AARD, OMVANG EN EFFECTEN VAN VERPLAATSEN BEDRIJFSACTIVITEITEN NAAR HET BUITENLAND IN
OPDRACHT VAN HET M INISTERIE VAN E CONOMISCHE Z AKEN
Utrecht, 12 november 2004
Huub Haverhals René Barendrecht Ruurd Jansen Sophieke Kappers Luddo Oh Marieke de Wal
AARD, OMVANG EN EFFECTEN VAN VERPLAATSEN BEDRIJFSACTIVITEITEN NAAR HET BUITENLAND IN
OPDRACHT VAN HET M INISTERIE VAN E CONOMISCHE Z AKEN
INHOUD 1.
SAMENVATTING................................................................................ 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
2.
DOELSTELLING EN GEHANTEERDE DEFINITIE VOOR HET ONDERZOEK ........................................................................... 1 O NDERZOEKSOPZET ....................................................................... 1 D E OMVANG VAN VERPLAATSING ...................................................... 2 V ERSCHILLEN TUSSEN SECTOREN ..................................................... 4 V ERPLAATSTE ACTIVITEITEN EN REGIO ’ S WAARNAAR VERPLAATST WORDT ........................................................................................ 5 K ARAKTERISTIEKE KENEMERKEN VAN BEDRIJVEN DIE VERPLAATSEN ............................................................................... 6 E FFECTEN EN ERNST VAN DE VERPLAATSINGEN ................................... 7
A ANLEIDING ONDERZOEK ............................................................. 10 D OELSTELLING ............................................................................. 11 V RAAGSTELLING .......................................................................... 11 D EFINITIES VERPLAATSEN VAN BEDRIJFSACTIVITEITEN .......................12 V ERBAND VAN VERPLAATSINGEN MET INVESTERINGEN EN WERKGELEGENHEID ...................................................................... 13
GEVOLGDE WERKWIJZE ...................................................................14 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
4.
A ANLEIDING ,
OPZET ONDERZOEK ........................................................................ 10 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
3.
Blz.
A ANPAK ......................................................................................14 V ASTSTELLEN TE ONDERZOEKEN SECTOREN .......................................14 S TEEKPROEF OPZET TELEFONISCHE ENQUÊTE .................................... 15 O NDERZOEKSVERANTWOORDING ................................................... 16 R ESPONS EN N ON - RESPONS ........................................................... 17
BELANGRIJKSTE BEVINDINGEN ...................................................... 20 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
I NLEIDING ................................................................................. 20 A ARD EN OMVANG VAN DE VERPLAATSING ....................................... 20 V ERPLAATSING NAAR REGIO .......................................................... 27 K ARAKTERISTIEK VAN DE BEDRIJVEN DIE VERPLAATSEN ...................... 31 M OTIEVEN EN ERVARINGEN ............................................................ 33 E FFECTEN VOOR DE WERKGELEGENHEID VAN VERPLAATSING .............. 36
4.7 5.
S ECTOR : ICT- BEDRIJVEN ...............................................................43 S ECTOR : MEUBEL ........................................................................ 47
S ECTOR : TEXTIEL, KLEDING EN LEER ............................................... 50 S ECTOR : MACHINEBOUW , ELEKTRO EN TRANSPORTMIDDELEN ..............54 S ECTOR : METAAL ..........................................................................58 S ECTOR : AARDOLIE , CHEMIE , RUBBER EN KUNSTSTOFFEN .................. 62 S ECTOR : H OUT EN PAPIER ............................................................ 67
SECTOREN WAAR VERPLAATSING AL ENIGE TIJD SPEELT EN BEPERKT TOENEEMT ........................................................................ 71 7.1 7.2 7.3 7.4
8.
................................ 40
SECTOREN WAAR VERPLAATSING AL GERUIME TIJD SPEELT EN IN STERK TOENEMENDE MATE .................................................. 50 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
7.
VERPLAATSEN : EFFECTEN EN PERSPECTIEF
SECTOREN WAAR VERPLAATSING SINDS KORT SPEELT EN IN STERK TOENEMENDE MATE .............................................................43 5.1 5.2
6.
H ET
S ECTOR : S ECTOR : S ECTOR : S ECTOR :
B ANKEN EN VERZEKERINGEN ............................................. 71 V OEDINGS - EN GENOTSMIDDELEN ...................................... 74 U ITGEVERIJEN EN DRUKKERIJEN .........................................77 V ERVOER ...................................................................... 80
SECTOREN WAAR VERPLAATSING BEDRIJFSACTIVITEITEN NAAR HET BUITENLAND BEPERKT SPEELT.......................................83 8.1
S ECTOR : P OST
EN
T ELECOM ...........................................................83
BIJLAGE: BEGRIPPENLIJST .......................................................................85
1.
SAMENVATTING
1.1
A ANLEIDING ,
DOELSTELLING EN GEHANTEERDE DEFINITIE VOOR HET ONDERZOEK
Het Nederlandse bedrijfsleven wordt in toenemende mate geconfronteerd met internationale ontwikkelingen die van grote invloed zijn op zijn omvang en functioneren. Eén van die ontwikkelingen is het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten uit Nederland naar het buitenland. Als gevolg daarvan komen maatschappelijke en politieke vragen op over de aard, de omvang en de betekenis van verplaatsing. Vanuit dit perspectief heeft de overheid, in het bijzonder het Ministerie van Economische Zaken, behoefte aan meer informatie over deze internationale ontwikkeling. Doelstelling van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen in de aard, de omvang en de achtergrond en motieven van het verplaatsen van activiteiten door in Nederland gevestigde bedrijven, bij voorkeur onderbouwd met harde gegevens. Ten behoeve van het onderzoek is een eenduidige definitie van ‘verplaatsen van bedrijfsactiviteiten’ noodzakelijk: ‘het door een in Nederland gevestigd bedrijf verplaatsen van bedrijfsactiviteiten buiten Nederland ter vervanging van activiteiten in Nederland door het uitbesteden aan een derde partij of het doen van directe buitenlandse investeringen. Het gaat bij directe buitenlandse investeringen met name om vervangingsinvesteringen van activiteiten die in Nederland worden uitgevoerd en niet om uitbreidingsinvesteringen op de lokale (buitenlandse) markt’. 1.2
O NDERZOEKSOPZET
Als vertrekpunt is de sector SWOT-studie gehanteerd, die eerder door Berenschot voor het Ministerie van Economische Zaken werd verricht. Vanuit de SWOT is bepaald in welke sectoren het thema verplaatsen naar het buitenland het meest actueel is. De gekozen twaalf sectoren met een totale werkgelegenheid van 1,6 miljoen fte (fulltime equivalent) zijn vervolgens verder afgebakend door bedrijven met minder dan 20 werknemers uit te sluiten. Hierdoor is de scope vastgesteld op 1,1 miljoen fte en circa 11.624 bedrijven. In deze sectoren is een telefonische enquête uitgevoerd waaraan 2.106 bedrijven hebben deelgenomen. Daarnaast heeft deskresearch plaatsgevonden, zowel integraal als per sector. De enquête en deskresearch resultaten zijn vervolgens uitgediept door het houden van interviews met directeuren uit groot-, midden- en kleinbedrijf. Uit de interviews zijn achterliggende motieven duidelijk geworden. Ook is inzicht in de context van de markten ontstaan. Bovendien zijn verwachtingen ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen geïnventariseerd. Om representatieve uitspraken over sectoren te kunnen doen is een disproportioneel gestratificeerde steekproef uitgevoerd. De populatie binnen de onderzoeksscope is ingedeeld in clusters, op basis van branche en grootteklasse. Binnen elk cluster is een steekproef getrokken. Het onderzoek is via een telefonische enquête uitgevoerd onder directeuren, om maximale respons en betrouwbaarheid te bereiken. Tevens is het onderzoek uitgevoerd op vestigingsniveau van de bedrijven, zodat het ten eerste Nederlandse werkgelegenheid (niet mede buitenlandse werkgelegenheid) en ten tweede de betrouwbaarste inzichten van de respondent betreft.
1
De steekproef is achteraf herwogen naar sector en grootteklasse. Het databestand is geanalyseerd op non-respons analyse, ‘rechte tellingen’, correlaties, ratio’s en kruistabellen. Wij hanteren een betrouwbaarheidsinterval van 95% (dat betekent dat de kans 95% is dat de verkregen uitkomsten vergelijkbaar zijn met de uitkomsten uit een andere steekproef uit dezelfde populatie) en een betrouwbaarheidsmarge van circa 5% (dit betekent dat bijvoorbeeld bij een score van 50%, de werkelijke waarde ergens tussen de 45% en 55% zal liggen). De uitkomsten van de enquête zijn getoetst met de uitkomsten van de deskresearch studie en de gehouden interviews. 1.3
DE
OMVANG VAN VERPLAATSING
Uit het onderzoek blijkt dat het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten in de afgelopen jaren al geruime tijd plaatsvindt en ook in de toekomst door zal blijven gaan. 1.3.1 Het gemiddelde percentage bedrijven dat verplaatst, bedraagt bijna 10% (9,7%), maar verschilt per sector Van de onderzochte bedrijven binnen de scope van het onderzoek heeft circa 10% de afgelopen tien jaar activiteiten naar het buitenland verplaatst. Hierbij geeft circa 2% van de onderzochte bedrijven aan dat zij het afgelopen jaar activiteiten hebben verplaatst, circa 4% heeft dit in de afgelopen drie jaar gedaan en eveneens circa 4% heeft dit in de jaren daarvoor tot tien jaar geleden uitgevoerd. Daarnaast geeft 6% van de onderzochte bedrijven aan het komende jaar van plan te zijn activiteiten te verplaatsen. Vrijwel al deze bedrijven hebben nog niet eerder activiteiten verplaatst. Hoewel een beperkt aantal bedrijven ervaring heeft met verplaatsen, is er, op een tijdschaal van tien jaar, sprake van een stijging van het aantal bedrijven dat bedrijfsactiviteiten verplaatst. Cumulatieve verplaatsing (in % van aantal bedrijven) 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Nee, niet van plan Ja, binnen nu en 12 maanden van plan Ja, in het afgelopen jaar verplaatst Ja, in de afgelopen 3 jaar verplaatst Ja, in de afgelopen 10 jaar of langer verplaatst
Ja, in de afgelopen 3 jaar verplaatst
Ja, in het afgelopen jaar verplaatst
Ja, binnen nu Nee, niet van en 12 plan maanden van plan
Ja, in de afgelopen 10 jaar of langer verplaatst
Figuur 1.1 Cumulatieve verplaatsing in percentage van aantal bedrijven.
Het merendeel van de Nederlandse bedrijven heeft de afgelopen tien jaar echter geen activiteiten verplaatst en is ook niet van plan dit in de komende twaalf maanden te gaan doen (dit geldt voor 84% van de onderzochte bedrijven binnen de scope van het onderzoek).
2
De belangrijkste reden die bedrijven noemen om niet te verplaatsen, is dat de activiteiten locatiegebonden zijn (circa 39% van de bedrijven die niet verplaatsen geeft dit aan als doorslaggevende reden). 1.3.2 Een toename in de tijd van aantal sectoren, aantal bedrijven en gemiddelde omvang Verplaatsen van bedrijfsactiviteiten is in de afgelopen jaren toegenomen en zal naar verwachting het komende jaar in een aantal sectoren nog verder groeien. Deze toename geldt voor het aantal sectoren waarin wordt verplaatst, het aantal bedrijven per sector dat verplaatst en ook voor de gemiddelde omvang per verplaatsing. Gedurende de afgelopen drie jaar zijn in elf van de twaalf sectoren activiteiten verplaatst naar het buitenland, terwijl dat in de jaren daarvoor bij vijf van de twaalf sectoren het geval was. Kijkend naar de toekomst, is de verwachting dat bedrijven binnen vrijwel alle onderzochte sectoren de komende twaalf maanden activiteiten zullen verplaatsen. Ook de gemiddelde omvang van de verplaatsing uitgedrukt in aantal fte is toegenomen. Bij bedrijven die het afgelopen jaar hebben verplaatst, is de omvang van de verplaatsing naar het buitenland gemiddeld 44 fte. Dit is meer dan bij bedrijven die de afgelopen drie jaar hebben verplaatst (gemiddeld omvang van de verplaatsing is 31 fte) en bij bedrijven die de afgelopen tien jaar bezig zijn (circa 27 fte). Ook relatief gezien neemt de omvang van de verplaatsing toe. Het percentage fte van het totale aantal fte op de vestiging van het bedrijf dat verplaatst, stijgt van gemiddeld 25% (afgelopen 3 jaar) naar gemiddeld 27% (afgelopen jaar). De gemiddelde omvang per verplaatsing in termen van fte is bij 80% van de bedrijven die verplaatsen kleiner dan 20 fte. De toename dient te worden geplaatst in het perspectief van de ontwikkelingen in de verschillende sectoren, zoals de neergaande conjunctuur, de toegenomen concurrentie in diverse sectoren, de druk op de winstgevendheid en de toename van het aantal reorganisaties en daaruit voortvloeiende ontslagen, maar ook de uitbreiding van de EU.
3
1.4
V ERSCHILLEN
TUSSEN SECTOREN
Het percentage bedrijven dat activiteiten heeft verplaatst, verschilt sterk tussen de verschillende sectoren. Sectoren zijn in te delen in vier categorieën. De omvang en groei van de verplaatsingen zijn in de volgende figuur weergegeven, in relatie tot de grootte van de betreffende sector.
Meubel
A
Hoge groei verplaatsing
ICT-/architectenbureaus
B
Aardolie/ Chemie
Hout/ papier
Gemiddelde groei verplaatsing
Metaal Machinebouw/ electro/transport/ middelen Textiel
C Vervoer
Lage groei verplaatsing
Uitgeverijen/ drukkerijen
Voeding/ genot
Banken/ verzekeringen
D Post/ telecom
Lage omvang verplaatsing
Gemiddelde omvang verplaatsing
Hoge omvang verplaatsing
Huidige omvang werkgelegenheid in f.t.e.
> 150.000
> 75.000 < 150.000
<50.000
Figuur 1.2 Indeling sectoren naar categorieën
Categorie A betreft de sectoren waarbinnen het thema verplaatsing relatief kort speelt en waarin een zeer sterke groei verwacht wordt. Categorie B betreft de sectoren waarbinnen verplaatsing al enige tijd gaande is en waarin een verdere, meer dan gemiddelde, groei verwacht wordt. Categorie C betreft de sectoren waarbinnen het thema speelt, maar waarbij bedrijven minder dan gemiddeld activiteiten verplaatsen. De laatste categorie D betreft de sector waar verplaatsing tot dusverre nauwelijks speelt. Verplaatsing vindt plaats in sectoren die van groot belang zijn voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. In deze sectoren wordt bovendien een groei verwacht van de verplaatsing van activiteiten. Zo zijn de sectoren metaal, machinebouw/elektro/transportmiddelen, aardolie/chemie/rubber/kunststoffen en voeding trekkers voor de Nederlandse economie1. Voor industriële sectoren is eerder aangetoond, dat elke directe baan in de industrie ook minimaal een baan in andere sectoren betekent en dat aangenomen mag worden dat deze verhouding sinds 1990 in de loop der tijd is toegenomen2.
1 2
Zie: Sector-SWOT studie Nederland, Berenschot 2004. Zie: Reflecties op plaats en toekomst van de Nederlandse maakindustrie, SEO 2002.
4
Detailanalyse op sectorniveau toont ook aan dat circa de helft van het totale aantal verplaatste fte binnen de trekkende sectoren heeft plaatsgevonden, terwijl de andere helft voor rekening van de overige sectoren komt. 1.5
V ERPLAATSTE
ACTIVITEITEN EN REGIO’ S WAARNAAR VERPLAATST WORDT
Laaggeschoolde productie is de activiteit die het meest verplaatst wordt (aangegeven door circa 45% van de bedrijven die verplaatsen). Daarnaast geeft 16% van de bedrijven die verplaatsen aan, ook hooggeschoolde productiewerkzaamheden te verplaatsen. Welke activiteiten zijn verplaatst naar het buitenland? 50% 40% 30% 20%
Productie laaggeschoold
Andere activiteiten
Verkoop/Marketing
Productie hooggeschoold
Inkoop/Administratie/ Shared services
Research en Development
Geen antwoord
Alle bedrijfsactiviteiten
ICT laaggeschoold
Klantenservice/ Callcenter
0%
ICT hooggeschoold
10%
Figuur 1.3 Verplaatsing per type activiteit.
Verplaatsing vindt tot op heden vooral plaats naar lagelonenlanden3 (tweederde van de bedrijven die verplaatsen, kiezen deze landen) en West- en Zuid-Europa4. Het merendeel van de activiteiten wordt binnen Europa verplaatst. Het totale aantal verplaatsingen van activiteiten naar Azië is tot op heden lager dan naar Europa. De top drie van regio’s waarnaar activiteiten verplaatst zijn, bestaat uit Midden- en OostEuropa5, West- en Zuid-Europa en Azië. Binnen veel sectoren speelt overigens verplaatsing naar zowel Midden- en Oost-Europa, West- en Zuid-Europa als Azië. Circa eenderde van de bedrijven die activiteiten hebben verplaatst, heeft dit gedaan naar West-Europa (of naar de VS). Dit zijn geen lagelonenlanden. In het onderzoek is geen correlatie gevonden tussen de soort bedrijfsactiviteit en de regio waar naartoe verplaatst is. Het meest bepalend voor de regiokeuze is de (aard van de) sector.
3
4
5
Onder lagelonenlanden worden in dit onderzoek de regio’s Midden- en Oost-Europa, Azië, Afrika en Latijns Amerika geschaard (onder hogelonenlanden vallen de regio’s West- en Zuid-Europa, Noord Amerika, Australië). Onder andere Duitsland, Frankrijk, Italië, Groot-Brittannië, Ierland, Spanje, Oostenrijk, Scandinavië, Portugal, Zwitserland, België, Luxemburg, etc. Onder andere Polen, Tsjechië, Hongarije, Roemenië, Bulgarije, Macedonië, Kroatië, Servië, Rusland.
5
Hierbij dient opgemerkt te worden dat elk afzonderlijk bedrijf een activiteit naar meerdere regio’s kan verplaatsen. Verplaatsing naar regio 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Midden- en OostEuropa
West- en ZuidEuropa
Azië (China, India, overig)
Latijns Amerika, Afrika
Noord Amerika, Australië
Figuur 1.4 Verplaatsing naar regio.
Binnen vrijwel alle sectoren worden activiteiten verplaatst naar Midden- en Oost-Europa. Bij de sectoren aardolie/chemie/rubber/kunststoffen, metaal, machin ebouw/elektro/transportmiddelen, meubel en textiel/kleding/leer is het percentage bedrijven dat verplaatst naar deze regio, relatief hoog. In een beperkt aantal sectoren is het percentage bedrijven dat naar Azië verplaatst hoog. Dit geldt met name voor de sectoren metaal, textiel en machine/elektro/transportmiddelen. 1.6
K ARAKTERISTIEKE
KENEMERKEN VAN BEDRIJVEN DIE VERPLAATSEN
Het aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst, ligt fors hoger naarmate die bedrijven internationaal actief zijn. Grote bedrijven lopen voorop met het verplaatsen van activiteiten naar het buitenland. Middelgrote bedrijven volgen. Met name kleine bedrijven hebben in het verleden minder vaak activiteiten verplaatst dan grote bedrijven. Het blijkt dat zowel omzet als winstgevendheid niet of nauwelijks bepalend is voor het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. In alle sectoren blijkt dat kostenbesparing de belangrijkste overweging is geweest voor het verplaatsen van activiteiten. Van de bedrijven die hebben verplaatst, geeft 62% kostenbesparing als doorslaggevend argument. 44% van de bedrijven die activiteiten hebben verplaatst, geeft aan dat meer dan 5% kostenbesparing mogelijk is. Voor 35% van de bedrijven waren de kostenbesparingen nihil of minder dan 5% (20% van de bedrijven geeft aan geen besparing te hebben gerealiseerd). Circa 80% van de bedrijven die activiteiten hebben verplaatst, heeft aangegeven tevreden tot zeer tevreden te zijn. Dit geldt voor vrijwel alle sectoren. Een beperkt aantal bedrijven (12%) heeft activiteiten teruggehaald uit het buitenland. In vrijwel alle sectoren komt terughalen voor. Het zijn met name kleine bedrijven die activiteiten terughalen.
6
1.7
E FFECTEN
EN ERNST VAN DE VERPLAATSINGEN
1.7.1 Effecten op werkgelegenheid Wij schatten op basis van ons onderzoek in, dat in de twaalf sectoren de activiteiten van circa 37.000 werknemers over de afgelopen drie jaar zijn verplaatst naar het buitenland, met een marge van 27.000 en 47.000 banen (betrouwbaarheidsinterval van 95%). Het netto-effect voor de werkgelegenheid ligt lager, omdat een gedeelte van de betreffende werknemers direct is herplaatst binnen andere functies van het bedrijf in Nederland (circa 10.000 werknemers). Dit betekent dat de werkgelegenheid in de onderzochte onderzoekspopulatie van 1,1 miljoen fte tussen de 1,5 en 3,4% netto is afgenomen (in een tijdsbestek van drie jaar). Zoals eerder gezegd, is een kanttekening hierbij, dat bedrijven met minder dan 20 werknemers buiten de onderzoeksafbakening vallen. Een beperkt gedeelte van de bedrijven die activiteiten hebben verplaatst, is verantwoordelijk voor een zeer groot deel van de totale omvang van het aantal verplaatste fte. Bij de 10% grootste verplaatsingen, zijn naar schatting 28.000 fte verplaatst. Dit komt overeen met 75% van de totale omvang van de verplaatste banen. Deze inschattingen worden bevestigd door het door ons uitgevoerde deskresearch. Onderzocht zijn publicaties in de regionale en landelijke dagbladen over de afgelopen drie jaar. Verder is het zichtbaar dat de verschillen tussen de sectoren groot zijn. Voor de toekomst zijn geen harde inschattingen te maken voor de effecten op de werkgelegenheid. Het rechtlijnig doorrekenen van de huidige trend op basis van het aantal bedrijven dat het komende jaar van plan is te gaan verplaatsen, resulteert in een additionele reductie van de Nederlandse werkgelegenheid van 13.000 tot 16.000 fte in de komende twaalf maanden. Dit is een inschatting op basis van de bedrijfsomvang van die bedrijven die van plan zijn te gaan verplaatsen en de gemiddelde afname van de werkgelegenheid per verplaatsing gedurende het afgelopen jaar. Bij deze berekeningen en inschattingen is echter geen rekening gehouden met mogelijke multiplier effecten en indirecte effecten van verplaatsen op de werkgelegenheid. Deze effecten kunnen verschillen per sector en zouden significant kunnen zijn. In dit onderzoek zijn ze niet onderzocht. 1.7.2 Ernst van verplaatsingen Het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland is een ontwikkeling die in sommige sectoren al geruime tijd gaande is en in toenemende mate een rol speelt. De macro-economische effecten op de werkgelegenheid zijn tot op heden relatief beperkt, zeker in relatie tot het totale aantal ontslagen in de afgelopen jaren. Op sectorniveau en zeker per individueel bedrijf kan het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten echter grote gevolgen hebben voor de werkgelegenheid. Zoals al werd geconcludeerd, geldt dat indien binnen de trekkende sectoren in toenemende mate activiteiten worden verplaatst, eenzelfde toenemende mate van reductie van activiteiten in de ondersteunende sectoren het gevolg is. De ontwikkeling van verplaatsen wordt mede verklaard door de globalisering. Meerdere internationale studies wijzen erop dat migratie van hogelonenlanden naar lagelonenlanden toeneemt. Dit wordt de laatste jaren onder andere versneld door ontwikkelingen op het gebied van de communicatie-, informatietechnologie en supply chain management.
7
Lagere kosten gaan niet langer, zoals in het verleden, samen met lage kwaliteit. Naar verwachting zal globalisering verregaande invloed hebben op bestaande kostenstructuren in vrijwel elke sector. In de sectoren waarin verplaatsing veel voorkomt, zoals de metaalindustrie en de machine/ metaalelektro/transportmiddelen, is sprake van een omwenteling6. Nederland c.q. WestEuropa kan niet meer concurreren in arbeidsintensieve productie, maar kent wel een voorspoedige ontwikkeling in hoogwaardige specialismen. Een verschuiving vindt plaats van eenvoudige productie naar kennisindustrie. Dit is een langetermijntrend. Het is een verschuiving waarbij bepaalde segmenten en bedrijven floreren terwijl andere wegkwijnen. Voor sectoren als ICT geldt iets soortgelijks, al gaat het daar om softwareproductie en dienstverlening op afstand zoals helpdesks of callcenters. Globalisering leidt ertoe dat internationale bedrijven in toenemende mate activiteiten naar lagelonenlanden verplaatsen. Hierdoor kan worden verwacht dat in relatief korte tijd toenemende prijsdruk zal ontstaan op de Nederlandse markt door bestaande en nieuwe buitenlandse aanbieders. Het is van eminent belang dat Nederlandse bedrijven op deze ontwikkeling anticiperen. Op tijd inspelen op de veranderingen, biedt Nederlandse bedrijven wel degelijk nieuwe kansen. Bedrijven in Nederland richten zich door de globalisering in toenemende mate op activiteiten waarmee hoge toegevoegde waarde wordt gecreëerd. Deze ontwikkeling heeft grote effecten op waardeketens. Volledige ketens waar de toegevoegde waarde in Nederland relatief laag is, verdwijnen naar het buitenland. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in de metaal elektro- en de textielindustrie. Door deze ontwikkeling blijven met name locatiegebonden activiteiten zoals maatwerk en service over, evenals de regiefunctie voor die ketens waar Nederland nu sterk in is en op termijn hoge toegevoegde waarde kan blijven bieden. Uiteindelijk is het van groot belang het langetermijneffect vast te stellen van de verplaatsingen op de gehele Nederlandse werkgelegenheid en de export. Dit is niet gemakkelijk. Als de genoemde omwenteling naar kennisindustrie c.q. kenniseconomie slaagt, zal dit effect meevallen omdat voldoende vervangende werkgelegenheid en export zullen ontstaan. Als de omwenteling echter niet slaagt, dreigen de economische clusters die nu onze economie trekken, verloren te gaan en zou een neerwaartse spiraal in kunnen treden. Het risico van het verdwijnen van hele ketens uit Nederland, inclusief productie en R&D is in dit geval reëel. Dit proces speelt zich af tegen de achtergrond waarin ook hoogwaardige werkzaamheden als engineering en R&D steeds meer concurrentie ondervinden vanuit lagelonenlanden. In de diepte-interviews is gewaarschuwd voor het relatief lage aantal studenten in technische afstudeerrichtingen in Nederland dat uitstroomt ten opzichte van universiteiten in het buitenland. In lagelonenlanden wordt de aanwas van hoogopgeleide werknemers mede verklaard door een pro actief beleid gericht op het faciliteren van R&D-centra van multinationals en de vorming kennisclusters met universiteiten. Voor een succesvolle omwenteling in Nederland wordt inventief ondernemerschap (meer dan alleen innovatie) als noodzakelijke voorwaarde genoemd. Het is echter niet voldoende. Voorwaarde is ook dat de meest essentiële kennisclusters voldoende substantie behouden, zowel qua omvang als qua kennisniveau. 6
Zie: Sector SWOT studie Nederland, Berenschot 2004.
8
Daarnaast is in interviews gesteld dat op punten als loonkosten, arbeidsflexibiliteit, regeldruk en financiële prikkels op microniveau de omstandigheden in Nederland moeten verbeteren. Generieke en macro-economische maatregelen alleen zijn belangrijk maar slechts randvoorwaardelijk. De geïnterviewden, vooral in de trekkende sectoren (en de andere sectoren waar verplaatsing speelt), geven aan dat op deze gebieden de regels van het spel structureel veranderd zijn, en dat er nog veel en snel verbeterd moet worden, wil Nederland de concurrentiepositie innemen die het had.
9
2.
