AFM advocaat
Bijiage 2 Openbare versie EPB Verzekeringen B.V. Het bestuur Westzijde 50-52 1506 EG ZAANDAM -
AANGETEKEND MBVO
Pagina
8juli 2009 JZ I van 14
Betrefi
Besluit tot boeteoplegging
Datum Ons kenmerk
Geacht bestuur, Inzake bovengenoemd onderwerp bericht de Stichting Autoriteit Financiële Markten (‘AFM’) u als volgt. 1.
Inleiding
De AFM heeft besloten om aan EPB Verzekeringen B.V. (‘EPB’) een bestuurlijke boete op te leggen wegens overtreding van artikel 4:23, eerste lid onder a en b, Wft. Dit besluit is gebaseerd op het feit dat EPB in geen van de tien onderzochte dossiers voldoende relevante informatie heeft ingewonnen over de financiële positie, risicobereidheid en doelstelling’ van de client. Over de kennis en ervaring van de client heeft EPB in alle tien onderzochte dossiers helemaal geen informatie ingewonnen. Daarmee heeft EPB naar het oordeel van AFM artikel 4:23, eerste lid, onder a, Wft overtreden. Doordat EPB niet alle relevante informatie heeft ingewonnen kan zij haar advies hierop ook niet mede hebben gebaseerd. Daarmee heeft EPB naar het oordeel van de AFM artikel 4:23, eerste lid, onder b, Wft overtreden. Het onderhavige besluit is als volgt opgebouwd. Allereerst geeft de AFM in paragraaf 2 de feiten weer. Vervolgens wordt in paragraaf 3 een beoordeling van de feiten gegeven. In paragraaf 4 is het besluit beschreven. Tot slot volgt in paragraaf 5 de rechtsgangverwijzing. Het relevante wettelijk kader en de openbare versie van dit besluit zijn in de bijiagen bij dit besluit opgenomen.
‘Ten aanzien van het dossier heeft de AFM geen bevindingen opgenomen in de definitieve onderzoeksrapportage ten aanzien van bet inwinnen van informatie over de doelstelling van mevrouw Dit laat echter onverlet dat EPB ook in dit clientdossier het bepaalde in artikel 4:23, eerste lid onder a en b, Wft heeft overtreden, flu de AFM van oordeel is dat (in ieder geval) onvoldoende informatie is ingewonnen over de financiële positie, risicobereidheid en kennis en ervaring van mevrouw Stichting Autoriteit Finaneiele Markten Kamer van Koophandel Amsterdam, nr. 41207759 Rek.nr. 58.77.35.600 ABN AMRO Bank Amsterdam Stichting Beheer Derdengelden Advocaten Autoriteit Financiele Markten Kenmerk van deze brief: JZ —
Bezoekadres Vijzelgracht 50 Postbus 11723 1001 GS Amsterdam Telefoon 020 797 20 00 • Fax 020 797 38 00 www.afmnl -
-
Datum Ons kenmerk Pagina
2.
8juli 2009 JZ 2 van 14
Feiten
De AFM heeft op 6 mei 2008 een eerste toezichtbezoek bij EPB afgelegd. Aanleiding voor dit bezoek vormde onder andere een aantal klachten dat de AFM had ontvangen over EPB. De AFM heeft tijdens dit bezoek onder meer vijfcliëntdossiers gekopieerd ter nadere bestudering. Bij brief van 17 juni 2008 aan de AFM heeft EPB aangegeven sinds het gesprek met de AFM op 6 mei 2008 niets meer van de AFM vernomen te hebben en dat EPB er derhalve vanuit gaat dat de AFM haar dossier gesloten heeft. Bil brief van 24 luni 2008 (kenmerk TT1B-
) heeft de AFM aan EPB meegedeeld dat na bestudering van de vijfcliëntdossiers, het vermoeden bij de AFM was ontstaan dat EPB mogelijkerwijs in strijd zou handelen met de Wft. In deze brief werd tevens meegedeeld dat het EPB dossier binnen de AFM zou worden overgedragen voor nader onderzoek. Naar aanleiding hiervan heeft de AFM besloten om een vervolgonderzoek te verrichten op 3 september 2008 ten kantore van EPB. Op 18 juli 2008 heeft de AFM te!efonisch contact gehad met EPB om EPB mede te delen dat de AFM een vervolgonderzoek ten kantore van EPB zal verrichten. Bii brief van 29 juli 2008 (kenmerk TGFO-
) heeft de AFM een informatieverzoek ann EPB gedaan en tevens het doe! en de reikwijdte van het vervolgonderzoek aangekondigd.
Bij brief van 11 augustus 2008 reageerde EPB op het informatieverzoek van de AFM van 29juli 2008.
