderzoek aan provinciale wegen is dat de concentraties aan verontreinigingen in het afstromend wegwater vergelijkbaar zijn met die in afstromend wegwater van (auto)snelwegen met DAB. Dit is vervolgens uitgangspunt geweest bij het formuleren van maatregelen en heeft ertoe geleid dat er voor provinciale wegen vergelijkbare eisen kunnen worden gesteld als bij (auto)snelwegen. Gezien de afstand waarbinnen de invloed van run-off en verwaaiing merkbaar is op de kwaliteit van de bodem is ook bij provinciale wegen het onwaarschijnlijk dat spelende kinderen en recreanten zich in een verontreinigde berm of zich op verontreinigd direct aanliggend terrein zullen bevinden. Strengere eisen voor de milieuhygiënische kwaliteit van de berm en een betere uitwerking van de problematiek van afstromend wegwater bij provinciale wegen lijkt daarom niet nodig. Opmerkingen in het TCB-advies m.b.t. infiltratie van afstromend wegwater in de bodem
"In het CIW-rapport wordt gesteld dat ‘in de bermbodem de verontreiniging altijd beperkt blijft tot de bovenste laag’. De commissie meent dat dit niet algemeen gesteld kan worden. Afhankelijk van de bodemgesteldheid kunnen de verontreinigende stoffen in het afstromend wegwater van de berm het grondwater bereiken, worden geadsorbeerd in een in dikte variabele bovenlaag van de berm of van de berm afspoelen. Alleen in bermen die een voldoende infiltratie- en absorptiecapaciteit hebben zal de verontreiniging zich tot de bovenste laag beperken." Zoals door de TCB aangegeven is de bodemgesteldheid in de wegbermen van belang voor de mate van absorptie van de verontreiniging. Om voldoende absorptie te waarborgen in de bovenste laag van de berm zijn in het rapport gewenste gehalten voor het organisch stof- en het lutumgehalte aangegeven. Bij de aanleg of reconstructie van een weg zou dit de basis moeten zijn voor deze gehalten in de bovenste 30 - 50 centimeter van de wegberm. Dit geldt met name voor de eerste meters van de wegberm naast de verharding omdat uit de onderzoeken blijkt dat het afstromende wegwater direct naast de verharding in de wegberm infiltreert en dat deel ook het zwaarst wordt belast door de verwaaiing. Dit kan in zijn algemeenheid worden gesteld. Daarnaast kan in bijzondere omstandigheden, o.a. afhankelijk van het dwars-
Afstromend wegwater
109
profiel, inderdaad afstroming over de berm plaatsvinden, maar dan is dat veelal ook de bedoeling en is het oogmerk het hemelwater te laten afstromen naar de bermsloot. De gewenste lutum- en organisch stofgehalten zijn respectievelijk 3 - 5 % en 2 - 4 %. In de praktijk blijkt uit de onderzoeken naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bermen dat de gemeten lutumen organisch stofgehalten voldoen aan die waarden of dat deze zelfs ver worden overschreden. Er wordt dus verwacht dat er voldoende absorptiecapaciteit is in de wegbermen en de verontreiniging zich zal beperken tot de bovenste laag. De aanbevelingen met betrekking tot de bermsamenstelling zullen dus geen ingrijpende wijziging van de bestaande bermmaterialen betekenen.
