Afdeling Maag-Darm-Leverziekten Vaccinaties IBD patiënten bij gebruik TNFblokkers
1. 2. 3. 4.
Vaccinatie tegen hepatitis B (ECCO) Vaccinatie tegen hepatitis A (niet in ECCO) Vaccinatie tegen pneumokokken (ECCO) Vaccinatie tegen varicella ( alleen als de patiënt nog geen immunosuppressiva gebruikt!) (ECCO) 5. Influenzavaccinatie (via huisarts) 6. HPV (ECCO) Bijlagen: 1. Medische verklaring 2. Patiënten informatie Vaccinaties bij de ziekte van Crohn en Colitis Ulcerosa 3. Het Vaccinatie schema Screening voorafgaand aan vaccinatie (naast de gebruikelijke screening) : 1. HbsAg, anti HbsAg, antiHBcAg 2. IgG antistoffen tegen hepatitis A 3. IgG antistoffen tegen varicella op indicatie Anamnese : 1. Eerdere vaccinaties, bijwerkingen vaccinaties 2. Medicatie 3. Zwangerschap 4. Waterpokken gehad ?
1
Hepatitis A vaccinatie : (LET OP Hepatitis A vaccinatie staat niet in de richtlijn!) Bijvoorbeeld Havrix® 1. 1e dosis van 1440 E op willekeurig moment 2. 2e dosis 6-12 maanden later
Hepatitis B vaccinatie : Bijvoorbeeld : Engerix® of HBVAXPRO® 1. 1e dosis op zelfgekozen moment 2. 2e dosis een maand later 3. 3e dosis 6 maanden na 1e dosis
Gecombineerde Hepatitis A en B vaccinatie : (zie ook bij hepatitis A) Bijvoorbeeld Twinrix adult® 1. 1e dosis op zelfgekozen datum 2. 2e dosis een maand later 3. 3e dosis 6 maanden na eerste dosis
Pneumokokkenvaccinatie 1. PCV13 = 13-valent conjugaatvaccin (Prevenar13®) eenmalig 0,5 ml , bij voorkeur 2 maanden voor PPV23® 2. PPV23 = 23-valente polysacharide-pneumokokken vaccin 0,5 ml (Pneum23,), bij voorkeur 2 maanden na PCV13. Revaccinatie met PPV23 na 5 jaar
Varicellavaccinatie (Provarivax®) CAVE levend verzwakt virus o Eerste injectie op zelfgekozen moment o Tweede injectie 4 weken later. o LET OP: u mag voorafgaan aan de vaccinatie geen medicijnen gebruikt hebben die de afweer kunnen verminderen zoals prednison, budesonide, azathioprine, Puri-nethol®, methotrexaat, infliximab(Remicade®), of adalimumab (Humira®). Deze medicijnen mogen op zijn vroegst pas gestart worden drie weken na de laatste vaccinatie met het Varicella vaccin
Vaccinatie tegen het Papillomavirus (Cevarix® of Gardasil®) o Eerste injectie op een zelfgekozen moment o Tweede injectie een maand (Cevarix®) of twee maanden (Gardasil®) na de eerste injectie o Derde injectie zes maanden na de eerste injectie
2
Hepatitis B Vaccin Engerix® Injectievloeistof 20 microg HBsAg/ml; flacon 1 ml, wegwerpspuit 1 ml. Bevat aluminiumoxide.
Eigenschappen Niet-infectieus subunit-virusvaccin, afkomstig van het oppervlakte-antigeen (HBsAg- of 'Australië'-antigeen) van het hepatitis B-virus (HBV). Het antigeen wordt verkregen uit kweken van een recombinante stam van de gist Saccharomyces cerevisiae. Bij de productie wordt geen gebruik gemaakt van menselijk materiaal. Induceert de ontwikkeling van specifieke humorale antilichamen tegen HBsAg. Bij vrijwel alle gezonde personen (> 95%) kunnen na vaccinatie serumprotectieve antilichaamtiters tegen het hepatitis B-virus worden aangetoond. Aangenomen wordt dat een antilichaamtiter ≥ 10 IU/l afdoende bescherming tegen HBV-infectie biedt. Preventie van hepatitis B door vaccinatie geeft een lagere incidentie van hepatocellulair carcinoom bij kinderen.
Indicaties Vaccinatie tegen hepatitis B-virus bij personen met meer kans op het krijgen van deze infectie.
Contra-indicaties Met hoge koorts gepaard gaande aandoeningen.
Zwangerschap/Lactatie
Teratogenese: Zoals voor alle geïnactiveerde virusvaccins geldt, zijn er naar verwachting geen schadelijke gevolgen voor de foetus. Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Overgang in moedermelk: Onbekend. Advies: Kan voor zover bekend zonder gevaar worden gebruikt.
Bijwerkingen Zeer vaak (> 10%): reacties op de injectieplaats, moeheid. Irritatie. Vaak (1-10%): sufheid, hoofdpijn. Misselijkheid, braken, diarree, buikpijn. Koorts, malaise. Eetlustverlies. Soms (0,11%): duizeligheid. Spierpijn. Zelden (0,01-0,1%): lymfadenopathie. Paresthesie. Urticaria, jeuk, huiduitslag. Artralgie. Griepachtige verschijnselen. Verder zijn gemeld: trombocytopenie. Encefalitis, encefalopathie, convulsies, paralyse, neuritis, neuropathie, hypo-esthesie. Apneu bij zeer premature kinderen. Erythema multiforme, angioneurotisch oedeem, lichen planus. Artritis, spierzwakte. Meningitis. Vasculitis, hypotensie. Anafylaxie, allergische reacties.
Waarschuwingen en voorzorgen Bij HIV-geïnfecteerden, mensen met nierinsufficiëntie (incl. hemodialyse) en immunodeficiëntie kunnen hogere doses van het vaccin nodig zijn om adequate concentraties van circulerende antistoffen te ontwikkelen. Wegens de lange incubatietijd van hepatitis B is het mogelijk dat een niet-herkende infectie aanwezig is ten tijde van de toediening. Het vaccin biedt dan mogelijk geen bescherming tegen hepatitis B. Aangeraden wordt bij factoren die de immuunreactie op hepatitis B-vaccin verminderen, zoals hoge leeftijd, mannelijk geslacht, zwaarlijvigheid, roken en sommige onderliggende chronische ziekten, een serologische test te overwegen. Het vaccin biedt geen bescherming tegen infecties met hepatitis A, C en E. Ademhalingscontrole gedurende 48–72 uur moet overwogen worden bij zeer premature kinderen in verband met risico op apneu.