OPZET ONDERZOEK
2.1
A ANLEIDING
ONDERZOEK
Het Nederlandse bedrijfsleven wordt in toenemende mate geconfronteerd met internationale ontwikkelingen die van grote invloed zijn op zijn omvang en functioneren. De opkomst van de Aziatische landen als internationale producenten, technologische ontwikkelingen, stagnerende economische groei in het Westen en kansen in nieuwe EU landen hebben gevolgen voor de strategie van ondernemingen en hun internationale concurrentiepositie. De reactie van Nederlandse bedrijven op deze ontwikkelingen is divers. De laatste tijd verschijnen er steeds vaker berichten in de media waaruit blijkt dat Nederlandse bedrijven (een deel van) hun activiteiten naar het buitenland verplaatsen of overwegen om dit te doen. In eerste instantie gaat het vooral om het verplaatsen van productiecapaciteit, maar de verwachting is dat ook aan het primaire procesgerelateerde bedrijfsonderdelen, zoals onderzoek en ontwikkeling (R&D), naar andere landen worden overgebracht: ‘Nederlandse bedrijven hebben ontdekt dat denkwerk veel goedkoper kan’ (bron: Intermediair, 22 november 2003). De verwachting is dat naast laagwaardige industriële activiteiten ook hoogwaardige dienstenactiviteiten worden verplaatst. De vrees bestaat dat dit verplaatsen van activiteiten uiteindelijk verdergaande gevolgen heeft voor de werkgelegenheid in ons land. Maar is dit terecht? Recente onderzoeksrapporten, zoals dat van FME-CWM en het Ministerie van Economische Zaken (EZ)7, lijken de verplaatsingstrend te bevestigen. Andere onderzoeksbureaus, zoals Forrester, beweren bijvoorbeeld dat IT-bedrijven veel minder warm lopen voor offshore outsourcing dan algemeen wordt aangenomen. Uit onderzoek van de Nevat blijkt dat eenvijfde van de Nederlandse industriële toeleveranciers activiteiten juist ziet terugkeren uit de lagelonenlanden. Met name klachten over betrouwbaarheid, kwaliteit van de producten en communicatieproblemen blijken redenen te zijn om activiteiten terug te halen naar Nederland. Een probleem van de uitgevoerde onderzoeken is dat deze over het algemeen gebaseerd zijn op verwachtingen en/of een kleine steekproefomvang. Recentelijk is een onderzoek door het SEO8 uitgevoerd naar de validiteit van de bestaande onderzoeken naar het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. De statistische problemen ten aanzien van deze onderzoeken zijn representativiteit van de steekproef, de mate van realisatie van verwachtingen en mogelijke effecten van selectieve respons. Het is dus de vraag hoe omvangrijk de verplaatsing van activiteiten naar het buitenland nu feitelijk is en wat de vooruitzichten zijn. Omdat het zicht op de aard, omvang en gevolgen van verplaatsing van bedrijfsactiviteiten onduidelijk en niet compleet is, is het ook moeilijk in kaart te brengen in hoeverre maatregelen nodig zijn om deze ontwikkeling te beïnvloeden (en zo ja, welke maatregelen). De overheid en in het bijzonder het Ministerie van Economische Zaken heeft behoefte aan meer informatie over de aard, de omvang en de betekenis van de internationale verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland. 7
8
FME-CWM en Ministerie van Economische Zaken, Verplaatsing productiefaciliteiten naar Centraal- en Oost-Europa, oktober 2003. Stichting Economisch Onderzoek, Verplaatsing industrie: hoe erg is het?, juni 2004.
10
Op basis van deze informatie kan het ministerie haar rol ten aanzien van internationale verplaatsing van bedrijfsactiviteiten bepalen. 2.2
D OELSTELLING
Het onderzoek kent de volgende doelstelling: inzicht krijgen in de aard en omvang van het verplaatsen van activiteiten door in Nederland gevestigde bedrijven bij voorkeur in harde gegevens. Tevens staat het verkrijgen van inzicht in de achterliggende motieven centraal. Het Ministerie van Economische Zaken heeft aangegeven dat het onderzoek representatief en kwantitatief van aard moet zijn, zodat harde gegevens kunnen worden verkregen. 2.3
V RAAGSTELLING
Teneinde de doelstelling te behalen, dient het onderzoek op een drietal vragen antwoord te geven: 1.
2.
Wat is de aard en omvang van verplaatsing van activiteiten door in Nederland gevestigde bedrijven? −
In hoeverre doen in Nederland gevestigde bedrijven aan verplaatsing van activiteiten naar het buitenland (in termen van aantal werknemers en omzet, gemiddeld aantal keren dat bedrijven activiteiten verplaatsen, eerste keer verplaatsing of een vervolg daarop)?
−
In hoeverre komen naar het buitenland verplaatste bedrijfsactiviteiten weer terug naar Nederland?
−
Welke bedrijfsactiviteiten verplaatsen Nederlandse bedrijven naar het buitenland?
−
Naar welke regio en naar welk land verplaatsen Nederlandse bedrijven hun bedrijfsactiviteiten?
−
Wat zijn de afgelopen 10 jaar de trends in verplaatsing van bedrijfsactiviteiten door Nederlandse bedrijven?
−
Wat zijn voor de komende 5 jaar de verwachte trends in verplaatsing van activiteiten door Nederlandse bedrijven?9
−
Wat is de achtergrond van verplaatsing van activiteiten naar het buitenland (microniveau)?
Wat zijn de achtergrondkenmerken van Nederlandse bedrijven die activiteiten naar het buitenland verplaatsen? (bijvoorbeeld omvang, high- of lowtech, arbeidsintensiteit) −
9
Wat zijn de redenen van Nederlandse bedrijven om activiteiten naar het buitenland te verplaatsen? (denk aan push- en pull-factoren)
In overleg met de begeleidingscommissie is gevraagd naar de verwachting over 12 maanden. De onzekerheid ten aanzien van de mate van realisatie van verplaatsing bij een tijdshorizon van 5 jaar is te hoog.
11
3.
−
Wat zijn de meevallers en tegenvallers voor Nederlandse bedrijven van het verplaatsen van de bedrijfsactiviteiten naar het buitenland?
−
Wat zijn de redenen van Nederlandse bedrijven om niet te kiezen voor het verplaatsen van bedrijfsactiviteit naar het buitenland? Wat zien deze bedrijven als alternatieven voor verplaatsing van bedrijfsactiviteiten?
Wat zijn de economische effecten van verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland voor de verschillende sectoren in Nederland, en wat zijn hierin de trends (mesoniveau)? −
2.4
Wat zijn de kansen en bedreigingen voor verschillende sectoren in Nederland van verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland?
D EFINITIES
VERPLAATSEN VAN BEDRIJFSACTIVITEITEN
In de praktijk worden diverse termen gebruikt voor het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. In de Verenigde Staten wordt de term ‘offshoring’ gebruikt voor alle activiteiten die overzee gaan (met name Azië) en ‘nearshoring’ voor activiteiten die naar buurlanden als Mexico en Canada worden verplaatst. Ten behoeve van het voorgestelde onderzoek is een eenduidige definitie noodzakelijk. De door van het Ministerie van Economische Zaken en Berenschot gehanteerde definitie van het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten luidt als volgt: ‘Het door een in Nederland gevestigd bedrijf verplaatsen van bedrijfsactiviteiten buiten Nederland ter vervanging van activiteiten in Nederland door het uitbesteden aan een derde partij of het doen van directe buitenlandse investeringen. Het gaat bij directe buitenlandse investeringen om met name vervangingsinvesteringen van activiteiten die in Nederland worden uitgevoerd en niet om uitbreidingsinvesteringen op de lokale (buitenlandse) markt’. Nederland: wel verplaatsing Zelf in eigen beheer
Verplaatsing van activiteiten binnen Nederland
Uitbesteden aan derden
Outsourcing aan een Nederlandse vestiging
Scope van het onderzoek: verplaatsing naar het buitenland Verplaatsing met directe buitenlandse investeringen Verplaatsing zonder directe buitenlandse investering Outsourcing aan een buitenlandse vestiging
Buitenland: Geen verplaatsing Directe investeringen zonder verplaatsing/ uitbreidingsinvesteringen voor de buitenlandse markt Inkoop bij buitenlandse leverancier i.p.v. Nederlandse leverancier zonder verplaatsing van activiteiten
Figuur 2.1 Definities verplaatsen van activiteiten
Verplaatsingen binnen Nederland en investeringen in het buitenland zonder verplaatsing van activiteiten vallen buiten de afbakening van het onderzoek. In dit onderzoek hebben wij geen rekening gehouden met mogelijke multiplier effecten van verplaatsing van activiteiten (indirecte effecten). Ons onderzoek richt zich op de feitelijke verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland door het bedrijfsleven. Bij de multiplier effecten denken wij aan effecten op werkgelegenheid (bijvoorbeeld bij toeleveranciers van het bedrijf dat activiteiten verplaatst) en verlies aan bestedingen (door verlies aan inkomen bij verplaatsing van activiteiten). Een ander mogelijk multiplier effect is bijvoorbeeld de potentiële verhoging van toegevoegde waarde per werknemer indien laagwaardige activiteiten verplaatst worden. 12
2.5
V ERBAND
VAN VERPLAATSINGEN MET INVESTERINGEN EN WERKGEL EGENHEID
De relatie tussen het verplaatsen van activiteiten naar het buitenland en de ontwikkeling van de werkgelegenheid in Nederland is niet altijd eenduidig. Reductie van banen kan diverse andere mogelijke oorzaken hebben. Voorbeelden hiervan zijn: verhoogde productiviteit, vraaguitval door verslechterde marktomstandigheden, financieel wanbeleid en daardoor faillissement, etc.. Maar ook hebben strategische inkoopkeuzes een direct effect op de werkgelegenheid in Nederland, zonder dat daar een formeel besluit aan ten grondslag ligt om activiteiten te verplaatsen naar het buitenland. Een voorbeeld hiervan is een bedrijf dat niet langer inkoopt bij een leverancier in Nederland, maar bij een leverancier in een lage lonenland. Ook kunnen productielocatiebeslissingen van multinationals bepalend zijn voor de hoeveelheid activiteiten die in Nederland blijven. Zo wordt bij multinationals vaak internationaal bepaald (sourcing) welke fabriek mag blijven dan wel gesloten wordt. Feitelijk zal dit een vermindering van activiteiten in Nederland kunnen betekenen zonder dat daar wederom een beslissing voor verplaatsing van activiteiten aan ten grondslag ligt. Daarom kan in de praktijk slechts een deel van de reductie van de werkgelegenheid direct aanwijsbaar worden verklaard door het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. Het is in de praktijk vrijwel onmogelijk een direct verband te leggen tussen het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten en directe investeringen in het buitenland. Verplaatsen van bedrijfsactiviteiten is niet de belangrijkste overweging voor directe investeringen in het buitenland. Een voorbeeld hiervan is dat vanuit Nederland veel wordt geïnvesteerd in landen zoals de Verenigde Staten. In de praktijk blijkt echter dat weinig activiteiten worden verplaatst naar de Verenigde Staten. Nederlandse investeringen in de VS betreffen vooral investeringen voor de wereldmarkt of de lokale markt. Activiteiten kunnen ook naar het buitenland worden verplaatst zonder dat noemenswaardige investeringen in dat buitenland worden gedaan. Een voorbeeld is een multinational die overcapaciteit vermindert door een Nederlandse productievestiging te sluiten. De kanttekening dient te worden gemaakt dat door het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten en de hiermee gepaard gaande lagere kosten meer financiële ruimte ontstaat. Deze financiele ruimte kan worden aangewend voor nieuwe investeringen in activiteiten met een hogere toegevoegde waarde. Hierdoor kan de werkgelegenheid (mogelijk in andere sectoren dan de oorspronkelijke) zelfs toenemen. Deze nieuwe werkgelegenheid kan leiden tot een hoger inkomen dan de oude werkgelegenheid waardoor de welvaart per saldo toeneemt.
13
3.
GEVOLGDE WERKWIJZE
3.1
A ANPAK
Als vertrekpunt is de sector SWOT-studie gehanteerd, die Berenschot al eerder voor het Ministerie van Economische Zaken verrichtte. Vanuit de resultaten van de sector SWOT is bepaald in welke sectoren het thema verplaatsen naar het buitenland het meest actueel is. Dit is bepalend geweest voor het onderzoek. In deze sectoren is een telefonische enquête uitgevoerd. Daarnaast heeft verder deskresearch plaatsgevonden, zowel integraal als per sector. Hierbij is gebruik gemaakt van eerder uitgevoerde onderzoeken, zoals dat van FME-CWM en het Ministerie van Economische Zaken (EZ)10. Daarnaast zijn individuele bedrijven, die bedrijfsactiviteiten hebben verplaatst, onderzocht via openbare bronnen en zijn over de afgelopen drie jaar alle publicaties over het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten in zowel landelijke als regionale bladen verzameld. Dergelijk deskresearch is noodzakelijk om de ontwikkelingen van verplaatsing in perspectief van sectorontwikkelingen te plaatsen en om de gegevens uit de telefonische enquête te toetsen op selectieve respons. De achtergronden van de onderzoeksresultaten zijn vervolgens uitgediept door het houden van 32 diepte-interviews. De diepte-interviews zijn gehouden met directeuren uit het groot-, midden- en kleinbedrijf. Uit deze diepte-interviews zijn achterliggende motieven helder geworden en in een context geplaatst en zijn verwachtingen geïnventariseerd ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen. Ook zijn de uitkomsten van de telefonische enquête nogmaals getoetst. Bovendien zijn de uitkomsten getoetst bij enkele sector experts en afgestemd met de projectervaring van Berenschot met het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten in de diverse sectoren. 3.2
V ASTSTELLEN
TE ONDERZOEKEN SECTOREN
Mede op basis van de reeds uitgevoerde sector SWOT-studie is in overleg met het Ministerie van Economische Zaken gekozen voor 12 relevante clusters (zie figuur 3.1) waarin het thema actueel is. De primaire sectoren (land- en tuinbouw, veeteelt etc.) en overheid, zorg, bouw en handel zijn buiten beschouwing gelaten. Locatiegebondenheid en aard van de activiteiten hierbij leidend geweest. De uitgangspunten en de definitieve (sub)sectorindeling zijn getoetst door de begeleidingscommissie van het Ministerie van Economische Zaken. Dit resulteert in 12 clusters van sectoren met een totale omvang van 1,7 miljoen fte (bron CBS 2004) die verder zijn onderzocht.
10
FME-CWM en Ministerie van Economische Zaken, Verplaatsing productiefaciliteiten naar Centraal- en Oost-Europa, oktober 2003.
14
3.3
S TEEKPROEF
OPZET TELEFONISCHE ENQUÊTE
De steekproef is gebaseerd op clustering van verschillende sectoren, waarbij elk cluster (sector) bestaat uit meerdere sub-sectoren. Hiervoor is gekozen om niet een buitenproportioneel grote steekproefomvang te krijgen. Immers, hoe groter het aantal verschillende sectoren, hoe groter de minimale steekproef per sector noodzakelijk om hier uitspraken over te kunnen doen, hoe groter de onderzoeksinspanning. De totale beroepsbevolking bestaat uit circa 7,1 miljoen fte (bron CBS 2004). De steekproef is verder verkleind door kleine bedrijven (met minder dan 20 werknemers) niet te ondervragen. In de uiteindelijke scope voor het onderzoek zijn 11.624 bedrijven (met meer dan 20 werknemers) met circa 1,1 miljoen fte (bron CBS 2004) actief. In de afbakening van het onderzoek is bepaald dat de netto steekproef meer dan 2.000 bedrijven diende te omvatten. De clusters per grootteklasse en per sector moeten hierbij groot genoeg te zijn. Daarnaast dient de steekproef de juiste afspiegeling te zijn van de populatie. Voor nominale inschattingen zijn minimaal 80 waarnemingen nodig met als uitgangspunt dat de uitkomsten normaal verdeeld zijn. Voor de telefonische enquête is een databestand van Schoberg gebruikt. Dit databestand bevat, in tegenstelling tot beschikbare informatie van het CBS, adresgegevens en telefoonnummers van de directie op vestigingsniveau. Het databestand bevat vrijwel dezelfde hoeveelheid werknemers als CBS (1,1 miljoen fte). Onderzoeksscope in relatie tot totale Nederlandse werkgelegenheid (bron CBS 2004) 8000 7000
(x 1000)
6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 Totale werkgelegenheid
Werkgelegenheid in 12 gekozen sectoren
Werkgelegenheid in 12 sectoren en bedrijven met >20 werknemers
Figuur 3.1 Nederlandse werkgelegenheid en onderzoeksscope
De verschillen in aantal werknemers tussen Schoberg en CBS binnen de sectoren zijn relatief klein. Uiteindelijk zijn de gegevens uit de steekproef geëxtrapoleerd op basis van de gegevens van Schoberg. Het databestand bevat tevens de bedrijfsomvang waardoor de meest zuivere schatting mogelijk is voor de werkgelegenheidseffecten. In de sectoranalyse, in hoofdstuk 5 en verder, hebben wij de werkgelegenheidsontwikkeling van de totale sector (dus inclusief kleine bedrijven) weergegeven omdat specifieke trendanalyses naar bedrijfsgrootte (excl. kleinere bedrijven) bij het CBS ontbreken. De in dit rapport aangegeven werkgelegenheidseffecten door het verplaatsen van activiteiten hebben alleen betrekking op de onderzoeksscope (bedrijven in de 12 gekozen sectoren met meer dan 20 werknemers).
15
Sectoren
Totale werkgelegenheid 2003 (bron: CBS)
Werkgelegenheid sectoren in scope 2003 (bron: CBS)
Scope 2003 correctie > 20 fte (bron: Schoberg)
# bedr
x 1.000 fte
# bedr
x 1.000 fte
# bedr
x 1.000 fte
Aardolie, chemie, rubber, kunststoffen
3.805
116
3.805
116
1.129
107
Banken en verzekeringen
1.970
221
1.970
221
1071
137
Hout en papier
2.715
25
2.715
25
473
4011
ICT- en architectenbureaus
18.025
188
18.025
188
794
67
Machinebouw, elektro en transportmiddelen
10.345
244
10.345
244
1.827
164
Metaal
7.625
123
7.625
123
1.277
104
Meubel en overige industrie
6.825
194
4.955
29
390
3612
Post en telecom
2.970
126
2.970
126
262
12
Textiel, kleding, leer
2.950
25
2.950
25
264
14
Uitgeverijen en drukkerijen
6.725
111
6.725
111
699
68
Vervoer
24.305
313
24.305
313
2.507
206
Voedings- en genotsmiddelen
4.670
146
4.670
146
931
116
Bouw
71.790
415
Delfstoffen
245
8
Energie
470
35
Handel
195.600
1475
Landbouw, bosbouw en veeteelt
95.600
117
Non-profit
102.725
2.262
Overige dienstverlening
132.585
996
Totale werkgelegenheid
691.945
7.140
91.060
1.667
11.624
1.071
Figuur 3.2 Scope van het onderzoek
3.4
O NDERZOEKSVERANTWOORDING
Op basis van steekproefuitkomsten moeten betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over de afzonderlijke sectoren en daarbinnen gerelateerd aan de bedrijfsgrootte. Om een valide steekproef te kunnen vaststellen, is inzicht nodig in de opbouw van deze sectoren: omvang, samenstelling en homogeniteit per sector is daarbij relevant. Daarbij wordt de structuur van de zakelijke markt gekenmerkt door een scheve verdeling: er zijn relatief heel veel kleine bedrijven en relatief weinig grote ondernemingen.
11
12
CBS-gegevens van papier-/kartonsector omvat circa 25.000 fte, terwijl de hout-/emballagesector circa 15.000 fte omvat. Alleen meubels, dus exclusief overige industrie.
16
Ook de verdeling over de sectoren is ongelijkmatig. Om toch representatieve uitspraken over sectoren te kunnen doen is het nodig om disproportioneel te stratificeren. Disproportioneel stratificeren houdt in dat om voldoende waarnemingen per sector te kunnen doen, achteraf gecorrigeerd wordt. Sommige categorieën (bijvoorbeeld grote bedrijven) worden in de steekproef bewust opgehoogd en in andere categorieën worden, naar rato van het aantal bedrijven, minder respondenten gerealiseerd. De vragenlijst bestaat uit vijf blokken (inleidende vragen, ervaring met verplaatsing, wel/niet plannen om te verplaatsen, bedrijfskenmerken). Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een telefonische enquête om maximale respons en betrouwbaarheid te bereiken. Tevens is het onderzoek uitgevoerd op vestigingsniveau van de bedrijven en directieniveau, zodat het ten eerste Nederlandse werkgelegenheid (niet mede buitenlandse werkgelegenheid) en ten tweede de betrouwbaarste inzichten van de respondent betreft. De steekproef is achteraf herwogen naar sector en grootteklasse. Het databestand is geanalyseerd op non-respons analyse, ‘rechte tellingen’, correlaties, ratio’s en kruistabellen. Wij hanteren een betrouwbaarheidsinterval van 95% (dat betekent dat de kans 95% is dat de verkregen uitkomsten vergelijkbaar zijn met de uitkomsten uit een andere steekproef uit dezelfde populatie) en een betrouwbaarheidsmarge van circa 5% (dit betekent dat bijvoorbeeld bij een score van 50%, de werkelijke waarde ergens tussen de 45% en 55% zal liggen). Op sectorniveau dient echter opgepast te worden met interpretaties door het lage aantal bedrijven dat daadwerkelijk verplaatst in sommige sectoren (met name bij banken/verzekeringen, telecom en meubel). De gevonden karakteristieken in de steekproef geven daarbij een indicatie en kunnen niet rechtlijnig worden doorgetrokken naar de populatie. De betrouwbaarheid van de percentages omtrent karakteristieken van bedrijven die verplaatsen in de sectoren zoals vermeld in hoofdstuk 5 en verder verschilt per sector. Deze verschillen in betrouwbaarheid hebben echter geen significante impact op de hoofdconclusies. Dit wordt gestaafd door de cross checks die wij hebben uitgevoerd met het deskresearch, de gehouden diepte-interviews en de binnen Berenschot aanwezige ervaring met betrekking tot dit onderwerp. Het aantal respondenten per sector is wel voldoende om een inschatting te maken van het percentage bedrijven dat activiteiten heeft verplaatst naar het buitenland. De betrouwbaarheidsintervallen voor de analyse zijn separaat in het onderzoek aangegeven. 3.5
R ESPONS
EN
N ON - RESPONS
Non-respons kan negatieve gevolgen hebben voor de nauwkeurigheid van de uitkomsten. De uitkomsten kunnen erdoor vertekend worden. De mate van vertekening, hangt af van de hoogte van de non-respons en van de mate waarin de non-respons groep afwijkt van de responsgroep. Naarmate er meer steekproefpersonen niet responderen en naarmate de nonrespondenten meer afwijken van de respondenten, zal de vertekening groter worden De geschatte waarde van een variabele wijkt dan af van de werkelijke waarde, doordat bepaalde groepen in de steekproef over- of juist ondervertegenwoordigd zijn. Om deze effecten te voorkomen is extra aandacht geschonken aan de steekproeftrekking. Sectoren waar het onderwerp vanwege de aard van de werkzaamheden (bijvoorbeeld locatiegebondenheid) niet speelt of waarbij de bedrijven te klein zijn (bijvoorbeeld eenmanszaken) voor het onderzoek, zijn niet betrokken in de onderzoeksscope.
17
Daarnaast is nauwkeurig tijdens de telefonische enquête gemonitord en aandacht geschonken aan de sectoren met een lage respons. Ook is achteraf een non-respons analyse uitgevoerd. Tijdens de telefonische enquête is nauwkeurig geregistreerd om welke reden(en) bedrijven deelname aan het onderzoek weigerden. Deze non-respons motieven zijn betrokken in de analyse waarbij kenmerken van niet-responderende bedrijven vergeleken zijn met het profiel van bedrijven die wel medewerking hebben verleend. Er zijn 9.516 bedrijven benaderd (82% van het totale aantal bedrijven in de betreffende sectoren met meer dan 20 werknemers). Uiteindelijk heeft 18% van de bedrijven meegewerkt aan het onderzoek (2.106 bedrijven van de 11.624 in de populatie). De steekproef is voldoende groot voor inschatting van de effecten op de werkgelegenheid op totaal niveau. Aantal bedrijven per sector en grootteklasse
Populatie per grootteklasse (fte)
Respons per grootteklasse (fte)
20-50 50-200 >200 Totaal 20-50 50-200 >200 Totaal % resp. van populatie
Aardolie, chemie, rubber kunststof
586
417
126
1.129
107
89
18
214
19%
Banken en verzekeringen
421
481
169
1.071
22
10
7
39
4%
Hout, papier
252
180
41
473
54
37
7
98
21%
ICT, architectenbureaus
502
228
64
794
95
44
8
147
19%
1.067
610
150
1.827
256
130
21
407
22%
Metaal
836
385
56
1.277
199
80
7
286
22%
Meubelindustrie
261
91
38
390
21
3
8
32
8%
Post en telecom
138
96
28
262
22
7
1
30
11%
Textiel, kleding leer
175
78
11
264
35
18
3
56
21%
Uitgeverijen en drukkerijen
461
183
55
699
103
39
5
147
21%
Vervoer
1.516
830
161
2.507
334
138
21
493
20%
Voeding en genot
500
340
91
931
83
61
13
157
17%
Totaal
6.715
3.919
990
11.624
1.331
656
119
2.106
18%
Machine en elektro, transportmiddelen
Figuur 3.3 Populatie en respons.
In de sectoren banken/verzekeringen, meubel en post/telecom is de respons lager. Bij banken/verzekeringen en post/telecom is de reden hiervoor dat het onderwerp bij lokale vestigingen (activiteiten vaker locatiegebonden) minder van toepassing is en beslissingen voor het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland op het hoofdkantoor worden genomen. Uit de kwalitatieve interviews blijkt tevens dat in deze twee sectoren het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten buiten Nederland tot nog toe beperkt wordt toegepast. Gezien de gewenste doorlooptijd waarbinnen het onderzoek moest worden uitgevoerd, is ervoor gekozen om de respons niet verder te verhogen en vast te houden aan de vooraf bepaalde netto deelname van 2.000 deelnemende bedrijven over alle sectoren heen. Er zijn standaard zeven terugbelpogingen gepleegd en maximaal twee terugbelafspraken gemaakt. Bij de grotere vestigingen over alle sectoren heen is de respons lager, namelijk 12% van de bedrijven die hebben meegewerkt (ten opzichte van de 18% van de bedrijven die gemiddeld heeft meegewerkt). Bij de kwalitatieve interviews is daarom extra aandacht besteed aan de grote bedrijven waar het onderwerp actueel is geweest.
