Aanbod Onderzoekstages Honoursprogramma Psychologie B2-jaar in 2015-2016 Do not forget to buy bread and milk on your way home! Is our brain a prediction machine?
1
2
Inspanning in het oog 3 Vooroordelen en motivationeel doelgericht gedrag 4 De Ontwikkeling van Sociale Competentie 5 Investigating behavior/brain measures to assess age effects on memory encoding and consolidation 6 Gemoedsrust en geluk 7 Taal, Sprache, Language: Over vertaling en meertaligheid 8 Cognitive Bias Modification: Re-training Automatic Processes in Depression Helpt muziek om te herstellen van stress?
9
10
De wereld door de ogen van een baby: Hoe leren jonge kinderen over zichzelf en over anderen? 11 ‘Don’t worry, be happy’: Testing the effects of a Cognitive Control Training on worry and anxiety 12 Revalidatie op maat
13
Mindfulness in relaties, en daarbuiten
14
One mind, many languages: Taalproductie (spreken) bij drietaligen 15 Actieve Waarneming 16 Neurale organisatie van doelgericht gedrag 17 Vertel mij waarom gezond eten belangrijk is! Hoe je mensen met behulp van zelfovertuiging ertoe kunt krijgen om gezonder te eten 18 A hard day’s night: stress, vermoeidheid en prestatie Discrimineren kinderen als ze anderen helpen?
19
20
Attack the tomatoes! Creating impulses toward vegetables 21 Do we really use our intelligence? Wishful thinking restricts our capacities 22 Stress en angst tijdens de zwangerschap: kan bewegen helpen?
23
Do not forget to buy bread and milk on your way home! Mareike Altgassen & Sabine Hunnius The ability to remember future plans and actions has been termed prospective memory. Prospective memory is considered to be an essential precursor of independent living. Persistent failures in prospective remembering may impede professional activities (e.g., incessantly forgetting about errands one is supposed to do at work), endanger the maintenance of intimate social relationships (e.g., chronically forgetting to keep promises to close friends), or even impose serious risks on independent living (e.g., failing to regularly take medication or to switch off electrical appliances). Numerous studies have shown that prospective memory is associated with age-related changes across the lifespan. Prospective memory seems to develop as early as 3 years of age or in the presence of highly motivating incentives even at the age of 2 years. Prospective memory performance then continues to increase across childhood and adolescence and to decrease again across older adulthood. These developmental changes in prospective memory performance have been related to the parallel increase and decrease of executive functions, episodic memory and most recently, to future thinking. Various clinical groups such as autism, ADHD, depression, schizophrenia, Parkinson’s disease have also been associated with difficulties in remembering delayed intentions. Given the high prevalence of day-to-day prospective memory situations and their impact on independent living, exploring under which conditions performance of specific populations (e.g., specific age or clinical group) improves is of crucial importance. Within this honors project it is possible to focus on different age (starting as early as 3 years old and up to 90 years old) or clinical groups and to explore which mechanisms underlie individual’s performance or which strategies might help to boost performance. For more information contact Mareike Altgassen (
[email protected]), or Sabine Hunnius (
[email protected]) when interested in focussing on very young children. Altgassen, M., Vetter, N. C., Phillips, L. H., Akgün, C., & Kliegel, M. (2014). Theory of mind and switching predict prospective memory performance in adolescents. Journal of Experimental Child Psychology, 127, 163-175. Altgassen, M., Rendell, P. G., Bernhard, A., Henry, J. D., Bailey, P. E., Phillips, L. H., & Kliegel, M. (2015). Future thinking improves prospective memory performance and plan enactment in older adults. [Research Support, Non-U.S. Gov't]. Quarterly Journal of Experimental Psychology, 68, 192-204. Altgassen, M., Kliegel, M., & Martin, M. (2009). Event-based prospective memory in depression: The impact of cue focality. Cognition & Emotion, 23, 1041-1055. Mahy, C. E., Moses, L. J., & Kliegel, M. (2014). The development of prospective memory in children: An executive framework. Developmental Review, 34, 305–326. Schnitzspahn, K. M., Stahl, C., Zeintl, M., Kaller, C. P., & Kliegel, M. (2013). The role of shifting, updating, and inhibition in prospective memory performance in young and older adults. Developmental Psychology, 49, 1544-1553.
1
Is our brain a prediction machine? Harold Bekkering At the moment, Cognitive Science is fascinated by the search for a unifying theory of the brain. The most profound notion is the predictive processing view (Clark, 2013), which argues that our brains are essentially prediction machines. They are bundles of cells that support perception and action by constantly attempting to match incoming sensory inputs with top-down expectations or predictions. Our research group, http://www.dcc.ru.nl/anc/index.php focuses on the predictive processes in Social Interaction including Language and Action Perception using a wide variety of cognitive neuroscience methods including neuro-imaging, behavioural studies and patient populations (e.g., autism). For more information contact Harold Bekkering,
[email protected]. Clark, A. (2013). Whatever next? Predictive brains, situated agents, and the future of cognitive science. Behavioural Brain Sciences, 36, 181-204.
