Achtergrondinformatie bij Lutherliederen t.b.v. Amuse.De lichte Luther: zing, kijk, eet praat en reis Door Teun Verduijn. www.500jaarprotestant.nl/amuse In de komende reeks wil ik u - in verband met 500 jaar reformatie - meenemen langs een aantal liederen van Luther. Luther zag in dat zang een belangrijk hulpmiddel was om mensen te helpen hun geloof te verstaan. In zang kunnen mensen uiting geven aan wat ze geloven. Gelovig zingen draagt ook altijd een karakter van gelovig belijden. En daar past zang bij voor de mooie en moeilijke momenten. Als het gaat om geloof belijden zien we bij Luther bijvoorbeeld vaak de drie goddelijke personen terug komen: Vader, Zoon en Geest. Vaak sluit hij zijn liederen ook met wat we met een duur woord ‘trinitarische slotformule’ noemen. Dan gaat het om een laatste regel, of een laatste strofe, waarin God de Drie-Ene de lof toegezongen wordt. Ook een reden om aan te nemen dat Luther misschien brak met bepaalde praktijken in de kerk van zijn tijd, maar tegelijk ook voluit kind is van de lange katholieke traditie. Natuurlijk is zang meer dan een hulpmiddel om het geloof te verstaan. Want naast het geloof verstaanbaar maken, geeft het vooral ook uiting aan ons gevoelens voor God onze Heer. Ik hoop dat we in de komende reeks aan de hand van enkele liederen van Luther samen een klein beetje kunnen ontdekken wat Luther ons met zijn liederen wil meedelen – meegeven. Dat het een vruchtbare exercitie mag zijn voor allen die dit lezen! De teksten uit deze reeks zijn een selectie uit een nieuw boekje van mijn hand: ‘Laat ons de lofzang zingen. Gedachten naar aanleiding van enkele Lutherliederen.’
Indeling: Januari: Februari: Maart: April: Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December
maand van de doop van de Heer: feestmaanden voorbij: maand van de vasten: veertigdagentijd: maand van pasen: paaslied Pinksteren: pinksterfeest: zomer: avondmaal zomer: geloofsbelijdenis nieuw seizoen: ga met ons mee Hervormingsmaand Advent Kerst
Toen Jezus bij het water kwam Hou ons bij uw woord Uit diepten van de nood roep ik tot U Die in de dood gebonden lag Kom Schepper God, o Heil'ge Geest Nu bidden wij de Heilige Geest God zij gezegend! Wij geloven allen in één God geef ons genadig, goede God Een vaste burcht is onze God Komt tot ons, de wereld wacht U Jezus Christus loven wij
Oudjaar
kerst - nieuwjaarslied
Ik ben een engel van de Heer
1
Januari
“Christ unser Herr zum Jordan kam”
(Lied 522)
1
Christ, unser Herr, zum Jordan kam, nach seines Vaters Willen, von Sankt Johann die Taufe nahm, sein Werk und Amt zu ’ rfüllen. Da woll’ er stiften uns ein Bad, zu waschen uns von Sünden, ersäufen auch den bittern Tod durch sein selbst Blut und Wunden, Es galt ein neues Leben.
Toen Jezus bij het water kwam, Waar Hem Johannes wachtte, Werd Hij gedoopt, het zuiver lam, De volheid der geslachten. Hij daalde neer in de Jordaan, Badwater onzer zonden. Zijn leven neemt ons sterven aan, zijn bloed heelt onze wonden. Zijn sterven is ons leven.
2
So hört und merket alle wohl, was Gott heisst selbst die Taufe, und was ein Christen glauben soll, zu meiden Ketzerhaufen: Gott spricht und will, das Wasser sei, doch nicht allein schlicht Wasser; sein heiligs Wort ist auch dabei mit reichem Geist ohn Massen, Der ist allhie der Täufer.
Dit is Gods wil; het water is niet water slechts is leven Zo zegt ons het getuigenis Door woord en Geest gegeven. Gods stem weerklinkt dit is mijn Zoon, mijn lam, mijn welgevallen, Een mensenwoord, een mensenloon, De waarheid voor ons allen, Diep in ons hart geschreven.
3
Solchs hat er uns beweiset klar mit Bildern und mit Worten. Des Vaters Stimm man offenbar daselbst am Jordan hörte; Er sprach: ‘Das ist mein lieber Sohn, an dem ich hab Gefallen. Den will ich euch befohlen han, dass ihr ihn höret alle und folget seinen Lehren’.
Zo teder als een mens kan zijn, zo staat de Zoon des mensen, de Zoon van God hier jong en rein ons bidden en ons wensen vervullend met aanwezigheid, Een stem, een duif daalt neder. O heilige Drievuldigheid, op aarde schoon en teder, o, God aan ons gegeven.
4
Auch Gottes Sohn hier selber steht in seiner zarten Menschheit. Der Heilig Geist herniederfährt in Taubenbild verkleidet, dass wir nicht sollen zweifeln dran, wenn wir getaufet werden, all drei Person’ getaufet han, damit bei uns auf Erden zu wohnen sich ergeben.
Gij zegt het zelf: wie op U hoopt - dit moet de wereld horen wie U gelooft, in U gedoopt, die is uit U geboren. En zonder werken van de wet, en zonder machtloos pogen, wordt hij gereinigd en gered En staat hij voor uw ogen, Voltooid en zonder zonden
5
Sein’ Jünger heisst der Herre Christ: ‘Geht hin, all Welt zu lehren, dass sie verlorn in Sünden ist, sich soll zur Busse kehren. Wer glaubet und sich taufen lässt, soll dadurch selig werden. Ein neugeborner Mensch er heisst, der nicht mehr könne sterben, das Himmelreich soll erben’.
Als ‘t oog alleen het water ziet, zoals het wordt vergoten, dan weet het hart en twijfelt niet, wat daarin ligt besloten. Wij worden in uw dood gedoopt. Door U voorgoed vergeven, staat Adam stralend op en loopt terug in’t eeuwig leven, het paradijs hervonden.
2
6
Wer nicht glaubt dieser grossen Gnad, der bleibt in seinen Sünden, und ist verdammt zum ewgen Tod tief in der Höllen Grunde, Nichts hilft sein eigen Heiligkeit; all sein Tun ist verloren. Die Erbsünd’ macht’s zur Nichtigkeit, darin er ist geboren; Vermag sich selbst nicht helfen.
7
Das Aug allein das Wasser sieht, wie Menschen Wasser giessen. Der Glaub im Geist die Kraft versteht des Blutes Jesu Christi, und ist vor ihm ein rote Flut, von Christi Blut gefärbet, die allen Schaden heilen tut, von Adam her geerbet, auch von uns selbst begangen.
Vertaling: J. W. Schulte Nordholt
Het lied is bedoeld voor Sint Johannesdag (24 juni in het kerkelijk jaar; St. Jansfeest). 24 juni geldt in de traditie als de geboortedag van Johannes de Doper. Precies zes maanden voor de dag waarop we de geboorte van onze Heer vieren. Dit lied geeft ons inzicht in hoe Luther over de doop gedacht moet hebben. Luther had grote waardering voor de doop en de boodschap die daarmee gebracht werd. Daarom vond hij onderricht over de doop erg belangrijk. Bij de doop van Christus openbaart de DrieEne God zich. Dat is pas de echte Epifanie. Tegelijk is doop ook de voorwaarde om niet onder zonden te leven. In dit lied lijkt geloof in de doop in de naam van de Drie-Ene voor Luther ook de grondvoorwaarde voor christelijk bestaan. Geloof schenkt ons die genade. Genade kan dan ook zelf niet afgekocht worden. Logisch, want als het grondmotief voor genade liefde is, dan weten wij dat echte liefde zich ook niet af laat kopen… Niet voor niets vinden we in veel sprookjes geesten die van alles kunnen waarmaken, maar nooit de liefde kunnen dwingen. Bij God is genade ook niet te koop. Hij deelt het, zwaar beproefd, dat wel, gratis uit aan allen. Luther verstaat de genade op een (in ieder geval voor hem) nieuwe wijze. Of eigenlijk, misschien beter, een herverstaan van de genade die achteraf al lang terug te vinden is bij Augustinus. Luther benoemt dat ook in ‘Voorrede Latijnse geschriften 1545: “Later las ik Augustinus over de Geest en de Letter, waar ik boven verwachting erop stuitte, dat hij zelf de rechtvaardigheid van God op dezelfde manier interpreteert: dat waarmee God ons bekleed, wanneer hij ons rechtvaardig maakt.” Genade is het predicaat van Gods handelen. Genade is de houding van God tegenover de mens. In de Formula Concordiae zegt Luther: De mens is geschapen naar het beeld van God Als we nu in de wereld om ons heen kijken, dan lijkt dat ‘beeld van God’ niet zo herkenbaar. We doen nu eenmaal zaken die niet te verenigen zijn met de goedheid van God. Ondanks dat wil God ons alsnog genadig zijn. Die genade gaat zover, dat God de relatie met de mens zelf komt herstellen. Dat kost Hem alles. Dat laatste mogen we nooit vergeten. De Nederlandse vertaling rijmt het als volgt: “Als ik dit wonder vatten wil, dan wordt mijn geest van eerbied stil. Aanbidt het maar doorgrondt het niet. Dat zo de liefde Gods geschiedt.” Bij Luther is de doop een onvoorwaardelijk ‘ja’ van God tegen de mens: de dopeling. Dat ‘ja’ staat in Zijn eeuwigheid geschreven. De doop is daarmee meer dan een uiterlijk teken op een specifiek moment. Het heeft levenslange werking, het is van blijvende aard. Gedoopt worden betekent: je hoort bij God! Een nieuwe mens, een nieuwe werkelijkheid breekt aan, nu al. Een werkelijkheid in teken van relatie met de Allerhoogste, de Drievuldige, die in Jezus onze naaste is geworden. De oude Adam sterft, de nieuwe staat op voor de eeuwigheid. De doop betekent: door het water gaan en weer opstaan. Luther noemde de doop een levenslange bemoedigende aanwezigheid van God Vader Zoon en Heilige Geest. 3
Februari “Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort”
(Lied 721)
1.
Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort und steur das Bapsts und Türken Mord, die Jesum Christum, deinen Sohn, Wollen stürzen von deinem Thron.
Bewaar ons, Here, bij uw woor betoom des vijands roof en moord. Hij trok ten strijde om uw Zoon Te stoten van uw hoge troon
2.
Beweis dein macht, Herr Jesu Christ, Der du Herr aller Herren bist, Beschirm dein arme Christenheit, Daß sie dich lob in Ewigkeit.
Heer Jezus Christus, toon uw macht Heer aller heren, kom met kracht. Bescherm uw arme christenheid, dat zij u loven te allen tijd.
3
Gott Heilger Geist du Tröster wert, Gib dei'm Volk einerlei sinn auf Erd. Steh bei uns in der letzten Not. G'leit uns ins leben aus dem Tod. Die sich auf dich verlassen gar.
O Geest, die onze Trooster zijt, geef dat uw volk één Heer belijdt, wees bij ons in de laatste nood, leid ons ten leven uit de dood. Vertaling: S. de Vries
Bewaar ons Heer, bij Uw woord. Luther heeft het als kinderlied geschreven. Er staat boven – naar Nederlands vertaald: een kinderliedje tegen de twee grote vijanden van de christenheid. De beginregel geeft aan dat er sprake is van een noodsituatie. We zien het ook terugkomen: strijd, roof, moord en dood… Dat heeft te maken met de situatie waarin het lied ontstond: conflicten met de Paus, met de Turken, problemen rondom avondmaal en zelfs met calvinisten. Voor Luther speelde de Romeinenbrief een beslissende rol in zijn leven. Hoe kan God iets van ons eisen wat wij niet bezitten. Namelijk: onszelf rechtvaardigen. Luther voelde zich daartoe absoluut te min. Totdat hij door kreeg: het rechtvaardig-zijn bij God is geen eis, maar een geschenk wat God zelf geeft. Het evangelie van de onvoorwaardelijke acceptatie vervult als het ware de Thora. In Christus zien we die rechtvaardiging door God zelf gegeven. Omwille van de mens, van wie hij oneindig veel houdt, omwille van u en mij. In deze zin is er dus zeker geen strijd tussen wet en evangelie. Toch beleefde Luther dat soms zo. De strijd tussen wet en evangelie is een typische worsteling van Luther zelf. Hij moet zich in kinderlijk vertrouwen, zoals bij het liedje, overgeven aan Christus, die voor hem, en voor ons, kruis en geloof, wet en evangelie volbracht heeft. En dat is moeilijk, want als mensen leven we vaak ook meer naar zonden dan in de genade. Zo gelooft Luther. Niet omdat we die doen, maar omdat we die misschien wel beter begrijpen. Mensen snappen straf vaak beter dan vergeving. De Russische schrijver Fjodor Dostojevski schreef daar een prachtig boek over: Schuld en Boete. En eigenlijk ging het in Luthers aanvechting vooral om de angst verlaten te worden. Die existentiële angst door God en vrienden verlaten te worden klinkt in dit lied hier bij Luther door. Dat heeft ten diepste te maken met het feit dat we de genade soms maar zo moeilijk kunnen ervaren en nog minder kunnen accepteren. Genade betekent namelijk ook aanklacht: ondanks dat … hou ik nog zo onmetelijk veel van jou! Onbegrijpelijk soms, en wellicht ook ergerlijk. Maar tegelijk ook het mooiste dat er is! Dit lied zingt als het ware voor jou dat je in al je kwetsbaarheid, je twijfel, je angst, je schuld misschien ook, je geliefd mag weten door God.
4
Maart “Aus tiefer Noth schrei ich zu dir” (lied 130)
1
Aus tieffer Not schrei ich zu dir, Herr Gott erhör mein rufen, Dein gnädig Ohren kehr zu mir Und meiner Bitt sie öffen; Denn so du willst das sehen an, Was Sünd und Unrecht ist getan, Wer kann Herr vor dir bleiben?
Uit diepe nood roep ik tot U: Heer neig U tot mijn bede. Wees mij genadig, luister nu en leid mij tot uw vrede. Indien Gij in het oordeel brengt de schuld, de zonde die U krenkt, Wie kan dan tot U treden?
2
Bei dir gilt nichts denn Gnad' und Gunst, Die Suende zu vergeben; Es ist doch unser Tun umsonst Auch in dem besten Leben. Vor dir niemand sich ruehmen kann, Des muss dich fuerchten jedermann Und deiner Gnade leben.
Het is door uw genade Heer, dat Gij ons wilt vergeven: de werken falen keer op keer, Onzuiver is ons streven Wie roemt in wat hij zelf verricht? De mens moet beven voor’t gericht Of van genade leven.
3
Darum auf Gott will hoffen ich, Auf mein Verdienst nicht bauen; Auf ihn mein Herz soll lassen sich, Und seiner Guete trauen, Die mir zusagt sein wertes Wort, Das ist mein Trost und treuer Hort, Des will ich allzeit harren.
Ik zal op mijn gerechtigheid mijn eigen werk, niet bouwen, maar op Godsgoedertierenheid, zijn vriendlijkheid vertrouwen. Die heeft Hij in zijn Woord beloofd: Zijn Woord, mijn schat die niemand rooft, mijn steun en mijn betrouwen.
4
Und ob es waehrt bis in die Nacht Und wieder an den Morgen, Doch soll mein Herz an Gottes Macht Verzweifeln nicht noch sorgen. So tu' Israel rechter Art, Der aus dem Geist erzeuget ward Und seines Gott's erharre.
Meer dan de wachters in de nacht verlangen naar de morgen, Zie ik naar God uit en ik wacht… en Hij beschaamt mijn zorgen. Dat Abrams uitverkoren zaad Zich op de Heer, zijn God, verlaat: Bij hem zijn wij geborgen.
5.
Ob bei uns ist der Suenden viel, Bei Gott ist viel mehr Gnade, Sein' Hand zu helfen hat kein Ziel, Wie gross auch sei der Schade. Er ist allein der gute Hirt, Der Israel erlösen wird Aus seinen Suenden allen.
Hoe groot de zonde is geweest, nog groter Gods genade: opdat hij altijd wordt gevreesdHij leidt ons op zijn paden. De God van Israël bevrijdt van alle ongerechtigheid En voert ons tot zijn vrede. Tekst: J. H. Klein
Dit lied is een parafrase van psalm 130. Luther vertelt in eigen woord en stijl wat het origineel, psalm 130 wil zeggen. Een parafrase of een bewerking van een psalm is dus ook een stijlfiguur. Middels zo’n stijlfiguur wil Luther de psalm bij de mensen brengen, verstaanbaar maken. Psalm 130 is een zogenaamde boetepsalm. Een boetepsalm is een lied 5
waarin de schuld beleden wordt en wij onszelf ‘verootmoedigen’ of klein maken voor God. We kennen deze psalm ook wel als het latijnse De profundis clamavi ad te, Domine: uit de diepten roep ik tot U Heer! In de boetepsalm gaat het om boete doen. Boeten betekent de netten herstellen : boeten na het vissen! ‘Boete doen’ is dus herstellen wat fout is gegaan. Een volgende component die niet vergeten mag worden is waar die boetedoening op uitloopt: vergeving en vrijspraak. Want nochtans laat ons lot de Heer onverschillig. “Hoe groot de zonde is geweest, nog groter is Gods genade.” Dat stemt tot dankbaarheid. Dit leverde in de gereformeerde traditie de liturgische drieslag op: zonden belijden, vrijspraak en opnieuw leven naar de wet: een wetslezing. Deze drieslag kun je ook in veel liturgiëen terugvinden. Deze structuur komt ook terug in de in de Heidelberger catechismus: ellende, verlossing en dankbaarheid. Ik denk dat iedereen wel de misere kan herkennen waar de psalmdichter over spreekt. Soms kun je echt diep in de put zitten en God aanroepen om zijn hulp. De diepte van de eenzaamheid en de ellende, of van je eigen zonde kunnen je dan overvallen. De diepte van de eenzaamheid is ook onze eigen Heer Jezus Christus niet vreemd wanneer Hij aan het kruis uitschreeuwt: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten.” De diepte van mijn eigen zonde en de daarbij horende eenzaamheid heb ik ook ervaren. Maar in het geloof is daar dan altijd het nochtans, dat weet de oude psalmdichter al. Want al is het nog zo slecht gesteld, al kan ik diep in de put zitten, door eigen toedoen of niet, dan blijft toch klinken: van U mag ik nochtans alles verwachten. Nochtans laat God niet varen wat zijn hand begonnen is. Zo voert Hij ons uit de ongerechtigheid in de vrede. Het is alsof Hij ons de hand uit de hoge toereikt. En hoe kan het ook anders, onze Heer leert ons juist dan te zeggen. Nochtans: “In uw handen beveel ik mijn Geest.”