Bij brief van 25 augustus 2008 deelde de AFM aan EPB mede dat de AFM een selectie heeft gemaakt van vijf cliëntdossiers en dat de AFM nog vijfc!iëntdossiers zal se!ecteren. Tevens deed de AFM het verzoek om de verzochte c!iëntdossiers gekopieerd dan we! geprint klaar te !eggen op de dag van bet onderzoek. Bij brief van 3 september 2008 reageerde EPB op !aatstgenoemde brief van de AFM.
op 3 september 2008 heeft de AFM het vervo!gonderzoek bij EPB uitgevoerd. Het onderzoek bestond uit het voeren van een managementgesprek met de heer ) en bet bestuderen van 10 vooraf door de AFM geselecteerde cliëntdossiers van EPB (de 5 dossiers uit het onderzoek van 6 mei 2008 maken geen dee! uit van dit onderzoek). Na afloop van bet onderzoek heeft de AFM ann de beer meegedee!d dat de gekopieerde c!iëntdossiers ten kantore van de AFM verder worden beoordee!d, en dat de AFM zo snel moge!ijk haar bevindingen ten aanzien van bet onderzoek terugkoppelt aan EPB. Bil brief van 10 oktober 2008 (kenmerk TGFO) aan EPB verstuurde de AFM haar concept onderzoeksrapportage, met het verzoek nan EPB om daarop te reageren. Bij brief van 29 oktober 2008 reageerde EPB op de bevindingen uit het concept rapport.
AFM Datum Ons kenmerk Pagina
8juli 2009 JZ 3 van 14
Bij brief van 14 november 2008 heeft de AFM verzocht om een nadere onderbouwing van de reactie van EPB. Bij brief van 18 november 2008 reageerde EPB op laatstgenoemde brief van de AFM en voegde een aantal stukken bij. Bii brief van 4 februari 2009 maakte de AFM haar voornemen tot boeteoplegging kenbaar, onder verwijzing naar
de definitieve onderzoeksrapportage. Bij brief van 7 februari 2009 reageerde EPB op genoemd voornemen tot boeteoplegging van de AFM. Tevens stuurde EPB haar personeelsgegevens toe. Bil brief van 18 februari 2009 bevestigde de AFM het telefoongesprek dat op dezelfde dag plaats heeft gevonden met de heer ( ), waarin laatstgenoemde aangaf gebruik te zullen maken van de geboden gelegenheid om op 6 maart 2009 mondeling zijn zienswijze te geven over het voornemen tot boeteoplegging. Op 6 maart 2009 heeft EPB, bij monde van de beer , mondeling zijn zienswijze gegeven over het voornemen tot boeteoplegging. Samengevat heeft EPB het volgende naar voren gebracht: Ten aanzien van het onderzoek van de AFM • de AFM zou niet transparant zijn geweest over haar onderzoeksdoelstellingen. Daartoe wijst EPB erop dat de AFM twee onderzoeken heeft verricht en dat de AFM op enig moment aan EPB zou hebben medegedeeld dat zij het eerste onderzoek zou hebben afgerond, terwiji dit eerste onderzoek we! ten grondsiag ligt aan het voornemen tot boeteoplegging; • de AFM zou te korte termijnen aan EPB hebben gegund, waarbinnen EPB moest reageren op de bevindingen van de AFM; • de onderzoeksrapportage van de AFM zou geen volledig beeld geven, nu een aantal brieven volgens EPB niet in het rapport verwerkt zouden zijn . 2 Ten aanzien van de inhoud van de onderzoeksrapportage: • EPB is van oordeel dat zij wel degelijk voldaan heeft het bepaalde in artikel 4:23, eerste lid, Wft. De in genoemd artikel besloten !iggende norm is immers ‘multi interpretabel’; • ten aanzien van de verplichting tot het inwinnen van informatie over de risicobereidheid van de client is EPB van oordeel dat zij gebonden is aan wat de client aangeeft ten aanzien van zijn of haar maximale risicobereidheid; • ten aanzien van de verplichting tot het inwinnen van informatie over de financiele positie van de client geeft EPB aan dat geadviseerd wordt op basis van gegevens die door de client worden medegedeeld en dat EPB uitgaat van hetgeen de client kan missen; 2
Tijdens de zienswijze zitting heeft EPB twee van zulke brieven aan de boetefunctionaris van de AFM overgelegd. Na de zienswijze zitting heeft EPB nog een aanta! brieven overgelegd die volgens EPB in de definitieve onderzoeksrapportage verwerkt hadden moeten zijn.
