.. .. .. .. ..
Koning Albert II laan,16 1000 Brussel http://www.mineco.fgov.be
FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie Algemene Directie Energie, Afdeling Aardolie
Aardolie 2003 .
.
.
.
.
.
.
.
.
Feiten & Cijfers, Beleid en Gegevenstabellen Mei 2004
.
Met dank aan alle bedrijven die elk jaar trouw en met zorg de maandelijkse en driemaandelijkse statistieken voor de aardoliebalans invullen.
2
Inhoudstafel
4 4 10 14 19 19 20 20 26 28 33 34 37 38 39
I. Feiten & cijfers 2003 Aardolie in de wereld België en de mondiale aardoliemarkt Aardolie in België II. Beleid Internationale instanties Aardoliebeleid in België Vraag en aanbod, crisisbeleid, stocks De prijs van aardolieproducten De kwaliteit van aardolieproducten Het sociaal fonds voor gasolie-verwarming Leefmilieuaspecten: lucht- en bodemkwaliteit Biobrandstoffen Temperatuurcompensatie
III. Gegevenstabellen
3
.. .. .. .. ..
I. Feiten & Cijfers 2003 Aardolie in de wereld – België en de mondiale aardoliemarkt - Aardolie in België Aardolie in de wereld
Het mondiale aardolieaanbod Eén van de meest recente studies terzake is de US Geological Survey (USGS) van het jaar 2000. Dit rapport schat de “ultiem recupereerbare reserves” van olie- en gasvloeistoffen, inclusief de aardolie die nu reeds geproduceerd wordt, op 3345 miljard vaten1. Deze cijfers liggen hoger dan deze van de World Energy Outlook 1998 van het Internationaal Energie Agentschap (IEA). Redenen voor dit optimisme zijn o.m. de technologische evolutie inzake het detecteren en het oppompen van de reserves, de verhoogde geologische kennis en een beter beheer van de olie- en gasvelden. Volgende grafiek2 geeft een beeld van de mondiale verdeling van de “bewezen reserves”3 voor ruwe aardolie, met name 1.047 miljard vaten (+/- 142,7 miljard ton) waarvan 819 miljard (78,2%) gelegen zijn in de OPEC-landen.
Geschatte bewezen reserves op 1/1/2003 (in miljard vaten) 55,8
148,5
19,3
61
77,4
685,6 Azië-Stille Oceaan Oost-Europa en voormalige Sovjet-Unie Afrika
1
West-Europa Midden-Oosten Noord-,Centraal- en Zuid-Amerika
1 vat = 159 liter. Zonder rekening te houden met de verschillen in densiteit tussen de diverse soorten ruwe aardolie, komt dit cijfer van 3345 miljard vaten +/- overeen met 468,3 miljard ton. 2 Bron : BP Statistical Review of World Energy 2003 3 Hoeveelheden koolwaterstoffen waarvan men denkt dat ze met een quasi-zekerheid kunnen ontgonnen worden met de huidige technologie en in de huidige economische omstandigheden
4
De World Energy Outlook 20024 ziet de aardolieproductie groeien van 75 miljoen vaten per dag in 1997 naar 96 miljoen vaten/dag in 2010 en 115 miljoen vaten/dag in 2020. Hierbij dient vastgesteld, dat Ø het totale aanbod vanwege niet-OPEC landen zal stagneren en zelfs afzwakken vanaf 2010. Binnen de niet-OPEC landen zal het merendeel van de productie afkomstig zijn van WestAfrika en Latijns-Amerika. Olievelden diep in de oceaan zullen in deze landen een steeds belangrijkere rol gaan spelen. Ø de productie in OPEC-landen5, in het bijzonder in de landen uit het Midden-Oosten, gestaag zal toenemen.
Gegeven de huidige geschatte bewezen reserves en het huidige mondiale aardolieverbruik kan dus gesteld worden dat er nog voor een vijftigtal jaar aardolie ter beschikking is.
Tenslotte dient erop gewezen dat de voorraden koolwaterstoffen in twee categorieën worden onderverdeeld : de conventionele en de niet-conventionele koolwaterstoffen. De conventionele omvatten de productie van ruwe aardolie met een API-graad6 tussen 10° (extra zware ruwe aardolie) en meer dan 45° (extra lichte ruwe aardolie) terwijl de niet conventionele betrekking hebben op de productie van aardolie vertrekkende van andere elementen zoals asfaltzand en oliehoudende leisteen.
4
World Energy Outlook 2002, Internationaal Energie Agentschap, OECD/IEA, 2002. Leden van de OPEC, de Organisatie van Olie Producerende landen : Saoedi-Arabië, Verenigde Arabische Emiraten, Iran, Koeweit, Qatar, Irak, Libië, Nigeria, Algerije, Indonesië en Venezuela. 6 Indeling uitgewerkt door het American Petroleum Institute, die de kwaliteit van de aardolie aangeeft (de lichte ruwe oliesoorten hebben een beter raffinagerendement). 5
5
Mondiale raffinagecapaciteit
De mondiale raffinagecapaciteit is tijdens de periode 19807-2003 stabiel gebleven en varieerde slechts van 4,116 miljard ton per jaar naar 4,104 miljard. Zoals hierna volgende tabel illustreert, kunnen we een geografische verschuiving in de raffinageactiviteiten vaststellen : in 1980 huisvestte West-Europa nog meer dan een kwart van de mondiale raffinagecapaciteit tegen iets minder dan 18% in 2003. Momenteel is het Verre Oosten een uiterst belangrijke raffinageregio die bijna een kwart van de mondiale raffinagecapaciteit vertegenwoordigt.
Evolutie mondiale raffinagecapaciteit (%)
Ex-USSR en OostEuropa Azië-Stille Oceaan Latijns-Amerika Noord-Amerika Afrika Midden-Oosten West-Europa 0
5
10 1980
15 2000
20
25
2003
Bron : Oil & Gas Journal, geciteerd door het Comité Professionnel in zijn nota nr 451 van 8 januari 2004
7
Het jaar 1980 wordt door specialisten beschouwd als het jaar waarin de mondiale raffinagecapaciteit in termen van tonnage ( 4 116,2 miljoen) een record heeft bereikt.
6
30
De mondiale aardolievraag In 2002 bedroeg het mondiaal primair energieverbruik 9405 miljoen toe (ton olie equivalent) die als volgt waren verdeeld : Mondiaal primair energieverbruik 2002 (in percentage)
28,90%
28,90%
3,10% 6,80%
4,80% 23,20%
Noord-Amerika Voormalig USSR Azië
Zuid-Amerika Midden Oosten
Europa Afrika
Bron : BP/Amoco
Grootste energieverbruikende regio’s zijn in dalende volgorde: Noord-Amerika en Azië-Oceanië, Europa en Rusland. Volgende grafiek toont het marktaandeel van de energiebronnen in 2002 (in %)
Marktaandeel energiebronnen in de wereld 2002 (in percentage)
38%
24,30% 25,50%
6,30%
Waterkracht
Kernenergie
Steenkool
Aardgas
Aardolie
6,50%
Bron :BP Statistical Review 2003
7
Op basis van deze grafiek kunnen we besluiten dat aardolie de meest gebruikte energiedrager in de wereld blijft, gevolgd door steenkool en aardgas. Kernenergie vertegenwoordigt 6,5 % op wereldvlak en waterkracht 6,3%. De tendens tussen 2001 en 2002 wijst op een lichte daling voor aardolie (-0,9%) en een geringe groei voor de andere energiedragers (behalve kernenergie dat lichtjes achteruitgaat).
De World Energy Outlook van het IEA te Parijs ziet de evolutie van de aardolievraag tot 2020 als volgt:
Gemiddeld groeipercentage 1997-2020
In miljoenen vaten per dag
1997
2010
2020
Totale vraag
74,5
95,8
114,7
1,9
OESO landen
40,9
46,9
50
0,9
Noord Amerika
20,2
24
26,1
1,1
Europa
14,1
16
16,8
0,7
Stille Oceaan
6,5
7
7,1
0,4
30,1
45
60
3,1
Economieën in overgang
4,7
5,8
7,4
2
China
4,1
7,6
11
4,4
Oost-Azië
6,4
10,1
13,6
3,3
Zuid-Azië
2,3
4,1
6,2
4,5
Latijns-Amerika
6,1
8,7
10,9
2,5
Afrika
2,1
3
3,9
2,7
Midden-Oosten
4,4
5,7
7
2,1
3,6
3,9
4,6
1,1
Niet-OESO
Bunkers en voorraadwijzigingen
Bron: World Energy Outlook , IEA, 2000.
8
Wat meteen opvalt in deze tabel is het hoge groeipercentage van de niet-OESO landen en vooral van regio’s zoals Zuid-Azië (hoofdzakelijk China en India). Het Internationaal Energie Agentschap stelt in haar verschillende scenario’s vast, dat de hogere inschatting van de aardoliereserves en de gestegen productie van aardolieproducten binnen dit tijdvak zullen volstaan om aan deze mondiale vraag te voldoen.