6
April
“Christ lag in Todesbanden”
1
Christ lag in Todesbanden Für unsre Sünd gegeben, Er ist wieder erstanden Und hat uns bracht das Leben; Des wir sollen fröhlich sein, Gott loben und ihm dankbar sein Und singen halleluja, Halleluja!
Die in de dood gebonden lag om ons en onze zonden, is opgestaan met groot gezag: Christus heeft overwonnen! Hij bracht ons het leven weer, laat ons nu loven God en Heer en zingen: halleluja! Halleluja!
2
Den Tod niemand zwingen kunnt Bei allen Menschenkindern, Das macht' alles unsre Sünd, Kein Unschuld war zu finden. Davon kam der Tod so bald Und nahm über uns Gewalt, Hielt uns in seinem Reich gefangen. Halleluja!
Geen die de dood bedwingen kon, geen enkel mens op aarde; dat kwam doordat wij man voor man verstrikt in zonden waren. Zo kreeg hij ons in zijn macht en heeft ons in zijn rijk gebracht en hield ons daar gevangen. Halleluja!
3
Jesus Christus, Gottes Sohn An unser Statt ist kommen Und hat die Sünde weggetan, Damit dem Tod genommenen All sein Recht und sein Gewalt, Da bleibet nichts denn Tods Gestalt, Den Stach'l hat er verloren. Halleluja!
Toen heeft Gods Zoon ons hulp verschaft. Hij, als een mens gekomen, wees zonde en verzoeking af heeft de dood ontnomen als zijn rechtsmacht en geweld; hij moest de sleutels van de hel in Christus’ handen laten. Halleluja!
4
Es war ein wunderlicher Krieg, Da Tod und Leben rungen, Das Leben behielt den Sieg, Es hat den Tod verschlungen. Die Schrift hat verkündiget das, Wie ein Tod den andern fraß, Ein Spott aus dem Tod ist worden. Halleluja!
Het was een strijd sinds lang voorzegd, die dood en leven streden. Nu is, Godlof, het pleit beslecht: Christus is onze vrede. Hij die onze bondgenoot geworden is, heeft in zijn dood de dood voor ons verslagen. Halleluja!
5
Hier ist das rechte Osterlamm, Davon Gott hat geboten, Das ist hoch an des Kreuzes Stamm In heißer Lieb gebraten, Das Blut zeichnet unser Tür, Das hält der Glaub dem Tode für, Der Würger kann uns nicht mehr schaden. Halleluja!
Ziet nu die ‘t ware Paaslam is, waarvan wij moeten leven, die aan het kruis in duisternis zichzelf heeft prijsgegeven. Zijn bloed is aan onze deur; niet langer oefent zijn terreur de dood, die mensenmoorder. Halleluja!
6
So feiern wir das hohe Fest Mit Herzensfreud und Wonne, Das uns der Herre scheinen lässt, Er ist selber die Sonne, Der durch seiner Gnade Glanz
Laat ons dan vieren ‘t hoge feest dat Christus heeft gegeven, verheugd van hart en blij van geest, Hij immers is ons leven. Hij is onze zon, ons licht,
(Gezang 203)
7
7
Erleuchtet unsre Herzen ganz, Der Sünden Nacht ist verschwunden. Halleluja!
op Hem is ons bestaan gericht, ‘t is dag voor ons geworden. Halleluja!
Wir essen und leben wohl In rechten Osterfladen, Der alte Sauerteig nicht soll Sein bei dem Wort der Gnaden, Christus will die Koste sein Und speisen die Seel allein, Der Glaub will keins andern leben. Halleluja!
Dit is het maal, hebt Gij gezegd, der ongezuurde broden. Wij doen het oude zuurdeeg weg, gelijk Gij hebt geboden. Gij zelf wilt tot lafenis en spijze ons zijn, o Heer, dat is genoeg voor dood en leven. Halleluja! Vertaling: A. den Besten
Het is een lied voor de paastijd. Het gaat over de overwinning van het ‘ware paaslam’ op dood en hel. Dit lied vormt eigenlijk een samenvatting als ook de uitkomst van de zogenaamde ‘drie heilige dagen’ Witte Donderdag, Goede Vrijdag, en Stille Zaterdag. De uitkomst is natuurlijk Pasen! Opstanding! Onze Heer is opgestaan! Luther lijkt Pasen niet los te willen verstaan van wat er aan vooraf ging. We begrijpen ook pas hóe onze Heer is vanuit zijn lijden én opstanding samen. Deze twee moeten niet los begrepen worden. Onze verlossing ligt ín zijn lijden, ín zijn sterven en ín zijn opstanding besloten. Eigenlijk is het hele vege lijf van Christus ons heil. Dat zal Luther althans belijden. Zo wordt hij ons tot brood en wijn van het leven. Het lied kent beschouwende elementen, maar is voluit een paaslied. De beschouwende elementen wijzen ons op Witte donderdag, de maaltijd, Goede vrijdag, het sterven, Stille Zaterdag, de harde realiteit van de dood, de ijzige stilte voor de mens. Maar dit alles ligt in handen van God. Het loopt onherroepelijk op zijn bevrijding uit. Jezus staat op met groot gezag en de gunst van de Allerhoogste. Zelfs de dood en de hel liggen in zijn macht. Het kwaad heeft alle zeggenschap verloren. In Christus zien wij onze losser, onze barmhartige naaste, de barmhartige samaritaan. Hij is ons werkelijk nabij. In een Paaspreek zegt Luther het zo: Christus is overwinnaar van de hel en de brenger van het leven.
8
Mei
“Komm Gott, Schöpfer, Heiliger Geist”
(Lied 670)
1.
Komm, Gott Schöpfer, heiliger Geist, besuch das Herz der Menschen dein. Mit Gnaden sie füll, wie du weißt, Daß dein Geschöpf vorhin sein.
Kom Schepper God, o Heil'ge Geest, daal in de mensenharten neer, zij zijn uw schepselen geweest, herschep hen in genade, Heer.
2.
Denn du bist der Tröster genannt, Des Allerhöchsten Gabe teur, ein geistlich Salb an uns gewandt, Ein lebend Brunn, Lieb und Feur.
Uw naam is Trooster. Gij geleidt, o goddelijk geschenk, ons voort, o balsem die ons werd bereid, o bron van vuur, o levend woord.
3.
Zünd uns ein Licht an im Verstand, gib uns ins Herz der Liebe Brunst. Das schwach Fleisch in uns, dir bekannt, erhalt fest dein Kraft und Gunst.
Ontsteek een licht in ons verstand en maak tot liefde ons hart bereid, geleid met milde vaste hand ons zwakke vlees in zekerheid.
4.
Du bist mit Gaben siebenfalt Der Finger an Gottes rechter Hand, des Vaters Wort gibst du gar bald mit Zungen in alle Land.
Gij zijt door gaven zevenvoud de vinger van Gods rechterhand, die ‘s Vaders woord ons toevertrouwt zodat het klinkt in ieder land.
5.
Des Feindes List treib von uns fern, den Fried schaff bei uns deine Gnad, Daß wir dei’m Leiten folgen gern Und meiden der Seelen Schad’.
Weer van ons ‘s vijands list en nijd, en geef ons vrede in plaats van haat, opdat wij volgen waar Gij leidt en mijden wat de zielen schaadt.
6.
Lehr uns den Vater kennen wohl, dazu Jesum Christ, seinen Sohn, Daß wir des Glaubens werden voll, dich, beider Geist, zu verstahn.
Maak ons geloof zo vol en schoon. dat het de Vader leert verstaan en Jezus Christus,’sVaders Zoon, o Geest van beiden uitgegaan.
7.
Gott Vater sei Lob und dem Sohn, der von den Toten auferstund, dem Tröster sei dasselb getan In Ewigkeit alle Stund.