2
Inspanning in het oog Erik Bijleveld De pupil van het oog is een interessante bron van informatie, niet alleen voor wetenschappers. Wanneer mensen grote pupillen hebben (in de afwezigheid van fel licht), dan betekent dit dat het sympathische deel van het autonome zenuwstelsel (relatief) actief is. Grote pupillen kunnen zodoende een gevolg zijn van activerende drugs, zoals MDMA. Ook worden pupillen groter als er—precies op dat moment—inspanning wordt geleverd. Dit laatste kun je bij jezelf waarnemen: kijk maar eens goed in de spiegel (naar een van je eigen pupillen), terwijl je aan het hoofdrekenen bent (26 x 17 = ???). De pupil geeft dus een objectieve indicatie van hoe hard mensen zich inspannen. Dat is interessant, aangezien mensen zelf ook sterke subjectieve ideeën hebben over geleverde inspanning. Subjectieve inspanning heeft op zijn beurt belangrijke sociale gevolgen: als mensen voelen dat ze hard hebben gewerkt, willen ze daar namelijk vaak ook iets voor terug (bijv. een hoger salaris). Maar waar komt subjectieve inspanning vandaan? Is er überhaupt een relatie tussen sympathische activiteit en subjectieve inspanning? Op basis van eerder onderzoek (o.a. uit de sportpsychologie en de hersenwetenschappen) denk ik dat die relatie gevoelig is voor allerlei biases. In dit project gaan we deze biases in kaart proberen te brengen. Dit is wetenschappelijk gezien urgent, maar nog nooit eerder geprobeerd. Methode: We doen een experiment, waarbij we een eyetracker gebruiken (ik help daarbij) om pupilgrootte te meten. Het verdere design ontwikkelen we in overleg. Bijleveld, E., Custers, R., & Aarts, H. (2009). The unconscious eye-opener: Pupil size reveals strategic recruitment of resources upon presentation of subliminal reward cues. Psychological Science, 20, 1313–1315. doi:10.1111/j.1467-9280.2009.02443.x Kahneman, D., & Beatty, J. (1966). Pupil diameter and load on memory. Science, 154, 1583–1585. doi:10.1126/science.154.3756.1583
3
Vooroordelen en motivationeel doelgericht gedrag Gijs Bijlstra Veel van ons alledaags gedrag wordt gestuurd door hoe gemotiveerd we zijn om een doel te behalen. Zo kun je bijvoorbeeld het doel hebben om een hoog cijfer te halen voor je volgende tentamen. Om dit te behalen kun je besluiten extra hard te studeren op de tentamenstof en niet naar (bijvoorbeeld) de receptie van je studie- of sportvereniging te gaan om wat te drinken. In dit voorbeeld worden de keuzes om het doel te behalen bewust genomen, in veel gevallen zijn mensen zich echter niet bewust van het feit dat ze gemotiveerd doelgericht gedrag vertonen. Onderzoek heeft bijvoorbeeld laten zien dat mensen die dorstig zijn, ten opzichte van minder dorstige mensen, objecten die aan drinken gerelateerd zijn positiever en als meer belonend zien (Veltkamp, Aarts & Custers, 2008). De belonende waarde van objecten kan automatisch leiden tot gemotiveerd doelgericht gedrag (Custers & Aarts, 2005). Op grond van deze kennis zou je kunnen beredeneren dat wanneer je toch naar de receptie was gegaan (i.p.v. hard te studeren voor het tentamen), dat een drankje dat geserveerd wordt door de ober als aantrekkelijker wordt waargenomen wanneer je dorstig bent dan wanneer je niet dorstig bent. Echter, wat nu als het drankje wordt geserveerd door iemand waar je een hekel aan hebt? Of sterker nog door iemand waarover cultureel negatieve vooroordelen bestaan? Is de evaluatie van het drankje in dit geval nog net zo positief? En vervolgens: Ben je in dit geval ook eerder geneigd om ja te zeggen tegen de ober wanneer hij je een drankje aanbiedt? In deze lijn van onderzoek zijn we benieuwd naar hoe vooroordelen over groepen mensen motivationele processen kunnen beïnvloeden. Middels experimenteel onderzoek zullen jij en je groepsgenoten eerste stappen zetten op dit onderzoeksgebied. Custers, R., & Aarts, H. (2005). Positive affect as implicit motivator: on the nonconscious operation of behavioral goals. Journal of Personality and Social Psychology, 89(2), 129–142. Veltkamp, M., Aarts, H., & Custers, R. (2009). Unravelling the motivational yarn: A framework for understanding the instigation of implicitly motivated behaviour resulting from deprivation and positive affect. European review of social psychology, 20(1), 345-381.
4
De Ontwikkeling van Sociale Competentie Toon Cillessen De ontwikkeling van sociale competentie is een fascinerend onderwerp. Er zijn verschillende definities beschikbaar, die niet alle met elkaar overeenstemmen. Daarnaast is het voor een beoordelaar van sociale interacties vaak heel duidelijk wat sociaal vaardig gedrag is en wat niet. In twee langdurige longitudinale studies bestuderen wij de ontwikkeling van sociale vaardigheden en sociaal gedrag van kinderen en adolescenten. In de Nijmegen Longitudinal Study zijn kinderen gevolgd vanaf 15 maanden tot hun huidige leeftijd van 17 jaar en wordt een nieuwe meetronde gepland. In het Kandinsky Project zijn adolescenten gevolgd vanaf het moment dat zij naar de middelbare school gingen, inmiddels over vijf jaar. Ook dit project is “ongoing” en in 2015-2016 zal er een nieuwe meetronde gaan plaatsvinden. Honoursstudenten met belangstelling voor sociale ontwikkeling van 0 tot 18 jaar kunnen deelnemen aan deze lopende projecten en meedoen aan de dataverzameling. Er zijn reeds veel data beschikbaar waaruit in samenwerking met de begeleider nieuwe onderzoeksvragen beantwoord kunnen worden. Ook kunnen in overleg met de onderzoekers variabelen worden ingebouwd in nieuwe dataverzameling die aansluiten bij specifieke onderzoeksvragen van de student. De projecten bieden ruime mogelijkheden voor onderzoekvragen over verschillende onderwerpen, zoals bijvoorbeeld, maar zeker niet beperkt tot: − Relaties met leeftijdgenoten − Sociale status en sociaal gedrag − Agressie en sociale dominantie − Pesten en gepest worden − Voorspelling van later sociaal gedrag vanuit de vroegere ontwikkeling − Sociale beinvloeding door leeftijdgenoten − De voorspelling van externaliserende en internaliserende problemen bij kinderen en adolescenten − De identificatie van risicoleerlingen in het onderwijs − De relatie tussen sociaal gedrag en schoolprestaties − Populariteit − Sekseverschillen in sociaal gedrag − Buitensluiten en sociale verwerping onder jongeren − Relationele agressie − Risicogedrag van jongeren − De ontwikkeling van leiderschap − Vriendschap − Sociale netwerken Belangstellenden die meer willen weten over de details van de lopende projecten of mogelijke onderzoeksvragen kunnen contact opnemen met Toon Cillessen (
[email protected]).
5
Investigating behavior/brain measures to assess age effects on memory encoding and consolidation Sander Daselaar, Samarth Varma & Lily Fu Aging is associated with pronounced deficits in episodic memory (EM), memory for our own personal past. Understanding age-related EM deficits is important for two reasons. First, in view of the growing number of older adults in today’s society, cognitive aging is increasingly becoming a problem in health care, and effective therapeutic intervention methods are needed. Moreover, knowledge of factors causing decline is critical for research on the destructive effects of Alzheimer's Disease (AD). Our research contributes to this knowledge by linking age-related memory deficits to decline of brain anatomy and function. Our approach uses functional/structural MRI to measure changes in brain activity/structure with age combined with behavioral measures during EM performance. We anticipate finding not only age-related decreases in activity signaling cognitive deficits, but also increases, indicative of compensatory mechanisms. We investigate age effects on the storage of information (memory encoding) and the subsequent stabilization of stored memory traces (memory consolidation). Regarding encoding, we investigate the role of declining cognitive resources and binding processes. Regarding consolidation, we investigate the contribution of interference after learning and reactivation of category-specific information. We also assess the contribution of individual differences in brain integrity to age-related memory decline. Possible primarily behavioral questions to address are the effects of task load, inhibitory processes and aging on memory performance. Daselaar, S., & Cabeza, R. (2008). 3.28 - Episodic Memory Decline and Healthy Aging. In H. B. Editor-in-Chief: John (Ed.), Learning and Memory: A Comprehensive Reference (pp. 577-599). Oxford: Academic Press.