• •
•
•
•
Ten
Datum
8juli 2009
Ons kenmerk
JZ
Pagina
4 van 14
ten aanzien van de verplichting tot het inwinnen van informatie over de doelstelling van de client licht EPB toe dat zij daartoe kijkt naar de fiscale jaarruimte per persoon; ten aanzien van het oordeel van de AFM dat EPB in de onderzochte cliëntdossiers geen informatie heeft ingewonnen over de kennis en ervaring van de client, merkt EPB op dat dit oordeel ten aanzien van de onderzochte clientdossiers weliswaarjuist is, maar dat dit niet eenjuist beeld geeft ten aanzien van de gehele portefeuille van EPB. Daartoe wijst EPB erop dat de cliënten van EPB voor het overgrote deel ondememers zijn (bij wie de bedoelde kennis en ervaring volgens EPB verondersteld mag worden), terwiji de in het onderzoek betrokken dossiers voor 40% zien op cliënten die in loondienst werken; EPB is van oordeel dat zij heeft voldaan aan de verplichting tot het vastleggen van klantprofielen. Daartoe wijst EPB op de standaardbrieven die naar cliënten worden verstuurd ter bevestiging van de afgesloten beleggingsverzekering; met betrekking tot de dossiers waarin een beleggingsproduct is geadviseerd, terwiji op basis van de ingewonnen informatie een ‘spaarprofiel’ was vastgesteld, geeft EPB aan dat het beleggingsproduct is geadviseerd omdat de betreffende lijfrente aan ondernemers meer bescherming zou bieden ten opzichte van een spaarproduct (in geval van een faillissement van de desbetreffende client). Bovendien zou het om een ‘garantieproduct’ gaan; EPB is van oordeel dat de AFM eerst een interpretatie had moeten afgeven van de norm in artikel 4:23, eerste lid, Wft, alvorens zij tot boeteoplegging overgaat. ‘n v’”
‘“
d
‘
htv’i EPB:
Bij (fax)brief van 10 maart 2009 bevestigde de AFM de met EPB gemaakte afspraak dat EPB (1) een aantal nadere stukken zal overleggen, dat EPB (ii) nader zal onderbouwen dat zij momenteel werknemers in dienst heeft en dat EPB (iii Bij brief van 25 maart 2009 overlegde EPB, ter nadere onderbouwing van de punten (i) tot en met (iii) uit de brief van de AFM van 10 maart 2009, diverse stukken waaronder de jaarrekening over 2007 en een aantal prolongatie afschriften over 2008 en 2009. Bij brief van 26 maart 2009 overlegde EPB, in aanvulling op zijn brief van 25 maart 2009, nog een aantal prolongatie afschriften.
3.
Beoordeling
De AFM is van oordeel dat EPB in geen van de tien onderzochte dossiers voldoende relevante informatie heeft ingewonnen over de financiele positie, risicobereidheid en doelstelling 3 van de client. Over de kennis en ervaring heeft de AFM geen bevindingen opgenomen in de definitieve Ten aanzien van het dossier onderzoeksrapportage ten aanzien van bet inwinnen van informatie over de doelstelling van mevrouw
Dit
AFM Datum Ons kenmerk Pagina
8juli 2009 JZ 5 van 14
van de client heeft EPB in alle tien onderzochte dossiers helemaal geen informatie ingewonnen. Daarmee heeft EPB naar het oordeel van AFM artikel 4:23, eerste lid, onder a, Wft overtreden. Doordat EPB niet alle relevante informatie heeft ingewonnen kan zij haar advies hierop ook niet mede hebben gebaseerd. Daannee heeft EPB naar het oordeel van de AFM artikel 4:23, eerste lid, onder b, Wft overtreden. Ter toelichting zij gewezen op het volgende. Inform atie-inwinning door EPB:
(i) Financiële positie De AFM is van oordeel dat een financiëledienstverlener zelf dient te beoordelen of de informatie die hij voorhanden heeft voldoende is om een passend advies te geven. Indien het niet mogelijk is een passend advies te geven op basis van de informatie die de client aanlevert, zal meer informatie ingewonnen moeten worden. Dat EPB genoegen neemt met de beperkte informatie die de client aan EPB verstrekt is derhalve een te beperkte invulling van het bepaalde in artikel 4:23, eerste lid onder a, Wft. Een passenci advies is bovendien niet enkel afhankelijk van wat de client kan missen, maar hangt bijvoorbeeld ook af van de doelstelling van de client. Dat EPB enicel uitgaat van hetgeen de client kan missen is derhalve een te beperkte invulling van het bepaalde in artikel 4:23, eerste lid onder b, Wft. (ii) Kennis en ervaring Uit de Memorie van Toelichting 4 bij artikel 4:23 Wft blijkt dat de mate waarin informatie dient te worden ingewonnen, afhangt van de complexiteit van het product. Indien advisering ziet op beleggingen dient de adviseur verdergaande informatie in te winnen over (onder meer) de kennis en ervaring van de client dan bij eenvoudiger producten. EPB heeft in geen van de tien onderzochte dossiers informatie ingewonnen over de kennis en ervaring van de client. Dit klemt temeer flu in alle dossiers een verzekering is geadviseerd met