Lof zij de Vader, lof de Heer die uit de dood is opgestaan, de Trooster ook zij lof en eer en heerlijkheid van nu voortaan. Vertaling: J. W. Schulte Nordholt
Het lied is een verduitste interpretatie van het veel oudere ‘Veni Creator Spiritus’: ‘Kom Schepper Geest’. Deze vroeg kerkelijke hymne werd onder klokgelui gezongen tijdens het feest van Pinksteren. De uitvoering ervan spreekt zeker tot de verbeelding. Luister het maar eens in het gregoriaans. ‘Veni Creator Spiritus’ (en ook de versie van Luther) is een lofzang op de Heilige Geest die uit de Vader en de Zoon voortkomt. Schulte Nordholt maakt er nogal een vrije vertaling van. In het eerste vers heeft Schulte Nordholt een belangrijke aanpassing gemaakt. Het oude lied spreekt van imple superna gratia : vervullen met genade. Luther volgt dat. Schulte Nordholt niet, die veranderd dat in ‘herscheppen in genade’. De hemelse barmhartigheid sluit natuurlijk de genade niet uit, maar het accent dat Schulte Nordholt hier legt op de genade is typisch. Niet de oude mens moet vervuld worden, maar de oude mens moet opnieuw geschapen worden. Dat lijkt mij typisch reformatorisch. Want dat gaat niet zelden gepaard met een negatievere waardering voor de menselijke natuur: die moet vernieuwd worden en is in zichzelf niet goed. Bij Luther staat altijd de rechtvaardiging van de zondaar centraal. De hele act van God in Christus, zijn rechtvaardiging is te vatten in de genadevolle aanvaarding van de zondaar. 9
De genadige liefde van de Vader en de Zoon voor zijn schepselen, zijn kinderen. Maar daarvoor moet wel de ruimte in onszelf geschapen worden. Het is alsof Luther hiermee wil zeggen: Niet de grootsheid van de barmhartigheid, het hemelse, maar de aardse mens Jezus, dat is waar wij mensen ons op moeten richten. In het derde en vierde vers zien we nog iets opmerkelijks. In het ‘Veni Creator Spiritus’ komen eerst de zeven gaven van de Geest aan ons, en dán de taal van het verstand. Luther draait dit niet alleen om, maar past ook enkele zaken aan. Ons hart moet niet bereid zijn om te branden van liefde, maar moet eerst ontvankelijk gemaakt worden voor die liefde. De zeven gaven van de Geest laat Luther in het vierde vers dan terug komen op een andere manier. De zeven gaven zijn namelijk van toepassing op Jezus zelf. Zo lijkt zijn vertaling te suggereren. En daarmee sluit Luther aan bij een Bijbelgedeelte uit Jesaja. Deze zeven gaven zijn namelijk terug te voeren op de profeet Jesaja die in zijn profetieën over de Messias zegt: (Jes. 11: 2: 2) “De geest van de HEER rust op hem, een geest van wijsheid en inzicht, een geest van beleid en sterkte, een geest van kennis en ontzag voor de HEER.” Het is Jezus die voluit in de Geest van God leeft. En door Hem wordt ons de Vader toevertrouwd. Het gaat dus niet om onze vervulling hier, maar het gaat om die Ene, de rechterhand. Het zesde vers wordt ook weer typisch Luthers aangepast. Het gaat niet om een aanschouwen van Hem, maar om ons geloof, dat moet leren om de Vader te verstaan. Het klinkt bij wijze van spreken als volgt; wij hoeven niet de heerlijkheid van de Allerhoogste te aanschouwen, maar we moeten leren om ons over deze God te verwonderen vanuit het menselijke leven van zijn Zoon. Zo leert men de Vader verstaan. Deze bede wordt in dit couplet trinitarisch uitgelegd. De Geest komt uit de Vader en de Zoon voort en is ingang voor ons geloofskennen. Als gelovigen worden wij op deze wijze nu al opgenomen in die heerlijkheid. Dit trinitarisch belijden wordt in de laatste strofe herhaald. Het is de Geest die ons leidt in het voetspoor van Jezus. Hij geleidt ons te leven zoals God dat wil, zoals wij hebben gezien in het leven van Jezus. Het gaat hier om navolging. Luther maakt duidelijk dat het niet gaat om christelijke werken waardoor men zalig wordt, maar om de werken die de Heilige Geest initieert. Door de Geest zijn ook deze eigenschappen en waarden voor de mens toegankelijk. Door de Geest doen wij daarom onverminderd goede werken: dat is het gevolg van geloven.
10
Juni
“Nun bitten wir den Heiligen Geist”
(Lied 671)
1.
Nun bitten wir den Heiligen Geist Um den rechten Glauben allermeist, Daß er uns behüte an unserm Ende, Wenn wir heimfahr'n aus diesem Elende. Kyrieleis!
Nu bidden wij de Heilige Geest om een recht geloof het allermeest, dat Hij ons verblijde en ons bevrijde en aan ‘t einde ons naar huis geleide. Kyrieleis.
2.
Du wertes Licht, gib uns deinen Schein, Lehr uns Jesum Christ kennen allein, Daß wir an ihm bleiben, dem treuen Heiland, Der uns bracht hat zum rechten Vaterland. Kyrieleis!
Geef, kostbaar licht, ons uw helderheid, dat wij Christus kennen voor altijd. Leer Gij ons te bouwen op die Getrouwe, die ons ‘t vaderland heeft doen aanschouwen. Kyrieleis.
3.
Du süße Lieb', schenk uns deine Gunst, Laß uns empfinden der Liebe Brunst, Daß wir uns von Herzen einander lieben Und im Frieden auf einem Sinn bleiben. Kyrieleis!
Geef, heil'ge liefde, uw overvloed, doe ons hart ontvlammen in uw gloed, dat wij een van zinnen elkaar beminnen, alle twist en tweedracht overwinnen. Kyrieleis.
4.
Du höchster Tröster in aller Not, Hilf, daß wir nicht fürchten Schand' noch Tod, Daß in uns die Sinne doch nicht verzagen, Wenn der Feind wird das Leben verklagen! Kyrieleis!
Geef, hoogste Trooster in alle nood, dat wij nimmer vrezen schande of dood, dat wij niet versagen ten laatsten dage, als de vijand ons zelf komt aanklagen. Kyrieleis. Vertaling: A. den Besten
In het lied horen we een bepaald verlangen terug om bij God te zijn. En bij God zijn, betekent dan ‘thuis komen’. Een lied dus ook, dat troost en steun moet geven in de laatste uren van het leven… Wanneer ongeloof, of angst vaak nog enorme twijfel en aanvechting met zich meebrengen. Dit lied dient tot steun voor die mens. De weg naar huis vinden gaat volgens Luther via de Geest. De Geest is als een navigator waar we op kunnen vertrouwen. Ondanks alle aanvechtingen die we in het leven onderweg tegen kunnen komen, zorgt de Geest ervoor dat we bij God veilig thuis kunnen komen. Een tweetal van die aanvechtingen worden in dit lied uitgelicht; tweedracht en aanklachten van de vijand. In het woord tweedracht zit het woord diabolein. In het Grieks betekent dit: door elkaar gooien betekent. De vijand is de diabolos (duivel), de tweedrachtzaaier. De aanklacht van de vijand kan gezien worden als een aanval op het geloofsvertrouwen. Luther was in die tijd erg bezig met zijn eigen geloofsvertrouwen (zie de strofe uit gezang 402 “Im Tod war ich verloren. Mein’ Sünd’ mich quälte Nacht und Tag.” Zijn grootste vraag was: “Hoe kan ik rechtvaardig worden voor God?” Zijn grote onzekerheid lag in het gevoel dat zijn geloofsvertrouwen te klein was. Luther zag zijn eigen zwakte als tegenovergestelde van de grootheid van God. Want door het zenden van Zijn Geest kan de mens ondanks zijn zwakheid in staat zijn om angst en (geloofs) twijfel te overwinnen. Net als Paulus moest Luther leren wat 2 Korinte 12 vers 9 betekent. “Maar Hij antwoordde mij: ‘Je hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid ten volle volkomen.” Wellicht dacht Luther bij dit lied aan de Wartburg: een vesting op een rots, waar je je veilig kunt voelen. Wie zich openstelt voor Christus mag bij hem intrekken en één worden met de levensbron die liefde is. Die liefde maakt je warm en vervult je. Bij Luther spreekt hier een verlangen uit om bij God te zijn. Als je Luther psychologisch zou proberen te interpreteren zou je zowel een groot verlangen 11
naar God als ook een beduidende doodsangst bij hem kunnen herkennen. Zowel een vrolijke als weemoedige gek. Luther kende in zichzelf ook die tweedracht; een continue strijd. Vanuit deze strijd komen echter ook vruchten naar voren (van de Geest); muziek, dichtkunst en liederen. Maar bovenal, geloof en vertrouwen door de aanvechting heen. Uit moeilijke tijden en innerlijke strijd kan ook iets positiefs, iets moois voortkomen. Is dat niet het wonder van de Geest? Bij Luther ontstond in de diepte van zijn aanvechting het loflied op Gods grote daden. In het lied wordt de hoogste intimiteit tussen God en mens gevonden. De Geest fluistert: Ik ben van jou en jij bent van Mij.
12
Juli
“Gott sei gelobet und gebenedeiet” (Gezang 354)
1
Gott sei gelobet und gebenedeiet, Der uns selber hat gespeiset Mit seinem Fleische und mit seinem Blute, Das gib uns, Herr Gott, zugute! Kyrieleison! Herr, durch deinen heiligen Leichnam, Der von deiner Mutter Maria kam, Und das heilige Blut Hilf uns, Herr, aus aller Not! Kyrieleison!
God zij gezegend! Laat ons dank bewijzen Hem die met zijn drank en spijze, ja, met zijn lichaam ons verkwikken wilde, onze dorst en honger stilde. Kyrieleison! Door uw heilig lichaam, Zoon van God, ons geboren uit Maria 's schoot, en uw heilige bloed helpt ons, Heer, en wees ons goed. Kyrieleison!