3
Dosering Het vaccinatieschema omvat 3 doses vaccin, de eerste op een zelf gekozen datum, de tweede één maand later en de derde dosis een half jaar na de eerste (dus 0, 1 en 6 mnd.). Indien snellere bescherming vereist is: de derde dosis een maand na de tweede dosis en een extra vierde dosis 12 maanden na de eerste (0, 1, 2, 12 mnd.). Volwassenen en kinderen ≥ 16 j.: Immunisatie: Volg het drie-doseringen-schema (0, 1 en 6 mnd.) of het versnelde schema (0, 1, 2, 12 mnd.) met 20 microg per dosis. Bij nierinsufficiëntie (incl. hemodialyse) 40 microg 4×, de eerste keer op een zelf gekozen datum, vervolgens na 1, 2 en 6 maanden; op geleide van de anti-HBs-titer het immunisatieschema aanpassen. Indien bij immuunincompetente gevaccineerden (bv. dialysepatiënten) de anti-HBs-titer < 10 IU/l is, kan een herhalingsdosis overwogen worden; iedere 6–12 maanden wordt een post–vaccinatie test aanbevolen. Bij kinderen van 11–16 jaar: het 20 microg vaccin toepassen in een 2 doses schema (0 en 6 mnd.), mits er (1) tijdens de vaccinatieperiode bijna geen risico is van een hepatitis B-infectie en (2) men verwacht dat het volledige vaccinatieschema wordt gevolgd. Indien mogelijk niet kan worden voldaan aan beide voorwaarden dient het drie-doseringen-schema (0, 1 en 6 mnd.) of het versnelde schema (0, 1, 2, 12 mnd.) met 10 microg gevolgd te worden. Pasgeborene tot kind < 16 j.: Volg het drie-doseringen-schema (0, 1 en 6 mnd.) of het versnelde schema (0, 1, 2, 12 mnd.) met 10 microg per dosis. Volwassenen ≥ 18 jaar: voor een snelle inductie in uitzonderlijke gevallen (bv. vaccinatie binnen 1 maand vóór vertrek naar een risicogebied): één dosis van 20 microg op dag 0, dag 7 en dag 21 toedienen, gevolgd door een vierde dosis 12 maanden na de eerste dosis. Alle leeftijden: Bij bekende of veronderstelde blootstelling aan hepatitis B-virus (bv. prikincident met besmette naald): de eerste dosis vaccin gelijktijdig met hepatitis Bimmunoglobuline geven, maar wel op een andere injectieplaats; het snelle immunisatieschema (0, 1, 2 en 12 mnd.) verdient de voorkeur. Vaccinatie pasgeborenen: Sinds 1 augustus 2011 is in het rijksvaccinatieprogramma een schema voor hepatitis B-vaccinatie opgenomen op de tijdstippen 2, 3, 4 en 11 maanden in de vorm van een DaKTPHib+HepB-combinatievaccin. Baby's van HBsAg-positieve moeders krijgen ook direct bij de geboorte een eerste dosis vaccin en passieve immunisatie met hepatitis B-immunoglobuline. Het vaccin bij volwassenen en kinderen i.m. in de m. deltoideus toedienen. Bij pasgeborenen, zuigelingen en jonge kinderen (< 3 j.) i.m. toedienen in de anterolaterale dij. Omdat s.c. toediening kan leiden tot een niet-optimale immuunrespons dient dit beperkt te blijven tot personen die het risico van een bloeding lopen na i.m. injecties (bv. hemofiliepatiënten). Het vaccin nooit i.v. toedienen.
Hepatitis B vaccin HBVAXPRO® Injectievloeistof 10 microg HBsAg/ml; wegwerpspuit 0,5 ml, wegwerpspuit 1 ml, flacon 0,5 ml. Injectievloeistof 40 microg HBsAg/ml; flacon 1 ml. Bevat aluminiumhydroxide en sporen formaldehyde en kaliumthiocyanaat.
Eigenschappen Niet-infectieus subunit-virusvaccin, afkomstig van het oppervlakte-antigeen (HBsAg- of 'Australië'-antigeen) van het hepatitis B-virus. Het antigeen wordt verkregen uit kweken van een recombinante stam van de gist Saccharomyces cerevisiae. Dit recombinante vaccin is geheel vrij van menselijk bloed of bloedproducten. Volgens klinisch onderzoek induceert het vaccin bij ruim 90% van de gezonde personen na drie doses een beschermende antistoftiter tegen hepatitis B-virus, bij kinderen van 1–10 jaar blijkt dit nagenoeg 100% te zijn.
4
Indicaties Vaccinatie tegen hepatitis B-virus bij personen met meer kans op deze infectie.
Contra-indicaties Een ernstige met koorts gepaard gaande ziekte of acute infectie.
Zwangerschap/Lactatie Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren geen gegevens. Zoals voor alle geïnactiveerde virusvaccins geldt, zijn er naar verwachting geen schadelijke gevolgen voor de foetus. Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Bijwerkingen Vaak (1-10%): lokale reacties op de injectieplaats zoals voorbijgaande gevoeligheid, erytheem en verharding. Zeer zelden (< 0,01%): misselijkheid, braken, diarree, buikpijn. Vermoeidheid, koorts, malaise, griepachtige symptomen. Paresthesie, (aangezichts)verlamming, (perifere) neuropathie, neuritis, encefalitis, demyelinisatie CZS, (verergerende) multiple sclerose, hoofdpijn, duizeligheid, syncope, uveïtis. Op bronchospasme gelijkende symptomen. Myalgie, artralgie, artritis. Trombocytopenie, lymfadenopathie. Anafylaxie, serumziekte, polyarteriitis nodosa. Hypotensie, vasculitis. Huiduitslag, alopecia, jeuk, urticaria, erythema multiforme, angio-oedeem, eczeem. Stijging van leverenzymwaarden. Bij zeer premature kinderen (≤ 28 weken zwangerschap): apneu.
