22
achterhoekse beekprikken + kammen in vledder adderkop op herhaling + nieuwe voorzitter
JAARGANG 8 NUMMER 1
REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN
RAVON is het tijdschrift van de Stichting RAVON (Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Neder land). Donateurs van RAVON krijgen het blad gratis toegezonden. Redactie-adres: Stichting RAVON, Postbus 1413, 6501 BK Nijmegen. Redactie: Raymond Creemers, Pedro Janssen, Michaël Steeghs, Jeroen van Delft. Vormgeving + opmaak: Walter Lentjes Druk: Drukkerij HPC b.v., Arnhem U kunt lid worden van RAVON door storting van 16 per jaar op giro 5167681 van de Stichting RAVON te Nijmegen onder vermelding van “donateur RAVON”. IBAN nr.: NL37 PSTB 0000459725 BIC-Code: PSTB NL21
R EPTIELEN, A MFIBIEËN EN V ISSEN O NDERZOEK N EDERLAND Kopij-wenken Inlevering van kopij dient op CD-rom of e-mail te geschieden (Word). Inhoud: RAVON is bedoeld voor publicatie van artikelen en voor rubrieken-nieuws over in Nederland voorkomende vissen, amfibieën en reptielen. In het buitenland verricht onderzoek kan gepubliceerd worden indien dit relevant geacht wordt voor de in Nederland voorkomende soorten. Introductie: Een artikel dient voorzien te worden van een leader van maximaal 120 woorden. Verdere structurering van artikelen door middel van paragraaftitels. Figuren: Tekeningen, grafieken en kaartjes los bijvoegen. Op A4 formaat aanleveren in direct reproduceerbare vorm, bij voorkeur in zwarte inkt en zonder grijstinten. Bij teksten en schaalaanduidingen dient men rekening te houden met verkleining. Aanlevering in Excel is ook mogelijk. Dia’s en foto’s: Voorkeur voor digitale foto’s met een hoge resolutie. In overleg met de redactie kunnen ook algemene dia’s gebruikt worden van soorten en/of biotopen. Literatuurverwijzingen: in de tekst alleen auteur en jaartal noemen. Bij twee auteurs beiden vermelden, gescheiden door “&”, bij meer dan twee auteurs alleen de eerste gevolgd door “et al.”, in cursief. Literatuurlijst: Vermelding van de geciteerde literatuur. Auteur, jaartal en titel, gevolgd door uitgevende instantie. In verband met de overzichtelijkheid wordt de voorkeur gegeven aan korte artikelen platte tekst; 2500 woorden en mededelingen van niet meer dan een half A4. De redactie kan, indien nodig, de ingezonden artikelen en stukken inkorten en kleine, niet inhoudelijke wijzigingen aanbrengen. Inkorting of inhoudelijke wijziging geschiedt altijd in overleg met auteurs.
MEI 2006 RAVON 22 JAARGANG 8 NUMMER 1
Beekprikken in de Winterswijkse beken; verspreiding en beheer Hans Kroodsma & Matthijs de Vos
1
Veiligstellen van een geïsoleerde populatie kamsalamanders op het Vledderveld Edo van Uchelen
6
Individuele herkenning bij de adder Pedro Jansen
9
kortom
12
VOFF-velddagen Cursussen waarnemen en herkennen Doe mee aan de 1001-soortendag uit het veld 13 Voortplantende regenboogforellen ravon nieuws 14 Hero Prins nieuwe voorzitter RAVON Archief Hans van den Bogert overgedragen aan RAVON RAVON Hemelvaartweekend 2006 Schepnetten weer beschikbaar het bureau 7 15 Nieuws van het kantoor Nijmegen Uw foto's in de atlas RAVON is op zoek naar: Regiocoördinatoren In het jaarverslag in ravon 20 zijn door een fout op het ravon-kantoor de waarnemingen van de Werkgroep Monitoring uit 2004 en een deel van 2003 niet in de kaarten opgenomen. Een verbeterde versie van de kaarten is te vinden op www.ravon.nl onder het kopje ‘Soorten’. De muurgekko op blz 70 in ravon 21 is gefotografeerd door Paul van Hoof.
Voor de omslag is gebruik gemaakt van illustraties van Bas Teunis. Auteursrechten op afbeeldingen berusten bij de makers.
Inhaalslag 2006 Evenals in de jaren 2004 en 2005 wordt in 2006 een inhaalslag gehouden om oude waarnemingen te actualiseren. De inhaalsoorten voor dit jaar zijn: zandhagedis, hazelworm, adder, ringslang, gladde slang, heikikker, poelkikker, knoflookpad, rugstreeppad, kamsalamander en vinpootsalamander. Dit jaar is de inhaalslag al voor een groot deel geautomatiseerd (met dank aan Peter Frigge). Het verwerken van de gegevens door ravon en het uitkiezen van de kilometerhokken door de waarnemers verloopt nu veel soepeler. Dit is een belangrijke stap in de goede richting omdat het de bedoeling is om dit type onderzoek structureel op te nemen in het onderzoeksprogramma van ravon. Ga naar de site van ravon en klik daar op de folder van de inhaalslag. Op de inhaalslag2006 zie je een kaartje van Nederland. Je kunt hier kiezen in welke provincie je op onderzoek wilt gaan. Door op een provincie te klikken, krijg je per soort een kaart met drie typen kilometerhokken te zien. Rode hokken worden al onderzocht, groene hokken worden nog niet onderzocht, blauwe hokken zijn deels onderzocht en kunnen dus met relatief weinig werk worden afgerond. Mocht je niet de beschikking hebben over een internetaansluiting en toch mee willen doen met de inhaalslag dan is het ook mogelijk om telefonisch contact op te nemen. Bel naar 024-3653270. Oproep: Mocht u nog mensen kennen die graag aan dit onderzoek meewerken maar dat nog niet doen, maak ze dan attent op onze site. Wij kunnen iedere waarnemer gebruiken! Mocht u verder nog vragen hebben over de inhaalslag, mail dan naar
[email protected] of bel het ravonkantoor: 024-3653270. Frans Kuenen
Hier kun je de richtlijnen voor het onderzoek downloaden. Bij inschrijving voor de inhaalslag ontvang je ook deze richtlijnen.
Klik op een provincie om de bijbehorende kaarten te zien.
Kaartje van het kilometerhok dat zich onder de cursor bevind. Lijstje van de gekozen kilometerhokken en de betreffende soort. Kilometerhokken die vallen onder de inhaalslag 2006. Zie tekst met kleurcodes. Door hier te klikken wordt je naar de verzendpagina doorgestuurd. Daar kun je je gegevens invullen, of je een ontheffing op de Flora- en Faunawet nodig hebt en de wijze waarop je de benodigde informatie wilt ontvangen.
22 8(1) 2005
Prikken, ammocoeten en ander gespuis
Beekprikken in de Winterswijkse beken; verspreiding en beheer Hans Kroodsma & Matthijs de Vos
De beekprik is beschermd krachtens de Flora- en faunawet en valt onder de Europese Habitatrichtlijn (bijlage 2: strikte bescherming d.m.v. aanwijzing van beschermde leefgebieden; Bogaerts & Lenders, 2002). In 2004 is een uitgebreide inventarisatie uitgevoerd in het kader van het afstudeerproject ‘Bedreigde en beschermde vissoorten in het watersysteem van de Groenlose Slinge’ (Kroodsma & de Vos, 2004). Het onderzoek is uitgevoerd bij Stichting Staring Advies uit Zelhem. In 2005 is het onderzoek voortgezet binnen het watersysteem van de Boven Slinge. De inventarisaties zijn met schepnetten uitgevoerd en kunnen als voorbeeld dienen voor de inhaalslag beekvissen (van Diepenbeek, 2005).
sterk van grijsbruin tot zilverachtig. De dieren hebben geen kieuwdeksel maar zeven open kieuwgaten. De beekprik bezit één aaneengesloten rugvin in plaats van gepaarde vinnen.
Uiterlijk De beekprik is een zoetwatervissoort die behoort tot een primitieve groep gewervelden die bekend staat als de Agnatha (kaakloze vissen). De vertegenwoordigers van deze groep in Nederland zijn de zeeprik (Petromyzon marinus), de rivierprik (Lampetra fluviatilis) en de beekprik. De beekprik is de kleinste van de drie en heeft een langwerpig palingachtig uiterlijk. De larven van de beekprik, ook wel ammocoetes genoemd, zijn blind en hebben geen zuigbek zoals de volwassen dieren. De larven zijn lichtroze tot geelbruin en hebben relatief weinig pigment. Tijdens de metamorfose ontwikkelt de beekprik ogen en een zuigbek met 5-9 stompe tandjes. De volwassen beekprik is zeer variabel van lengte (10-17 cm) en de kleur varieert ook
Levenswijze De beekprik wordt door verschillende auteurs gezien als een ‘landlocked’ vorm (Kelly & King, 2001). Dit in tegenstelling tot zijn naaste verwant, de naar het zoute water migrerende rivierprik (Lampetra fluviatilis). Recent wordt ook wel geopperd dat de de rivierprik een anadrome vorm is van de beekprik (Igoe et al., 2005). De larve van de beekprik heeft een verborgen levenswijze en is lichtschuw (Maitland, 2003). De larven verblijven zes en een half tot negen jaar in de waterbodem van de beek (Kelly & King, 2001). De beekpriklarven houden zich hier op tot de metamorfose plaats vindt. Door het filteren van water (filterfeeding) voorziet de larve zich van voedsel. Het dieet bestaat uit kleine eencelligen en kiezelalgen. Experimen-
Habitat van de beekprik in de Ratumse beek
Foto: Matthijs de Vos
Het landschap rond Winterswijk is een bijzonder gevarieerd stukje Nederland. Op een relatief kleine oppervlakte zijn grote landschappelijke verschillen te vinden. Enkele halfnatuurlijke beeksystemen zijn beeldbepalend in dit Achterhoekse landschap. Vijf beken rondom Winterswijk (Boven-Slinge, Kleine beek, Willinkbeek, Ratumse beek en Groenlose-Slinge) herbergen een waardevolle visfauna waarbij de beekprik (Lampetra planeri) een bijzondere verschijning is.
22 8(1) 2005
Foto’s: Matthijs de Vos
die voor een soort als de beekprik van groot belang zijn. De verzamelde data met betrekking tot verspreiding van de beekprik en bijbehorende abiotische parameters (n=83) zijn aangevuld met waarnemingen afkomstig van enkele inventarisaties die plaats hebben gevonden na afronding van het afstudeerproject. Laatstgenoemde waarnemingen (n=18) zijn door het ontbreken van data met betrekking tot abiotische parameters niet verwerkt in de statistische analyse. Deze waarnemingen zijn echter wel gebruikt om de tabel (Tabel 1) en het actuele verspreidingsbeeld te completeren (Figuur 1).In zowel de tabel als kaart zijn de verspreidingsgegevens van in totaal 101 beekprikken verwerkt.
Volwassen beekprik op een paailocatie.