Interessante websites terzake: ·
De Energy Information Administration van het departement Energie van de Verenigde Staten http://www.eia.doe.gov
·
BP Amoco Statistical Review of World Energy http://www.bpamoco/worldenergy/
·
Het Internationaal Energie Agentschap http://www.iea.org
·
OPEC http://www.opec.org
9
België en de mondiale aardoliemarkt
België heeft geen inlandse productie van aardolie en is dus 100% afhankelijk van de aardolieinvoer uit derde landen. Diversificatie inzake herkomst van onze aardolie en aardolieproducten is dan ook van primordiaal belang. De onderstaande tabel schetst een beeld van de landen waaruit België ruwe aardolie invoert. Zoals kan worden afgeleid uit de grafiek op de volgende bladzijde, is dit beeld drastisch gewijzigd t.o.v. bvb. 1979, het jaar van de tweede grote oliecrisis: ons land is veel minder afhankelijk van aardolieleveringen uit het Midden-Oosten (waar zich de meeste OPEC-landen bevinden). De afgelopen jaren worden gekenmerkt door het belang van de Noordzee (Noorwegen, Verenigd Koninkrijk) en de voormalige USSR als bevoorradingsbron.
Landen van oorsprong van de Belgische ruwe aardolie in 2003 Land Voormalige Sovjet-Unie Saoedi-Arabië Noorwegen Verenigd Koninkrijk Iran Irak Nigeria Venezuela Algerije Andere landen Totaal
Hoeveelheid (in miljoen vaten) 91 550 43 463 42 335 38 487 19 693 8 638 5 243 4 304 620 10 670 265 003
Procentueel aandeel in totale invoer 34,55 16,40 15,98 14,52 7,43 3,26 1,98 1,62 0,23 4,03 100
Bron: FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (Register invoer van ruwe olie)
De grootste leverancier van ruwe aardolie in 2003 is de voormalige Sovjet-Unie met 91 550 miljoen vaten (34,55% van onze totale bevoorrading) waarvan 89 566 enkel afkomstig uit Rusland (33,8% van onze bevoorrading). Saoedi-Arabië (16,40%), Noorwegen (15,98%) en Iran (7,43%) zijn onze andere grote leveranciers van ruwe aardolie.
10
Geografische evolutie van onze olie-invoer (%)
60 50 40 30 20 10 0
1979
Saoedi-Arabië
2000
Iran
Irak
2003
Voormalige Sovjet-Unie
Noorwegen
Bron: FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie
Qua invoer, uitvoer en internationale bunkers ziet de Belgische aardoliebalans er als volgt uit : Jaartal Invoer
Uitvoer Internationale maritieme bunkerolie
1979
1997
9720 15146 2460
13168 17634 5134
2000 14471 19829 4893
2002 15160 19968 7080
2003 15599 20239 7146
In ktoe, Bron: FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie
In 2003 voerden de Belgische aardoliemaatschappijen (raffinaderijen en onafhankelijke invoerders) 36.245.163 mt (metrieke ton) ruwe aardolie in, 3.011.766 mt intermediaire producten en 15.599.278 mt afgewerkt product. Zo’n 42,7% van het ingevoerde afgewerkte product betreft gasolie. Andere belangrijke invoerstromen betreffen residuele stookolie (28,6 %), autobenzine (7,2 %) en vliegtuigkerosine (6,7%). In 2003 bedroeg de uitvoer van afgewerkte producten 20 238 667 metrieke ton; dit is een groter volume dan de invoer. We kunnen dus zeggen dat België netto uitvoerder van aardolieproducten is. De uitvoerstructuur ziet er als volgt uit : gasolie vertegenwoordigt 36,7% van het totale volume, autobenzine 24% en fuel oil 19,9%. Gasolie wordt hoofdzakelijk uitgevoerd naar België’s buurlanden (Duitsland 21,9%, Luxemburg 19,8%, Nederland 17,8%, Frankrijk 14,5%). Meer dan een kwart van de uitgevoerde autobenzine heeft als bestemming de Verenigde Staten, 24% Nederland en 10,6% Duitsland. 11
Wat de residuele stookolie betreft, gaat ongeveer een derde naar Nederland, 21,7% naar de VS en 17,6% naar Duitsland. Vliegtuigbrandstof is hoofdzakelijk bestemd voor Duitsland (67,1%), Nederland (8,2%).
Luxemburg (11,9%) en
Vandaag de dag zijn er nog 4 raffinaderijen actief op Belgische bodem. Allen zijn ze gevestigd in Antwerpen en zijn zij eigendom van TotalFinaElf, Esso (ExxonMobil), Belgium Refining Company (BRC), Petroplus / Nynas. Samen hebben deze raffinaderijen een capaciteit aan atmosferische distillatie van 39,7 miljoen ton per jaar; dit is een derde van het machtigste Europese land ter zake namelijk Italië. Volgende tabel geeft een overzicht van de nationale raffinagecapaciteit binnen de Europese Unie voor 2003 :
12
Nationale raffinagecapaciteit binnen de Europese Unie (2003) Lidstaat Italië Duitsland Frankrijk Verenigd Koninkrijk Spanje Nederland BELGIE Zweden Griekenland Portugal Finland Oostenrijk Denemarken Ierland
Raffinagecapaciteit (in miljoen ton/jaar) 115,7 114,5 98,9 90,9 63,6 61,0 39,7 21,1 20,7 15,2 12,6 10,4 8,8 3,6
Bron: Comité Professionnel du Pétrole, Nota nr 451 van 8 januari 2004
In 2003 produceerden de Belgische raffinaderijen samen circa 35,829 miljoen ton aan aardolieproducten, waarvan 36,3% gasolie, 24,3% residuele stookolie, 16,4% autobenzines, 6,9% nafta en 5,7% jet-fuel De onderstaande tabel geeft de verdeling van de raffinagecapaciteiten over de verschillende Belgische raffinaderijen (in duizend ton/jaar). Op 1 januari Primaire distillatiecapaciteit Belgian Refining Corporation8 Belgian Shell BP Belgium Chevron9 Esso Belgium Fina Raffinaderij Antwerpen10 Nynas Petroleum Raffinerie Belge des Pétroles11 Texaco Belgium12 Petroplus Refining Antwerp13 Totale Belgische distillatiecapaciteit Totale Belgische krakingscapaciteit Totale Belgische reformingcapaciteit Totale verwerking
1973
1979
3.500 544 40 5.000 4.730 17.000 5.000 7.270 43.084 3.220 3.790 37.248
4.600 544 7.000 12.000 17.000 5.000 9.370 55.514 4.080 5.500 33.978
2000 5.500 12.500 16.760 1.200 2.500 38.460 6.870 5.268 38.344
2002 5.550 12.765 17.988 1.200 2.500 40.003 6.870 5.268 40.252
Bron: Belgische Petroleum Federatie, jaarverslag 2003
8
In 1973 en 1979 onder de maatschappelijke benaming « Albatros » ; Stopzetting activiteiten in 1982 10 In 1973 en 1979 onder de maatschappelijke benaming « SIBP » 11 Overname door Nynas en Universal Refining 12 Stopzetting activiteiten op 01.02.1982. 13 Tot 1999 onder de maatschappelijke benaming Universal Refining. 9
13
Aardolie in België N.B. De tabellen en grafieken die een vergelijking maken tussen aardolie en de andere energiebronnen beperken zich tot het jaar 2002. Deze tabellen zijn afkomstig uit een andere publicatie van de Algemene Directie Energie, met name “Energie 2002”.
In 2002 bedroeg het zichtbaar bruto verbruik van primaire energie (i.e. zonder aanpassing voor klimaatvariaties) in ons land 55,836 miljoen toe, wat een kleine daling betekent t.o.v. 2001 (-4,4%). 2001
2002
Verschil in %
Vaste brandstoffen
7.718
6.539
-15,3
Aardolie
23.901
22.338
-7,1
Aardgas
13.216
13.414
+1,5
Kernenergie
12.077
12.304
+2,2
Andere elektriciteit
+824
+688
-
Hernieuwbare energiebronnen
535
517
-3,3
58.271
55.836
-4,4
Totaal
In miljoen toe, Bron : FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie
Op basis van het aandeel van de energiedragers in de primaire balans kunnen we vaststellen dat de vaste brandstoffen, aardolie en hernieuwbare energieën in 2002 een achteruitgang kennen ten aanzien van 2001 (respectievelijke met 15,3%, 7,1% en 3,3%). Voor aardgas en kernenergie stellen we het tegenovergestelde vast, nl. een stijging met 1,5% en 2,2%. Ondanks de daling van aardolie blijft dit product de meest gebruikte energiebron in België met een marktaandeel van 41%, zoals blijkt uit volgende grafiek :
Marktaandeel energiebronnen in België 2002 (%) 1%
12%
22%
41%
24%
Vaste brandstoffen Aardgas Hernieuwbare energiebronnen
Aardolie Kernenergie
Bron : FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie
14
Aardolie en de verschillende economische sectoren Wanneer we de verschillende sectoren binnen de economie bekijken, dan stellen we het volgende vast voor wat betreft de aanwending van aardolie als energiebron: Finaal aardolieverbruik in de verschillende sectoren (in 1000 ton) 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0
1996
2000
Nijverheid Landbouw en gelijkgesteld niet bepaalde sectoren
2001
2003
Vervoer Huishoudens en gelijkgesteld
Vervoer vertegenwoordigt het belangrijkste aandeel in het verbruik van aardolieproducten, gevolgd door de industrie en de residentiële sector. Volgende grafiek toont de verdeling van het verbruik in de verschillende takken van de industriesector.