18
Daarbij is goed gekeken naar de samenstelling tussen Nederlandse multinationals en bedrijven die deel uitmaken van een buitenlandse multinational. Uit de interviews blijkt duidelijk dat veel beslissingen omtrent het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten voor multinationals op wereldniveau worden genomen, waarbij de vestiging in Nederland een beperkte invloed heeft. Om de effecten van non-respons te voorkomen, zijn de uitkomsten gewogen naar sector en de bedrijfsgrootte. Er is geen verschil in de redenen voor het niet meewerken tussen kleine, middelgrote en grote bedrijven. Respondenten die vallen in een categorie die is ondervertegenwoordigd in de steekproef, krijgen een groter gewicht dan respondenten die in een categorie vallen die juist goed heeft gerespondeerd. Om uitspraken naar sector en grootteklasse te kunnen doen, is de steekproef disproportioneel gestratificeerd op sector en grootteklasse: klein (20-50 werknemers), midden (50-200) en groot (>200). Pas na deze correctie is het mogelijk op basis van uitkomsten uitspraken te doen over een gehele sector of grootteklasse. Voor de analyse is gebruik gemaakt van de ‘traditionele’ manier van wegen: poststratificatie. Hierbij worden achteraf gewichten toegekend die zodanig zijn, dat de gewogen verdeling over de strata (sector en grootteklasse) correspondeert met de populatieverdeling. Om de herweging te kunnen uitvoeren en de steekproefresultaten te kunnen projecteren op de gehele populatie, is gebruik gemaakt van de populatiecijfers van Schoberg. Hiermee wordt zoveel mogelijk aangesloten op de populatie waar de steekproef is uitgevoerd. Daarnaast is een analyse gemaakt op basis van een herweging met de populatie aantallen van het CBS. Verschillen binnen een sector zijn zeer beperkt. Op totaalniveau zijn de uitkomsten volledig identiek. Daarnaast zijn de uitkomsten op sectorniveau getoetst aan andere bronnen zoals het deskresearch en ontslagstatistieken en is in de kwalitatieve interviews doorgevraagd op desbetreffende onderwerpen. Ook zijn de uitkomsten voorgelegd aan enkele sectorexperts en afgestemd met de ervaring van Berenschot bij bedrijfsverplaatsingen in diverse andere projecten. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de steekproef een goede indicatie geeft van de populatie. Binnen sectoren dient rekening te worden gehouden met het lage aantal bedrijven dat activiteiten heeft verplaatst naar het buitenland. Analyse non-respons
Klein
Midden
Groot
Totaal
N
%
N
%
N
%
N
%
Geen medewerking/interesse Nog Niet Bereikt/terugbelafspraak
1.371 1.873
33% 45%
775 1.125
31% 45%
224 288
31% 40%
2.370 3.286
32% 44%
Geen Gehoor/antwoordapparaat
640
15%
367
15%
134
19%
1.141
15%
Doorverwijzing naar moederbedrijf/hoofdkantoor Receptie verbindt niet door/persoon onbekend
67 79
2% 2%
48 65
2% 3%
21 20
3% 3%
136 164
2% 2%
Uitsluitend buiten kantooruren te bereiken
66
2%
38
2%
11
2%
115
2%
Buiten doelgroep
51
1%
29
1%
13
2%
93
1%
Bedrijf is failliet/gestopt
46
1%
25
1%
6
1%
77
1%
Dubbel in bestand
14
0%
11
0%
1
0%
26
0%
Overig
1
0%
0
0%
1
0%
2
0%
Totaal
4.208
100%
2.483 100%
719
100% 7.410 100%
Figuur 3.4 Reden non-respons en grootteklasse.
19
4.
BELANGRIJKSTE BEVINDINGEN
4.1
I NLEIDING
Allereerst zal de aard en omvang van de verplaatsing worden besproken. Daarbij zal aangegeven worden hoeveel bedrijven van de onderzochte doelgroep heeft verplaatst, het type activiteiten dat wordt verplaatst en naar welke regio wordt verplaatst. Bovendien worden de verschillen per sector verklaard. Vervolgens zal een typering van de bedrijven die verplaatsen worden gegeven naar grootte en internationale activiteit. Ook zal de wijze van verplaatsing aan bod komen. Het gaat hier om de achtergrondmotieven, de mate van tevredenheid en de gerealiseerde kostenbesparing en om de vraag of de verplaatsing via uitbesteding of eigen beheer is uitgevoerd. Ten slotte zullen de macro-economische effecten en werkgelegenheidseffecten worden geschetst en de effecten in breder kader worden geplaatst. 4.2
A ARD
EN OMVANG VAN DE VERPLAATSING
Verplaatsing van bedrijfsactiviteiten is niet nieuw, is de afgelopen jaren toegenomen en zal komend jaar verder toenemen in een aantal sectoren 4.2.1 Gemiddeld percentage bedrijven dat activiteiten heeft verplaatst, bedraagt bijna 10%, maar verschilt sterk per sector Het percentage bedrijven in de steekproef binnen de scope van het onderzoek dat activiteiten naar het buitenland heeft verplaatst, is 9,7%. Met 95% betrouwbaarheid kan worden gesteld dat het percentage bedrijven in de populatie dat activiteiten verplaatst naar het buitenland, tussen de 9,4% en 10,1% ligt. % bedrijven dat activiteiten heeft verplaatst vanuit Nederland naar het buitenland Ondergrens Schatting Bovengrens Aardolie/chemie/rubber/kunststoffen 7,9% 9,0% 10,1% Banken/verzekeringen 5,4% 7,6% 9,8% Hout/papier 5,9% 7,2% 8,5% ICT-/architectenbureaus 9,8% 11,4% 13,1% Machine/electro/transportmiddelen 12,8% 13,9% 15,1% Metaal 10,2% 11,4% 12,5% Meubel 8,4% 12,1% 15,8% Post/telecom 1,5% 2,3% 3,1% Textiel/kleding/leer 22,8% 28,1% 33,4% Uitgeverijen en drukkerijen 6,1% 7,2% 8,2% Vervoer 5,5% 6,0% 6,5% Voedings-/genotmiddelen 8,7% 10,1% 11,5% Totaal 9,4% 9,7% 10,1% Figuur 4.1 Percentage bedrijven per sector dat verplaatst.
20
Binnen de afzonderlijke sectoren verschilt de mate van verplaatsing. Met name bij de sectoren textiel/kleding/leer (28,1%), machine/elektro/transportmiddelen (13,9%), meubel (12,1%), metaal (11,4%) en ICT (11,4%) ligt het aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst, hoog. Een groot aantal mogelijke verklarende factoren voor verplaatsing is onderzocht voor de mate waarin bedrijven activiteiten verplaatsen naar het buitenland. Uit deze analyse blijkt dat de sector de dominante verklarende factor is voor de mate waarin activiteiten verplaatst worden naar het buitenland. 4.2.2 Aantal sectoren waarin wordt verplaatst neemt toe Tot drie jaar geleden was in vijf van de twaalf onderzochte sectoren nauwelijks of geen sprake van verplaatsing van activiteiten naar andere landen. Gedurende de afgelopen drie jaar daarentegen, zijn meer sectoren actief geworden. In elf van de twaalf onderzochte sectoren hebben bedrijven de afgelopen drie jaar activiteiten verplaatst naar het buitenland. Kijkend naar de toekomst, is de verwachting dat bedrijven binnen vrijwel alle onderzochte sectoren dit de komende twaalf maanden gaan doen. 4.2.3 Aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst neemt toe Van de onderzochte bedrijven heeft circa 4% de afgelopen tien jaar activiteiten verplaatst, nog eens circa 4% van de bedrijven heeft dat de afgelopen drie jaar gedaan en 2% van de bedrijven heeft dit het afgelopen jaar gedaan. Verder hebben bedrijven aangegeven wat hun plannen zijn voor de komende twaalf maanden, waaruit blijkt dat circa 6% plannen heeft. Vrijwel al deze bedrijven hebben nog niet eerder activiteiten verplaatst. Slechts een beperkt aantal bedrijven heeft ervaring met verplaatsen. Hier staat tegenover dat circa 84% van de bedrijven in de afgelopen tien jaar geen activiteiten heeft verplaatst en daar ook op korte termijn geen plannen voor heeft. Cumulatieve verplaatsing (in % van aantal bedrijven) 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Nee, niet van plan Ja, binnen nu en 12 maanden van plan Ja, in het afgelopen jaar verplaatst Ja, in de afgelopen 3 jaar verplaatst Ja, in de afgelopen 10 jaar of langer verplaatst
Ja, in de afgelopen 3 jaar verplaatst
Ja, in het afgelopen jaar verplaatst
Ja, binnen nu Nee, niet van en 12 plan maanden van plan
Ja, in de afgelopen 10 jaar of langer verplaatst
Figuur 4.2 Cumulatieve verplaatsing in percentage van aantal bedrijven.
21
4.2.4 Binnen vrijwel alle sectoren is een toename van verplaatsing te zien Kijken we naar de verschillende sectoren, dan blijken daartussen grote verschillen te bestaan in de mate waarin bedrijven aan verplaatsing van activiteiten doen, zowel wat het verleden, het heden als de toekomst betreft. Verplaatsing: verleden en toekomst (in % van aantal bedrijven) 35% 30% 25%
Ja, binnen nu en 12 maanden van plan
20%
Ja, in het afgelopen jaar verplaatst
15%
Ja, in de afgelopen 3 jaar verplaatst
10%
Ja, in de afgelopen 10 jaar of langer verplaatst
Totaal
post/telecom
vervoer
banken/verzekeringen
voedings/genotmiddelen
hout/papier
aardolie/chemie/ rubber- en kunsstoffen
metaal
machine/electro / transportmiddelen
ICT- en architectenbureaus
textiel/kleding/leer
meubel
0%
uitgeverijen/drukkerijen
5%
Figuur 4.3 Verplaatsing per sector, verleden en toekomst.
Deze verschillen worden onder andere verklaard door de aard van de sector. Een aantal aspecten zijn de mate van concurrentie en structurele winstgevendheid van de sector, lokale gebondenheid, aanwezigheid laagwaardige activiteiten, opbouw van de kostenstructuur. Afhankelijk van de aard verplaatsen veel of weinig bedrijven activiteiten. Een aantal van de bestaande bedrijven heeft in het verleden reeds veel activiteiten verplaatst. Binnen de textielsector worden bijvoorbeeld al tientallen jaren activiteiten naar het buitenland verplaatst. Door laaggeschoolde productiewerkzaamheden te verplaatsen naar het buitenland ontstaan in Nederland kop-staartbedrijven met als doelstelling de toegevoegde waarde van deze bedrijven te verhogen. De bedrijven blijven de ketenregie houden. Het verplaatsen is overigens in deze sector vanuit het behoud van de concurrentiepositie vrijwel onvermijdelijk. Tot drie jaar geleden was in vijf van de twaalf onderzochte sectoren nauwelijks of geen sprake van verplaatsing van activiteiten naar andere landen. Die sectoren waar tot drie jaar geleden niet of nauwelijks activiteiten werden verplaatst, zijn hout/papier, ICT-/architectenbureaus, meubel, post/telecom en uitgeverijen/drukkerijen. Gedurende de afgelopen drie jaar daarentegen zijn meer sectoren actief geworden. In elf van de twaalf onderzochte sectoren hebben bedrijven de afgelopen drie jaar activiteiten verplaatst naar het buitenland. De enige sector waar nauwelijks sprake was van verplaatsing, is post/telecom. Kijkend naar de toekomst, is de verwachting dat bedrijven binnen vrijwel alle onderzochte sectoren de komende twaalf maanden activiteiten zullen verplaatsen. Bij een verdieping van de analyse van de sectoren en hun karakteristieken is een aantal invalshoeken van belang. De eerste invalshoek is het aantal werknemers dat werkzaam is in de betreffende sector, oftewel de relatieve omvang van de verschillende sectoren in termen van werkgelegenheid.
22
De omvang van de werkgelegenheid is grafisch weergegeven in 3 categorieën. De tweede invalshoek is de huidige omvang van het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten, oftewel de mate waarin bedrijven binnen de betreffende sector activiteiten verplaatsen (meer of minder dan het gemiddelde van 10% van de bedrijven). De derde invalshoek is de mate waarin verplaatsing binnen die sector toeneemt. Oftewel de mate waarin bedrijven binnen de sector meer dan gemiddeld van plan zijn om bedrijfsactiviteiten te verplaatsen (meer of minder dan het gemiddelde van 6% van de bedrijven). De vierde invalshoek is de mate waarin het thema verplaatsing al geruime tijd of relatief kort speelt (verhouding tussen laatste 10 jaar bezig, laatste 3 jaar bezig en laatste jaar bezig met het verplaatsen). Op basis van deze vier invalshoeken zijn de sectoren ingedeeld in vier categorieën (zie figuur 4.4).
Meubel
A
Hoge groei verplaatsing
ICT-/architectenbureaus
B
Aardolie/ Chemie
Hout/ papier
Gemiddelde groei verplaatsing
Metaal Machinebouw/ electro/transport/ middelen Textiel
C Vervoer
Lage groei verplaatsing
Uitgeverijen/ drukkerijen
Voeding/ genot
Banken/ verzekeringen
D Post/ telecom
Lage omvang verplaatsing
Gemiddelde omvang verplaatsing
Hoge omvang verplaatsing
Huidige omvang werkgelegenheid in f.t.e.
> 150.000
> 75.000 < 150.000
<50.000
Figuur 4.4 Indeling sectoren in categorieën.
Categorie A betreft de sectoren waarbinnen het thema verplaatsing relatief kort speelt en waarin een zeer sterke groei verwacht wordt. Categorie B betreft de sectoren waarbinnen verplaatsing al enige tijd speelt en waarin een verdere, meer dan gemiddelde, groei verwacht wordt. Categorie C betreft de sectoren waarbinnen het thema speelt, maar waarbij bedrijven minder dan gemiddeld activiteiten verplaatsen. De laatste categorie D betreft de sector waar verplaatsing tot dusverre nauwelijks speelt.
23
Verplaatsing vindt plaats in sectoren die van groot belang zijn voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. In deze sectoren wordt bovendien een groei verwacht van deze verplaatsing van activiteiten. Zo zijn de sectoren metaal, machinebouw/elektro/transportmiddelen, aardolie/chemie/rubber/kunststoffen en voeding trekkend voor de Nederlandse economie13. Voor industriële sectoren is in het verleden aangetoond dat elke directe baan in de industrie ook minimaal een baan in andere sectoren genereert en dat aangenomen mag worden dat deze verhouding sinds 1990 in de loop der tijd is toegenomen14. Detailanalyse op sectorniveau toont ook aan dat circa de helft van het aantal verplaatste fte binnen de trekkende sectoren is gerealiseerd, terwijl de andere helft voor rekening van de overige sectoren komt. 4.2.5 De gemiddelde omvang. per verplaatsing (in fte) is toegenomen in de tijd De bedrijven die de afgelopen drie jaar hebben verplaatst, hebben gemiddeld meer fte verplaatst dan de bedrijven die dat de afgelopen tien jaar hebben gedaan. Het aantal verplaatste fte bij bedrijven die het afgelopen jaar hebben verplaatst, bedraagt gemiddeld 44 fte. Bij bedrijven die de afgelopen drie jaar hebben verplaatst, bedraagt het gemiddeld aantal verplaatste fte circa 31. Voor de bedrijven die de afgelopen tien jaar reeds hebben verplaatst, is dit gemiddeld aantal fte circa 27. De gemiddelde omvang is bij 80% van de bedrijven die verplaatsen overigens kleiner dan 20 fte. Dit betekent dat een groot deel van verplaatsingen relatief klein zijn. Daarnaast neemt van de bedrijven die verplaatsen het relatieve aantal verplaatste fte ten opzichte van het aantal werkzame fte op de vestiging van het bedrijf ook licht toe (van gemiddeld 25% bij de bedrijven die 3 jaar bezig zijn naar gemiddeld 27% bij de bedrijven die het afgelopen jaar hebben verplaatst). Cumulatief aantal bedrijven en omvang van de verplaatsing
aantal bedrijven
20 f.t.e. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 0
100
200
300
400
500
600
aantal verplaatste f.t.e. per bedrijf in de afgelopen 3 jaar
Figuur 4.5 Cumulatief aantal bedrijven en omvang van de verplaatsing
13 14
Zie: Sector SWOT studie Nederland, Berenschot 2004. Zie: Reflecties op plaats en toekomst van de Nederlandse maakindustrie, SEO 2002.
24
Wel is de relatieve omvang van de verplaatsing ten opzichte van het totaal aantal fte werkzaam op de vestiging bij grote bedrijven kleiner dan bij kleine bedrijven. Bij bedrijven groter dan 200 fte bedraagt dit 22% van het aantal fte op de vestiging. Bij kleine bedrijven (tussen de 20 en 50 fte) betreft dit 56% van het aantal fte op de vestiging. In absolute aantallen zijn het aantal verplaatste fte bij grootte bedrijven echter het grootst. Gemiddelde aantal verplaatste f.t.e per bedrijf in afgelopen 3 jaar 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 bedrijven laatste 10 jaar bezig
bedrijven laatste 3 jaar bezig
bedrijven afgelopen jaar verplaatst
Figuur 4.6 Gemiddeld aantal verplaatst fte per bedrijf in afgelopen drie jaar
Bovenstaande figuur is gebaseerd op het totaal aantal fte dat de afgelopen drie jaar verplaatst is, waarbij onderscheid is gemaakt tussen bedrijven conform de drie verschillende tijdscategorieën. Dit aantal fte verplaatst per tijdscategorie is vervolgens gedeeld door het aantal bedrijven binnen die betreffende tijdscategorie. De omvang van de vestiging van het bedrijf is mede bepalend voor de omvang van de verplaatsing. Hetzelfde geldt voor de aard van de sector.
25
4.2.6 Laaggeschoolde- en hooggeschoolde arbeid De activiteit die het meest verplaatst wordt, is laaggeschoolde productie (45% van de bedrijven). Daarnaast geeft 16% van de bedrijven die verplaatsen aan ook hooggeschoolde productiewerkzaamheden te verplaatsen. Welke activiteiten zijn verplaatst naar het buitenland? 50% 40% 30% 20%
Productie laaggeschoold
Andere activiteiten
Verkoop/Marketing
Productie
hooggeschoold
Inkoop/Administratie/ Shared services
Research en Development
Geen antwoord
Alle bedrijfsactiviteiten
ICT laaggeschoold
Callcenter
Klantenservice/
0%
ICT hooggeschoold
10%
Figuur 4.7 Welke bedrijfsactiviteiten zijn verplaatst?
Ook verkoop/marketing (16%) en ‘andere’ activiteiten (22%) worden genoemd. Deze laatste categorie lijkt omvangrijk. Het zijn echter vooral de bedrijven in de sector vervoer die deze activiteiten aangegeven. Een verklarende factor is, dat transport en logistieke activiteiten niet als productiegerelateerd zijn beschouwd. Hetzelfde geldt voor banken/ verzekeringen waarbij gaat het om specialistische werkzaamheden. De ontwikkeling dat ook hooggeschoolde productiewerkzaamheden zijn verplaatst, wordt bevestigd in de diepte-interviews en de plannen van bedrijven voor de komende twaalf maanden. Bedrijven volgen hetzelfde patroon, waarbij zij, na een eerste experiment, beginnen met hoog volume, laagwaardige activiteiten. Na succesvolle verplaatsing zullen meer hoogwaardige activiteiten verplaatst worden naar het buitenland. Voor het komende jaar geeft 68% van de bedrijven aan dat zij verwachten laaggeschoolde productieactiviteiten zullen verplaatsen, en 25% hooggeschoolde productieactiviteiten. In de sectoren aardolie/chemie/rubber/kunststoffen, hout/papier, machinebouw/elektro/ transportmiddelen, metaal, meubel, textiel/kleding/leer en voedings-/genotsmiddelen worden door veel bedrijven productiewerkzaamheden verplaatst. Het verplaatsen van hooggeschoolde arbeid speelt vooral bij ICT-/architectenbureaus en banken/verzekeringen. Bij banken/verzekeringen sluit deze trend van verplaatsen aan bij de ontwikkeling van internationale shared service centers. Bij ICT-/architectenbureaus is een verklaring voor deze tendens de verdergaande consolidatie van bijvoorbeeld de ICT-bureaus in combinatie met de verplaatsing van een aantal activiteiten, waaronder ook productontwikkeling. Productontwikkeling wordt relatief gezien door veel ICT- en architectenbureaus verplaatst.
26
Het percentage bedrijven dat (een gedeelte van) R&D-activiteiten verplaatst, bedraagt circa 8%. Uit diepte-interviews blijkt dat in het kielzog van productie, veelal geleidelijk, de R&Dactiviteiten volgen. In dit onderzoek is niet onderzocht in hoeverre bedrijven, na initiële verplaatsing van productieactiviteiten, doorgegaan zijn met het opbouwen van R&Dactiviteiten in het buitenland. In de diepte-interviews die met bedrijven werden gehouden, is veelvuldig de opmerking gemaakt dat met het verplaatsen van hooggeschoolde activiteiten (zoals R&D) ook kennis en vakmanschap uit Nederland verdwijnt. Voorbeelden hiervan zijn CAD-/CAM-activiteiten voor textielprinting, engineering-/tekenafdelingen van architectenbureaus. Daarnaast is zichtbaar dat bedrijven in chemie, machinebouw/elektro/transportmiddelen en metaal ook R&D-activiteiten hebben verplaatst. 4.3
V ERPLAATSING
NAAR REGIO
Het is belangrijk vast te stellen naar welke regio’s activiteiten worden verplaatst. Respondenten hebben in het onderzoek aangegeven activiteiten naar meerdere landen te hebben verplaatst en te willen gaan verplaatsen. Verplaatsing vindt tot op heden vooral plaats naar lagelonenlanden15 (tweederde van de bedrijven die verplaatsen, kiezen deze landen) en West- en Zuid-Europa16. Het merendeel van de activiteiten wordt binnen Europa verplaatst. Het totale aantal verplaatsingen van activiteiten naar Azië is tot op heden lager dan naar Europa. De top drie van regio’s waarnaar activiteiten verplaatst werden, bestaat uit Midden- en OostEuropa17, West- en Zuid-Europa en Azië. Binnen veel sectoren speelt overigens verplaatsing naar zowel Midden- en Oost-Europa, West- en Zuid-Europa als Azië. Circa eenderde van de bedrijven die activiteiten hebben verplaatst, heeft dit gedaan naar West-Europa (of naar de VS). Dit zijn geen lagelonenlanden. In het onderzoek is geen correlatie gevonden tussen de soort bedrijfsactiviteit en de regio waar naartoe verplaatst is. Het meest bepalend voor de regiokeuze is de (aard van de) sector. Hierbij dient te worden opgemerkt dat elk afzonderlijk bedrijf een activiteit naar meerdere regio’s kan verplaatsen. De top drie regio’s waarnaar verplaatsing heeft plaatsgevonden zijn Midden- en OostEuropa, West- en Zuid-Europa en Azië.
15
16
17
Onder lagelonenlanden worden in dit onderzoek de regio’s Midden- en Oost-Europa, Azië, Afrika en Latijns Amerika geschaard (onder hoge lonenlanden vallen de regio’s West- en Zuid-Europa, Noord Amerika, Australië). Onder andere Duitsland, Frankrijk, Italië, Groot-Brittannië, Ierland, Spanje, Oostenrijk, Scandinavië, Portugal, Zwitserland, België, Luxemburg, etc. Onder andere Polen, Tsjechië, Hongarije, Roemenië, Bulgarije, Macedonië, Kroatië, Servië, Rusland.
27
Verplaatsing naar regio 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Midden- en OostEuropa
West- en ZuidEuropa
Azië (China, India, overig)
Latijns Amerika, Afrika
Noord Amerika, Australië
Figuur 4.8 Verplaatsing naar regio.
Duidelijk is dat niet alleen naar ‘lagelonenlanden’ wordt verplaatst. De verklarende factor voor het aantal verplaatsingen binnen West- en Zuid-Europa ligt primair in het motief van bedrijven om kostenbesparingen te realiseren. Onderliggend gaat het dan vaak om rationalisatie van productiecapaciteit. Dit zien wij in praktijk vooral bij multinationals gebeuren. Noord-Amerika en Australië worden nauwelijks genoemd. Vanuit Nederland vinden echter wel grote investeringen in de Verenigde Staten plaats. Verplaatsen van bedrijfsactiviteiten is niet de belangrijkste overweging voor directe investeringen in de VS. 4.3.1 Verplaatsing per sector naar regio’s Een interessant beeld komt naar voren bij crossanalyse van regio’s waarnaar verplaatst wordt en de sectoren waarbinnen verplaatst wordt. In onderstaande figuur 4.9 staat per sector het percentage bedrijven van het totale aantal bedrijven van de totale onderzoeksscope weergegeven dat verplaatst naar aangegeven regio’s. Respondenten konden meerdere regio’s aangeven. In vrijwel alle sectoren verplaatsen bedrijven activiteiten naar Midden- en Oost-Europa. Bij de sectoren metaal en machinebouw/elektro/transportmiddelen en vervoer is dit percentage bedrijven van de sector zeer hoog. Het percentage bedrijven van het totale aantal bedrijven in de sector dat naar Azië verplaatst, is relatief laag. Een uitzondering hierop is de sector machin ebouw/elektro/transportmiddelen.
28
In % van totale aantal bedrijven in onderzoeksafbakening (meerdere regio’s per bedrijf mogelijk)
Midden- en OostEuropa
West- en ZuidEuropa
China
India
Overige delen van Azië
Aardolie/chemie/rubber/kunststoffen
0,5%
0,3%
Banken/verzekeringen
0,2%
0,7%
0,1%
0,1%
0,2%
0,2%
0,2%
0,2%
Hout/papier
0,2%
0,1%
ICT-/architectenbureaus
0,4%
0,3%
Machinebouw/elektro/ transportmiddelen
1,2%
0,7%
0,4%
0,3%
Metaal
0,8%
0,3%
0,2%
0,1%
Meubel
0,3%
0,1%
0,3%
Textiel/kleding/leer
0,4%
0,1%
0,2%
Uitgeverijen/drukkerijen
0,2%
0,2%
Vervoer
0,6%
0,9%
Voedings-/genotsmiddelen
0,4%
0,3%
0,1%
0,1%
0,2%
Totaal
5,1%
4,0%
1,5%
0,9%
1,2%
0,3%
Post/telecom 0,1%
0,1%
0,1% 0,1%
Figuur 4.9 Regio’s per sector.
Midden- en Oost-Europa De meest genoemde regio voor het verplaatsen van activiteiten is Midden- en Oost-Europa. Deze regio wordt veelvuldig als bestemming gebruikt door bedrijven uit de volgende sectoren: aardolie/chemie/rubber/kunststoffen, ICT-/architectectenbureaus, machinebouw/ elektro/transportmiddelen, metaal, meubel, textiel/kleding/leer, vervoer en voedings-/ genotsmiddelen. Het verplaatsen naar specifiek deze regio’s wordt mede verklaard door de toetreding van de nieuwe landen tot de EU. ICT-activiteiten worden zowel naar Midden- en Oost-Europa, West- en Zuid-Europa als naar India verplaatst. In een aantal interviews is aangegeven dat de initiële verplaatsing naar Midden- en Oost-Europa al heeft plaatsgevonden, maar dat in tweede instantie, na een korte of langere periode, ook verplaatsing naar Azië (vooral India) zal gaan plaatsvinden. Azië Bedrijven die activiteiten hebben verplaatst, zijn, behalve naar Midden- en Oost-Europa, ook naar Azië gegaan. Voor vrijwel geen enkele sector is Azië tot op heden de meest genoemde en dus meest prominente regio. Bij voedings-/genotsmiddelen hebben China, India en overige delen van Azië een vrijwel gelijk aandeel. Een andere sector waarin China duidelijk naar voren komt, is de meubelindustrie. Ook in de sectoren machin ebouw/elektro/ transportmiddelen, metaal en textiel/kleding/leer gaan relatief veel bedrijven naar China. Ook bedrijven in de sectoren ICT-/architectenbureaus, banken/verzekeringen en voedings/genotsmiddelen hebben activiteiten naar India verplaatst.