Waarschuwingen en voorzorgen Bij immunodeficiëntie of bij behandeling met immunosuppressiva kunnen hogere doses van het vaccin nodig zijn om adequate concentraties van circulerende antistoffen te ontwikkelen; ook bij deze hogere dosering is het aantal dat reageert met inductie van antistoffen lager dan bij gezonde personen. Een hogere leeftijd, mannelijk geslacht, obesitas, roken en sommige chronische aandoeningen zijn andere factoren die de immuunrespons op het vaccin kunnen verminderen; in deze gevallen een serologische test overwegen en eventueel aanvullende doses toedienen. Wegens de lange incubatietijd van hepatitis B is het mogelijk dat een niet-herkende infectie aanwezig is ten tijde van de toediening. Het vaccin biedt dan geen bescherming tegen hepatitis B. Het vaccin biedt geen bescherming tegen infectie met hepatitis A, C en E. De hulpstoffen formaldehyde en kaliumthiocyanaat kunnen leiden tot overgevoeligheidsreacties. Bij primaire immunisatie in zeer premature kinderen (≤ 28 weken zwangerschap) rekening houden met het risico van apneu en met de noodzaak om de respiratoire functies gedurende 48–72 uur te monitoren, vooral bij kinderen met een nog niet volledig ontwikkeld ademhalingsstelsel in de anamnese. Gezien het belang van vaccineren, de vaccinatie echter niet uitstellen of het deze kinderen onthouden.
Dosering
Het vaccinatieschema omvat 3 doses vaccin, de eerste op een zelf gekozen datum, de tweede één maand later en de derde dosis een half jaar na de eerste (dus 0, 1 en 6 mnd.). Indien snellere bescherming vereist is (bv. reizigers): de derde dosis een maand na de tweede dosis en een extra vierde dosis 12 maanden na de eerste (0, 1, 2, 12 mnd.). Met name bij kinderen is bij de snelle immunisatie de boosterdosis op 12 maanden nodig om hogere antilichaamtiters te krijgen. Immunisatie: Volwassenen en kinderen > 16 j.: 10 microg (1 ml) per dosis. Bij (pre)dialysepatiënten 40 microg per dosis. Indien bij immuungecompromitteerde gevaccineerden (bv. dialysepatiënten, transplantaatpatiënten, aids–patiënten) de anti-HBstiter < 10 IU/l is, kan een herhalingsdosis worden overwogen. Neonaten en kinderen tot 16
5
j.: 5 microg (0,5 ml) per dosis. Indien bij immuungecompromitteerde gevaccineerden (bv. dialysepatiënten, transplantaatpatiënten, aids–patiënten) de anti-HBs-titer < 10 IU/l is, kan een herhalingsdosis worden overwogen. Bij bekende of veronderstelde blootstelling aan hepatitis B-virus: (bv. spuit met besmette naald): binnen 24 uur hepatitis B-immunoglobulinen geven en binnen 7 dagen de eerste dosis vaccin (5, 10 of 40 microg). Het vaccin kan zo nodig gelijktijdig met het immunoglobuline worden toegediend, maar wel op een andere injectieplaats. Pasgeborenen van HBsAg-positieve moeders: (en voor kinderen van wie ten minste een van de ouders uit een land komt waar hepatitis B endemisch is) is in het rijksvaccinatieprogramma een schema voor hepatitis B-vaccinatie opgenomen op de tijdstippen 2, 3, 4 en 11 maanden in de vorm van een DaKTPHib+HepB-combinatievaccin. Dien direct bij de geboorte bij deze baby's een eerste dosis vaccin en passieve immunisatie met hepatitis B-immunoglobuline toe op verschillende injectieplaatsen. Het vaccin bij volwassenen en kinderen i.m. in de deltaspier toedienen. Bij pasgeborenen en zuigelingen (< 3 j.) i.m. toedienen in het anterolaterale gebied van de dij. Subcutane toediening kan leiden tot een suboptimale immunorespons, daarom alleen bij trombocytopenie of een stollingsstoornis s.c. toedienen. Het vaccin nooit i.v. toedienen.
Pneumokokkenvaccinatie Pneumo23®
(polyvalent, van 23 kapseltypen) Injectievloeistof, voor elk serotype: 50 microg/ml; wegwerpspuit 0,5 ml. Conserveermiddel: fenol
Eigenschappen
Bevat 23 Streptococcus pneumoniae serotypen die ≥ 90% van de typen omvatten die invasieve pneumokokken infecties veroorzaken in ontwikkelde en ontwikkelingslanden. De aard van de immuunrespons is T–cel onafhankelijk en wordt gekenmerkt door een zwakke immunogeniciteit bij kinderen jonger dan 2 jaar en door de afwezigheid ven een boostereffect na herhaalde injecties. De beschermende antilichaamtiters, specifiek voor elk kapseltype, verschijnen 2–3 weken na de inenting. De immuniteitsduur is niet precies bekend.
Indicaties
Actieve immunisatie tegen pneumonie en invasieve ziekte veroorzaakt door Streptococcus pneumoniae, waarvan de serotypen in het vaccin zijn opgenomen, bij personen vanaf de leeftijd van twee jaar in hoog–risico groepen: • een leeftijd > 60 jaar, • immunocompetente volwassenen met een chronische ziekte, bv. cardiovasculaire aandoeningen, longziekten, diabetes mellitus, levercirrose of alcoholisme, • immunodeficiënte patiënten, bv. met een anatomische/functionele asplenie, sikkelcelanemie, ziekte van Hodgkin, lymfoom, multipel myeloom, chronische nierinsufficiëntie, nefrotisch syndroom of na een orgaantransplantatie, • al dan niet symptomatische HIV-geïnfecteerde patiënten, • aanwezigheid van cerebrospinale fistels, of • wonend of werkend in een omgeving met een verhoogd risico op pneumokokkeninfecties.
Contra-indicaties Koorts, actieve infectie, verergering van een chronische aandoening, behalve wanneer het risico van uitstellen van de vaccinatie groter is. Ernstige bijwerking na een eerdere vaccinatie met een vaccin met vergelijkbare bestanddelen.
6
Zwangerschap/Lactatie
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren onvoldoende gegevens. Advies: Gebruik ontraden. Overgang in de moedermelk: Onwaarschijnlijk. Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met borstvoeding afwegen.