6
Gemoedsrust en geluk Ap Dijksterhuis Het onderzoek naar geluk en naar de omstandigheden waaronder mensen (on)gelukkig zijn neemt een grote vlucht. In zowel de westerse als oosterse filosofie werd en wordt aangenomen dat gemoedsrust --"peace of mind" in het Engels-- heel belangrijk is voor geluk. Een rustig hoofd, zonder zorgen, zonder teveel afleiding, zonder allerlei wilde gedachten, zou een belangrijke voorwaarde zijn voor geluk. In modern psychologisch onderzoek wordt het concept van gemoedsrust nog niet gebruikt. Ik wil daar verandering in aanbrengen en beginnen met onderzoek naar de mate waarin gemoedsrust samenhangt met geluk, en wat de belangrijkste determinanten zijn van gemoedsrust. Simpel gezegd: Hoe krijgen we een rustig gemoed? Door een moreel verantwoord leven te leiden? Door zo veel mogelijk dingen te vermijden die tot negatieve emoties leiden? Of ook heel simpel, door bijvoorbeeld niet de hele dag onze mail te checken?
7
Taal, Sprache, Language: Over vertaling en meertaligheid Ton Dijkstra De meerderheid van de wereldbevolking spreekt naast de moedertaal nog een of meer andere talen. Meertaligheid is van groot belang voor maatschappij, economie en onderwijs en speelt een belangrijke rol in het Europa van nu. Geen wonder dat onderzoek naar meertaligheid steeds meer een ‘hot topic’ vormt binnen de sociale wetenschappen. Een belangrijk thema binnen het onderzoek van onze groep is het vertalen van woorden en zinnen. Bij het vertalen van de ene taal naar de andere taal spelen complexe cognitieve aspecten van diverse aard een rol: van herkenning en productie, van moedertaal en vreemde taal, van automatische verwerking en cognitieve controle. Om inzicht te krijgen in het vertaalproces op woordniveau voeren we experimenten uit naar bilinguale woordherkenning, woordbenoeming, semantische priming, taalwisseling en vertaalproductie. Hierbij maken we o.a. gebruik van ‘speciale’ woorden zoals cognaten en valse vrienden. Cognaten (zoals FILM, HOTEL, TOMATO) zijn woorden die een gelijkende vorm en betekenis hebben tussen talen; valse vrienden (ROOM, LIST, SCHLIMM) zijn woorden met een gelijkende vorm maar een andere betekenis. Ook kijken we naar de hersenactiviteit die de verwerking van dergelijke woorden bij beginnende of gevorderde meertaligen veroorzaakt (o.a. via EEG-metingen) en bouwen we aan een computermodel voor woordvertaling. Onderzoek naar verwante thema’s, zoals de verwerking van emotiewoorden in een vreemde taal, behoort ook tot onze hobby’s. Om al deze kwesties met betrekking tot meertaligheid te onderzoeken, zoeken we hulp van enthousiaste studenten met eigen ideeën. Voor meer informatie: prof. dr. Ton Dijkstra,
[email protected]. Dijkstra, A. (2005). Bilingual visual word recognition and lexical access. In J.F. Kroll & A. De Groot (Eds.), Handbook of Bilingualism: Psycholinguistic Approaches (pp. 178-201). Oxford University Press. Dijkstra, A., & Van Heuven, W.J.B. (2002). The architecture of the bilingual word recognition system: From identification to decision. Bilingualism: Language and Cognition, 5, 175-197. Kerkhofs, R., Dijkstra, A., Chwilla, D. & De Bruijn, E. (2006). Testing a model for bilingual semantic priming with interlingual homographs: RT and ERP effects. Brain Research, 1068, 170-183. Van Heuven, W., Schriefers, H., Dijkstra, A., & Hagoort, P. (2008). Language conflict in the bilingual brain. Cerebral Cortex, 18, 11, 2706-2716. doi:10.1093/cercor/bhn030
8
Cognitive Bias Modification: Re-training Automatic Processes in Depression Gina Ferrari & Jan Spijker According to cognitive theories, the development and maintenance of depression is in part attributable to biased patterns of information processing, also referred to as cognitive biases. These biases reflect a heightened processing of disorder relevant, negative information due to which individuals suffering from this disorder show, for instance, enhanced memory for negative materials (memory bias), interpret ambiguous information more negatively (interpretation bias) than healthy individuals do, or have difficulties in disengaging their attention from negative stimuli (attentional bias). Moreover, these patients lack the positive bias (e.g., heightened attention to positive stimuli) which is usually found in healthy individuals. In order to change these often automatic processes, computerized trainings have been developed: the Cognitive Bias Modification (CBM). These trainings have been shown to successfully reduce anxiety in response to stressful situations and to even decrease symptoms in clinical samples of social anxiety. Therefore, CBM has already been introduced in the USA for treatment of anxiety disorders. Studies on the effectiveness of CBM in depressed samples are scarce, but provide preliminary evidence that CBM can also affect biases in depression and may be of therapeutic value for this group (e.g., Browning, Holmes, Charles, Cowen, & Harmer, 2012; Wells & Beevers, 2010). However, results are still mixed and only very few studies focused on currently depressed patient samples so far. As an honors student, you may be involved a randomized controlled clinical trial that is conducted in collaboration with (and at) the mental health care institution Pro Persona. This study explores an attention bias modification (ABM) training that trains participants to selectively attend to positive pictures and to avoid negative pictures. We will investigate the effectiveness of this training as an intervention for patients with a major depression. If we can show that patients do benefit from this computerized training, it may be included in the regular treatment programs for depression at Pro Persona. Next to this patient study, you may be involved in conducting and developing innovative CBM experiments in student samples. Aim will be to improve existing CBM techniques by adding eye-tracking technology to an attention training (i.e., participants learn to control the task with their eye-movements). Students may for instance investigate the effects of such a newly developed training in participants with mild levels of depression and/or the underlying working mechanisms of such a training. The research paper can be written in Dutch or English. For more information please contact:
[email protected]. Browning, M., Holmes, E. A., Charles, M., Cowen, P. J., & Harmer, C. J. (2012). Using Attentional Bias Modification as a cognitive vaccine against depression. Biological Psychiatry, 72(7), 572-579. Sanchez, A.,Vazquez, C., Marker, C., LeMoult, J., & Joormann, J. (2013). Attentional disengagement predicts stress recovery in depression: An eye tracking study. Journal of abnormal psychology, 122, 303-313. doi: 10.1037/a0031529 Wells, T. T., & Beevers, C. G. (2010). Biased attention and dysphoria: Manipulating selective attention reduces subsequent depressive symptoms. Cognition & Emotion, 24(4), 719-728.