een beleggingscomponent. Dat de onderzochte tien dossiers geenjuist beeld geven van de gehele portefeuille van EPB, omdat de klantenkring van EPB voor 95% uit ondernemers zou bestaan, doet hieraan niet af. (iii) Risicobereidheid De mate waarin EPB informatie over de risicobereidheid van haar cliënten heeft ingewonnen is naar het oordeel van de AFM een te beperkte invulling van deze verplichting. Door EPB wordt enkel op basis van twee vragen een ‘beleggingsprofiel’ vastgesteld, waarbij een keuze kan worden gemaakt uit vijf verschillende mogelijkheden. Dc ene vraag inventariseert de beleggingshorizon, de andere vraag inventariseert de risico-rendement houding van de client. Het antwoord dat leidt tot het meest defensieve profiel, bepaalt het beleggingsprofiel. Naar het oordeel van de AFM dient echter aanvullende informatie te worden uitgevraagd, indien op basis van de antwoorden van de laat echter onverlet dat EPB ook in dit clientdossier bet bepaalde in artikel 4:23, eerste lid onder a en b, Wft heeft overtreden, flu de AFM van oordeel is dat (in ieder geval) onvoldoende informatie is ingewonnen over de financiële positie, risicobereidheid en kennis en ervaring van mevrouw Kamerstukken II, 29 708, nr 19.
Datum Ons kenmerk Pagina
8juli 2009 JZ 6 van 14
client verschillende profielen mogelijk zijn. Dat laatste is door EPB in de onderzochte 10 clientdossiers niet gedaan. Dit leidt niet tot een volledig beeld van de risicobereidheid van de client. Daarbij is het opvallend dat EPB in alle tien cliëntdossiers hetzelfde beleggingsprofiel heeft vastgesteld. Dat EPB uitgaat van hetgeen de client aangeeft ten aanzien van zijn of haar maximale risicobereidheid, is een te beperkte invulling van het bepaalde in artikel 4:23, eerste lid onder a, Wft. Een financiëledienstverlener dient immers zelfte beoordelen of de informatie die hij voorhanden heeft voldoende is om een passend advies te geven. Indien het niet mogelijk is een passend advies te geven op basis van de informatie die de client aanlevert, zal meer informatie ingewonnen moeten worden. Bovendien is de AFM van oordeel dat EPB vervolgens bij haar advies een beleggingsverzekering af te sluiten geen rekening heeft gehouden met het vastgestelde beleggingsprofiel. In alle tien clientdossiers is immers vastgesteld dat sprake is van het profiel “Spaarder, 100% sparen”. Het argument van EPB dat desondanks een beleggingsproduct is geadviseerd omdat de betreffende lijfrente aan ondernemers meer bescherming zou bieden (in geval van een faillissement van de ondernemer) ten opzichte van een spaarproduct en dat het bovendien zou gaan om een ‘garantieproduct’, overtuigt de AFM niet. Deze bescherming is immers niet verbonden aan het . Bovendien gaat het in vier van de tien clientdossiers om een beleggingsproduct 5 (beleggingsverzekerings)product dat aan een werknemer is geadviseerd, zodat het argument van bescherming van de ondernemer in die gevallen sowieso niet opgaat.
(iv) Doelstelling Een financiëledienstverlener dient bij haar advisering uit te gaan van de door de client aangegeven doelstelling. Daartoe dient de financieledienstverlener informatie in te winnen bij de client. Uit de onderzochte cliëntdossiers blijkt niet dat de cliënten zeif hebben aangegeven de maximale fiscale jaarruimte te willen benutten. Bovendien geldt niet in zijn algemeenheid dat iedere client een beleggingsverzekering afsluit met enkel het doel om de maximale fiscale jaarruimte te benutten. Dit geldt temeer in het geval dat de beleggingsverzekering wordt afgesloten door een werknemer. Dat EPB bij bet bepalen van de doelstelling van de client enkel uitgaat van de fiscale jaarruimte van de client is derhalve een te beperkte invulling van het bepaalde in artikel 4:23, eerste lid onder a, Wft. Het onderzoek van de AFM:
De AFM heeft twee onderzoeken verricht bij EPB. Het eerste onderzoek, dat heeft plaatsgevonden in mei 2008, is aanleiding geweest om een vervolgonderzoek te verrichten bij EPB. Dit is ook aan EPB medegedeeld bij brief van 24 juni 2008. In het vervolgonderzoek zijn vervolgens tien andere dossiers betrokken dan in het eerste onderzoek. In de definitieve onderzoeksrapportage zijn de bevindingen uit het eerste onderzoek niet opgenomen. Dat de bevindingen uit het eerste onderzoek ten grondslag zouden liggen aan het voornemen tot boeteoplegging is derhalve onjuist. Dat het onderzoeksrapport geen volledig beeld zou geven, flu een aantal brieven volgens EPB niet in het rapport verwerkt zouden zijn, is eveneens onjuist. De bedoelde brieven zijn wel degelijk in het rapport verwerkt, echter deze hebben niet bijgedragen tot een ander oordeel van de AFM.