Bijwerkingen Zeer vaak (> 10%): lokale reacties zoals erytheem, oedeem, verharding en pijn. Vaak (1– 10%): koorts (zelden ≥ 39,5°C; koortsaanvallen komen gewoonlijk kort na de vaccinatie voor en verdwijnen binnen 24 uur). Soms (0,1–1%): door het immuuncomplex gemedieerde type III-reactie (m.n. bij hoge initiële pneumokokken antistoftiters). Verder zijn gemeld: cellulitis op de injectieplaats, perifeer oedeem in het geïnjecteerde ledemaat, asthenie, vermoeidheid, malaise, myalgie, artralgie, koortsstuipen, convulsies, hoofdpijn, allergie– achtige symptomen (bv. huiduitslag, erytheem, urticaria), anafylaxie incl. shock, lymfadenopathie (vaak in combinatie met lokale reacties), vasculitis.
Interacties Gelijktijdige behandeling met immunosuppressiva, oncolytica of radiotherapie kan de respons op het vaccin nadelig beïnvloeden.
Waarschuwingen en voorzorgen De antilichaamrespons na vaccinatie kan verminderd zijn bij patiënten met een immunodeficiëntie (bv. genetisch defect, HIV–infectie, immunosuppressieve behandeling (geneesmiddelen, radiotherapie, splenectomie). De vaccinatie ten minste 2 weken vóór het begin van een immunosuppressieve behandeling geven. Een noodzakelijke profylactische behandeling tegen een pneumokokken infectie met antibiotica niet onderbreken na de vaccinatie. Routinematige revaccinatie is niet aangewezen en komt alleen in aanmerking bij: patiënten met een hoog risico op fatale pneumokokken-infecties (bv. bij asplenie) die > 5 jaar geleden gevaccineerd zijn; bij volwassen hoogrisico patiënten die > 6 jaar geleden gevaccineerd zijn; bij volwassenen met een snelle daling van de antistoftiters (bv. bij nefrotisch syndroom, nierinsufficiëntie of na een transplantatie) of bij gebleken lage serologisch respons bij symptomatisch HIV–geïnfecteerde patiënten; bij kinderen met nefrotisch syndroom, asplenie of sikkelcelanemie, die 10 jaar of jonger zijn en die 3–5 jaar geleden gevaccineerd zijn.
Dosering Het vaccin toedienen twee weken vóór een electieve splenectomie en minimaal twee weken vóór het instellen van een behandeling met radiotherapie of oncolytica. Niet intraveneus of intradermaal toedienen. Volwassenen en kinderen > 2 j.: eenmalig 0,5 ml i.m. (bij voorkeur) of s.c. (bij bloedstollingsproblemen). Routinematige revaccinatie is niet aangewezen en komt alleen in aanmerking bij veel kans op ernstige pneumokokken-infecties. Bij voorkeur in de m. deltoideus of lateraal halverwege de dij met inachtneming van de nodige voorzorgen om intravasculaire toediening te vermijden. Een griepvaccinatie kan gelijktijdig worden toegediend, mits geïnjecteerd in een andere ledemaat.
7
Prevenar13® (polyvalent, van 13 kapseltypen) Suspensie voor injectie; wegwerpspuit 0,5 ml. Bevat per ml: serotypen 1, 3, 4, 5, 6A, 7F, 9V, 14, 18C, 19A, 19F en 23F: 4,4 microg; serotype 6B: 8,8 microg. Is geconjugeerd aan difterietoxine en bevat aluminiumfosfaat (0,25 mg/ml).
Eigenschappen Bevat polysacchariden uit dertien kapseltypen. Het geeft geen immuniteit tegen de overige serotypen van streptococcus pneumoniae.
Contra-indicaties Acute ernstige ziekte met koorts. Overgevoeligheid voor één van de dragereiwitten.
Bijwerkingen Zeer vaak (> 10%): reacties op de injectieplaats, koorts > 38°C (rectaal), prikkelbaarheid, huilen, dufheid, rusteloosheid, slaap, verminderde eetlust, braken, diarree. Vaak (1-10%): op de plaats van toediening: zwelling, induratie, erytheem en gevoeligheid van geïnjecteerde arm of been, koorts > 39°C (rectaal). Soms (0,1-1%): huiduitslag, urticaria. Koorts > 40°C (rectaal), met name na boosterdosis. Zelden (0,01-0,1%): anafylactische/anafylactoïde reacties (zoals shock, angioneurotisch oedeem, bronchospasme, dyspneu, gezichtsoedeem),(febriele) insulten, hypotoon-hypotensieve respons, allergische dermatitis, atopische dermatitis, eczeem. Zeer zelden (< 0,01%): erythema multiforme, lymfanodenopathie gelokaliseerd in het gebied rond de injectieplaats. Verder komt apneu voor bij zeer premature kinderen (≤ 28 w. zwangerschap).
Interacties Bij combinatie met immunosuppressieve therapie kan het zijn dat er geen adequate respons op de vaccinatie wordt bereikt.
Waarschuwingen en voorzorgen De bescherming tegen otitis media is substantieel lager dan tegen invasieve ziekten. Gegevens over veiligheid en immunogeniciteit zijn nog niet beschikbaar voor kinderen met een groter risico van pneumokokkeninfecties zoals kinderen met slecht functionerende milt, hiv-infectie, maligniteiten en nefrotisch syndroom; beperkte gegevens laten een positief resultaat zien voor het gebruik bij kinderen met sikkelcelanemie (Prevenar; geen gegevens bij Prevenar 13). Het vaccin vervangt niet het 23-valent pneumokokken-polysaccharidevaccin bij kinderen ouder dan twee jaar met aandoeningen die een groter risico opleveren voor invasieve ziekten door Streptococcus pneumoniae zoals sikkelcelanemie, asplenie, hivinfectie, chronische ziekten, en immuungecompromitteerden; indien van toepassing een interval van ten minste acht weken aanhouden tussen de toediening van Prevenar 13 en het 23-valent vaccin. Aanbevolen wordt profylactisch antipyretische medicatie toe te dienen bij gelijktijdige toediening met vaccins met hele pertussiscellen en bij epileptische stoornissen of koortsstuipen in de voorgeschiedenis; er zijn echter aanwijzingen dat profylactische toediening van paracetamol de immuunrespons op Synflorix kan reduceren. Bij de toediening van de primaire immunisatieserie aan zeer premature kinderen (geboren ≤ week 28 van de zwangerschap) ademhalingscontrole gedurende 48–72 uur overwegen vanwege het potentiële risico van apneu, vooral bij kinderen met een voorgeschiedenis van onvoldoende rijping van de longen; aangezien het voordeel van vaccinatie groot is bij deze groep kinderen, de vaccinatie niet onthouden of uitstellen. Een epinefrine-injectie (1:1000) moet direct bij de hand zijn met het oog op een acute anafylactische reactie op een van de bestanddelen van het vaccin.
