AB Jeugdhulp Rijnmond 10 september 2015 bijlage bij agp 14
Rapport Inventarisatie implementatie outcome model Jeugdhulp Rijnmond
Versie 26 augustus 2015 AB
Inhoudsopgave 1. Inleiding ......................................................................................................................... 3 2. Welke bronnen moeten worden ontsloten, hoe krijgen we toegang tot die bronnen, welke bewerkingen zijn er nodig om de data te krijgen (query’s) en welke “formules” zijn er nodig om de data te bewerken? .................................................................................... 5 2.1 Volledige lijst met indicatoren, gebruikte bronnen en te gebruiken bronnen......... 5 2.2 Ontsluiten van de bronnen............................................................................................ 7 3. Professionele en juridisch deugdelijke overeenkomsten met dataleveranciers............ 8 3.1 Leveringsovereenkomsten............................................................................................. 8 3.2 Aggregatieniveau benodigde data................................................................................. 9 3.3 Mogelijke belemmeringen om de data op het gewenste aggregatieniveau te verkrijgen ............................................................................................................................. 9 4. Eisen aan ICT tools, de kosten ervan, mogelijk partijen die het kunnen leveren.......... 10 4.1. ICT-voorzieningen ....................................................................................................... 10 4.2 Benodigde kennis......................................................................................................... 10 4.3 Voorlopige kosteninschatting...................................................................................... 10 5....................................................................................................................................... 12 5.1 Eisen aan rapportages (wie mag wat zien/wie moet erbij kunnen) ............................ 12 5.2 Mogelijkheden eerste oplevering van een (proeve van een) rapportage................... 12 6. Borging van het beheer van het model ........................................................................ 14 Scenario 1: Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de vulling van het model aan de hand van de operationele indicatoren, met aanvullingen door de uitvoeringsorganisatie van de GR ...................................................................................................................................... 14 Scenario 2: De uitvoeringsorganisatie GR is verantwoordelijk voor de vulling van het model aan de hand van de operationele indicatoren na nadere toetsing daarvan.......... 14 Scenario 3: Er wordt gekozen voor een ander, bestaand model voor het monitoren op maatschappelijk resultaat ................................................................................................. 15 7. Doorontwikkeling van het model in de regio in samenwerking met andere stakeholders en dataleveranciers ......................................................................................................... 17 7.1 Toepassing model ........................................................................................................ 17 7.2 Ontwikkeling outcomesturing ..................................................................................... 18
2
1. Inleiding In 2014 is in de regio al een aantal stappen in gang gezet om te komen tot sturing op maatschappelijk resultaat. Zo heeft het AB van de GR in april 2014 een basisset van indicatoren vastgesteld op drie niveaus: output, resultaten van hulp en maatschappelijk effect. Tevens heeft is binnen de regionale proeftuin Nieuwe Waterweg Noord gewerkt aan de ontwikkeling van een model voor sturing op maatschappelijk resultaat. Dit model is in Nieuwe Waterweg Noord ontwikkeld in nauwe samenwerking met de deelnemers aan de proeftuin, waaronder de betrokken drie gemeenten, zorgaanbieders en een zorgverzekeraar. Het resultaat is een pragmatisch samengesteld model voor het meten van maatschappelijk resultaat, waarbij zoveel mogelijk van bestaande informatiebronnen gebruik wordt gemaakt. Figuur 1:
Belangrijk in het model is dat niet alleen de situatie van het kind maar ook van de omgeving van het kind in beeld worden gebracht. De monitor geeft de regio en de betrokken partijen een integraal beeld van de wijken in de regiogemeenten. Daarbij wordt er een nadrukkelijke koppeling gelegd met interventies/hulpverlening die voor het systeem rondom het kind ingezet kan worden. Hierdoor moet het mogelijk zijn om in de nabije toekomst te sturen op maatschappelijk resultaat en daarmee vorm te geven aan de transformatie. Schaarse middelen kunnen effectiever worden ingezet en de resultaten van de jeugdhulp kunnen verbeteren. Het model kan ondersteunend zijn bij het ontwikkelen van innovaties, van een nieuw bekostigingsmodel en de inkoopvoorwaarden voor nieuwe contractperioden. Verder is het streven dat het model bij alle betrokken partijen leidt tot de gewenste afname van de bureaucratische verantwoordingslast van het oude / huidige systeem. Op 26 maart 2015 is de proeftuin NWN afgerond met een slotconferentie waarbij de resultaten van ontwikkeling van de monitor maatschappelijk resultaat zijn gepresenteerd. Er heeft in het
3
eerste kwartaal van 2015 een gedeeltelijke overdracht plaatsgevonden van de opgebouwde kennis en de inhoud van het model naar de GR Jeugdhulp Rijnmond. Er moet nu gewerkt worden aan een opschaling van de monitor maatschappelijk resultaat naar een regionaal niveau voor alle 15 gemeenten. In het Algemeen Bestuur is 2 juli 2015 besloten dat onderzocht wordt wat er nodig is en wat de consequenties zijn om het model regiobreed te implementeren. Dit rapport geeft op hoofdlijnen de bevindingen van het onderzoek waarbij de volgende vragen zijn beantwoord. 1. Welke bronnen moeten worden ontsloten, hoe krijgen we toegang tot die bronnen, welke bewerkingen zijn er nodig om de data te krijgen (queries) en welke “formules” zijn er nodig om de data te bewerken? 2. Hoe te komen tot professionele en juridisch deugdelijke DVO’s met dataleveranciers? 3. Welke eisen stellen we aan ICT tools (incl. beheer van data, bewerkingen, eigenaarschap etc.), wat zijn de kosten ervan (ook ivm aanbesteding), welke partijen kunnen we mogelijk uitnodigen om te offreren? 4. Wanneer en hoe kunnen de eerste rapportages worden opgeleverd? 5. Wat is nodig voor de borging van het beheer van het model (wie doet wat m.b.t. dataaanlevering, dataopslag en rapportages)? 6. Wat is nodig voor de doorontwikkeling van het model in de regio in samenwerking met andere stakeholders en dataleveranciers? Om een antwoord op deze vragen te krijgen zijn de afgelopen periode gesprekken gevoerd met onderzoekers en projectleiders binnen de gemeenten Maassluis, Vlaardingen, Schiedam en binnen de gemeente Rotterdam, JB Lorenz en daarnaast met een vertegenwoordiging van zorgaanbieders. Op basis van deze inventarisatie kan een projectvoorstel worden opgesteld hoe de implementatie verder vorm te geven. In dit projectvoorstel moeten onder andere de scope, vertrekpunten, vereisten, aannames en organisatie (projectleider, stuurgroep etc.) voor verdere implementatie worden beschreven.