2
Der heil'ge Leichnam ist fuer uns gegeben Zum Tod, dass wir dadurch leben; Nicht groessre Guete konnt' er uns geschenken, Debei wir sein soll'n gedenken. Kyrieleison! Herr, dein' Lieb' so gross dich zwungen hat, Dass dein Blut an uns gross' Wunder tat Und bezahlt' unsre Schuld, Dass uns Gott ist worden hold. Kyrieleison!
Zijn heilig lichaam, in de dood gegeven, is het brood waardoor wij leven. Geen groter gave kon Hij aan ons schenken, laat ons daarom Hem gedenken! Kyrieleison! Heer, die ons zo grote wondren doet, Niets dan liefde dwong U, dat Ge uw bloed in de dood voor ons gaf, zo lost Ge onze schulden af. Kyrieleison!
3
Gott geb' uns allen seiner Gnade Segen, Dass wir gehn auf seinen Wegen In rechter Lieb' und bruederlicher Treue, Dass uns die Speis' nicht gereue. Kyrieleison! Herr, dein Heil'ger Geist uns nimmer lass', Der uns geb' zu halten rechte Mass, Dass dein' arm' Christenheit Leb' in Fried' und Einigkeit! Kyrieleison!
God geve ons allen zijn genade en zegen, dat wij wand'len op zijn wegen, broederlijk één in liefde en in trouwe, dat de spijze ons niet berouwe. Kyrieleison! Heer, uw Geest zij met ons voor altijd; leer ons rechte mate en matigheid, dat uw volk eensgezind vrede zoekt en vrede vindt. Kyrieleison! Vertaling: A den Besten
God zij gezegend! Laat ons dank bewijzen! Dit lied is een danklied over Christus’ gave in de maaltijd van de Heer en een roep om ontferming. Dit lied is als pinksterlied geschreven in 1524. In het nieuwe liedboek vinden we het niet meer terug. ‘Gebenedeiet’, dat komt van het Latijnse bene dicere; goedspreken, of zegenen. Bij Luther heeft het zegenen als het ware een heen en weer gaand karakter, Hij zegent ons, en wij zegenen Hem. Dat zegenen, of goedspreken, komt tot uitdrukking in het leven van de christen. Niet alleen door mooi gezang; ons antwoord op zijn zegening, maar ook in ons alledaagse leven. In deze zin spreekt Luther ook van ‘rechte mate’ en ‘matigheid’. Tegelijk beseft Luther, zeker ook met Pinksteren, dat we daarvoor God zelf nodig hebben. Hij moet ons met zijn Geest steunen maar bovenal verblijden. Dat brengt navolging: “Dass wir gehn auf seinen Wegen.” Dat wandelen moeten 13
we samen doen. Samen, eensgezind. Grappig dat Luther dat zegt. Want eengezind was de kerk, mede door zijn toedoen, absoluut niet meer. Dat wil echter niet zeggen dat eenheid niet het verlangen van ons zou moeten zijn. Zoals bij uitstek de Geest de talen van mensen overstijgt en bij een ieder in het hart wil wonen. Het lied van Luther moet ook hier weer als een bewerking gelden van een oudere middeleeuwse hymne. Het is een bewerking van Lauda Sion salvatorem: Loof Sion, uw Verlosser. Een lied voor het Hoogfeest van het allerheiligst sacrament, dat in de katholieke kerk nog gevierd wordt. Deze aanbidding van het allerheiligst sacrament kon later in Luthers leven niet meer op zijn sympathie rekenen. Dat vind ik wel jammer. In de protestantse eredienst lijkt de waarde van het sacrament van de eucharistie of avondmaal wel eens onderschat. In mijn ervaringen in de psychiatrie heb ik gezien en beleefd welke kracht er van dit sacrament uitgaat. Het is gerust een ernstige zaak te noemen dat we als christenen wereldwijd het hier niet over eens worden en niet gezamenlijk de maaltijd wensen te vieren. Naast de in dit lied ook aanwezige trinitarische structuur, is de plaats van Maria het noemen waard. Zij wordt expliciet genoemd. Misschien is dat zo om de nadruk te leggen op de menselijkheid van onze Christus. Die verlosser van jou, van mij, die is niet alleen hoogverheven, maar staat naast je. Tastbaar, als een mens van vlees en bloed. Leve God, Vader Zoon en Geest. Luther schreef zo ook het lied “All Ehr und Lob soll Gottes sein”, dat is helaas niet bekend in ons liedboek. ‘God, in den hoog’ alleen zij eer, lijkt hier overigens wel op. In het nieuwe liedboek is het te vinden onder nr. 302. Het staat hier op naam van een volgeling van Luther: Nicolaas Decius (1485-1546) in een bewerking van Jan Wit.
14
Augustus “Wir glauben all an einem Gott”
(Lied 341)
1
Wir glauben all' an einen Gott, Schöpfer Himmels und der Erden, der sich zum Vater geben hat, dass wir seine Kinder werden. Er will uns allzeit ernähren, Leib und Seel auch wohl bewahren. Allem Unfall will er wehren; kein Leid soll uns widerfahren. Er sorget für uns, hüt' und wacht, es steht alles in seiner Macht.
Wij geloven allen in één God, die de hemel en de aarde geschapen heeft en Vader is; ons als kinderen aanvaardde. Hij wil dagelijks ons voeden, ‘t vege lijf ons wel bewaren, onze ziel voor onheil hoeden en geen leed mag ons wedervaren. Hij zorgt trouw voor ons, houdt de wacht; de Heer heeft alles in zijn macht.
2
Wir glauben auch an Jesum Christ, seinen Sohn und unsern Herren, der ewig bei dem Vater ist, gleicher Gott von Macht und Ehren. Von Maria, der Jungfrauen, Ist ein wahrer Mensch geboren Durch den Heil'gen Geist im Glauben, Fuer uns, die wir war'n verloren, Am Kreuz gestorben und vom Tod Wieder auferstanden durch Gott.
Wij geloven allen in zijn Zoon. Jezus Christus, onze Here, die eeuwig bij de Vader woont, God gelijk in macht en ere. Uit Maria, die geloofde, werd de ware mens geboren die de heilige Geest beloofde. Is voor ons, schuldig en verloren, aan 't kruis gestorven. Uit de dood ten leven opgewekt door God.
3
Wir glauben an den Heilgen Geist, Gott mit Vater un dem Sohne, der aller Blöden Tröster heisst und mit Gaben zieret schone, Die ganz Christenheit auf Erden Hält in einem Sinn gar eben. Hier all' Sünd' vergeben werden, das Fleisch soll auch wieder leben. Nach diesem Elend ist bereit uns ein Leben in Ewigkeit. Amen.
Wij geloven in de heilige Geest God, zoals de Zoon, de Vader, vertroostend wie het oordeel vreest en verrijkend met zijn gaven, wie van Christus zijn op aarde, doet Hij als een lichaam leven, vrij van kwaad dat hen bezwaarde. Alle vlees zal dan ook herleven. Na deez’ ellende ons bereid een leven in de eeuwigheid! Amen. Vertaling: W. Bleij
Dit lied is een gezongen geloofsbelijdenis. Het is een bewerking van oudere vroegchristelijke belijdenissen. Het lied is naar voorbeeld van de oudere belijdenissen dus ook trinitarisch opgebouwd. Luther schreef dit lied voor zondag Trinitatis in 1524. Het Niceanum, dat is de eerste conciliaire belijdenis uit het jaar 324, en de twaalf artikelen van het geloof klinken in dit lied door. Luther stond ook zeker niet negatief tegenover deze belijdenissen, integendeel. Luther heeft er bewust voor gekozen om credo in unum deum te vertalen met wir glauben allen an ein Gott. Luther kiest er zo voor om het credo, ik geloof, te veranderen in wir glauben, wij geloven. Het is belangrijk het geloof met elkaar uit te spreken, uit te zingen! Luther wilde zo ook de gelovigen een actieve rol geven in de liturgie. Het draait dus niet om het individuele belijden, de kracht zit hem erin om deze met elkaar uit te spreken. Daar zit ook iets van solidariteit met elkaar in. Ook hier zien we dat geloven nog méér wordt als je het deelt. Het is net als met de liefde, liefde wordt groter als je niet alleen geeft, maar ook ontvangt, van mensen om je heen. Geloof is in de grond een relationeel gebeuren, zoals God in zichzelf trinitair relationeel is: Drie Een. En naar dat relationele beeld zijn wij 15
mensen geschapen. Het gaat om onze verhouding met God en met elkaar. Geloof samen uitspreken, of uitzingen zoals in dit lied is dan niet voor niets, maar verrijkend voor ieder. Er gaat iets vanuit! Het steekt aan tot daden en enthousiasme. Het steekt aan om op weg te gaan met onze God, die voor ons is, die achter ons is en die met ons is. Ook vertaalde Luther: wir glauben in met: wir glauben an. Geloof is bij Luther namelijk geen prestatie van de mens, maar een gave van God. Persoonlijk geeft mij dit een bevrijdend gevoel. Het draait er niet om je geloof te bewijzen voor God door eisen en jezelf hoge meetlatten op te leggen, het ís er al, door de gratie van God. In deze zin hoef ik me daar alleen maar aan over te geven. En precies in die overgave ligt voor het hier en nu al de bevrijding. Soms ervaar ik dat echt zo, op andere momenten vind ik die overgave ook wel eens verdraaid lastig. Dan samen het geloof belijden, samen zingen, daarmee trekt de ander mij, en ik de ander, de ander de ander, in een levende relatie met God. Zo is een geloofsbelijdenis, ook die van Luther, niets minder dan ons bevrijdende en belijdende antwoord op Gods toewending naar ons.