8
Dosering De vaccinatie toedienen door middel van een i.m. injectie, bij voorkeur in het anterolaterale gedeelte van de dij of in de deltaspier van de bovenarm. Eenmalig 0,5 ml.
Varicellavaccinatie : CAVE = levend verzwakt virus Tot 50 jaar Provarivax Na 50 jaar Zostavax ®
Provarivax
®
®
Poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie. ≥ 2700 pfu/ml; flacon 0,5 ml. Kan sporen van gelatine, neomycine en residuele componenten van MRC-5-cellen bevatten. Eigenschappen Levend, verzwakt varicella-zostervirus (Oka/Merck-stam), gekweekt in menselijke diploïde cellen. Werking: na 2–4 weken. Werkingsduur: tot 9 jaar na vaccinatie. De noodzaak van een boosterdosis is niet vastgesteld. Indicaties Actieve immunisatie voor de primaire preventie van varicella zoster (waterpokken). Ter preventie van infectie of ter beïnvloeding van het verloop van de infectie binnen drie dagen na blootstelling aan het varicella-zostervirus. Contra-indicaties Bloeddyscrasieën, leukemie, lymfomen of andere maligne aandoeningen van het bloed- en lymfestelsel. Immunosuppressieve therapie (incl. hoge doses corticosteroïden). Immunodeficiëntie (zoals hypogammaglobulinemie, aids, symptomatische HIV-infectie of CDC-klasse ≥ 2 of een leeftijdspecifiek CD4 en T-lymfocytenpercentage < 25%). Actieve onbehandelde tuberculose. Koorts > 38,5 °C. Zwangerschap/Lactatie Over gebruik tijdens de zwangerschap is onvoldoende bekend. Natuurlijk voorkomende varicella zoster bij de moeder kan foetale schade veroorzaken en het risico op ernstige varicella (waterpokken) bij de neonaat en herpes zoster in het eerste levensjaar vergroten. Varicella vaccin daarom niet toedienen tijdens de zwangerschap; voorafgaand aan een vaccinatie zwangerschap uitsluiten en na vaccinatie gedurende drie maanden anticonceptieve maatregelen nemen. Vanwege het theoretische risico van transmissie van het virus van moeder op kind wordt vaccinatie tijdens het geven van borstvoeding in het algemeen ontraden. Bijwerkingen Zeer vaak (> 10%): koorts. Pijn en reacties op de injectieplaats. Vaak (1-10%): varicellaachtige uitslag, en bij kinderen tevens bovenste luchtweginfecties, prikkelbaarheid. Bij kinderen komen verder voor: soms (0,1-1%): infecties zoals gastro-enteritis, faryngitis, neusverkoudheid, otitis (media), conjunctivitis en influenza. Luieruitslag, erytheem, urticaria, contactdermatitis. Anorexie, huilen, slapeloosheid, slaperigheid, hoofdpijn; en zelden (0,010,1%): sinusitis, pulmonale congestie, piepende ademhaling, bronchitis, pneumonie. Myalgie. Huidmanifestaties zoals (atopische) dermatitis, impetigo. Lymfadenopathie, trombocytopenie. Apathie, agitatie, emotionele veranderingen, droomstoornissen, koortsstuipen, tremor.
9
Bij kinderen is bij gelijktijdig gebruik met BMR-vaccin is zeer vaak koorts waargenomen. Interacties Combinatie met immunosuppressiva is gecontra-indiceerd. Gevaccineerde personen moeten gedurende zes weken na vaccinatie geen salicylaten gebruiken vanwege toenemend risico van de ontwikkeling van het syndroom van Reye. Kan gelijktijdig worden toegediend met BMR-vaccin, Hib-vaccin, hepatitis-B-vaccin, DTP-vaccin ('whole cell Pertussis') en oraal poliovirusvaccin; de vaccinaties in dat geval apart op afzonderlijke plaatsen toedienen. Bij een niet gelijktijdige toediening met levend BMR-vaccin een interval van één maand in acht nemen. Gelijktijdige toediening met tetravalente, pentavalente of hexavalente vaccins zijn niet onderzocht. Bij toediening van bloedproducten die antilichamen tegen het varicellazostervirus bevatten eveneens een interval van ten minste één maand aanhouden. Na een bloed- of plasmatransfusie, toediening van normaal humaan immunoglobuline of varicellazoster-immunoglobuline, de vaccinatie met varicella-zostervaccin minstens vijf maanden uitstellen. Waarschuwingen en voorzorgen Vanwege een risico van transmissie van het vaccinvirus tussen gezonde gevaccineerde individuen die een varicella-achtige uitslag ontwikkelen en vatbare individuen (immuungecompromitteerden, zwangeren die niet eerder waterpokken hebben gehad, neonaten van moeders die niet eerder waterpokken hebben gehad) wordt geadviseerd gedurende de eerste zes weken na vaccinatie nauw contact te vermijden. Er zijn geen gegevens over het beschermend effect of de immuunrespons bij een leeftijd > 65 jaar. Dosering Leeftijd ≥ 13 jaar: s.c. twee doses van 0,5 ml met een interval van 4–8 weken. Toedienen in de regio deltoidea of in het bovenste anterolaterale deel van de dij.