4
2. Welke bronnen moeten worden ontsloten, hoe krijgen we toegang tot die bronnen, welke bewerkingen zijn er nodig om de data te krijgen (query’s) en welke “formules” zijn er nodig om de data te bewerken? 2.1 Volledige lijst met indicatoren, gebruikte bronnen en te gebruiken bronnen In eerste instantie heeft het onderzoek zich gericht op het vaststellen welke indicatoren er gebruikt zijn in het model zoals ontwikkeld in de proeftuin NWN en welke bronnen er gebruikt zijn om informatie over deze indicatoren te verkrijgen. Bijlage1 geeft het volledige overzicht weer van de indicatoren en de bronnen. De gebruikte bronnen zijn: Bron CBS
CIZ Vektis DUO
Zorgaanbieders
Uitvoeringsorganisatie i.s.m. gemeenten Gemeenten BRP (Basisregistratie Personen voorheen GBA) Gemeenten (toegang en basishulp) Gemeenten overig
GGD monitor
Opmerkingen Voor de monitor in de proeftuin zijn de openbaar toegankelijke gegevens zijn gebruikt. Deze gegevens gaan tot CBS-wijkniveau, dat niet overeen hoeft te komen met de wijkindeling voor de wijkteams. Daarvoor zijn gegevens nodig met de volledige postcode (postcode 6). CBS beschikt over gegevens op dat niveau, de zogenaamde microdata. Voor de toegang daartoe geldt een aparte procedure die verder in dit rapport wordt beschreven. Sommige gegevens zijn alleen op gemeenteniveau beschikbaar. De meest recente gegevens dateren van 2013. Gegevens tot op CBS-wijkniveau. Gegevens zijn ongeveer een half jaar oud. Gegevens op eerste 3 cijfers postcode. Meest recente gegevens dateren van 2012 Voor VSV op gemeenteniveau beschikbaar. Per gemeente zijn gegevens op naam beschikbaar. Gegevens lopen een schooljaar achter. Voor opleidingsniveau ouders (gewichtenregeling) moet nog worden nagegaan hoe deze uit DUO moeten komen. Het gaat hier om de uitkomsten van hulp en de productiecijfers. Dit wordt uitgevraagd door de uitvoeringsorganisatie van de GR en bij de gemeenten. Het betreft hier de productiegegevens van de ingezette jeugdhulp. De gegevens hieruit zijn recent. Per indicator is een aparte zoekopdracht in de BRP nodig, variërend in complexiteit.
Voor de uitkomsten van hulp zullen ook de gegevens vanuit wijkteams moeten komen. Onder meer voor huishoudens met schulden of jeugdigen in aanraking met politie. De wijze waarop deze gegevens beschikbaar zijn kan per gemeente verschillen. Deze gegevens zijn op gemeentelijk niveau en komen periodiek (2-jaarlijks) beschikbaar.
5
De bevindingen over de indicatoren zijn op hoofdlijnen zijn als volgt:
Voor de proeftuin NWN is niet de volledige monitor gevuld. Er is sprake geweest van een initiële vulling van het model voor de proeftuin. De proeftuin heeft dus niet een ‘gebruiksklare’ monitor opgeleverd omdat er geen complete en samenhangende beschrijving van de monitor is. Daarvoor was het ook een proeftuin. Het is nu aan de gemeenten om hier gezamenlijk een volgende ontwikkelingsslag in te maken om de monitor regionaal te vullen. Dit vergt een stevige inspanning van alle betrokkenen. Een aantal indicatoren is nog niet of nog niet voldoende geoperationaliseerd. Hiervoor is nog een doorontwikkeling nodig. Het gaat om de indicatoren: o Thuissituatie: strafrechtelijk verleden o Kansen en mogelijkheden: netwerk, actieve gezinnen, gezondheid o Maatschappelijk resultaat: krijgt of heeft vrijwilligerswerk, is psychisch en fysiek gezond. Bij enkele indicatoren is nadere definitie noodzakelijk. Dit geldt voor huishoudens met schulden, uitkeringen en voor werk. Daarin moet een aantal keuzes gemaakt worden. De wijze van informatieverzameling over kosten van en toegang tot jeugdhulp is in het gepresenteerde model gebaseerd op de situatie voor 2015. Dit moet dus opnieuw worden ingericht. Voor een aantal indicatoren kan het uitsplitsen op wijkniveau tot gevolg hebben dat er lage aantallen worden gerapporteerd. Dit beperkt de mogelijkheid om conclusies te trekken. Verder kunnen er privacyissues zijn. Voor een aantal indicatoren is nog niet vastgesteld wat de bron is: huursubsidie (huurtoeslag), zwerfjongeren, GGZ-C plaatsen, leerplicht. Daarbij is de indicator zwerfjongeren waarschijnlijk niet haalbaar. De frequentie waarmee de data beschikbaar komen is wisselend. Een aantal indicatoren is jaarlijks of één keer in de 2 jaren beschikbaar. Dat maakt het 2 keer per jaar rapporteren voor deze monitor minder zinvol. De data zijn van verschillende peildata. Gevalideerde inkomensgegevens bijvoorbeeld lopen 3 jaar achter. Als een beeld wordt gegeven van de situatie in wijken, moet daarbij in het oog worden gehouden dat onderliggende gegevens uit verschillende jaren afkomstig zijn. Het model meet op populatieniveau: de score op een indicator binnen de populatie van een gemeente of wijk op een bepaald moment. Dat beperkt de mogelijkheid voor het leggen van causale relaties tussen de verschillende balken in het model. Bijvoorbeeld onder maatschappelijke situatie wordt in kaart gebracht hoeveel mensen van boven de 18 nog zorg nodig hebben. De achterliggende gedachte is, dat als de jeugdhulp voldoende effectief is geweest, mensen op latere leeftijd zonder verdere ondersteuning kunnen. Die relatie is echter niet zonder meer te leggen, aangezien niet bekend is om welke personen het gaat. Een relatie kan hooguit plausibel worden gemaakt als er over een langere periode samenlopende trends zijn.