"De berm wordt in het CIW-rapport voorgesteld als een geconstrueerde infiltratieinrichting, hetgeen in werkelijkheid niet het geval is. Om het gewenste effect te bereiken, zal bij de aanleg van nieuwe wegen of het onderhoud van bestaande wegen telkens bekeken moeten worden of de berm de gewenste eigenschappen bezit, en zonodig zal de bermbodem door een andere grondsoort moeten worden vervangen. Het is de vraag of dit vanuit ecologisch oogpunt wenselijk is. De uniformiteit die zo ontstaat in wegbermen is in tegenspraak met de wens van Rijkswaterstaat om de algemene natuurkwaliteit te versterken door goed bermbeheer (‘Natuur over wegen’, 1995)." Bij wegen in het westen worden lutum-gehalten gemeten tussen 11 - 24 %, voor organisch stof tussen 6 - 15 % tegen respectievelijk 2 - 5 % en 1 - 6 % elders in het land. Gedurende de levensduur van de wegberm lijkt een toename van de gehalten op te treden en dus verbetering van de absorptiecapaciteit. Noodzaak tot vervanging van de berm zal in de praktijk zelden nodig zijn, evenals gebruik van andere grondsoorten dan nu al gebruikt worden. Dit betekent bovendien dat reeds zoveel variatie in de gehalten ontstaat dat uit ecologisch oogpunt geen uniformiteit is te verwachten. Bovendien is de strook van 1 - 2 meter naast de verharding minder belangrijk uit ecologisch oogpunt omdat dit gedeelte om de 4 - 6 jaar wordt afgeschraapt en bovendien meerdere malen moet worden gemaaid om reden van verkeersveiligheid. Wegbermen moeten inderdaad bekeken worden om na te gaan of ze voldoen aan de gewenste eigenschappen. Meestal zal dit het geval zijn en wordt verwacht dat slechts in een enkel exceptioneel geval deze aangepast zal moeten worden. Dit zal in paragraaf 5.6.3 met betrekking tot samenstelling toplagen van bermen voor verantwoorde infiltratie nader worden aangegeven.
"Indien doorslag dreigt moet de toplaag volgens de CIW worden vervangen. Dit facet zou volgens de CIW kunnen geïntegreerd in het reguliere bermbeheer. Bij dit beheer wordt namelijk regelmatig de toplaag afgeschraapt,omdat anders na verloop van tijd de berm teveel ophoogt waardoor het afstromen van water naar de berm wordt belemmerd. Gesteld wordt dat door het afschrapen de kans dat het doorslagpunt wordt bereikt klein is. De TCB zou graag gekwantificeerd zien hoeveel van de verontreiniging wordt mee-
Afstromend wegwater
110
genomen bij het afschrapen van de berm. Ook betekent dit dat er nog steeds controle moet plaatsvinden (bij alle soorten wegen) om te bepalen of inderdaad het doorslagpunt niet wordt bereikt." In tabel 3 is voor een aantal drukke rijkswegen aangegeven wat de kwaliteit is van de bovenste 5 centimeter van de berm of de kwaliteit van afgeschraapte bermgrond in mg/kg d.s. ................................ Tabel 3
Kwaliteit afgeschraapte bermgrond en bovenste 5 cm van de berm in mg/kg d.s.
Stof
Cd Cr Cu Ni Pb Zn As PAK
Steefwaarde bodem
0,8 100 36 35 85 140 29 1
A12 Reeuwijk DAB
1 26 59 17 260 600 5 3,4
Schraapsel A59 Made DAB
0,6 15 25 13 98 168 4 121
A28 De Bilt ZOAB
A2 Breukelen DAB
A13 Delft DAB
0,5 15 23 15 61 58 15 0,46
2,0 25 111 24 600 590 5,0 5,7
2,5 22 125 19 600 350 11 68
In situ A4 Leiden DAB
0,8 30 46 15 290 230 9,0 7,3
A27 Maartensdijk DAB
A58 Breda ZOAB
0,5 9 35 6 170 75 3,6 1,0
< det. 7 9 < det. 15 30 1,1 0,42
Met deze gegevens is het echter niet goed mogelijk vrachtberekeningen te maken om na te kunnen gaan hoeveel van de afstromende verontreinigingen nu met het bermschraapsel worden afgevoerd. Bij ZOAB wordt bijvoorbeeld een deel van de verontreinigingen tevens afgevoerd bij de reiniging van de vluchtstrook. Verder is niet bekend hoelang het is geleden dat de laatste keer de berm is afgeschraapt en derhalve is de opladingstijd niet bekend. Naast de afstroming zal de berm tevens gedeeltelijk belast zijn met emissies via de route verwaaiing. Het is derhalve niet goed mogelijk te kwantificeren hoeveel van de emissies via het afschrapen van de berm wordt meegenomen. Dat derhalve ondanks het afschrapen van de berm controle op doorslag moet plaatsvinden staat reeds in de aanbeveling aangegeven.