Indien daarentegen een spaarproduct zou worden afgesloten, zou bescherming van de client bij faillissement van de aanbieder wél deel uitmaken van het product. Daarvoor geldt immers een garantieregeling.
AFM Datum Ons kenmerk Pagina
8juli 2009 JZ 7 van 14
De AFM is voorts van oordeel dat de door de AFM aan EPB gegunde reactietermijnen niet als ‘onredelijk kort’ moeten worden beschouwd. De geboden reactietermijn op op de concept onderzoeksrapportage bedroeg 3 weken, de reactietermijn op het voornemen tot boeteoplegging bedroeg ruim 4 weken. Naar het oordeel van de AFM is EPB door deze gang van zaken niet in haar belangen geschaad. De kenbaarheid van de interpretatie van artikel 4:23, eerste lid, Wft: Vooropgesteld zij dat de AFM van oordeel is dat de norm van artikel 4:23, eerste lid, Wft voldoende duidelijk is. Discussie zou enkel kunnen bestaan over welke gegevens door de financieledienstverlener moeten worden uitgevraagd teneinde te voldoen aan genoemde norm. Ret is aan de financiëledienstverlener om vanaf inwerkingtreding van artikel 4:23 Wft te voldoen aan deze wettelijke bepaling. Bovendien geldt dat artikel 4:23, eerste lid, Wft reeds vanaf I januari 2006 van toepassing is (tot 1 januari 2006 onder de Wet financiële ). EPB heeft dus ruim de gelegenheid gehad om haar bedrijfsvoering hierop in te richten. De AFM 6 dienstverlening is derhalve niet van oordeel dat de AFM gehouden zou zijn van te voren kenbaar te maken welke gegevens dienen te worden uitgevraagd teneinde te voldoen aan het bepaalde in artikel 4:23, eerste lid, Wft alsvorens zij tot boeteoplegging overgaat. Het vastleggen van klantproJIelen door EPB: Dat EPB van oordeel is dat zij heeft voldaan aan haar verplichting klantprofielen vast te leggen is niet relevant voor de vaststelling of het bepaalde in artikel 4:23, eerste lid onder a en b, Wft is overtreden. Genoemde wetsbepaling verplicht immers tot het inwinnen van informatie, niet tot het vastleggen daarvan. Ten aanzien van matiging van de boete: De AFM ziet geen aanleiding tot matiging van de boete. Voorts heeft EPB naar het oordeel van de AFM niet €6.C0,-i ttek’
e AFM heeft derhalve besloten de boete niet te matigen.
4.
Besluit
Op grond van het vorenstaande heeft de AFM besloten om uit hoofde van artikel 1:80 Wftjuncto het Besluit boetes Wft aan EPB een boete van € 6.000,- op te leggen wegens het overtreden van artikel 4:23, eerste lid onder a en b, Wft. I-let bedrag van de bestuurlijke boete is vastgesteld met inachtneming van artikel 1:81 Wftjuncto artikelen 2 en 3 van het Besluit boetes Wft. In artikel 3 van het Besluit boetes Wft is bepaald dat het bedrag van de boete voor overtreding van artikel 4:23, eerste lid, Wft € 6.000,- (boetecategorie 3) bedraagt. In artikel 6 van het Besluit boetes Wft is bepaald dat de hoogte van de boete mede athankelijk is van de draagkracht van degene aan 6
Artikel 32 Wet financiële dienstverlening.