29
West- en Zuid-Europa De sectoren waarbinnen bedrijven activiteiten naar West- en Zuid-Europa hebben verplaatst, zijn met name aardolie/chemie/rubber/kunststoffen, banken/verzekeringen, ICTen architectenbureaus, machinebouw/elektro/transportmiddelen, metaal, vervoer en voedings-/genotsmiddelen. De activiteiten die in deze sectoren worden verplaatst, zijn ofwel lokaal gebonden ofwel zeer kapitaalintensief. Voorbeelden van sectoren waarin enkele soorten activiteiten zeer lokaal gebonden zijn, zijn banken/verzekeringen met hun lokale kantorennetwerk, maar ook uitgeverijen/drukkerijen die in de nabije omgeving van hun klant moeten opereren. Tegelijkertijd kijken bedrijven in deze sectoren ook naar bulkprocessen die op iets grotere afstand zouden kunnen plaatsvinden. Er wordt gekeken naar locaties in omringende landen, waarbij deze bedrijven zoeken naar productielocaties met de laagste ‘total cost’. Ook is het mogelijk dat de bedrijven hun productiecapaciteit over verschillende landen heen rationaliseren. De sectoren chemie en voedings-/genotsmiddelen zijn voorbeelden van zeer kapitaalintensieve industrie. Productiecapaciteit wordt in het algemeen niet snel verplaatst na initiële investering (sunk cost). Tegelijkertijd kijken deze bedrijven continu naar mogelijkheden om hun (productie)faciliteiten te rationaliseren en te optimaliseren. Met name bedrijven in de sector banken/verzekeringen hebben relatief vaak verplaatst naar West- en Zuid-Europa in vergelijking met andere regio’s. Bedrijven in de sector meubel en vervoer hebben de afgelopen tien jaar gebruik gemaakt van uitbreiding van de EU met enkele Zuid-Europese landen. 4.3.2 Bij de plannen voor verplaatsing domineert Midden- en Oost-Europa De bedrijven die hebben aangegeven komend jaar activiteiten te verplaatsen, doen dit met name naar lagelonenlanden. Hierbij komt vooral Midden- en Oost-Europa duidelijk naar voren en in mindere mate Azië. Door uitbreiding van de Europese Unie is verplaatsing eenvoudiger te realiseren en zullen waarschijnlijk ook meer bedrijven activiteiten in deze richting gaan ontplooien verplaatsen. Naar welke regio's zijn bedrijven van plan te verplaatsen (onderscheid hoge loon- versus lage loonlanden) 120% 100% Noord Amerika, Australië
80%
West- en Zuid-Europa
60%
Latijns Amerika, Afrika Azië (China, India, overig)
40%
Midden- en Oost-Europa 20% 0% Lage loonlanden
Hoge loonlanden
Figuur 4.10 Plannen verplaatsing naar regio.
30
4.4
K ARAKTERISTIEK
VAN DE BEDRIJVEN DIE VERPLAATSEN
4.4.1 Internationale karakter van bedrijven is bepalend Het aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst, ligt fors hoger naarmate die bedrijven internationaal actief zijn. Met andere woorden: het aantal bedrijven dat alleen in Nederland actief is, verplaatst in veel mindere mate activiteiten. Mate van (inter)nationale activiteit van bedrijven en verplaatsen (in % van aantal bedrijven) 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Alleen in Nederland actief
Beperkt internationaal actief
Gemiddeld actief
Zeer actief
Figuur 4.11 (Inter)nationale activiteit en verplaatsing.
4.4.2 Multinationals verplaatsen meer Met name bedrijven die deel uitmaken van een multinational, hebben activiteiten verplaatst, waarbij buitenlandse multinationals nog vaker verplaatsen dan Nederlandse multinationals. Nederlandse bedrijven die alleen in Nederland actief zijn, hebben nog nauwelijks activiteiten verplaatst. Multinational of nationaal actieve bedrijven en verplaatsing (in % van aantal bedrijven) 30%
Ja, binnen nu en 12 maanden van plan
25%
Ja, in het afgelopen jaar verplaatst
20%
Ja, in de afgelopen 3 jaar verplaatst
15% Ja, in de afgelopen 10 jaar of langer verplaatst
10% 5% 0% Onderdeel Nederlands multinational
Onderdeel Nederlands, buitenlands in beperkt multinational aantal landen actief
Nationaal, alleen in Nederland actief
Figuur 4.12 (Multi)nationals en verplaatsing.
31
Van de Nederlandse bedrijven die in een beperkt aantal landen actief zijn, verwacht 9% de komende twaalf maanden activiteiten te gaan verplaatsen, van buitenlandse multinationals 7%, en van Nederlandse multinationals 3%. Uit de inventarisatie van de plannen die bedrijven voor de toekomst hebben, blijkt dat alleen nationaal actieve bedrijven beperkt overwegen om activiteiten te gaan verplaatsen. 4.4.3 Grotere bedrijven doen tot op heden meer aan verplaatsing Er is een duidelijk verband tussen de omvang van een bedrijf en het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. Grotere bedrijven lopen voorop met het verplaatsen van activiteiten naar het buitenland. Middelgrote bedrijven volgen. Met name kleine bedrijven hebben in het verleden minder vaak activiteiten verplaatst. De verwachting is echter dat alle bedrijven, groot en klein, het komende jaar activiteiten zullen gaan verplaatsen. Verplaatsing en grootteklasse (in % van aantal bedrijven) 25% 20%
Ja, binnen nu en 12 maanden van plan
15%
Ja, in het afgelopen jaar verplaatst Ja, in de afgelopen 3 jaar verplaatst
10%
Ja, in de afgelopen 10 jaar of langer verplaatst
5% 0% 10-50
50-100
100-200
>200
Figuur 4.13 Grootteklasse en verplaatsen.
4.4.4 Relatie naar ontwikkeling van omzet en winstgevendheid is niet significant Naast sector, omvang en internationale activiteit is onderzocht wat verder nog typerend is voor de bedrijven die activiteiten verplaatsen naar het buitenland. Zowel omzet als winstgevendheid blijken niet of nauwelijks bepalend te zijn voor het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. Zowel winstgevende als verliesgevende bedrijven verplaatsen activiteiten naar het buitenland. Er is dus geen significant verschil tussen de bedrijven die wel en niet verplaatsen en de mate van winstgevendheid. Het overgrote deel van de bedrijven die verplaatsen, is winstgevend. Ook blijkt er geen statistisch significant verband te bestaan tussen de toegevoegde waarde per werknemer en de mate van verplaatsing. Veruit de meeste bedrijven verplaatsen laaggeschoolde productieactiviteiten. Uit de onderzoeksresultaten blijkt echter dat er bij deze bedrijven geen sprake is van een hogere toegevoegde waarde ten opzichte van de bedrijven die geen activiteiten verplaatsen.
32
Mate van winstgevendheid en verplaatsing (in % van aantal bedrijven) 100% 80% 60%
Verliesgevend en stagnerend / dalend
40%
Verliesgevend maar herstellend
20%
Winstgevend maar stagnerend / dalend
0% Ja, in de afgelopen 10 jaar verplaatst
Ja, in de afgelopen 3 jaar verplaatst
Ja, in het afgelopen jaar verplaatst
Ja, binnen nu en 12 maanden van plan
Nee, niet van plan
Winstgevend en groei
Figuur 4.14 Verplaatsing en mate van winstgevendheid.
4.5
M OTIEVEN
EN ERVARINGEN
4.5.1 Belangrijkste reden voor verplaatsing is kostenbesparing In alle sectoren blijkt kostenbesparing de belangrijkste overweging te zijn geweest voor het verplaatsen van activiteiten. Van de bedrijven die hebben verplaatst, geeft 62% kostenbesparing als argument. Naast kostenbesparing zijn het behouden en vergroten van de marktpositie als argument aangegeven. Voordelen van het buitenland ten opzichte van Nederland (fiscale klimaat, infrastructuur, arbeidsvoorwaarden) is een derde reden, genoemd door 14% van de bedrijven. Slechts een beperkt aantal bedrijven (5%) geeft als reden voor verplaatsing specifieke nadelige regelingen in Nederland. Voordelen buitenland gecombineerd met nadelen Nederland resulteert in een totaal van 19% van de bedrijven dat de randvoorwaarden in het buitenland beter vindt. De verschillen in motieven tussen sectoren zijn beperkt. Uit deskresearch en diepte-interviews blijkt dat het verschil in kostencomponenten tussen Nederland en andere landen groot is. Voor ICT-werkzaamheden bijvoorbeeld, wordt een factor 10 genoemd voor de loonkosten in vergelijking met India. Maar ook de verschillen met Midden- en Oost-Europa zijn aanzienlijk. De beheerskosten zijn na verplaatsing als gevolg van cultuurverschillen en afstand aanzienlijk hoger. Daarnaast kan verplaatsing leiden tot efficiency- en effectiviteitsverschillen.
33
Concerndwang
Concentreren kernactiviteiten
Nadelen Nederland
Klant/leverancier volgen
Concurrentie
Uitvoering
Anders
Voordelen buitenland
Marktpositie
70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Kostenbesparen
Doorslaggevende redenen voor verplaatsen
Figuur 4.15 Redenen voor verplaatsing.
Binnen een aantal sectoren hebben bedrijven ook andere belangrijke redenen voor verplaatsen aangegeven. Vooral voor de sector banken/verzekeringen is het volgen van klanten/leveranciers een zeer belangrijke overweging (door 23% van de verplaatsende bedrijven genoemd als reden). Bij de sectoren aardolie/chemie/rubber/kunststoffen en ICT-/ architectenbureaus is het handhaven van de concurrentiepositie een belangrijke reden. Bij de sectoren machinebouw/elektro/transportmiddelen, textiel/kleding/leer en voedings-/ genotsmiddelen gaat het ook om de uitvoering (kwaliteitsverbetering en hogere flexibiliteit). 4.5.2 Mate van kostenbesparing Van de bedrijven die activiteiten hebben verplaatst, heeft 44% aangegeven dat meer dan 5% kostenbesparing mogelijk is. Daarnaast geeft 20% van de bedrijven aan geen besparing te hebben gerealiseerd. In het onderzoek zijn de totale integrale kosten onderzocht. Daarbinnen is geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende kostencategorieën. Verplaatsing en mate van kostenbesparing 25% 20% 15% 10% 5% 0% Geen
minder dan 5%
5 tot 10%
10 tot 25%
25 tot 50%
Meer dan 50%
Onbekend
Figuur 4.16 Mate van kostenbesparing
34
4.5.3 Bedrijven zijn tevreden tot zeer tevreden over verplaatsingen Van de bedrijven die hebben aangegeven activiteiten te hebben verplaatst, geeft circa 80% aan hier tevreden tot zeer tevreden mee te zijn. Circa 12% was noch tevreden, noch ontevreden. Dit geldt voor alle sectoren, behalve de sector aardolie/chemie/rubber/kunststoffen. In deze sector is 49% tevreden tot zeer tevreden en 31% noch tevreden, noch ontevreden. 4.5.4 Eigen beheer is voorkeursmethode bij verplaatsing Het merendeel van de bedrijven (58%) die activiteiten verplaatsen, doet dit in eigen beheer. 19% besteedt het verplaatsen volledig uit, 23% gebruikt een combinatie van deze criteria. Overigens blijkt uit interviews met bedrijven uit de sectoren banken/verzekeringen en ICT/architectenbureaus dat het vaak voorkomt dat ICT-activiteiten eerst worden uitbesteed aan een lokale derde partij, alvorens ze naar het buitenland worden verplaatst. 4.5.5 Locatiegebondenheid is belangrijkste reden om niet te verplaatsen. Circa 84% van de onderzochte bedrijven heeft geen activiteiten verplaatst en heeft geen plannen om hier het komende jaar mee te beginnen. Veel bedrijven hebben tot op heden nog geen activiteiten verplaatst. De meest aangegeven reden hiervoor is dat activiteiten locatiegebonden zijn (39% van de bedrijven die niet verplaatsen geeft dit als doorslaggevende reden aan). Circa 22% van de bedrijven die niet heeft verplaatst heeft geen reden opgegeven, 12% gaf als reden dat werkgelegenheid in Nederland dient te worden behouden. Opvallend is de 12% van de bedrijven die niet aan verplaatsen heeft gedacht.
Redenen niet verplaatsen 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10%
Werk is locatiegebonden
Geen van bovenstaande
Nooit aan gedacht
Werkgelegenheid in NL houden
Winstgevendheid is nog goed
Geen kostenvoordeel
Geen know how/personeel
Onvoldoende levertijd/flexibiliteit
Kwaliteit niet beschikbaar
Communicatieproblemen
Locale toeleveranciers ontbreken
Afhankelijkheid/kwetsbaarheid
Politieke instabiliteit
0%
Bedreigingen eigendomsrecht
5%
Figuur 4.17 Redenen niet verplaatsen.
35
4.5.6 Terughalen vindt beperkt plaats Een beperkt aantal bedrijven dat in het verleden activiteiten heeft verplaatst (12%), heeft activiteiten teruggehaald uit het buitenland. In vrijwel alle sectoren komt terughalen voor. Het zijn met name kleine bedrijven die activiteiten terughalen. Belangrijkste redenen voor terughalen zijn kostenvoordelen die niet behaald worden (21% van de bedrijven) en kwaliteitsproblemen (17%). Ook afhankelijkheid/kwetsbaarheid na verplaatsing (11%) en onvoldoende kwaliteit/beschikbaarheid van personeel (11%) wordt relatief vaak genoemd. Een mogelijke verklarende factor hiervoor is dat de mate van professionaliteit bij de aanpak van dergelijke kwesties bij kleinere bedrijven in het algemeen minder aanwezig is. Ook uit de diepte-interviews blijkt over het algemeen dat er een grote mate van tevredenheid bestaat en dat er weinig sprake is van het terughalen van activiteiten. Belangrijk aandachtspunt is beheersing van en controle op verplaatste activiteiten. % bedrijven dat activiteiten heeft teruggehaald
< 50
50-200
>200
Totaal
Ja
8%
3%
1%
12%
Nee
32%
42%
14%
88%
40%
45%
15%
100%
Figuur 4.18 Omvang bedrijven die activiteiten terughalen
4.6
E FFECTEN
VOOR DE WERKGELEGENHEID VAN VERPLAATSING
4.6.1 Direct werkgelegenheidseffect door verplaatsing tussen 1,5% en 3,4% Verplaatsen van bedrijfsactiviteiten en daardoor het verloren gaan van banen in Nederland kan grote gevolgen hebben voor de betreffende bedrijven. Uiteindelijk is het natuurlijk de vraag of een toename van het aantal verplaatsingen effect heeft op de gehele Nederlandse werkgelegenheid. Er bestaan geen nauwkeurige registraties van het feitelijke aantal banen dat naar het buitenland is verdwenen. Op basis van de enquête schatten wij dat de activiteiten van circa 37.000 werknemers over de afgelopen drie jaar zijn verplaatst naar het buitenland, met een marge van 27.000 en 47.000 banen (betrouwbaarheidsinterval van 95%). Het netto-effect voor de werkgelegenheid ligt lager, omdat een gedeelte van de desbetreffende werknemers is herplaatst naar andere functies in Nederland (circa 10.000 werknemers). Dit betekent dat de werkgelegenheid in de onderzochte onderzoeksafbakening van 1,1 miljoen fte tussen de 1,5 en 3,4% netto is afgenomen (in een tijdsbestek van drie jaar). Kanttekening hierbij is, zoals gezegd, dat bedrijven met minder dan 20 werknemers buiten de onderzoeksafbakening vallen. Deskresearch bevestigt deze inschattingen. Bij dit onderzoek werden publicaties in de regionale en landelijke dagbladen over de afgelopen drie jaar onderzocht. Op basis van de steekproef kunnen wij geen betrouwbare schatting doen van het effect op de werkgelegenheid binnen de onderzochte sectoren. De afname van werkgelegenheid kan namelijk sterk beïnvloed worden door enkele grote verplaatsingen binnen de sector. Het is wel duidelijk te zien dat de verschillen tussen de sectoren groot zijn.
36
Het effect op de werkgelegenheid dient te worden bezien in samenhang met de reorganisaties die in de afgelopen drie jaar zijn doorgevoerd. In totaal zijn er in de afgelopen drie jaar via ontslagprocedures via het CWI en de kantonrechter 403.000 vergunningen toegekend, waarvan circa de helft collectief via het CWI. Gerelateerd aan die verleende ontslagvergunningen is een beperkt gedeelte van de ontslagen direct te relateren aan het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland. Bruto aantal f.t.e verplaatst in de afgelopen 3 jaar (excl. herplaatsingen van 10.000 f.t.e.) 50000 45000 40000 35000 30000 25000 20000 15000 10000 5000 0
bedrijven laatste 10 jaar bezig bedrijven laatste 3 jaar bezig bedrijven afgelopen jaar verplaatst
ondergrens
schatting
bovengrens
Figuur 4.19 Inschatting aantal verplaatste fte gedurende laatste drie jaar.
Via deskresearch zijn vrijwel alle krantenberichten (Telegraaf, Financieel Dagblad, Volkskrant en regionale kranten) over de periode 2001 – juni 2004 geanalyseerd. Ook uit dit onderzoek blijken de verschillen tussen de sectoren groot te zijn. Uit deskresearch blijkt dat het verplaatsen naar het buitenland met name een rol speelt in de sectoren aardolie/chemie/rubber/kunststoffen, hout/papier, machinebouw/elektro/transportmiddelen, metaal, textiel/kleding/leer en voeding. Deze resultaten komen overeen met de resultaten uit de enquête. 2001 t/m juni 2004
aardolie, chemie, rubber, kunststof, aardewerk banken en verzekeringen bouw energie handel hout en papier ICT- en architectenburo's landbouw machine, elektro en transportmiddelen metaal non-profit overige dienstverlening post en telecom textiel, kleding, leer, meubel uitgeverijen en drukkerijen vervoer voedings- en genotsmiddelen Totaal
Aantal FTE ontslagen Aantal FTE Aantal FTE % ontslagen verplaatsing 8488 2391
Aantal aankondigingen Ontslagen Verplaats% ingen 28% 64 19
%reductie Ontslagen 30%
Verplaatsingen 40% 67%
26894 3439 850 10012 1296 15346 24 27114
1300 0 0 230 285 790 0 8954
5% 0% 0% 2% 22% 5% 0% 33%
69 22 5 47 18 82 1 147
2 1 0 2 5 5 0 52
3% 5% 0% 4% 28% 6% 0% 35%
27% 48% 10% 44% 50% 39% 100% 43%
37% 0% 0% 100% 100% 83% 0% 44%
3586 32444 7104 19150 2963 5428 24945 8008 197090
598 0 0 1694 1043 0 0 1135 18420
17% 0% 0% 9% 35% 0% 0% 14% 9%
27 71 48 37 39 44 49 56 826
5 0 0 10 12 0 0 6 119
19% 0% 0% 27% 31% 0% 0% 11% 14%
38% 25% 31% 42% 40% 29% 32% 31% 37%
54% 0% 0% 51% 38% 0% 0% 28% 52%
Figuur 4.20 Krantenberichten 2001 – juni 2004: percentage bedrijven per sector dat verplaatst
37
De volgende kanttekeningen dienen te worden geplaatst bij de publicaties in kranten over verplaatsingen: •
Niet alle verplaatsingen worden gepubliceerd.
•
Niet alle reducties worden direct gerealiseerd.
•
Reducties worden soms volledig toegerekend aan verplaatsingen.
•
De verdeling van reducties nationaal/internationaal is niet altijd bekend.
Uit deskresearch over de periode van 2001 tot en met de eerste helft 2004 blijkt dat circa 18.000 banen worden aangekondigd die zullen verdwijnen door het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. Hierbij is circa 9% van het totale aantal aangekondigde ontslagen te relateren aan het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten, terwijl circa 14% van de aankondigingsberichten te relateren is aan het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. Overigens blijkt de reductie van het aantal werknemers bij verplaatsingen (52% van het totale aantal fte) groter te zijn dan de reductie bij algemene reorganisaties (37% van het totale aantal fte). Dit wordt met name veroorzaakt door algehele bedrijfssluitingen. 2001 t/m juni 2004 Aantal FTE ontslagen Aantal FTE Aantal FTE % ontslagen verplaatsing 2001 37.925 2.081 2002 59.990 7.254 2003 74.351 5.462 2004 24.824 3.623 Totaal 197.090 18.420
Aantal aankondigingen Ontslagen Verplaats% ingen 5% 117 20 12% 271 35 7% 288 42 15% 150 22 9% 826 119
%reductie Ontslagen Verplaatsingen 17% 32% 46% 13% 41% 47% 15% 36% 50% 15% 35% 64% 14% 37% 52%
Figuur 4.21 Krantenberichten 2001 – juni 2004: aantal fte ontslagen/verplaatst, aantal aankondigingen,% reductie
Zowel uit deskresearch als uit het kwantitatieve telefonische onderzoek blijkt een duidelijke stijging van het aantal verplaatste fte Het aantal verplaatste fte loopt echter geleidelijk mee met het totale aantal ontslagen als gevolg van reorganisaties in Nederland. Voor een deel zijn verplaatsingen verklaarbaar door de ontslaggolf van de afgelopen drie jaar. Een voorbeeld hiervan is de telecomsector waarin enkele bedrijven gehalveerd zijn en activiteiten ten dele verplaatst zijn naar het buitenland. Ook in andere onderzoeken is een vergelijkbaar verband gevonden tussen het aantal verplaatste fte en het totale aantal ontslagen. In het onderzoek dat het US Department of Labor18 heeft uitgevoerd over het eerste kwartaal van 2004, zijn in totaal 1204 reorganisaties (239.361 werknemers) geregistreerd, waarvan 108 (10%) met een verplaatsing van bedrijfsactiviteiten (16.021 werknemers).
18
Extended mass layoffs assiocated with domestic and overseas relocations, First quarter 2004, US Department of Labor, June 10, 2004
38
250.000
20.000
200.000
15.000
150.000 10.000 100.000 5.000
50.000 -
f.t.e. verplaatsingen
f.t.e. ontslagaankondigingen
Cumulatief aantal f.t.e. verplaatst ten opzichte van totaal aantal f.t.e. ontslagen
Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 2001 2001 2001 2001 2002 2002 2002 2002 2003 2003 2003 2003 2004 2004 Aantal FTE ontslagaankondigingen
Aantal FTE verplaatsingsaankondigingen
Figuur 4.22 Krantenberichten 2001 – juni 2004: cumulatief aantal fte verplaatst versus totaal aantal fte ontslagen.
Bij deze berekeningen is echter geen rekening gehouden met mogelijke multiplier effecten en indirecte effecten van verplaatsen op de werkgelegenheid. Deze effecten kunnen verschillen per sector en significant zijn, maar zijn niet in dit onderzoek onderzocht. 4.6.2 Beperkt aantal bedrijven bepaalt groot deel van de verplaatsing Een beperkt gedeelte van de bedrijven die activiteiten hebben verplaatst, is verantwoordelijk voor een zeer groot deel van de totale omvang van het aantal verplaatste fte. Bij de 10% met de grootste verplaatsingen, zijn naar schatting 28.000 fte verplaatst. Dit komt overeen met 75% van de totale omvang van de verplaatste banen. Hierbij dient er rekening mee te worden gehouden dat een gedeelte van de werknemers zijn herplaatst binnen de Nederlandse bedrijven. Bij deze 10% met de grootste verplaatsingen bedraagt het gedeelte van de werknemers dat herplaatst is circa een derde. Daardoor zijn bij de 10% grootste verplaatsingen naar schatting 18.600 banen netto verplaatst. De inschatting sluit redelijk aan op deskresearch waaruit 119 verplaatsingen naar voren komen in de afgelopen 3 jaar. Met name grote verplaatsingen zijn in de pers verschenen. De 119 verplaatsingen uit deskresearch komen overeen met circa 10% van het totale aantal verplaatsingen in Nederland uit de telefonische enquête (circa 1135 bedrijven hebben bedrijfsactiviteiten verplaatst). Uit deskresearch blijkt verder dat bij die 119 verplaatsingen circa 18.500 fte zijn ontslagen door het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten.
39
cumulatief aantal verplaatste f.t.e.
Het aantal verplaatste f.t.e. in de afgelopen 3 jaar versus omvang van de verplaatsing 40.000 35.000 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
% bedrijven naar omvang van de verplaatsing
Figuur 4.23 Cumulatief aantal fte verplaatst versus het aantal bedrijven.
4.6.3 Doorrekenen verwachting ondernemers resulteert het komende jaar in een additionele reductie van circa 13.000 a 16.000 fte Het effect op de werkgelegenheid van bedrijven die van plan zijn in de toekomst activiteiten naar het buitenland te verplaatsen, is moeilijk te extrapoleren. De resultaten van de enquête laten een verwachte toename zien, maar het is de vraag in hoeverre voorgenomen plannen ook daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden, en dan ook in welke mate. Het onderzoek heeft zich met name gericht op de feitelijke effecten van verplaatsingen in het verleden en niet op toekomstverwachtingen. Het rechtlijnig doorrekenen van de huidige trend op basis van het aantal bedrijven dat het komende jaar van plan is te gaan verplaatsen, resulteert in een additionele reductie van de Nederlandse werkgelegenheid van 13.000 à 16.000 fte in de komende twaalf maanden. Dit is geschat op basis van de bedrijfsomvang van die bedrijven die van plan zijn te gaan verplaatsen en de gemiddelde afname van de werkgelegenheid per verplaatsing gedurende het afgelopen jaar. De uitgangspunten zijn daarom: 644 bedrijven zijn van plan om te verplaatsen, de gemiddelde verplaatsing van bedrijven die het afgelopen jaar hebben verplaatst, is 27% van het aantal fte op de vestiging en de gemiddelde totale werknemersomvang van de bedrijven die het van plan zijn, is 85 fte De grootste onzekerheid zit in twee aspecten, namelijk of de bedrijven die van plan zijn om te gaan verplaatsen (6%) dit ook daadwerkelijk gaan doen, op welke termijn en de mate waarin die bedrijven vervolgens de organisatie gaan verkleinen (27%). Bij de berekeningen en inschattingen is echter geen rekening gehouden met mogelijke multiplier effecten en indirecte effecten van verplaatsen op de werkgelegenheid. Deze effecten kunnen verschillen per sector en significant zijn, maar zijn niet in dit onderzoek onderzocht. 4.7
H ET
VERPLAATSEN : EFFECTEN EN PERSPECTIEF
Het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland is een ontwikkeling die in sommige sectoren al geruime tijd aan de gang is en in toenemende mate een rol speelt. De macro-economische effecten op werkgelegenheid zijn tot op heden relatief beperkt, zeker in relatie tot het totale aantal ontslagen in de afgelopen jaren.
40
Op sectorniveau en zeker per individueel bedrijf kan het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten echter grote gevolgen hebben voor de werkgelegenheid. Uit het onderzoek kan geen conclusie worden getrokken over de relatie tussen de marktpositie van een bedrijf en de mate van verplaatsen van activiteiten. Immers, diverse factoren, naast verplaatsing, zijn van invloed op de marktpositie van een bedrijf, bijvoorbeeld: de gekozen strategie, conjunctuur in de markt, concurrentiepositie (ook vanuit het buitenland), productenmix, kwaliteit van het management/personeel, etc. Duidelijk is wel dat bedrijven met name activiteiten hebben verplaatst om kostenvoordeel te behalen en dat behoorlijke kostenreducties haalbaar zijn. De aard van de sector, internationaal wel of niet actief zijn en de grootte van de organisatie zijn sterk bepalende factoren voor de mate waarin bedrijven activiteiten verplaatsen naar het buitenland. De toename van verplaatsing dient te worden gezien in het perspectief van de ontwikkelingen in de verschillende sectoren, zoals de neergaande conjunctuur, de toegenomen concurrentie in diverse sectoren, de druk op de winstgevendheid en de toename van het aantal reorganisaties en daaruit voortvloeiende ontslagen, maar ook de uitbreiding van de EU. Globalisering staat hierbij centraal. Meerdere internationale studies wijzen op een toename van migratie van hogelonenlanden naar lagelonenlanden. Deze ontwikkeling versnelt de laatste jaren door ontwikkelingen op het gebied van de communicatie-, informatietechnologie en supply chain management. Lagere kosten gaan niet langer, zoals in het verleden, samen met lage kwaliteit. Naar verwachting zal globalisering verregaande invloed hebben op bestaande kostenstructuren in vrijwel elke sector. In de sectoren waarin veel verplaatsing voorkomt, zoals de metaalindustrie en de machine/ metaal/elektro/transportmiddelen, is sprake van een omwenteling19. Nederland c.q. WestEuropa kan niet meer concurreren in arbeidsintensieve productie, maar kent wel een voorspoedige ontwikkeling in hoogwaardige specialiteiten. Er vindt een verschuiving plaats van eenvoudige productie naar kennisindustrie. Dit is een lange termijn trend, waarbij bepaalde segmenten en bedrijven zullen floreren terwijl andere wegkwijnen. Voor sectoren als ICT geldt iets soortgelijks, al gaat het daar om softwareproductie en dienstverlening op afstand zoals helpdesks of callcenters. Globalisering leidt ertoe dat internationale bedrijven in toenemende mate activiteiten naar lagelonenlanden verplaatsen. Het is te verwachten dat hierdoor in relatief korte tijd toenemende prijsdruk zal ontstaan op de Nederlandse markt, zowel door bestaande als door nieuwe buitenlandse aanbieders. Het is van eminent belang dat Nederlandse bedrijven op deze ontwikkeling anticiperen. Op tijd inspelen op deze veranderingen biedt Nederlandse bedrijven wel degelijk nieuwe kansen. Bedrijven in Nederland richten zich door deze globalisering in toenemende mate op activiteiten waarmee een hoge toegevoegde waarde kan worden gecreëerd. Deze ontwikkeling heeft grote effecten op waardeketens. Volledige ketens waarvan de toegevoegde waarde in Nederland relatief laag is, verdwijnen naar het buitenland. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in de sectoren metaal elektro- en de textielindustrie.