Zostavax® Poeder en oplosmiddel voor suspensie voor injectie ≥ 19.400 PFU; flacon met 0,5 ml oplosmiddel (na reconstitutie 0,65 ml). Kan sporen van neomycine bevatten. Eigenschappen Levend, verzwakt varicella-zostervirus (Oka/Merck-stam), gekweekt in menselijke diploïde cellen. Werking: na 4 weken. De noodzaak van een boosterdosis is niet vastgesteld. Indicaties Preventie van herpes zoster en postherpetische neuralgie door herpes zoster. Het varicella zostervaccin is geïndiceerd bij personen ≥ 50 jaar. Contra-indicaties Immunodeficiëntie. Behandeling met immunosuppressiva (inclusief hoge doses corticosteroïden). Actieve onbehandelde tuberculose. Bijwerkingen Zeer vaak (> 10%): erytheem, pijn, zwelling. Vaak (1-10%): hoofdpijn, hematoom, pruritus, warmtegevoel. In de postmarketingfase zijn vermeld: reacties op injectieplaats, artralgie, myalgie, koorts, lymfadenopathie (hals, oksel), overgevoeligheidsreacties waaronder anafylactische reacties, 'rash'. Interacties Combinatie met immunosuppressiva is gecontra-indiceerd, uitgezonderd lokale toediening
10
(inhalatie, op de huid) of systemische toediening van een lage dosering van corticosteroïden. Niet gelijktijdig toedienen met 23-valent polysaccharide-pneumokokkenvaccin vanwege een verminderde werkzaamheid van het varicella zostervaccin. Kan gelijktijdig worden toegediend met influenzavaccin; de vaccinaties in dat geval apart op afzonderlijke plaatsen toedienen. Waarschuwingen en voorzorgen Overweeg bij koorts uitstel van de vaccinatie. Adviseer gedurende de eerste zes weken na vaccinatie nauw contact te vermijden tussen gezonde gevaccineerde individuen die een varicella-achtige uitslag ontwikkelen en vatbare individuen (immuungecompromitteerden, zwangeren die niet eerder waterpokken of gordelroos hebben gehad, neonaten van moeders die niet eerder waterpokken of gordelroos hebben gehad) vanwege een risico van transmissie van het vaccinvirus. Dosering Personen ≥ 50 j.: 1 dosis s.c., bij voorkeur in het gebied van de deltaspier.
HPV-vaccinatie ECCO-richtlijn: Depending on local guidelines, routine HPV vaccination is recommended for females aged 11–12 years before onset of sexual activity. In the event of missed or delayed vaccination, HPV vaccination is also recommended for females aged 13–18 years. It is not recommended for males, females aged younger than 9 years, or older than 26 years because the efficacy, safety and cost-effectiveness of HPV vaccination in these cohorts has not been established. HPV immunisation uses a non-live agent, so it may be administered to immunocompromised IBD patients.
Cervarix
®
Suspensie voor injectie 0,5 ml; injectieflacon. 1 dosis (0,5 ml) bevat humaan papillomavirus (HPV) type 16–L1-eiwit 20 µg en type 18–L1eiwit 20 µg CFH-Advies Het humaan papillomavirusvaccin Cervarix heeft een therapeutische meerwaarde bij de preventie van cervicale intra-epitheliale neoplasie graad 2/3 en baarmoederhalskanker als gevolg van infectie met HPV-type 16 en 18. Langetermijngegevens over daadwerkelijke preventie van baarmoederhalskanker ontbreken vooralsnog. De werkzaamheid van het HPVvaccin is optimaal bij meisjes en vrouwen die nog niet geïnfecteerd zijn met HPV-typen 16 en 18. De beschermingsduur is aangetoond tot 5–10 jaar. De eventuele noodzaak van boosterdoses is niet vastgesteld. Eigenschappen Humaan papillomavirusvaccin. Recombinant vaccin, bereid van de gezuiverde virusachtige deeltjes ('viruslike particles' = VLP) van het hoofdcapside-L1-eiwit van HPV type 16 en 18. Uit dierexperimenteel onderzoek wordt verondersteld dat de werkzaamheid van L1-VLPvaccins gemedieerd wordt door de ontwikkeling van een humorale immuunrespons. Het eiwit is geadsorbeerd op gehydrateerd aluminiumhydroxide evenals 3–O-desacyl-4'monofosforyllipide A (MPL) van het adjuvantsysteem (totaal 500 µg Al). Indicaties Preventie van hooggradige cervicale intra-epitheliale neoplasie (CIN 2 en 3) en
11
baarmoederhalskanker veroorzaakt door humaan papillomavirus (HPV) typen 16 en 18. Contra-indicaties Acute, ernstige en met koorts gepaard gaande ziekte. Zwangerschap/Lactatie Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Er zijn tot dusver geen schadelijke effecten waargenomen. Bij dieren, geen aanwijzingen voor schadelijkheid. Advies: Vaccinatie uitstellen tot na de zwangerschap. Overgang in de moedermelk: Onbekend. Advies: Gebruik ontraden. Bijwerkingen Zeer vaak (> 10%): reacties op de injectieplaats zoals pijn, roodheid en zwelling. Hoofdpijn, myalgie, vermoeidheid. Vaak (1-10%): misselijkheid, braken, diarree en buikpijn. Jeuk, 'rash', urticaria. Artralgie. Koorts. Soms (0,1–1%): overige reacties op de injectieplaats zoals induratie en lokale paresthesie. Duizeligheid, bovensteluchtweginfectie. Verder zijn gemeld: lymfadenopathie, allergische reacties (incl. anafylactische en anafylactoïde reacties), syncope of vasovagale reacties, soms gepaard met tonisch-klonische bewegingen. Interacties Gelijktijdig gebruik van immunosuppressiva kan resulteren in een onvoldoende respons op de vaccinatie. Waarschuwingen en voorzorgen Er zijn onvoldoende gegevens over het gebruik bij personen met een verzwakte immuunrespons. Deze personen kunnen mogelijk onvoldoende reageren op het vaccin. Tevens zijn immunogeniciteit, werkzaamheid en veiligheid niet vastgesteld bij meisjes jonger dan 10 jaar, vrouwen ouder dan 25 jaar en mannen. Zoals bij alle intramusculaire vaccins dienen adequate medische behandeling en toezicht direct beschikbaar te zijn voor het geval zich na de toediening van het vaccin een zeldzame anafylactische reactie zou voordoen. Ook is voorzichtigheid geboden bij trombocytopenie of een bloedstollingstoornis. Vaccinatie is geen substituut voor routinematige cervicale screening of voor voorzorgsmaatregelen tegen blootstelling aan HPV en soa's. Dosering Het vaccin is bestemd voor intramusculaire injectie in de deltaspier. Adolescenten 10–26 j.: Het vaccinatieschema bestaat uit drie doses, waarvan de eerste wordt gegeven op een zelf gekozen tijdstip, de tweede 1 maand later en de derde 6 maanden na de eerste dosis. De noodzaak van een boosterdosis is niet vastgesteld. Het wordt aanbevolen dat personen die een eerste dosis van het vaccin krijgen toegediend, de kuur van 3 vaccinatiedoses afmaken. Indien het vaccin gelijktijdig moet worden gegeven met een ander injecteerbaar vaccin, dienen de vaccins altijd op verschillende injectieplaatsen te worden toegediend. De suspensie schudden voor gebruik.