Datum Ons kenmerk Pagina
8juli 2009 JZ 8 van 14
wie de boete wordt opgelegd. Krachtens artikel 6, tweede lid, Besluit boetes Wft is de hoogte van de boete vastgesteld door het boetebedrag, zoals bepaald op grond van artikel 3 Besluit boetes Wft, te vermenigvuldigen met de op grond van artikel 7 toepasselijke draagkrachtfactor (factor 1-5). In dit kader heeft EPB aangegeven dat bij EPB niet meer dan 15 werknemers werkzaam zijn, gemeten naar voltijdsequivalent, dat zich rechtstreeks bezighoudt met financiële dienstverlening (factor 1). Zoals weergegeven in paragraaf 3 heeft de AFM besloten om de boete niet te matigen. Dit houdt in dat het bedrag van de boete van € 6.000,- wordt vermenigvuldigd met factor 1. Aan EPB wordt derhalve een boete opgelegd van € 6.000,-. Het bedrag van c factuurnur
•bij del
‘,
€ 6.000,- dient, onder vermelding van ‘boete inzake EPB, dossier, te worden betaald aan de AFM door overschrijving op bankrekeningnummer
:e
Op grond van artikel 1:85, eerste lid, Wft dient de boete te worden betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van deze beschikking. Artikel 1:85, tweede lid, Wft kent opschortende werking toe aan een daartegen ingesteld (bezwaar en) beroep. Beslissing tot publicatie van de boete wegens overtreding van artikel 4:23, eerste lid onder a en b, Wft Artikel 1:98 Wft verplicht de AFM ertoe om een besluit tot het opleggen van een boete te openbaren nadat deze in rechte onaantastbaar is geworden. Daarenboven verplicht artikel 1:97, eerste lid, Wft om dit besluit tot oplegging van een boete ook openbaar te maken nadat dit aan de betrokken persoon is toegezonden. Op grond van het bepaalde in artikel 1:97, tweede lid, Wft geschiedt openbaarmaking van het besluit niet eerder dan nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop het besluit aan de betrokken persoon bekend is gemaakt. Met de verplichting tot openbaarmaking van bestuurlijke boetes door de AFM beoogt de wetgever de deelnemers op de financiele markten te waarschuwen in het belang van de ordelijke en transparante financielemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en de zorgvuldige behandeling van clienten (Vergelijk Parlementaire Geschiedenis 29708, nr. 19, P. 301-303, P. 420-421, nr. 20, P. 30 en nr. 39, p. 8-10). Dit is in lijn met de doelen die de inmiddels vervallen sectorale toezichtwetten beoogden te dienen. De AFM kan slechts van openbaarmaking afzien indien op grond van artikel 1:98, respectievelijk 1:97, vierde lid, Wft, openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de AFM uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet. Van dat laatste is naar het oordeel van AFM geen sprake, zodat niet van openbaarmaking kan worden afgezien. Het belang van EPB kan in dit verband niet tot een andere uitkomst leiden. Immers, dat belang heeft niet betrekking op de vraag of openbaarmaking van het besluit in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het door de AFM uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet. De tekst van het besluit geschoond van vertrouwelijke, concurrentie- en privacygevoelige informatie zoals die op de website van de AFM zal worden gepubliceerd, treft u aan in een bijlage bij dit besluit. -
-
De openbaarmaking van de boete zal plaatsvinden door publicatie van het onderhavige besluit op de website van de AFM en door middel van een persbericht en/of advertentie.
AFM Datum Ons kenmerk Pagina
8juli 2009 JZ 9 van 14
De basis van de tekst die in het te publiceren persbericht enlofadvertentie zal worden opgenomen, is de volgende: ‘AFM legt bestuurlijke boete op aan EPB Verzekeringen B. V.
De Autoriteit Financiële Mar/den (AFM) maakt bekend dat zj op [datum] een bestuurlUke boete van é’ 6.000 heefi opgelegd aan EPB Verzekeringen B. V. (EPB) omdat zif onvoldoende informatie heeft ingewonnen b het adviseren over beleggingsverzekeringen. EPB is eenfinancieel dienstwrlener die clienten adviseert over (onder meer) kredieten en beleggingsverzekeringen. De Wet op hetJmnancieel toezicht verplicht tot zorgvuldige dienstverlening aan c/lenten (artikel 4:23 Wfl). De AFMheeft de boete opgelegd omdat EPB in de periode van januari 2008 tot en metjuni 2008 b al/c onderzochte adviezen onvoldoende inform atie heefi ingewonnen. B een dergelk advies is een adviseur verplicht informatie van de k/ant te vragen over diensfinanciele positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid. Deze informatie is nodig om een advies te kunnen geven dat past b de specIeke situatie van de k/ant. De AFM onderzocht in totaal 10 adviezen. Doordat onvoldoende informatie is ingewonnen kan in de onderzochte gevallen niet afdoende worden vastgesteld ofhet product aansluit b de specifieke situatie van de k/ant. Ook op basis van de wel ingewonnen informatie heeft de AFMniet kunnen vaststellen waarom het product is geadviseerd. Het besluit van de AFMkan door belanghebbenden ter toetsing aan de rechter worden voorgelegd. De volledige beschikking kunt u hiernaast downloaden. B vragen ofklachten kunt u ook contact opnemen met het Meldpunt Financiële Mar/den van de AFM: 0900-5400 540 (0,05 euro per gesprek).’ Dc AFM bevordert eerlke en transparantefinanciele mar/den. Zif is de onaJhankelke gedragstoezichthouder op de mar/den van sparen, lenen, beleggen en verzekeren. De AFM bevordert zorgvuldigefinanciele dienstverlening aan consumenten en ziet toe op een eerlke en efficiente werking van kapitaalmarkten. Het streven van de AFM is het vertrouwen van consumenten en bedr4ven in definanciele mar/den te versterken, ook internationaal. Op deze manier draagt de AFM bif aan de welvaart en de economische reputatie van Nederland. Indien u een verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gedaan verzoeken wij u dit aan de AFM per e-mail ( @afm.nl) door te geven. Bij gebreke daarvan zal de AFM de boete openbaarmaken op de wijze als bovengenoemd. Tevens vraagt de AFM u het verzoek om de voorlopige voorziening per fax aan de AFM toe te sturen (faxnummer 020-797 ).