19
Zie: Sector SWOT studie Nederland, Berenschot 2004.
41
Door deze ontwikkeling blijven met name locatiegebonden activiteiten zoals maatwerk en service over, alsmede de regiefunctie voor die ketens waar Nederland nu sterk in is en op termijn hoge toegevoegde waarde kan blijven bieden. Uiteindelijk is het van groot belang het lange termijn effect vast te stellen dat de verplaatsingen op de gehele Nederlandse werkgelegenheid en de export zal hebben. Dit is niet gemakkelijk. Als de genoemde omwenteling naar kennisindustrie c.q. kenniseconomie slaagt, zal dit effect meevallen omdat voldoende vervangende werkgelegenheid en export ontstaan. Als de omwenteling echter niet slaagt, dreigen de economische clusters die nu onze economie trekken, verloren te gaan en kan een neerwaartse spiraal intreden. Het risico van het verdwijnen van hele ketens uit Nederland, inclusief productie en R&D is in dit geval reëel. Dit proces speelt zich af tegen de achtergrond waarin ook hoogwaardige werkzaamheden als engineering en R&D steeds meer concurrentie vanuit lagelonenomgevingen zullen gaan ondervinden. In de diepte-interviews is gewaarschuwd voor het relatief lage aantal studenten in technische afstudeerrichtingen in Nederland dat uitstroomt ten opzichte van universiteiten in het buitenland. In lagelonenlanden wordt de aanwas van hoogopgeleide werknemers mede verklaard door een pro actief beleid gericht op het faciliteren van R&D-centra van multinationals en de vorming kennisclusters met universiteiten. Voor een succesvolle omwenteling in Nederland wordt inventief ondernemerschap (meer dan alleen innovatie) als noodzakelijke voorwaarde genoemd. Dit is echter niet voldoende. Voorwaarde is ook dat de meest essentiële kennisclusters voldoende substantie behouden, zowel qua omvang als qua kennisniveau. Daarnaast is in interviews gesteld dat op punten als loonkosten, arbeidsflexibiliteit, regeldruk en financiële prikkels op microniveau de omstandigheden in Nederland moeten verbeteren. Generieke en macro-economische maatregelen alleen zijn belangrijk maar slechts randvoorwaardelijk. De geïnterviewden, vooral in de trekkende sectoren (en de andere sectoren waar verplaatsing speelt), geven aan dat op deze gebieden de regels van het spel structureel veranderd zijn. Ze geven aan dat er nog snel veel verbeterd moet worden, wil Nederland haar concurrentiepositie kunnen blijven behouden.
42
5.
SECTOREN WAAR VERPLAATSING SINDS KORT SPEELT EN IN STERK TOENEMENDE MATE
De eerste categorie (A) betreft sectoren waarin verplaatsing sinds kort speelt en waarbij de bedrijven een relatief grote versnelling in het verplaatsen van activiteiten verwachten. Dit zijn met name ICT-bedrijven en bedrijven in de meubelsector. Hieronder volgt per sector een beschrijving van de achtergrondinformatie, de belangrijkste onderzoeksbevindingen en een tabel met de kwantitatieve onderzoeksresultaten voor de bovengenoemde sectoren. 5.1
S ECTOR : ICT- BEDRIJVEN
5.1.1 Achtergrondinformatie over de sector De ICT-sector is sterk in beweging. Na een flinke groei in de jaren negentig is een forse consolidatieslag gaande. De sector wordt in toenemende mate gedomineerd door enkele grote internationale spelers (gevormd na fusies en overnames) en enkele grote lokale ICTbedrijven. In Nederland wordt weinig software ontwikkeld en zijn de bedrijven met name gericht op dienstverlening. De nadruk ligt op het configureren en integreren van nieuwe toepassingen voor bedrijfsleven en overheid, met als streven de performance van die organisaties te verbeteren. Het uitstellen van investeringen door klanten als gevolg van het verslechterde economisch klimaat heeft geleid tot een inzakkende markt, prijsconcurrentie en teruggang in werkgelegenheid. De prijs-prestatieverhouding van de Nederlandse werknemer is niet gunstig. De werkgelegenheid is vanaf 1993 zeer sterk gestegen tot op het hoogtepunt van 2001, waarbij circa 113.000 fte werkzaam was bij computerservicebureaus. In 2003 is dit gedaald tot 103.000 (bron CBS 2004). Naast de gespecialiseerde ICT-bedrijven zijn binnen bedrijven in de andere sectoren circa 150.000 fte werkzaam in automatiseringsfuncties (bron CBS 2004). 5.1.2 Bevindingen Uit de enquête blijkt een behoorlijke druk op de bedrijfsprestaties. Circa 19% van de onderzochte bedrijven binnen de ICT-sector heeft te maken met afname van personeel, 22% met een daling van de omzet en 20% is verliesgevend. De ICT-sector kenmerkt zich als een sector met relatief hooggeschoold personeel. Bij 67% van de onderzochte bedrijven heeft meer dan de helft van het personeel een HBO of universitaire opleiding. Veel klanten van ICT-bedrijven zijn bezig met uitbesteding van ICT-functies aan gespecialiseerde ICT-bedrijven. Dit is een trend die niet nieuw is. ICT-bedrijven zelf zijn echter pas recent bezig met het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland en er is een grote toename te verwachten. Ruim 12% van de onderzochte bedrijven heeft activiteiten verplaatst, waarvan de helft van de bedrijven in het laatste jaar. Circa 9% van de onderzochte ICT-bedrijven overweegt binnen de komende twaalf maanden activiteiten te verplaatsen. Er is dus een duidelijke toename van het aantal bedrijven die activiteiten verplaatsen in een zeer kort tijdsbestek.
43
Ook uit het deskresearch blijkt dat het verplaatsen van ICT-activiteiten naar het buitenland sterk speelt. Er zijn veel publicaties verschenen en duidelijk is dat veel bedrijven plannen maken of bezig zijn activiteiten in het buitenland op te bouwen. Uit het deskresearch blijkt dat de feitelijke omvang van ICT-activiteiten, die nu in India voor Nederland worden uitg evoerd, nog zeer beperkt is. Enkele bekende ICT-dienstverleners zoals Logica CMG en Sogeti zijn de afgelopen jaren begonnen met het verplaatsen van activiteiten. Dat gebeurt gedeeltelijk in eigen beheer of met grote toeleveranciers zoals Wipro en Satyan Computer Services. Naast de ICT-bedrijven die verplaatsen, zijn grote multinationals in andere sectoren ook bezig met het verplaatsen van ICT-functies en -afdelingen. Voorbeelden zijn te vinden binnen de sectoren banken/verzekeringen, chemie, machinebouw/elektro/transportmiddelen. Het zijn vooral de multinationals die kiezen voor locaties met de laagste kosten. Door de internationale aanwezigheid is het makkelijker om de ICT-beheerfuncties op één plaats te concentreren. Naast kostenvoordelen worden kwaliteitsverbetering (meer dan behoud van kwaliteit) en 24-uursdienstverlening genoemd. Uit de enquête blijkt geen massale verplaatsing van ICT-activiteiten door niet ICTbedrijven. Van de ‘niet ICT-bedrijven’ die activiteiten verplaatsen naar het buitenland heeft slechts 4% ICT-activiteiten verplaatst (NB: het aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst, bedraagt 10% van het totaal bedrijven). Oftewel 0,4% van de onderzochte ‘niet ICTbedrijven’ in de totale steekproef heeft ervaring met het verplaatsen van ICT-activiteiten naar het buitenland. De ICT-bedrijven die activiteiten verplaatsen, kiezen verschillende regio’s, te weten Middenen Oost-Europa 49%, West- en Zuid-Europa 40% en India 43%. Uit de diepte-interviews blijkt bijvoorbeeld dat een ICT-bedrijf activiteiten heeft verplaatst naar Zuid-Europa omdat dit bedrijf daar een lokale vestiging heeft. De activiteiten van de onderzochte ICT-bedrijven zijn meestal in eigen beheer verplaatst (60% van de bedrijven). Aansturing van toeleveranciers wordt tijdens de diepte-interviews als één van de belangrijkste problemen genoemd bij uitbesteding. Niet alle afspraken kunnen namelijk vastgelegd worden met behulp van het opstellen van contracten (service level agreements). Sommige bedrijven kiezen er daarom voor om de buitenlandse werknemers aan te sturen vanuit een lokale (buitenlandse) vestiging, in plaats van uitbesteding aan een derde partij. De nadruk ligt tot nog toe met name op het ontwikkelen van software, maar ook beheersfuncties worden verplaatst. Ontwikkelwerk wordt al enige tijd uitgevoerd in Midden- en Oost-Europa en Azië (met name India: Bangalore of Hyderabad). India voldoet aan de hoogste wereldwijde kwaliteitsstandaard (CMM 5). Die standaard vereist ook een goede kwaliteit van de specificaties, maar die moeten ten dele in ieder geval in Nederland worden opgesteld (wat wil de klant nu echt precies?). Activiteiten die dicht bij de klant behoren te liggen, blijven lokaal, zoals programmamanagement, configuratie/parametersetting, consultancy en implementatie. De ICT-toepassingen worden zo langzamerhand gestandaardiseerd op basis van open standaarden. De crux hiervan is dat de communicatiekloof op het gebied van snelle informatie-uitwisseling bij de klanten van ICT-bedrijven tussen hun verschillende wereldwijde vestigingen afneemt. Als gevolg hiervan wordt één van de vroegere hindernissen bij deze klanten opgeheven.
44
Dit heeft een tweeledig effect. Enerzijds zijn de klanten van ICT-bedrijven beter in staat om hun supply chain geheel of gedeeltelijk te globaliseren, in het bijzonder door gebruik te maken van lagelonenlanden. Anderzijds leidt verdere standaardisatie in ICT-technologie tot de mogelijkheid om ICT-activiteiten uit te besteden aan ICT-bedrijven en/of te verplaatsen naar lagelonenlanden. De doorslaggevende redenen voor het verplaatsen door ICT-bedrijven zijn duidelijk gericht op kostenbesparingen (66%), en concurrentieoverwegingen (20%). Ervaringen van bedrijven zijn positief. De meerderheid is tevreden over de resultaten van verplaatsingen (80%) en 33% behaalt meer dan 25% kostenreductie. In vergelijking met andere sectoren behalen ICT-bedrijven relatief meer besparingen. Dit is te verklaren door de grote verschillen in loonkosten met Azië en de relatief lage transportkosten (in de vorm van ICTnetwerkkosten). Fysieke afstand vormt voor de ICT-activiteiten alleen een beperking als de aard van de activiteiten locatiegebonden is. Met andere woorden: alle communicatie die geen fysiek gezicht vergt en door een draad kan, biedt potentie voor verplaatsing. Circa 20% van de bedrijven die het verleden heeft activiteiten weer teruggehaald. De doorslaggevende redenen voor het terughalen waren onder andere hogere kosten dan verwacht (72%), kwaliteitsproblemen (28%), afhankelijkheid/kwetsbaarheid (28%) en onvoldoende kwaliteit/beschikbaarheid personeel (28%). Klant van ICT-sector met ICT-activiteiten 1. Een bedrijf in de chemische sector is wereldwijd bezig haar ICT-activiteiten te bundelen en te concentreren. Het gaat daarbij om activiteiten die niet locatiegebonden zijn, waarbij het beheer het eerst is verplaatst. Beslissingen worden wereldwijd genomen. De ervaringen zijn met name positief en er worden direct vanaf aanvang grote kostenbesparingen gerealiseerd. Ontwikkeling wordt in toenemende mate uitbesteed aan derden in India. De andere trend is het vergaand standaardiseren van pakketten. Klant van ICT-sector met ICT-activiteiten 2. Een bedrijf heeft een groot deel van haar activiteiten al reeds geruime tijd uitbesteed aan een externe Nederlandse ICT-leverancier. Voor specifieke activiteiten is beperkt gestart met uitbestedingen aan India. Belangrijkste redenen voor de keuze voor India zijn prijs (lagere kosten) en kwaliteit (flexibiliteit, opleidingniveau en taal). Voor standaard activiteiten die veel handwerk vergen, is het bedrijf erg tevreden, maar het bedrijf ondervindt met name taal- en besturingsproblemen bij softwareontwikkeling. Inhoudelijk gezien zijn er problemen bij het opstellen van de specificaties, waardoor de doorlooptijd langer is dan verwacht. Ook bij dit bedrijf zijn het streven naar standaard software en de behoefte aan ontwikkeling afnemend. Voor oude systemen (legacy-systemen) ontbreekt vaak in Nederland de kennis die wel aanwezig is in India (bijvoorbeeld kennis van de programmeertaal cobol).
45
5.1.3 Kwantitatieve resultaten telefonische enquête ICT
% bedrijven binnen de sector
< 1 jaar
6%
< 3 jaar
5%
< 10 jaar Aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst heeft
1% 12%
Landen/regio’s verplaatsing (meerdere antwoorden mogelijk)
% bedrijven met ervaring
a. Midden- en Oost-Europa
49%
b. West-Europa
40%
c. Azië
49%
Wijze van verplaatsen
% bedrijven met ervaring
a. In eigen beheer
60%
b. Uitbesteed/ingekocht via derden
17%
c. Combinatie Belangrijkste overwegingen (meerdere antwoorden mogelijk)
23% % bedrijven met ervaring
a. Kostenbesparingen
66%
b. Concurrentiepositie
20%
c. Uitvoering
11%
Besparing totale bedrijfskosten a. Geen
% bedrijven met ervaring 23%
b. 0-25%
22%
c. 25-50%
21%
d. Meer dan 50% Type activiteiten die verplaatst worden (meerdere antwoorden mogelijk)
12% % bedrijven met ervaring
a. Verkoop/marketing
31%
b. Productie – hooggeschoold
23%
c. R&D
20%
Mate van tevredenheid a. (Helemaal) niet tevreden
% bedrijven met ervaring 6%
b. Niet tevreden/niet ontevreden
14%
c. (Zeer) tevreden
80% % bedrijven met ervaring
Activiteiten weer teruggehaald
20% % bedrijven binnen de sector
Toekomst: van plan komend jaar te verplaatsen
9%
46
5.2
S ECTOR :
MEUBEL
5.2.1 Achtergrondinformatie over de sector De meubelindustrie in Nederland wordt gekenmerkt door kleinere, veelal familiebedrijven. De grotere bedrijven zijn veelal ontstaan door overnames van dergelijke kleine afzonderlijke bedrijven, met als doel schaalvergroting en daaraan gerelateerde schaalvoordelen. De meubelsector staat sterk onder druk door import uit Azië en een fors ingezakte markt voor kantoormeubelen (in de orde van grootte 30 tot 50% vraaguitval). De winstgevendheid is laag en er zijn de afgelopen jaren diverse reorganisaties doorgevoerd. De meubelsector is qua werkgelegenheid een relatief kleine sector in Nederland. De werkgelegenheid in de meubelsector is in 10 jaar tijd met 3.600 werknemers gestegen van 25.400 werknemers in 1994 naar 29.000 werknemers in 2003 (bron CBS 2004). 5.2.2 Bevindingen Door de hoge factor arbeid in de kostenstructuur en de hoge loonkosten in Nederland, in combinatie met de hoge concurrentie uit de lagelonenlanden is productie van meubelen in Nederland amper vol te houden. Uit de value chain wordt overigens voornamelijk productie verplaatst naar het buitenland. Voor de productie is bovendien vakmanschap vereist dat in Nederland steeds schaarser voorhanden is. In de meubelsector heeft circa 12% van de meubelbedrijven (een gedeelte van hun) productieactiviteiten verplaatst in de afgelopen 10 jaar, met name in de afgelopen 3 jaar. Komend jaar verwacht daarentegen liefst 21% van de bedrijven activiteiten te verplaatsen, tegenover 68% die het komende jaar niets van plan is op dit vlak. Op het gebied van ontwerp, marketing en logistiek ligt de levensvatbaarheid in Nederland, oftewel het kop-staartconcept. In die zin vertoont de sector parellellen met de textiel/ kleding/leersector, waarbinnen deze ontwikkeling zich al eerder heeft voltrokken. De regio’s waarheen productie verplaatst is, zijn Midden- en Oost-Europa (74%), China (64%) en naar West- en Zuid-Europa (36%). Ongeveer 74% van de bedrijven heeft het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten via een combinatie (van eigen beheer en uitbesteding) gedaan, terwijl 26% dit volledig in eigen beheer heeft gerealiseerd. Opmerkelijk is dat in de meubelindustrie geen enkel bedrijf de verplaatste activiteiten heeft uitbesteed aan derden. Bedrijven investeren dus in ieder geval ten dele zelf. Een verklarende factor voor de hoge mate waarin bedrijven kiezen voor een combinatie van eigen beheer en uitbesteding kan zijn dat door de teruggang in de markt een grote versnelling in het denken over verplaatsing van activiteiten heeft plaatsgevonden. De forse teruggang in de vraag noopt tot een zeer snelle realisatie van de verplaatsing en het volledig in eigen beheer van de grond af aan opzetten van bedrijven in andere landen kost normaal gesproken meer tijd (dan het aangaan van een samenwerkingsovereenkomst met bestaande meubelbedrijven in die landen). De doorslaggevende redenen waren vooral kostenbesparingen (64%). In mindere mate speelden externe factoren, zoals het volgen van klanten of dichter op toeleveranciers zitten (26%) en het behouden of vergroten van de marktpositie (10%).
47
Met het verplaatsen wordt door 74% van de bedrijven een besparing gerealiseerd tussen de 5 en 25%. 26% van de bedrijven geeft aan geen besparing te hebben behaald. De besparingen in vergelijking met bijvoorbeeld textiel zijn nog relatief beperkt. Wel zijn parallellen te trekken met de textielsector, omdat ook binnen de meubelsector de looncomponent in de totale kostenstructuur relatief hoog is. De activiteiten die verplaatst zijn, betreffen productie laaggeschoolde arbeid (100%), inkoop/administratie/shared services (26%) en verkoop/marketing (26%). De opkomende marktkansen in bijvoorbeeld Midden- en Oost-Europa bieden kansen, maar het kost enorm veel tijd om daar een goed verkoop- en distributienetwerk op te bouwen. Het is derhalve de vraag in hoeverre bedrijven die nog willen starten dit ook met succes kunnen realiseren, gezien de voorsprong die hun concurrenten inmiddels hebben opgebouwd. De tevredenheid is zeer hoog. Circa 90% van de bedrijven geeft aan tevreden te zijn met de resultaten van de verplaatsing en 10% is zeer tevreden. Ondanks de tevredenheid heeft toch 26% van de bedrijven activiteiten initieel verplaatst, maar later teruggehaald naar Nederland. Hierbij dient wel rekening gehouden te worden met de relatief lage respons in deze sector. Circa 21% van de bedrijven is van plan om binnen nu en 12 maanden activiteiten te gaan verplaatsen, terwijl 68% geen plannen op korte termijn heeft. Bij de bedrijven die geen plannen hebben met het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten (68% van de bedrijven), zijn de doorslaggevende redenen uiteenlopend: locatiegebondenheid van de activiteiten (32% van de bedrijven geeft dit als doorslaggevende reden aan), werkgelegenheid in Nederland behouden (16%) en kwaliteit in geleverde producten is niet beschikbaar (11%). Bedrijf in de meubelsector. Het bedrijf is al geruime tijd bezig in opkomende markten, bijvoorbeeld in Oost-Europa. De initiële strategie was om ‘local for local’ te produceren, dat wil zeggen in opkomende markten eigen productievestigingen te openen en tegelijkertijd daar de verkoop en distributie op te zetten. Terwijl in West-Europa geproduceerd wordt voor die betreffende markten. De sector als geheel wordt nu geconfronteerd met een sterke conjuncturele dip, in de afgelopen drie jaar. Hierdoor heeft de hele sector te maken met diep ingrijpende reorganisaties (met grote personele gevolgen) om zich aan de nieuwe marktomstandigheden aan te passen. Tegelijkertijd heeft een zeer beperkt aantal vooruitstrevende concurrenten zich met hun productie (voor de West-Europese markt) al goed gepositioneerd in Aziatische lagelonenlanden. Sinds kort heeft het bedrijf daarom een strategische alliantie met een grote reeds lange tijd bestaande Chinese partner gesloten om ook vanuit die regio de wereldwijde concurrentiepositie te verbeteren.
48
5.2.3 Kwantitatieve resultaten telefonische enquête Meubelindustrie
% bedrijven binnen de sector
< 1 jaar
0%
< 3 jaar
11%
< 10 jaar Aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst heeft
1% 12%
Landen/regio’s verplaatsing (meerdere antwoorden mogelijk)
% bedrijven met ervaring
a. Midden- en Oost-Europa
74%
b. China
64%
b. West- en Zuid-Europa
36%
Wijze van verplaatsen
% bedrijven met ervaring
a. In eigen beheer
26%
b. Uitbesteed/ingekocht via derden
0%
c. Combinatie Belangrijkste overwegingen (meerdere antwoorden mogelijk)
74% % bedrijven met ervaring
a. Kostenbesparingen
64%
b. Extern: klanten volgen, dichter bij toeleveranciers
26%
c. Marktpositie vergroten, behouden
10%
Besparing totale bedrijfskosten a. Geen
% bedrijven met ervaring 26%
b. 0-25%
74%
c. 25-50%
0%
d. Meer dan 50% Type activiteiten die verplaatst worden (meerdere antwoorden mogelijk)
0% % bedrijven met ervaring
a. Productie laaggeschoolde arbeid
100%
b. Inkoop, administratie, shared services
26%
c. Verkoop, marketing
26%
Mate van tevredenheid a. (Helemaal) niet tevreden b. Niet tevreden/niet ontevreden c. (Zeer) tevreden
% bedrijven met ervaring 0% 0% 100% % bedrijven met ervaring
Activiteiten weer teruggehaald
26% % bedrijven binnen de sector
Toekomst: van plan komend jaar te verplaatsen
21%
49
6.
SECTOREN WAAR VERPLAATSING AL GERUIME TIJD SPEELT EN IN STERK TOENEMENDE MATE
Deze tweede categorie betreft sectoren waarbinnen bedrijven al geruime tijd activiteiten verplaatsen en waarbij dit naar verwachting zal door blijven groeien. Dit zijn de sectoren textiel/kleding/leer, machine/elektro/transportmiddelen, metaal, aardolie/chemie/rubber/ kunststoffen en hout/papier. Hieronder volgt per sector een beschrijving van de achtergrondinformatie, de belangrijkste onderzoeksbevindingen en een tabel met de kwantitatieve onderzoeksresultaten voor de bovengenoemde sectoren. 6.1
S ECTOR :
TEXTIEL , KLEDING EN LEER
6.1.1 Achtergrondinformatie over de sector In deze sector is verplaatsing van productie al jaren aan de gang en er zijn nog maar weinig productiebedrijven in Nederland. Door de hoge loonkosten en hoge arbeidsfactor in de productie van textiel/kleding/leer is de productie in Nederland amper vol te houden. De trend van verplaatsing naar het buitenland zet overigens nog altijd door. De tapijtindustrie in Nederland wordt gekenmerkt door grotere, veelal familiebedrijven. De textielindustrie laat een divers beeld zien met kleinere, veelal familiebedrijven en een aantal beursgenoteerde ondernemingen. De lederindustrie is van geringe betekenis voor de Nederlandse economie. Nederland kent nog een aantal toonaangevende schoenen- en tassenfabrikanten, bijvoorbeeld van Bommel. Uit de value chain wordt vooral de productie verplaatst naar het buitenland. Alleen design/engineering, verkoop/marketing en distributie zijn in Nederland gebleven. In het kopstaart concept ligt de levensvatbaarheid in Nederland voor marketing, ontwerp, verkoop en logistiek. Daarnaast is er sprake van een groeiende vraag naar textiel/kleding/leer in bijvoorbeeld Midden- en Oost-Europa. De werkgelegenheid in de textiel/kleding/leersector is in 10 jaar tijd met 11.000 werknemers gedaald van 36.000 werknemers in 1994 naar 25.000 werknemers in 2003 (bron CBS 2004). 6.1.2 Bevindingen In de textiel/kleding/leersector heeft 28% van de bedrijven de afgelopen 10 jaar productie verplaatst. Verplaatsing in deze sector al tientallen jaren gaande is, maar zet nog steeds door. Circa 4% van de bedrijven is in het afgelopen jaar gestart, 9% de afgelopen 3 jaar en 15% de afgelopen 10 jaar. De trend is dat de afgelopen drie jaar een kleine versnelling is opgetreden, in vergelijking met de jaren daarvoor. Van de onderzochte bedrijven is een beperkt aantal bedrijven van plan komend jaar activiteiten te verplaatsen. Duidelijk is dit de sector waar de meeste ervaring is met het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. Er zijn in Nederland kop-staartbedrijven ontstaan, waarbij productie volledig is verplaatst naar het buitenland. De looncomponent van de totale kostprijs is hoog, waardoor het vaak noodzakelijk is om uit behoud van de concurrentiepositie activiteiten te verplaatsen naar het buitenland. Ook middelgrote en kleine textielbedrijven hebben ervaring met het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland.
50
Overigens kent de tapijtindustrie geen verplaatsing van productie naar lagelonenlanden omdat deze subsector in Nederland vooral in handen is van familiebedrijven en de productie grote investeringen en hoogwaardige kennis vereist. Binnen West-Europa vindt wel met name optimalisatie van productlocaties plaats. De productie is vooral verplaatst naar Midden- en Oost-Europa (63% van de bedrijven die verplaatst), gevolgd door China (25%) en overig delen van Azië (23%). Uit de diepteinterviews blijkt dat modegevoelig textiel en klantspecifieke producten vaak dichter bij worden geproduceerd en dat bulkproductie naar Azië gaat. Opvallend is verder dat 63% van de bedrijven de productie uitbesteedt aan derden, dit in tegenstelling tot andere sectoren waarbij veel in eigen beheer wordt uitgevoerd. Bedrijven investeren dus veel minder zelf (weinig in eigen beheer verplaatst). Dit is te verklaren doordat de textielsector uit relatief veel kleine bedrijven bestaat (66% van de onderzochte bedrijven in de steekproef is kleiner dan 50 fte). De doorslaggevende reden bij de bedrijven die verplaatsen is kostenbesparing (88% van de bedrijven geeft dit aan) en in mindere mate het handhaven van de concurrentiepositie (12%). De gerealiseerde besparing loopt sterk uiteen. Circa 13% van de bedrijven geeft aan dat zij geen besparing hadden, 37% van de bedrijven geeft tussen de 0 en 25% aan, 26% van de bedrijven meer dan 25% besparing. Het betreft verplaatsing van laaggeschoolde productie (49%) en in mindere mate productie hooggeschoold (12%), productontwikkeling (12%) en inkoop/administratie/shared services (12%). Marketing, ontwerp en distributie blijven in Nederland, dichtbij de afzetmarkt, omdat de producten immers aan snel veranderende seizoenen en mode onderhevig zijn. In Nederland worden nog wel stoffen gesneden, maar de tendens is dat de laagwaardige ontwikkelingswerkzaamheden en hoogwaardige productieactiviteiten ook steeds meer naar het buitenland verdwijnen. Ook CAD/CAM-activiteiten worden door voortschrijdende technologie in toenemende mate in het buitenland uitgevoerd. Van de onderzochte bedrijven was 94% (zeer) tevreden over de verplaatsing. Circa 13% van de onderzochte bedrijven heeft activiteiten initieel verplaatst maar later teruggehaald. Dit percentage wijkt weinig af van andere sectoren. Tijdens diepte-interviews blijkt dat kwaliteitsproblemen en doorlooptijd met name in Azië een probleem kunnen zijn. Bij de bedrijven die niet van plan zijn productie te verplaatsen (68%) zijn de doorslaggevende redenen behoorlijk uiteenlopend. De genoemde redenen zijn: locatiegebondenheid van de activiteiten (22%), werkgelegenheid in Nederland behouden (16%) en levertijden/afstand te groot/onvoldoende flexibiliteit (14%), winstgevendheid geeft (nog) geen aanleiding (12%) en geen kostenvoordeel bij besparing (11%). Bedrijf in de textiel 1 Al het productiewerk is uitbesteed in lagelonenlanden zowel in Azië als in Oost-Europa. In Nederland werken nog circa 20 mensen die zich voornamelijk bezighouden met verkoop en ontwerp (kop-staart concept). Het bedrijf levert aan de grote warenhuizen. In Oost-Europa vindt de productie van de klantspecifieke orders plaats, terwijl in Azië de grotere aantallen worden gefabriceerd.
