Hop paardje hop!
1
Helena, de vrouw van koning Menelaos van Sparta, was een heel mooie vrouw. Paris, de zoon van de Trojaanse koning Priamos, werd verliefd op haar. Hij was namelijk wekenlang te gast in Sparta. Paris ontvoerde Helena naar Troje. Natuurlijk waren toen alle rapen gaar1. Er kwam tien jaar lang oorlog van. De machtige koning Agamemnon (broer van Menelaos) trok ten strijde tegen Troje (in het Grieks: Ilion). Omstreeks 1200 voor Christus streken ze met een grote vloot en een indrukwekkend leger bij Troje neer. Een lange belegering begon. Zowel bij de Grieken als bij de Trojanen sneuvelde de dapperste en bekendste held. Bij de Grieken was dat Achilleus. Bij de Trojanen werd Hektor gedood. Ook Paris liet er het leven. In het tiende oorlogsjaar bedacht de slimme Odysseus een gigantische list. Die megatruc deed Troje vallen. En de mooie Helena kon bevrijd worden. Ze werd weer koningin van Sparta. Koning Menelaos aanvaardde haar weer als zijn vrouw.
2
PERSONAGES GRIEKEN • Neoptolemos (zoon van dode Achilleus) • Kalchas (de ziener) • Odysseus (de sluwe) • Menelaos (koning van Sparta) • Agamemnon (koning van Mycene) • Diomedes (krijger) • Filoktetes (krijger) • Epeos (bouwer van het paard) • Sinoon (achtergebleven ‘vluchteling’) • Nestoor (krijgsheer) TROJANEN • Aineias (zoon van Afrodite) • Priamos (koning) • Laokoön (priester) • Kassandra (dochter van Priamos, zienster) • Andromache (vrouw van dode Hektor) • Astyanax (zoon van Andromache) • Anchises (oude vader van Aineias) • Askanios (zoon van Aineias)
3
ACT 1 - De list Neoptolemos – Dit houden we nooit vol. Dit is het tiende oorlogsjaar al! En wat hebben we bereikt? Wanneer houdt het eens op? Komt er dan nooit eens een einde aan? Epeos – Wat wil je! De grote god Apolloon2 bezielt3 die Aineias met uitzonderlijke kracht en moed. Daar kunnen wij niet tegenop. Diomedes – Ja, ik zeg dit niet graag hardop, maar we leden inderdaad zware verliezen de laatste tijd. Dat kunnen we niet ontkennen. Wat doen we eraan? Odysseus – Het lijkt erop alsof de goden ons in de steek hebben gelaten. Filoktetes – Ja, daar zeg je zowat. Misschien vragen ze een offer? Of moeten we het er maar bij laten en naar huis vertrekken? Nestoor – We kunnen potverdorie geen enkele man meer missen! Zelfs geen schaap of geen geit! Menelaos – Nee! Nee! Ik wil geen smadelijke4 aftocht! Ik weiger me roemloos terug te trekken! Ik wil mijn vrouw Helena terug naar Sparta brengen!
4
5
Kalchas – Vrienden … Dapperen … Luister eens. Met geweld zullen we de stad niet kunnen veroveren. Dat is ondertussen duidelijk geworden. We zullen andere middelen moeten gebruiken. Filoktetes (schamper 5) – O, laat je het dan afweten, ziener? Geef je het op? Neoptolemos – Onze eer staat op het spel, Kalchas. Vergeet dat niet. Kalchas (onverstoorbaar) – Luister nu eens naar mij. Vannacht had ik een droom. Een havik zat een duif achterna. Die kon echter ontsnappen in een rotskloof. Maar de havik was sluw. Hij verborg zich zolang in het struikgewas tot de dwaze duif dacht dat de kust veilig was. Ze verliet na verloop van tijd de kloof weer. Snap! Toen verscheurde de roofvogel zijn prooi. Eh … Heeft iedereen dat begrepen?
Diomedes (smalend 6) – Ja, en dan? Zijn wij vogels soms? Dragen wij veren? Krijgers zijn wij! Geen snaveldragers! Kalchas – Maar wat leert ons deze droom, mijn vriendenkrijgers? Denk toch eens wat dieper na! Filoktetes (spottend) – Dat we dwaze duiven zijn, Kalchas? (Gelach alom) Dom pluimvee? (Nog meer gelach) Kalchas – Nee! Nee! Denk na: dat we een list moeten gebruiken. Troje valt toch niet met krijgsgeweld alleen te veroveren. Dat is duidelijk. Zo klaar als helder water. Er moet iets extra gebeuren. Iets … Iets …
(Allen zwijgen nu. Beginnend gemompel). Kalchas – Nou? Denken jullie even met mij mee, dappere soldaten?