6
2.2 Ontsluiten van de bronnen CBS-data Zoals boven is aangeven is de initiële vulling van de monitor gebaseerd op de openbare gegevens op CBS-wijkniveau. Om de gegevens aan te laten sluiten bij de indeling van wijkteams, is het voor aantal gemeenten nodig om gebruik te maken van de zogenaamde microdata. Dit zijn data op het niveau van de volledige postcode (postcode 6). BRP-data De BRP-data zijn alleen binnen de betreffende gemeente te ontsluiten. Er kunnen dus geen data centraal voor alle gemeenten worden verzameld; dit moet bij alle gemeenten afzonderlijk worden belegd. Daar zal elke gemeente afzonderlijk een zoekopdracht binnen de eigen BRP moeten uitvoeren, aangezien de applicaties waarmee de gegevens uit de BRP worden gehaald kunnen verschillen per gemeente. Aangezien sommige indicatoren complex kunnen zijn vraagt dit wel gezamenlijk optrekken van BRP-specialisten van gemeenten. DUO-data Voor de gegevens over VSV geldt dat deze al worden verzameld en gerapporteerd in het kader van het VSV-convenant. Dit zijn dezelfde gemeenten als die van de GR Jeugdhulp Rijnmond. Deze gegevens worden op gemeentelijk niveau gerapporteerd. Er zijn echter ook bestanden beschikbaar op naam. Voor het opleidingsniveau van de ouders is nog niet bekend hoe deze uit DUO kunnen worden gehaald. DUO beschikt wel over deze data. CIZ Deze data zijn openbaar op het niveau zoals boven is aangegeven. Vectis Deze data zijn openbaar op het niveau zoals is aangegeven. Te ontwikkelen query’s en formules Een aanzienlijk deel van de query’s en zoekopdrachten moet nog ontwikkeld worden. De monitor voor maatschappelijk resultaat is nog beperkt beschreven en ook in het kader van de proeftuin zoals eerder opgemerkt nog niet helemaal gevuld. Voor de proeftuin zijn de gegevens handmatig verzameld of via een eenmalige zoekopdracht in openbare bronnen. Daarbij zijn de gebruikte bronnen niet allemaal meer bruikbaar in de situatie na 01-01-2015. Om de monitor gestandaardiseerd en herhaaldelijk te kunnen vullen is nog een ontwikkelslag nodig. Formule voor de weging van indicatoren In de prestatie van de monitor door JB Lorenz is ter illustratie een fictief voorbeeld gegeven van een gewogen uitkomst van de monitor per veld, uitgedrukt in een samenvattend positief of negatief cijfer. De formules voor de weging van de indicatoren moeten nog helemaal worden ontwikkeld. Dit vergt een inhoudelijke discussie over het relatieve gewicht van de indicatoren.
7
3. Professionele en juridisch deugdelijke overeenkomsten met dataleveranciers 3.1 Leveringsovereenkomsten Het monitormodel zoals dat is gevuld in de proeftuin heeft gebruik gemaakt van openbare bronnen. Overeenkomsten met dataleveranciers zijn daarvoor niet nodig geweest. CBS-data Als de monitor verder doorontwikkeld door gebruik van volledige postcodegegevens van CBS moet daarvoor een verzoek worden ingediend voor toegang tot de microdata van CBS. Deze data kunnen worden verkregen voor alle gemeenten via één statlineverbinding. Dat houdt in dat deze data centraal vanuit één plek gevuld kunnen worden. Binnen de gemeente Rotterdam is er een applicatie in gebruik voor toegang tot statline binnen de onderzoeksafdeling. Er gelden de volgende voorwaarden: Er moet een projectvoorstel gemaakt worden en aan CBS voorgelegd. CBS moet dit goedkeuren. Voor het gebruik van deze data moet de doelbinding aannemelijk worden gemaakt. Er zijn kosten aan verbonden tot ongeveer € 10.000. De doorlooptijd daarvan is ongeveer drie kwart jaar. Na goedkeuring van het project kunnen de gewenste data worden benaderd, maar is er aparte goedkeuring nodig voor het downloaden. Ook hier worden –beperktekosten voor in rekening gebracht. DUO-data In het kader van het VSV-convenant zijn gegevens op gemeentelijk niveau beschikbaar. Voor data die niet op publiekelijk worden aangeboden, kan een verzoek worden gedaan bij DUO. BRP-data Voor de vulling van de indicatoren vanuit BRP zal overeenkomst tussen de 15 gemeenten meten worden gesloten. Daarbij met de haalbaarheid per gemeente worden onderzocht van de uitvoerbaarheid van de levering. In de proeftuin bleken niet alle indicatoren geleverd te kunnen worden. Daardoor is voor het gebruik van (oudere) CBS-data als terugvaloptie gekozen. Gemeenten Met de deelnemende gemeenten moeten heldere afspraken worden gemaakt over het leveren van informatie over om schuldhulpverlening en jeugd in aanraking met politie. Daarvoor moeten eenduidige definities worden opgesteld, en afspraken worden geformuleerd over de leveringsfrequentie. Uitvoeringsorganisatie i.s.m. gemeenten Informatie over de productiegegevens is zowel bij de uitvoeringsorganisatie als gemeenten beschikbaar. Deze zal moeten worden doorvertaald naar kosten op wijkniveau en op kosten per kind. Tussen uitvoeringsorganisatie en gemeenten zal een heldere taakafbakening moeten komen.
8
3.2 Aggregatieniveau benodigde data Onder 2.1 is aangegeven op welk niveau data uit de verschillende bronnen zijn: Gemeentelijk niveau CBS-wijkniveau Postcode 3 niveau (eerste 3 cijfers postcode) Postcode 6 niveau (volledige postcode) De monitor voor maatschappelijk resultaat heeft een sterk wijkgericht karakter. Binnen een gemeente kunnen grote verschillen zijn in de situatie per wijk. Interventies op het gebied van jeugdhulp of voor jongeren en volwassenen moeten daarop aansluiten. Naast interventies die in het model worden benoemd, kunnen ook andere interventies zoals grootschalige stedelijke vernieuwing een rol spelen. Hiemee moet rekening gehouden worden bij de duiding van de uitkomsten van het model. In de proeftuin is deels volstaan met gegevensverzameling op gemeenteniveau deels op CBS-wijkniveau. Aangrijpingspunt voor interventies zijn de zijn de wijkteams. De indeling van gebieden van wijkteams kan echter afwijken van de CBSwijkindeling. Daarvoor zijn gegevens mogelijk op postcode 6 niveau. Dit vergt een aanzienlijke extra inspanning doordat gegevens van CBS op microdata niveau verkregen moeten worden, en/of gegevens zoveel mogelijk uit de BRP moeten komen.