Aandeel subsectoren in industrieel aardolieverbruik 2003 (%)
4%
6%
10%
2%
12%
1% 0% 65%
Energieproducenten Chemie Papier Voeding
Metaalverwerking Textiel Groeven,cement,glas,constructie Andere
15
Binnen de industrie is de chemische sector de grootste verbruiker van aardolie in 2003 met 4.111.705 metrieke ton. Reden voor dit grootverbruik is het gebruik van aardoliederivaten (voornamelijk nafta, 2.726.470 ton) als grondstof voor de aanmaak van chemische producten. Andere aardolie-intensieve sectoren zijn de bouwnijverheid ( 345.525 mt waarvan 207.163 bitumen), de cementfabrieken (253.803 mt, hoofdzakelijk oliecokes voor 193.012 mt) en de voedingsnijverheid (220.092 mt). De elektrische centrales verbruikten in 2003 263.730 ton extra zware stookolie voor elektriciteitsopwekking. In 1996 bedroeg dat verbruik nog 195.000 ton. Eenzelfde analyse voor de transportsector komt tot de volgende besluiten14:
Finaal energieverbruik in de transportsector (ton)
1996 luchtvaart
2000 w egvervoer
2001 Spoor en tram
2002 binnenscheepvaart
2003 lokaal bunkeren
De luchtvaart kende een gestage groei tot het jaar 2001 (faillissement Sabena). In de periode 19961999 stijgt het verbruik van de nationale luchthavens van 1.038.993 ton naar 1.500.804 ton, i.e. +44,5% in 4 jaar. In 2003 stijgt het verbruik van de luchtvaart opnieuw met name van 1.214.756 ton in 2002 naar 1.506.335 ton in 2003 (i.e. + 24%). Het verbruik van het wegvervoer blijft jaar na jaar toenemen: van 5155 kt in 1996 naar 5.488 kt in 5.586 kt in 2002 (+8,4%), behalve in 2003 : 5.328 kt (-4,6% ten aanzien van 2002).
14 De tijdreeksen voor luchtvaart, lokaal bunkeren, binnenscheepvaart en internationale maritieme bunkers vertonen anomalieën die grondig zullen worden onderzocht in 2004. Deze cijfers kunnen dus in de toekomst aangepast worden.
16
Evolutie van de motorbrandstoffen voor wegvervoer De tabellen achteraan in dit document geven in detail de “leveringen in België per economische sector” weer. Via de analyse van deze tabellen komt men o.m. tot de volgende bevindingen: Ø In 2003 zijn de leveringen van benzine lichtjes gestegen met 0,86% t.o.v. 2002. Dit is een nieuwe tendens in vergelijking met de daling van de vorige jaren (-4,5% van 2001 tot 2002, 2,6% van 2000 tot 2001 en –23,47% van 1990 tot 2003). Ø Voor wegdiesel stellen we een stijgend verbruik vast : + 4,5% in 2001 t.o.v. 2000, + 3,8% van 2001 tot 2002 en van 5.632.232 mt (2002) naar 5.799.046 mt (2003) (+2,96%). Wanneer we de ganse periode 2000-2003 bekijken vertraagt dus de stijgende tendens. Ø Volgens FEBIAC nam het dieselpark in 2003 met 5,5% toe, terwijl het aantal benzinevoertuigen daalde met 2,5%. In 2003 was het Belgische wagenpark als volgt samengesteld : benzinevoertuigen 53,1%, diesel 45,4% en LPG 1,1%. Qua verhouding diesel - benzine tekent zich het volgende procentuele beeld af (% t.o.v. totale leveringen): Jaartal 2000 2001 2002 2003
Diesel
Benzine
68,3% 69,7% 72,9% 72,6%
30,4% 28,9% 27,1% 26,4%
LPG maakt ongeveer 1% uit van de totale leveringen van de motorbrandstoffen. Het grotere aandeel van diesel wordt verklaard door het aantal vrachtwagens en bedrijfswagens die op wegdiesel rijden Ø Binnen de verschillende benzines verkocht voor het wegvervoer vallen de volgende tendensen op te tekenen: Jaartal 1999 2000 2001 2002 2003
Super zonder lood 98 831 879 692 466 569 092 629 251 667 480
super met Super zonder lood 95 loodvervanger15 259 785 874 934 154 344 946 923 90 068 977 979 70 493 1 386 852 0 1 437 463
15
De verkoop van benzine met loodvervanger vertegenwoordigde in 2002 slechts 3% van de totale verkopen van benzines. In samenspraak met de sector werd beslist om vanaf 1 januari 2003 dit product niet meer aan te bieden, om de aldus vrijgekomen infrastructuur te kunnen gebruiken voor andere benzines met lager zwavelgehalte.
17
Websites:
·
Belgische Petroleum Federatie http://www.petrolfed.be
·
Belgische Federatie der Brandstoffenhandelaars (Brafco): http://www.brafco.be
·
Informazout / Cedicol http://www.informazout.be
·
Federatie van Butaan en Propaan, Febupro http://www.febupro.be
18
.. .. .. .. ..
II. Beleid Internationale instanties m.b.t. aardolie Aardoliebeleid in België: de actoren en de thema’s
Internationale instanties m.b.t. aardolie
De Organisatie van Olieproducerende landen (Organisation of Oil Producing Countries - OPEC) Leden van de OPEC, de Organisatie van Olieproducerende landen : Saoedi-Arabië, Verenigde Arabische Emiraten, Iran, Koeweit, Qatar, Irak, Libië, Nigeria, Algerije, Indonesië en Venezuela. http://www.opec.org
De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) http://www.oecd.org Het Internationaal Energie Agentschap (International Energy Agency – IEA): Het IEA is een autonoom orgaan, opgericht in november 1974, binnen het kader van de OESO, teneinde het zgn. International Energy Program (het internationaal energieprogramma) toe te passen. Tijdskader was de oliecrisis van 1973-1974. Aanvankelijke opzet: internationale solidariteit en toebedeling tussen de olieconsumerende geïndustrialiseerde landen in geval van een nieuwe ernstige oliecrisis en een betere samenwerking tussen de lidstaten én met de olieproducerende landen om de aardoliemarkt te kennen en controleren én om samen te werken rond energie efficiëntie en onderzoek en ontwikkeling. http://www.iea.org Het Directoraat-generaal Energie en Transport (DG TREN) van de Europese Commissie http://europa.eu.int/comm/dgs/energy_transport/index_nl.html
19
Aardoliebeleid in België De vraag naar en het aanbod van aardolie en aardolieproducten: Ø Beleid in normale marktomstandigheden: De diversificatie m.b.t. de leveranciers van onze aardolie en aardolieproducten wordt overgelaten aan de Belgische invoerders van aardolie en aardolieproducten. Voor wat de controle van de vraag naar aardolieproducten betreft, voert de overheid, i.e. de federale en gewestelijke overheid, een veel actiever beleid. Dit o.m. in het kader van haar beleid inzake duurzame ontwikkeling, het nationale en de regionale klimaatplannen en de beleidslijnen inzake leefmilieu en rationeel energiebeleid.
Ø Beleid bij een aardoliebevoorradingscrisis: In tegenstelling tot de beleidsmaatregelen waarvan hierboven sprake is, moeten crisismaatregelen een effect ressorteren op zo kort mogelijke termijn. Teneinde een crisis (nationaal of internationaal) op de aardoliemarkt met succes te bestrijden (materie waarvoor het Bestuur Energie wel ten volle bevoegd is), zijn sinds de eerste oliecrisis van 1973 - 1974 een gamma aan instrumenten uitgewerkt, met name: Ø Inzicht in de markt Basis voor een crisisbeleid vormen een waaier van historische en actuele inlichtingen, voldoende gedetailleerd en door alle partijen aanvaard, die een beeld geven van de verschillende actoren, actief op de aardoliemarkt en van hun activiteiten. De Afdeling Petroleum van het Bestuur Energie beschikt vandaag de dag over de volgende inzichten: § § § § §
Een databank met de spelers op de Belgische aardoliemarkt; Een databank met de operationele benzinestations, inclusief hun kenmerken (via het Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten - FAPETRO); Een databank met de opslagplaatsen voor aardolie en aardolieproducten op Belgisch grondgebied; Een inzicht in de activiteiten op de Belgische aardoliemarkt via de maandelijkse en driemaandelijkse statistieken; Een opgave van de nationale voorraad aardolieproducten en zijn locatie.