Larven van de beekprik hebben geen ogen en leven in detritusbanken.
teel onderzoek wees uit dat algen als voedselbron in vergelijking met detritus en bacteriën in de sterkste groei van de ammocoeten resulteert (Moore et al., 1976). Tijdens de metamorfose verdwijnt het maagdarmstelsel (degeneratie) en worden ogen ontwikkeld. De metamorfose vindt plaats in de herfst. Na de metamorfose migreert de adulte prik stroomopwaarts op zoek naar geschikte paaisubstraten. Gedurende deze migratieperiode blijven ze zichzelf ingraven zoals de larven, of verschuilen zij zich overdag onder stenen. De paai begint in de lente als de watertemperatuur een waarde heeft bereikt van 10-11°C (Maitland, 2003). De beekprik paait in groepen van twee tot enkele tientallen dieren. Na de paai sterven de volwassen beekprikken. Onderzoekmethoden Vrijwel alle gegevens zijn verzameld tijdens schepnetinventarisaties waarbij larven daadwerkelijk met het schepnet werden gevangen. De volwassen prikken zijn voor het overgrote deel vastgesteld tijdens de paaiperiode op basis van ‘zichtwaarnemingen’. De larven werden direct na de vangst inclusief de tijdens het scheppen meegekomen detritus op de vangstlocatie teruggeplaatst om eventuele schade zoveel mogelijk te beperken. Naast de verspreidingsgegevens werden per monsterpunt meerdere abiotische parameters opgenomen. Breedte, diepte, substraattype en stroomsnelheid van de watergang zijn parameters
Tijdens bevissingen door de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (ovb) in het voorjaar van 2005 zijn ook enkele exemplaren met elektrovisapparatuur gevangen (van Beek & de Laak, 2005a). Deze exemplaren (n=2) en de waarneming van het adulte exemplaar in de Bypass van de Groenlose Slinge zijn niet meegenomen in de statistische analyse doordat de voor de analyse benodigde parameter-informatie ontbrak. Monsterpuntlocaties werden door middel van een gps-ontvanger vastgelegd (x- en y-coördinaten). De correlatie is geanalyseerd met behulp van de Spearman rank correlatie test. De mate van correlatie wordt uitgedrukt in een waarde tussen -1.000 en +1.000, waarbij +/- 1.000 een maximaal positieve danwel negatieve correlatie aangeeft. De resultaten van deze analyses kunnen mede als sturend worden gezien ten aanzien van beekbeheer in de toekomst met als doelstelling behoud van de beekprik. Resultaten Van de 83 individuen waarvan de abiotische parameters zijn vastgesteld bevonden zich 37 in de adulte- en 46 in de larvale levensfase. De waarnemingen waren verspreid over 39 monsterpunten in veertien kilometerhokken. De beekprikken werden gevangen in de volgende beken; Ratumse beek, Willinkbeek, Kleine beek, Boven Slinge (Aalbrinken Stemerdinkbos) en in de bypass van de Groenlose Slinge. De twee eerstgenoemde kunnen worden gezien als de bolwerken van de beekprik rond Winterswijk. In de recent (2001) aangelegde bypass werd één volwassen exemplaar waargenomen. Ook werden paaiende dieren waargenomen in een nieuw ontwikkelde bypass van de Ratumse beek in het bosgebied Walïen. Deze bypass is in 2002 watervoerend gemaakt. In de Beurzerbeek en Boven Slinge stroomafwaarts van het Stemerdinkbos werden ondanks intensieve bemonstering geen beekprikken waargenomen. Beide beken leken tijdens de uitgevoerde inventarisatiewerkzaamheden op basis van de abiotische parameters geschikt als leefgebied voor de beekprik. De oorzaak van het ontbreken van de soort in beide beektrajecten dient nader te worden onderzocht. De overige beken rond Winterswijk zijn sterk gereguleerd en bieden voor de beekprik in de huidige toestand geen geschikt habitat. De adulte beekprikken (n=37) werden voornamelijk waargenomen op fijn grind (27 stuks). De negen overige exemplaren werden op zand, grof grind, puin en stenen aangetroffen. De paaiplaatsen van de prikken lagen opvallend vaak op locaties aan het begin van een grindbank, daar waar het water omhoog komt om over de bank te stromen. Dit fenomeen wordt ook beschreven door Maitland (2003). De juvenielen (n=46) werden nagenoeg allemaal (40 stuks) gevangen in detritus. Volwassen beekprikken verto-
22 8(1) 2005
De volwassen exemplaren werden met name aangetroffen op fijn grindig substraat. Op deze plekken scholen volwassen dieren samen om te paaien. De relatief grote aantallen waarnemingen van adulten op fijn grindig substraat zijn te verklaren doordat inventarisatie binnen dit onderzoek voornamelijk in de paaiperiode heeft plaatsgevonden. Tijdens de korte periode waarbinnen beekprikken als adult actief zijn staat voortplanting centraal. De betreffende watergang moet in deze periode voldoende paaigelegendheden bevatten. Op basis van eigen waarnemingen lijkt in veel gevallen een grindbed met een omvang van minimaal twee vierkante meter, dat voornamelijk bestaat uit kiezelsubstraat met een diameter tot circa 15 mm, te voldoen. In de bovenloop van de beek dienen minimaal 3 paaiplekken per kilometer aanwezig te zijn. Stroomafwaarts dienen per kilometer beeklengte minimaal 5 geschikte opgroeilocaties (detritusbanken) met een oppervlakte van minimaal twee
Figuur 1. Verspreiding van de beekprik in de omgeving van Winterswijk 1 Boven-Slinge 2 Kleine beek 3 Willinkbeek 4 Ratumse beek 5 Groenlose Slinge 6 By-pass Groenlose Slinge 7 Beurzerbeek
Figuur 2a. Substraatkeuze van adulten en larven
nen een sterke correlatie met de parameter stroomsnelheid (Spearman rank 0.619; P< 0.001). Bij een toename van de stroomsnelheid is de trefkans op volwassen dieren dus groter. Het voorkomen van juvenielen is, in tegenstelling tot adulte dieren, sterk negatief gecorreleerd met de parameter stroomsnelheid (Spearman rank -0.656; P< 0.001). Met een afname van de stroomsnelheid neemt de trefkans op juveniele beekprikken toe. De gevonden waarden komen eveneens tot uiting in de sterk negatieve correlatie tussen volwassen en juveniele dieren onderling (Spearman rank -0.851; P< 0.001). Daar waar volwassen exemplaren worden aangetroffen is de trefkans op juveniele exemplaren zeer klein, het omgekeerde geldt ook. Adulte en juveniele beekprikken kunnen als tegenpolen worden beschouwd wat betreft hun verblijfplaats binnen een beekloop. De grafieken (figuur 2a en figuur 2b) bevestigen de gevonden resultaten van de Spearman rank correlatie toets. Winterswijkse beken als leefgebied voor de beekprik De beekprik is een soort die, afhankelijk van de levensfase waarin het dier zich bevindt, sterk verschillende habitateisen heeft. De doorslaggevende parameters zijn stroomsnelheid en het hieraan gerelateerde substraattype op de betreffende locatie. Veel juveniele exemplaren werden aangetroffen in detritus bij zeer lage stroomsnelheden. De detritus bestond voornamelijk uit blad- en takafval. De waterdiepte waar larven zich bevonden varieerde tussen 10 cm en 80 cm. Tabel 1. Aantallen waargenomen beekprikken per levensstadium. watergang
aantal adulten
aantal larven totaal
7 1 6 14 22
2 0 5 7 37
9 1 11 21 59
50
51
101
Boven-Slinge Bypass Groenlose Slinge Kleine beek Ratumse beek Willinkbeek
totaal
vierkante meter per locatie voor de larven aanwezig te zijn. De gestelde aantallen en omvang van paai- en larveopgroeilocaties zijn niet wetenschappelijk onderbouwd, maar lijken op basis van onze waarnemingen een goede vuistregel. Door aanwezigheid van meerdere paaiplaatsen en detritusbanken wordt er gezorgd voor het verkrijgen en behouden van een duurzame populatie beekprikken in het systeem. Zowel detritus- als grindbanken komen in natuurlijke beken op relatief korte afstand van elkaar voor. In de actuele situatie zijn de Ratumse beek, Willinkbeek en Bovenslinge als zeer geschikt te kwalificeren. Stroomsnelheid, substraat-diversiteit, relatief goede waterkwaliteit
Figuur 2b. Relatie met stroomsnelheid in cm/sec.
22 8(1) 2005
Foto’s: Matthijs de Vos
kunstwerken heeft een negatief effect op de stromingsdynamiek. Het verwijderen van stuwende kunstwerken en het laten liggen van omgevallen bomen op locaties waar dit mogelijk is, verhogen de stromingsdynamiek. Ook dragen beide maatregelen positief bij aan het ontstaan van essentiële substraatmozaïeken.
De stuw in de Boven Slinge nabij het Stemerdink bos vormt een knelpunt voor de beekprik.