51
Bedrijf in de textiel 2 Een textielbedrijf met een lange historie heeft een groot gedeelte van de productie zien wegvloeien uit Nederland. Na de tweede wereldoorlog omvatte het bedrijf circa 1.000 werknemers, waarvan er nu nog circa 300 over zijn. Productie van kleding wordt uitgevoerd in ateliers in Tunesië en Macedonië. Er zijn veel bedrijven binnen deze sector in de afgelopen tientallen jaren ten onder gegaan. Deze hebben het niet gered vanwege de grote internationale concurrentie van buitenaf, met veel lagere kosten.
52
6.1.3 Kwantitatieve resultaten telefonische enquête Textiel/kleding/leer
% bedrijven binnen de sector
< 1 jaar
4%
< 3 jaar
9%
< 10 jaar Aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst heeft
15% 28%
Landen/regio’s verplaatsing (meerdere antwoorden mogelijk)
% bedrijven met ervaring
a. Midden- en Oost-Europa
63%
b. China
25%
b. West- en Zuid-Europa c. Overig Azië
18% 23%
Wijze van verplaatsen
% bedrijven met ervaring
a. In eigen beheer
25%
b. Uitbesteed/ingekocht via derden c. Combinatie
63% 12%
Belangrijkste overwegingen (meerdere antwoorden mogelijk)
% bedrijven met ervaring
a. Kostenbesparingen
88%
b. Concurrentie doet het
18%
c. Uitvoering, kwaliteitsverbetering, flexibiliteit, verlagen voercapaciteit d. Voordelen buitenland, belasting en arbeidsvoorwaarden
12% 12%
Besparing totale bedrijfskosten
% bedrijven met ervaring
a. Geen
13%
b. 0-25% c. 25-50%
37% 19%
d. Meer dan 50% Type activiteiten die verplaatst worden (meerdere antwoorden mogelijk)
7% % bedrijven met ervaring
a. Productie laaggeschoolde arbeid
49%
b. Inkoop, administratie, shared services c. Productie, hooggeschoold
12% 12%
d. Research en development, engineering, productontwikkeling Mate van tevredenheid
12% % bedrijven met ervaring
a. (Helemaal) niet tevreden b. Niet tevreden/niet ontevreden
0% 6%
c. (Zeer) tevreden
94% % bedrijven met ervaring
Activiteiten weer teruggehaald
13% % bedrijven binnen de sector
Toekomst: van plan komend jaar te verplaatsen
4%
53
6.2
S ECTOR :
MACHINEBOUW , ELEKTRO EN TRANSPORTMIDDELEN
6.2.1 Achtergrondinformatie over de sector In de machinebouw/elektro/transportmiddelen sector vindt er onder invloed van de zuigkracht van Azië een omwenteling plaats. De arbeidsintensieve productie van eenvoudige producten en componenten is in rap tempo aan het verdwijnen naar Azië en Midden- en Oost-Europa. Daarentegen ontwikkelt de business van geavanceerde producten en mach ines in een aantal gespecialiseerde segmenten zich zeer voorspoedig. Verder ontstaat er tegelijkertijd ook een belangrijke afzetmarkt in de lagelonenlanden. De machinebouw-, elektro- en transportmiddelensector is zeer belangrijk voor Nederland en heeft ook een belangrijke positie in West-Europa. In de sector machinebouw/ elektro/transportmiddelen is echter een sterke daling van het aantal medewerkers zichtbaar. Het aantal werknemers in loondienst is sinds 1994 (236.000) tot 2001 gestegen tot 261.000. Daarna is de werkgelegenheid sterk gedaald tot 244.000 en dat in een tijdsbestek van slechts 2 jaar. 6.2.2 Bevindingen Een voorbeeld van het verdwijnen van eenvoudige arbeidsintensieve productie is de productie van ‘high volume elektronics’ (audio en video) die door bedrijven als Philips geheel naar lagelonenlanden en met name China verplaatst is en wordt. Daarentegen zijn voorbeelden van het zich goed ontwikkelen van bedrijven in een aantal hooggespecialiseerde segmenten, trucks (DAF en Scania) en precisiesystemen (ASML en FEI), waar we een groei zien in marktaandeel en omzet bij Nederlandse bedrijven c.q. vestigingen. Het verlies van arbeidsintensieve productie in deze sector is onomkeerbaar en zal zich doorzetten, zowel bij OEM-ers (original equipment manufacturer) als bij toeleveranciers. De innovatieve bedrijven uit de sector hebben echter een goed toekomstperspectief in gespecialiseerde markten met innovatieve producten waarin ze de kracht van de Nederlandse kenniseconomie combineren met toelevering van arbeidsintensieve componenten uit lagelonenlanden. Door de ondernemers wordt dit wel genoemd: ‘het behoud van de regie in de value chain’. Veelvuldig genoemde voorwaarden hiervoor zijn dat de betreffende kennisclusters niet onder schaal raken (leeglopen van de technologische kenniseconomie), en dat op punten als loonkosten, arbeidsflexibiliteit en regeldruk de omstandigheden verbeteren. Dit ook tegen de achtergrond dat ook in hoogwaardige werkzaamheden als engineering en R&D steeds meer concurrentie uit lagelonenlanden voorkomt. De kansen liggen met name in producten met een hoge toegevoegde waarde, waarvoor een bundeling van verschillende kennisdisciplines noodzakelijk is. Tevens liggen kansen in locatiegebonden werkzaamheden, bijvoorbeeld als de doorlooptijden naar de klant kort dienen te zijn, maar ook in het uitbouwen van het service- en onderhoudsproces. De toekomst voor Nederland is hier aan te duiden als ‘innovatieve kennisindustrie gebaseerd op goede marktposities in specialiteiten en met benutting van internationale netwerken’. Het aantal bedrijven in de sector machinebouw/elektro/transportmiddelen dat activiteiten verplaatst, ligt hoog. Circa een kwart van het totaal van bedrijven over alle sectoren heen die hebben aangegeven activiteiten te verplaatsen, is actief in deze sector. In deze sector heeft 3% van de bedrijven aangegeven het afgelopen jaar activiteiten te hebben verplaatst, 5% de twee jaar daarvoor tot drie jaar geleden en 6% in de jaren daarvoor tot tien jaar geleden. Er is derhalve duidelijk een versnelling van de groei in het verplaatsen waarneembaar.
54
Dit beeld wordt bevestigd omdat 6% van de bedrijven van plan is het komende jaar te starten met verplaatsen. Ook vanuit het deskresearch blijkt dit een sector te zijn met relatief zeer veel verplaatsingen. Ruim 35% van de ontslagaankondigingen over de afgelopen 3 jaar is te relateren aan het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. Het gaat vaak in eerste instantie om laagwaardige productie zoals onderdelen fabricage. Na succesvolle verplaatsingen volgen vaak hoogwaardige productieactiviteiten. Bekende voorbeelden in machine- en elektro-industrie zijn Philips, Océ, Stork, Xerox en Honeywell die alle recentelijk delen van hun productie hebben verplaatst naar het buitenland. Het verplaatsen gaat vooral om productie laaggeschoolde arbeid (bij 66% van de bedrijven), maar ook hooggeschoolde productiearbeid wordt verplaatst (20% van de bedrijven). Daarnaast wordt in mindere mate verkoop/marketing (16%) en R&D (10%) genoemd. Bij deze R&D-activiteiten gaat het niet alleen om de impact van het verplaatsen van activiteiten (en dus verdwijnen van banen in Nederland). Het dient ook te worden bezien in het licht van het tempo waarmee India en China werken aan het opzetten en/of faciliteren van topuniversiteiten en kennisclusters. Dit gekoppeld aan de enorme aantallen studenten die in technische richtingen afstuderen in vergelijking met de jaarlijkse aantallen in Nederland, vereist een snelle herbezinning op het beleid en vooral ook de implementatie daarvan voor de toekomst. Deze situatie biedt de multinationals, door met co-locaties te werken, al enige tijd een wereldwijde 24-uurs economie op het gebied van R&D. Circa 52% van de bedrijven die verplaatsen gaat naar Midden- en Oost-Europa, maar ook naar West- en Zuid-Europa 33%, China 19% en overige landen in Azië 13%. Dit is voornamelijk in eigen beheer gebeurd (56% van de bedrijven). De doorslaggevende redenen zijn duidelijk gericht op kostenbesparingen (70%). In mindere mate worden voordelen buitenland (gunstig belastingklimaat, arbeidsvoorwaarden, regelgeving), de uitvoering (kwaliteit producten, flexibiliteit) en de marktpositie genoemd. De gerealiseerde besparing loopt uiteen, maar bijna de helft van de bedrijven geeft aan dat die besparing meer dan 10% bedraagt. De mate van tevredenheid is overduidelijk: 84% tevreden tot zeer tevreden, slechts 8% is niet c.q. helemaal niet tevreden. Circa 10% van de bedrijven heeft activiteiten weer teruggehaald. De doorslaggevende redenen voor het terughalen waren kwaliteitsproblemen (67%). Bovenop de 14% van de bedrijven die activiteiten verplaatst hebben, is 6% van de bedrijven het komende jaar van plan om te starten met het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. Overwegend gaat het om ‘productie laaggeschoolde arbeid’ bij die plannen (74%), maar ook de hooggeschoolde productiearbeid wordt meer verplaatst (31%). Onder de regio’s waar naartoe bedrijven van plan zijn activiteiten te verplaatsen is Midden/Oost-Europa met 83% zeer dominant. China en andere landen in Azië, beide met 13%, volgen op afstand.
55
Bedrijf in de machine- en apparatenbouw 1. Het bedrijf heeft een sterke positie in de internationale markt, met een groeiend marktaandeel en groeiende omzet. Een van de belangrijke klanten wil echter dat er een 25% kostprijsverlaging wordt doorgevoerd. De vraag is op welke wijze dit dient te gebeuren. Ofwel door verplaatsing van productie naar een lage loonland, ofwel door productieoptimalisatie in Nederland. Door middel van een goede benchmark en daaraan verbonden analyse blijkt door een redesign van de gehele operatie een forse kostenreductie mogelijk, waarbij de flexibiliteit en leversnelheid naar de markt substantieel verbetert. Bedrijf in de machine- en apparatenbouw 2. Het bedrijf heeft, net als bedrijf 1, een prima positie in de internationale markt, alhoewel de positie in de Aziatische markt niet echt verbeterd. Plotseling krijgt een vaste en goede afnemer een zeer concurrerende offerte uit China. Nader onderzoek leert dat dit een voormalige complementaire partner is geweest. Vervolgens toont nog verder onderzoek aan dat de marktpotentie in China enorm groot is (in vergelijking met de gehele wereldmarkt), maar dat er al meerdere Chinese bedrijven op actief zijn. Als uitvloeisel van de bijgestelde strategie wordt een versnelde en hernieuwde toegang tot de Chinese markt gezocht, waarbij op intelligente manieren voortaan de intellectual property rights beschermd worden.
56
6.2.3 Kwantitatieve resultaten telefonische enquête Machinebouw, elektro en transportmiddelen
% bedrijven binnen de sector
< 1 jaar
3%
< 3 jaar
5%
< 10 jaar Aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst heeft Landen/regio’s verplaatsing (meerdere antwoorden mogelijk) a. Midden- en Oost-Europa
6% 14% % bedrijven met ervaring 52%
b. West- en Zuid-Europa
33%
c. China d. Overig Azië
19% 13%
Wijze van verplaatsen
% bedrijven met ervaring
a. In eigen beheer
56%
b. Uitbesteed/ingekocht via derden c. Combinatie
23% 21%
Belangrijkste overwegingen (meerdere antwoorden mogelijk)
% bedrijven met ervaring
a. Kostenbesparingen
70%
b. Voordelen buitenland
19%
c. Marktpositie behouden/vergroten
17%
d. Uitvoering: kwaliteitsverbetering, flexibiliteit, verlagen overcapaciteit Besparing totale bedrijfskosten a. Geen
17% % bedrijven met ervaring 13%
b. 0-25%
47%
c. 25-50%
14%
d. Meer dan 50%
4%
Type activiteiten die verplaatst worden (meerdere antwoorden mogelijk)
% bedrijven met ervaring
a. Productie laaggeschoold
66%
b. Productie hooggeschoold c. Verkoop/marketing
20% 16%
d. R&D/engineering Mate van tevredenheid a. (Helemaal) niet tevreden b. Niet tevreden/niet ontevreden c. (Zeer) tevreden
10% % bedrijven met ervaring 8% 9% 84% % bedrijven met ervaring
Activiteiten weer teruggehaald
10% % bedrijven binnen de sector
Toekomst: van plan komend jaar te verplaatsen
6%
57
6.3
S ECTOR :
METAAL
6.3.1 Achtergrondinformatie over de sector De Nederlandse basismetaal- en metaalproductenindustrie is een belangrijke sector. Deze bedrijven zijn vaak een belangrijke toeleverancier van bijvoorbeeld bedrijven in de sector machinebouw/elektro/transportmiddelen. Geografische ligging van klant en toeleverancier speelt een belangrijke rol. Voor de basismetaalsector geldt dat deze zeer kapitaalintensief is door de hoge factor van de investeringskosten in de productiecapaciteit als kostencomponent in de totale kostenstructuur. Het aantal werknemers in loondienst is sinds 1994 (123.000) gestegen tot 131.000 in 2001, daarna volgde een jaar van stagnatie en vervolgens een sterke afname van de werkgelegenheid in een tijdsbestek van 1 jaar terug tot het niveau van 1994, namelijk 123.000. Verhoudingsgewijs komt de grootste daling voor rekening van de metaalproductenindustrie. 6.3.2 Bevindingen De metaalsector, in het bijzonder de metaalproductenindustrie, is sterk afhankelijk van de productielocatie van afnemers, bijvoorbeeld in de machinebouw/elektro/transportmiddelen. Vertrekt de klant, dan volgt de leverancier uit de metaalsector. Tegelijkertijd verplaatsen deze bedrijven ook activiteiten naar lagelonenlanden om kostenbesparingen te realiseren ingegeven door hevige concurrentie (vanuit die landen). De loonkosten en arbeidsflexibiliteit (24x7) maken in dit verband een belangrijk deel uit van de kostenstructuur. Voor de basismetaalsector geldt bovendien dat deze zeer kapitaalintensief is, gezien de benodigde investeringen in de productiecapaciteit. Net als in de chemie gaat het bij deze kapitaalintensieve bedrijven om een goede ‘total cost’-afweging (investeren in lagelonenlanden versus desinvesteren in Nederland, de loon- en transportkosten etc.) in combinatie met het verwachte marktvolume per regio. De kansen voor Nederland zitten hier in niches met een hoge toegevoegde waarde en in geautomatiseerde productieprocessen. Goede prestaties op innovatie en kennis kunnen daar het nadeel van hogere arbeidskosten compenseren. Voor arbeidsintensieve productie is het perspectief somber. Bedrijven verplaatsen ook offensief activiteiten in verband met de potentie van deze opkomende markten (verkoop/marketing). In het metaalcluster (basismetaal en metaalproducten) is de afgelopen tien jaar sprake van een continue verplaatsing naar lagelonenlanden. Er is een duidelijke versnelling van de groei in het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten waarneembaar. Het afgelopen jaar heeft 2% van de bedrijven activiteiten verplaatst, de afgelopen drie jaar 5% en de afgelopen tien jaar 5%. Daarbij is 8% van de bedrijven van plan om het komende jaar activiteiten te gaan verplaatsen. Internationaal opererende Nederlandse bedrijven zijn al jaren bezig om componenten en sub-assemblies in te kopen in Midden- en Oost-Europa en China/Azië, dan wel hebben ter plaatse eigen productiefaciliteiten. Bij die bedrijven zit alleen nog de eindassemblage van hoge toegevoegde waarde producten in Nederland. De eindassemblage van eenvoudiger producten vindt vaak ook buiten Nederland plaats als die producten wereldwijd verkocht worden. Nederland is dan nog een draaischijf (regiefunctie) voor de distributie naar klanten in West-Europa.
58
De activiteiten zijn vooral verplaatst naar Midden- en Oost-Europa 63%, op enige afstand volgen West- en Zuid-Europa 27% en China 18%. Het merendeel behaalt een behoorlijke besparing. De gerealiseerde besparing is bij 58% van de bedrijven tussen de 0 en 25%, bij 14% van de bedrijven meer dan 25%. Hierbij spelen afstand tot de afnemer en transportkosten van het product een belangrijke rol. De loonkosten en arbeidsflexibiliteit (24x7) maken een belangrijk onderdeel uit van de kostenstructuur. De lagelonenlanden zijn in dit verband aantrekkelijk en hebben vaak technisch goed geschoolde mensen. Een belangrijke afweging in die kostenstructuur blijven de transportkosten, met name volumineuze en/of zware producten met een lage waardedich theid kunnen in het nadeel van lagelonenlanden werken. Het totaal van transportkosten wordt enerzijds bepaald door de locatie van de basismetaalleveranciers (ingaande transportkosten) en anderzijds door de locatie van de klanten (uitgaande transportkosten). Het verplaatsen is voornamelijk in eigen beheer gebeurd, namelijk bij 69% van de bedrijven. De doorslaggevende redenen bij de bedrijven die verplaatsen zijn duidelijk gericht op kostenbesparingen (63%) en marktpositie behouden of vergroten (31%). Het gaat bij de bedrijven die verplaatsen vooral om productie laaggeschoolde arbeid door 47% van de bedrijven die activiteiten hebben verplaatst. In mindere mate gaat het om productie hooggeschoolde arbeid (13% van de bedrijven), verkoop/marketing (19%) en R&D (9%). Indien zoals gezegd bedrijven uit de sector machinebouw/elektro/transportmiddelen vertrekken en als gevolg daarvan ook metaal bedrijven in hun kielzog meegaan, dan gaat het logischerwijze bij zowel de klant als de leverancier om productie-, verkoop- en R&Dactiviteiten. De mate van tevredenheid is hoog: 76% tevreden tot zeer tevreden, 18% niet tevreden/niet ontevreden, en 6% niet c.q. helemaal niet tevreden. Bovenop de 12% van de bedrijven die activiteiten verplaatst heeft, is 8% van de bedrijven het komende jaar van plan om bedrijfsactiviteiten te verplaatsen, tegenover 80% die geen plannen in het komende jaar heeft. Overwegend gaat het om ‘productie laaggeschoolde arbeid’ bij die plannen (75%), maar ook de hooggeschoolde productiearbeid wordt meer verplaatst (21%). Onder de regio’s waar naartoe bedrijven van plan zijn activiteiten te verplaatsen, zijn Midden- en Oost-Europa met 79% zeer dominant. China en andere landen in Azië volgen met 8% respectievelijk 13%. De redenen om geen bedrijfsactiviteiten te verplaatsen zijn divers. Een belangrijke reden is dat de activiteiten locatiegebonden zijn (29%).
59
Bedrijf in de metaalproductensector. Het bedrijf heeft een voortreffelijke positie in de wereldmarkt, en heeft een ‘preferred supplier’ status bij toonaangevende klanten. Die klanten spreiden overigens hun risico bewust over een beperkt aantal leveranciers. Al geruime tijd is het bedrijf pro-actief bezig met het inregelen van een wereldwijde supply chain, waarin per werelddeel productie plaatsvindt. De inkoop vindt hierbij sowieso in lagelonenlanden plaats, maar ook de meeste halffabrikaten (vooral bij grotere aantallen), worden geproduceerd in eigen vestigingen in verschillende lagelonenlanden. Locatiekeuzes zijn primair gebaseerd op de volgende criteria: loonkosten, vakkennis, bestaand toeleveranciersnetwerk en fiscale voordelen. De spreiding over verschillende werelddelen is ook in verband met het tegengaan van valuta effecten. Daarnaast bevindt de eindassemblageplaats zich dichtbij de locatie van de klanten, vrijwel allemaal nog gevestigd in de hoge lonenlanden. Het bedrijf heeft een voorsprong in ervaring met het managen van een dergelijke wereldwijde supply chain (tegen een laag kostenniveau) ten opzichte van hun concurrenten. Voorlopig is er geen aanleiding om de engineering en productie van hoge toegevoegde waarde producten te verplaatsen. Overigens gaat het hierbij nog maar om een gedeelte van het totale assortiment. Dezelfde afweging gaat op voor de engineering van echt nieuwe producten. Op de lange termijn is de vraag wat de concurrenten gaan doen, wat dit kan betekenen voor de concurrentiepositie en dus op welke wijze het bedrijf moet anticiperen om zijn concu rrentievoordeel te behouden.
60
6.3.3 Kwantitatieve resultaten telefonische enquête Metaal
% bedrijven binnen de sector
< 1 jaar
2%
< 3 jaar
5%
< 10 jaar Aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst heeft
5% 12%
Landen/regio’s verplaatsing (meerdere antwoorden mogelijk)
% bedrijven met ervaring
a. Midden- en Oost-Europa
63%
b. West- en Zuid-Europa
27%
c. China
18%
Wijze van verplaatsen
% bedrijven met ervaring
a. In eigen beheer
69%
b. Uitbesteed/ingekocht via derden
22%
c. Combinatie Belangrijkste overwegingen (meerdere antwoorden mogelijk)
10% % bedrijven met ervaring
a. Kostenbesparingen
63%
b. Marktpositie behouden/vergroten
31%
c. Voordelen buitenland
15%
Besparing totale bedrijfskosten a. Geen
% bedrijven met ervaring 18%
b. 0-25%
58%
c. 25-50%
8%
d. Meer dan 50%
6%
Type activiteiten die verplaatst worden (meerdere antwoorden mogelijk) a. Productie laaggeschoold
% bedrijven met ervaring 47%
b. Verkoop/marketing
19%
c. Andere activiteiten
16%
d. Productie hooggeschoold
13%
e. R&D en engineering Mate van tevredenheid a. (Helemaal) niet tevreden
9% % bedrijven met ervaring 6%
b. Niet tevreden/niet ontevreden
18%
c. (Zeer) tevreden
76% % bedrijven met ervaring
Activiteiten weer teruggehaald
12% % bedrijven binnen de sector
Toekomst: van plan komend jaar te verplaatsen
8%
61
6.4
S ECTOR :
AARDOLIE, CHEMIE, RUBBER EN KUNSTSTOFFEN
6.4.1 Achtergrondinformatie over de sector De werkgelegenheid in de aardoliesector is de afgelopen tien jaar stabiel. In de sectorchemie, rubber en kunststoffen zijn de afgelopen jaren kostenreducties met ontslagen doorgevoerd, die tot afname van de werkgelegenheid hebben geleid. Wat dat betreft, ondervindt met name de sector chemie, rubber en kunststoffen een verhoogde concurrentiedruk vanuit opkomende producten in bijvoorbeeld Azië, maar ook doordat hun klanten verder globaliseren en een lokale (buitenlandse) vestiging noodzakelijk is. Dit cluster is zeer kapitaalintensief, met name omdat de kosten van het investeren in productiecapaciteit hoog zijn (in vergelijking met andere sectoren). Daarbij bepalen de kosten voor elektriciteit, water en milieulasten ook een belangrijk deel van de kostprijs. In de periode 1994-2003 daalde werkgelegenheid in dit cluster met 6.000 tot 116.000. De aardolie-industrie is al circa 10 jaar vrijwel stabiel in het aantal werknemers. De netto reductie van de werkgelegenheid komt vooral voor rekening van de basischemie en tot op heden opvallend genoeg nog niet van de rubber- en kunststoffenindustrie. 6.4.2 Bevindingen In de chemie heeft Nederland voorlopig een sterke positie die houdbaar bleek ondanks concurrentiedruk van producenten uit Azië. Die druk is nu al sterk voelbaar in de basis- en bulkchemie, maar zal naar verwachting steeds verder toenemen, ook bij de producten met een hoge toegevoegde waarde. De rubber- en kunststofindustrie staat onder druk doordat afnemers productie verplaatsen naar lage loonlanden en/of klanten vertrekken naar nieuwe eindmarkten. De kansen in Nederland liggen vooral in innovatieve materialen en processen, die aansluiten bij specialiteitenmarkten. Ook zijn er kansen voor duidelijke kansen voor de biotechnologie, met als kanttekening de hoge innovativiteit in die sector in Noord Amerika en de snelle opkomst van China en vooral India. Aan de andere kant zijn er ook duidelijk offensieve (verkoop)kansen in emerging markets (bijvoorbeeld voor de bulk). Dit cluster is zeer kapitaalintensief, met name omdat de kosten van het investeren in productiecapaciteit hoog zijn (in vergelijking met andere sectoren). Daarbij bepalen de kosten voor elektriciteit, water en milieulasten ook een belangrijk deel van de kostprijs. Verplaatsen van bedrijfsactiviteiten valt daarom vaak samen met besluiten over uitbreiding, renovatie en concentratie. Dan wordt door internationale concerns koel afgewogen welk land of welke regio de beste voorwaarden biedt voor vestiging. In deze afwegingen is een goede lange termijnvisie cruciaal: op de locatie van de klanten, op welk marktvolume per regio haalbaar is en op welke wijze de productielocaties zich dienen te ontwikkelen (investeren, langzaam afbouwen, snel sluiten). Gezien de in het verleden gedane investeringen in bestaande productielocaties zijn deze macro-, meso- en microontwikkelingen essentieel voor de verdere ontwikkeling van de bedrijven in West- en ZuidEuropa. De verplaatsing van bedrijfsactiviteiten is hier toegenomen. Het afgelopen jaar is 3% van de bedrijven met het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten gestart, de afgelopen drie jaar 3% en de afgelopen tien jaar 4%.