9
Helpt muziek om te herstellen van stress? Sabine Geurts, Debby Beckers & Madelon van Hooff In het dagelijks leven worden we geconfronteerd met allerlei stresssituaties (stressoren) in diverse domeinen (studie, werk, privé). De ervaring van stress, gekenmerkt door hoge ‘arousal’ en negatieve emoties, kennen we allemaal, evenals de nadelige gevolgen die dit kan hebben voor onze gezondheid (zoals hart- en vaatziekten, infectiezieken etc.). Nu weten we gelukkig dat we niet zozeer ziek worden van de blootstelling aan stressoren. We worden pas ziek als onze stressreacties heel frequent optreden, en vooral als ze langdurig aanhouden. We spreken dan van onvoldoende herstel van stress (Geurts & Sonnentag, 2006). Stressreacties houden vaak langdurig aan, omdat we zelf in ons hoofd de stressor levendig houden (door te piekeren) en daarmee onze stressfysiologie activeren. Volgens het Prolonged Activation Model of Stress (Brosschot, Pieper & Thayer, 2005) is het essentieel dat na blootstelling aan een stressor onze fysiologische stressreacties zo snel mogelijk tot rust komen. Dit kan door cognitief niet meer met de stressor bezig te zijn (bijv. door afleiding te zoeken, ‘distraction’) en door onze stemming positief te beïnvloeden (‘mood enhancement’). Luisteren naar muziek na een stresservaring kan een krachtige herstelinterventie zijn, via zowel ‘distraction’ als ‘mood enhancement’. In een eerder experimenteel laboratoriumonderzoek (Radstaak, Geurts, Brosschot & Kompier, 2014) lieten we, na een stressvolle taak, studenten luisteren naar ofwel (i) zelf-gekozen ‘happy music’, (ii) zelf-gekozen ‘relaxing music’, of (iii) een neutraal audioboek en we vergeleken deze condities met een ‘silent’ controleconditie. We vonden dat in de beide muziekcondities de stemming fors verbeterde t.o.v. de twee andere condities. Echter, er werd in de muziekcondities niet minder gepiekerd over de stresstaak en ook de stressfysiologie (bloeddruk) kwam niet sneller tot rust, integendeel. De zelf-gekozen muziek (zowel de ‘happy’ als de ‘relaxing’ muziek) leek het bloeddrukherstel juist te vertragen! Hoe kunnen we dit verklaren? Een van de verklaringen is dat het in dit experiment ging om vooraf door de deelnemers zelf-gekozen muziek. Zelf-gekozen muziek lijkt vaker een arousal-verhogend effect te hebben, onder meer vanwege de persoonlijke en affectieve herinneringen die ermee gepaard gaan. Er zijn aanwijzingen dat als de muziek door de onderzoeker wordt gekozen, de stimulerende effecten op arousal uitblijven. Bovendien lijken nieuwe stimuli de aandacht beter vast te houden en dus als betere afleider te fungeren. Kortom, ons geloof in muziek als krachtige positieve pil na een stresservaring is nog niet verdwenen. We weten hoe dan ook dat het snel en effectief de stemming verbetert, en dit is een heel essentieel element van psychofysiologisch herstel. Maar hoe kunnen we ervoor zorgen dat muziek ook de aandacht vasthoudt en de stressfysiologie tot rust brengt? Gaan jullie helpen hier een mooie experimentele studie van te maken? We staan zeker open voor goede en creatieve suggesties van jullie kant. Wil je meer informatie, zoek dan even contact (
[email protected]). Brosschot, J.F., Pieper, S., & Thayer, J.F. (2005). Expanding stress theory: Prolonged activation and perseverative cognition. Psychoneuroendocrinology, 30, 1043-1049. Geurts, S.A.E. & Sonnentag, S. (2006). Recovery as an explanatory mechanism in the relation between acute stress reactions and chronic health impairment. Scandinavian Journal of Work, Environment & Health, 32, 482492. Radstaak, M., Geurts, S., Brosschot, J., & Kompier, M. (2014). Music and psychophysiological recovery from stress. Psychosomatic Medicine, 76(7), 529-537.
10
De wereld door de ogen van een baby: Hoe leren jonge kinderen over zichzelf en over anderen? Sabine Hunnius Vanaf de eerste dagen van hun leven kijken kinderen met interesse naar de wereld om hen heen en de mensen in hun omgeving. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat baby’s al op jonge leeftijd precies observeren wat andere mensen aan het doe zijn en zelfs al verwachtingen hebben over wat een persoon waarschijnlijk wel of niet gaat doen. Maar hoe begrijpt een jong kind wat iemand anders doet en wat hij wil? Hoe ontwikkelt zich deze vaardigheid tijdens de eerste levensmaanden? En wat en hoe leren baby’s over zich zelf? In het Baby Research Center onderzoeken we hoe baby’s en jonge kinderen de vaardigheid ontwikkelen om mensen in hun omgeving te begrijpen. Ook bestuderen we hoe zij bewust worden van hun eigen lichaam en handelingen. Om dit te onderzoeken maken we gebruik van oogbewegingsmetingen, maar ook van EEG en gedragsstudies. Als we oogbewegingen meten, zijn we voornamelijk geïnteresseerd hoe een jong kind de handelingen van andere mensen bekijkt en of hij bijvoorbeeld met zijn blik vooruitloopt op de handeling en ons zo laat zien wat hij verwacht dat er zal gebeuren. In het EEG kunnen we de activiteit van het motorische systeem bestuderen en door gedragsstudies komen we veel te weten over war kinderen over de wereld en de mensen in hun omgeving weten. Studenten hebben in dit project de kans kennis te maken met het actuele, zich snel ontwikkelende wetenschapsgebied van de developmental cognitive neuroscience. Ze kunnen meewerken in het opzetten van een onderzoek met baby’s of jonge schoolgaande kinderen, ervaring opdoen met verschillende onderzoekstechnieken (gedragsstudies, EEG, oogbewegingsmeting, etc.) en zelf testjes afnemen bij jonge kinderen. Voor meer informatie ga je naar www.babyresearchcenter.nl en www.dcc.ru.nl/babybrain. Of je kunt een email sturen naar
[email protected]. Hunnius, S. & Bekkering, H. (2014). What are you doing? How active and observational experience shape infants’ action understanding. Philosophical Transactions of the Royal Society B, 369. Meyer, M., Bekkering, H., Janssen, D.J.C., de Bruijn, E.R.A., & Hunnius, S. (2014). Neural correlates of feedback processing in toddlers. Journal of Cognitive Neuroscience, 26, 1519-1520. van Elk, M., van Schie, H.T., Hunnius, S., Vesper, C. & Bekkering, H. (2008). You’ll never crawl alone: Neurophysiological evidence for experience-dependent motor resonance in infancy. Neuroimage, 43, 808814.