en dynamiek zijn aanwezig in deze beken. Opvallend is het feit dat vooralsnog de Ratumse beek en Willinkbeek niet binnen de begrenzing van de Habitatrichtlijn vallen. Zowel de Ratumse- als Willinkbeek dienen als kerngebieden voor de beekprik te worden gekwalificeerd. De Kleine beek en de by-pass van de Groenlose Slinge bieden in de toekomst goede mogelijkheden voor de soort. Locaties waar de beekprik nog niet voorkomt maar waar duidelijke potenties aanwezig zijn op basis van de abiotische parameters substraattype en stroomsnelheid zijn de Beurzerbeek en het traject van de Boven Slinge stroomafwaarts van het Stemerdink bos (Bekendelle). Knelpunten en oplossingen De hoeveelheid geschikt habitat van de beekprik is naar alle waarschijnlijkheid sterk afgenomen onder invloed van de beekkanalisaties die in het verleden hebben plaatsgevonden. Verscheidene beken in het watersysteem van de Groenlose Slinge zijn in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw gekanaliseerd en gestuwd. Met name in het watersysteem van de Groenlose Slinge hebben tal van beken veel van hun ecologische waarde verloren door beekregulaties. Beekherstelprojecten zoals hermeandering en natuurlijke successie (bosontwikkeling) verhogen de ecologische waarden van de beek. Door terugkeer van dynamiek in het beeksysteem kunnen trajecten met grindachtig substraat, onderspoelde oevers en diepe stroomkommen met detritus worden gevormd en duurzaam in stand worden gehouden. Bomen die onderspoeld worden en omvallen kunnen dit proces versterken. Bomen en stobben worden echter door het waterschap direct verwijderd uit de verschillende beken. Ook het aanbrengen van stuwende
De waterkwantiteit is tevens een knelpunt. Het kanaliseren van verschillende bovenlopen op Duits grondgebied heeft geleid tot verandering van het afvoerregime. Hoge piekafvoeren in tijden van neerslag en het droogvallen van de beken in periodes met weinig neerslag hebben waarschijnlijk een negatief effect op het voorkomen van de beekprik in het Winterswijkse. In andere delen van het land (sprengenbeken) kan de beekprik lokaal in hoge dichtheden voorkomen (van Beek & de Laak, 2005b). Per locatie werden in de Winterswijkse beken relatief lage aantallen adulte dieren en ook weinig larven waargenomen. Een mogelijkheid is dat er veel larven wegspoelen gedurende piekafvoer en de daarbij optredende hoge stroomsnelheden en larvensterfte bij droogval van de beek. Het laten hermeanderen van de beken, het inrichten van inundatiezones en het ontkoppelen van riool- en regenwaterafvoer garandeert een verlaging van de piekafvoer en het vasthouden van water in droge perioden. Langs verschillende beken, o.a. de Ratumse- en de Willinkbeek, zijn de afgelopen jaren inundatiezones aangelegd. Dergelijke oplossingen kunnen ook worden toegepast op andere beektrajecten om zodoende de habitatkwantiteit en kwaliteit te verhogen. Overige problemen die zich in het verleden hebben voorgedaan zijn lozingen van landbouwgif in de Ratumse beek en grootschalige gierlozingen in de Kleine beek en Boven-Slinge (1992). Beide calamiteiten hebben grote schade toegebracht aan de visfauna. Het risico op dergelijke calamiteiten kan worden verkleind door goede handhaving van de milieuwetgeving op Nederlands en Duits grondgebied. Ook het nieuwe mestbeleid dat officieel 1 januari 2006 van kracht werd kan een positieve bijdrage leveren. Door invoering van het nieuwe mestbeleid in combinatie met het aanwijzen van bemestingsvrije stroken kan de nutriënt-belasting op de beken aanzienlijk worden verlaagd. Bij het uitvoeren van schonings- en baggerwerkzaamheden in beken is het van belang goed op het voorkomen van de beekprik te letten. In de afgelopen jaren is er meermaals melding gemaakt van het meebaggeren van grote modderkruipers. Ook de beekprik ontspringt hierbij de dans niet. Robert Ketelaar maakte in 2004 melding van het opbaggeren van beekprikken in Noord-Brabant. Bij het schonen van beken en zandvangen kunnen beekprikken sneuvelen. Ecologische begeleiding tijdens dergelijke werkzaamheden is onontbeerlijk om vissterfte te beperken. Een goed voorbeeld van een beekherstelproject in het Winterswijkse is de bypass van de Groenlose Slinge. De oude loop van de beek is tussen Winterswijk en Groenlo weer aangekoppeld en watervoerend gemaakt. Een deel van de normale afvoer van het water wordt door deze bypass verzorgd, piekafvoeren verlopen via de gekanaliseerde beek. Het grootste knelpunt in dit beektraject lijkt de waterkwaliteit. De Riool Water Zuiverings Installatie (rwzi) van Winterswijk loost effluent van slechte kwaliteit op de beek. Hoge gehalten aan stikstofverbindingen zijn aangetroffen op het rwzi effluent lozingspunt in de Groenlose Slinge (gemiddeld 8,1 mg/l totaal N in 2003). Het hoge nutriëntengehalte resulteert in een uitbundige groei van
22 8(1) 2005
Conclusie Na grondige inventarisatie blijkt dat de beken rond Winterswijk een unieke aanvulling leveren binnen de Nederlandse visfauna. Stabiele populaties van beekprikken zijn op nationaal niveau schaars en dienen dan ook voor de toekomst behouden te worden. De beekprik is waargenomen in vijf beken. De bolwerken in de Achterhoek worden gevormd door de Ratumse beek en Willinkbeek. Vooralsnog vallen beide beken buiten de natura 2000 gebiedsbegrenzing (Habitatrichtlijn). Opmerkelijk, omdat het hier toch gaat om een van de betere beekprikken populaties van Nederland! Uit de data-analyse blijkt het belang van een natuurlijk en dynamisch systeem. De larvale levensfase is sterk afhankelijk van de aanwezigheid van opgroeihabitat in de vorm van detritus-banken. Adulte beekprikken zijn afhankelijk van paaiplaatsen met grindachtig substraat. Deze voorwaarden zijn alleen te verwezenlijken in een hoog-dynamisch milieu waar ruimte is voor vrije meandering en afstroming, stromingsvariatie en natuurlijke begeleidende begroeiing. Daarnaast dient de waterkwaliteit waar mogelijk verbeterd te worden. Dit kan verwezenlijkt worden door het nieuw gevormde mestbeleid, het aanwijzen van bemestingsvrije zones en door implementatie van de Kaderrichtlijn water. De aangedragen oplossingen, het gewijzigde mestbeleid en de Kaderrichtlijn water kunnen een duurzaam en ecologisch verantwoord beheer in een stroomversnelling brengen. Ook het opnemen van Ratumse beek en Willinkbeek in toekomstige natura 2000 gebieden zorgt er niet alleen voor dat bestaande populaties worden veiliggesteld, maar dat ook het toekomstige beheer beter op de beekprik wordt afgestemd. Populaties beekprikken en bijbehorende natuurlijke beeksysteem kunnen op deze wijze niet alleen voor de toekomst worden behouden en worden versterkt, maar worden ook bewaard voor het Achterhoekse nageslacht.
prey Lampetra fluviatilis (L) and brook lamprey Lampetra planeri (Bloch) in Ireland: General biology, Ecology, distribution and status with recommendations for conservation. Biology and Environment: Proceedings of the Royal Irish Academy (Volume 104, Issue 3): 43-56. Kelly, F.L. & J.J. King, 2001. A review of the ecology and distribution of three lamprey species Lampetra fluviatilis, Lampetra planeri and Petromyzon marinus: a context for conservation and biodiversity considerations in Ireland. Kroodsma, H. & M.T. de Vos, 2004. Bedreigde en beschermde vissoorten in het watersysteem van de Groenlose Slinge, Verspreiding, knelpunten en oplossingen. Stichting Staring Advies, Zelhem. Maitland, P.S., 2003. Ecology of the River, Brook and Sea Lamprey. Conserving natura 2000 Rivers Ecology Series No. 5. English Nature, Peterborough Moore, J.W. & I.C. Potter, 1976. A laboratory study on the feeding of larvae of the brook lamprey Lampetra planeri (Bloch) The journal of animal ecology. Vol. 45 No. 1 81-9
Dankwoord Wij willen Fabrice Ottburg, Gé van Beek, Jan-Luc van Eijk, Annemarie van Diepenbeek en Raymond Creemers bedanken voor het kritisch becommentariëren van dit artikel. Tevens bedanken wij Wouter van Goor voor ondersteuning bij de statistische analyse.
Literatuur
Beek, G.C.W. van & G.A.J. de Laak, 2005a. Visinventarisatie en ingreep-effect relaties voor een deel van het stroomgebied van de Boven-Slinge. OVB & Aqua-Life i.o.v. Waterschap Rijn en IJssel. ovb onderzoeksrapportnr. ko2005024 Beek, G.C.W. van & G.A.J. de Laak, 2005b. Vis- en habitatonderzoek Hartense Molenbeek en Rode Beek, Vaassen. ovb i.o.v. Waterschap Veluwe. ovb onderzoeksrapportnr. ond00228 Bogaerts, S. & R. Lenders, 2002. De EU Habitatrichtlijn, achtergronden en betekenis voor reptielen, amfibieën en vissen in Nederland. ravon 14 jg. 5(2): 22-27. Diepenbeek, A. van, 2005. Inhaalslag beekvissen: Extra vrijwilligers voor veldwerk gevraagd. ravon 21 jg. 7(1): 8-11. Igoe, F., D.T.G. Quigly, F. Marnell, E. Meskell, W. O‘Connor & C. Byrne, 2005. The sea lamprey Petromyzon marinus (L), River lam-
Hans Kroodsma Student Resource Ecology aan de Universiteit Wageningen Rosendaalsestraat 396 6824 CS Arnhem
[email protected] 06 - 4323 1962 Matthijs de Vos Stichting Staring Advies Hummeloseweg 85 7021 KN Zelhem
[email protected] 0314- 641910
De bypass van de Groenlose Slinge. Bij het verbeteren van de waterkwaliteit is er een reële kans dat de beekprik de bypass koloniseert.
Foto’s: Matthijs de Vos
onderwatervegetatie. Deze vegetatie wordt periodiek door het waterschap verwijderd waardoor verstoring optreedt. Ook is potentieel paaisubstraat in de bypass bedekt met een algen- en slibaanslag. Er zijn echter ver gevorderde plannen voor het vervangen van de huidige zuiveringsinstallatie. De ‘nieuwe’ zuiveringsinstallatie kan tot een verbeterde effluentkwaliteit leiden waardoor de bypass van schoner water wordt voorzien.Tijdens het voorjaar van 2004 is ter hoogte van de uitmonding van de bypass in de hoofdloop een volwassen beekprik gevangen (mond. med. R. Schröder). Voortplanting kon echter nog niet worden aangetoond. Bij het verbeteren van de waterkwaliteit is er een reële kans dat de beekprik de bypass koloniseert.
22 8(1) 2005
Veiligstellen van een geïsoleerde populatie kamsalamanders op het Vledderveld Edo van Uchelen
Foto: Rienko Vanderschuur
Status De kamsalamander (Triturus cristatus) is de grootste watersalamander van ons land. De kamsalamander staat op de Rode Lijst als ‘kwetsbaar’ en geniet wat betreft de inheemse soorten reptielen en amfibieën als ‘strikt beschermde soort’ (tabel 3 van de Flora- en Faunawet) de meest zware bescherming. Kamsalamanders komen in ons land in het oosten en zuiden plaatselijk voor in het rivierenlandschap, in de beekdalen en in het kleinschalig agrarische landschap met grasland, houtwallen, bosjes en poelen. De soort is in het agrarische landschap vanaf de jaren 50 van de vorige eeuw door ruilverkavelingen en intensivering van de landbouw sterk achteruitgegaan (Zuiderwijk, 1984). Omdat kamsalamanders vaak buiten of net tegen de grens van natuurgebieden leven vormt een verdere intensivering van de landbouw nog steeds een van de grootste bedreigingen.
Foto 1: Mannetje van de kamsalamander in bruiloftskleed.
Zuidwest-Drenthe vormt een kerngebied voor de kamsalamander. Op veel plaatsen zijn poelen en kleinschalige landschapselementen hersteld en aangelegd ten behoeve van deze soort. Er zijn diverse maatregelen genomen om een bedreigde kamsalamanderpopulatie in het agrarische buitengebied van Vledder (het Vledderveld) veilig te stellen. Het kolonisatievermogen van kamsalamanders blijkt groter dan vermeld in de literatuur. Voor het duurzaam voortbestaan wordt de noodzaak tot het realiseren van een ecologische verbindingszone aangegeven.
Situatie in Zuidwest-Drenthe In Zuidwest-Drenthe komen vier min of meer van elkaar gescheiden populaties van de kamsalamander voor: een populatie rond Diever, een populatie rond Havelte, een populatie in de Vledderhof (ten noordwesten van Vledder) en een populatie in het Vledderveld ten westen van Vledder (Schouten, 1991; Hoeksma, 1989). In alle gebieden, uitgezonderd het Vledderveld, zijn door natuurbeschermingsorganisaties en door Landschapsbeheer Drenthe veel poelen en dobben hersteld en aangelegd ten behoeve van de kamsalamander. Op het Vledderveld werd tot 2002 slechts één poel gerealiseerd, waarin tot op heden geen kamsalamanders zijn aangetroffen. Gebiedsbeschrijving Het Vledderveld is een heideontginning die nu voornamelijk in gebruik is als landbouwgebied. Er zijn een aantal bosjes en houtwallen tussen en langs de landbouwpercelen aanwezig. Enkele vennen, poelen en een ijsbaan liggen in de bosjes. Behalve de kamsalamander komen in het Vledderveld nog een aantal andere soorten reptielen en amfibieën voor die op de Rode Lijst staan: ringslang, hazelworm, poelkikker en heikikker. Vanwege het voorkomen van deze vijf Rode Lijst soorten heeft het gebied een relatief hoge natuurwaarde.
22 8(1) 2005
Geen poelen op het Vledderveld Eind jaren tachtig is door de Universiteit van Amsterdam onderzoek gedaan aan kamsalamanders in ZuidwestDrenthe (Schouten, 1991). Uit dit onderzoek bleek dat op het Vledderveld voldoende geschikt landbiotoop voorhanden was, maar slechts één goede voortplantingspoel, in een weiland net ten zuiden van de ijsbaan (foto 2). Deze poel is in de loop der jaren verland geraakt doordat de eigenaar geen medewerking verleende aan het onderhoudsplan van Landschapsbeheer Drenthe. In 2002 is de poel helemaal verdwenen en is het toenmalige grasland omgezet in bouwland (foto 3). Alle in het bosgebied van het Vledderveld aanwezige vennen en poelen zijn te zuur voor de kamsalamander. Alleen op de ijsbaan vindt af en toe voorplanting plaats, maar vaak valt deze al vroeg in de zomer droog waardoor de voortplanting niet succesvol is. Tot 2002 werden kamsalamanders in het gebied voornamelijk aangetroffen in (drainage) greppels en geulen. Hierin vindt ook voortplanting plaats. Helaas komen de larven meestal niet tot metamorfose omdat de greppels in de zomer vaak droogvallen, mede als gevolg van grondwateronttrekking voor de landbouw. De greppels zijn dus ongeschikt voor een duurzaam voortbestaan van de populatie op het Vledderveld. Volgens Landschapsbeheer Drenthe zijn in het Vledderveld tot 2002 geen poelen aangelegd omdat veel terreindelen niet geschikt zijn (akkerbouwgebied, te lage grondwaterstand) of omdat de eigenaar geen medewerking verleende.