20
Ø Het Nationaal Olie Bureau Overeenkomstig de NAVO richtlijnen moet iedere lidstaat in oorlogstijd een Nationaal Aardoliebureau (NOB – National Oil Board) oprichten, dat in verbinding staat met de aardolieinstellingen binnen de NAVO structuur . In het kader van het akkoord inzake een International Energy Program (IEP) zijn de lidstaten van het Internationaal Energie Agentschap verplicht in een nationale instantie te voorzien, i.e. de zgn. National Emergency Sharing Organisation – NESO, waarvan de bevoegdheden en taken uitdrukkelijk vermeld zijn in het akkoord. Het Koninklijk besluit van 11 oktober 198416 heeft gezorgd voor de creatie van één Nationaal Olie Bureau (NOB) dat belast is “met de permanente studie van ieder element betreffende de bevoorrading en het verbruik van petroleum; met de vaststelling van alle elementen zowel op nationaal als op internationaal vlak, die een aanwijzing kunnen vormen voor moeilijkheden in de bevoorrading; met het uitwerken en aan de minister of staatssecretaris voorstellen van alle maatregelen nodig om de verstoringen in de bevoorrading en de distributie op redelijke en evenwichtige wijze te milderen of uit te schakelen”. Het NOB staat onder de politieke bevoegdheid van de Minister of Staatssecretaris die energie onder zijn bevoegdheid heeft. Het dagelijks beheer van het NOB wordt verzekerd door de dienst Petroleum van het Bestuur Energie van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie. Het NOB wordt in voorbereiding van en op het ogenblik van een crisis bijgestaan door werkgroepen met experten uit de aardoliesector, uit de andere Besturen van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie en uit andere Federale Overheidsdiensten. Ø Wetgeving In de voorbije oliecrisissen werden tal van ministeriële besluiten uitgevaardigd voor de beperking van de vraag naar en regulering van het aanbod van aardolie. Deze ministeriële besluiten leiden vandaag de dag, in een geactualiseerde vorm, een slapend bestaat. De oefening tot actualisering van het crisisbeleid die de afdeling Petroleum begonnen was in oktober 2002 werd voortgezet in de eerste maanden van 2003. Een KB dat de prioritaire gebruikrs van aardolieproducten bepaald werd opgesteld en goedgekeurd door de Ministerraad van maart 2003.
16
Het Koninklijk besluit van 11 oktober 1984 houdende oprichting van een Nationaal Olie Bureau belast met de bevoorrading en de verdeling van aardolie en petroleumproducten.
21
Met de verschillende sectororganisaties en de houders van de verplichte voorraad werden verschillende bijeenkomsten georganiseerd om nieuwe en betere regels inzake de internationale en nationale toebedeling van voorraden en de inzet van de verplichte voorraad te definiëren. Een ontwerp van gentlemen's agreement werd, in samenspraak met de sector, uitgewerkt. De dreigende Irak-crisis en, enige tijd later, het aantreden van de nieuwe bewindsploeg legen de werkzaamheden rond dit thema tijdelijk stil. Door het plotse vertrek van Staatssecretaris Deleuze werd het KB inzake de prioritaire klanten van aardolieproducten uiteindelijk, ondanks akkoord in Ministerraad, nooit gepubliceerd.
Ø De nationale voorraad aan aardolie en aardolieproducten Zoals alle andere EU en IEA lidstaten beschikt België over een “noodreserve” aan aardolie en aardolieproducten. Ingevolge de wet- en regelgeving van het IEA en de EU dient deze reserve te voldoen aan bepaalde criteria inzake kwantiteit, samenstelling, beschikbaarheid, locatie, enz. De basis voor de huidige Belgische wetgeving wordt gevormd door het Koninklijk Besluit (KB) houdende verplichting inzake opslagmiddelen en opslag van aardolieproducten van 11 oktober 1971 (publicatie in Belgisch Staatsblad dd. 31 december 1971) dat gewijzigd werd door het KB van 1 juni 1976 17 en het KB van 15 oktober 199718. Met zijn wetgeving komt België tegemoet aan zijn plicht om de vigerende Europese Richtlijnen om te zetten naar Belgisch recht. 19 De EU wetgeving legt aan de Lidstaten op “om permanent een niveau voor de voorraden aardolieproducten te handhaven gelijk aan ten minste 90 dagen gemiddeld binnenlands verbruik per dag in het voorafgaande kalenderjaar” van elk van drie categorieën aardolieproducten, met name § Autobenzines en brandstoffen voor vliegtuigen (vliegtuigbenzines, brandstoffen voor straalvliegtuigen van het benzinetype), § Gasoliën, dieseloliën, kerosine (lamppetroleum of lampolie) en brandstoffen voor straalvliegtuigen van het kerosinetype, § Stookoliën. Ondanks het feit dat de Europese wetgeving vrij specifieke regels vastlegt voor de door de lidstaten aan te houden voorraad, zegt de Richtlijn niet op welke wijze een lidstaat dit alles dient te organiseren. Gebruik makend van deze vrijheid hebben alle EU lidstaten een eigen systeem voor het aanhouden van de reserves uitgewerkt. 17
KB van 1 juni 1976 tot wijziging van het KB van 11 oktober 1971 houdende verplichting inzake opslagmiddelen en opslag van aardolieproducten 18 KB van 15 oktober 1997 tot wijziging van het KB van 11 oktober 1971 houdende verplichting inzake opslagmiddelen en opslag van aardolieproducten. 19 Deze vigerende EU richtlijnen zijn met name de Richtlijn van de Raad van 20 december 1968 houdende verplichting voor de Lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden en de Richtlijn 98/93/EG van de Raad van 14 december 1998 tot wijziging van Richtlijn 68/414/EEG houdende verplichting voor de Lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden.
22
Grofweg kan men stellen dat er twee verschillende systemen bestaan: §
Het gedecentraliseerde systeem, waarbij een lidstaat zijn plicht om een nationale voorraad aan te houden doordelegeert naar de aardolie-industrie (raffinaderijen en invoerders);
§
Het gecentraliseerde systeem, waarbij een lidstaat een instantie opricht die in haar plaats verantwoordelijk is voor de minimumvoorraad en deze plicht invult door de aankoop van eigen voorraden en/of de reservering van hoeveelheden bij de aardoliemaatschappijen (de zogenaamde “tickets”).
België heeft, met zijn KB van 1971, gekozen voor een gedecentraliseerd systeem en zijn voorraadplicht doorgeschoven naar de importeurs en raffinaderijen.
IEA verplichting inzake een noodreserve aan aardolie en aardolieproducten Door middel van artikel 2 van het IEP agreement verplicht het IEA haar lidstaten om “voldoende noodvoorraden aan te houden om het verbruik ten minste 90 dagen zonder netto-invoer te kunnen voortzetten”. In tegenstelling tot de EU verplichting, waarbij het gemiddeld binnenlands gebruik als basis fungeert voor de berekening van de verplicht aan te houden hoeveelheid, is de IEA verplichting dus gebaseerd op het aantal dagen netto invoer. De IEA verplichting spreekt over “olie”, niet over specifieke producten of productcategorieën.