16
September
“Verleih uns Frieden gnädiglich”
Verleih’ uns Frieden gnädiglich, Herr Gott, zu unser’n Zeiten, Es ist doch ja kein Ander’ nicht, Der für uns könnte streiten, Denn du, unser Gott alleine. Amen
(Lied 414) geef ons genadig, goede God Dat wij nu gaan in vrede, Geen ander is aan onze zij een licht, een schild, een God als Gij? Ga met ons op onze wegen. Amen
Onno Blei vertaalt losjes Luthers (losse) vertaling van de middeleeuwse antifoon Da pacem Domine: Geef vrede Heer. De latijnse tekst is als volgt: Da pacem, Domine, in diebus nostris. Quia non est alius. Qui pugnet pro nobis. Nisi tu Deus noster. “Geef vrede, Heer, in onze dagen. Want er is geen ander die voor ons zal strijden. Dan niet Gij, onze God.” Een voorzanger zingt telkens een regel uit psalm 122. En bovenstaande wordt als een herhalend refrein gezongen: daarom noemen we dit een antifoon. Het eindigt weer met een trinitaire slotformule. Een prachtig negende -eeuwse gregoriaanse antifoon. Luther is niet de enige die er bewerkingen van maakt. Wat dacht u van het Da pacem Domine van Arvo Pärt. Die beperkt het tekstueel gzien tot: “Da pacem Domine, in diebus nostris.” Tekstueel gezien ja, want de kwetsbaarheid en sensitiviteit waarin de roep tot vrede eeuwig tot God wordt gericht zet je vanzelf stil in dit drukke bestaan. Luther vertaalde het lied voor de Deutsche Messe. In het lied klinkt de roep om vrede. Heel duidelijk zien we hier de roep tot God: niet mensen kunnen vrede geven, niemand niet, maar de vrede moet van God komen. Alleen Hij kan vrede geven waar onvrede heerst. Alleen hij kan recht doen waar onrecht rondwaart. Luther legt hiermee aardse zaken in goddelijke handen, niet de reformatorische strijd, niet de strijd met de Turken, nee, geen aardse strijd brengt vrede. Niets brengt ons vrede en genade dan alleen God onze Heer. Het lied gaat daarmee dus ook niet over sociale of politieke vrede: het gaat over vrede in ons eigen hart.
17
Oktober “Ein feste Burg ist unser Gott”
(Lied 898)
1
Ein feste Burg ist unser Gott, ein gute Wehr und Waffen. Er hilft uns frei aus aller Not, die uns jetzt hat betroffen. Der alt böse Feind mit Ernst ers jetzt meint; groß Macht und viel List sein grausam Rüstung ist, auf Erd ist nicht seinsgleichen.
Een vaste burcht is onze God, een wal die 't kwaad zal keren zijn sterke arm houdt buiten schot wie zich niet kan verweren. De vorst van het kwaad, de aartsvijand staat geharnast in ‘t veld; in list en in geweld kan geen hem evenaren.
2
Mit unsrer Macht ist nichts getan, wir sind gar bald verloren; es streit' für uns der rechte Mann, den Gott hat selbst erkoren. Fragst du, wer der ist? Er heißt Jesus Christ, der Herr Zebaoth, und ist kein andrer Gott, das Feld muß er behalten.
Al onze macht is ijdelheid: wij gaan terstond verloren, wanneer de held niet voor ons strijdt, die God heeft uitverkoren. Zo gij 't nog niet wist; Jezus Christus is 't, de Heer van 't heelal, die overwinnen zal, God zelf staat ons terzijde.
3
Und wenn die Welt voll Teufel wär, und wollt uns gar verschlingen, so fürchten wir und nicht so sehr, es soll uns doch gelingen. Der Fürst dieser Welt, wie saur er sich stellt, tut er uns doch nicht; das macht, er ist gericht': Ein Wörtlein kann ihn fällen.
Al wordt de wereld ook een hel en 't leven niets dan lijden, wij vrezen niet, Immanuël zal stellig ons bevrijden. Hoe satan ook woedt en wat hij ook doet, 't is macht'loos geweld, zijn vonnis is geveld. Eén woord, en hij moet vallen.
4
Das Wort sie sollen lassen stahn und kein' Dank dazu haben; er ist bei uns wohl auf dem Plan mit seinem Geist und Gaben. Nehmen sie den Leib, Gut, Ehr, Kind und Weib: Laß fahren dahin, sie habens kein' Gewinn, das Reich muß uns doch bleiben.
Gods heilig woord alleen houdt stand, Gods waarheid zal ons staven. Hij leidt ons en met milde hand schenkt Hij zijn geestesgaven. Al rooft de tiran ons wat hij maar kan, ons goed en ons bloed, laat hem zijn overmoed! Gods rijk blijft ons behouden. Vertaling: A. den Besten
Dit is met stip het bekendste lied dat Luther geschreven heeft. Het wordt vooral gezongen op de hervormingsdag: 31 oktober. Het lied is in de geschiedenis wel gezongen als een soort protestants strijdlied dat gepaard ging met anti-rooms sentiment. Het is echter zeer de vraag of het zo bedoeld is. Een andere uitleg kan zijn dat dit lied zingt over de dreiging van de pest. De zwarte dood die in Luthers dagen om zich heen greep en vele levens de dood in trok. De pest als de ‘vorst van het 18
kwaad’. Een derde uitleg kan zijn de dreiging van de Turken die voor de poort van Wenen stonden. Gek genoeg kon de reformatie misschien wel dankzij de Turken doorzetten. Want Keizer Karel V moest zijn aandacht volledig bij deze dreiging voor zijn Keizerrijk houden. Had hij meer tijd gehad, dan was het hele protestantisme wellicht met de wortel en tak uitgerukt. Dat is gelukkig niet zo geweest. Hoewel er voor bovenstaande verklaringen vast goede papieren zijn te vinden wil ik het lied maar los zien van bovenstaande suggesties. Zoals professor Bakker eens tegen mij zei: “Je kunt je niet achter deze verklaringen verschuilen. Misschien moet je de betekenis wel veel meer bij jezelf zoeken. Het is er voor jou, voor ons.” Het antikatholieke is absoluut niet meer van deze tijd. Die sentimenten zouden wat mij betreft tot het verleden moeten behoren. Wij zijn allen in Christus én Christus in allen. Dit lied is niet zelden misbruikt voor allerlei binnenkerkelijke twisten. Daarmee doen we in eerste instantie het lied zelf geen recht, en ten tweede is het wat mij betreft simpelweg oneerbiedig tegenover God. Het lied zingt misschien wel veel meer van God als onze veilige schuilplaats. Luther schreef zelf boven dit lied: Der 46. Psalm. ‘Der 46. Psalm – Deus noster refugium et virtus’. Dat betekent: God onze toevlucht en sterkte.We belijden God juist in de strijd van ons geloof en in de aanvechting van de boze machten. ‘Der alte feind’, zoals Luther hem noemt. Laten we de angst los, de woede en de jaloezie, dan heeft geen enkel kwaad nog grip. Sub contrario is het kruis en de opstanding van onze Heer, vooral een manier van leven. Eén om na te volgen. Ontvankelijk voor ieder schepsel van de Heer. In die zin gaat het dus nooit om mijzelf, zoals het Jezus ook nooit om Hemzelf begonnen was, maar om ons allemaal en Gods koninkrijk. Jezelf loslaten, jezelf in handen van God leggen, dat is verdraaid lastig, maar meer dan de moeite waard. Zo kun je echt openstaan voor alles en iedereen om je heen. Opdat we uit volle borst zingen: ‘Al wordt de wereld ook een hel en ‘t leven niets dan lijden, wij vrezen niet, Immanuël.’ Zo merken we dat dit lied, net als Psalm 46 een bepaalde eschatologie in zich draagt. Het gaat over wat is, en wat komen gaat. Wat is: God is onze vaste burcht! Wat komen gaat: Gods koninkrijk. In de melodie en de ritme van dit lied zien we als het ware een opmars naar dit koninkrijk. In alle moeilijkheden, ook in alle zorgen over de toekomst is een ding zeker: God zal komen! God is gekomen. Bij Luther moet je dat nooit lineair verstaan, heden en toekomst verstrengelen zich. In deze zin is het lied zeer zeker een lied dat voortzingt, uitzingt op Zijn overwinning. Een lied dat ons bij wijze van spreke moed in blaast. We belijden God juist het hardst in de strijd van ons geloof en in de aanvechting van de boze machten.
19
November
“Nun komm der Heiden Heiland”
(Lied 433)
1
Nun komm, der Heiden Heiland, Der Jungfrauen Kind erkannt. Dass sich wunder all Welt, Gott solch Geburt ihm bestellt.
Komt tot ons, de wereld wacht, Heiland, kom in onze nacht. Licht dat in de nacht begint, kind van God, Maria 's kind.