3.3 Mogelijke belemmeringen om de data op het gewenste aggregatieniveau te verkrijgen Bij het rapporteren van indicatoren op wijkteamniveau kan een aantal belemmeringen optreden: Voor een aantal indicatoren is de informatie op het gewenste niveau niet beschikbaar door de bron waar ze uit afkomstig zijn. Het aantal op wijkniveau kan voor sommige indicatoren zo laag zijn dat er niet over gerapporteerd kan worden. Er zijn geen betrouwbare conclusies aan deze specifieke indicatoren te verbinden. Daarnaast kunnen er bij lage aantallen op een indicator privacyissues ontstaan (bijvoorbeeld vijf tienermoeders in een bepaalde wijk). Dit kan worden opgelost door een minimumscore te hanteren. Valt de score lager uit, dan wordt er niet gerapporteerd over die indicator Privacyissues spelen met name als informatie over burgers over meerdere beleidsdomeinen heen in combinatie gebruikt worden. In dat geval mogen geen BSN’s, adressen en gegevens op naam in combinatie in één dataverzameling belanden. Van belang is verder de zogenaamde doelbinding: duidelijk moet zijn dat het gebruik van gegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van een gemeentelijke taak. Privacyissues zijn niet te verwachten gegevens uit bestaande openbare databronnen. Met name door CBS zijn waarborgen gecreëerd voor de bescherming van privacy. Verder kunnen bij het gebruik van gegevens uit gemeentelijke bestanden en administraties privacyaspecten een rol spelen. Van belang voor bijvoorbeeld BRPgegevens is dat gegevens eerst worden geaggregeerd op een niveau dat niet meer herkenbaar zijn op het niveau van personen, voor ze worden gedeeld bij de opstelling van rapportages. Gezien de landelijke discussies over privacy en de zichtbaarheid van gemeentelijke overheden is een toetsing aan privacywetgeving (onder andere de Wet BRP zelf) aan te bevelen.
9
4. Eisen aan ICT tools, de kosten ervan, mogelijk partijen die het kunnen leveren 4.1. ICT-voorzieningen Het vullen van de monitor zal geen of beperkte extra voorzieningen vergen. Datawarehousing, of portals voor informatie-aanlevering hebben voor deze monitor een beperkte toegevoegde waarde ten opzichte van informatie-uitwisseling via email. Een dashboard waarin gegevens met een hoge frequentie worden ververst is niet aan de orde, aangezien veel data slechts periodiek beschikbaar zijn en niet snel fluctueren. Efficiënter en effectiever is het om door centraal en periodiek de gegevens te verzamelen en op basis daarvan rapportage(s) samen te stellen. Hier zal wel capaciteit in formatie voor nodig zijn.
4.2 Benodigde kennis Het vullen van de monitor en het rapporteren erover vergt vooral onderzoeksmatige kennis en ervaring. Specifiek gaat het om: Grondige kennis van de verschillende databronnen Ervaring met het uitvoeren van bewerkingen om gewenste informatie uit de bronnen te halen. Specifiek zijn hier te noemen BRP en microdata CBS Statistische kennis Kwaliteit en plausibiliteit van gegenereerde informatie kunnen beoordelen Organisatorische vaardigheden m.b.t coördinatie van aanlevering van informatie Rapportagevaardigheden Diepgaande kennis van relevante bewerkingsprogramma’s (Excel, SPSS)
4.3 Voorlopige kosteninschatting Ervan uitgaande dat het realiseren van de monitor niet wordt uitbesteed, bestaan kosten grotendeels uit formatie. Op dit moment kan slechts een indicatieve schatting worden gegeven. De definitieve inschatting zal worden gemaakt in het projectvoorstel na een besluit van het AB van de GR: •
2 FTE onderzoekers (ongeveer 200.000 euro per jaar), dit is inclusief doorontwikkeling
Het gaat om sociaalwetenschappelijk onderzoekers van academisch niveau en om de totale capaciteit per jaar. Deze capaciteit zal ten dele geconcentreerd ingezet worden, en verdeeld worden over een team van onderzoekers. Taken: • Ontsluiten en analyseren van CBS-bestanden: ontwikkelen van query’s, opstellen van projectvoorstel voor gebruik microdata, analyseren van de bestanden, toetsen op betrouwbaarheid van de uitkomsten. • Adviseren over ontsluiting BRP-data: meewerken aan ontwikkelen query’s en mede beoordeling van betrouwbaarheid uitkomsten. • Ontsluiten en analyseren en beoordelen van alle overige databronnen • Coördinatie van de informatieverzameling uit verschillende (gemeentelijke) bronnen • Opstellen van de rapportages per gemeente en per wijkteam •
Budget voor gebruik microdata CBS (ongeveer 10.000 euro per jaar)
10
•
Verzamelen BRP-data en overige gemeentelijke gegevens door regiogemeenten volgens de beschreven indicatoren en coördinatie van de aanlevering (ongeveer 1/10 FTE per gemeente x 15 gemeenten = 1,5FTE (totaal ongeveer 150.000 euro per jaar)). Dit betreft dus kosten voor formatie bij de regiogemeenten voor werkzaamheden die voor de monitor nodig zijn. Het is aan de gemeenten om te bepalen of ze deze kosten nemen, of dat ze de werkzaamheden voor de monitor binnen de bestaande formatie beleggen.
•
Ondersteuning informatieverzameling vanuit gemeenten en opdrachtgeverschap door de uitvoeringsorganisatie GR. Dit gebeurt binnen de huidige formatie.
Totaal kosten bedragen dus naar schatting ruim 200.000 euro per jaar. Voor het aanleveren van informatie aan de monitor zijn inspanningen nodig van de gemeenten. In formatie bedragen die kosten 150.000 euro per jaar. Het is aan de gemeenten afzonderlijk om te bepalen of ze deze kosten nemen of ervoor kiezen de werkzaamheden voor het aanleveren van informatie aan de regionale monitor binnen de huidige formatie te beleggen. De kosten voor de monitor (regionaal en lokaal) zullen dalen naarmate de monitor verder uitontwikkeld is en dataverzameling verder gestandaardiseerd kan worden.
11
5. Wanneer en hoe kunnen de eerste rapportages worden opgeleverd? 5.1 Eisen aan rapportages (wie mag wat zien/wie moet erbij kunnen) De monitor beoogd een samenhangend model te zijn waarin informatie uit verschillende bronnen in een kader wordt gebracht. Daarom zal het ook uiteindelijk als een geheel aan betrokken partijen (zie paragraaf 7) gepresenteerd moeten worden. Gezien de complexiteit van het model is wel aan te bevelen het model geleidelijk te vullen, en niet te wachten met een eerste rapportage tot alle indicatoren gevuld kunnen worden. Van belang is wel dat de gepresenteerde uitkomsten voldoende betrouwbaar zijn om aan meerdere partijen te kunnen worden gepresenteerd. Daarbij zijn twee mogelijkheden: De eerste vulling van zoveel mogelijk indicatoren van het gehele model, dus voor alle balken in dit model voor zover de informatie beschikbaar is. Stapsgewijze vulling: dus eerst rapporteren over de situatie in de wijk (kind/thuissituatie/kansen&mogelijkheden), dan de interventies, dan het maatschappelijk resultaat. Zolang de monitor in opbouw is, zal met een hogere frequentie worden gerapporteerd, namelijk iedere keer nadat een nieuwe set indicatoren beschikbaar is gekomen. Als de monitor eenmaal uitontwikkeld is, zijn er twee mogelijkheden:
Een jaarlijks rapportage over het geheel van de monitor. Een groot deel van de indicatoren zal immers niet heel snel een andere uitslag te zien geven. Een halfjaarlijks rapportage, waarbij voor één rapportagemoment de volledige monitor wordt gerapporteerd, en voor het andere rapportagemoment beperkt wordt geraporteerd voor die indicatoren waarvan de uitslag in korte tijd variaties kan geven. Daarbij moet wel de toegevoegde waarde ten opzichte van de reguliere P&C-cyclus worden meegenomen (bijvoorbeeld m.b.t. productiecijfers).