Kolonisatie De nieuwe poelen op het terreintje van Staatsbosbeheer liggen op zo’n 400 m afstand van een greppel in het bos (zie foto 4) waar regelmatig kamsalamanders zijn aangetroffen. In 2004 en 2005 werden in twee van de drie poelen kamsalamanders aangetroffen, twee volwassen exemplaren en enkele grote larven. Kamsalamanders hebben de poelen dus in het seizoen na aanleg gekoloniseerd, en daarbij dus waarschijnlijk een afstand van ongeveer 400 m
afgelegd. De poelen op het terrein van de particulier werden binnen 2 jaar door kamsalamanders gekoloniseerd en vanaf 2003 is hier voortplanting vastgesteld. De afstand van dit terrein tot de dichtstbijzijnde vindplaats van kamsalamanders bedraagt ongeveer 800 m. Dit is opmerkelijk omdat kamsalamanders een gering kolonisatievermogen hebben (Thiesmeier & Kupfer, 2000) en het meestal langer duurt voordat kamsalamanders afstanden tussen de 400 en 800 m overbruggen om nieuwe poelen te koloniseren. De door Landschapsbeheer Drenthe aangelegde poelen in het bosgebiedje van Staatsbosbeheer zijn gekoloniseerd door o.a. poelkikker en heikikker. Kamsalamanders zijn hier nog niet aangetroffen. Waarschijnlijk verspreiden kamsalamanders zich in het Vledderveld over land via kleine lijnvormige landschapselementen zoals houtwallen, bosranden en langs de landbouwgreppels waarlangs wat ruigere vegetatie aanwezig is. Het belang van dergelijke elementen is elders in Nederland al aangetoond (Grooten & van Gelder, 1993). Het vermoeden bestaat dat larven die in het water van de greppels aanwezig zijn bij zware regenval worden weggespoeld (larvale drift) en daardoor snel nieuwe gebieden kunnen koloniseren. Toekomst: ecologische verbindingszone? De populatie van de kamsalamander op het Vledderveld is geïsoleerd. Voor een duurzaam voortbestaan is het noodzakelijk dat uitwisseling kan plaatsvinden met nabij-
Foto 2: Poel op het Vledderveld (1990). Tot begin jaren ‘90 was dit de beste voortplantingspoel.
Foto 3: van dezelfde locatie als foto 2, genomen in 2002. De poel is geheel verdwenen!
Foto: Annie Zuiderwijk Foto: Edo van Uchelen
Actie voor de kamsalamander Om de kamsalamander voor het Vledderveld te behouden was het van essentieel belang dat nieuwe geschikte voortplantingswateren werden aangelegd. Hiervoor zijn drie initiatieven uitgevoerd. Ten eerste heeft de Werkgroep Ringslangen Westerveld (wrw) door middel van een ‘poelenplan’ actie ondernomen. Eén van de particuliere grondeigenaren bleek bereid een geschikt terrein van ongeveer 2 hectare te verkopen. In 2002 is het terrein in bezit gekomen van Staatsbosbeheer. Het aangekochte terrein is een natuurlijke laagte die als landbouwgebied in gebruik is geweest. Het is omsloten door bos. Door het bos loopt een afwateringsgeul waarin kamsalamanders zijn aangetroffen. De greppel is echter ongeschikt als voortplantingswater. In overleg met Staatsbosbeheer is besloten om het verworven terrein in te richten ten behoeve van de kamsalamander. Daartoe is onder andere een beheersplan geschreven en in 2003 zijn drie poelen aangelegd (van Uchelen, 2002). Het tweede initiatief bestaat uit het aanleggen van een vijftal poelen (in 2000) op een particulier terrein, zo’n 800 meter ten westen van het terrein van Staatsbosbeheer. Ten derde heeft Landschapsbeheer Drenthe van alle geschikte locaties op het Vledderveld de grondeigenaren benaderd voor aanleg van poelen op hun terrein. Dit heeft helaas niet tot de aanleg van nieuwe poelen geleid, omdat de benaderde grondeigenaren geen medewerking wilden verlenen. Wel zijn op open plekken in een bosgebiedje van Staatsbosbeheer drie poelen gegraven.
Foto’s: Edo van Uchelen
22 8(1) 2005
the (Pasman et al, 1998). Hierdoor moet het op termijn mogelijk zijn dat kamsalamanders van het Vledderveld verbinding maken met de populatie in de Vledderhof. De aanwezige (niet meer in gebruik zijnde) nam-locatie, gelegen tegen de boswachterij Vledderveld, ligt op de geplande ecologische verbindingszone en deze zou de verbindingszone kunnen blokkeren als daar intensieve landbouw- of bedrijfsmatige activiteit wordt ontwikkeld.
Foto 4: Greppel met larven van kamsalamander. Door wateronttrekking voor de landbouw valt de greppel meestal al vroeg in de zomer droog, voordat de larven kunnen metamorfoseren.
Gebruikte literatuur
Grooten, P. & J. van Gelder, 1993. Kleine landschapselementen en salamanders. De Levende Natuur 94(3): 100-105. Hoeksma, S., 1989. Geef de kamsalamander een goed leefmilieu, herstelplan poelen en dobben in Zuidwest Drenthe. Provincie Drenthe. Pasman, P.W., E. van de Bilt & P.P. Bosch, 1998. Vledder en Wapserveense Aa. Gebiedsvisie natuur, bos en landschap. Provincie Drenthe. Schouten, A. 1991. De kamsalamander in Zuidwest Drenthe, methoden van inventariseren, de ecologie en de populatiestructuur. Instituut voor taxonomische Zoölogie, Universiteit van Amsterdam. Sluijs, A. van der, C. Vos & D. Lammertsma, 2003. Onderzoek naar de bewegingen in een agrarisch landschap: zijn bruine kikkers gebaat bij verbindingszones? ravon 16(1): 11-13. Thiesmeier, B. & A. Kupfer, 2000. Der Kammolch. Hartmann, Ahaus. Uchelen, E.G.C. van, 2002. Inrichtingsplan voor een voormalig landbouwterrein in het Vledderveld voor de kamsalamander. Rapport wrw, uitgegeven in eigen beheer. Zuiderwijk, A. 1984. Hoe redden we de kamsalamander? De Levende Natuur (85): 67 – 71.
Foto 5: Een van de drie nieuw aangelegde poelen voor de kamsalamander, gelegen op het nieuwe terreintje van Staatsbosbeheer. Deze poel werd het seizoen na aanleg gekoloniseerd door de kamsalamander.
gelegen populaties. De dichtstbijzijnde populatie bevindt zich op landgoed ‘de Vledderhof’, hemelsbreed zo’n 3 km verwijderd van de populatie op het Vledderveld. Deze afstand is voor kamsalamanders alleen te overbruggen indien een ecologische verbindingszone met stapstenen wordt aangelegd (Grooten & van Gelder, 1993; van der Sluijs et al., 2003). Met name de kamsalamander geldt als doelsoort voor het aanleggen van dergelijke verbindingszones (Pasman et al, 1998). Verbindingszones functioneren alleen indien geen barrières in het landschap aanwezig zijn zoals intensief gebruikte agrarische gebieden en drukke wegen (Hoeksma, 1989). Het nieuw ingerichte terrein sluit aan bij een bestaande houtwal die een verbinding moet gaan maken volgens de ecologische verbindingszone ‘de Eese-Vledderhof’ zoals opgesteld door de Provincie Dren-
Dankwoord De aanleg van poelen op het Vledderveld is alleen mogelijk geweest dankzij de flexibele en ondersteunende houding van Staatsbosbeheer en met medewerking van Landschapsbeheer Drenthe. Verder is dank verschuldigd aan de provincie Drenthe voor het subsidiëren van het inrichten van het particuliere natuurterrein.
Edo van Uchelen Reeweg 1 8381 GA Vledder
[email protected]
22 8(1) 2005
Individuele herkenning bij de adder Pedro Janssen
Adders zijn aan de hand van de aantallen en positie van hun kopschilden individueel herkenbaar. De zogenaamde kopschildenformule die hiermee kan worden opgesteld, vergemakkelijkt ecologisch onderzoek aan deze soort in hoge mate. Sinds de publicatie van Lenders (2000) over de kopschildenformule hebben er zich echter enkele veranderingen voorgedaan in de notatie van deze formule. In de praktijk bleek de ‘oude’ kopschildenformule te foutgevoelig om nauwkeurig te kunnen werken met de verzamelde gegevens in de computer. Populatieonderzoek Adders zijn deels individueel herkenbaar met de kopschildenformule (Lenders, 2000). De wan (Werkgroep Adderonderzoek Nederland), begon in 2000 met het uitzoeken van de addergegevens van het Wapserveld (Talma & Verkade, 2000). Tijdens dit onderzoek bleek het gebruik van de bestaande formule te foutgevoelig, om met een hoge mate van zekerheid de adders individueel te onderscheiden. Om de foutenmarge te verkleinen werden er enkele kleine aanpassingen aangebracht en werd er een zoekformule (voor gebruik met de computer) geïntroduceerd, die werd afgeleid uit de kopschildenformule. Daarnaast werd de notatie van de buikschilden iets veranderd, voor een betere standaardisatie. Dit artikel vormt een aanvulling op Lenders (2000). Voor een goed begrip van het toepassen van de kopschildenformule dient ook dat artikel geraadpleegd te worden. Kopschildenformule Bij het bepalen van de kopschildenformule is de belangrijkste verandering het niet meer meenemen van de schildjes aan de onderzijde van de kop. Hierin is zo weinig variatie aanwezig, dat het weinig meerwaarde geeft. Het grootste voordeel van het niet meer meenemen van deze schildjes is dat men nu de uiteindelijke determinatie kan doen aan de hand van één foto, namelijk die van de bovenzijde van de kop. Dit geeft een zeer grote tijdwinst bij het uitzoeken van de individuele adders. Maar ook in het veld bespaart men daardoor enige tijd. Ook is het vangen van een dier voor het fotograferen niet altijd meer noodzakelijk. Een ander verschil met de ‘vorige’ kopschildenformule is het niet meer aangeven van de plaatsaanduiding (v, m, a = voor, midden, achter) bij de schildjes die liggen tussen de beide parietalia. Belangrijk voor het bepalen van de kopschildenformule is de afspraak dat schildjes
Figuur 1: schilden die in de kopschildenformule worden opgenomen
die elkaar lijken te raken worden meegenomen. De foutenmarge is zo minder groot dan soms wel, soms niet meetellen van de schildjes bij twijfel. In het uiterste geval kan men natuurlijk altijd nog een vraagteken achter een cijfer plaatsen. Beschrijving van de kopschildenformule (figuur 1). Het eerste cijfer wordt bepaald door het aantal canthalia en apicalia. De canthalia en apicalia vormen bij veel adders een boog van vijf of zes schildjes langs de bovenrand van de kop, de zogenaamde canthus rostralis. Voorwaarde bij de bepaling van het cijfer is dat de schildjes grenzen aan de koprand. Het tweede cijfer wordt gevormd door het aantal intercanthalia, schildjes die tussen de canthus rostralis en het frontale liggen. Een toegevoegde voorwaarde hierbij is dat de schildjes niet aan zowel het frontale als aan een supraoculare mogen grenzen. Raken ze wel aan frontale en supraoculare dan worden ze gerekend tot het derde of vijfde cijfer. Bij gedeelde canthalia of apicalia wordt alleen het buitenste deelschild tot de boog gerekend (en telt dus mee bij cijfer 1). Het binnenste deelschild wordt meegeteld bij het tweede cijfer. Het derde cijfer wordt gevormd door het aantal schildjes dat aan de linkerzijde van de kop grenst aan het frontale en het supraoculare, de zogenaamde parafrontalia. Het kan zijn dat er soms geen of twee schildjes parallel, tussen frontale en supraoculare liggen. Ook komt het wel eens voor dat er een (klein) extra schildje ligt tussen of aan de bovengenoemde schilden. In deze gevallen wordt dit aangegeven door achter het getal tussen haakjes het aantal
10
22 8(1) 2005
en de ligging van deze schildjes te vermelden. Dit resulteert dan bijvoorbeeld in achtervoegsels als (2mv), (0a) of (1ma) waarbij geldt a = achter, m = midden en v = voor. Naast elkaar liggende schildjes aan de voorzijde van supraoculare en frontale worden echter meegerekend met cijfer twee, omdat het niet altijd duidelijk is of deze ook echt parallel liggen. Het vierde cijfer wordt bepaald door het frontale. Meestal bestaat dit centrale kopschild uit één schild. Sporadisch is het echter gesplitst in twee of meer delen. Figuur 2
Het vijfde cijfer wordt gevormd door het aantal parafrontalia dat aan de rechterzijde van de kop grenst aan het frontale en het supraoculare. Ook hier kunnen tussenliggende schildjes ontbreken of parallel aanwezig zijn. In dit geval worden wederom achtervoegsels gebruikt, zie het derde cijfer. Het zesde cijfer heeft betrekking op het linker parietale. Soms is dit schild opgesplitst in meerdere schildjes. Bij een opsplitsing van het parietale is het soms moeilijk de begrenzing aan de achterzijde te bepalen. Het criterium is dan dat ongekielde schildjes nog wel meegerekend worden, en gekielde schildjes niet. Die behoren namelijk bij het lichaam en niet meer bij de kop.