11
‘Don’t worry, be happy’: Testing the effects of a Cognitive Control Training on worry and anxiety Nessa Ikani & Eni Becker Everyone worries from time to times and in that sense, worry is seen a common phenomenon. However, excessive and uncontrollable worry may impede on daily functioning. Dysfunctional worry is one of the main characteristics of Generalized Anxiety Disorder (GAD) and is also frequent in other psychopathological disorders. Cognitive theories suggest a imbalance between controlled top-down and automatic bottom-up processes, which makes it difficult for individuals with GAD or high-worriers to stop worrying. In this light, cognitive control (i.e. the ability to inhibit and switch attention) is perceived as a top-down process and automatic cognitive biases (i.e. biased information processing) as bottom-processes. In case of GAD and worrying, individuals seem to have less cognitive control available to inhibit worrying thoughts or to switch attention from worry topics to more neutral/positive topics. At the same time, cognitive biases get the upper hand and individuals will show biased information processing, leading to increased attention for threatening stimuli or negative interpretation of ambiguous information. This all is reflected in a vicious circle where individuals are worrying about a topic, cannot switch their attention to more neutral/positive topics and as a results will show more automatic processing of negative information which fosters even more worrying. In an attempt to break this vicious cycle, it has been suggested to improve cognitive control. Accordingly, this study aims to increase cognitive control of individuals with GAD and high-worriers by means of a Cognitive Control Training (CCT). As an honors student taken part in this study, you will be involved in different stages of the research process (designing the study, data collection, data-analysis, etc.). You will conduct and learn about different behavioral and experimental tasks. Moreover, you could assist in other studies that focus on worrying and GAD. The honors projects can be conducted in Dutch or English. Please do not hesitate to send an email to
[email protected] in case you need more information, or when you have questions. Bredemeier, K., & Berenbaum, H. (2013). Cross-sectional and longitudinal relations between working memory performance and worry. Journal of Experimental Psychopathology, 4, 420–434. doi: 10.5127/jep.032212 Eysenck, M.W., Derakshan, N., Santos, R., & Calvo, M. J. (2007). Anxiety and cognitive performance: Attentional control theory. Emotion, 7, 336–353. doi: 10.1037/1528-3542.7.2.336 Siegle, G.J., Ghinassi, F., & Thase, M.E. (2007). Neurobehavioral therapies in the 21st century: Summary of an emerging field and an extended example of cognitive control training for depression. Cognitive Therapy and Research, 31, 235–262. doi: 10.1007/ s10608-006-9118-6
12
Revalidatie op maat Marijtje Jongsma (ism de Sint Maartenskliniek) Het doel van dit project is om na te gaan welke training binnen de revalidatie voor welk kind op welk moment het meest geschikt is. Door op het niveau van het individu te kijken naar de corticale organisatie voorafgaand aan de training en de corticale reorganisatie na afloop van de training wordt gezocht naar een optimale individuele behandelrationale voor kinderen met unilaterale Cerebrale Parese (CP). Kinderen met unilaterale Cerebrale Parese gebruiken de aangedane zijde van het lichaam minder dan de niet-aangedane zijde ten gevolge van een hersenbeschadiging die vroeg in het leven is opgetreden. Deze hersenbeschadiging is over het algemeen gelokaliseerd in de motorische gebieden van de contralaterale hersenhelft. Aangenomen wordt dat de controle van de aangedane hand/arm bij de meeste kinderen met unilaterale CP ook verzorgd wordt vanuit de contralaterale hersenhelft, zij het vanuit een ander, aangrenzend gebied dan de beschadigde motorische hersengebieden (het typische, contralaterale patroon). Het is echter ook aangetoond dat bij een deel van de kinderen met unilaterale CP de controle van de aangedane hand/arm juist vanuit de niet-beschadigde ipsilaterale hersenhelft plaatsvindt. Deze hersenhelft controleert dan zowel de niet-aangedane als de aangedane hand/arm. Kortom, de controle van de aangedane zijde kan vanuit beide hersenhelften plaatsvinden en dit heeft mogelijk belangrijke implicaties voor de therapie. Bovenstaande wetenschappelijke inzichten vormen het uitgangspunt van het huidige project. Het streven is om op basis van deze inzichten meer maatwerk in de therapie (revalidatie) te leveren. Daarmee zal naar verwachting een hogere effectiviteit bij een lagere revalidatiebelasting voor het individuele kind worden bereikt. Naast de voordelen die dit met zich meebrengt voor het kind (minder revalidatie met een hogere effectiviteit creëert ruimte voor meer maatschappelijke participatie), is de verwachting dat dit op termijn ook een kostenbesparing oplevert. Grefkes, C. and G. R. Fink (2011). "Reorganization of cerebral networks after stroke: new insights from neuroimaging with connectivity approaches." Brain 134(5): 1264-1276. Kuhnke, N., Juenger H., Walther, M., Berweck, S., Mall, V. & Staudt, M., (2008). “Do patients with congenital hemiparesis and ipsilateral corticospinal projections respond differently to constraint-induced movement therapy?” Dev Med Child Neurol 50(12): 898-903. Nudo, R. J. (2003). "Adaptive plasticity in motor cortex: implications for rehabilitation after brain injury." J Rehabil Med(41 Suppl): 7-10.
13
Mindfulness in relaties, en daarbuiten Johan Karremans Mindfulness is een populair begrip, zowel binnen als buiten de wetenschap. Kort gezegd betekent mindfulness simpelweg dat men bewuste aandacht heeft voor wat er op dit moment voor ervaringen zijn — gedachtes, gevoelens, lichamelijke sensaties — en deze te observeren zonder daar een oordeel over te hebben. Sommige mensen zijn van nature meer mindful dan anderen, en mindfulness kan getraind worden door middel van interventieprogramma’s en meditatie. Veel studies laten zien dat het trainen van mindfulness kan bijdragen aan meer geluk en welbevinden, minder gepieker en minder stress. Echter, de mogelijke interpersoonlijke effecten van mindfulness zijn nog nauwelijks empirisch onderzocht, hoewel vaak beweerd wordt dat mindfulness bijdraagt aan het hebben van beter functionerende en gelukkigere interpersoonlijke relaties. In het huidige project ga je kijken of dat inderdaad zo is, en als dat zo is, hoe dat dan precies komt. Je kunt deze vraag onderzoeken door middel van correlationeel of experimenteel onderzoek, door de effecten van een interventie te onderzoeken, etc. Voor meer informatie:
[email protected].