Verder zal moeten worden gekeken hoe kan worden aangesloten op aanwezige rapportagecycli van de gemeenten, en de inkoopcyclus van de GR.
5.2 Mogelijkheden eerste oplevering van een (proeve van een) rapportage In de verschillende gevoerde gesprekken is deze monitor als behoorlijk ambitieus gekenschetst. De monitor vergt nog een verdere doorontwikkeling voordat een eerste versie kan worden opgeleverd. Op basis van gevoerde gesprekken kan worden aangenomen dat een eerste rapportage op zijn vroegst juni 2016 geleverd kan worden, ervan uitgaande dat deze op redelijk korte termijn kan worden belegd bij een van de onderzoeksafdelingen van de gemeente. Waarschijnlijk is het dan nog niet mogelijk om de alle indicatoren te vullen. Daarbij moet ook de terugvalmogelijkheid open gehouden worden om de eerste monitor te baseren op de openbare CBS-gegevens. Wordt gebruik gemaakt van de microdata van CBS, dan is een moet er rekening mee worden gehouden dat – door de complexiteit van de bronnen- de eerste resultaten nog niet voldoende betrouwbaar zijn om te worden gerapporteerd.
12
13
6. Borging van het beheer van het model Hieronder worden vier scenario’s beschreven voor de borging van het model aan de hand van de volgende criteria:
Efficiëncy: eenvoud en doelmatigheid van het scenario Kwaliteit gegevens: hoe beïnvloedt het scenario de kwaliteit en eenduidigheid van de gegevens Betrokkenheid van de gemeenten: hoe beïnvloedt het scenario het eigenaarschap van de monitor bij de gemeenten Privacy: hoe beïnvloedt het scenario de privacyrisico’s
Scenario 1: Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de vulling van het model aan de hand van de operationele indicatoren, met aanvullingen door de uitvoeringsorganisatie van de GR De regie over de vulling van de monitor ligt bij iedere gemeente afzonderlijk. De uitvoeringsorganisatie van de GR vult waar nodig beperkt aan, bijvoorbeeld waar het gaat om productiecijfers. De GR faciliteert uitwisseling van de resultaten van dit model. Dit model vereist een aanvullende investering in kennisoverdracht en onderlinge afstemming. Daarnaast is de kans op verschillende invulling en daardoor beperkte vergelijkbaarheid van de data is groot. Niet alle gemeenten zullen voldoende kennis en capaciteit hebben om de monitor te vullen. Tegelijkertijd zorgt het scenario voor een sterke betrokkenheid van iedere gemeenten bij de monitor en de doorontwikkeling daarvan. Het eigenaarschap van het model komt bij iedere gemeente te liggen. In dit model worden in beperkte mate data uitgewisseld tussen organisaties, waardoor privacyrisico’s kunnen worden beperkt. Wel zal iedere gemeente intern afzonderlijk waarborgen moeten inrichten voor de uitwisseling van gegevens vanuit verschillende beleidsterreinen
Scenario 2: De uitvoeringsorganisatie GR is verantwoordelijk voor de vulling van het model aan de hand van de operationele indicatoren na nadere toetsing daarvan. 2a. De regie over de vulling van de monitor ligt bij de uitvoeringsorganisatie. Zij zal deze vulling niet zelf uitvoeren maar het opdrachtgeverschap vervullen naar een onderzoeksafdeling binnen een van de gemeenten. Gezien de benodigde kennis ligt dit het meest voor de hand. Voorwaarde is natuurlijk dat de onderzoeksafdeling van één van de gemeenten hiertoe bereid en in staat is. Daarnaast zal van de afzonderlijke gemeenten een gedeeltelijke levering van gegevens moeten komen ( onder meer BRP-gegevens). In dit scenario is er een heldere verdeling van rollen. De uitvoeringsorganisatie voert in opdracht van de GR de regie, en vervult het opdrachtgeverschap voor de uitvoering richting een onderzoeksafdeling. De centrale vulling zorgt voor een grotere efficiency doordat bewerking van data makkelijk voor alle gemeenten herhaald kunnen worden, en er één
14
centrale toegang is tot de CBS microdata. De kwaliteit en eenduidigheid van de gegevens wordt geborgd door de uitvoering binnen één onderzoeksafdeling. De uitvoeringsorganisatie ziet toe op die uitvoering. Kwetsbaar is het eigenaarschap bij de gemeenten. De monitor kan gezien worden als puur een product dat geleverd wordt, terwijl ook in dit scenario gemeenten deels zullen moeten aanleveren. Voor de doorontwikkeling en de keuzes die daarin moeten worden gemaakt is eveneens nauwe betrokkenheid van de deelnemende gemeenten nodig. De uitvoeringsorganisatie van de GR kan daar ondersteunend in zijn, en moet alert zijn op de borging van het eigenaarschap bij de gemeenten. In dit model is meer uitwisseling van gegevens noodzakelijk, waarmee extra rekening gehouden moet worden met privacyissues. Dit is te ondervangen door voor uitwisseling alleen geaggregeerde, niet persoonsgebonden data uit te wisselen, met een bepaald rapportageminimum (bijvoorbeeld niet rapporteren bij indicatoren met een aantal onder de 10). Zeker in de ontwikkelfase van dit model is regie en ondersteuning vanuit de uitvoeringsorganisatie belangrijk. Te overwegen valt dat als de dataverzameling voldoende is gestandaardiseerd en uitontwikkeld over te gaan naar scenario 1 als daar behoefte aan is. 2b Grotendeels hetzelfde scenario, maar dan besteedt de uitvoeringsorganisatie het uit aan een externe onderzoekspartij. Op voorhand is moeilijk in te schatten of uitbesteding goedkoper is. Wel brengt dit een (mogelijk Europees) aanbestedingstraject met zich mee. Daarnaast zullen er – ook al voert een externe opdrachtnemer het uit – inspanningen nodig blijven van gemeenten en uitvoeringsorganisatie voor het aanleveren van gegevens. De opdracht zal nauwkeurig beschreven moeten worden om de kwaliteit van de gegevens te waarborgen. Dat maakt het opdrachtgeverschap lastig omdat de monitor een doorontwikkeling vereist waarbij niet van te voren alle te maken keuzes kunnen worden gedefinieerd. Het eigendom van de gegevens zal zeer nadrukkelijk geregeld moeten worden. Het eigenaarschap bij de gemeenten en ook van de uitvoeringsorganisatie van de GR is zeer kwetsbaar. De vulling van de monitor is in handen van de externe partij, en daarmee ook de bijbehorende kennis en kunde. Het risico is groot dat de monitor gezien wordt als een extern product, en de betrokkenheid van gemeenten en GR bij de ontwikkeling en het gebruik van de monitor laag blijft. Op privacygebied zullen extra waarborgen noodzakelijk zijn. Daarbij kan ook de toegang tot CBS microdata voor een externe partij een probleem vormen.