Figuur 3
Foto 1: Mappen structuur van zoekformules
Het zevende cijfer heeft betrekking op het aantal schildjes dat grenst aan de beide parietalia, de zogenaamde tussenparietalia. Meestal liggen deze tussenschildjes aan de voorzijde. Soms echter in het midden of aan de achterzijde van de parietalia. Ook hierbij geldt dat schildjes met een kiel niet in aanmerking komen om in dit getal te worden meegenomen. Het achtste cijfer heeft betrekking op het rechter parietale. Ook dit schild kan zijn opgesplitst. Bij enkele adders is in de loop der jaren geconstateerd dat de parietalia zo zijn opgedeeld dat het soms moeilijk is het rechter en het linker parietaalschild van elkaar te onderscheiden. Tussenschildjes moeten dan soms bij de rechter of linkerkant worden ondergebracht. In zo’n geval is het soms moeilijk om de cijfers zes tot en met acht vast te stellen.
Voorbeelden van schrijfwijzen van schubformules : 6.5.2.1.4.1.0.1 (figuur 2) 5.12.3(2a).1.2(0m).2.2.1 (figuur 3) Zoekformule Bij de kopschildenformule vormen de laatste drie getallen (6 tot en met 8: parietalia en tussen-parietalia) een onzekere waarnemingsfactor. Bij interpretatie van deze getallen, door verschillende waarnemers, kunnen er meerdere notaties ontstaan. Om deze waarnemingsfout zo klein mogelijk te houden is daarom de zoekformule ontwikkeld. De zoekformule is een afgeleide van de kopschildenformule waarin alleen de ‘zekere waarden’ van de kopschildenformule worden meegenomen. Dit heeft betrekking op de ‘foutgevoelige’ cijfers 6, 7 en 8 van de kopschildenformule en op de waardes tussen haakjes. Van deze cijfers worden alleen de zekere waarden 1.0.1 of 1.1.1 meegenomen. Voor andere waarden van deze cijfers wordt geen getal toegevoegd, omdat er in die gevallen een reële kans op vergissingen is. Getal 4 is nauwelijks onderscheidend en wordt daarom niet meegenomen in de zoekformule. Ook wordt er voor de notatie van waarden tussen haakjes (bij getal 3 en 5 van de kopschildenformule) een # toegevoegd. Voor alle duidelijkheid: de eerste x staat voor: getal 1 de tweede x staat voor: getal 2 de derde x staat voor: getal 3 de vierde x staat voor: getal 5 het toegevoegde # staat voor: waarde tussen haakjes bij getal 3 en 5 de toegevoegde 0 staat voor: 1.0.1 (cijfer 6, 7 en 8) de toegevoegde 1 staat voor: 1.1.1 (cijfer 6, 7 en 8) geen toegevoegd getal staat voor: andere waarde De zoekformule ziet er dan als volgt uit: x.x.x.x 0 of x.x.x.x 1 of x.x.x.x #0 of x.x.x.x #1 of x.x.x.x of x.x.x.x # De zoekformules voor figuur 2 en figuur 3 zijn respectievelijk: 6.05.2.4 0 en 5.12.3.2 # Buikschubben Afwijkingen van buikschubben (ventralia) worden in Lenders (2000) ook beschreven. In de notatie van deze afwijkingen is ook een verdere standaardisatie opgetreden. De afwijkende buikschubben worden bijzonderheden genoemd. Bij deze bijzonderheden heb je een aantal afkortingen; - 1/2 bs = 1/2 buikschub (en zo ook voor 1/4 en 3/4). - v = voor, mv = middenvoor, m = midden, ma = middenachter, a = achter (Locatie vanaf de kop gezien en is een grove aanduiding. De scheidslijn tussen de locaties is moeilijk aan te geven). - b.as = de eerste schub boven de anaalschub - l = linkerzijde van het dier en r = rechterzijde van het dier. - m = midden (Als de afwijking niet de flankschubben raakt). Je hebt ook nog, buikschub gedeeld, als je twee halve (of andere maten) op één "regel" hebt, dwz naast elkaar. Dit wordt gezien als twee afwijkingen. Voorbeelden van de notering van de afwijkende buikschubben / bijzonderheden zijn: 1/2bs.r.a = halve buikschub rechts achter 3/4bs.b.as.l = driekwart buikschub boven anaalschub links 1bs.ged.m = één buikschub gedeeld midden
11
22 8(1) 2005
Het aantal afwijkingen is dan ook belangrijk. Daarom worden het totaal van de bijzonderheden apart genoteerd: Bt0 (bijzonderheden totaal 0), Bt1 etc. Individuele herkenning op de computer Ter verduidelijking van de praktijk, hierbij een korte uitleg hoe de formules worden gebruikt voor het herkennen van een individuele adder. In een standaard sjabloon van een ms access database worden alle addergegevens opgeslagen, samen met de volgnummers van de foto’s, die gemaakt zijn van de bovenkant van de adderkoppen. Deze foto’s worden na bewerking (verbeteren van de foto’s, het bijsnijden zodat alleen de bovenzijden te zien zijn en het toekennen van de fotonummers) opgeslagen in mappen die overeenkomen met de geslachten en de zoekformules van de diverse adders (zie foto 1). Bij het uitzoeken van de individuele adders, begint men bij foto 1, deze vergelijkt men met alle andere foto’s in de zelfde map. Het beste is dit te doen met een fotobrowserprogramma (alle foto’s zichtbaar in de map) en een fotobewerkingsprogramma, waarin maar één foto zichtbaar is. Fotostation en Paint Shop Pro (zie foto 2) lenen zich hier uitermate goed voor. Na enige oefening leer je snel op welke kenmerken te letten om foto’s met elkaar te matchen. Elke adder krijgt zo een uniek id toegewezen en aan de hand van de foto’s weet men welke gegevens bij welke adder behoren. Met deze gegevens kan bijvoorbeeld de populatieopbouw beschreven worden en met behulp van gis software de migratiepatronen van adders worden vastgelegd. Deze methode is in de loop van de jaren succesvol toegepast bij meerdere populatieonderzoeken van de wan (Boer & Zoer, 2002; Boer & Oskamp, 2003; Opijnen & Top, 2003a&b; Oude Essink, 2003; Talma & Verkade, 2000; Top, 2004). Toekomst De digitale fotografie heeft het leven van de adderonderzoeker een stuk eenvoudiger gemaakt. De digitale foto’s van de bovenkant van de kop, kunnen tegenwoordig rechtstreeks in de pc worden geladen. ‘Vroeger’ moesten de dia’s / negatieven eerst gescand worden met een diascanner, om de foto’s op de pc te kunnen bekijken. Zo zorgt de digitale fotografie voor een enorme tijdwinst. De kopfoto’s moeten echter nog wel handmatig met elkaar vergeleken worden. Dit neemt helaas ook nog zeer veel tijd in beslag. Een softwareprogramma zoals dat bij de politie wordt gebruikt voor vingerafdrukken, zou een enorme aanwinst zijn voor dit soort onderzoek. Een dergelijk programma levert veel tijdwinst op, maar zou waarschijnlijk ook leiden tot meer herkende adders. Typfouten en verwisselingen blijven ook met de methoden van de zoekformule nog steeds mogelijk. Het verkrijgen van de benodigde software is niet het probleem. Voor het herkennen van de patronen van de schilden boven op de kop van een adder, zal een algoritmedatabase moeten worden aangelegd van deze patronen. Hiervoor zal het nodige geprogrammeerd moeten worden. Helaas is dit soort programmeren zeer specialistisch werk en er zijn dan ook niet zo veel softwarespecialisten die deze vaardigheid bezitten. Mocht een lezer met de juiste capaciteiten zich geroepen voelen om deze database te helpen ontwikkelen, neem dan s.v.p. contact op met de auteur.
Literatuur
Boer, R. de & R. Zoer, 2002. Adderidentificatie op het Wapserveld. Populatieonderzoek en gebiedsgebruik van de adder. Vereniging Natuurmonumenten en de Werkgroep Adderonderzoek Nederland i.s.m. het Van Hall Instituut. 62p. Boer, V. de & C.C. Oskamp, 2003. Adderonderzoek op het Hijkerveld. Koppeling tussen adders en beheer aan de hand van vangst en terugvangst gegevens. Stichting ravon en Hogeschool Larenstein. 55p. Lenders, T., 2000. Merkmethoden bij de herpetofauna. Patronen van kopschilden als individuele herkenning bij de adder. ravon 7, 3(1): 13-18. Opijnen, M. van & R. Top, 2003a. Adderidentificatie op het Wapserveld. Populatieonderzoek en gebiedsgebruik van de adder. Vereniging Natuurmonumenten i.s.m. Werkgroep Adderonderzoek Nederland en het Van Hall Instituut. 42p. Opijnen, M. van & R. Top, 2003b. Aanvulling adderidentificatie op het Leggelderveld 2003. Populatieonderzoek en gebiedsgebruik van de adder. Vereniging Natuurmonumenten en Werkgroep Adderonderzoek Nederland i.s.m. Van Hall Instituut. 6p. Oude Essink, M., 2003. Adderidentificatie in het Leggelderveld. Populatieonderzoek en gebiedsgebruik van de adder. Van Hall instituut i.s.m. Vereniging Natuurmonumenten en Werkgroep Adderonderzoek Nederland. 33p. Talma, K. & K. Verkade, 2000. Adderindentificatie op het Wapserveld. Populatieonderzoek en gebiedsgebruik van de adder. Vereniging Natuurmonumenten i.s.m. Van Hall Instituut. 84p. Top, R., 2004. Adders (z)onder het gras. Een onderzoek naar populatiegrootte en gebiedsgebruik van de adders op het Wapserveld. Vereniging Natuurmonumenten in samenwerking met het Van Hall Instituut en de Werkgroep Adder onderzoek Nederland. 46p.
