ADVIES Raad Hoger Onderwijs 12 juni 2007 RHO/IDR/ADV/005
Advies over de registratie van studenten met een functiebeperking: procedure en objectivering
V L A A M S E O N D E R W I J S R A AD ,
KU N S T L A A N 6
W W W . V L O R .B E
BUS
6 , 1210
BRUSSEL
Advies over de registratie van studenten met een functiebeperking: procedure en objectivering
1
Situering
Er is nood aan meer en adequate statistische gegevens over de participatie van studenten met functiebeperkingen aan het hoger onderwijs in Vlaanderen. Vandaar dat de Raad Hoger Onderwijs onder andere in zijn advies van 13 juni 2006 over de realisatie van inclusief hoger onderwijs een adequate registratie van studenten met functiebeperkingen bepleit. Bovendien wordt in het nieuwe financieringsmechanisme hoger onderwijs een extra weging voorzien voor studenten met een functiebeperking. Dit impliceert eveneens dat studenten met een functiebeperking gedefinieerd en geregistreerd moeten worden. In zijn advies van 14 november 2006 met betrekking tot deze registratieproblematiek, stelt de Raad Hoger Onderwijs een definiëring van de doelgroep voor en een aantal basisprincipes van registratie van studenten met een functiebeperking. Belangrijk hierin is de objectivering van de functiebeperking. Het huidige advies gaat hier verder op in en stelt een concrete procedure voor registratie en de daaraan gekoppelde objectivering voor. De principes voor objectivering worden per doelgroep geëxpliciteerd. De raad is voorstander van een gebruiksvriendelijke, uniforme werkwijze in Vlaanderen, die laagdrempelig wordt gehouden voor de student met een functiebeperking. Als bijlage bij dit advies wordt een modelformulier gevoegd dat bij wijze van voorbeeld kan gebruikt worden bij de verdere operationalisering. Dit advies werd voorbereid door de commissie Hoger Onderwijs voor Studenten met een Functiebeperking. De commissie deed hiervoor een beroep op de gespecialiseerde inbreng van het VEHHO en van deskundigen verbonden aan drie universitaire centra: -
geneesherenspecialisten verbonden aan volgende diensten van een universitair ziekenhuis: -
-
dienst Kindergeneeskunde (alle specialistenstafleden); dienst Neus-Keel-Oor (1 specialist); dienst Oogziekten (1 specialist verbonden een het Low-visioncentrum); eenheid Arbeids-, milieu- en verzekeringsgeneeskunde (1 specialist); eenheid Jeugdgezondheidszorg (2 specialisten);
3 experten-academici in het gebied van de leerstoornissen; 2 psychiaters verbonden aan een Universitair Psychiatrisch Centrum.
De inbreng van deze geneesherenspecialisten en van de experten-academici garandeert een wetenschappelijk onderbouwde en maximaal objectiveerbare registratie. Het advies werd na bespreking in de raadsvergadering van 12 juni 2007 goedgekeurd met eenparigheid van stemmen in aanwezigheid van 21 stemgerechtigde leden.
2
Doelgroep
In zijn advies van 14 november 2006 stelt de Raad Hoger Onderwijs voor om de doelgroep “studenten met een functiebeperking” te omschrijven als studenten bij wie er een blijvende of langdurige uitval is op een of meerdere lichaamsfuncties opgesomd in de International
2
Classification of Functioning (ICF)1. Binnen deze doelgroep worden acht subdoelgroepen onderscheiden2: motorische functiebeperkingen, auditieve functiebeperkingen, visuele functiebeperkingen, chronische ziekten, leerstoornissen, psychiatrische functiebeperkingen, meervoudige functiebeperkingen, overige 3.