Scenario 3: Er wordt gekozen voor een ander, bestaand model voor het monitoren op maatschappelijk resultaat Landelijk wordt gewerkt aan de ontwikkeling van de monitor voor het sociaal domein onder regie van VNG/King: Informatievoorziening Sociaal Domein (ISD). Het model kent vier velden die overeenkomsten hebben met de monitor voor maatschappelijk resultaat: early warning items, gebruik sociaal domein, tevredenheid (cliëntervaring), wijkprofiel. De monitor gaat tweejaarlijks gepubliceerd worden op waarstaatjegemeente.nl. Keuze voor dit model betekent dat geen investering nodig is in de doorontwikkeling van de monitor, en in de regie over de vulling van het model. Dat betekent wel een afhankelijkheid
15
van de voortgang van de ontwikkeling van deze monitor en minder keuze in de indicatoren. Daarnaast is het succes van de monitor deels afhankelijk van de vulling door de gemeenten. Dit kan versterkt worden door binnen de samenwerkende gemeenten af te spreken dat alle gevraagde velden (inclusief de facultatieve) gevuld worden waardoor vergelijking binnen de regio mogelijk wordt. Verder maakt deelname aan een landelijke monitor vergelijking met gemeenten buiten de regio mogelijk. Bewaking van de kwaliteit van de gegevens is in handen van CBS. Van daaruit worden ook de privacyaspecten gewaarborgd. Betrokkenheid van de gemeente is kwetsbaar. Het risico is dat de aanlevering aan de monitor door gemeente achterblijft. Een ondersteunende structuur bijvoorbeeld een regionale werkgroep, waarin de aanlevering door gemeenten en problemen daarbij besproken kunnen worden, kan dit risico beperken.
16
7. Doorontwikkeling van het model in de regio in samenwerking met andere stakeholders en dataleveranciers 7.1 Toepassing model Het model is voor de volgende partijen van belang: •
•
•
•
Colleges van B&W en gemeenteraden Zij krijgen inzicht in de problematiek die speelt binnen de gemeenten en de verschillen in problematiek van onderliggende wijken. Doordat de monitor een integraal beeld geeft, kan de raad en het college de juiste discussie gevoerd worden over sturing en inkoop. De wijkteams Zij zien wat hun werkveld is en welke expertise er nodig is. Het model kan hun helpen accenten te leggen in hun hulpverlening en zij kunnen op basis van de monitor het gesprek aangaan met hun omgeving. De aanbieders & hulpverleners Zij krijgen een beeld van wat de situatie in gemeenten en de verschillende wijken. Zij kunnen daar in hun zorgaanbod rekening mee houden. Beleidsmakers en inkopers Zij krijgen inzicht in de problematiek die speelt binnen de gemeenten en de verschillen in problematiek van onderliggende wijken. Het model moet hun ondersteunen bij het formuleren van de vraag aan de zorgaanbieders in de vorm van contracteisen, beleidsplannen en ondersteunen in de reguliere gesprekken met de aanbieders. Daarnaast moet het model ondersteunend zijn in de aansturing van de wijkteam vanuit de beleidsafdelingen.
De toepassing van het model moet geleidelijk aan uitgebouwd worden. Daarvoor moeten gesprekken gevoerd worden met diverse belanghebbenden. Om ervoor te zorgen dat deze gesprekken concreet zijn van karakter is het van belang om dit te doen aan de hand van de eerste (initiële) vulling van het model. Daardoor komen aspecten als de relevantie van de uitkomsten, vragen rond interpretatie van de uitkomsten en knelpunten en beperkingen van het monitormodel op de meest praktische wijze aan de orde. Op basis van deze verkenning zullen de toepassingen van het model op de verschillende niveaus nader uitgewerkt worden in de vorm van een draaiboek met rapportages en handvatten. Daarbij is het van belang om te zorgen dat er bij alle betrokken partijen comfort ontstaat over de wijze waarop zij de beschikbare data kunnen en willen gebruiken en hoe rapportages hen op verschillende niveaus kan helpen het gesprek over voortgang, sturing en monitoring van zorg verder vorm te geven. Daarbij is van belang hoe uitkomsten van dit model kunnen worden verankerd in de aansturing van de wijkteams. Tevens is het belangrijk dat gemeenten bij de toepassing van het model voldoende ruimte krijgen voor het aanbrengen van lokale accenten, bijvoorbeeld vanwege individuele behoeften van bestuurders en gemeenteraden. De verantwoordelijkheid voor de toevoeging van die lokale aanvullingen zal ook lokaal gelegd moeten worden. De monitor zal dan het karakter hebben van een ‘standaardrapportage’, die eventueel kan worden ingevoegd in de eigen rapportages van de afzonderlijke gemeenten.
17
7.2 Ontwikkeling outcomesturing Voor de ontwikkeling van de outcomesturing is een gesprek gevoerd met een vertegenwoordiging van een beperkt aantal zorgaanbieders. Uit het gesprek is naar voren gekomen dat outcomesturing vooral cliëntgerelateerd wordt opgevat: hoe kan de effectiviteit van de behandeling bij de cliënt worden gemeten? Hetzelfde geldt voor het herkennen en oppakken van ernstige signalen bij een kind: daarbij gaat het niet om het voorkomen op populatieniveau in de buurt, maar om signalen bij een individueel kind en hoe daar sneller op kan worden ingegrepen en een rolverdeling met andere partners kan worden gevonden. Over het model werden de volgende kanttekeningen geplaatst: Uit het model blijkt niet duidelijk wat de causale samenhangen zijn: o Door breder te kijken bij de interventies, en daar ook interventies van buiten jeugd te betrekken is niet duidelijk waar het maatschappelijk resultaat een gevolg van is. o Alle indicatoren zijn op populatieniveau (zie ook opmerkingen onder paragraaf 1). Dat maakt het problematisch om samenhangen en causale verbanden te ontdekken. Bijvoorbeeld in maatschappelijk resultaat is als indicator genoemd het beroep op GGZ en GGZ-C van mensen net ouder dan 18. Dit vanuit de gedachte dat effectieve jeugdhulp ervoor zorgt dat mensen zonder ondersteuning verder kunnen. Uit de monitor kan echter niet worden afgeleid om wie het gaat, en of het om dezelfde mensen gaat die eerder jeugdhulp hebben ontvangen. De verdere ontwikkeling van outcomesturing vergt dus als eerste stappen: Een discussie tussen de verschillende partners over wat we onder effectieve zorgverlening moeten verstaan, en wat de rol daarbij is van de context waarin het kind leeft. Een heldere en gedragen definitie van wat outcome is (om welke indicatoren gaat het); Een vertaling van hoe dan de sturing van de zorgaanbieder eruit ziet, met andere woorden, welke consequenties verbonden kunnen worden aan de bepaalde uitkomsten van indicatoren van outcome.