Dankwoord Dit project werd gesteund door een subsidie van de Stichting tot Bevordering van de Herpetologie. De wan is een werkgroep van Stichting ravon. WAN Pedro Janssen Pavanestraat 15 5802 LJ Venray
Foto 2: Vergelijken van kopfoto's van adders
12
22 8(1) 2005
KORTOM VOFF-velddagen
Foto: Angela de Wild
Net als in 2005 organiseert voff (Vereniging Onderzoek Flora en Fauna) weer een aantal velddagen. Mensen die zich willen oriënteren in de wereld van het verzamelen van gegevens over planten en dieren, kunnen op deze dagen kennis maken met de verschillende dier- en plantengroepen en de verschillende inventarisatiemethodes. De velddagen zijn tevens een ideale gelegenheid om met andere vrijwilligers in contact te komen. Ook zaken als de beste tijd van het jaar of de dag voor veldonderzoek komen aan de orde.
Data en plaatsen Zondag 07-05-2006 Delft Zondag 18-06-2006 Rheden Zondag 17-09-2006 Harderberg Zondag 01-10-2006 Castricum Opgeven voor de voff-Velddagen Aanmelding vooraf is noodzakelijk. Geef aan welke velddag u wilt bezoeken en aan welke excursie u wilt meedoen (soortgroep aangeven is voldoende). Opgeven kan via de voff via het volgende e-mailadres:
[email protected] of
[email protected] en per post naar voff, t.a.v. Kris Joosten, Postbus 9010, 6500 GL Nijmegen. Na opgave ontvangt u een bevestiging, een routebeschrijving en aanvullende informatie. De voff-velddagen worden uitgevoerd in samenwerking met knnv-afdelingen, bezoekerscentra, terreinbeheerders (pwn) en overige natuurorganisaties. Hierover kunt u meer lezen op www.voff.nl en www.telmee.nl.
Cursussen · amfibieën en reptielen · beek- en poldervissen
Samen het veld in
Waarom voff-velddagen? In Nederland houden verschillende pgo’s (Particuliere Gegevensbeherende Organisaties) zich bezig met veldonderzoek naar de verschillende diergroepen en planten. Succes van dit onderzoek hangt mede af van de inzet van vele duizenden vrijwilligers, die de veldgegevens verzamelen. Gebleken is dat er een grote behoefte onder de (toekomstige) vrijwilligers bestaat aan praktijkbegeleiding. Om aan deze vraag tegemoet te komen organiseert de voff, de overkoepelende organisatie van 12 pgo’s, ook in 2006 weer vier velddagen. Deze velddagen vormen een unieke kans om onder begeleiding van ervaren veldmedewerkers kennis te maken met het veldwerk waaraan men als vrijwilliger mee zou willen doen. Data en locaties De velddagen in 2006 zullen plaatsvinden op zondagmiddagen van 13.00 – 17.00 uur. Er zijn twee excursierondes: van 13.15-15.00u en van 15.15-17.00u. U kunt tijdens een velddag dus kennismaken met veldonderzoek van twee soortgroepen. De soortgroepen worden bepaald door de pgo’s die tijdens de velddag aanwezig zijn. Dit wordt kenbaar gemaakt op www.voff.nl en www.telmee.nl
Van enkele regio’s in Nederland zijn minder waarnemingen van amfibieën, reptielen en vissen bekend dan van andere. Uit die gebieden zou ravon graag meer waarnemingen ontvangen. Om soorten of soortgroepen beter te kunnen beschermen is het van belang dat de landelijke databank van ravon zoveel mogelijk gegevens bevat over het voorkomen van deze diersoorten in een gebied. Dat amfibieën en reptielen een boeiende groep met een buitengewoon interessante ecologie zijn, behoeft bij de ravon-lezers geen betoog. Ook de belangstelling voor vissen groeit sterk. Maar alleen als de waarnemingen ook in de databank terecht komen, zijn ze bruikbaar voor een betere bescherming. Op grond van de meest actuele informatie kan ravon dan adequate informatie verstrekken aan overheden of particuliere organisaties. Deze kunnen bij hun beleid of planning zo rekening houden met de aanwezigheid van kwetsbare soorten en hun plannen hierop aanpassen. Om nieuwe vrijwilligers kennis te laten maken met deze boeiende diergroepen verzorgt ravon in deze regio’s komende lente en zomer een zestal –compacte- cursussen. Deze bestaan uit een theoretisch deel (1 avond) en een praktijkdeel (1 dag) en focussen op soortherkenning en inventarisatiemethoden. De deelnemers ontvangen een cursuspakket met daarin een veldgidsje met alle kenmer-
ken van de Nederlandse amfibieën- en reptielensoorten of vissen en een handleiding over de werkwijze van het inventariseren. Er zijn geen kosten aan deze cursussen verbonden. De volgende cursussen zijn gepland: amfibieën en reptielen (max. aantal deelnemers 25) · regio Noordoost-Brabant, cursusplaats Veghel donderdagavond 30 maart en zaterdag 8 april (reeds volgeboekt) · regio De Graafschap, Noord- en MiddenAchterhoek, cursusplaats Doetinchem donderdag 11 mei en zaterdag 13 mei (reeds volgeboekt) · regio Zwolle-Deventer, cursusplaats Zwolle vrijdagavond 9 juni en zaterdag 10 juni beek- en poldervissen (max. aantal deelnemers 20) · regio Drentse Aa, cursusplaats Assen vrijdagavond 1 september en zaterdag 2 september · regio Noord-Brabant, cursusplaats Tilburg vrijdagavond 8 september en zaterdag 9 september · regio Zuid-Holland, Krimpenerwaard, cursusplaats Gouda vrijdagavond 15 september en zaterdag 16 september De cursusadministratie wordt uitgevoerd door Helicon Opleidingen te Velp. Deelnemers ontvangen nadere details, routebeschrijving e.d. via Helicon. Aanmeldingen dienen te worden gestuurd aan: Helicon Opleidingen, t.a.v. mw. C. Flohr Postbus 109 6880 AC Velp e-mail:
[email protected]
de 1001-soortendag! Op zaterdag 27 mei wordt er in bijna 30 bezoekerscentra de 1001-soortendag gehouden. Rond die bezoekerscentra zullen mensen het veld in trekken om zoveel mogelijk planten en dieren op naam te brengen. Dit vooral om de aandacht te vestigen op de diversiteit aan soorten in de eigen omgeving en zo de term biodiversiteit voor een groter publiek meer aansprekend te maken. Bij diverse bezoekerscentra zullen ook ravon-leden actief zijn. De dag wordt georganiseerd door de voff (de overkoepelende organisatie voor de natuurgegevens verzamelende organisaties: floron, sovon, nev, Tinea, Anemoon, eis-nl, blgw, nmv, knnv, vzz en ravon). Met assistentie van tientallen specialisten zullen de soorten uit de omgeving van het bezoekerscentrum in
13
22 8(1) 2005
kaart gebracht worden. Bij het bezoekerscentrum Oisterwijk van Natuurmonumenten is er een informatiestand van de voff aanwezig, waar informatie van alle pgo’s (particuliere gegevens beherende organisaties) verkrijgbaar is. Vanuit dit bezoekerscentrum kunt u onder begeleiding de natuurgebieden Oisterwijkse vennen, Kampina en Loonse en Drunense Duinen bezoeken. Vanaf 10.00 uur bent u bij de bezoekerscentra welkom om mee te lopen en te tellen met de verschillende soortspecialisten. De overige bezoekerscentra (bc) die mee-
werken en waar u uitgenodigd wordt, deel te nemen zijn: 1. bc De Zandwaaier, Overveen 2. bc De Zwerfkei, Tiel 3. bc De Boswerf, Zeist 4. bc Dwingelderveld, Ruinen 5. Wilderniscafé de Waard, Millingerwaard 6. De Hompesche Molen, Stevensweert, 7. nme centrum St. Elisabethshof, Haelen 8. bc De Wieden, St. Jansklooster 9. Infopunt de kemphaan, Almere 10. nbc Klein Profijt, Hoeksewaardsche Landschap 11. mec Breda
12. Infocentrum De Noordwester Vlieland 13. bc np Duinen van Texel/EcoMare 14. bc DE Grote Rivieren, Heerewaarden 15. Natuurmuseum Nijmegen 16. Streekcentrum Alblasserwaard 17. bc De Meinweg, Herkenbosch 18. nac De Weerribben 19. bc Oostvaardersplassen 20. bc Drentsfriese wold 21. bc Mijl op Zeven, Ospel 22. bc Sallandsche Heuvelrug 23. bc De Biesbosch 24. Het boomkroonpad, Drouwen 25. bc Zandenbos, Nunspeet 26. bc Arckemheen 27. bc De Veldschuur, Staphorst
uit het veld Voortplantende regenboogforellen Regenboogforellen (Oncorhynchus mykiss) zijn al meer dan een eeuw geleden voor de eerste keer naar Nederland gehaald en sindsdien zijn ze in vrijwel geheel Nederland wel eens gesignaleerd. Ze zijn grotendeels afkomstig van uitzettingen en in mindere mate van ontsnappingen uit forelkwekerijen (de Nie, 1997). Bij een inventarisatie van de Eperbeken, een sprengenbeek die ten zuiden van Epe uitmondt in het Apeldoorns Kanaal, werd een regenboogforel aangetroffen van ongeveer 15 centimeter (Soes et al., 2002). Nu is aan de bovenloop van de Eperbeken het Dierpark Wissel gelegen, een kleine dierentuin met voornamelijk wat kleinere dieren als een dwergnijlpaard, neusberen en dwergotters. De waterpartijen van het park worden gevoed door de Tongerense beek, onderdeel van de Eperbeken. Kleurrijk zijn die waterpartijen door dozijnen grote regenboogforellen. Een medewerker wist toentertijd te vertellen dat deze regenboogforellen zich op kleine schaal voortplanten. De door ons gevangen regenboogforel was dan ook zeer waarschijnlijk uit het dierenpark afkomstig. In 2005 is de voortplanting in Dierpark Wissel wederom bevestigd en werd gesproken over al een aantal jaren van succesvolle voortplanting (Otten, 2005). Deze voortplanting is des te opmerkelijker omdat de voor de regenboogforel zo noodzakelijke grindbedden hier eigenlijk afwezig zijn. Nu is de aanwezigheid in de vrije natuur van een exoot als de regenboogforel sowieso eigenlijk niet gewenst, erg ongemakkelijk wordt het toch wanneer de dieren, zoals in de Eperbeken, wateren kunnen bereiken die geschikt lijken voor voortplanting. De Eperbeken staan immers in open verbinding met de Verloren beek, een beek met elritsen, rivierdonderpadden, beekprikken en prach-
tige grindbedden. Toegegeven, de kans op daadwerkelijke voortplanting is erg klein. Toch lijkt me de voortplanting zoals die nu plaatsvindt in Dierenpark Wissel een extra argument om de regenboogforel te verbannen uit niet-afgesloten wateren. Paul Veenvliet wordt bedankt voor het wijzen op het artikel in Wildlife Magazine. Literatuur
Nie, H.W. de, 1997. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Media Publishing,
Doetinchem. Otten, M., 2005. Water: bron van leven. Het belang van water voor de dieren van Zodiac Zoos. Wildlife Magazine (1): 38-41. Soes, D.M., E.J.J. Sieben & H.W. Waardenburg, 2002. Inventarisatie en advisering betreffende Flora- en Faunawetsoorten in en langs de Eperbeken. Bureau Waardenburg bv, Culemborg (02-146).