Het koninklijk besluit van 1971 dateert uit een periode waarin België nog beschikte over negen raffinaderijen. Met het huidige voorraadsysteem is de finale gebruiker bij crisis volledig aangewezen op de operationele voorraden van de raffinaderijen en de invoerders. Wanneer we rondkijken binnen de Europese Unie en de OESO, stellen we vast dat steeds meer landen, ook zij die over veel raffinaderijen en dus werkvoorraden beschikken, opteren voor een centraal orgaan dat de nationale voorraad beheert en in min of meerdere mate ruwe aardolie en afgewerkte aardolieproducten in eigendom aankoopt. Binnen Europa is Duitsland hierin de absolute kampioen met een opslagorgaan dat de volledige nationale voorraad beheert en meer dan 90% van deze hoeveelheden in eigendom heeft. Ook Nederland, een land met nochtans veel raffinaderijen en met de grootste concentratie opslagplaatsen van de EU op zijn grondgebied, heeft een dergelijke instantie, de Stichting COVA, met momenteel 43% van de Nederlandse nationale voorraad in eigendom. De Algemene Directie Energie is reeds lang de mening toegedaan, dat ook de Belgische eindgebruiker meer zekerheid bij crisis zou genieten indien België over een dergelijk orgaan zou beschikken. Bovendien zou de oprichting van een opslaginstantie een einde maken aan de marktverstorende werking van het huidige decentrale systeem en zou dit de Belgische markt toegankelijker maken voor nieuwkomers. 23
Naar aanleiding van het sectoroverleg dat in hoog tempo in 2002 door de afdeling Petroleum werd gevoerd en dat resulteerde in een ontwerp van wet voor discussie in de Ministerraad, werd eind 2002 door experten een rapport opgesteld naar de eventuele additionele kosten van een gewijzigd voorraadsysteem. De expertengroep, bestaande uit een inspecteur-generaal, een inspecteur van Financiën en de directeur van de afdeling Petroleum, leverde haar rapport af in 2003. Het rapport kwam tot de conclusie, dat, indien een centraal beheersorgaan de aankoop van afgewerkt aardolieproduct kan doen in een markt met normale prijzen, het semigecentraliseerde systeem inderdaad voor de eindgebruiker geen meerkost betekent. Ook voor dit dossier kwam de verdere bespreking op politiek niveau voorlopig tot een halt door de dreigende Irak-crisis, door het plotse vertrek van regeringspartner ECOLO uit de Regering, en, enige tijd later, door de verkiezingen en het opstarten van de nieuwe bewindsploeg. Het dossier werd in de herfst van 2003 afgetoetst met Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid Moerman en de beleidscel van de Premier. Op vraag van Minister Moerman startte de afdeling Petroleum in december 2003 het overleg met de sector weer op. Basis van het overleg was een nieuw voorstel van systeem dat door de administratie werd uitgewerkt en waarvoor aanvankelijk het Franse systeem model stond. Het overleg wordt gevoerd met de Belgische Petroleum Federatie, de Belgische Petroleum Unie, Brafco en BATO, de Belgische Vereniging van Depoteigenaars. De overlegbijeenkomsten zullen duren tot in de maand februari-maart 2004, waarna het dossier zal worden afgewerkt ter voorlegging aan de Ministerraad.
Ø Voorstel van Richtlijn inzake de minimumvoorraad aardolie en aardolieproducten In september 2002 lanceerde de Europese Commissie, in het kader van het Groenboek Energiebevoorradingszekerheid en de interne energiemarkt, een voorstel van richtlijn met betrekking tot de minimumvoorraden die de EU lidstaten moeten aanhouden. In dit voorstel van Richtlijn ambieert de Commissie een stijging van de minimumvoorraad van 90 naar 120 dagen, meer beslissingsrecht voor de Commissie over de nationale voorraden van de individuele lidstaten, de mogelijkheid om voorafgaand aan een breuk in de bevoorrading de hoeveelheden aan te wenden voor prijsdemping, enz. Teneinde de kwaliteit en de beschikbaarheid van de stocks te verhogen legt de Commissie in haar voorstel aan elke lidstaat de verplichting op om een centrale opslaginstantie op te richten die minimum 30% van de strategische stocks in eigendom heeft.
België deelt de betrachting van de Commissie om de kwaliteit, de beschikbaarheid en de geloofwaardigheid van de Europese veiligheidsvoorraden te verhogen. Eerder dan de minimumgrens op te trekken van 90 naar 120 dagen binnenlandse consumptie, zouden de regels betreffende welke hoeveelheden mogen worden meegerekend (al dan niet mengcomponenten, al dan niet vlottende stocks, enz) moeten worden verscherpt. 24
België gaat akkoord met het voorstel van de Commissie dat elke lidstaat een centraal opslagorgaan dient op te richten en dat dit orgaan een minimum hoeveelheid product en/of ruwe aardolie in eigendom dient te hebben. België is evenwel volledig gekant tegen het benutten van de minimumvoorraden voor prijsdemping (we stellen vast dat zelfs de OPEC via een aanpassing van de productiequota er niet in slaagt de marktprijs20 op aanzienlijke en duurzame wijze te beïnvloeden – de Europese stocks zijn in vergelijking met de OPEC volumes slechts een druppel op een hete plaat). De beslissing om over te gaan tot de inzet van de minimumvoorraden ten tijde van crisis moet zich op het nationale niveau blijven situeren.
Tijdens de plenaire zitting van het Europees Parlement van 23 september 2003 hebben de volksvertegenwoordigers het voorstel van richtlijn echter verworpen, in hoofdzaak omwille van de verhoging van de noodvoorraden van 90 naar 120 dagen dagelijks verbruik en omwille van de uitgebreidere bevoegdheden die de Commissie zich toeeigent om het interventieproces in werking te stellen. Aangezien ook de Lidstaten binnen de Raad van de Europese Unie verzet hadden aangetekend tegen het voorstel, heeft de Commissie beslist haar voorstel van richtlijn definitief in te trekken.
20
Wij wijzen hier tevens op de rol van de financiële markten (en dus van de speculanten) bij de prijsbepaling, en dit via de termijnmarkten en de dekkingsfondsen (« hedging funds »).
25
De prijs van aardolieproducten De Programma-overeenkomst In België is de prijs die de eindconsument voor het merendeel van zijn aardolieproducten betaalt geplafonneerd door een maximumprijs die berekend wordt via een methode vastgesteld in de zgn. Programma-overeenkomst. Deze overeenkomst, die afgesloten wordt tussen de federale overheid en de Belgische Petroleum Federatie, zag het levenslicht in 1974, na de oliecrisis van 1973-1974, en heeft als opzet om te grote prijsschommelingen op de Belgische markt veroorzaakt door de immer schommelende prijs op de internationale markt te vermijden. De beslissing van de OPEC, begin het jaar 2000, om de productie van de ruwe aardolie te beperken duwde de prijs van alle aardolieproducten de hoogte in en veroorzaakte een groot aantal prijsveranderingen op de Belgische markt, dit vooral door "jojo" bewegingen van de prijzen op de internationale markten. Teneinde deze "jojo" bewegingen te neutraliseren werd de berekeningswijze binnen de Programma-overeenkomst van alle producten grondig aangepast. Een herwerkte versie van de Programma-Overeenkomst werd afgesloten tussen de Federale Overheid en de Belgische Petroleum Federatie en werd van kracht op 1 mei 2001. In september en november 2001 en maart en november 2002 werden aan deze versie nog aanpassingen doorgevoerd. Jaar
Aantal prijsveranderingen
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
45 69 71 56 94 137 106 84 101
Elke werkdag berekent de Afdeling Petroleum van het Bestuur Energie de prijs van de afgewerkte producten (benzines, diesel, gasolie-verwarming, petroleumgassen en industriële brandstoffen) volgens de bepalingen van de Programma-overeenkomst op basis van de recentste dollarkoers, medegedeeld door de Europese Centrale Bank, en op basis van de laatste noteringen (in USD) van de diverse olieproducten op de internationale markt. De basiselementen voor de berekening van elk product zijn: de prijs op de internationale markten, omgerekend in euro, de distributiemarge, die de werkingskosten van de aardolieoperatoren voor de levering van het product vanaf de raffinaderij tot bij de eindgebruiker vertegenwoordigt, de kost voor de nationale voorraad, de accijnzen en de BTW.
26
Het resultaat, zonder BTW, is de dagprijs. Deze dagprijs wordt het nieuw officieel tarief indien aan de voorwaarden vermeld in de "Programma-overeenkomst" voldaan zijn. In de bijlagen aan dit document zijn de grafieken met de prijsevolutie van diesel, benzine 95 RON, gasolie, extra zware stookolie met 1% zwavel en LPG terug te vinden voor het jaar 2003.
Meer details terzake, inclusief de evolutie van de maximumprijzen, zijn te vinden op de website van de Algemen Directie Energie van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie. http://www.mineco.fgov.be
27
De kwaliteit van aardolieproducten v Productnormen Voor elk van de aardolieproducten op de Belgische markt bestaat een Belgische norm, die de eigenschappen waaraan het product dient te voldoen definieert. Product Gasolie-diesel
Belgische norm Belgisch Staatsblad NBN EN 590 18/04/2001, 6de KB dd. 18/10/2001, editie, april 2001 9/11/2001 Loodvrije benzine NBN EN 228 18/04/2001, 6de Idem editie, april 2001 Gasolie-verwarming NBN T52-716 19/10/2000 KB dd. 07/3/2001, 23/3/2001 Gasolie-verwarming extra NBN EN 590 18/04/2001, KB dd . 03/10/2002, 6de editie, april 2001 23/10/2002 Residuele brandstoffen NBN T52-717 19/10/2000 Idem LPG EN 589 17/4/2000 KB dd. 28/10/1996, 5/11/1996 Lampolie NBN T52-707 14/3/1994 KB dd. 19/6/1996, 07/12/1996 Monstername aan de pomp NBN T52-603 20/4/1995
BS
BS BS BS BS
Voor meer details inzake de Belgische normen: http://www.ibn.be (het Belgisch Instituut voor Normalisatie); inzake de vigerende wetgeving: http://www.mineco.fgov.be
v Controle van de aardolieproducten Het Fonds voor de analyse van aardolieproducten (Fonds d’Analyse des Produits Pétroliers FAPETRO) werd opgericht via het koninklijk besluit van 8 februari 1995 en is operationeel sinds 1996. Het Fonds houdt zich o.m. bezig met de controle van de benamingen, de eigenschappen en de gehalten aan chemische elementen van aardolieproducten (loodgehalte van benzine, zwavelgehalte van diesel, dampspanning, octaan- en cetaangetal, enz). Op dit moment is België binnen de EU het enige land dat op een dergelijke doorgedreven wijze de aardolieproducten die op de markt worden aangeboden controleert. Het Fonds is een samenwerking tussen de overheid en de aardoliesector. De analyseresultaten van het Fonds dienen een 95% betrouwbaarheid te garanderen. Hiertoe werkt FAPETRO samen met erkende laboratoria die de genomen monsters binnen de 24 uur na staalneming moeten analyseren en een eventuele tegenanalyse, bij niet-conforme analyseresultaten van het eerste staal, binnen de 48 uur na staalneming moeten uitvoeren. De steekproef is, zoals gezegd, zeer uitgebreid en omvat verdeelpunten die ad random door de computer worden geselecteerd. De steekproef is representatief voor de Belgische markt en dit zowel op het vlak van geografische spreiding, verdeling over de verschillende merken, aandeel type van station, als van het aandeel van de verschillende benzinetypes .