5.
Rechtsgangverwijzing
Ten aanzien van het boetebesluit ledere belanghebbende kan tegen deze beschikking bezwaar aantekenen door binnen zes weken na bekendmaking daarvan een bezwaarschrifl in te dienen bij de AFM, t.a.v. Juridische Zaken, Postbus 11723,1001 GS, Amsterdam.
Datum Ons kenmerk Pagina
8juLi 2009 JZ 10 van 14
Ten aanzien van de publicatie van het boetebesluit Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb, wordt op grond van het bepaalde in artikel 1: 97, derde lid, Wft de openbaarmaking van het besluit opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Hoogachtend, Autoriteit Financiële Markten
Plaatsvervangend boetefunctionaris Juridische Zaken
Bijiagen: • Wettelijk kader • Openbare versie boetebesluit
Plaatsvervangend boetefunctionaris Juridische Zaken
Datum Ons kenmerk Pagina
8juli 2009 JZ 11 van 14
Bijiage 1: Wettelijk kader Wet op betfinancieel toezicht (‘Wfl’)
In artikel 1:1 is -voor zover relevant- bepaald In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, voorzover niet anders is bepaald, verstaan onder: adviseren: a.
b.
het in de uitoefening van een beroep ofbedrjfaanbevelen van een ofmeer specflekefinanciele producten, met uitzondering van verzekeringen enfinanciele instrumenten, aan een bepaalde consument; of het in de uitoefening van een beroep ofbedrjfaanbevelen van een ofmeer specfieke verzekeringen of van een ofmeer specfiekefinanciele instrumenten aan een bepaalde client;
adviseur: degene die adviseert; In artikel 1:80 Wft is bepaald: 1. De toezichthouder kan een bestuurlzjke boete opleggen terzake van overfreding van voorschrflen, gesteld ingevolge de in de blage bU dit artikel genoemde artikelen en de prospectusverordening aismede terzake van overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht. 2. De bestuurlUke boete komt toe aan de toezichthouder die de boete heeft opgelegd. 3. Bj ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid. In de Bijiage bij artikel 1:80 Wft is bepaald: Overtreding van voorschrften, gesteld b ofkrachtens artikel
(...) Deel Gedragstoezichtflnanciele ondernem ingen
(...) 4:23, eerste t/m derde lid
TarieJhummer 3
In artikel 1:81 Wft is bepaald: 1. Net bedrag van de bestuurlUke boete wordt bepaald bU algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlzjke overtreding ten hoogste e 900.000 bedraagt.