2
Nicht von Mans Blut noch vom Fleisch, allein von dem Heil’gen Geist ist Gotts Wort worden ein Mensch und blühet ein Frucht Weins Fleisch.
Kind dat uit uw kamer klein, als des hemels zonneschijn op de aarde wordt gesteld, gaat uw weg zoals een held.
3
Der Jungfrau Leib schwanger ward, Doch blieb Keuschheit rein bewarht. Leucht’ hervor manch Tugend schön. Gott war da in seinem Thron.
Gij daalt van de Vader neer tot de Vader keert Gij weer, die de hel zijt doorgegaan en hemelwaarts opgestaan.
4
Er ging aus der Kammer sein, dem königlichen Saal so rein Gott von Art und Mensch, ein Held Sein’ Weg er zu laufen eilt.
Uw kribbe blinkt in de nacht met een ongekende pracht. Het geloof leeft in dat licht waarvoor al het duister zwicht.
5
Sein Lauf kam vom Vater her und kehrt wieder zum Vater, führt hinunter zu der Höll und wieder zu Gottes Stuhl.
Lof zij God in 't hemelrijk,rein Vader, Zoon en Geest gelijk, nu en overal altijd, nu en tot in eeuwigheid.
6
Der dus bist dem Vater gleich, führ hinaus den Sieg im Fleisch, dass dein ewig Gottsgewalt in uns das krank Fleisch erhalt
Vertaling: J. W. Schulte Nordholt
7
Dein Krippe glänzt hell und klar, die Nacht gibt ein neu Licht dar. Dunkel muss nicht kommen drein; der Glaub bleibt immer im Schein.
8
Lob sei Gott dem Vater tan, Lob sei Gott seim eingen Sohn, Lob sei Gott dem Heil’gen Geist immer und in Ewigkeit.
Dit lied is een bewerking van het vele malen oudere ‘Veni redemptor gentium’. Dat betekent: Kom Verlosser van de mensheid. Dit gregoriaanse lied is toegeschreven aan de beroemde Latijnse kerkvader Ambrosius van Milaan (339-397). Het is Luthers eerste lied dat hij vertaalde. Het stond daarom in de lutherse liedboeken tot lange tijd als eerste lied opgenomen. Luther wilde de liederen voor in de kerk in de volkstaal zingen. En zo vertaalde hij onder meer het als kerstlied bedoelde ‘Veni redemptor gentium’. Maar niet zonder er zelf toch weer een eigen draai aan te geven. Typisch Luthers…
20
Toch moeten we dit wel op waarde schatten. Want Luther wilde zo die oudere en door hemzelf ook zeer gewaardeerde liederen toegankelijk maken voor de Duitse eredienst. Zijn bewerking van het ‘Veni redemptor gentium’ werd: ‘Nun komm der Heiden Heiland’. Deze vertaling werd en wordt in de Duitse eredienst vaak als Kerst en Adventslied gebruikt. Dat was aanvankelijk bij Ambrosius niet direct het geval. Het bestaat eigenlijk uit acht coupletten. In de Nederlandse vertaling zijn het er maar vijf. Hoe dat kan? Vermoedelijk omdat de verwijderde coupletten teveel nadruk legden op Maria. De Nederlandse vertaling doet eigenlijk veel te kort aan de Latijnse en door Luther vertaalde versie. Opvallend is het laatste couplet. Dat komt in de Ambrosiaanse versie niet voor. Luther sluit de hymne af met een lofzang op de Drie-Ene. Het is een soort doxologie die enigszins los staat van de andere strofen. Kennelijk was die afsluiting voor een christelijk lied in die tijd gebruikelijk. Dat komen we wel vaker tegen. Het geeft anderzijds ook aan hoe Luther in zijn werk nog verbonden en gebonden bleef aan de traditie zoals ik al zei in mijn inleidende woorden. En dat is misschien maar goed ook! In dit lied wordt de thematiek van licht en donker uitgewerkt. Christus die in onze duistere wereld afdaalt en ons tot kinderen van het licht maakt. De geboorte van Christus heeft een helder licht gebracht. Niet zomaar menselijk, maar door Gods Geest is Gods Woord : Mens geworden . Dit is geloofstaal die voortkomt uit de belijdenissen die al eeuwen in de kerken als canoniek gezien worden. Die menswording is voor mij altijd bron van verwondering gebleven. God die zichzelf ontledigd en als een mens gelijk wordt. Kind van God, Maria’s kind. Maria’s baarmoeder wordt als een kleine kamer voorgesteld. God maakt zich heel klein voor ons. De baarmoeder van de zwangere Maria is zijn koninklijke zaal. Niets verhevens aan, maar zo dichtbij en menselijk als wat. En precies dat prille kleine wonder is ons pril en kwetsbaar geluk. Ook ons hart mag bij wijze van spreken een ‘bed voor de Heer’ worden zoals Schulte Nordholt dit lied vrijelijk met Bach meeedicht (lied 433) . Hij komt als een van ons, en redt ons alleen zo. En dan klinkt het in Bachs Weihnachtsoratorium zo: Oh mijn herzliebstes Jesulein, mach dir ein rein sanft Bettelein, zu ruhn in meines herzens schrein, daß ich nimmer vergesse dein.
Ach, mijn allerliefste kleine Jezus maak een heel zacht bedje voor jezelf, om te rusten in de schrijn van mijn hart, opdat ik je nooit vergeet.
21
December
“Gelobet seist du Jesu Christ”
(Lied 470)
1
Gelobet seist du, Jesu Christ, daß du Mensch geboren bist Von einer Jungfrau, das ist wahr; des freuet sich der Engel Schar. Kyrieleis.
U Jezus Christus loven wij, die een mens zijt, ons nabij, die uit een maagd geboren zijt, de hemel is om U verblijd. Kyriëleis
2
Des ewgen Vaters einig Kind jetzt man in der Krippen findt, in unser armes Fleisch und Blut verkleidet sich das ewig Gut. Kyrieleis.
Gods eigen Zoon in majesteit ligt hier in een krib en schreit, een mensenkind van vlees en bloed, die eeuwig God is, eeuwig goed. Kyriëleis.
3
Den aller Welt Kreis nie beschloß, der liegt in Marien Schoß, Er ist ein Kindlein worden klein, der alle Ding erhält allein. Kyrieleis.
Die voor de wereld is te groot, Ligt hier in Maria’s schoot. Hij is een kindje klein en teer die alles onderhoudt als Heer. Kyriëleis.
4
Das ewig Licht geht da herein, gibt der Welt ein’ neuen Schein, Es leucht’ wohl mitten in der Nacht und uns des Lichtes Kinder macht. Kyrieleis.
Het eeuwig licht staat aan ’t begin, Neemt de hele wereld in. Al is de nacht ook nog zo dicht, Het maakt ons kindren van het licht. Kyriëleis.
5
Der Sohn des Vaters, Gott von Art, ein Gast in der Welte ward und führt uns aus dem Jammertal; er macht uns Erben in seim Saal. Kyrieleis.
Hij God uit God van eeuwigheid, die een mens wordt in de tijd, Hij voert ons uit de duisternis. naar waar de hemel open is. Kyriëleis.
6
Er ist auf Erden kommen arm, daß er unser sich erbarm und in dem Himmel machet reich und seinen lieben Engeln gleich. Kyrieleis.
Hoe arm daalt Hij op aarde neer, is uit liefde onze Heer, en maakt ons in het hemelrijk aan engelen in ’t licht gelijk. Kyriëleis.
7
Das hat er alles uns getan, sein groß Lieb zu zeigen an. Des freu sich alle Christenheit und dank ihm des in Ewigkeit. Kyrieleis.
Dat alles heeft de Heer gedaan, zo is Hij met ons begaan. Verheug u, ganse christenheid en breng Hem dank in eeuwigheid. Kyriëleis. Vertaling: J. W. Schulte Nordholt
Ook in dit lied is de lutherse theologie duidelijk kenbaar: God is een afdalende God, die zich voegt in onze duisternis. En niet zomaar; in alle teerheid en later in alle gebrokenheid komt Gods bedoeling met ons het meest naar voren. Want deze Heer is uit liefde, uit erbarmen met ons, naar ons toe gekomen. Luther laat het niet na om te zeggen dat bij de menswording God zelf niet vlees is, maar vlees aanneemt. Het is niet zijn natuur, maar een vrije keuze die menselijke – vleselijke natuur aan te nemen. Dat is een heel verschil. Precies in dat aannemen zit de afdaling: God in Christus. Door die mens geworden God worden ook wij opgenomen in goddelijke natuur, waardoor wij reeds nu al in dit 22
leven boven onze zwakte uitgetild kunnen worden. Dit kunnen we ook ervaren wanneer we in vervoering raken. Wanneer je ontvankelijk wordt en werkelijk van anderen kunt ontvangen. Een moment van ontvankelijkheid en blijdschap voor alles en iedereen. Dat noemen we ook wel een numineuze ervaring. In een numineuze ervaring smelt de tijd samen in een liefdevol verstaan van heel Gods schepping: onze wereld. Een voorbeeld van zo’n ervaring kan zijn een nieuwe ontmoeting tussen twee zielsverwanten na een tijd van geestelijke verwijdering. Een helende ontmoeting. Maar ook de geboorte van een kind kan eigenlijk niet anders begrepen worden dan een niet te vatten wonder. Daar gaat het bij die ervaringen om; het is niet met verstand vast te grijpen, en wil dat ook niet. Tegelijkertijd is die ervaring zo werkelijk aanwezig, dat ze niet meer te ontkennen is. Het ‘Kyrie Eleis’ keert telkens terug als een refrein. In het ‘Kyrie eleis’ wordt het geboren kind als Heer beleden en aangeroepen. ‘Heer, wees met ons’ of ‘Heer, ontferm u’. Als antwoord daarop krijgt de wereld pure onschuld, of beter, goddelijke schoonheid, groots, maar dan in het klein: een jongen in een kribbe. In de duisternis van de zonnewende ontsteekt reeds een eeuwig licht. Opdat het ons niet verblinde, maar ons daarentegen als lichtend licht voor mag gaan. Dat vieren we met kerst. Prachtig is ook het Taizé lied: “Als alles duister is, ontsteek dan een eeuwig licht dat nooit meer dooft.”