Gardasil ® Suspensie voor injectie 0,5 ml; wegwerpspuit. 1 dosis (0,5 ml) bevat humaan papillomavirus (HPV) type 6-L1-eiwit 20 µg, type 11–L1-eiwit 40 µg, type 16–L1-eiwit 40 µg, type 18–L1-eiwit 20 µg. CFH-Advies Het humaan papillomavirusvaccin Gardasil heeft een therapeutische meerwaarde bij de
12
preventie van cervicale intra-epitheliale neoplasie graad 2/3, cervixkanker, vulvaire intraepitheliale neoplasie graad 2/3 en externe genitale wratten (condylomata acuminata) als gevolg van HPV type 6, 11, 16 en 18. Langetermijngegevens over daadwerkelijke preventie van baarmoederhalskanker ontbreken vooralsnog. De werkzaamheid van het HPV-vaccin is optimaal bij meisjes en vrouwen die nog niet geïnfecteerd zijn met HPV-typen 6, 11, 16 en 18. De beschermingsduur is aangetoond tot 5–10 jaar. De eventuele noodzaak van boosterdoses is niet vastgesteld. Eigenschappen Humaan papillomavirusvaccin. Recombinant vaccin, bereid van de gezuiverde virusachtige deeltjes ('viruslike particles' = VLP) van het hoofdcapside-L1-eiwit van HPV type 6, 11, 16 en 18. Uit dierexperimenteel onderzoek wordt verondersteld dat de werkzaamheid van L1 VLPvaccins gemedieerd wordt door de ontwikkeling van een humorale immuunrespons. Het eiwit is geadsorbeerd op amorf aluminiumhydroxyfosfaatsulfaat adjuvans (225 µg Al). De duur van bescherming is niet bekend. Aanhoudende beschermende werkzaamheid werd gedurende 4½ jaar na voltooiing van de reeks van 3 doses waargenomen. Indicaties Preventie van premaligne genitale laesies (cervicaal, vulvair, vaginaal), baarmoederhalskanker en externe genitale wratten (condylomata acuminata) als gevolg van humaan papillomavirus (HPV) type 6, 11, 16 en 18. Contra-indicaties Acute, ernstige en met koorts gepaard gaande ziekte. Zwangerschap/Lactatie Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid. Advies: Vaccinatie uitstellen tot na de zwangerschap. Lactatie-advies: Vaccinatie kan worden toegepast in de lactatieperiode. Bijwerkingen Zeer vaak (> 10%): reacties op de injectieplaats zoals erytheem, pijn en zwelling. Koorts. Zelden (0,1-0,01%): urticaria. Zeer zelden (< 0,01%): bronchospasme. Tijdens postmarketing zijn gemeld: lymfadenopathie, andere overgevoeligheidsreacties (inclusief anafylactische/anafylactoïde reacties), syndroom van Guillain-Barré, duizeligheid, hoofdpijn, syncope soms gepaard gaand met tonisch-klonische bewegingen, misselijkheid, braken, artralgie, myalgie, asthenie, koude rillingen, vermoeidheid en malaise Interacties Gelijktijdig gebruik van immunosuppressiva kan resulteren in een onvoldoende respons op de vaccinatie. Waarschuwingen en voorzorgen Er zijn onvoldoende gegevens over het gebruik bij personen met een verzwakte immuunrespons. Deze personen kunnen mogelijk onvoldoende reageren op het vaccin. Tevens zijn immunogeniciteit, werkzaamheid en veiligheid niet vastgesteld bij kinderen jonger dan 9 jaar, vrouwen ouder dan 25 jaar en mannen. Zoals bij alle intramusculaire vaccins dienen adequate medische behandeling en toezicht direct beschikbaar te zijn voor het geval zich na de toediening van het vaccin een zeldzame anafylactische reactie zou voordoen. Ook is voorzichtigheid geboden bij trombocytopenie of een bloedstollingstoornis. Vaccinatie is geen substituut voor routinematige cervicale screening of voor voorzorgsmaatregelen tegen blootstelling aan HPV en soa's. Vaccinatie is alleen voor
13
profylactisch gebruik en heeft geen effect op actieve HPV-infecties of al aanwezige ziekte veroorzaakt door HPV; het voorkomt dus geen laesies ten gevolge van HPV bij vrouwen die op moment van vaccinatie al met HPV zijn besmet. Dosering Het vaccin is bestemd voor intramusculaire injectie. Het vaccinatieschema bestaat uit 3 doses, waarvan de eerste wordt gegeven op een zelf gekozen tijdstip, de tweede 2 maanden later en de derde 6 maanden na de eerste dosis. Indien een andere vaccinatieschema noodzakelijk is, de tweede dosis ten minste 1 maand na de eerste dosis en de derde dosis ten minste 3 maanden na de tweede dosis geven. De 3 doses binnen een periode van 1 jaar toedienen. De behoefte aan een boosterdosis is niet vastgesteld. De suspensie goed schudden voor gebruik. Het vaccin bij voorkeur toedienen in de deltaspier van de bovenarm of in het hogere anterolaterale gebied van de dij.
14
Bijlage 1
Medische verklaring :
Aan de Medisch Adviseur van de ziektekostenverzekering
Betreft : Dhr/MW Leiderdorp, Geachte Collega, Bovenstaande patiënt wordt behandeld of gaat binnenkort behandeld worden met immunosuppressieve therapie in verband met Inflammatory Bowel Disease. De ECCO (European Crohn’s and Colitis Organisation) heeft richtlijnen ontwikkeld m.b.t de vaccinatie van deze patiënten. Het betreft (voor zover relevant) de volgende vaccinaties : 1. 2. 3. 4. 5.