14
One mind, many languages: Taalproductie (spreken) bij drietaligen Kristin Lemhöfer & Herbert Schriefers Meertaligheid, d.w.z. het beheersen van twee, drie, of nog meer talen, is een fenomeen dat steeds minder uitzonderlijk wordt. Een Nijmeegse buschauffeur bijvoorbeeld kan normaal gesproken zijn Duitse klanten in het Duits helpen, vragen van andere buitenlanders in het Engels beantwoorden en natuurlijk ook nog met zijn landsgenoten in zijn moedertaal Nederlands spreken. En vrijwel alle Duitse studenten hier in Nijmegen spreken al Engels voor ze ook nog Nederlands erbij leren. Zowel onder academici als ook onder minder hoog opgeleide mensen is het beheersen van drie talen dus heel gewoon. Hiertegenover staat dat we heel weinig erover weten wat er in het hoofd van een drietalige gebeurt tijdens het praten – ze moeten immers op de een of andere manier hun talen van elkaar scheiden, om niet een onbegrijpelijke mengelmoes van alle drie talen te produceren. Eén van de factoren die hierbij waarschijnlijk een grote rol speelt, is ‘inhibitie’, of onderdrukking: Woorden uit de talen die ze momenteel niet spreken moeten waarschijnlijk geïnhibeerd worden. Dit weten we al van onderzoek over tweetaligen, vooral als zij in hun vreemde taal spreken, maar bij drietaligen wordt het lastiger: ze hebben twéé talen die momenteel niet gebruikt worden. Bij het spreken in één van de vreemde talen, bijvoorbeeld, moet misschien zowel de moedertaal als ook de andere vreemde taal onderdrukt worden. Hoe gaat dit precies in zijn werk? En welke van de twee talen is dan het lastigst te onderdrukken? In de afgelopen jaren hebben een aantal studenten, waaronder vier honours-studenten, samen met ons een eerste serie experimenten uitgevoerd voor het beantwoorden van deze vraag. Dit gebeurde door middel van een listige experimentele methode (picture-word interference paradigm) waarbij mensen een plaatje in hun vreemde taal moesten benoemen (in ons geval: in het Engels) en tegelijk bepaalde woorden te horen kregen in een van hun andere talen (Duits of Nederlands). De mate waarin bepaalde Duitse of Nederlandse woorden het uitspreken van het Engelse woord vertragen zegt iets over inhibitieprocessen. De resultaten lijken erop te duiden dat bij het spreken van een vreemde taal beide andere talen actief geïnhibeerd moeten worden. Of het de moedertaal of de andere vreemde taal is die meer ‘in de weg zit’, hangt af van vooral één aspect: welke van de twee talen momenteel de meest gebruikte alledaagse taal voor iemand is. Duitsers met een vooral Nederlandse omgeving (vrienden, relatie, baantje) hebben vooral last van het Nederlands bij het spreken van Engels; voor Duitsers die nog steeds veel Duits praten is dit meer het Duits. We willen met dit honours-project graag één stap verder gaan en vragen: Waardoor kunnen deze tussen-taal-storingen verminderd (of misschien ook verergerd) worden? Helpt het om b.v. mensen een algemene Engelse taaltraining te geven, of anders het meermaals oefenen van de specifiek benodigde woorden? Speelt stress en tijdsdruk ook een rol hierbij? Of misschien, hoe zit het met tussen-taal-storingen onder invloed van alcohol? De precieze vraag kan in overleg met de studenten worden bepaald. We gaan dus op zoek naar factoren die de mate waarin talen elkaar onderling in de weg zitten veranderen. Alle studenten zijn welkom, maar goede kennis van het Duits en Engels is een voordeel. In ruil daarvoor bieden wij begeleiding in het Duits, Nederlands of Engels naar keuze .
15
Actieve Waarneming Eric Maris Waarnemen is meer dan het passief registreren van de zintuiglijke input. Het is een actief proces waarin de waarnemer een belangrijke rol speelt. Dit blijkt onder andere uit het feit dat we een stimulus kunnen verwachten en er aandacht voor hebben. Dat verwachting bepalend is voor je waarneming merk je als je na een vertrouwde ringtone (bijvoorbeeld, het geluid dat een telefoongesprek van je moeder aankondigt) ineens iemand anders aan de lijn krijgt (een broer of zus die je moeders telefoon gebruikt). Het hebben van een verwachting is ook verantwoordelijk voor het feit dat je jezelf niet kunt kietelen. Immers, als je jezelf probeert te kietelen dan weet je immers precies waar, wanneer en hoe je dat zult doen, en dan is de gewaarwording geheel anders dan wanneer een ander je kietelt. De bewegingen van die ander zijn immers onvoorspelbaar en dus onverwacht. Aandacht en verwachting overlappen elkaar in veel situaties, maar toch is er een belangrijk verschil: aandacht wordt altijd ingezet om een bepaalde taak goed uit te voeren. Bijvoorbeeld, als automobilist hebben we vooral aandacht voor personen en voorwerpen aan onze rechterzijde, en dat zorgt er dan ook voor dat wij deze personen en voorwerpen beter en sneller waarnemen. We richten onze aandacht naar die plaatsen waar we iets belangrijks verwachten. Dit maakt dat de effecten van aandacht en verwachting vaak moeilijk te scheiden zijn. Verwachting en aandacht zijn mogelijk dankzij het feit dat mensen (en dieren) voortdurend voorspellingen maken van hun omgeving. Dat gebeurt ook in een veranderende omgeving: een automobilist die voor een verkeerslicht staat te wachten, en ziet dat een auto aan zijn rechterhand ook voor het verkeerslicht ziet stoppen, maakt zich klaar om te vertrekken, want hij weet dat het zijn beurt is. Door ervaring hebben we immers geleerd dat onze omgeving op een voorspelbare manier verandert: de ene stimulus/gebeurtenis voorspelt een andere. Elk jaar bied ik honoursstudenten enkele nieuwe specifieke projecten aan met betrekking tot dit thema. Je kunt ze vinden op de website van mijn onderzoeksgroep: http://www.nphyscog.com/dokuwiki/doku.php?id=internships_and_lab_rotations.