D.M. Soes Julianastraat 131 6707 DD Wageningen
[email protected]
14
22 8(1) 2005
Foto: Frank Spikmans
ravon nieuws Hero Prins nieuwe voorzitter RAVON In de vergadering van het Algemeen Bestuur van 21 januari 2006 is Hero Prins unaniem als nieuwe voorzitter van ravon gekozen. Rob Lenders heeft, na jarenlange trouwe dienst als voorzitter, het stokje nu dus echt overgedragen. Hero Prins woont in Amersfoort, is getrouwd en heeft drie kinderen. Met zijn kinderen trekt hij veel de natuur in op de Utrechtse Heuvelrug. Hero is (nog) niet bij uitstek een kenner van amfibieën en reptielen. Zijn hart lag vooralsnog meer bij vissen. Hero is momenteel regisseur van een omvangrijke reorganisatie bij Rijkswaterstaat. Het betreft een corporate samenvoeging van een aantal meetdiensten en informatieafdelingen verspreid over heel Rijkswaterstaat. Hiervoor is hij onder andere Programmaleider Biologische Monitoring bij riza geweest en hoofd van de afdeling Informatievoorziening Water. Hero heeft gestudeerd aan de lu Wageningen met specialisaties in de aquatische ecologie en waterbeheer.
Foto: Karin Uilhoorn
Hero gaat zich inzetten voor de groei en bloei van ravon en verder invulling geven aan het bestuur op afstand, zoals vorig jaar is gestart.
Hans draagt zijn archief over aan Rob
Archief Hans van den Bogert overgedragen aan RAVON In maart 2006 is het archief van Hans van den Bogert overgedragen aan ravon. Hans is met zijn 81 jaar al jarenlang actief als veldherpetoloog. Zo schreef hij in ravon 21 nog een uitvoerig artikel over de heikikker in
Friesland; een onderzoek waar eerder al een omvangrijk rapport over verscheen. In het verleden schreef hij ook regelmatig over met name de ringslang. In 2002 verscheen een rapportage waarin de stand van zaken van deze soort in Friesland uiteen is gezet en waarin ook tal van aanbevelingen ten behoeve van het beheer zijn gedaan. Hans heeft de afgelopen decennia een enorme schat aan verspreidingsgegevens uit vooral Friesland verzameld en keurig in een mappensysteem geordend, voorzien van alle originele brieven, foto’s, kaartjes etc. Zowel zijn eigen gegevens zijn hierin opgenomen als de gegevens van talrijke waarnemers die hun data bij hem inleverden. Naast deze informatie omvat het archief ook nog de nodige boeken, tijdschriften en brochures. Vanwege zijn leeftijd vindt Hans het nuttig om het archief elders onder te brengen, zodat het voor iedereen goed toegankelijk is en blijft. Een archief moet immers te raadplegen zijn. ravon bleek daarvoor de ideale organisatie. In een weekend in maart ben ik dit archief bij Hans in het Friese Elsloo op gaan halen, samen met Karin Uilhoorn. De kast met het archief stond er direct naast de deur. Dat bleek niet voor niets. Bij een brand in zijn huis enige tijd terug, was dit archief het eerste wat Hans met veel moeite in veiligheid heeft gebracht. Het idee dat dit archief nog eens in gevaar zou komen, was reden om het een handig te evacueren opstelling te geven. Na een hartelijke ontvangst door deze aimabele man, een duidelijke uitleg over het archief en het nodige bijpraten over de veldherpetologie in het noorden van het land, zijn we nog enkele gebieden in de omgeving gaan bekijken. Een bijzondere dag! Hans hartelijk bedankt voor deze geste. Eerder droegen ook al enkele mensen (delen uit) hun waarnemingen- of literatuurarchief aan ravon over. Hierdoor wordt kennis over amfibieën, reptielen en vissen steeds verder gebundeld en duurzaam behouden. Ik wil hierbij van de gelegenheid gebruik maken om te vragen of ook u, wanneer u uw hobby beëindigd, wilt overwegen hetzelfde te doen. Uw data, literatuur of fotomateriaal wordt nuttig gebruikt! Rob van Westrienen
Het RAVON Hemelvaartweekend 2006 Het Hemelvaartweekend 2006 zal gehouden worden in Drenthe. We verblijven in een ruime groepsaccommodatie ‘de Koolmees’
Tjeerd du Bois met een RAVON schepnet
op ‘De kwartjesberg’ in Drouwen (ten zuidoosten van Assen). Tijdens het weekend zal er, zoals gebruikelijk, in kleine groepen volop gezocht worden naar reptielen en amfibieën. De nadruk ligt op het verzamelen van zoveel mogelijk nieuwe gegevens voor de geplande verspreidingsatlas van Drenthe. Natuurlijk staat ook een excursie naar één van de (voor Drenthe zo karakteristieke) grote hoogveen- of heideterreinen op het programma. Er is uiteraard ook voldoende gelegenheid voor ontspanning. Behalve de karakteristieke Zuid-Limburgse soorten en de vinpootsalamander komen in Drenthe van nature alle Nederlandse soorten reptielen en amfibieën voor. Drenthe is relatief rijk aan heidevelden en hoogveen(restanten). De grote natuurgebieden zijn over het algemeen redelijk goed onderzocht en we zullen ons dus vooral richten op de kleinere (heide- en hoogveen) terreinen en op het agrarische cultuurlandschap met zijn ‘witte plekken’. Te verwachten reptielen zijn onder meer adder, ringslang, levendbarende hagedis en hazelworm. Zandhagedis en gladde slang zijn schaarser maar zeker niet uitgesloten. Aan amfibieën zijn tijdens dit weekend onder meer heikikker, poelkikker, boomkikker, alpenwatersalamander en kamsalamander mogelijk. Het weekend is toegankelijk voor alle ravon ners en ervaring op het gebied van inventariseren is niet nodig. Er zullen voldoende ervaren ravon ners meegaan, zodat er ook veel te leren valt op dit weekend. Een schepnet, goede zaklamp en (lies)laarzen zijn de enige, haast onmisbare, attributen die u mee dient te brengen. Fotocamera en gps kunnen ook handig zijn voor het vastleggen van informatie. Het weekend begint op woensdagavond 24 mei en wordt zondagmiddag 28 mei afgesloten. Deelnemers zijn op woensdagavond welkom vanaf 19.30u. De kosten voor een verblijf van 4 nachten (volpension) bedragen € 60,-. Opgeven gaat als volgt. U maakt € 60,over op giro 5167681 t.n.v. ravon te Nijmegen, o.v.v. ‘Hemelvaartweekend 2006’. Per post of e-mail (
[email protected]) geeft u daarnaast uw adres, telefoonnummer en e-
mailadres door. Daarnaast geeft u door of u vegetarisch eet en of u bereid bent om tijdens het weekend met uw auto te rijden. Ook vernemen we graag op welke dagen u aanwezig zult zijn en blijft slapen, dit in verband met de planning. Uw opgave is pas geldig na overmaking van € 60,-! Als u hebt aangegeven minder dagen te blijven, krijgt u achteraf het restant teruggestort. Enkele dagen voor het weekend ontvangt u nog aanvullende informatie. De organisatie en uitvoering van het ravon Hemelvaartweekend is mede mogelijk gemaakt door een subsidie van de Provincie Drenthe, Staatsbosbeheer en de Vereniging Natuurmonumenten.
Schepnetten weer beschikbaar Daar de handel niet voorziet in een geschikt schepnet voor het vangen van amfibieën en vissen, stelt ravon deze sinds 2003 zelf ter
beschikking. Er zijn inmiddels al 250 netten verkocht. Met een subsidie van het Prins Bernhard Cultuur Fonds kunnen we ook dit jaar weer schepnetten beschikbaar stellen. Vanaf dit voorjaar zijn er drie type netten leverbaar. Behalve de vertrouwde robuuste netten, met een steel van twee meter en een net van 55 x 70 cm groot en 60 cm diep, uitgevoerd met grofmazig (8 mm) en een fijnmazig (3 mm) netmateriaal, zal er nu ook een kleiner, meer handzamer net gemaakt worden. Dit model net heeft een steel van 140 cm en een fijnmazig net (3 mm maaswijdte) van 50 x 40 cm groot. De netten worden beschreven op www.ravon.nl/schepnetten.html De kosten voor een net bedragen € 47,60 voor vrijwilligers en € 95,20 voor commerciële instellingen. Het net is af te halen in Nijmegen. Indien u interesse heeft, kunt u telefonisch of per e-mail uw bestelling doorgeven bij Frank Spikmans (f.spikmans@ ravon.nl, 024-3653258).
het bureau 7 Nieuws van het kantoor Nijmegen Vanwege de groei van het aantal mensen dat bij het ravon-kantoor in Nijmegen werkzaam is, is er een reorganisatie doorgevoerd. Het kantoor was tot nu toe ‘plat’ georganiseerd, maar met 15 mensen is het handiger een andere organisatievorm te hebben. Er is voor gekozen om twee teams te vormen: team Vrijwilligers & Gegevens en het team Onderzoek & Bescherming. Teamleider van team Vrijwilligers & Gegevens is Raymond Creemers. In het team zitten Jeroen van Delft, Annemarie van Diepenbeek, Bjorn Prudon, Marjan Verdijk en Peter Frigge. Teamleider van team Onderzoek & Bescherming is Ronald Zollinger. In het team zitten Wilbert Bosman, Annemarieke Spitzen, Frank Spikmans, Arnold van Rijsewijk en Jöran Janse. Daarnaast zijn ook Elvira Werkman (secretaresse) en Erik Jan Hofmeyer (systeembeheerder) werkzaam in Nijmegen; zij vallen rechtstreeks onder de directeur. Eind 2005 is Annemarieke Spitzen als projectleider het kantoor komen versterken. Zij zal zich in eerste instantie bezig gaan houden met het maken van een provinciale atlas van reptielen en amfibieën in Gelderland en met ecologisch onderzoek naar de rugstreeppad in Flevoland. In dezelfde periode is Alfred Ngwan ons tijdelijk komen versterken. Als boekhouder heeft hij hard gewerkt om de jaarrekening 2005 tijdig af te krijgen. Hylke Bergisch helpt ons als tijdelijke administratieve kracht
Foto: Angela de Wild
15
22 8(1) 2005
onder andere bij het verzenden van grote hoeveelheden post. In januari van dit jaar is een nieuwe vrijwilliger begonnen op kantoor: Andres Engelbert. Zijn taken zijn: donateursadministratie,
Harm Hofman tijdens het Hemelvaart weekend 2005
vragen gesteld aan de Helpdesk beantwoorden en waarnemingen invoeren. Piet Spaans is in de tweede helft van 2005 gestart als vrijwilliger en is bezig om de ravon bibliotheek aan te vullen en op orde te brengen.