Hepatitis B vaccinatie Pneumokokken vaccinatie Varicella Zoster vaccinatie Papilloma virus vaccinatie Influenza vaccinatie (dit loopt via de huisarts)
Wij zouden u willen vragen om de volgend vaccinatie voor bovenstaande patiënt voor vergoeding in aanmerking te laten komen. 0 0 0 0 0
Hepatitis B vaccinatie Pneumokokken vaccinatie (Pneumo23® en Prevenar13®) Varicella Zoster vaccinatie Papilloma virus vaccinatie Influenzavaccinatie (dit loopt via de huisarts) Met collegiale hoogachting, Dr. S. Abraham, MDL-arts M.J.A. Alleman, MDL-arts Dr. M.K. Vu, MDL-arts
15
Bijlage 2
Patiënten informatie Vaccinaties bij de ziekte van Crohn en Colitis Ulcerosa Waarom vaccinaties? U wordt op dit moment of binnenkort behandeld met medicijnen die de afweer tegen infecties met bepaalde bacteriën of virussen kunnen verminderen. Daarom heeft de ECCO, dat is de Europese vereniging voor de ziekte van Crohn en Colitis Ulcerosa, richtlijnen ontwikkeld voor vaccinatie tegen een aantal infectieziekten.
Welke vaccinaties en bij wie? 1. Vaccinatie tegen hepatitis B : Hepatitis B is een virus ontsteking van de lever. De ziekte kan worden overgebracht door besmette injectienaalden, sex, bloed en bloedproducten. Als u nooit eerder gevaccineerd bent tegen hepatitis B en er zijn geen antistoffen in u bloed aantoonbaar tegen het hepatitis B virus, dan komt u in aanmerking voor vaccinatie. 2. Vaccinatie tegen Pneumokokken. Pneumokokken zijn bacteriën die longontsteking en andere infecties van de luchtwegen kunnen veroorzaken. U komt hiervoor in aanmerking, tenzij u al eerder hiertegen gevaccineerd bent. 3. Vaccinatie tegen het Influenzavirus (het zogenaamde griep virus). Deze vaccinatie wordt jaarlijks in de herfst door uw huisarts gegeven. Alle mensen die medicijnen gebruiken die de weerstand kunnen verminderen komen hiervoor in aanmerking. 4. Vaccinatie tegen het Varicellavirus. Dit is het virus dat waterpokken en gordelroos kan veroorzaken. Indien u als kind geen waterpokken hebt gehad en geen antistoffen hebt in uw bloed tegen het virus, komt u in aanmerking voor vaccinatie. Let op : u mag op het moment van de vaccinatie nog niet begonnen zijn met de medicijnen die de weerstand onderdrukken! Er moeten minstens drie weken verstreken zijn na de laatste vaccinatie tegen het Varicella virus voor u met de weerstands onderdrukkende medicijnen mag starten. 5. Vaccinatie tegen het Papillomavirus (HPV). Het papillomavirus geeft een chronische infectie van de baarmoederhals en kan leiden tot het ontstaan van baarmoederhalskanker. Om die reden is de vaccinatie vanaf 2010. door de Nederlandse regering ter beschikking gesteld aan alle meisjes van 12 jaar. Voor vrouwen/meisjes van 13-18(26?) jaar die nog niet gevaccineerd zijn, kan dit alsnog gebeuren. De werkzaamheid van het vaccin bij vrouwen ouder dan 26 jaar is niet bewezen.
Wie betaalt de vaccinaties: In het algemeen zal uw ziektekostenverzekering de vaccinaties betalen, omdat er een medische reden voor is. Om een en ander soepel te laten verlopen hebben wij een medische verklaring hiervoor opgesteld
Wie schrijft de vaccinaties voor ? De MDL-arts die u behandelt schrijft de vaccinaties voor. Alleen de influenzavaccinatie (“griepspuit”) wordt door uw huisarts geregeld.
Wie geeft de vaccinaties : De vaccinaties kunnen gewoon in de huisartsenpraktijk worden toegediend.
16
Bijlage 3
Het Vaccinatie schema
•
•
•
•
•
Hepatitis B-vaccinatie ( Engerix® , HBVAXPRO®) o Eerste injectie op een zelfgekozen moment o Tweede injectie na een maand o Derde injectie zes maande na de eerste injectie Pneumokokken vaccinatie o Op zelfgekozen moment een injectie met Prevenar13® o Twee maanden later een injectie met Pneumo23® o Na 5 jaar 2e injectie met Pneumo23® Influenzavaccinatie (“griepspuit”) o Ieder jaar in de herfst. U krijgt een oproep van uw huisarts. Indien u die oproep niet krijgt moet u even met de huisarts contact opnemen. Vaccinatie tegen het Varicellavirus (Provarivax®) o Eerste injectie op zelfgekozen moment o Tweede injectie 4 weken later. o LET OP: u mag voorafgaan aan de vaccinatie geen medicijnen gebruikt hebben die de afweer kunnen verminderen zoals prednison, budesonide, azathioprine, Puri-nethol®, methotrexaat, infliximab(Remicade®), of adalimumab (Humira®). Deze medicijnen mogen op zijn vroegst pas gestart worden drie weken na de laatste vaccinatie met het Varicella vaccin. Vaccinatie tegen het Papillomavirus (Cevarix® of Gardasil®) o Eerste injectie op een zelfgekozen moment o Tweede injectie een maand (Cevarix®) of twee maanden (Gardasil®) na de eerste injectie o Derde injectie zes maanden na de eerste injectie
Bijwerkingen : Deze worden uitgebreid in de bijsluiter beschreven. Alle vaccinaties kunnen zwelling, roodheid en pijn op de injectieplaats geven. Koorts en vermoeidheid komen ook vaak voor. Indien er in het verleden overgevoeligheidsreacties zijn geweest na vaccinaties moet u dit bespreken met de MDL-arts. Indien u zwanger bent of kan zijn moet u dit melden aan uw MDL-arts
17