"In het rapport wordt onderscheid gemaakt tussen kwetsbare en niet kwetsbare gebieden. Voor beide type gebieden wordt gezegd dat infiltratie in de bodem de beste oplossing zou zijn. De TCB pleit er voor om in kwetsbare gebieden voor een bezinkvijver te kiezen. Hierdoor wordt de berm niet belast en wordt de verontreiniging gecontroleerd afgevoerd. De nadelige effecten voor de bodem worden dan wat aard en omvang betreft zoveel mogelijk beperkt. Een helofytenfilter is niet geschikt gezien de capaciteit daarvan gering is en bovendien niet het gewenste effect heeft bij zware metalen." De oplossing van een bezinkvijver in een kwetsbaar gebied lijkt, gelet op de zeer hoge investeringen die nodig zijn voor de aanleg van riolering en gelet op het rendement van dergelijke installaties (in het bijzonder bij ZOAB), niet gewenst. Informatie over de kosten en rendementen is te vinden in paragraaf 5.5 Kostenaspecten van infiltratievoorzieningen en bezinkingsinstallaties. In deze zelfde
Afstromend wegwater
111
paragraaf is tevens te zien dat een infiltratievoorziening een veel groter rendement heeft dan een bezinkinstallatie. Centrale, decentrale infiltratie en gecontroleerde infiltratie in de bestaande berm hebben een vergelijkbaar rendement. Dit rendement wordt bij infiltratie in de bestaande berm tegen aanmerkelijk lagere kosten gerealiseerd. Daarom is voor deze maatregel gekozen. Om risico’s in kwetsbare gebieden te beperken is gekozen voor een intensievere monitoring in deze gebieden dan in niet-kwetsbare gebieden. Daarbij is nadrukkelijk de mogelijkheid open gelaten om in specifieke situaties andere en/of aanvullende maatregelen te nemen, die betrokken partijen dan nader invullen. In het geval dat een intensievere monitoring en op de resultaten aangepast onderhoud (afgraven toplaag bij dreiging van doorslag) niet afdoende wordt bevonden in een kwetsbaar gebied en toch een extra voorziening nodig is, gaat de voorkeur uit naar een infiltratiebassin, waarbij water wordt geloosd op een sloot na gecontroleerde infiltratie door de bodem. Een helofytenfilter kan, afhankelijk van het gekozen type, fungeren als een infiltratiebassin en dan wel degelijk rendement hebben. De beperkte vastlegging van metalen betreft de additionele werking van de planten boven op de reeds aanzienlijke adsorptie aan aanwezige lutum en organische stof. (Het lijkt of de TCB de opmerking over de beperkte vastlegging van metalen heeft geïnterpreteerd als geldend voor het helofytenfilter als geheel, hetgeen zoals zojuist uitgelegd onjuist is.) Of de beplanting nog iets extra's doet in de verwijdering van zware metalen zal uit nader onderzoek moeten blijken. Gewezen wordt naar het in de aanbeveling genoemde project bij de A1 in 't Gooi. Een helofytenfilter heeft in ieder geval hetzelfde rendement als de genoemde infiltratievoorzieningen (centraal, decentraal of in de bestaande berm). Bij de aanleg van kunstmatige voorzieningen als een decentrale of centrale infiltratievoorziening (al dan niet in de vorm van een helofytenfilter) speelt tevens het ruimtegebruik dat daarvoor nodig is. Deze voorzieningen worden gedimensioneerd qua oppervlak naar rato van het aangesloten oppervlak en de hoeveelheid water die daar vanaf komt. Langs het hoofdwegennet (gemiddeld 4 rijbanen en 2 vluchtstroken) is de omvang van de benodigde infiltratievoorzieningen circa een factor 3 groter dan langs het net van provinciale wegen (gemiddeld 2 rijbanen en geen vluchtstrook). Verder komt van de ZOAB-wegen circa 3 maal zo weinig water af dan van DAB-wegen. Dit levert het volgende ruimtegebruik op ten opzichte van een benodigde bermstrook van circa 3 meter die anders moet dienen als infiltratievoorziening: Hoofdwegennet DAB: circa 45 % Hoofdwegennet ZOAB: circa 15 % Provinciale wegen DAB: circa 15 % Hierbij moet bedacht worden dat deze kunstmatige voorzieningen niet voor ecologische doeleinden kunnen worden ingericht, terwijl ze veelal juist verder van de weg moeten worden aangelegd, daar waar ecologisch bermbeheer een belangrijkere rol speelt dan direct langs de weg. Gezien het relatief grote ruimtegebruik en onttrekking aan ecologische functies is de aanleg van kunstmatige infiltratievoorzieningen minder gewenst. Dit temeer daar er geen extra zuiverende werking kan worden verwacht dan bij infiltratie in een strook van de berm direct langs de weg.