(Iedereen ijsberend, handenwrijvend, ja knikkend, nee schuddend … ) Odysseus – Eureka! Nestoor – Odysseus! Ja, potjandorie: van jou moet het komen, jij sluwe vos! Vertel het ons maar! Spreek op! Maar niet te hard. De wind mag onze gesprekken niet naar de vijand meevoeren.
(Allen gaan in een kring om Odysseus staan).
6
7
Odysseus (‘geslepen’ sprekend) – Ja… ja… Ik heb het gevonden. Ik heb het. Dat is het. Ja. Luister. We bouwen een reusachtig houten paard. Er is voldoende voorraad in de omgeving. In zijn buik verbergen zich dertig van onze edelste en dapperste helden, met hun wapens. De anderen blazen de aftocht7, nadat ze ons tentenkamp in brand hebben gestoken. Maar… en nu komt het: onze schepen gaan voor anker onmiddellijk buiten de wateren van Troje. Daar waar niemand ons nog kan zien. Dat moet gebeuren achter het eiland Tenedos, nog dicht genoeg bij de kust. Dat is dus een schijnbare8 aftocht. Menelaos (opgewonden) – Dat is een schitterend plan! Je bent een genie, Odysseus. En dan? Odysseus – Dan… dan komt wellicht het moeilijkste. Dan moet iemand van ons achterblijven. Dat moet een zeer moedig man zijn. Het moet ook iemand zijn die de Trojanen minder goed kennen. Hij moet zich namelijk gevangen laten nemen. Hij moet de vijand zand in de ogen strooien. Hij moet ze voorliegen dat hij aan ons geweld is ontsnapt. Wij hebben hem zogezegd voorbestemd en uitgekozen als slachtoffer, om de goden gunstig te stemmen voor een veilige terugkeer. Zodra hij het wantrouwen van de Trojanen heeft overwonnen, moet hij ervoor zorgen dat het paard binnen de muren van de stad wordt gesleept. Ze zullen natuurlijk nieuwsgierig zijn. Zo’n groot vreemd ding zullen ze wel van dichterbij willen bekijken.
8
9
Filoktetes – Maar hoe? Het paard is zo groot dat het niet door de poort zal kunnen. Het is zelfs veel te groot. Odysseus – Ha! Dat is het ‘m juist! De achtergeblevene moet de Trojanen wijsmaken dat wij het paard zo groot hebben gebouwd dat het zeker niet door de poort van hun stad zou kunnen. Anders zou de godin Athena9 de stad nog meer haar bescherming kunnen geven. Want, let goed op: Athena is zogezegd ook kwaad op ons. Daarom bouwden wij het paard voor haar, snap je? Als reusachtig geschenk. Dat is nog veel meer waard dan een offer. Nou, gesnopen, dappere krijgers? Filoktetes – Knap bedacht! Epeos – Geniaal! Agamemnon – Verbluffend! Heel verbluffend!
Odysseus – En … wat zullen de Trojanen dan doen, denk je, als ze het verhaal slikken? Neoptolemos – Eh … een bres in de stadsmuur hakken om het paard toch maar binnen te slepen? Om zo de bescherming van de godin Athena te krijgen? Odysseus – Precies. Juist, ja. Hoe zou je zelf zijn? Nieuwsgierigheid kan leerzaam zijn. Nieuwsgierigheid kan ook dodelijk zijn. Sinoon – Over dwaze duiven gesproken, ha ha ha! Menelaos – En wat gebeurt er daarna? Odysseus – De achtergebleven ‘vluchteling’ moet ’s nachts door de stadspoort sluipen. Of door de bres. Met een fakkel moet hij daarna onze schepen een sein geven. Daarna klopt hij op de buik van het paard en laat de dertig dapperen eruit. Die sluipen door de straten naar de poort en doden de wachters. Daarna kun je het verloop van de gebeurtenissen wel raden, zeker? Diomedes – Schitterend! Je bent een echt genie, Odysseus. Kalchas – Maar … wie gaat dat reuzenpaard bouwen? Wie is de moedige die achterblijft? En wie zijn de dertig dapperen? Het moeilijkste moet nog komen!
(Alle blikken richten zich naar Epeos).