3
Basisprincipes van registratie
De Raad Hoger Onderwijs stelt in zijn advies over de registratie van studenten met een functiebeperking van 14 november 2006 voor om volgende basisprincipes te hanteren (samengevat)4: -
-
-
-
registratie van studenten met een functiebeperking gebeurt op instellingsniveau; registratie gebeurt bij de eerste inschrijving in de hogeronderwijsinstelling, op het moment dat de functiebeperking zich tijdens de studies manifesteert of op het moment dat de student een handicapsituatie ervaart en zich als dusdanig aanmeldt; de student met een functiebeperking kiest zelf of hij zich laat registreren of niet; de registratie met het oog op het verkrijgen van structurele financiering wordt losgekoppeld van de concrete zorgvraag van de student. Door deze registratie los te koppelen van de zorgvraag van de student kunnen de middelen zowel op structurele basis als ad hoc ingezet worden5. registratie voor overheidsfinanciering gebeurt enkel op basis van een blijvende of langdurige functie-uitval (minstens 12 maanden effectieve uitval en/of een uitval van 12 maanden die in de toekomst te voorzien is); registratie van studenten met een functiebeperking wordt gekoppeld aan een (medische) objectivering.
Het is dit laatste punt dat in het huidige advies verder wordt uitgewerkt.
4
Documentering van de functiebeperking
De Raad Hoger Onderwijs stelt in zijn advies van 14 november 2006 de volgende werkwijze voor documentering van de functiebeperking voor: 1
De student documenteert de functiebeperking door het voorleggen van de relevante stukken. Dit zijn documenten afgeleverd door de Vlaamse en federale overheden, of een erkende en bevoegd verklaarde instantie: a b
1
2 3
4 5
inschrijving Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH); GON-attest afgeleverd door CLB of attest Buitengewoon Onderwijs;
Voor een argumentatie over het gebruik van de ICF als leidraad, zie het Vlor-advies over de registratie van studenten met een functiebeperking (Raad Hoger Onderwijs, 14 november 2006). Voor een uitgebreide omschrijving van deze subdoelgroepen, zie het Vlor-advies over de registratie van studenten met een functiebeperking (Raad Hoger Onderwijs, 14 november 2006). Dit zijn: studenten langdurige of blijvende pijn, studenten met een langdurige of blijvende uitval op de functies van spraak en stem, studenten met een langdurige of blijvende uitval op de genito-urinaire en reproductieve functies, studenten met een langdurige of blijvende uitval op de functies van huid- en aanverwante systemen. Voor een meer gedetailleerde beschrijving, zie , zie het Vlor-advies over de registratie van studenten met een functiebeperking (Raad Hoger Onderwijs, 14 november 2006). Toevoeging: instellingen kunnen de toegang tot faciliteiten laten afhangen van registratie.
3
c
2
Indien bovenstaande documenten niet beschikbaar zijn: het voorleggen van een gespecialiseerd attest (medisch, psychiatrisch, orthopedagogisch). Dit impliceert: a b c
5
erkenning van handicap door het Directie-generaal voor Personen met een handicap. Afhankelijk van de leeftijd betreft dit een attest van verhoogde kinderbijslag, of een attest van een inkomensvervangende en/of integratietegemoetkoming.
attesteren van de aard van de functie-uitval; attesteren van de ernst van de uitval; attesteren van de duur van de uitval: blijvend of langdurig. Alleen in geval van blijvende of langdurige uitval wordt gesproken van functiebeperking.
Voorstel van procedure
Als bijlage bij dit advies wordt een voorbeeldformulier gevoegd dat instellingen zouden kunnen gebruiken voor de registratie van een student met een functiebeperking (bijlage 1). Hierbij wordt voorgesteld om de identificatie van de student op grond van het inschrijvingsnummer te laten gebeuren omdat op die manier: -
een eenduidige koppeling aan de database van de instelling mogelijk is; de privacy van de student gerespecteerd kan worden door een ontkoppeling van medische gegevens en administratieve afhandeling. De documenten blijven wel makkelijk te controleren door de regeringscommissaris.
In verband met het respecteren van de privacy wordt best telkens verwezen naar de wettelijke bepalingen tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van verwerking van persoonsgegevens (wet van 8 december 1992, zoals gewijzigd) en de bepalingen in het onderwijs- en examenreglement. Er wordt eveneens gepleit voor het hanteren van een eenvoudige codering: bijvoorbeeld een eerste code ter aanduiding van de doelgroep en een tweede code ter aanduiding van het blijvend of tijdelijk karakter van de aandoening (waaruit, in geval van tijdelijkheid, de noodzaak tot herattestering volgt). De stukken vermeld in Documentering van de functiebeperking onder punt 1 worden dan bij dit registratieformulier gevoegd. Indien de onder punt 1 genoemde documenten niet beschikbaar zijn, wordt voorgesteld om bij het registratieformulier een tweede formulier te voegen, ingevuld door de attesterende arts (bijlage 2). Dit formulier bevat twee delen: -
een deel dat voor alle subdoelgroepen van toepassing is (bijlage 2, pp. 1 – 2); een specifiek formulier subdoelgroepafhankelijk (bijlage 2, pp. 3 – 23).