Datum Ons kenmerk Pagina
8juli 2009 JZ 12 van 14
2. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in her eerste lid, bepaalt bU elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlUke boete. 3. De toezichthouder kan het bedrag van de bestuurlUke boete lager stellen dan in de algemene maatregel van bestuur is bepaald, indien he! bedrag van de boete in een bepaald geval onevenredig hoog is. In artikel 1:83 Wft is bepaald: 1. Indien de toezichthouder voornemens is een bestuurlUke boete op te leggen, geefi h de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. 2. In aJii.’jking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht, stelt de toezichthouder de befrokkene in de gelegenheid om naar keuze schr’ftelUk ofmondeling zjn zienswijze naar voren te brengen voordat de bestuurfljke boete word! opgelegd. In artikel 1:84 Wft is bepaald: 1. De toezichthouder leg! de bestuurlUke boete op bU beschikking. 2. De beschikking vermeldt in elk geval: a. hetfeit terzake waarvan de besiuurlUke boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrft; b. het bedrag van de boete en de gegevens op basis waarvan dit bedrag is bepaald; en c. de termn, bedoeld in artikel 1:85, eerste lid, waarbinnen de boete moe! worden betaald. In artikel 1:85 Wft is bepaald: 1. De bestuurlUke boete wordt betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van de beschikking waarb zU is opgelegd. 2. Indien tegen het besluit tot het opleggen van een bestuurhjke boete bezwaar ofberoep word! aangei’ekend, schorst dit de verplichting tot betaling van de boete totdat de beroepstermn is verstreken of indien beroep is ingesteld, op he! beroep is beslis!. 3. Indien de bes!uurlUke boete nie! is betaald binnen de in he! eerste lid bedoelde term Un, word! zj vermeerderd met de we!!elUke rente. De wettelUke rente word! berekend vanafde dag na het verstrUken van de in het eerste lid bedoelde term Un. 4. Indien de bestuurl7ke boe!e nie! !dig is betaald, stuurt de toezichthouder schrftelUk een aanmaning orn binnen twee weken de boe!e, verhoogd met de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging dat de boe!e, voorzover deze niet binnen de gestelde !ermUn wordt betaald, overeenkomstig he! vjfde lid zal worden ingevorderd.
JAFM Datum Ons kenmerk Pagina
8juli 2009 JZ 13 van 14
5. B gebreke van tdige betaling kan de toezichthouder de bestuurlke boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bU dwangbevel invorderen. 6. Net dwangbevel wordt op kosten van de overfreder bU deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerljke Rechtsvordering. 7.
Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de toezichthouder die de bestuurljke boete heeft opgelegd.
8. Het verzet schorst de ten uitvoerlegging niet, tenz de voorzieningenrechter van de rechtbank in kort geding desgevraagd anders beslist. 9. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de bestuurlUke boete ten onrechte ofop een te hoog bedrag is vastgesteld. In artikel 1:87 Wft is bepaald: 1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlUke boete vervalt driejaren na de dag waarop de overtreding is begaan. 2. De termUn, bedoeld in het eerste lid, wordt gestuit door de bekendmalcing van de beschikking waarb een bestuurljke boete wordt opgelegd. In artikel 1:97 Wft is het volgende bepaald: 1. De toezichthouder maakt een besluit tot het opleggen van een bestuurljke boete ingevolge deze wet na bekendmaking openbaar, indien de bestuurlUke boete is opgelegd terzake overtreding van: a. een verbodsbepaling uit deze wet ofvan artikel 1:58, tweede lid, 1:59, tweede lid, 1:67, eerste lid, of4:4, eerste lid; b. een overige bepaling die in de algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 1.81, eerste lid, beboetbaar is gesteld met tariefnummer 4 of5; of c. artikel 4:19, 4:20, 4:22, 4:23, 4:24, 4.42 of4:87. 2. De openbaarmaking van het besluit tot het opleggen van een bestuurlUke boete geschiedt niet eerder dan nadat vjf werkdagen zUn verstreken na de dag waarop het besluit aan de betrokken persoon bekend is gemaakt. 3. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking van het besluit opgeschort totdat er een uitspraak is van de voorzieningenrechter.
Datum Ons kenmerk Pagina
8juli 2009 JZ 14 van 14
4. Indien de openbaarmaking van het besluit in strUd is ofzou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet blUft deze achterwege. In artikel 1:98 Wft is het volgende bepaald: Onderminderd artikel 1:97 maalct de toezichthouder een besluit tot het opleggen van een bestuurlUke boete ingevolge deze wet openbaar, nadat het rechtens onaantastbaar is geworden, tenzU de openbaarmaking van het besluit in sfrUd is ofzou kunnen komen met het doel van het door de toezichthouder uit te oefenen toezicht op de naleving van deze wet. In artikel 4:23 Wft is -voor zover relevant- het volgende bepaald: 1. Indien eenfinancie’le onderneming een consument of indien het eenfinancieel instrument ofverzekering betreft, client adviseert of een individueel vermogen beheert: a. wint zU in het belang van de consument onderscheidenlk de client inform atie in over diensfinanciele positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid, voorzover dit redelUkerwUs relevant is voor haar advies ofhet beheren van het individuele vermogen; b. draagt zij er zorg voor dat haar advies ofde wze van het beheer van het individueel vermogen, voorzover redelUkerwUs mogeljk, mede is gebaseerd op de in onderdeel a bedoelde informatie; en c. licht zU, indien het advisering betreft met betrekking totJinanciele producten die geenfinanciele instrumenten zUn, de overwegingen toe die ten grondsiag liggen aan haar advies voorzover dit nodig is voor een goed begrip van haar advies. (...)