28
De financiële lasten van het Fonds zijn ten laste van de sector en worden geput uit de distributiemarge. In een eerste fase controleerde het Fonds enkel de kwaliteit van de producten in benzinestations.
Er werden in 2003 7.983 monsters genomen aan diverse pompen bij de publieke distributiepunten. Het lager aantal monsters in 2003 (7.983 tegenover 9.847 monsters in 2002) is te wijten aan het feit dat Fapetro sinds 1 september 2002 ook staalnemingen uitvoert bij pompen voor eigen gebruik. De genomen monsters werden gecontroleerd op conformiteit met de kwaliteitsnormen (dampspanning, zwavelgehalte, densiteit, enz.)
12000
627
Private pompen
Publieke pompen
10000
1532
Evolutie aantal stalen per jaar
9847
11970
7983
5799
4340
2000
2399
4000
8710
6000
10089
8000
0 1996
1997
1998
1999
29
2000
2001
2002
2003
De resultaten van de analyses tonen aan dat 290 (of 3,63%) van de onderzochte monsters niet voldeden aan de geldende reglementering. Dit betekent dus dat slechts 1 staal op 33 niet volledig conform de normen is. Dit is een duidelijke verbetering t.o.v. het vorige jaar en is terug in dezelfde grootorde als voor de periode 1998-2000, waar het streefdoel van minder dan 5% slechte stalen eveneens bereikt werd. Op 1 september 2002 werd gestart met de controle van de kwaliteit van de aardolieproducten bij de pompen voor eigen gebruik. Aan deze stap ging een voorbereiding vooraf die reeds aanving in 2001 en die er in hoofdzaak uit bestond de pompen voor eigen gebruik op het Belgische grondgebied te lokaliseren en op te nemen in een databank. Voor de oprichting van deze databank werd in eerste instantie beroep gedaan op de gegevens die beschikbaar waren bij de diverse stads- en gemeentebesturen. Nadien werd tevens en consultancy firma ingeschakeld. In 2003 heeft Fapetro deze databank verder uitgewerkt. Alle verkregen adressen werden aangeschreven teneinde meer gedetailleerde gegevens te verkrijgen. Momenteel omvat het bestand 8.117 adressen, waarvan Fapetro momenteel zeker is van 3.813 adressen in Vlaanderen en 1.244 adressen in Brussel en Wallonië. Hier kunnen dus reeds controles uitgevoerd worden. Een deel moet nog verwerkt worden. Dit werk vraagt echter de nodige tijd, maar zal in 2004 verder gezet worden. Daarnaast is het Bestuur Economische Inspectie begonnen met bij de leveranciers de lijsten van hun klanten te vragen. Dit zal bijkomende adressen opleveren. Waarschijnlijk vertegenwoordigt het huidige adressenbestand van Fapetro slechts ongeveer 20% van het totaal aantal pompen voor eigen gebruik. Er zal dan ook nagegaan worden hoe de overige adressen bekomen kunnen worden.
In 2003 werden er 1.532 stalen genomen bij de private pompen. Het betrof hier vooral monsters gasolie (1.461 van de 1.532 stalen, ofwel 95,37% van het totaal aantal stalen). De volgende tabel geeft een overzicht van de analyseresultaten bij de pompen voor eigen gebruik. Analyseresultaten pompen voor eigen gebruik Brandstof Euro 95 Super+ 50S Super 50S Gasolie 50S Totaal
Aantal genomen stalen 32 39 0 1461 1532
30
Aantal slechte resultaten 11 12 0 171 194
% 34,38% 30,77% 0% 11,70% 12,66%
Op het eerste zicht is dit een veel slechter resultaat dan vorig jaar (12,66% slechte stalen in 2003 tegenover 7,02% in 2002). Er dient evenwel opgemerkt te worden dat in 2002 er van de 627 genomen stalen er 568 stalen gasolie en slechts 1 staal gasolie 50S waren, terwijl er in 2003 er enkel nog gasolie 50S gecontroleerd werden. Van de 171 niet-conforme stalen waren er 152 in overtreding voor het zwavelgehalte. In wezen zijn de resultaten dus zeker zo goed als het vorige jaar. Bovendien is er een dalende tendens van het aantal negatieve stalen (11,14% slechte stalen in het vierde kwartaal tegenover 13,69 % in het eerste kwartaal).
Aangezien de verplichte heffingen uitgebreid werden tot de gasolie verwarming, is het dan ook evident dat deze geïnde bedragen aangewend worden voor de controle van de kwaliteit van de gasolie verwarming. Het Beheerscomité van Fapetro heeft tijdens de vergadering van 25 juni 2003 beslist om een werkgroep op te richten ter voorbereiding van deze controle. Deze technische werkgroep kwam een eerste maal samen op 14 juli 2003. Een tweede vergadering had plaats op 16 september 2003. Tijdens deze vergadering waren tevens de labos uitgenodigd. Volgende problemen dienden behandeld te worden : -
-
het uitwerken van een norm voor de bemonstering van gasolie verwarming. Momenteel bestaat er enkel een norm voor de bemonstering van een camion met toploading. Deze norm moet aangepast en uitgebreid te worden. de bepaling van de plaats van de staalname. het uitwerken van een samenwerkingsakkoord tussen Fapetro en de Dienst Metrologie. Fapetro zal de Dienst Metrologie helpen met de controle van de temperatuurgecorrigeerde tellers bij de publieke verdeelpunten. De chauffeurs van Fapetro zullen hiervoor wel een bijkomende opleiding moeten krijgen. Als tegenprestatie zal de Dienst Metrologie monsters van leveringen gasolie in bulk nemen. het opstellen van de categorieën voor de testen van de gasolie verwarming. dienen de genomen stalen vergoed te worden en zo ja aan welke prijs?
Er werd reeds een consensus bereikt voor de plaats van monstername. De monsterneming zal gebeuren op de volgende plaatsen : aan de uitgang van het depot; op de weg; bij levering aan de eindverbruiker; op aanvraag van de cliënt; aan de pomp. Teneinde een zo efficiënt mogelijke controle te verkrijgen dienen de 5 verschillende mogelijkheden benut te worden. Voor wat de staalneming aan de pomp betreft kan dezelfde methode gevolgd worden als voor de andere staalnames bij de publieke en private verdeelpunten.
31
Voor de vier andere vormen van controles zijn verschillende manieren mogelijk : ofwel via een bypass of een adaptor na de teller of op de tank van de cliënt. Dergelijke toestellen zijn beschikbaar op de markt. ofwel staalneming via een darm van de camion in een bus. Er werd naar meerdere maatschappijen een schrijven gestuurd met de vraag of ze dergelijke toestellen hebben en wat de kostprijs is. Daarnaast werd aan de labos gevraagd een voorstel in te dienen betreffende de lijst van categorieën van karakteristieken die dienen geanalyseerd te worden. Deze twee onderwerpen zullen tijdens de eerstvolgende vergadering van de technische werkgroep in 2004 besproken worden. Dit alles zal tenslotte leiden tot een nieuwe norm voor de monsterneming van de gasolie verwarming.