16
Neurale organisatie van doelgericht gedrag Pieter Medendorp Ons dagelijkse leven zou je kunnen beschrijven als een reeks van doelgerichte handelingen, in sommige gevallen relatief eenvoudig en direct, zoals het aanbellen bij een huis; in andere gevallen meer abstract zowel in plaats als tijd, zoals het plannen en organiseren van een universitaire studie. Onze onderzoeksgroep richt zich op neurale processen die ten grondslag liggen aan het sturen van eenvoudige doelgerichte acties: oog- en handbewegingen in de richting van een visueel doel. Hierbij spelen allerlei hogere cognitieve functies een rol, zoals aandacht, geheugen en beslissingsprocessen. Wij bestuderen hoe het brein de doelen voor potentiële acties opslaat, hoe het deze informatie up-to-date houdt in plaats en tijd, hoe het doel voor actie geselecteerd wordt en hoe de uiteindelijk gekozen actie tot uitvoer gebracht wordt. Om deze vragen te beantwoorden maken we gebruik van verschillende onderzoekstechnieken, zoals modelsimulaties, gedragsexperimenten en neuro-imaging methoden als fMRI en M/EEG (Magneto/Electro-EncefaloGrafie). De studenten zullen, onder supervisie, (i) literatuurstudies verrichten en relevante artikelen bediscussiëren; (ii) een gedrags- of neuroimaging experiment opzetten en uitvoeren; (iii) eenvoudige analyses op de data verrichten; en (iv) rapporteren over het onderzoek. Voor meer informatie, zie www.sensorimotorlab.com.
17
Vertel mij waarom gezond eten belangrijk is! Hoe je mensen met behulp van zelfovertuiging ertoe kunt krijgen om gezonder te eten Barbara Müller Hoe zou je reageren als je je realiseert dat iemand je probeert over te halen tot iets wat je misschien niet wilt, bijvoorbeeld een aankoop doen die je niet nodig heeft? Misschien voelt je je geïrriteerd, en ga je niet mee in het verzoek. Mensen ervaren een te directe manier van beïnvloeding vaak als onprettig, en zullen daarom weerstand tonen tegen een dergelijk verzoek (Aronson, 1999). ‘Zelfovertuiging’ neemt deze weerstand mogelijk weg: Bij deze beïnvloedingstechniek stimuleert men anderen om zelf argumenten te verzinnen ten gunste van een gedraging, met als doel attitude- en gedragsverandering te bereiken. Een groeiend aantal studies toont aan dat zelfovertuiging een effectievere beïnvloedingsstrategie is, vergeleken met meer directe beïnvloedingsmethoden. Bijvoorbeeld werd gevonden dat rokers die geïnstrueerd werden om argumenten tegen roken op te schrijven, langer wachtten met het opsteken van een sigaret dan rokers die argumenten van de proefleider kregen (Müller et al., 2009). Het mechanisme dat hier mogelijk aan ten grondslag ligt, is de menselijke neiging tot corrigeren voor informatie die door een externe bron wordt aangeboden, terwijl dit niet gebeurt voor informatie die door het zelf wordt gegenereerd (Mussweiler & Neumann, 2000). In het huidige project willen we kijken naar verschillende toepassingsmogelijkheden van zelfovertuiging. Zo is er bijvoorbeeld nog maar weinig bekend over de werking en verschillende moderatoren met betrekking tot eetgedrag: Is zelfovertuiging een geschikt middel om mensen ertoe te brengen gezonder te eten, en geldt dit vooral bij mensen die sowieso wil afvallen of juist moeite hebben om dit te doen? Afhankelijk van de voorkeuren van de studenten is zowel een studie in het lab als ook een veldstudie mogelijk. Aronson, E. (1999). The power of self-persuasion. American Psychologist, 54, 875–884. Müller, B. C. N., van Baaren, R. B., Ritter, S. M., Woud, M. L., Bergmann, H., Harakeh, Z., Engels, R. C. M. E., & Dijksterhuis, A. (2009). Tell me why... The influence of self-involvement on short term smoking behaviour. Addictive Behaviors, 34, 427-431. Mussweiler, T., & Neumann, R. (2000). Sources of mental contamination: Comparing the effects of self-generated versus externally provided primes. Journal of Experimental Social Psychology, 36, 194-206.
18
A hard day’s night: stress, vermoeidheid en prestatie Arne Nieuwenhuys Er zijn situaties waarin mensen onder hoge stress en vermoeidheid moeten presteren. Denk aan topsporters die op een belangrijke wedstrijd het beste van zichzelf willen laten zien, brandweermannen die een brandend huis binnengaan op zoek naar overlevenden, of politieagenten in confrontatie met een gevaarlijke verdachte. Maar denk ook aan de scholier die na een nacht slecht slapen zijn best doet om goed te scoren op een examen, of aan de bankmedewerker die na een avond overwerken moeite heeft om achter het stuur wakker te blijven. Hoe beïnvloeden stress en vermoeidheid onze prestaties? Wat is hierin de rol van de persoon en wat die van de omgeving? Hoe kunnen stress en vermoeidheid tot een minimum beperkt worden? En kunnen we mensen helpen om ook onder hoge stress en vermoeidheid goed te blijven presteren? Binnen dit onderwerpgebied zijn er een aantal mogelijke projecten: - effecten van mentale/fysieke vermoeidheid op sportprestatie; - effecten van mentale/fysieke vermoeidheid op cognitieve prestatie; - detectie van mentale/fysieke vermoeidheid tijdens taakuitvoering; - mentale vermoeidheid en presteren onder druk. De projecten zullen overwegend van experimentele aard zijn, waarbij gegevens verzameld kunnen worden met betrekking tot de psychologische (bijv. gevoelens van angst en vermoeidheid) en fysiologische (bijv. hartslag) toestand van mensen, het vertoonde gedrag (bijv. reactietijden, bewegingstijden, beslissingen) en de prestatie (bijv. score of nauwkeurigheid) op een bepaalde taak. De experimenten kunnen plaatsvinden in het lab, maar er kan --afhankelijk van het project-- ook samengewerkt worden met specifieke beroepsgroepen, zoals de politie. Voor meer informatie: Arne Nieuwenhuys,
[email protected].