23
Oudjaar
“Vom Himmel hoch da komm ich her.” (Lied 469)
1
Vom Himmel hoch, da komm ich her; ich bring euch gute neue Mär. Der guten Mär bring ich so viel, davon ich singn und sagen will:
Ik ben een engel van de Heer Daal uit de hemel tot je neer. En breng een nieuw en mooi verhaal Dat ik vertel in mensentaal.
2
Euch ist ein Kindlein heut geborn Von einer Jungfrau auserkorn, Ein Kindelein so zart und fein, Das soll eur Freud und Wonne sein.
’t Is van een moeder die vannacht een kindje kreeg en dankbaar lacht ’t Is van een kindje lief en klein Dat wil altijd je vriendje zijn.
3
Es ist der Herr Christ, unser Gott; der will euch führn aus aller Not. Er will eur Heiland selber sein, Von allen Sünden machen rein.
De Here Jezus is dat kind Die ieder helpt die Hem bemint De Heiland die je droefheid kent En alles waar je bang voor bent
4
Er bringt euch alle Seligkeit, die Gott der Vater hat bereit’, daß ihr mit uns im Himmelreich sollt leben nun und ewiglich.
Hij die je van je schuld bevrijdt geeft je geluk en zaligheid dat je in de hemel dag aan dag met ons, de eng´len wonen mag.
5
So merket nun das Zeichen recht: die Krippe, Windelein so schlecht; da findet ihr das Kind gelegt, das alle Welt erhält und trägt.
Let goed op wat ik je vertel dan vind je vast dat kindje wel ´t ligt in een kribbe in een stal. Toch is Hij koning van ´t heelal.
6
Das laßt uns alle fröhlich sein und mit den Hirten gehn hinein, zu sehn, was Gott uns hat beschert, mit seinem lieben Sohn verehrt.
Laat ons nu blij en welgezind gaan zoeken naar dat hemels kind En met de herders binnengaan Zie, zie wat God hier heeft gedaan.
7
Merk auf, mein Herz, und sieh dorthin! Was liegt dort in dem Krippelin? Wes ist das schöne Kindelein? liebe Jesulein.
Maar kijk niet enkel met het oog Dat al zo vaak een mens bedroog. Alleen wie luistert telkens weer Es ist das Die ziet Gods zoon, de lieve Heer.
8
Sei willekom, du edler Gast! Den Sünder nicht verschmähet hast Und kommst ins Elend her zu mir, Wie soll ich immer danken dir?
Wees welkom, eedle gast zo groot, Die arme zondaars niet verstoot Gij zoekt mij op in donkre nacht Hoe wordt U ooit mijn dank gebracht.
9
Ach, Herr, du Schöpfer aller Ding, wie bist du worden so gering, daß du da liegst auf dürrem Gras, Rind und Esel ass.
O Heer die alles hebt gemaakt Hoe werd Gij nu zo arm en naakt Dat Gij in doken liggen moet davon ein In ’t hooi dat os en ezel voedt.
10
Und wär die Welt vielmal so weit, Von Edelstein und Gold bereit', so wär sie doch dir viel zu klein, zu sein ein enges Wiegelein.
Al zou de wijde wereld, Heer, tien keer zo groot of honderd keer van goud en diamanten zijn… Nog was ze als wieg voor u te klein.
11
Der Sammet und die Seide dein,
Maar grove doeken, simpel hooi 24
das ist grob Heu und Windelein. Darauf du Kön’g groß und reich herprangst, als wär's dein Himmelreich.
Dat is uw koninklijke tooi, Dat is de zijde, het brokaat Waarin Gij, Vorst, U vinden laat.
12
Das hat also gefallen dir, die Wahrheit anzuzeigen mir: wie aller Welt Macht, Ehr und Gut vor dir nichts gilt, nichts hilft noch tut.
Zo voert Gij uit uw wijze plan waar ik de les uit leren kan. dat ’s werelds macht en hoge staat Voor u maar hooi is dat vergaat.
13
Ach mein herzliebes Jesulin, mach dir ein rein, sanft Bettelin, zu ruhen in meins Herzens Schrein, das ich nimmer vergeße dein.
O kindje Jezus, lief en zoet, Spreid U een bedje in mijn gemoed En blijf bij mij in lief en leed, Zodat ik Heer u nooit vergeet.
14
Davon ich allzeit fröhlich sei, zu springen, singen immer frei Das rechte Susaninne schon, Mit Herzenslust den süßen Ton.
Dan ben ik vrolijk en gerust en zing en spring naar hartelust Mijn wiegelied krijgt dieper klank Een psalm van hulde, lof en dank.
15
Lob, Ehr sei Gott im höchsten Thron, der uns schenkt seinen eingen Sohn Des freuen sich der Engel Schar’ und singen uns solch neues Jahr
Ere zij God! Hij zendt zijn Zoon De englen zingen wonderschoon Zo wensen zij ons allen saam Een goed Nieuwjaar in Jezus’ naam. vertaling J. Wit
We weten van Luther, uit zijn Tischreden, dat hij graag zong met zijn gezin. Zingen én dansen, zeker ook rondom de christelijke feesten. Daar werden zogenaamde rondedansen (Ringeltänze) gedaan. Er bestaat een gefundeerd vermoeden dat Luther bovenstaand lied ‘Vom Himmel hoch da komm ich her’ heeft gebaseerd op het niet christelijke lied: ‘Ich komm aus fremden Landen her’. Een liedje om op te dansen! Opvallend is dat Luther deze melodie voor meerdere liederen gebruikt. Kennelijk vond hij het ook een mooie melodie. Het volkse element dat voor de kerstperiode zo karakteristiek is, komt wel tot uiting in het ‘kindjewiegen’. Eigenlijk letterlijk het wiegen van het kindje in de armen van Maria in het kerstspel voor kinderen. Dit wordt muzikaal vertaald in een constant herhaald ‘wiegend’ melodietje. Het is dan ook een kinderlied! In Luthers tijd werden de eerste zeven verzen waarschijnlijk door een als engel verkleed kind gezongen, waarna de anderen antwoordden met de overige coupletten. Het lied zingt, vrij vertaald naar het negende couplet, “Ach, Herr, du Schöpfer aller Ding, wie bist du worden so gering, daß du da liegst auf dürrem Gras, davon ein Rind und Esel ass.” In dit lied zien we heel erg de nadruk liggen op het wonder dat de grote God zich juist laat kennen in dat kleine kind in de Kribbe. “Wie aller Welt Macht, Ehr und Gut, vor dir nichts gilt, nichts hilft noch tut.” Niet de wereldse macht dus, maar Gods menswording in een onbeduidende stal. Juist dat kleine wonder strekt ons allen tot heil. Daarom kan Luther ook niet ander dan met lof eindigen. Het karakteristieke van dit lied is de trapsgewijs afdalende melodie die zo de inhoud van het lied ondersteund; Vom Himmel hoch da komm ich her. Dit afdalend karakter zullen we ook in andere liederen tegen komen. Het eerste couplet spreekt van een nieuw en mooi verhaal. Dat is voor Luther het evangelie voor alle mensen. De sluiting met het nieuwe jaar geeft ons nog iets anders mee: door de komst van het kind Jezus is tegelijk een nieuwe tijd definitief aangebroken. De inhoud van het lied overdenkend komt bij mij naar voren dat de genadevolle God zich naar de mens toe buigt. Luther heeft in dit lied eenvoudige tekst en een eenvoudige melodie gebruikt. Dit bevorderd de toegankelijk en begrijpelijkheid voor de kinderen voor wie dit lied geschreven is. Luther wil hiermee theologie vertalen naar geloofstaal, toegankelijk voor ieder mens, jong of oud. Door de geboorte van Jezus is God ook toegankelijk geworden voor iedereen, net als het lied. Het kennen van de Heer is ook het diepste geluk wat een mens kan hebben. Geluk krijgt een andere dimensie. Materiële zaken, macht en zelfs gezondheid bieden geen ultieme zekerheid. Maar de nabijheid van 25
God geeft ons pas echt geluk en heil. Daar mogen wij hem voor loven. Daarom zingen we met kerst dan ook: “Sei willekom, du edler Gast!”
26