10
11
Nestoor – Epeos … Jij bent een handig en kunstvaardig man … Je hebt handen aan je lijf … Epeos (zonder aarzelen) – Ik bouw het paard, o dapperen! Ik aarzel geen seconde. Zo’n paard zullen jullie nog nooit gezien hebben. Geef me drie dagen en vijftien knechten en het karwei is af! Kalchas – En … wie blijft achter? Wie heeft de moed en het lef om … Sinoon – Ik bied me vrijwillig aan. De Trojanen kennen me niet zo goed. Mijn verwondingen waren zo talrijk dat ik lange tijd in de tenten hier verbleef om te genezen, onttrokken aan hun blikken. Misschien zijn ze me zelfs al vergeten. Neoptolemos – Goed zo, dappere strijdmakker! De goden zullen je beschermen. En wie wil in de buik van het paard? Allen – Ik! Ik! Ik! Ik ook! Ik ook!
(Allen aan het werk. Met sterk sparrenhout uit het gebergte Ida ontwerpt en bouwt Epeos het paard: eerst de benen, dan de buik, rug, flanken, hals en hoofd. Ten slotte volgt de staart, manen, ogen en oren).
12
13
ACT 2 - Twijfel bij Laokoon Priamos – Maar dat paard is prachtig! Het is een godsgeschenk. We moeten het in onze stad zetten, als gedenkteken voor onze overwinning na tien jaar oorlog! Zoiets mag niet buiten onze muren blijven staan. Van heinde en verre zullen ze het komen bewonderen. Troje zal er wel bij varen. Kassandra – Ik denk dat het beter zou zijn dat we het verbranden of in zee gooien, vader. Geloof me: ik voel dat we de weg naar Hades10 afdalen. Er hangt onheil in de lucht. Ik zie vuur en bloed. (Hardop roepend nu) Vuur en bloed zullen over ons geliefde Troje komen! Het stroomt uit de buik van dat paard! Dat verdoemde paard! Ik zie zwarte bomen met zwarte takken! We staan aan de rand van een afgrond! Verderf! Neen: sleep dat gedrocht niet binnen de muren van onze stad, dwazen! Doe dat niet! Laokoön – Gelijk heeft zij! Het is een noodlottig geschenk. Kennen jullie de Grieken dan niet? Die listige Odysseus? Zijn jullie krankzinnig geworden, Trojanen? Aineias – Je overdrijft, Laokoön. Je wordt oud en bang. Andromache – Dat reuzenpaard wordt het onze! We hakken een bres in de muur van de stad.
14
15
Anchises (achterdochtig) – Ik zou toch maar uitkijken, hoor. Aineias: steek je zwaard in de buik van dat beest!
(Laokoön zelf is hem te vlug af. Hij grijpt de lans van een van de krijgers en stoot die in de buik van het dier. Even is wat wapengekletter te horen in de buik van het paard. Het oor van een Griekse soldaat wordt namelijk verwond. In hun verblinding merken de Trojanen dat niet. Ze maken zelf te veel rumoer). Andromache – Wee de man die het paard verwondt of eraan twijfelt! Vreselijk zal de wraak zijn voor hem en zijn zonen! Zeeslangen zullen hen verorberen! Askanios – Ach zwijg toch, vrouw. Zie je nu wel! De twijfel slaat weer toe! Astyanax – Kijk! Kijk! Ginder, in het struikgewas: een … een zwervende Griek!
(Allen kijken in de aangewezen richting). Priamos – Wel alle goden! Grijp die kerel! Vooruit! Waar wachten jullie nog op? Laokoön (terwijl de anderen naar de Griek snellen) – Sla mijn waarschuwing niet in de wind, Trojanen! Het wordt jullie ondergang! Luister naar mij! Kassandra (hoofdschuddend) – De dwazen!
16
17
ACT 3 - De listige Sinoon (De Trojanen hebben het paard binnengehaald. Sinoon dist 11 zijn verhaal op. Ze geloven hem. Met alle gevolgen van dien: Troje wordt ingenomen. Niemand wordt gespaard. Helena, om wie het allemaal begonnen is, keert terug naar Sparta. Menelaos is niet in staat zijn oude liefde te verloochenen). Priamos – Wel, vertel ons, ongelukkige: wat is er gebeurd met jou? Sinoon (armen ten hemel, snikkend, wenend) – Wee mij, arme ziel! Waar op de wereld kan ik nu nog bescherming vinden? Nergens! Ja: ik ben een Griek. Maar mijn landgenoten hebben me verstoten. En nu zullen jullie me doden! Troje: heb genade!