62
De activiteiten zijn vooral verplaatst naar Midden- en Oost-Europa 60% en West- en ZuidEuropa 35%, China en India volgen met 12% respectievelijk 11%, terwijl ook andere delen van Azië in trek zijn met 18%. Een belangrijke defensieve reden voor het verplaatsen naar West- en Zuid-Europa is dat het te kostbaar is om alle bestaande productiecapaciteit te sluiten en tegelijkertijd te investeren in nieuwe productiecapaciteit in lagelonenlanden. Ook kan de balans in het voordeel van West- en Zuid-Europa doorslaan bij producten die aldaar worden afgezet en die volumineus en/of zwaar zijn met een lage waardedichtheid (te hoge transportkosten). Vanzelfsprekend dienen die transportkosten dan wel een belangrijk aandeel in de kostenstructuur te vormen. Veel van de huidige verplaatsingen zijn dan ook te relateren aan strategische herallocatie van de productie. Uit het deskresearch blijkt dat veel ontslagaankondigingen (30%) te herleiden zijn tot het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. Hierbij gaat het met name om fabriekssluitingen. Vaak hebben multinationals hun productiecapaciteit in West-Europa geconsolideerd (minder maar grotere productielocaties) of hebben zij hun overcapaciteit afgebouwd (desinvesteren). De verwachting is dat deze rationalisatie in West- en Zuid-Europa nog zal voortduren, mede omdat er geen sterke groei van de West-Europese markt verwacht wordt. Het aandeel van Midden- en Oost-Europa is hoog. Bij de automotive toeleveranciers, die bijvoorbeeld gespecialiseerde rubber/kunststoffen leveren, is de beweging naar Midden- en Oost-Europa al reeds gaande: de massaproductie in Midden- en Oost-Europa, de assemblage en warehousing van toegeleverde onderdelen in een nauw cordon rond de fabrieken van de automotive in West-Europa. De vraag is in hoeverre meer en meer auto’s in Midden- en Oost-Europa geproduceerd zullen worden. Daarbij is een trend zichtbaar dat de grote automotive bedrijven in West-Europa grote kostenreducties aankondigen, waarbij zonder ingrijpen in de loonkosten massale ontslagen nodig zijn. Aan de andere kant ontstaat hierdoor ook wellicht een voedingsbodem om de loonkosten en arbeidsflexibiliteit (in West-Europa) aanzienlijk bij te stellen. De chemie voelt zoals gezegd de druk van Azië toenemen, met name bij de basis- en bulkchemie. De pharma en in het bijzonder de biotechnologie oriënteert zich bijvoorbeeld in toenemende mate op India. Het verplaatsen is bij de onderzochte bedrijven voornamelijk in eigen beheer gebeurd, namelijk bij 48% van de bedrijven die verplaatsen. De doorslaggevende redenen zijn duidelijk gericht op kostenbesparingen (bij 61% van de bedrijven), concurrentieoverwegingen (17%) en voordelen buitenland (gunstig belastingklimaat, arbeidsvoorwaarden) met 14%. Opvallend is ook het lage percentage van bedrijven dat aangeeft dat de doorslaggevende reden gericht is op het behouden of vergroten van de marktpositie. Er zijn namelijk ook duidelijk offensieve (verkoop)kansen in emerging markets (bijvoorbeeld voor de bulk). Hierbij kan de keerzijde van de medaille zijn dat dit tegelijkertijd ten koste gaat van de werkgelegenheid in productieactiviteiten in Nederland (door het meeverplaatsen van productiecapaciteit naar lagelonenlanden). Indien het vergroten van de markt, dat wil zeggen de verkoop in Midden- en Oost-Europa en bijvoorbeeld China de doorslaggevende reden is, dan draait het echter niet primair om dit verplaatsen van bedrijfsactiviteiten. Het kunnen juist uitbreidingsinvesteringen in die lagelonenlanden zijn, ook in productiecapaciteit. De gerealiseerde besparing loopt bij de onderzochte bedrijven sterk uiteen, namelijk 20% van de bedrijven geeft aan dat die besparing nihil is, 30% van de bedrijven geeft aan dat die besparing tussen de 0 en 25% is, 16% geeft aan dat die tussen de 25-50% is, en 34% dat dit ‘onbekend’ is.
63
Belangrijke besluitvormingscriteria in de ‘total cost’- afweging van bedrijven per productielocatie voor de lange termijn zijn de lagere kosten van elektriciteit, water, milieulasten en fiscale voordelen (bijv. subsidies bij dergelijke grootschalige investeringen). Daarnaast zijn andere afwegingen in het voordeel van die lagelonenlanden de beschikbaarheid van een goed reservoir van technisch geschoold personeel, de lagere loonkosten, de hogere arbeidsflexibiliteit (24x7 tegen veel lagere toeslagen), maar ook een verschil in productiviteit. Bij de bedrijven die verplaatsen gaat het vooral om productie laaggeschoolde arbeid (54% van de bedrijven), in mindere mate om ‘overige activiteiten’ (14%), verkoop/marketing (12%) en R&D (10%). Opvallend is ook het verplaatsen van alle bedrijfsactiviteiten met 10%. Dit betekent dat de gehele productielocatie gesloten is. Verder geeft zoals gezegd ook 10% van de bedrijven aan dat zij R&D-activiteiten hebben verplaatst, bijvoorbeeld DSM heeft een R&D-centrum in China (Sjanghai). De mate van tevredenheid loopt duidelijk uiteen: 48% tevreden tot zeer tevreden, 31% niet tevreden/niet ontevreden en 21% niet tevreden. Circa 15% van de bedrijven heeft activiteiten weer teruggehaald. De doorslaggevende redenen voor het terughalen waren hogere kosten dan verwacht (35%) en afhankelijkheid/kwetsbaarheid (35%). 7% van de bedrijven is het komende jaar van plan om bedrijfsactiviteiten te verplaatsen, tegenover 83% die geen plannen in het komende jaar heeft. Overwegend gaat het om ‘productie laaggeschoolde arbeid’ bij die plannen (87%). De regio’s waar naartoe bedrijven van plan zijn activiteiten te verplaatsen zijn voornamelijk Midden- en Oost-Europa met 66%, gevolgd door West- en Zuid-Europa met 47% en China met 27%. De bedrijven die niet van plan zijn om activiteiten te verplaatsen, geven uiteenlopende redenen aan: 23% geeft aan dat activiteiten locatiegebonden zijn, 14% geef als reden het behouden van de werkgelegenheid in Nederland, 12% is van mening dat er geen kostenvoordeel is, 11% vindt dat de winstgevendheid nog goed is. Bedrijf in de chemische sector Een chemisch bedrijf heeft meerdere productielocaties in Europa. Het bedrijf kampt met een terugval in omzet en marktaandeel. Vanwege de concurrentiedruk is het nu van plan om een fabriek te sluiten en activiteiten te verplaatsen naar het buitenland. Bij de keuze van de fabriekslocaties is primair het kostenreductievoordeel bepalend. Een bestaande fabriek in een ander land in West-Europa blijkt ondanks hogere loonkosten per persoon veel efficiënter dan de productielocatie in Nederland door moderne productiemethoden en lagere kosten (energie en milieulasten). Bedrijf 2 in de chemische sector De ondernemer in de kunststofindustrie is sinds begin 2000 bezig om de productie te verplaatsen naar Oost-Europa om zo tegen lagere kosten te kunnen produceren. Vooral de loonkosten, de sociale lasten en risico van ziekte en arbeidsongeschiktheid die de overheid afwentelt op ondernemers, tasten de concurrentiepositie aan. Dit bedrijf heeft bewust gekozen voor Oost-Europa (in plaats van China) om zodoende qua logistiek dichtbij oude en nieuwe klanten te zitten.
64
Door regelgeving van de overheid was thuiswerk in Nederland niet langer houdbaar. De overheid zou meer moeten investeren in kennisontwikkeling, R&D en onderwijs, met als doel dit beter aan te laten sluiten op het bedrijfsleven. De verplaatsing naar Slowakije was een zware operatie. Nederlandse techniek, kennis en mentaliteit moesten worden overgebracht om de productie methodiek, afzet en omzet veilig te kunnen stellen. Het resterende bedrijf in Nederland zal zich gaan richten op planning, logistiek en commercie. Ook de research blijft in Nederland, aangezien research gekoppeld is aan de verkoop. Het bedrijf zal na de komende reorganisatie binnen 10 jaar zijn teruggebracht van 45 tot 8 werknemers. Over 10 jaar zal dit oorspronkelijke productiebedrijf tenderen naar een handelsmaatschappij, waarbij dochtermaatschappijen in Oost-Europa zullen produceren.
65
6.4.3 Kwantitatieve resultaten telefonische enquête Aardolie, chemie, rubber en kunststoffen
% bedrijven binnen de sector
< 1 jaar
3%
< 3 jaar
3%
< 10 jaar Aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst heeft
4% 10%
Landen/regio’s verplaatsing (meerdere antwoorden mogelijk) a. Midden- en Oost-Europa
% bedrijven met ervaring 60%
b. West- en Zuid-Europa
35%
c. Overig Azië d. China
18% 12%
e. India
11%
Wijze van verplaatsen a. In eigen beheer b. Uitbesteed/ingekocht via derden c. Combinatie Belangrijkste overwegingen (meerdere antwoorden mogelijk)
% bedrijven met ervaring 48% 25% 27% % bedrijven met ervaring
a. Kostenbesparingen
61%
b. Concurrentie: concurrentie doet het ook, concurrentiepositie c. Voordelen buitenland
17% 14%
Besparing totale bedrijfskosten
% bedrijven met ervaring
a. Geen
20%
b. 0-25% c. 25-50%
30% 16%
d. Meer dan 50% Type activiteiten die verplaatst worden (meerdere antwoorden mogelijk)
0% % bedrijven met ervaring
a. Productie laaggeschoold
54%
b. ‘Overige bedrijfsactiviteiten’ (anders dan de aangereikte mogelijkheden) c. Verkoop/marketing
14% 12%
d. R&D/engineering
10%
e. Alle bedrijfsactiviteiten
10%
Mate van tevredenheid a. (Helemaal) niet tevreden
% bedrijven met ervaring 21%
b. Niet tevreden/niet ontevreden
31%
c. (Zeer) tevreden
48% % bedrijven met ervaring
Activiteiten weer teruggehaald
15% % bedrijven binnen de sector
Toekomst: van plan komend jaar te verplaatsen
7%
66
6.5
S ECTOR : H OUT
EN PAPIER
6.5.1 Achtergrondinformatie over de sector Er is sprake van een stabiel arbeidsklimaat binnen de papier- en houtindustrie. Het aantal werknemers in de papiersector bedroeg in 1993 29.000 mensen. Daarna trad een lichte daling van de werkgelegenheid op. In 2002 zette een iets steviger daling in tot 25.000 werknemers in 2003 (bron CBS 2004). Het aantal werknemers in de houtsector bedraagt circa 28.000 (bron CBS 2004), en maakt onderdeel uit van de sector ‘uitgeverijen en drukkerijen’. 6.5.2 Papiersector Nederland heeft een goede centrale positie in de Europese markt. De Nederlandse papierindustrie kenmerkt zich door een twintigtal bedrijven die in handen zijn van multinationals. De papierfabrieken hebben ieder afzonderlijk een laag marktaandeel zonder een grote dominante speler. De laatste jaren is sprake van consolidatie die leidt tot rationalisatie van de kapitaalintensieve productiecapaciteit (fabriekssluitingen). De komende jaren wordt ook een verdere specialisatie van bulk naar specialties verwacht. De kansen van de papierindustrie in Nederland zijn de hoge productiviteit, taal en ethiek en vakmanschap. Dit vakmanschap wordt overigens steeds schaarser. 6.5.3 Houtsector De houtsector wordt gedomineerd door MKB- en familiebedrijven. Dit in tegenstelling tot de papiersector. De houtindustrie ondervindt al langere tijd (al tientallen jaren) concurrentie vanuit de grondstoffenlanden met als gevolg vermindering van de werkgelegenheid in Nederland. De exportbelasting in de landen van oorsprong en soms een tijdelijke exportstop van hout in die grondstoflanden op ruw materiaal (niet op verwerkte producten) waren de voornaamste oorzaken voor de verplaatsing van de houtindustrie vanuit Nederland naar bijvoorbeeld Afrika. Andere redenen om de productie te verplaatsen naar die grondstoffenlanden waren transportkosten en lagere loonkosten. De kansen voor deze sector zitten vooral in het verder specialiseren in niches met hoge toegevoegde waarde, waarbij korte doorlooptijden naar de klanten en vakkennis bij de productie noodzakelijk zijn. Tevens blijven de verkoop- en marketingactiviteiten in Nederland. 6.5.4 Bevindingen Het onderzoek laat zien dat 7% van de onderzochte bedrijven de afgelopen 3 jaar productie heeft verplaatst. De afgelopen jaren is door de neergaande markt een versnelling in de verplaatsing zichtbaar. Met name de papierbedrijven sturen op rationalisatie en optimalisatie van hun productielocatie, efficiency en schaalgrootte. Daarbij vindt in toenemende mate focus op kernactiviteiten plaats. Het personeelsbestand neemt tevens af door automatisering van machines. Daarnaast gaat het ook om verplaatsen van activiteiten buiten Nederland.
67
De belangrijkste regio waar naartoe verplaatst is, is Midden- en Oost-Europa (72% van de bedrijven die verplaatsen). Op afstand volgen West- en Zuid-Europa (28%) en overige delen van Azië (14%). In de gebruikelijke ‘total cost’-afweging is vaak sprake van een ‘brownfield’situatie, oftewel het gaat niet primair om investeringen in compleet nieuwe fabrieken, maar om concentratie van de productielocaties. Essentieel in de kostenstructuur zijn de kosten energie en water, de milieulasten en het fiscale klimaat. Tevens zijn er voor de papierindustrie specifieke aandachtsgebieden op het gebied van de transportkosten (bijvoorbeeld de relatief volumineuze kartonverpakkingen) en de ‘urban forest’ (recycling van papier). Een belangrijk ander criterium ten aanzien van de landkeuze binnen de houtsector is de politieke stabiliteit. De wijze van verplaatsen is vooral in eigen beheer (42% van de bedrijven), ofwel via een combinatie van eigen beheer en uitbesteden (44%). In veel mindere mate wordt volledig uitbesteed aan derden. Bij het verplaatsen van productie door bedrijven in de houtsector naar grondstoffenlanden gaat het ook om het bepalen van de juiste formule. In landen die bijvoorbeeld corruptiegevoelig zijn, gaat het om het aangaan van de juiste joint venture, of bedrijven kiezen voor alle zekerheid toch voor het inkopen van alleen grondstoffen. De belangrijkste redenen voor de bedrijven die verplaatsen zijn kostenbesparingen (42% van de bedrijven), de marktpositie (28%) en 17% wijst op de nadelen van Nederland (belastingklimaat, arbeidsvoorwaarden etc.). Een kanttekening ten aanzien van de kapitaalintensieve papierindustrie is dat Nederland een ongunstig vestigingsklimaat kent ten opzichte van andere landen in Midden- en Oost-Europa, maar ook West-Europa, met name door hoge energieprijzen en hogere lasten door milieuwetgeving en vergunningverlening. Naast de verdere gewenste lage kostenstructuur, is tevens de beschikbaarheid van grondstoffen (hout) en water een belangrijke randvoorwaarde. De kostenbesparingen lopen uiteen. Circa 28% van de bedrijven geeft aan geen enkele besparing te hebben gerealiseerd, en 59% van de bedrijven een besparing die tussen de 0 en 25% ligt. De tevredenheid is hoog. Circa 73% van de bedrijven geeft aan dat zij tevreden tot zeer tevreden zijn over de resultaten van de gerealiseerde verplaatsing, geen enkel bedrijf heeft aangegeven dat het (zeer) ontevreden is. Desalniettemin heeft 28% van de bedrijven na een initiële verplaatsing bedrijfsactiviteiten teruggehaald. Voornamelijk omdat de kosten hoger bleken dan ingeschat (51%). Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met een laag aantal waarnemingen in de steekproef. In de toekomst is nog eens 7% van de bedrijven van plan bedrijfsactiviteiten te verplaatsen. De bedrijven verwachten activiteiten te verplaatsen naar Midden- en Oost-Europa (58%), West- en Zuid-Europa (28%) en China (29%). De belangrijkste redenen om het komende jaar te starten met verplaatsen zijn kostenbesparingen (43%) en het volgen van klanten/dichter bij toeleveranciers zitten (42%). Overigens wordt deze laatste reden niet genoemd door de bedrijven die reeds activiteiten verplaatst hebben. Bij 86% van de onderzochte bedrijven speelt het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten niet. De genoemde redenen zijn uiteenlopend, namelijk dat activiteiten locatiegebonden zijn (35%), de winstgevendheid nog goed is (13%), geen kostenvoordeel te behalen is (13%) en de bedrijven de werkgelegenheid in Nederland willen behouden (12%).
68
Mogelijk is een onderliggende factor dat in de papiersector de komende jaren een toenemende specialisatie van bulk naar specialties wordt verwacht, waarbij de specials dicht bij de klant gemaakt moeten worden. Hierin liggen ook gelijk de lokale kansen voor de sector. Hetzelfde geldt voor de houtsector, maar daar speelt dit verschijnsel al veel langer. Bedrijf in de papierindustrie. Bedrijf maakt onderdeel uit van een internationaal concern met meerdere vestigingen in Europa. Het bedrijf opereert in een volwassen markt waarin weinig tot geen groei verwacht wordt. Regelmatig wordt een fabriek overgenomen. Producten worden uniformer waardoor productie minder locatie afhankelijk wordt, met andere woorden de locaties van het bedrijf worden uitwisselbaar. Naast de externe concurrentie heeft elke vestiging dan ook te maken met interne concurrentie vanuit de andere vestigingen. Elke vestiging moet continu aantonen dat ze beter presteert dan de andere locaties. Productieallocatie beslissingen worden op wereld(deel) niveau genomen. De productielocatie is qua werknemers in circa tien jaar tijd gehalveerd, waarbij het merendeel te relateren is aan verplaatsingen naar het buitenland. Schaalgrootte is hierbij een dominante factor in de besluitvorming. Lokale afzet blijft echter wel belangrijk bij deze locatiekeuzes. De investeringen in een nieuwe fabriek in bijvoorbeeld Oost-Europa zijn zeer groot en te risicovol zonder lokale afzet en te grote politieke instabiliteit.
69
6.5.5 Kwantitatieve resultaten telefonische enquête Hout en Papier
% bedrijven binnen de sector
< 1 jaar
3%
< 3 jaar
4%
< 10 jaar Aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst heeft
0% 7%
Landen/regio’s verplaatsing (meerdere antwoorden mogelijk)
% bedrijven met ervaring
a. Midden- en Oost-Europa
72%
b. West- en Zuid-Europa
28%
c. Overig Azië
14%
Wijze van verplaatsen
% bedrijven met ervaring
a. In eigen beheer
42%
b. Uitbesteed/ingekocht via derden
13%
c. Combinatie Belangrijkste overwegingen (meerdere antwoorden mogelijk)
44% % bedrijven met ervaring
a. Kostenbesparingen
42%
b. Marktpositie behouden
28%
c. Nadelen Nederland
17%
Besparing totale bedrijfskosten a. Geen
% bedrijven met ervaring 28%
b. 0-25%
59%
c. 25-50%
13%
d. Meer dan 50% Type activiteiten die verplaatst worden (meerdere antwoorden mogelijk)
0% % bedrijven met ervaring
a. Productie laaggeschoolde arbeid
58%
b. Verkoop, marketing
28%
c. Productie hooggeschoolde arbeid
14%
d. ICT laaggeschoolde arbeid Mate van tevredenheid
14% % bedrijven met ervaring
a. (Helemaal) niet tevreden
0%
b. Niet tevreden/niet ontevreden
27%
c. (Zeer) tevreden
73% % bedrijven met ervaring
Activiteiten weer teruggehaald
28% % bedrijven binnen de sector
Toekomst: van plan komend jaar te verplaatsen
7%
70
7.
SECTOREN WAAR VERPLAATSING AL ENIGE TIJD SPEELT EN BEPERKT TOENEEMT
Een derde categorie betreft de sectoren banken/verzekeringen, voedings-/genotsmiddelen, en uitgeverijen/drukkerijen, waarbinnen bedrijven al geruime tijd bezig zijn activiteiten te verplaatsen en waarbij een minder dan gemiddelde groei verwacht wordt. Hieronder volgt per sector een beschrijving van de achtergrondinformatie, de belangrijkste onderzoeksbevindingen en een tabel met de kwantitatieve onderzoeksresultaten voor de bovengenoemde sectoren. 7.1
S ECTOR : BANKEN
EN VERZEKERINGEN
7.1.1 Achtergrondinformatie over de sector Banken en verzekeringen hebben in toenemende mate te maken met internationalisatie en globalisering. Door rationalisatie van kantorennet en integratievoordelen van fusie en overnames staat de werkgelegenheid bij banken onder druk. Dit terwijl de werkgelegenheid voor verzekeringen vrijwel constant is gebleven. Banken zijn de afgelopen jaren continu bezig met het verlagen van kosten. Verzekeringen zijn in toenemende mate actief op het gebied van kostenbeheersing en verbetering van processen. Internationaal lopen met name grote Amerikaanse banken voorop met het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar met name India op het gebied van ICT- en back-office-activiteiten. In 2003 waren in Nederland 221.000 mensen actief bij banken en verzekeringsmaatschappijen, waarvan 169.000 bij banken en 52.000 bij verzekeraars. De werkgelegenheid is de afgelopen jaren in Nederland met circa 10.000 afgenomen (bron CBS 2004). 7.1.2 Bevindingen Bij de analyse van de resultaten dient rekening te worden gehouden met de relatief lage respons bij banken en verzekeraars. Enkele grote spelers bepalen in grote mate de markt. Beslissingen worden voornamelijk op centraal niveau genomen en niet bij de lokale vestigingen. Verder dient opgemerkt te worden dat met name bij banken regiodirecteuren en kantoordirecteuren zijn geënquêteerd. Gezien de omvang van de organisatie waartoe zij behoren, hoeven deze personen niet altijd een volledig inzicht en overzicht te hebben van de mate waarin activiteiten van het totale concern worden verplaatst. Uit de interviews, deskresearch en sectorervaring van Berenschot blijkt dat het verplaatsen naar het buitenland verschilt per bank en verzekeringsbedrijf. Momenteel zijn veel banken bezig met dit onderwerp en daarom ook zeer terughoudend om hierover uitspraken te doen. Bij verzekeraars speelt het thema veel minder. Verzekeraars hebben in hogere mate te maken met lokale marktomstandigheden en lokale producten en zijn wel momenteel bezig met de vraag of uitbesteden van activiteiten aan gespecialiseerde derde partijen zinvol is. Bij deze verzekeraars speelt het thema van verplaatsing naar het buitenland derhalve in veel mindere mate. Bij 8% van de respondenten binnen de sector banken/verzekeringen heeft verplaatsing van activiteiten naar het buitenland tot op heden gespeeld. Circa 2% van de onderzochte bedrijven heeft aangegeven van plan te zijn om komend jaar activiteiten te verplaatsen.
71
Deze activiteiten worden in eigen beheer uitgevoerd (77% van de bedrijven) of in de combinatie eigen beheer/via derden (23%). Belangrijkste aangegeven regio’s waar activiteiten naar zijn verplaatst zijn West- en Zuid-Europa (100%), India (23%) en overig Azië (23%). Internationaal is het verplaatsen naar Azië begonnen bij grote internationale opererende banken met gestandaardiseerde hoog-volume activiteiten, later gevolgd door meer complexe activiteiten. In de afgelopen tien jaar zijn hierdoor activiteiten verplaatst, met name op het gebied van back-office-processen, verkoop- en productiewerkzaamheden. Voorbeelden hiervan zijn investment banking (bonds/equities), asset management, treasury and private banking, alsmede ICT activiteiten. Uit interviews en deskresearch blijkt dat met name ook ICTactiviteiten worden verplaatst. Kritische activiteiten zoals klantcontact, control-/regiefunctie van processen en technologische support blijken minder snel te worden verplaatst. Bij zowel banken als verzekeraars blijkt bij nader onderzoek dat de combinatie van relatief lage kosten, hoge opleiding en hoge kwaliteit van medewerkers, de hoge servicegraad de belangrijkste overweging te zijn geweest bij het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland. De tevredenheid ten aanzien van het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten is hoog. Circa 77% is tevreden en 53% behaalt een kostenreductie tussen de 0 en 25%. Van de onderzochte bedrijven heeft 23% aangegeven dat verplaatste activiteiten weer worden teruggehaald. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met de relatief lage respons. Overwegingen bij het terughalen zijn onder andere het voorkomen van een lock-in waarbij de bank of verzekeraar volledig afhankelijk wordt van de toeleverancier.
72
7.1.3 Kwantitatieve resultaten telefonische enquête Banken en verzekeringen
% bedrijven binnen de sector
< 1 jaar
0%
< 3 jaar
4%
< 10 jaar Aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst heeft
4% 8%
Landen/regio’s verplaatsing (meerdere antwoorden mogelijk) a. Midden- en Oost-Europa b. West-Europa c. India c. Azië Wijze van verplaatsen
% bedrijven met ervaring 23% 100% 23% 23% % bedrijven met ervaring
a. In eigen beheer
77%
b. Uitbesteed/ingekocht via derden c. Combinatie
0% 23%
Belangrijkste overwegingen (meerdere antwoorden mogelijk)
% bedrijven met ervaring
a. Kostenbesparingen
53%
b. Klanten volgen
23%
c. Overig Besparing totale bedrijfskosten
23% % bedrijven met ervaring
a. Geen
23%
b. 0-25%
53%
c. 25-50% d. Onbekend
0% 23%
Type activiteiten die verplaatst worden (meerdere antwoorden mogelijk)
% bedrijven met ervaring
a. Andere activiteiten
53%
b. Productie
23%
Mate van tevredenheid a. (Helemaal) niet tevreden
% bedrijven met ervaring 23%
b. Niet tevreden/niet ontevreden
0%
c. (Zeer) tevreden
77% % bedrijven met ervaring
Activiteiten weer teruggehaald
23% % bedrijven binnen de sector
Toekomst: van plan komend jaar te verplaatsen
2%
73
7.2
S ECTOR : V OEDINGS-
EN GENOTSMIDDELEN
7.2.1 Achtergrondinformatie over de sector De uitgangspositie van de voedings- en genotsmiddelensector in Nederland was sterk, maar is de laatste jaren verzwakt. (Buitenlandse) multinationals krijgen toenemende macht in deze sector. Bij deze multinationals is de strategische studie naar het optimale productie- en distributienetwerk een periodieke oefening, waarbij jaarlijks bijstelling van de ontwikkelingen ten aanzien van de kostenstructuur plaatsvindt. De voedingsmiddelenindustrie in Nederland kenmerkt zich door perfectie in de logistieke keten: snelheid, betrouwbaarheid en bescherming van de kwaliteit door tracking en tracing systeem, niet alleen bij productieprocessen maar ook bij agrariërs. De marktverwachting per werelddeel loopt uiteen. In Europa en Noord-Amerika wordt stagnatie verwacht, terwijl in Azië en Latijns-Amerika groei verwacht wordt. Binnen Europa is wel nog marktgroei mogelijk door uitbreiding van de EU. Belangrijk is dat er zowel in het verleden is ingespeeld en naar verwachting in de toekomst ook zal worden ingespeeld op marktkansen in de andere werelddelen. In 1994 werkten ruim 157.000 mensen in de voedings- en genotsmiddelensector. Halverwege de jaren negentig daalde de werkgelegenheid, om daarna opnieuw toe te nemen. Sinds 2000 kent de werkgelegenheid weer een daling en in 2003 bedraagt de werkgelegenheid 146.000 werknemers (bron CBS 2004). 7.2.2 Bevindingen De multinationals wegen in Europa (maar ook wereldwijd) consequent af in welke productielocaties geïnvesteerd versus gedesinvesteerd moet worden. Een al langer bestaande trend van rationalisatie van productie- en distributielocaties (afgewogen tegen hogere transportkosten naar de klanten) was en blijft een aandachtspunt in West- en Zuid-Europa. De limiet op de rationalisatie wordt veroorzaakt doordat in ieder geval een distributielocatie dichtbij de klanten in Nederland noodzakelijk blijft. Productieprocessen waren al vergaand geautomatiseerd en verdere verbetering daarvan blijft eveneens een continu aandachtspunt. Tevens wordt verplaatsing van bedrijfsactiviteiten mede veroorzaakt door overnames in het buitenland en vervolgens het overhevelen van -een deel van- de Nederlandse productie naar deze buitenlandse vestiging. Circa 10% van de onderzochte voedingsmiddelenbedrijven heeft de laatste tien jaar bedrijfsactiviteiten verplaatst, waarbij de trend van het aantal bedrijven dat heeft verplaatst, dalend is richting het afgelopen jaar. De spreiding van de regio’s waar naartoe activiteiten verplaatst worden, is groot. Midden- en Oost-Europa worden door 44% van de bedrijven aangegeven, West- en Zuid-Europa door 37% van de bedrijven. Het gaat hierbij ten eerste om concentratie en specialisatie van de productielocaties. Bedreigingen liggen dan ook op het gebied van de relatieve positie van Nederland ten opzichte van andere landen op het gebied van het fiscale klimaat, de loonkosten en overige kosten (energie, milieulasten). Voor Midden- en Oost-Europa gaat het ten dele ook om het inspelen op de marktkansen.