Meer gedetailleerde gegevens zijn te verkrijgen op de website van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie. Website : http://www.mineco.fgov.be
32
Een sociaal Fonds voor de sector gasolie-verwarming
Dit project, in de vorige legislatuur opgestart door de afdeling Petroleum en, op vraag van Minister van Economie Picqué, verder uitgewerkt, vertrekt van de idee, dat iedere burger, hoe rijk of arm ook, recht heeft op verwarming. De sectoren elektriciteit en aardgas hebben, in de schoot van het ControleComité voor Elektriciteit en Gas (CCEG) sedert tientallen jaren een structureel beleid uitgewerkt met sociale maatregelen voor de sociaal minst of minder begunstigden. Voor de consument van gasolie-verwarming zijn soortgelijke maatregelen, met uitzondering van de punctuele actie van de “energiecheques”, door de politieke wereld opgelegd aan de sector, niet beschikbaar. Er wordt voorgesteld om, in analogie met de sociale maatregelen uitgewerkt door de aardgassector, een sociaal fonds op te richten voor en door de sector gasolie-verwarming. Dit fonds zou zich op middellange termijn en met prioriteit te geven aan de maatregelen uit de twee eerste punten bekommeren om ¨ Een aanbod van een gratis hoeveelheid gasolie-verwarming voor de sociaal minst begunstigden; ¨ De toekenning van een tijdelijke korting i.g.v. een tijdelijke en abnormale stijging van de prijs; ¨ Het treffen van maatregelen inzake de toeslag voor kleine leveringen; ¨ De introductie van het mechanisme van de gespreide betaling. In 2002 werden terzake twee nota’s opgesteld. Een eerste tekent de krachtlijnen van een dergelijk Fonds uit en werd overgemaakt aan Minister Picqué. Een tweede nota, opgesteld op zijn vraag, analyseert vooreerst de sociale maatregelen in de sectoren gas en elektriciteit. Het document gaat meer in detail inzake de categorieën en het aantal sociaal minder begunstigden die van de verschillende maatregelen zouden kunnen genieten, de praktische organisatie van de maatregelen, e.d. Ideale partner voor dit project binnen de wereld van de sociale zekerheid is de Kruispuntbank Sociale Zekerheid (KSZ). Eerste besprekingen met deze instantie werden reeds gevoerd. Het project werd eind 2002 voorgelegd aan de federaties van de aardoliesector, maar was toen niet aanvaardbaar voor de Belgische Petroleum Federatie. Bij het aantreden van de nieuwe regering (herfst 2003) heeft de Belgische Petroleum Federatie te kennen gegeven toch vragende partij te zijn voor een dergelijk fonds.
33
Leefmilieuaspecten Luchtkwaliteit Motorbrandstoffen Sinds 1 januari 2000 verbiedt de Europese Richtlijn 98/70/EG gelode benzine binnen de grenzen van de Europese Unie. Daarnaast legt deze Richtlijn strenge beperkingen op aan de milieuspecificaties van diesel en alle kwaliteiten van benzine (beperkingen m.b.t. de vluchtigheid en het zwavel- en benzeengehalte (een kankerverwekkende substantie). Dezelfde richtlijn beperkt het zwavelgehalte in motorbrandstoffen tot 50 mg/kg, vanaf 1 januari 2005 en beperkt het gehalte aan benzinearomaten tot 35%. De Europese Commissie laat de individuele lidstaten toe om, indien gewenst, unilateraal en vroeger dan 2005 maatregelen te treffen om zwavelarme motorbrandstoffen fiscaal te promoten. In de voorgaande legislatuur heeft de Belgische Regering besloten om effectief op de nieuwe normen te anticiperen. Het KB van 29 oktober 2001, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 1/11/2001, heeft aanleiding gegeven tot een reeks uitvoeringsbesluiten van de Federale Overheidsdienst Financiën, waarbij trapsgewijs de accijnzen op de gasolie-diesel voor wegvoertuigen met een zwavelgehalte van 350 ppm en benzine 98 RON zijn verhoogd. Tegelijkertijd verscheen op de markt een diesel met laag zwavelgehalte en een benzine 98 RON met laag zwavel- en aromatengehalte.
Reeds in de loop van 2003 kon uit de controles van FAPETRO worden opgemaakt, dat sommige merken benzine 95 RON 50 mg/kg verkochten ondanks de afwezigheid van een fiscale stimulans.
Richtlijn 2003/17/EG wijzigt richtlijn 98/70/EG door vanaf 1 januari 2005 de beschikbaarheid van diesel en benzines met een zwavelgehalte van maximum 10 mg/kg (ppm), de zgn. zwavelloze motorbrandstoffen, op het Europese grondgebied te verplichten. Zodoende zullen vanaf 1/1/2005 nog 2 dieselkwaliteiten toegelaten zijn (deze met een zwavelgehalte van maximum 50 mg/kg en de zgn. zwavelloze diesel) én nog 4 soorten benzine benzine van 95 octaan en van 98 octaan met voor elke kwaliteit een benzine met 50 mg/kg zwavel en een zwavelloze versie.. Vanaf 1 januari 2009 zullen enkel nog zwavelloze motorbrandstoffen in de Europese Unie mogen verkocht worden. Aan voertuigen die na 1 januari 2005 worden verkocht, zullen nog strengere emissienormen worden opgelegd. Nieuwe katalysatoren zullen op een nog efficiëntere wijze de uitlaatgassen zuiveren en zo leiden tot een vermindering van de uitstoot van roetdeeltjes en stikstofoxide. Aangezien zwavel schade toebrengt aan de katalysatoren van voertuigen, zullen de zwavelloze brandstoffen zorgen voor een beter en duurzamer werking van deze toestellen. Aangezien de nieuwe Europese normen die rekening houden met de nieuwe eisen van richtlijn 2003/17/EG pas in januari 2004 gepubliceerd zijn, kon de procedure tot omzetting van die richtlijn onmogelijk in 2003 worden opgestart. 34
De afschaffing van benzine met loodvervanger Ingevolge het koninklijk besluit van 30 november 2003 is de verkoop van benzine met loodvervanger niet meer toegestaan. Twee argumenten pleitten ten voordele van die afschaffing: Ø het product vertegenwoordigt nog slechts 3% van de totale benzineverkoop; Ø de testresultaten van het Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten tonen aan, dat dit soort benzine in bijna 10% van de staalnemingen afwijkingen vertoont op het vlak van het einddistillatiepunt en het vlampunt. Van alle aardolieproducten die het Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten heeft onderzocht, respecteert deze motorbrandstof het minst de opgelegde specificaties. Gasolie-verwarming
In 2002 verscheen een nieuw KB dat “gasolie-verwarming extra” introduceert. Deze brandstof, die beantwoordt aan de technische specificaties van gasolie wegvervoer (i.e. diesel) zoals de norm NBN EN 590 voorschrijft en dus een zwavelgehalte heeft van 50 ppm i.p.v. 2000 ppm, biedt de gebruiker van gasolie-verwarming, en dan in het bijzonder de eigenaar van een condensatieketel, een alternatief voor de traditionele gasolie-verwarming. Het product is, gezien de afwezigheid van fiscale stimuli, duurder dan het traditionele product, maar garandeert een betere verbranding in de brander en is milieuvriendelijker. Omdat gasolie-verwarming “extra” in principe een diesel is, moet het product fiscaal als een gasolie-verwarming beschouwd worden en wordt het bijgevolg gekleurd. Begin augustus 2003 verhoogt de regering de energiebijdragen en accijnzen op de aardolieproducten. De traditionele gasolie-verwarming ziet zijn energiebijdrage verhoogd met 60%. De energiebijdrage op aardgas daalt, daarentegen, met 5%. Na protest vanwege de sector wordt beslist om de bijdrage op de gasolie-verwarming “extra” geleidelijk te verminderen om na een periode van 4 jaar de fiscale neutraliteit tussen de huisbrandolie “extra” en aardgas te herstellen.
Bodemkwaliteit Bofas (Fonds voor de bodemsanering van benzinestations) Dit project tot oprichting van een Fonds voor bodemsanering van benzinestations werd aangevat in 1996 en heeft als opzet de uitbaters van benzinestations financieel te helpen bij de benodigde investeringen voor bodemsanering en grondwaterbescherming. Het project loopt tussen de verschillende beroepsfederaties van de aardoliesector, de drie Gewesten en de dienst Aardolie van de Algemene Directie.