18
Priamos (geprikkeld) – Vooruit, man! Antwoord eens! Waarom zwerf je hier nog op onze kusten rond? Sinoon – De Grieken zijn de oorlog beu. Ze zijn naar huis vertrokken. De ziener Kalchas eiste echter een Griek als offer, om geen tegenwind te krijgen tijdens de terugreis. Hij haat me, die Kalchas. Daarom wees hij mij aan als diegene wiens bloed de goden verlangden. Maar ik wilde niet het offer zijn. Andromache – Ja, en? Sinoon – Op de dag van de offerplechtigheid slaagde ik erin te ontsnappen. Ik verborg me in het riet van het moeras. Maar ik kreeg honger. Zo ontdekten jullie me. Heb genade! Wees mild voor mij!
19
Priamos – Hm… Sinoon – Mijn lot ligt in uw handen. Bent u grootmoedig en schenkt u mij het leven? Of jaagt u me de dood in, zoals mijn landgenoten dat van plan waren met mij? Anchises – Laat de man vrij, Priamos. Hij spreekt de waarheid. Dat is duidelijk. Priamos (knikt) – Goed. Bevrijd hem uit de boeien. En geef hem wat te eten. Aineias – Je bent een vrij man, Sinoon. Wees welkom in Troje. Maar … nog een vraag. Waarom bouwden jullie eigenlijk dat reusachtige paard? Is het een beeld ter ere van de goden? Is het een krijgslist? Een oorlogswerktuig? Een stormram om onze muren in te beuken? Vertel ons eens iets over dat geweldige houten ros. Sinoon (listig huichelend) – Luister, dappere vrienden van Troje. En de goden luisteren mee, zo waar als ik hier sta! De Grieken hebben de toorn12 van de godin Pallas Athena opgewekt. Het grote houten ros is hun geschenk voor haar. Het is bedoeld als verzoening. Zij beschermt het paard. Hebben jullie niet gezien wat er gebeurd is met Laokoön en zijn zoontjes? Twee vreselijke zeeslangen hebben hen onlangs opgegeten. Wie twijfelt aan het paard, of het pijn doet, gaat eraan. Dat was het lot van de grootste twijfelaar. En zijn nageslacht.
20
Daarom ook hebben wij het paard geweldig groot en breed gebouwd, zodat het niet door jullie stadspoort kan. Want dan zou immers godin Athena jullie stad bescherming kunnen bieden. Maar jullie hebben daar wel wat op gevonden, nietwaar slimme vrienden? Gelukkig maar, zou ik zo zeggen. Jullie hebben het goed opgelost! Wat zouden de Grieken op hun neus kijken mochten ze hier nog eens terugkomen! Priamos – Laten we een groot feest organiseren ter ere van het paard van Troje. We klinken op de overwinning! En op de bescherming van Pallas Athena! Allen – Leve het paard! Leve de koning! Priamos – Mijn koninkrijk voor dat paard!
21
Nog een noot over het paard van Troje In de buik zaten volgens de mythe dertig gewapende soldaten verstopt. In de mond van het paard bevonden zich ook nog twee spionnen. Het verhaal is zo bekend dat het in het taalgebruik een uitdrukking is geworden. Een paard van Troje is iets wat men wil of wenst, maar achteraf blijkt dat men dat beter niet had gewild of gewenst. Er komt nog een onaangename verrassing bij.
22
Sparta was een belangrijke stad (of: stadstaat) in het oude Griekenland. Troje (of ook: Ilion, of Ilium) ligt in het huidige Turkije. Het heet nu Hisarlik. Is dit verhaal ook echt gebeurd? Misschien wel, op een of andere manier. Dan is het een beetje geschiedenis. Of misschien ook niet. Dan is het een mythe.
23
Woorduitleg 1 alle rapen waren gaar = de strijd barstte los, iedereen kwam in beweging, daar had je het! 2 Apolloon (of: Apollo) = belangrijke Griekse god van schoonheid en orde. 3 bezielen = kracht en moed inblazen, aansporen. 4 smadelijk = wat beledigend of vernederend is 5 schamper = spottend 6 smalend = vernederend 7 de aftocht blazen = vertrekken, vluchten. 8 schijnbaar = het lijkt zo, maar het is het niet. 9 (Pallas) Athena = een belangrijke godin voor de Grieken. Zij was de godin van de heldere klare hemel, de zuivere bovenlucht, de wijsheid en de kunst, en de krijgskunst en de vrede. 10 Hades = god van de onderwereld en heerser over de doden. In dat schimmenrijk staan zwarte bomen. 11 opdissen = vertellen. Vaak ook: verzinnen. 12 toorn = boosheid.
24