18
Bijlage 1: Overzichtstabel indicatoren monitor voor maatschappelijk resultaat.
19
Indicatoren globaal
Kind N kinderen % bevolking
Fysieke gezondheid (incl LB)
Operationele indicatoren
Bron zoals beschreven in model JB Lorenz
Opmerkingen
N bevolking N kinderen
CBS/BRP CBS/BRP
totaal (= kinderen in zorg + kinderen met medicatie)
Vektis
Dit kan zowel uit CBS Statline als gemeente. Via CBS is centrale dataverzameling mogelijk. Als er op postcode 6 informatie moet worden verzameld is toegang tot microdata nodig. Dit vereist een overeenkomst in de vorm van een projectvoorstel. Daarin moet aantoonbaar gemaakt worden dat het doel van de informatieverzameling het noodzakelijk maakt de gegevens te verzamelen (doelbinding). Voor de vulling van de monitor in de proeftuin zijn de openbare CBS-bestanden gebruikt. Een deel van de informatie kan privacygevoelig zijn. Als de gegevens via BRP worden opgevraagd moet iedere gemeente dit afzonderlijk doen. Een BRPzoekopdracht is niet altijd algemeen toepasbaar, doordat de applicaties die gemeenten gebruiken om de BRP te benaderen kunnen verschillen. Postcode 3 bestanden (eerste 3 cijfers van de postcode)
N kinderen met lichamelijke beperking/chronisch zieken
CIZ
Psychische gezondheid N kinderen met medicatie Ontwikkelcapaciteit (VB) N kinderen met verstandelijke beperking Gedragsproblemen
Middelenmisbruik
Vektis CIZ/declaratie (administratie gemeenten en GR) N kinderen met CAK/declaratie gedragsproblemen (administratie gemeenten en GR) N kinderen met gedrags- en CBS/declaratie opvoedproblemen (administratie gemeenten en GR) N kinderen in aanraking met CBS (wijk beschikbaar) politie/misdrijf N kinderen met verslaving
GGD
N kinderen in zorg*
CBS/declaratie (administratie gemeenten en GR)
Verschillende gemeenten hebben afzonderlijke afspraken over met de politie over de verzameling van de gegevens. Gekeken moet worden of hier een regionale invulling mogelijk is. GGD-monitor wordt 2jaarlijks verzameld. Uitsplitsingsmogelijkheden beperkt i.v.m. betrouwbaarheid data.
20
Thuissituatie Gezinssamenstelling
Aantal huishoudens
CBS/BRP
Aantal huishoudens met kinderen
CBS/BRP
Aantal eenouderhuishoudens Aantal eenouderhuishoudens met meer dan 2 kinderen Aantal tienermoeders
CBS/BRP
CBS/BRP
Voor tienermoeders is een aparte BRP-code. Het betreft niet altijd zelfstandige huishoudens. Vaak inwonend bij ouder. Nadere berekening op nodig.
Aantal zwerfjongeren
CBS/BRP
Geen goede bron voor te bedenken. Vaak alleen briefadressen, maar die geven vertekend beeld.
Scheidingen
Aantal echtscheidingen
CBS/BRP
Opleidingsniveau ouders
Laag opleidingsniveau van de ouders
CBS/DUO
Opleidingsniveau ouders wordt vastgesteld door directeur school. Dat kan van invloed zijn op de betrouwbaarheid. Deze cijfers zijn gevoelig voor beleidswijzigingen in de gewichtenregeling bij de bekostiging van het onderwijs.
Aandeel kinderen dat opgroeit in armoede
Aantal eenouderhuishoudens in armoede Aantal huishoudens in armoede Psychische gezondheid (psychofarmacagebruik?)
CBS/BRP
Definitie armoede vereist (110% bijstandsniveau). CBS RIO gegevens geven veel informatie, maar lopen 3 jaar achter. Geen rapportages toegestaan mogelijk bij N<100. Privacyissues. Definitie armoede mogelijk (110% bijstandsniveau). Privacyissues.
Fysieke en psychische kenmerken & Opvoedingscapaciteit van ouders
CBS/BRP
CBS/BRP
Huishoudens met schulden
Zie opmerking hierboven. Kan zijn dat er een inwonende partner is die nog niet staat ingeschreven op het adres. Alleen BRP geeft een vertekend beeld. Nadere berekening nodig. Kan zijn dat er een inwonende partner is die nog niet staat ingeschreven op het adres. Alleen BRP geeft een vertekend beeld. Nadere berekening nodig.
Vectis
Aantal JB maatregelen Strafrechtelijk verleden Aanwezige stressfactoren binnen gezin (schulden, ziekte, verslaving, criminaliteit)
Zie ook voor de volgende indicatoren de opmerkingen bovenaan bij de bron CBS/BRP. Indicatoren die gebaseerd zijn op huishoudens zullen moeten worden geconstrueerd worden, aangezien gegevens in BRP op persoonsniveau zijn.
CBS/BRP eigen koppeling declaraties
Aantal kinderen waarbij BRP oudste jonger is dan 23 jaar
Af te leiden uit gegevens van de Gecertificeerde instellingen. Moet nog geheel worden geoperationaliseerd. Definitie schulden vereist. Nog niet duidelijk wat de bron moet zijn. Per gemeente kunnen de beschikbare data verschillen. CBS heeft gegevens beschikbaar voor mensen met schuldsanering. Deze moet nog ontwikkeld worden.
21
Kansen & mogelijkheden Toegang tot voorzieningen
Afstand tot speciaal onderwijs
CBS
Toegang tot kennis
Afstand tot wijkteam Afstand tot school Afstand tot bibliotheek
Eigen data gemeenten CBS CBS
Netwerk Participatiegraad ouders Gezinnen met werk & kinderen aan maatschappelijk leven Actieve gezinnen Gezondheid Financiële Gemiddeld mogelijkheden gestandaardiseerd inkomen Woonomstandigheden Huurwoningen woningbouwvereniging Interventies (zorg, welzijn, onderwijs, inkomen) Jeugdhulp Naar duur, vorm en € (per kind in zorg en totaal aantal kinderen)
Beschikbaar in de zogenaamde nabijheidsstatistieken. Anders handmatige berekening nodig.