Voor de verschillende subdoelgroepen wordt geconcretiseerd: -
welke criteria worden gehanteerd voor het in kaart brengen van de ernst en de duur van de functie-uitval; wie in aanmerking komt als specialist of als multidisciplinair team om het attest af te leveren.
4
6
Criteria voor het in kaart brengen van de ernst en de duur van de functie -uitval
6.1
Voor alle subdoelgroepen (uitgezonderd leerstoornissen, zie verder)
Voor alle subdoelgroepen wordt een attestering van de aard en de duur van de functie-uitval gevraagd (niveau lichaamsfuncties). Wat de aard van de functie-uitval betreft, wordt door de arts aangegeven op welke van de in de ICF opgesomde lichaamsfuncties er een uitval is. Dit kan gebeuren op het eerste deel van een ter beschikking van de arts gesteld formulier (een voorbeeld van een modelformulier “Functie-uitval” als bijlage 2, pp. 1 – 2). De aard van de uitval bepaalt de doelgroep waartoe de student behoort. Het eerste deel van het formulier wijst de arts zo door naar een subdoelgroepenspecifiek formulier (bijlage 2, pp. 3 –23). Op het subdoelgroepenspecifiekformulier (bijlage 2, pp. 3 – 23) wordt de aard van de functieuitval door de arts gepreciseerd en de duur van de uitval (langdurig of blijvend) geattesteerd. Dit gebeurt in een luik A. In geval van een langdurige uitval, wordt het attest jaarlijks hernieuwd. In het geval van blijvendheid volstaat een eenmalig attest. In een luik B wordt voor sommige subdoelgroepen een attestering van de impact op de schoolse activiteiten opgenomen (cf. infra). 6.2
Verschillen tussen subdoelgroepen
De criteria voor het in kaart brengen van de ernst zijn per subdoelgroep verschillend. Naargelang van de doelgroep zijn er immers verschillen wat betreft: -
-
-
de meetbaarheid van de betreffende functie-uitval (kwantitatief meetbaar of niet) en de “schaal” (al dan niet beschikbaar, al dan niet “eenvoudig”) a.d.h.v. de mate van functie-uitval en verschillen tussen individuen kunnen uitgedrukt worden; de aard van de relatie tussen (het hebben van) de aandoening – (het al dan niet) voorkomen van (bepaalde) functie-uitval en de ernst ervan – de impact van de functie-uitval op relevante schoolse activiteiten (en inter-individuele verschillen die ze zich hierbij voordoen)6; het aantal functies die betrokken zijn, de wisselwerking ertussen (en de impact ervan op de activiteiten).
Er werd geopteerd voor een werkbare en transparante procedure die zoveel als mogelijk met bovenstaande verschillen rekening houdt. Per subdoelgroep wordt een attestering voorzien die betrekking heeft op ofwel het niveau van de aandoening (chronische ziekten, geestelijke gezondheidszorg en leerstoornissen), de gekwantificeerde ernst van de uitval op lichaamsfuncties (doelgroepen auditief en visueel), of de uitval op activiteiten (voornamelijk motorische functiebeperking en meervoudige functiebeperkingen) (zie subdoelgroepenspecifieke attesten, bijlage 2, pp. 3 - 23).
6
Het onderscheid tussen aandoeningen, lichaamsfuncties, en (contextonafhankelijk te meten) activiteiten dat in de ICF gehanteerd wordt aangehouden.
5
7
Bijkomende attestering afhankelijk van de subdoelgroep
7.1
De doelgroep motorische functiebeperkingen (bijlage 2, subdoelgroepspecifiek formulier 1)
De behandelende arts van de student kan het attest afleveren. Voor deze subdoelgroep wordt voorgesteld dat als voorwaarde voor registratie, ook de impact op de schoolse activiteiten wordt gepreciseerd (luik B). Voor deze groep is de uitval op het niveau van de lichaamsfuncties immers: -
meer verscheiden (meerdere dimensies: gewrichten, spierkracht, spiertonus…) minder gemakkelijk uit te drukken op een eenvoudige schaal -
waarop een individu kan gepositioneerd worden; van waaruit een eenduidige uitspraak kan gebeuren over de impact van de functie-uitval op relevante schoolse activiteiten; aan de hand waarvan op het niveau van de functies, een criterium voor ernst kan vastgelegd worden.