16
Uw foto’s in de atlas Voor gebruik in de landelijke verspreidingsatlas voor reptielen en amfibieën is ravon op zoek naar digitale foto’s en of dia(scans). In 2001 is een eerste selectie gemaakt van beschikbaar materiaal. Ongetwijfeld hebben echter veel fotografen hun collectie uitgebreid. De opkomst van met name de digitale fotografie heeft eveneens gezorgd voor meer geschikt fotomateriaal. We hebben al veel geschikt materiaal en zijn in het bijzonder op zoek naar opnamen van de levensstadia, gedragingen, biotopen uit onderstaande lijst. Ook het materiaal uit 2001 zal opnieuw door de fotocommissie beoordeeld worden. Als voorwaarde geldt dat de foto’s gemaakt zijn in Nederland. Om het aantal ingezonden foto’s enigszins binnen de perken te houden kunt u maximaal 4 foto’s per soort inzenden + 15 biotoopfoto’s + 10 extra foto’s naar keuze. Vanwege de vergelijkbaarheid van opnames stellen we het op prijs als fotografen, waar het gaat om determinatiefoto´s (eitjes, buikzijde salamanders, graafknobbels e.d.), van alle soorten overeenkomstige opnames maken. We ontvangen het liefst digitaal materiaal met drukwerkkwaliteit, niet verscherpt van minimaal 1500 * 2100 pixels, bij voorkeur in bestandsformaat raw of tiff (evt. ook JPG). Foto’s die daar niet aan voldoen kunnen niet in de atlas worden opgenomen. De opnamen dienen voorzien te zijn van de naam van de fotograaf, de soort en een globale geografische plaatsaanduiding. U kunt tot en met 15 juni 2006 materiaal insturen naar ravon t.a.v. Jeroen van Delft en Raymond Creemers. Uiteraard wordt ingezonden materiaal uitsluitend voor de atlas gebruikt en wordt het daarna, of wanneer het niet gebruikt wordt, teruggestuurd. Het inzenden van foto’s vormt geen garantie voor opname in de atlas. Het materiaal wordt beoordeeld door een fotocommissie van vijf personen, waarbij gelet wordt op de technische kwaliteit, de compositie en op originaliteit.
Cartoon: Walt
Lijst van speciale wensen ten behoeve van de atlas Vuursalamander: biotoop Alpenwatersalamander: vrouw waterfase, buikzijde, larve Kamsalamander: vrouw waterfase, buikzijde, larve, ei, biotoop kleinschalig cultuur, biotoop rivierengebied, baltsend paartje Vinpootsalamander: man waterfase, vrouw waterfase, larve, ei, biotoop, buikzijde Kleine watersalamander: man waterfase, vrouw waterfase, ei, buikzijde Geelbuikvuurpad: ei, biotoop, amplex Vroedmeesterpad: biotoop Gewone pad: vrouw (grote zware), larve, ei Rugstreeppad: larve, ei, biotoop Knoflookpad: adult, larve, ei, biotoop (land en
22 8(1) 2005
water), graafknobbel, paarkussen Boomkikker: larve, ei, biotoop Heikikker: larve, ei (1 klomp), biotoop, graafknobbel, paarkussen, kopstudie Bruine kikker: ei (1 klomp), graafknobbel, kopstudie Groene kikker: ei Meerkikker: man, vrouw, larve, ei, graafknobbel, biotoop Poelkikker: man, vrouw, ei, larve, graafknobbel, biotoop, kopstudie, koor Bastaardkikker: man, vrouw, graafknobbel, biotoop, kopstudie Hazelworm: vrouw, juveniel, biotoop Levendbarende hagedis: man, buikzijde en staartwortel man, buikzijde en staartwortel vrouw, juveniel incl. staart, biotoop Zandhagedis: man incl. staart, vrouw incl. staart, juveniel incl. staart, ei, biotoop (heide en duin!) Gladde slang: biotoop (heide en hoogveen), schubdetail Ringslang: adult incl. staart, ei, biotoop (stuwwal, hoogveen en laagveen), broeihoop, schubdetail Adder: biotoop, schubdetail Algemeen: koeien op heide, herder met schaapskudde, te scherpe vegetatieovergang bij raster, plagmachine, kleinschalig kappen en plaggen, mensen in het veld, mensen met amfibieënnet, mensen met slang, mensen in donker met zaklamp, foto schepnet, foto amfibieënfuik, jonge dennenaanplant, structuurrijke rand langs dicht bos, eutroof, mesotroof, oligotroof ven/poel, slecht uitziende maar soortenrijke poel, fraaie poel, intact hoogveen, afgetakeld hoogveen, intensief grasland, extensief grasland, diverse landschapstypen buiten heide en kleinschalig cultuurlandschap, beschimmelde eiklomp, amfibie als prooi, reptiel als prooi, amfibie met prooi, reptiel met prooi, verkeersslachtoffers, amfibieëntunnel Jeroen van Delft Raymond Creemers
RAVON is op zoek naar Regio coördinatoren: Voor het monitorings- en verspreidingsonderzoek naar amfibieën en reptielen. Veel ravon ners houden zich bezig met
monitorings- en verspreidingsonderzoek naar amfibieën en reptielen. Voor beide typen onderzoek is ravon op zoek naar regiocoördinatoren. Bij het monitoringsonderzoek naar reptielen (Meetnet Reptielen) zijn er landelijk al 17 coördinatoren actief, dat werkt uitstekend. Nu zijn we nog op zoek naar: -Regiocoördinatoren voor monitorings- en verspreidingsonderzoek naar amfibieën -Regiocoördinatoren voor verspreidingsonderzoek naar reptielen Een regiocoördinator werkt lokaal, coördineert vrijwilligers en hun werkzaamheden, zorgt zonodig voor begeleiding van onervaren vrijwilligers en verzamelt en controleert de resultaten van het onderzoek in haar of zijn regio. Zij of hij functioneert als een belangrijke schakel tussen de ravon vestigingen in Nijmegen en Amsterdam en de vrijwilligers. De regiocoördinator werkt als vrijwilliger, maar wordt begeleid en ondersteund door ravon en krijgt een onkostenvergoeding. Eens per twee jaar wordt er een bijeenkomst van de regiocoördinatoren georganiseerd, waarbij ervaringen en kennis wordt uitgewisseld. De belangrijkste uitdaging is dat je een stimulans geeft aan het onderzoek in de regio en als geen ander op de hoogte bent van de soorten, hun voorkomen en de ontwikkelingen van populaties in de regio. De regio waarvoor zij of hij verantwoordelijk is wordt in overleg bepaald. Dit kan een provincie zijn, maar ook een deel daarvan. De regiocoördinator moet iemand zijn met kennis van de genoemde soortgroepen en de onderzoeksmethodieken. Meestal werkt de regiocoördinator zelf ook actief mee aan het onderzoek, en weet daardoor met welke moeilijkheden en vragen de vrijwilligers te maken kunnen krijgen. Belangrijk is dat zij of hij hierop anticipeert naar de vrijwilligers toe, bijvoorbeeld met een excursie of bezoek en ze daardoor weet te stimuleren. De regiocoördinator helpt zonodig met het invullen van de formulieren en zorgt ervoor dat de resultaten tijdig ingeleverd worden. Afhankelijk van de grootte van de regio bedraagt de verwachtte tijdsinvestering één of twee dagen per maand tijdens het veldseizoen. Is dit wat voor u, of wilt u meer informatie hierover, neem dan contact op met het ravon-bureau 024-3653270, of mail naar
[email protected].
Redactie-adres RAVON: Postbus 1413 6501 BK Nijmegen STICHTING RAVON Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland Postbus 1413 6501 BK Nijmegen tel. 024-3653270 e-mail:
[email protected] website: www.ravon.nl RAVON Publicatiebureau Wim & Jacqueline Dinnessen Sluiskamp 3107 6605 SL Wijchen tel. 024-6414134
[email protected] RAVON WERKGROEP MONITORING Annie Zuiderwijk, Edo Goverse & Ingo Janssen Postbus 94766 1090 GT Amsterdam tel. 020-5256624 RAVON Flevoland Jeroen Reinhold Archipel 35-44 8224 HK Lelystad tel. 0320-231971 RAVON Gelderland Menno Soes Julianastraat 131 6707 DD Wageningen tel. 0317-418839 RAVON Groningen Wytse Scheepstra De Merodelaan 10 9721 XA Groningen tel. 050-5252090 RAVON Noord-Brabant Wouter Schuitema Peppelbeek 24 5501 EL Veldhoven tel. 040-2538939 mob. 06-44584846 RAVON Noord-Holland Axel Groenveld Kuinderstraat 33hs 1079 DJ Amsterdam
RAVON Overijssel Jaap Braad Campstede 5 7631 HS Ootmarsum tel. 0541-293450 RAVON Utrecht Gerben Dijkstra Boekweitland 29 3833 CL Leusden tel. 033-4948292 RAVON Zeeland Kees Musters Kromme Weele 7 4331 PA Middelburg tel. 0118-633898 RAVON Zuid-Holland Mike Melis Kortenaerstraat 19 2315 TP Leiden tel. 071-5210187 Herpetologische Studiegroep Limburg Ykelien Damstra Bosstraat 15 6071 XR Swalmen tel. 0475-327601 Werkgroep Amfibieën en Reptielen Drenthe Rienko Vanderschuur (secretaris) Virgo 74 9405 RE Assen tel. 0592-319369 Werkgroep Amfibieën en Reptielen Friesland (WARF) Postbus 3 8414 ZK Nieuwehorne tel. 0513-541725 fax. 0513-541868 Vissenwerkgroep van het Natuurhistorisch Genootschap Limburg Reinier Akkermans Wilhelminalaan 47 6042 EP Roermond tel. 0475-324281 Werkgroep Adderonderzoek Nederland Pavanestraat 15 5802 LJ Venray tel. 0478-514805
[email protected] Werkgroep Poldervissen Rombout van Eekelen Kruisstraat 39 4251 CV Werkendam
Betuwepijn Eigenlijk is deze kwestie te gemakkelijk voor een columnist. Een bal die klaar is gelegd voor een enorm, 360 graden rond en meters hoog doel. Maakt niet uit waar je heen trapt, hij kan er alleen maar invliegen. De ‘affaire’ Betuwelijn. Het komt natuurlijk met de regelmaat van de klok voor, dat natuur en landschap onnodig worden verknoeid door blunderende politici en graaiend bedrijfsleven, maar de Betuwelijn is wel een zeperd van ongekende omvang. Geen van de dorpen en steden langs de lijn wil hem. Hij loopt in eindbestemming Duitsland zowat stuk op dood spoor, dus daar zitten ze er ook niet op te wachten. Nu puntje bij paaltje komt (of beter gezegd de hand in de portemonnee) heeft ook het bedrijfsleven er ineens geen belangstelling meer voor. En zo zitten we weer opgescheept met een afzichtelijk monument dat is opgericht ter verheerlijking van de ego’s van onze bestuurders. Ook is het natuurlijk gemakzuchtig om over geld te gaan zeuren. Maar stel nou, héél even maar, dat we die 5 miljard hadden geïnvesteerd in het realiseren van een heel ander monument, namelijk een monument voor het unieke, afwisselende Nederlandse landschap. Je hoeft niet heel briljant te zijn om te bedenken dat dergelijk bestuurlijk lef wél wat zou hebben opgeleverd. En zeker niet in de laatste plaats in economisch opzicht. Het ergste is eigenlijk nog dat het niet eens een geval is van achteraf makkelijke kritiek leveren en je gelijk halen. Vanaf het begin is zonneklaar geweest dat alle gezonde verstand doelbewust is uitgeschakeld. Die enkele trein die misschien ooit over dit spoor gaat rijden maakt de duurste egotrip uit onze geschiedenis. Voorlopig doet het dus nog even pijn, wanneer ik reizend van noord naar zuid dit enorme litteken in de Betuwe kruis. Maar zelfs op gebroken graniet, betonnen bielzen en stalen rails gaat uiteindelijk weer wat groeien. Misschien wordt het dan toch nog – weliswaar geen fraai- nuttige ecologische west-oost verbinding voor planten en dieren. Beetje duur, dat wel. pf