CBS/BRP
Moet nog geheel worden geoperationaliseerd. Uitsplitsing nodig van gezinnen met en zonder werk. Verder definiëring van ‘werk’ noodzakelijk: om hoeveel uur gaat het, en waar ligt het onderscheid met bijverdienen?
Monitor Monitor CBS/BRP
Moet nog geheel worden geoperationaliseerd. Moet nog geheel worden geoperationaliseerd. CBS RIO (Regionaal Inkomensonderzoek) gegevens.
CBS
Deze gegevens kunnen worden gehaald uit het Kadaster: Basisregistratie Gebouwen.
Euro per kind
Declaratie
Vanaf 2015 afkomstig uit administratie gemeenten en GR. Vraagpunt is of de kosten voor de basishulp erbij gerekend moeten worden.
Euro per kind AWBZ
Declaratie
Euro per kind JGGZ
Declaratie
Hier staat nog de oude operationalisering. Nieuwe operationalisering: afkomstig van declaraties uit de gemeentelijke administratie. Vanaf 2015 afkomstig uit administratie gemeenten en GR. Afkomstig uit de GGZ-productiemonitor.
Euro per kind JenO
Declaratie
Voor JenO vindt uitvraag plaats met postcode 6 gegevens. Aangezien deze sector gesubsidieerd is, vindt er geen declaratie plaats.
Euro per kind BJZ
Declaratie
Verouderde operationalisering. Kan vervallen.
Uitgaven per kind per jaar
Declaratie
Op basis van bovenstaande gegevens
22
Uitkomsten van hulp
Prestatie-indicatoren
Regionale uitvraag
Interventies jongeren Passend onderwijs N uitkering en overige N schuldhulpverlening (<25)
Voor de gespecialiseerde jeugdhulp wordt dit regionaal uitgevraagd. Vraag is nog of deze gegevens over de basishulp in de monitor moeten worden betrokken. Moet nog geheel worden geoperationaliseerd. Moet nog geheel worden geoperationaliseerd. Deze gegevens moeten van gemeenten komen (kredietbank) Privacygevoelig en kans op lage aantallen per wijk, zeker indien uitgesplitst naar wijk.
Huursubsidie (< 25)
Nog onbekend welke databron gebruikt kan worden. Waarschijnlijk CBS RIO gegevens.
Interventies ouders
Interventies werk en inkomen
N uitkering en overige
Huishoudens met uitkering/bijstand
CBS/BRP
Gegevens over bijstand beschikbaar bij gemeenten. Gegevens over andere uitkeringen alleen beschikbaar bij CBS.
Huishoudens met kinderen en uitkering
CBS/BRP
Operationaliseringsvraag: alleen bijstand of alle uitkeringen?
Eenouderhuishoudens met uitkering
CBS/BRP
Huishoudens arbeidsongeschikt
CBS/BRP
Gegevens over bijstand beschikbaar bij gemeenten. Gegevens over andere uitkeringen alleen beschikbaar bij CBS. Vraag is in hoeverre uitsplitsingen mogelijk zijn naar soorten huishoudens. Alleen beschikbaar bij CBS. Vraag is in hoeverre uitsplitsingen mogelijk zijn naar soorten huishoudens.
Huishoudens met kinderen en arbeidsongeschikt
CBS/BRP
Eenouderhuishoudens en arbeidsongeschikt N schuldhulpverlening (> 25)
Deze gegevens moeten van gemeenten komen. Schuldhulpverlening kan per gemeenten anders worden ingevuld. Privacygevoelig en kans op lage aantallen per wijk. Nog onbekend welke databron gebruikt kan worden. Waarschijnlijk CBS RIO gegevens.
Huursubsidie (> 25) Maatschappelijk resultaat Groeit op in een veilige gezinssituatie
Niet in gezin
23
Gaat naar school en maakt zijn/haar school af
Intramuraal vanwege beperking
Declaratie en CIZ/CBS
24uurs zorg JenO
Declaratie/vectis/CBS
GGZ langer dan een jaar Dichtbij gezin Kinderen met tijdelijk verblijf PGB bij intramurale indicatie Pleegzorg (netwerk) WSV Pleegzorg Veiligheid AMK onderzoeken Politiezorgformulieren Crisis ambulant (JenO) Crisis 24uur (J&O) Crisispleegzorg Zorg dichtbij thuis Verhouding binnenwijks/buitenwijks
Declaratie
Vanaf 2015 afkomstig uit administratie gemeenten en GR.
Declaratie Declaratie Declaratie Declaratie Declaratie Declaratie Declaratie Declaratie Declaratie
Cijfers Gecertificeerde Instellingen Cijfers Gecertificeerde Instellingen Productie-uitvraag JenO Productie-uitvraag JenO Cijfers Gecertificeerde Instellingen
Declaratie
Nadere operationalisering nodig. Naast gegevens over gespecialiseerde hulp ook gegevens over basishulp nodig.
Van dwang naar drang Jeugdigen gaan naar school of hebben werk
Declaratie
Cijfers Gecertificeerde Instellingen
Werkloos (15-24) VSV
CBS/Gemeente CBS/DUO/Gemeente Onderwijs
VSV met VMBO diploma
CBS/DUO/Gemeente Onderwijs
VSV met MBO1 diploma
CBS/DUO/Gemeente Onderwijs
In het kader van het VSV-convenant worden deze gegevens verzameld uit de DUObestanden op gemeenteniveau. Er zijn bij de afzonderlijke gemeenten ook bestanden beschikbaar met persoonsgebonden gegevens. Daarmee is een uitsplitsing op wijkniveau mogelijk .
24
VSV zonder diploma
CBS/DUO/Gemeente Onderwijs
Leerplicht
Bron nog onbekend. Zo uit gemeentelijke gegevens over de handhaving leerplichtwet moeten komen. Levering kan een probleem worden ivm vertrouwensrelatie scholen.
Krijgt of heeft (vrijwilligers) werk
Moet nog geheel worden geoperationaliseerd.
Is psychisch en fysiek gezond
Moet nog geheel worden geoperationaliseerd.
Is in staat om Zelfredzaamheid kind problemen binnen eigen (zorg) netwerk op te lossen Aantal geopende DBC 18+ Aantal GGZ-C plekken 1823 Aantal GGZ-C plekken vanaf 24 N in zorg op 19 jaar N in zorg 24 jaar Zelfredzaamheid kind (overlast) JR waarvan strafzaak waarvan vrijwillig
Vectis/zorgverzekeraars Gemeente Gemeente
Bron moet nog bepaald worden. AWBZ-zorg met verblijf geeft indicatie, maar die cijfers stoppen. Inschrijving op een beschermd wonen plek geeft niet altijd het juiste beeld.
Vektis Vektis
Declaratie Declaratie Declaratie
25
26