Het in kaart brengen van de uitval op activiteiten laat toe een inschatting te maken van de ernst van de uitval. Alleen in het geval de uitval een impact heeft op in schoolse context op te nemen activiteiten (criterium voor ernst) is de student registreerbaar. Hierbij wordt eveneens rekening gehouden met -
7.2
de impact van paramedische zorgen op schoolse activiteiten (bijvoorbeeld tijd die hieraan besteed wordt en de beschikbare studietijd die daardoor beperkt wordt); de, van preventief oogpunt, noodzakelijk geachte opvolging van de student ((para)medisch en door de zorgcoördinator) en de impact hiervan op de beschikbare studietijd. De doelgroepen auditieve en visuele functiebeperkingen (bijlage 2, subdoelgroepspecifieke formulieren 2 en 3)
Voor de subdoelgroep auditieve functiebeperkingen moet een NKO-arts attesteren. Voor de subdoelgroep visuele functiebeperkingen is dit een erkend revalidatieoogarts. De registratie vermeldt de mate van functie-uitval, gemeten aan de hand van de op het formulier benoemde parameter en schaal. Deze schalen laten toe de uitval kwantitatief in kaart te brengen. De student behoort tot de doelgroep wanneer de uitval gelijk is aan of groter dan het vastgelegde minimaal te behalen niveau om in aanmerking te komen voor registratie. Het betreft het niveau vanaf waarvan een duidelijke impact op schoolse activiteiten te verwachten is. Bij de doelgroep visuele functiebeperkingen is bij een (beperkt) aantal aandoeningen de uitval niet meetbaar a.d.h.v. de benoemde parameters. In dit geval kan luik B ingevuld worden waarbij de ernst van de uitval geattesteerd wordt aan de hand van de impact op relevante schoolse activiteiten.
6
7.3
De doelgroepen chronische ziekten en psychiatrische functiebeperkingen (bijlage 2, subdoelgroepspecifieke formulieren 4 en 5)
Voor de subdoelgroep chronische ziekten wordt voorgesteld dat de attestering gebeurt door de behandelende arts. Voor de subdoelgroep psychiatrische functiebeperkingen moet dit de behandelende psychiater zijn. De twee subdoelgroepen omvatten studenten met zeer verscheiden aandoeningen. Voor deze twee groepen is de relatie aandoening - functie-uitval - impact op activiteiten, niet eenduidig (lineair causaal): -
bepaalde aandoeningen kan men hebben zonder dat er functie-uitval is (of zeer minimaal); bij individuen met eenzelfde aandoening kan er een verschillende mate van functieuitval en impact op de activiteiten zijn; de functie-uitval heeft vaak, veel meer dan bij andere doelgroepen, een wisselend verloop bij eenzelfde individu.
Met het oog op attestering wordt voor beide subdoelgroepen een onderscheid gemaakt tussen: 1
2
7.4
Voor een aantal aandoeningen is de impact van de aandoening en de ermee samenhangende functie-uitval en/of benodigde paramedische zorgen (opvolging) op schoolse activiteiten gekend en een gegevenheid voor alle studenten bij wie de diagnose is gesteld. Deze aandoeningen worden opgelijst. De lijst maakt deel uit van het formulier dat ter beschikking wordt gesteld van de attesterende arts (luik A). Voor aandoeningen opgenomen in deze lijst volstaat te attesteren dat de student aan de aandoening lijdt. Voor de doelgroep chronische ziekten wordt voor ziekten die niet opgenomen zijn in de lijst (naar analogie met de doelgroep motorisch), naast een attesteren van de functie-uitval, gevraagd de uitval op activiteiten in kaart te brengen (luik B). Subdoelgroepen meervoudige functiebeperkingen en overige (bijlage 2, subdoelgroepenspecifieke formulieren 6 en 7)
Voor deze subdoelgroepen gebeurt de attestering door de behandelende arts. Hiervoor wordt gevraagd: -
een attestering van de functie-uitval (aard en duur), en indien gekend, de aandoening; een attesteren van de uitval op het niveau van de activiteiten als indicatie van ernst (luik B).