Afstromend wegwater
112
Het voorkomen van verspreiding van microverontreinigingen wordt in kwetsbare gebieden afdoende gerealiseerd met infiltratie in een smalle strook langs de weg doordat de meeste verontreinigingen in de toplaag van deze strook achterblijven. Een intensievere monitoring dan in niet-kwetsbare gebieden moet dit nog eens extra waarborgen. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat we het hier hebben over het omgaan met de run-off en dat dit niet de grootste belasting van de bodem door het wegverkeer is. Uit tabel 1 in het rapport blijkt dat het grootste deel van de emissies afkomstig van verkeer via verwaaiing wordt verspreid en via deze route de bodem belast. Tegen zeer hoge kosten slechts een klein deel van de verspreiding van verontreinigingen beperken lijkt in algemene zin niet een juiste keuze voor de aanpak, ook niet in kwetsbare gebieden. Blijft dat in bijzondere gevallen desondanks aanvullende maatregelen nodig kunnen zijn omdat de run-off problemen kan opleveren in relatie tot de kwetsbaarheid van het gebied. Een specifieke afweging op basis van lokale omstandigheden, waarbij de kosten en rendementen van maatregelen en te behalen effecten in het kwetsbare gebied een rol spelen, moet mogelijk blijven. Die ruimte is dan ook is gegeven in de aanbevelingen in dit rapport. Het aspect van ruimtegebruik van centrale voorzieningen is niet in het CIW-rapport vermeld en zal daarom alsnog worden ingebracht in een nieuwe paragraaf 5.6.5. "Ruimtegebruik centrale voorzieningen". Conclusie in het TCB-advies
"De vraag of infiltratie in alle gevallen geschikt is voor de behandeling van afstromend wegwater en of het ecologisch bermbeheer niet in de weg staat kan niet in zijn algemeenheid op grond van de informatie uit het rapport worden beantwoord. Bij de grote snelwegen, waar een grote vluchtstrook aanwezig is, waar ZOAB ligt, en waar de verwaaiingscomponent relatief klein is, zou infiltratie wellicht een voor de hand liggende oplossing voor verontreiniging door afstromend wegwater zijn. Hierbij zouden dan wel aanvullende voorwaarden moeten worden opgenomen ten aanzien van regulier bermbeheer en controle op doorslag. Voor de kleinere provinciale wegen en voor wegen die door kwetsbare gebieden gaan moeten aanvullende maatregelen genomen worden." Bij de hiervoor behandelde opmerking van de TCB aangaande de benodigde samenstelling van de toplaag en de eventuele uniformiteit die zou kunnen ontstaan (wat vanuit ecologisch oogpunt niet wenselijk is), is reeds aangegeven dat de voorgestelde eisen aan doorlatendheid en absorptiecapaciteit geen of nauwelijks invloed hebben op de bermmaterialen die nu reeds worden ingezet. De totale emissie naar de omgeving (exclusief de berm) is bij de grote snelwegen met vluchtstrook en ZOAB inderdaad relatief klein. De door de TCB aanbevolen aanvullende voorwaarden ten aanzien van regulier bermbeheer en controle op doorslag maken reeds onderdeel uit van de aanbevelingen in het rapport (monitoring en vervanging toplaag bij kans op doorslag zijn vaste onderdelen van het "gecontroleerd infiltreren").