35
Op 12 januari 2001 keurde de federale Ministerraad het voorontwerp van wet “houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitvoering en de financiering van de bodemsanering van tankstations” goed en gaf toelating om het advies van de Raad van State te vragen binnen de maand. Eind oktober 2001 stelt de Raad van State evenwel, dat het samenwerkingsakkoord niet strookt met de regels inzake de respectievelijke bevoegdheden van de federale overheid en de gewesten. In 2002 wordt daarom gezocht naar een alternatieve financieringsformule, of naar een juridische formule, die het probleem van de bevoegdheidsverdeling oplost. De nieuwe tekst i.v.m. Bofas, opgesteld na consultatie met drie grondwetspecialisten, geeft een juridisch antwoord op het advies van de Raad van State. Dit nieuwe voorontwerp van wet wordt goedgekeurd op de federale Ministerraad van 23 oktober 2002. In 2OO3 neemt BOFAS met succes alle stappen van de federale en regionale parlementaire procedures. De respectievelijke goedkeuringsdata zijn: § § § §
2O december 2002 voor het Brussels Hoofdstedelijk gewest (BS 26.02.2003); 15 mei 2003 voor het Waalse Gewest (BS 10.07.2003); 18 juli 2003 voor het Vlaamse Gewest (BS 19.08.2003); 26 augustus 2003 voor het federale niveau (BS 29.09.2003)
Gezien alle wettelijke niveaus het samenwerkingsakkoord goedgekeurd zijn, wordt er eind 2003 werk gemaakt van het opstellen van een erkenningdossier voor een Bofasfonds. Er wordt verwacht dat het Fonds tijdens het eerste trimester van 2004 erkend wordt door de Interregionale Bodemsaneringscommissie (IBC). Eens erkend, kan het Fonds operationeel worden en de saneringsaanvragen van de benzinestations behandelen en uitvoeren. PREMAZ België telt circa 750 000 ondergrondse gasolietanks waarvan een groot deel (nl. de metalen reservoirs) onderhevig zijn aan slijtage door corrosie en dus ook aan het risico van lekken en bodemverontreiniging. Teneinde onderzoek te verrichten naar o.m. de dichtheid en de corrosiviteit van de reservoirs en een efficiënt preventiebeleid uit te werken, werd in december 1998 PREMAZ (‘PREventie MAZout’) opgericht als een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en sociaal oogmerk. Opzet van dit proefproject is om op een neutrale en globale wijze stappen te ondernemen om de risico’s op vervuiling door lekkende ondergrondse gasoliereservoirs te voorkomen. Het project kent vele partners waaronder de autoriteiten van de drie gewesten, gemeentelijke en provinciale overheden, diensten met zeer uiteenlopende bevoegdheden (water, bodem, afval, verontreinigingspreventie , ..), waaronder de afdeling petroleum van de Algemene Directie Energie, producenten en verdelers van water, de aardoliesector en de verzekeringswereld. In het kader van het project zijn verschillende groepen van deskundigen actief geweest rond thema’s als de constructie- en plaatsingsnormen voor opslagtanken, de technieken voor typering en sanering van verontreiniging, de beveiligingssystemen tegen het overvullen van de 36
tanken en verschillende juridische aspecten. Voor de coördinatie tussen deze werkgroepen werd steeds gezorgd door de Algemene Directie Energie. Premaz heeft ondertussen zijn eindverslag over het proefproject gepubliceerd. De diverse beroepsverenigingen van de verdelers van brandstoffen, met uitzondering van de Belgische Petroleum Federatie hebben met het Vlaams Gewest een milieubeleidsovereenkomst (MBO)afgesloten waarbij de sanering van de bezoedeling te wijten aan lekkende gasolietanks geregeld wordt. Deze sanering zou uitgevoerd worden door een Fonds (analoog aan Bofas (supra)). Dit Fonds moet beschouwd worden als een solidariteitsfonds van en voor de aardoliegebruikers. In tegenstelling tot Bofas, waar de helft van de bijdragen door de sector zelf dient geleverd te worden, zijn de kosten voor de werking hier volledig ten laste van de gebruiker. Teneinde een effectieve en correcte inning van de verschuldigde bijdragen mogelijk te maken zouden deze in de Programma-Overeenkomst ingeschreven worden. Ter uitvoering van de MBO wordt in 2003 een werkgroep opgericht samengesteld uit vertegenwoordigers van de gasoliesector, de Afdeling Aardolie en twee consultants. Deze beperkte werkgroep heeft als taak de krijtlijnen van het toekomstig Fonds uit te tekenen.
Biobrandstoffen In het kader van de diversificatie van energiebronnen en het behoud van de economische activiteit in geval van een aardoliebevoorradingscrisis heeft de Europese Commissie een actieplan uitgewerkt met als opzet om tegen 2020 20% van de diesel en benzines in de transportsector te vervangen door substitutieproducten. Volgens de Europese Commissie dienen slechts drie opties zich aan om deze doelstelling te realiseren: biobrandstoffen (reeds beschikbaar in sommige lidstaten), aardgas (op middellange termijn) en brandstofcellen (op langere termijn). De biobrandstoffenstrategie is gebaseerd op twee richtlijnen : ·
Richtlijn 2003/30/EG, gepubliceerd op 8 mei 2003, streeft ernaar het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare motorbrandstoffen in het transport te stimuleren. Zij bepaalt indicatieve doelstellingen (dus geen afdwingbare) die erin bestaan dat de biobrandstoffen einde 2005 ten minste 2% van de verkoop van de motorbrandstoffen zouden bedragen en in 2010 zelfs 5,75% zouden halen.
·
Richtlijn 2003/96/EG van 27 oktober 2003 herstructureert het communautair kader van de taxatie van energieproducten en van elektriciteit. Zij geeft de lidstaten de mogelijkheid lagere accijnzen toe te passen op zuivere of gemengde biobrandstoffen wanneer die worden aangewend voor verwarming of als autobrandstof (biobrandstoffen kosten ongeveer 300 euro per 1000 liter meer dan klassieke brandstoffen).
Eind februari 2004 beslist de federale regering op de Ministerraad te Gemblours om tegen 1/1/2005 een biobrandstof op de markt beschikbaar te hebben. De Minister van Leefmilieu wordt gevraagd de richtlijn om te zetten. De Minister van Financiën wordt belast met het uitwerken van een kader dat een fiscale promotie van biobrandstoffen mogelijk maakt 37
Temperatuurcompensatie Hoewel alle accijnzen en taksen verrekend worden op hoeveelheden aan 15°C gebeurde de facturatie en de levering, zowel in de distributie als bij de eindgebruiker aan omgevingstemperatuur. Indien de gebruikte eenheid een massa (bijvoorbeeld kg) zou zijn, zou dit geen probleem vormen. Massa’s zijn namelijk temperatuuronafhankelijk waardoor de verhandelde hoeveelheden niet veranderen bij temperatuursschommelingen. Spijtig genoeg gebeuren de leveringen van alle petroleumproducten (met uitzondering van de residuele brandstoffen) in liter, en die zijn wel temperatuurafhankelijk. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van het KB van 21/11/200121 had de verdeler de keuze om aan de eindconsument te leveren bij omgevingstemperatuur of bij 15°C. Werd de levering uitgevoerd bij 15°C dan moest dit vermeld worden op het ticket. Leveringen bij omgevingstemperatuur hadden tot gevolg dat er een verschil kon ontstaan tussen de bestelde en de bekomen hoeveelheid en dit zowel bij de verdeler als de eindconsument. Het volume van een product geleverd in een tankwagen of in een particuliere tank kan immers verminderen wanneer de temperatuur in de tankwagen of de tank lager is dan in het depot of de tankwagen. Ook in omgekeerde richting kan dit fenomeen van volumewijziging zich voordoen, in functie van het seizoen, de locatie van de tank (onder- of bovengronds) en de temperatuur van het product in het depot of de tankwagen. Met de inwerkingtreding van dit besluit wordt bekomen dat levering bij 15°C verplicht wordt en dus dat de geleverde hoeveelheden overeenstemmen met de bestelde hoeveelheden. Depots en tankwagens dienen uitgerust te worden met een temperatuurcompensator die het volume in functie van de temperatuur compenseert. Hoewel de administratie van mening is, dat voor een faire marktwerking temperatuurcompensatie moet worden toegepast in de ganse distributieketen, is het KB niet van toepassing: - voor leveringen via tankschepen aan een vaste opslagplaats en omgekeerd omdat het gebruik van pompen met groot debiet door correct werkende temperatuurcompensatoren onmogelijk is, - voor leveringen via tankwagen per gewicht, - voor leveringen vanuit de benzinestations, omdat het aantal pompen te hoog is en door de onvoldoende concurrentie tussen de bouwers van temperatuurcompensatoren. Gezien het feit, dat deze maatregel aanzienlijke investeringen vraagt, wordt ze trapsgewijs ingevoerd, rekening houdend met de aard van de installatie (depot, tankwagens) en de ouderdom van de tankwagens. Nochtans is het nu reeds te voorzien dat het KB zal moeten uitgebreid worden naar de leveringen aan de pomp van de benzinestations.
21
Koninklijk besluit van 21/11/2001 tot vaststelling van bijzondere regels inzake de aanduiding van de hoeveelheid bij het op de markt brengen van sommige motorbrandstoffen in bulk (BS dd. 15/12/2001).
38
.. .. .. .. ..
III. Gegevenstabellen De hierna volgende tabellen vormen de petroleumbalans 2003. De gegevens die aan de basis van de tabellen liggen zijn afkomstig van de maandelijkse en driemaandelijkse statistieken die de Belgische aardolieoperatoren in het kader van het KB van 3 maart 1986 leveren aan het Nationaal Instituut voor de Statistiek.
39