Indien er bij de student met meervoudige functiebeperkingen, naast andere functie-uitval, ook een uitval is op de auditieve en/of visuele functies, wordt, naar analogie met het attesteren voor studenten uit deze doegroepen, ook gevraagd de mate van functie-uitval aan de hand van de daartoe vastgelegde schalen te attesteren. 7.5
Subdoelgroep leerstoornissen
Voor deze doelgroep ligt een attestering op het niveau van de aandoening voor de hand. Attestering wordt toegewezen aan de in hieronder benoemde instanties.
7
Er is een verdere omschrijving van subdoelgroepen gebeurd. Deze is van belang met het oog op het operationaliseren van criteria voor het testen. 7.5.1
Dyslexie
De definitie die gehanteerd wordt door de Stichting Dyslexie Nederland (2004) en werd overgenomen door Stichting Leerproblemen Vlaanderen wordt ook hier onderschreven: Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of het spellen op woordniveau. Deze definitie wordt als volgt geoperationaliseerd: 1
2
3
achterstandscriterium: er is een ernstige achterstand (score beneden pc 10) ten aanzien van een relevante vergelijkingsgroep op het vlak van lezen en/of spellen op woordniveau; criterium van didactische resistentie: de achterstand blijft bestaan (in kaart gebracht door metingen op twee momenten) ook wanneer voorzien is in een periode van adequate remediërende instructie en oefening van minstens 3 tot 6 maanden; exclusiviteitscriterium: er is geen afdoende alternatieve verklaring voor de vastgestelde problemen.
7.5.2 Dyscalculie De volgende definitie wordt hier onderschreven: Dyscalculie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren van en het accuraat en/of vlot kunnen oproepen van rekenfeiten en uitvoeren van tel- en rekenhandelingen 7. Deze definitie wordt als volgt geoperationaliseerd: 1
2
3
achterstandscriterium: er is een ernstige achterstand (score beneden pc 10) ten aanzien van een relevante vergelijkingsgroep op het vlak van de tel- en rekenontwikkeling; criterium van didactische resistentie: de achterstand blijft bestaan (in kaart gebracht door metingen op twee momenten) ook wanneer voorzien is in een periode van adequate remediërende instructie en oefening van minstens 3 tot 6 maanden; exclusiviteitscriterium: er is geen afdoende alternatieve verklaring voor de vastgestelde problemen.
7.5.3 Attestering Voor alle hierboven beschreven leerstoornissen wordt volgende attestering gevraagd: 1
een gemotiveerd verslag afgeleverd door een gekwalificeerd CLB;
of
7
Desoete, A., Ghesquière, P., Walgraeve, T., & J. Thomassen (2006) Dyscalculie. Stand van zaken in Vlaanderen. (pp. 51-63). In M. Dolk & M. van Groenestijn (red.), Dyscalculie in discussie. Op weg naar consensus. Assen: Van Gorcum.
8
2
een gemotiveerd verslag afgeleverd door een expertisecentrum. De Vlaamse Regering moet in dit geval een lijst vastleggen van erkende expertisecentra;
of 3
verslagen die door een ander centrum worden afgeleverd, worden voorgelegd aan een controleorgaan. De functie van controleorgaan wordt toegewezen aan een expertisecentrum.
Een eenmalige attestering volstaat.
8
Slotbemerkingen
De Raad Hoger Onderwijs roept de overheid op om de aanzet die hij in dit advies geeft te operationaliseren. Aan de hand van dit advies kan verder nagedacht worden over de implementatie van registratie, objectivering, procedure en voorbeeldformulieren. De raad is van mening dat, mede door zijn inbreng, op korte termijn tot die implementatie kan overgegaan worden in samenspraak met het werkveld en deskundigen ter zake. Hij benadrukt de noodzaak voor een eenvormige benadering. Er moet eveneens een jaarlijkse evaluatie van de attestering in functie van nieuwe onderzoeksresultaten voorzien worden.
Isabelle De Ridder secretaris
Harry Martens voorzitter
9