Afstromend wegwater
113
De binding in de toplaag van de bermstrook direct naast de weg is dusdanig dat ook voor (auto)snelwegen met DAB en voor de kleinere provinciale wegen, alsmede voor wegen die door kwetsbare gebieden gaan berminfiltratie een adequate oplossing is. In de behandelde opmerking van de TCB aangaande het toepassen van bezinkvijvers en helofytenfilters is aangegeven dat de behandeling van run-off van deze wegen geen andere hoeft te zijn dan bij de grote snelwegen met ZOAB. De belangrijkste route van verontreiniging van de bodem betreft de verwaaiing. De TCB stelt terecht dat voor deze wegen aanvullende maatregelen nodig zijn, maar deze moeten dan ook gericht zijn op de beperking van de verwaaiing naar de brede omgeving van de weg en niet op een andere wijze van behandelen van de run-off, zoals de TCB voorstelt. Voor de aanpak van verwaaiing zijn in het rapport aanbevelingen opgenomen betrekking hebbend op het toepassen van bosschages en mogelijk ook geluidsschermen. Veiligheidsaspecten kunnen echter de uitvoering van dergelijke maatregelen in de weg staan (obstakelvrije zones). Hier zal per situatie een afweging moeten plaatsvinden. Overigens heeft de provincie Utrecht inmiddels onderzoek opgestart om maatregelen tegen verwaaiing verder in beeld te brengen. Overall gezien
Het TCB-advies heeft een belangrijke bijdrage geleverd in het scherper en helderder weergeven van informatie en formuleren van keuzes die zijn gemaakt en de aanbevelingen die dit oplevert in het rapport. Daartoe zullen enkele teksten en tabellen in het rapport aangepast en verduidelijkt worden. Inhoudelijk levert het TCB-advies geen sterk wezenlijk andere aanbevelingen op. De zorg voor de bodem zal in de tekst expliciet aan de orde komen. De mogelijkheid voor het nemen van aanvullende maatregelen op grond van specifieke lokale omstandigheden is nadrukkelijk open gehouden. Daarmee is aan de kritiekpunten van de TCB tegemoetgekomen. Deze reactie op het TCB-advies benadrukt nog eens dat het CIW-advies niet mag worden opgevat als de continuering van de huidige praktijk betreffende het omgaan met run-off, maar dat aan zorg voor de bodem bij wegontwerp en beheer inhoud moet worden gegeven. Een smalle strook van de wegberm wordt bewust gekozen als infiltratievoorziening en er dient gecontroleerd te worden geïnfiltreerd, dat wil zeggen monitoring op doorslag en vervanging van de bermgrond om dit te voorkomen. Daarbij moet door betrokken partijen bewust worden nagedacht of in kwetsbare gebieden de standaard aanpak (met een intensievere monitoring op doorslag dan in niet-kwetsbare gebieden) afdoende is of dat toch aanvullende maatregelen nodig zijn (ondanks de zeer hoge kosten die daar dan veelal mee gemoeid zijn). Het TCB-advies benadrukt nog eens dat de run-off een emissieprobleem is dat samen met verwaaiing optreedt. Dat benadering van de totale problematiek belangrijk is, kan alleen maar worden onderschreven. Het benadrukt het belang van bronmaatregelen als schonere voertuigen, alternatieve materialen voor wegmeubilair en geleiderail en ontwerp/beheer/onderhoud gericht op terugdringing van het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor wegen en bermbeheer.
Afstromend wegwater
114
Het invullen van de bronmaatregelen zal nog veel tijd en inspanningen vragen. In afwachting hiervan kan met de voorstellen van de werkgroep de emissie als gevolg van afstromend wegwater en van verwaaiing aanzienlijk worden beperkt. Opstellers bespreking: Ing. P.H.M. Vermij (RIZA) Ir. W.H. Janssen van de Laak (DWW) Drs. R. Berbee (RIZA) Drs. R. Teunissen (RIZA)
Afstromend wegwater
115
Afstromend wegwater
116
CIW-rapporten kunnen worden besteld bij drukkerij Cabri BV, fax (0320) 28 53 11 of e-mail:
[email protected], of worden gedownload vanaf de CIW-website (www.ciw.nl).