19
Discrimineren kinderen als ze anderen helpen? Jellie Sierksma Discriminatie vormt een urgent maatschappelijk probleem. Willen we solidariteit bevorderen, dan is het van belang dat we niet ons alleen bekommeren om leden van onze eigen groep, maar ook uitkijken naar de ander. Hoe eerder we dit kunnen stimuleren, hoe beter. Maar hoe zit dit eigenlijk bij kinderen? Zijn zij al geneigd om leden van hun eigen (etnische) groep meer te helpen? En kunnen we hen stimuleren om dit juist niet te doen? Kinderen maken, net als volwassenen, deel uit van allerlei groepen. Hierbij kun je bijvoorbeeld denken aan de klas waar ze in zitten, het sportteam waar ze deel van uitmaken en hun etnische achtergrond. Verschillende onderzoeken laten zien dat baby’s van drie maanden oud al het verschil tussen etnische groepen zien (Bar-Haim, Ziv, Lamy, & Hodes, 2006) en rond het vierde levensjaar beginnen kinderen hun eigen groep leuker, mooier en fijner te vinden dan groepen waartoe zij niet behoren (Baron & Banaji, 2006; Cameron, Alvarez, Ruble, & Fuligni, 2001). Het onderzoek naar de gevolgen van groepsdenken in kinderen richt zich echter vooral op negatieve gedragingen zoals pesten, uitsluiting en vooroordelen. Meer inzicht in deze negatieve gedragingen is van belang, willen we discriminatie voorkomen. Maar zelfs al lukt het om dit soort gedrag te voorkomen, dan betekent dit niet dat kinderen ook daadwerkelijk aardiger worden naar kinderen die tot een andere groep behoren. Hiervoor is ook onderzoek nodig naar hoe discriminatie positieve gedragingen beïnvloedt. Kinderen zijn al op de jonge leeftijd van 14 maanden gemotiveerd om anderen te hulp te schieten, bijvoorbeeld gevallen pennen op te rapen of het opendoen van een kastje voor iemand die zijn of haar handen vol heeft (zie Warneken & Tomasello, 2014). Ik onderzoek of kinderen ook discrimineren wanneer ze andere mensen helpen en hoe we hen kunnen stimuleren dit juist niet te doen. Komend jaar zal ik weer verschillende experimentele gedragsstudies opzetten om het hulpgedrag van kinderen (4-12 jaar) beter te begrijpen. Daarbij combineer ik inzichten vanuit de sociale en de ontwikkelingspsychologie. Studenten kunnen in dit project deelnemen aan het gehele wetenschappelijke proces: bedenken en opzetten van onderzoek met kinderen, data-afname, data-analyse en rapportage. Eigen ideeën worden daarbij ook zeker gewaardeerd! Voor meer informatie:
[email protected]
20
Attack the tomatoes! Creating impulses toward vegetables Harm Veling It is well known that intrinsically rewarding products (e.g.,, sweets, crisps, pizza) elicit stronger behavioral impulses than neutral products (e.g., tomatoes, broccoli, spinach). However, an important gap in scientific knowledge is the question to what degree impulses toward neutral products can be created using psychological influence techniques. For instance, can we create strong impulses toward tomatoes, and thus create impulsive healthy eating behavior? In this project we will examine whether and how automatic reactions to existing or new foods can be created. Specifically, the role of impulse-evoking qualities in inducing sustainable consumption of vegetables is examined. Building on the assumption that people know that consumption of vegetables is healthy and good; we analyze conditions that promote impulsive buying and eating of vegetables where traditional education programs fail. Our research program focuses on the central mechanism playing a pivotal role in translating the perception of vegetables into spontaneously buying and eating. This impulse-evoking mechanism takes into account basic learning processes, and is proposed to automatically prepare action and subsequently motivate and sustain behavior. Do you want to know more about these and other food projects, please contact Harm Veling:
[email protected] (Social and Cultural Psychology)
21
Do we really use our intelligence? Wishful thinking restricts our capacities Roos Vonk It is sometimes said that humans use only 10% of their brain capacity. This is most definitely a misleading myth e.g., http://www.scientificamerican.com/article/do-people-only-use-10percent-of-their-brains/), but it may be argued that humans often do restrain their own intelligence potential severely. In an intelligence test, people typically respond to problems in which they have no personal stake or vested interest; thus, they are impartial to the solution. In reality, on the other hand, people tend to reason towards the outcome they prefer. For instance, they prefer a positive self-image, they prefer their own political party to be right and the opponent to be stupid and ignorant, they don’t like the idea that injustice and bad fortune can happen to anyone, and they don’t like the existence of problems that demand a drastic change of life to solve them, such as climate change. In cases like these, people tend to select, process, and remember information selectively, so that they arrive at preferred conclusions. This motivated reasoning (Kunda, 1990) limits intelligence. People are more critical about undesired information (e.g., about the reliability of a test), and they can even use their intelligence creatively to conjure up justifications for their irrational behavior (e.g., smoking, not studying, cheating). Possibly, there are individual differences in the tendency to engage in motivated thinking: we all see ourselves as rational and reasonable, but some people may unconsciously distort unpleasant facts more than others. If so, this means that IQ tests reflect only one’s potential, not one’s true level of accomplishment in many everyday life problems. You can have a large IQ, but if you use it only to creatively twist information to your preferred conclusions, you are not very smart. In this project, we will examine the implications of this idea – initially, by means of a literature review, in which we combine insights from social psychology and wishful thinking with cognitive psychology and intelligence. Subsequently, an empirical (experimental or correlational) study will be conducted as an exploration of the relationship between intelligence and motivated thinking. Kunda, Z. (1990). The case for motivated reasoning. Psychological Bulletin, 108, 480–498
22
Stress en angst tijdens de zwangerschap: kan bewegen helpen? Carolina de Weerth & Sara Pieters Prenatale stress en angsten bij de moeder zijn gerelateerd aan slechtere zwangerschapsuitkomsten en verschillende ontwikkelingsproblemen in de kinder- en tienerjaren. Zo zijn zwangerschapsangsten en stress al in verband gebracht met cognitieve, gedrags-, en emotionele problemen, als ook zelfs meer ziektes en gezondheidsklachten vroeg in het leven (zie onder meer referenties op onze lab site: www.ru.nl/dpblab). Grote vragen die de wetenschap nog moet beantwoorden zijn echter: hoe werken deze zwangerschapsangsten en negatieve gedachten van de moeder door op de foetus?, en hoe kunnen we de angsten bij zwangeren reduceren? In dit project gaan we bijdragen aan het beantwoorden van deze vragen door de rol van beweging tijdens de zwangerschap te onderzoeken. Beweging zou een mediërende factor kunnen zijn in de relatie tussen zwangerschapsangsten en de ontwikkeling van de fetus, doordat vrouwen die gestrest zijn bijvoorbeeld minder gaan bewegen. In gezonde volwassenen is regelmatig bewegen gerelateerd aan een vermindering van stress. Maar ook is beweging geassocieerd aan de preventie en reductie van depressie. In zwangeren is er weinig onderzoek naar mogelijke verbanden tussen beweging en psychologisch welzijn, al is wel bekend dat regelmatig bewegen een positief verband heeft met zwangerschapsuitkomsten. De doelen van het onderzoek zijn: 1) De verbanden tussen prenatale stress en angsten en lichaamsbeweging in kaart brengen in een grote groep gezonde zwangeren 2) Door middel van een pilot interventie onderzoeken of een bewegingsprogramma stressreducerend kan werken bij zwangeren Het project zal in samenwerking met Mom in Balance (doel 1, online vragenlijst onderzoek) en het Radboud Sportcentrum (doel 2, interventie onderzoek) plaatsvinden. Het precieze design van de interventie zullen de studenten, samen met ons onderzoeksteam en de docenten van het Radboud Sportcentrum, bepalen. De studenten zullen dus actief meehelpen om het onderzoek op te zetten en om de gegevens te verzamelen. Er is daarom veel ruimte voor eigen inbreng. Voor meer informatie:
[email protected].
23