74
Andere delen van de wereld zijn minder in trek maar toch substantieel: Latijns-Amerika (18%), China (18%), India (18%) en overige delen van Azië (19%). Een verklarende factor voor het aantal bedrijven dat activiteiten heeft verplaatst naar de laatstgenoemde werelddelen, is de toenemende globalisering, waarbij opkomende markten een zodanig volume hebben gekregen dat lokale productie aldaar veel interessanter is geworden in vergelijking met de hoge transportkosten na productie hier in Nederland richting die regio’s. De wijze van verplaatsen vindt vooral in eigen beheer plaats (51% van de bedrijven). Slechts in geringe mate wordt productie volledig uitbesteed aan derde partijen. Verplaatsingen worden met name bepaald door kostenbesparingen (57% van de bedrijven). Kostenfactoren als arbeid, grond, water en energie zijn in Nederland relatief hoog. Andere genoemde redenen zijn de voordelen in de uitvoering (12%), voordelen van het buitenland (12%) en het behouden/vergroten van de marktpositie (12%). De besparingen lopen sterk uiteen. Circa 18% van de bedrijven met ervaring geeft aan geen enkele besparing te hebben gerealiseerd, terwijl 31% van de bedrijven aangeeft meer dan 10% besparing te hebben behaald. In een kapitaalintensieve sector als deze biedt dit aan de kostenkant van de bedrijfsvoering een fors concurrentievoordeel. Het type activiteiten dat verplaatst is, betreft vooral productieactiviteiten (51% van de bedrijven) en inkoop/administratie/shared services (25%). Vooral bij multinationals is de trend tot het creëren van internationale shared service centrums zichtbaar, bijvoorbeeld voor ondersteunende activiteiten als HR (Human Resources). Circa 76% van de bedrijven die hebben verplaatst geeft aan dat zij tevreden tot zeer tevreden zijn, 18% van de bedrijven is niet tevreden of zeer ontevreden. De onderzochte bedrijven hebben geen activiteiten teruggehaald. Bij 86% van de bedrijven in deze sector speelt verplaatsen van bedrijfsactiviteiten in het komende jaar naar verwachting geen rol. De voornaamste redenen zijn dat activiteiten locatiegebonden zijn (door 42% van de bedrijven genoemd die niet verplaatsen) en dat deze bedrijven de werkgelegenheid in Nederland willen behouden (13%). Voor het komende jaar geeft 3% van de onderzochte bedrijven aan het komende jaar activiteiten te verplaatsen. Dit betreft alleen productiewerkzaamheden, zowel laaggeschoold als hooggeschoold. Bij de toekomstplannen spelen kostenbesparing de belangrijkste rol (100% van de bedrijven) gevolgd door redenen als de concurrentiepositie (51%). De bedrijven zijn voornamelijk van plan om activiteiten te verplaatsen naar Midden- en Oost-Europa (51%). Gezien de uitbreiding van de EU naar Midden- en Oost-Europa en de daarmee gepaard gaande verbetering van het distributienetwerk is het voor bijvoorbeeld de voedingsindustrie aantrekkelijk om profiterend van een goed fiscaal klimaat, lagere loonkosten en goede beschikbaarheid van personeel, die markt te volgen.
75
7.2.3 Kwantitatieve resultaten telefonische enquête Voeding en genotsmiddelen
% bedrijven binnen de sector
< 1 jaar
1%
< 3 jaar
3%
< 10 jaar Aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst heeft
6% 10%
Landen/regio’s verplaatsing (meerdere antwoorden mogelijk)
% bedrijven met ervaring
a. Midden- en Oost-Europa
44%
b. West- en Zuid-Europa
37%
c. Overig Azië d. Latijns-Amerika
19% 18%
e. China
18%
f. India
18%
Wijze van verplaatsen a. In eigen beheer
% bedrijven met ervaring 51%
b. Uitbesteed/ingekocht via derden
13%
c. Combinatie
36%
Belangrijkste overwegingen (meerdere antwoorden mogelijk)
% bedrijven met ervaring
a. Kostenbesparingen b. Uitvoering: kwaliteitsverbetering, flexibiliteit, verlagen overcapaciteit
57% 12%
c. Voordelen buitenland, gunstig belasting en arbeidsvoorwaardenklimaat
12%
d. Marktpositie behouden
12%
Besparing totale bedrijfskosten a. Geen
% bedrijven met ervaring 18%
b. 0-25%
31%
c. 25-50%
12%
d. Meer dan 50%
6%
Type activiteiten die verplaatst worden (meerdere antwoorden mogelijk) a. Productie laaggeschoolde arbeid
% bedrijven met ervaring 51%
b. Inkoop, administratie en shared services
25%
c. Productie hooggeschoolde arbeid
12%
Mate van tevredenheid a. (Helemaal) niet tevreden
% bedrijven met ervaring 18%
b. Niet tevreden/niet ontevreden
6%
c. (Zeer) tevreden
76% % bedrijven met ervaring
Activiteiten weer teruggehaald
0% % bedrijven binnen de sector
Toekomst: van plan komend jaar te verplaatsen
3%
76
7.3
S ECTOR : U ITGEVERIJEN
EN DRUKKERIJEN
7.3.1 Achtergrondinformatie over de sector De uitgeverij is een grote bedrijfstak die zich voorspoedig ontwikkeld heeft, maar momenteel onder druk staat door de recessie. In de uitgeverijsector zijn een beperkt aantal grote en middelgrote uitgeverijen en een zeer groot aantal kleine uitgeverijen actief op de nationale en regionale markt. Onder de grotere bedrijven zit een aantal sterke bedrijven met goede marktposities, deels internationaal, en een sterke interne organisatie. Daarnaast zijn vele kleine bedrijven actief. Het totaal aantal uitgeverijen in Nederland is circa 4.000, waarvan 1 op 10 meer dan 10 werknemers. Dit aantal loopt gestaag terug. Onderscheid wordt gemaakt tussen uitgeverijen van dagbladen (90% in handen van 3 uitgevers), boeken, bladen en elektronische informatie. In 2002 werd de dalende trend in oplagen van dagbladen en tijdschriften voortgezet, daalde het advertentievolume, stagneerde de boekverkopen en stond de rentabiliteit van de uitgeverijen onder druk. De grafimedia-industrie kenmerkt zich door een groot aantal bedrijven (circa 3.500) die in grootte en product-marktcombinaties sterk verschillen. Dit aantal loopt gestaag terug. 1 op de 5 bedrijven heeft meer dan 10 werknemers. Onderscheid wordt gemaakt in prepressbedrijven, drukkerijen en afwerkingsbedrijven De industrie is met name binnenlands gericht en sterk conjunctuurgevoelig. De productiviteit en winstgevendheid staan onder druk, investeringen zijn relatief groot en de terugverdientijd beperkt. De werkgelegenheid ontwikkelde zich van 128.000 in 1994 met een daling naar 111.000 in 2003 (bron CBS 2004). 7.3.2 Bevindingen De uitgeverijsector heeft goede kansen, enerzijds in internationale segmenten (zoals informatieve uitgeverij) en anderzijds als algemene uitgeverij voor het Nederlandse taal- en cultuurgebied. Terwijl de drukkerijen een voortdurende consolidatieslag zullen leveren door prijsconcurrentie en een tegenvallende conjunctuur (denk ook aan teruggelopen marketingbudgetten). Circa 8% van de onderzochte bedrijven heeft bedrijfsactiviteiten verplaatst naar het buitenland. Steeds meer uitvoerende activiteiten -het drukken van publicaties, verpakkingen – wordt verplaatst. 46% van de bedrijven geeft aan dat er activiteiten naar West- en ZuidEuropa zijn verplaatst. In de drukkerijsector vindt bijvoorbeeld ook verplaatsing naar Polen en Hongarije plaats vanwege de loonkosten. 36% van de bedrijven geeft deze regio aan. Maar ook India blijkt voor 18% van de bedrijven een interessante bestemming, waarbij het in ieder geval om data-entry van informatie en digitalisering van bestaande documenten gaat. Ruim 63% van de verplaatsingen wordt in eigen beheer uitgevoerd. Vanuit de diepteinterviews is aangegeven dat dit vaak gebeurt door middel van volledige overnames van bestaande bedrijven waarna het lokaal (buitenlandse) management wordt vervangen door Nederlanders. Kostenbesparingen zijn ook in deze sector de belangrijkste overweging om activiteiten te verplaatsen, een kwart van de bedrijven behaalt een kostenreductie van meer dan 25%.
77
Alle onderzochte bedrijven die ervaring hebben, zijn tevreden over de verplaatsing, maar 9% van bedrijven heeft activiteiten teruggehaald uit het buitenland. In alle gevallen bleken hogere kosten dan verwacht de doorslaggevende reden hiervoor te zijn. Een beperkt aantal bedrijven (3% van de bedrijven) zonder ervaring heeft plannen om activiteiten te verplaatsen. Circa 89% is niet van plan activiteiten te verplaatsen en heeft geen activiteiten verplaatst. Als reden wordt voornamelijk aangegeven dat activiteiten lokaal gebonden is. In de diepte-interviews is aangegeven dat de lokale en regionale binding en de directere communicatie met de klanten belangrijk en noodzakelijk is.
78
7.3.3 Kwantitatieve resultaten telefonische enquête Uitgeverijen en drukkerijen
% bedrijven binnen de sector
< 1 jaar
3%
< 3 jaar
5%
< 10 jaar Aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst heeft
0% 8%
Landen/regio’s verplaatsing (meerdere antwoorden mogelijk)
% bedrijven met ervaring
a. West-Europa
46%
b. Midden- en Oost-Europa
36%
c. India
18%
Wijze van verplaatsen
% bedrijven met ervaring
a. In eigen beheer
63%
b. Uitbesteed/ingekocht via derden
18%
c. Combinatie Belangrijkste overwegingen (meerdere antwoorden mogelijk)
19% % bedrijven met ervaring
a. Kostenbesparingen
55%
b. Marktpositie
18%
c. Voordelen buitenland
18%
Besparing totale bedrijfskosten a. Geen
% bedrijven met ervaring 37%
b. 0-25%
18%
c. 25-50%
18%
d. Meer dan 50% Type activiteiten die verplaatst worden (meerdere antwoorden mogelijk)
8% % bedrijven met ervaring
a. Alle bedrijfsactiviteiten
27%
b. Productie hooggeschoold
18%
c. ICT-laaggeschoold
18%
Mate van tevredenheid a. (Helemaal) niet tevreden b. Niet tevreden/niet ontevreden c. (Zeer) tevreden
% bedrijven met ervaring 0% 0% 100% % bedrijven met ervaring
Activiteiten weer teruggehaald
9% % bedrijven binnen de sector
Toekomst: van plan komend jaar te verplaatsen
3%
79
7.4
S ECTOR : V ERVOER
7.4.1 Achtergrondinformatie over de sector De vervoersector is een belangrijke sector voor Nederlandse economie en mede bepalend voor de concurrentiekracht van andere sectoren. De vervoerssector ontleent haar kracht primair aan de goede ligging in Europa en secundair aan de ondernemende cultuur in bedrijven. De goede positie staat c.q. komt onder druk, doordat Nederland minder centraal komt te liggen in Europa. In de vervoersector staan de resultaten onder druk op de resultaten en vindt een stijgend aantal reorganisaties en ontslagen plaats. In het wegtransport doet zich een driedeling voor: ten eerste de grote multinationale logistieke dienstverleners met mondiale netwerken en soms agressieve prijsgedreven concurrentie. Ten tweede de grotere regionale spelers die een internationaal (regionaal) netwerk weten op te bouwen; dit lukt niet iedereen, sommige gaan ten onder. Ten derde de kleine(re) bedrijven die capaciteit leveren. De werkgelegenheid is zeer sterk gegroeid van 265.000 in 1994 naar 315.000 in 2003. 7.4.2 Bevindingen Voor een gedeelte blijft transport altijd lokaal. Binnen de sector vervoer is dan ook tot dusverre geen sprake van het massaal verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland, circa 6% van de bedrijven heeft activiteiten verplaatst naar het buitenland. Circa 3% van de bedrijven is van plan om de komende twaalf maanden activiteiten te gaan verplaatsen. Circa 66% van de bedrijven heeft activiteiten verplaatst binnen West- en Zuid-Europa. Een verklarende factor hiervoor is het enerzijds uitbreiden van het distributienetwerk, maar ook het volgen van de klanten (in allerlei andere sectoren) naar deze regio. De klanten van de vervoersbedrijven zijn dan ook bepalend voor de richting van de activiteiten. Daarnaast heeft 48% van de bedrijven activiteiten verplaatst naar Midden- en Oost-Europa. Door het starten van vestigingen in Midden- en Oost-Europa wordt ook in deze regio het internationale netwerk van de vervoerders versterkt. De aansturing van deze pan-Europese activiteiten vindt tot nog toe plaats vanuit Nederland met relatief hoog toegevoegde waarde personeel. Er verdwijnt dus in eerste instantie ten dele laaggeschoolde activiteiten en er komen hoger geschoolde activiteiten voor terug. Deze ontwikkeling gaat echter ook gepaard met initiatieven om met Oost Europese in plaats van Nederlandse chauffeurs te rijden en dit kan natuurlijk wel direct ten koste van de werkgelegenheid gaan. Alhoewel veel vervoerders de aansturing voorlopig nog vanuit Nederland doen, verplaatsen de grote multinationals wel backoffice-activiteiten. Zowel de kostenstructuur als de kwaliteit zijn beter dankzij 24-uursdienst. Loonkosten en flexibiliteit zijn daarbij de meest bepalende factoren. Een andere ontwikkeling is de verplaatsing van distributiecentra weg van de mainport Rotterdam. Dit gekoppeld aan het verschuiven van productie en dus van vervoersstromen richting Midden- en Oost-Europa, maakt het essentieel dat de infrastructurele randvoorwaarden van Nederland zo optimaal mogelijk zijn en blijven. De mate waarin die verschuiving van gehele distributiecentra plaatsvindt, is geen onderdeel van dit onderzoek.
80
Maar de lange termijn concurrentiepositie van de Nederlandse vervoersbedrijven en logistieke spilfuncties van bedrijven in andere sectoren zijn in ieder geval deels afhankelijk van de mate waarin Rotterdam een goede draaischijf blijft. Enerzijds de draaischijf voor toegang naar de West en Oost Europese markt (bij productie elders) en anderzijds voor de distributie richting andere werelddelen (bij productie in Europa). Verplaatsingen worden met name in eigen beheer uitgevoerd (82% van de bedrijven). Buitenlandse vestigingen worden vaak zelf opgestart om een buitenlands netwerk te organiseren. Naast kosten (51% van de bedrijven met ervaring) is marktpositie (30%) een belangrijke overweging. Het is een goed teken dat de bedrijven bij voorkeur niet kiezen voor uitbesteding aan derde partijen, omdat zij derhalve kiezen voor een offensieve strategie van schaalvergroting en verbetering van hun eigen distributienetwerk. Die schaalgrootte is ook belangrijk gezien het feit dat de marges zeer laag zijn. Besparingen zijn beperkter dan in andere sectoren. Ruim 73% behaalt minder dan 25% kostenbesparingen, maar 83% is tevreden over de resultaten. Dit is niet zo vreemd omdat de ruimte voor besparingen beperkt is. Op dit moment is kostenreductie (en de prijs richting de klant) de belangrijkste concurrentiefactor. Grote kapitaalkrachtige spelers zijn sterk genoeg om klanten te kopen door onder de kostprijs aan te bieden. Bovendien vragen klanten steeds vaker een regionaal netwerk. Landenspecialist zijn is niet langer voldoende. Middelgrote bedrijven moeten dus zorgen voor een juiste omvang van hun netwerk. Het vereiste type netwerk verschilt echter sterk per soort lading.
81
7.4.3 Kwantitatieve resultaten telefonische enquête Vervoer
% bedrijven binnen de sector
< 1 jaar
2%
< 3 jaar
1%
< 10 jaar Aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst heeft
3% 6%
Landen/regio’s verplaatsing (meerdere antwoorden mogelijk)
% bedrijven met ervaring
a. West-Europa
66%
b. Midden- en Oost-Europa
48%
c. Overig Azië Wijze van verplaatsen
7% % bedrijven met ervaring
a. In eigen beheer
82%
b. Uitbesteed/ingekocht via derden
8%
c. Combinatie Belangrijkste overwegingen (meerdere antwoorden mogelijk)
10% % bedrijven met ervaring
a. Kostenbesparingen
51%
b. Marktpositie
30%
c. Voordelen buitenland
22%
Besparing totale bedrijfskosten a. Geen
% bedrijven met ervaring 24%
b. 0-25%
48%
c. 25-50%
7%
d. Meer dan 50% Type activiteiten die verplaatst worden (meerdere antwoorden mogelijk)
0% % bedrijven met ervaring
a. Andere activiteiten
55%
b. Productie laaggeschoold
26%
c. Productie – hooggeschoold
15%
d. Inkoop, administratie, shared services Mate van tevredenheid
14% % bedrijven met ervaring
a. (Helemaal) niet tevreden
4%
b. Niet tevreden/niet ontevreden
13%
c. (Zeer) tevreden
83% % bedrijven met ervaring
Activiteiten weer teruggehaald
0% % bedrijven binnen de sector
Toekomst: van plan komend jaar te verplaatsen
3%
82
8.
SECTOREN WAAR VERPLAATSING BEDRIJFSACTIVITEITEN NAAR HET BUITENLAND BEPERKT SPEELT
8.1
S ECTOR : POST
EN
T ELECOM
8.1.1 Achtergrondinformatie over de sector In deze categorie D speelt verplaatsing tot dusverre in beperkte mate. Het gaat hierbij om de post/telecomsector. De post- en telecommarkt is sterk in beweging door druk van liberalisering, internationalisatie, toenemende concurrentie en de bedreiging van een afnemend volume. Binnen de telecomsector is een verschuiving van vast naar mobiel te constateren en stijgt het dataverkeer sterk. In zowel post als telecom is de laatste jaren een sterke nadruk gelegd op het verhogen van de efficiency en zijn grote ontslagrondes aangekondigd en voor een deel uitgevoerd. Na een sterke groei van de telecomsector in de afgelopen tien jaar is er sprake van consolidatie en stagnatie in werkgelegenheid. Dit blijkt ook uit een piek in 2001, waarna het aantal werknemers is gedaald met 18.000 fte De sector post/telecom bevat circa 126.000 fte (bron CBS 2004). 8.1.2 Bevindingen De dienstverleners binnen de post- en telecomsector zijn nog beperkt bezig met het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten door de lokale gebondenheid van de dienstverlening. Het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten heeft met name plaatsgevonden bij toeleveranciers en producenten van telecomproducten door grote vraaguitval en verzadiging van de markt. Vanuit de kwantitatieve analyse zijn weinig aanwijzingen gevonden voor het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland. Ook de interviews geven aan dat de effecten van het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten beperkt zijn. Afname van de werkgelegenheid is doorgevoerd door met name reorganisaties en het afstoten en verkopen van nietkernactiviteiten. Het verplaatsen van activiteiten naar het buitenland vindt beperkt plaats, met name op het gebied van ICT-activiteiten en het verplaatsen van callcenter-activiteiten. Het gaat hierbij dan om sterk gestandaardiseerde activiteiten. Belangrijkste redenen zijn het grote kostenvoordeel, flexibiliteit en hogere kwaliteit. De verwachting ten aanzien van het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor werkgelegenheid zijn in deze sector beperkt. Wel zal in beperkte mate verplaatsingen voor met name ICT–activiteiten toenemen. Hieronder valt ook het inhuren van buitenlandse werknemers via toeleveranciers. Dit staat los van toekomstige efficiencyverbeteringen en daaruit voortvloeiende ontslagrondes binnen Nederland.
83
8.1.3 Kwantitatieve resultaten telefonische enquête Post & telecom
% bedrijven binnen de sector
< 1 jaar
2%
< 3 jaar
0%
< 10 jaar Aantal bedrijven dat activiteiten verplaatst heeft
0% 2%
Landen/regio’s verplaatsing (meerdere antwoorden mogelijk)
Onvoldoende waarnemingen
Wijze van verplaatsen
Onvoldoende waarnemingen
Belangrijkste overwegingen (meerdere antwoorden mogelijk)
Onvoldoende waarnemingen
Besparing totale bedrijfskosten Type activiteiten die verplaatst worden (meerdere antwoorden mogelijk)
Onvoldoende waarnemingen Onvoldoende waarnemingen
Mate van tevredenheid Activiteiten weer teruggehaald
Onvoldoende waarnemingen Onvoldoende waarnemingen
Toekomst: van plan komend jaar te verplaatsen
0%
84
BIJLAGE: BEGRIPPENLIJST Arbeidsvoorwaarden = deze omvatten meerdere facetten, bijvoorbeeld ontslagregels, CAO, flexibiliteit, etc. Bedrijfsactiviteiten = werkzaamheden die een bedrijf verricht om haar klanten te bedienen, waarbij werknemers zijn betrokken bij de uitvoering daarvan. Betrouwbaarheidsinterval= een interval dat met een waarschijnlijkheid van x% de schatting tussen de twee uiterste waarden valt. Concentreren van bedrijfsactiviteiten = het reduceren van het aantal locaties waar eenzelfde type bedrijfsactiviteiten wordt uitgevoerd. Disproportioneel gestratificeerde steekproef= steekproef getrokken uit een populatie waarbij de populatie is ingedeeld op basis van branche en grootteklasse en binnen elke cluster een steekproef is getrokken. Bij de schatting voor de populatie worden de uitkomsten herwogen naar het aantal bedrijven in een specifiek cluster. Directe buitenlandse investering = het investeren in het buitenland, primair een geldstroom, waarbij al dan niet het aantal werknemers in het betreffende bedrijf toeneemt. Eigendomsrechten = zie intellectual property rights. Foreign direct investment = zie directe buitenlandse investering. Fte= fulltime equivalent (werknemer die 100% voltijd werkt). Global sourcing = wereldwijd inkopen. Grootteklasse = dit geeft aan hoeveel werknemers in de vestiging van het bedrijf werkzaam zijn, waarbij gekozen is voor de volgende indeling: de categorie ‘klein’ met 20-50 werknemers, de categorie ‘middel’ met 50-200 werknemers, en de categorie ‘groot’ met meer dan 200 werknemers. High cost countries = zie hogelonenlanden. Hoge lonenlanden = de aanduiding van landen die gekend zijn als landen met min of meer gelijke loonkosten als Nederland. Onder hoge lonenlanden worden de regio’s West- en Zuid-Europa, Noord Amerika, Oceanië geschaard. Indirect (werkgelegenheids)effect = indien voorheen binnen Nederland werd ingekocht en nu in het buitenland kan dat ten koste gaan van de werkgelegenheid bij de Nederlandse toeleveranciers. Hetzelfde principe gaat op als een bedrijf activiteiten verplaatst, waarbij als gevolg hiervan ook de lokale toeleverancier geraakt wordt, omdat voortaan wordt ingekocht in het buitenland. Dit zijn indirecte effecten, die geen onderdeel uitmaken van het onderzoek. Intellectual property rights = hiermee wordt gedoeld op risico’s ten aanzien van schendingen van rechten op het gebied van merk en/of patent. Kostenbesparing = besparen op de integrale kostprijs, oftewel op de gehele kostenstructuur, niet alleen de loonkostencomponent, maar het netto-effect: productiekosten, inkoop, arbeidskosten, afschrijvingen minus de kosten van de verplaatsing, extra inkopen.
85
Lagelonenlanden = de aanduiding van landen die gekend zijn als landen met lagere loonkosten dan Nederland. Onder lagelonenlanden worden in dit onderzoek de regio’s Middenen Oost-Europa, Azië, Afrika en Latijns Amerika geschaard. Latijns-Amerika = Zuid- en Midden Amerika. Low cost countries = zie lagelonenlanden. Multiplier effect = zie indirect effect. Nearshoren = het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar omringende landen, meestal met het oog op kostenbesparing (c.q. dichterbij gelegen landen dan traditionele lagelonenlanden). OEM = original equipment manufacturer. Offshoren = meestal wordt hiermee gedoeld op het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar lagelonenlanden (zie ook verplaatsen bedrijfsactiviteiten naar het buitenland). Offshore outsourcing = het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland (naar de letter gezien impliceert de toevoeging ‘outsourcing’ verplaatsen naar het buitenland door uitbesteding aan een derde partij, maar in andere onderzoeken dan het onderhavige hoeft dit niet altijd het geval te zijn). Ontslaan = het reduceren van het aantal werknemers. Midden- en Oost-Europa = dit betreft onder andere Polen, Hongarije, Roemenië, Bulgarije, Macedonië, Kroatië, Servië, Rusland, etc.. Outsourcen = het uitbesteden van bedrijfsactiviteiten aan derde partijen, waarbij het aantal werknemers van de uitbestedende partij wordt gereduceerd, en waarbij deze werknemers al dan niet overgaan naar de contractpartner, hetzij binnen Nederland, hetzij buiten Nederland. Personeelskosten per werknemer (gemiddelde) = gemiddelde salariskosten inclusief sociale lasten en pensioenlasten per werknemer. Research&Development (R&D) = onderzoek en ontwikkeling (in dit onderzoek zijn R&D, engineering en productontwikkeling gebundeld). Saneren = het reorganiseren van bedrijfsactiviteiten, waarbij het aantal werknemers wordt gereduceerd. Shared services = een centraal organisatieonderdeel waar activiteiten gecentraliseerd zijn voor meerdere vestigingen (bijvoorbeeld administratie voor heel Europa). Toegevoegde waarde per werknemer = omzet minus inkopen gedeeld door het aantal werknemers. Uitbreidingsinvestering = het verder investeren in een bestaande investering, waarbij niet noodzakelijkerwijs, maar mogelijkerwijs het aantal werknemers toeneemt (het kan ook louter en alleen een financiële injectie zijn). Verplaatsen in eigen beheer = verplaatsen van activiteiten vanuit Nederland naar het buitenland door dit in eigen beheer uit te voeren, hetzij door het starten van bedrijfsactiviteiten in het buitenland via een Joint Venture, hetzij via het invlechten in reeds bestaande activiteiten in buitenland, dat ten koste gaat van de werkgelegenheid in Nederland.
86
Verplaatsen door uitbesteding aan derden = het door een in Nederland gevestigd bedrijf verplaatsen van bedrijfsactiviteiten ter vervanging van activiteiten in Nederland door starten van bedrijfsactiviteiten in het buitenland en dit te realiseren door uitbesteden aan een derde partij (niet gelieerd aan het eigen bedrijf). Verplaatsen bedrijfsactiviteiten = het door een in Nederland gevestigd bedrijf verplaatsen van bedrijfsactiviteiten buiten Nederland ter vervanging van activiteiten in Nederland door het uitbesteden aan een derde partij of het doen van directe buitenlandse investeringen. Het gaat bij directe buitenlandse investeringen om met name vervangingsinvesteringen van activiteiten die in Nederland worden uitgevoerd en niet om uitbreidingsinvesteringen op de lokale (buitenlandse) markt. Vervangingsinvestering = het herinvesteren in een bestaande bedrijfsactiviteit, hetzij op dezelfde locatie, hetzij op een andere locatie. Indien op een andere locatie, dan worden de bedrijfsactiviteiten voortaan op die nieuwe locatie uitgevoerd. Vestiging = de locatie van het bedrijf dat geparticipeerd heeft in het onderzoek. Er is voor gekozen juist op vestigingsniveau onderzoek te doen, omdat bedrijfsbrede informatie onbetrouwbare resultaten geeft. Bijvoorbeeld omdat internationale gegevens worden verstrekt (niet beperkt tot Nederland). Bijvoorbeeld omdat de beschikbare kennis van de respondent van het bedrijf nauwkeuriger is op vestigingsniveau, dan op het niveau van alle vestigingen van het bedrijf in Nederland. West- en Zuid-Europa = dit betreft onder andere Duitsland, Frankrijk, Italië, Groot Brittannië, Ierland, Spanje, Oostenrijk, Scandinavië, Portugal, Zwitserland, België, Luxemburg, etc.
87