Organisatieonderdeel
Behandeld door Functie Postadres Bezoekadres Telefoon E-mail
Programma Herijking Opsporing
Wim van Amerongen Programmadirecteur Postbus 618 7300 AP Apeldoorn Europaweg 79 7336 AK Apeldoorn 06 - 13 25 33 83 06 - 23 81 05 43 (secretariaat)
[email protected]
Aan iedereen die de opsporing ter harte gaat
PHO-2016-03-29 29-03-2016 Pagina 1
Ons kenmerk Datum
Beste mensen, Ik sta aan het begin van misschien wel de mooiste en zwaarste uitdaging in mijn lange loopbaan bij de politie. De komende jaren ga ik namelijk, in opdracht van de top van het Openbaar Ministerie en ons korps, aan de slag met het verbeteren en vernieuwen van de opsporing. Er is veel kritiek op de kwaliteit van die opsporing. Niet alleen bij politiek en samenleving, maar ook politiemensen en anderen die zich met opsporing bezighouden, beseffen dat het beter moet. Maar wat is dan precies ‘beter’? Daarop is niet maar één antwoord te bedenken. Voor de een gaat het om het percentage zaken dat moet worden opgelost. De ander legt de nadruk op de expertise, de kennis en de noodzaak hoogopgeleide collega’s binnen te halen. Weer een ander wijst op de middelen die we nodig hebben, of de manier waarop we zijn georganiseerd. Al die antwoorden zijn belangrijk en krijgen daarom ook hun weerslag in de plannen die we nu maken voor een effectieve en toekomstbestendige opsporing. Plannen zoals zijn vermeld in de Contouren voor een effectieve, toekomstbestendige opsporing, de notitie die eind vorig jaar al naar de Tweede Kamer is gestuurd. Maar aan deze plannen gaat iets vooraf. Namelijk de vraag waar het ons in de kern om gaat als we zeggen dat de opsporing ‘beter’ moet. En die vraag wil ik hier en nu met u delen. Ik wil u laten zien hoe ik een beeld wil gaan destilleren van de toekomstige opsporing. En u laten zien dat ik u daarbij nodig heb. Daarom reis ik het land door met mijn verhaal en mijn vragen. En schrijf ik u een brief. Ik hoop dat u de tijd wilt nemen om hem te lezen. Trots en schaamte Om de kern te vinden van waar opsporing over gaat of zou moeten gaan, kan ik niet om twee begrippen heen: trots en schaamte. Overal binnen de opsporing zie ik professionals die trots zijn op wat ze doen voor de slachtoffers of potentiële slachtoffers. Trots als we de daders pakken die een ondernemer troffen met een DDoS-aanval. Trots als we de pedoseksueel pakken die een kind benaderde via Skype. Trots als we samen met ondernemers op een bedrijventerrein cameratoezicht hebben kunnen regelen die voorkomen dat inbrekers hun slag kunnen slaan. Ik was zelf jarenlang chef van de districtsrecherche in Eindhoven en herinner me nog goed hoeveel bevrediging het geeft om echt iets voor de slachtoffers te doen. Maar hoe vaak is de focus ook níet op de slachtoffers gericht? De keerzijde van onze trots is schaamte, noem het professionele schaamte. Die voelen we namelijk als we die terechte verwachtingen niet waarmaken. Toen de bewuste ondernemer na de DDoS-aanval de politie belde, bleek er geen loket te zijn waar hij met zijn aangifte terecht kon. Laat staan dat iemand hem verder kon helpen. De bezorgde ouder die bij de politie aangifte wilde doen omdat zijn dochter het ene na het andere smerige bericht ontving, kreeg het advies Skype te bellen. Nee, de politie kon niet helpen, zei een mevrouw van de meldkamer. De ondernemer die het initiatief nam tot de publiekprivate samenwerking bij het beveiligen van een bedrijventerrein werd zelf het slachtoffer van een inbraak. Er waren beelden van de auto van de inbrekers. Hij zorgde ervoor dat die razendsnel in handen van de politie kwam. Na negen maanden kreeg hij een briefje dat de zaak ‘geen opsporingsindicatie’ had en terzijde was gelegd.
Datum Pagina
29-03-2016 2/5
Wat geeft ons werk betekenis? We hoeven elkaar niet uit te leggen wat dit soort ervaringen met het vertrouwen van burgers doet. Als we de opsporing willen vernieuwen zullen we ons dus allereerst moeten afvragen hoe we voorkomen dat we in ons dagelijkse werk uit het oog verliezen wat ons werk betekenis geeft. We moeten op zoek naar effectieve maatregelen waarmee we ons land veiliger maken. Door daders te pakken natuurlijk. Maar ook door preventie en het aanpakken van de diepere oorzaken. Dat is wat we bedoelen met het boeken van betekenisvolle resultaten voor burger en slachtoffer. Ik weet ook zeker dat dit zal bijdragen een groter vertrouwen vergroten van burgers in de politie, en in de opsporing in het bijzonder. Zeven opdrachten Welke opdrachten moeten we ons stellen? Ik zie er op dit moment al zeven voor me: 1. Stel het slachtoffer centraal 2. Steun de professionals in de opsporing 3. Stel het beste team samen 4. Werk samen met partners 5. Verander de verhouding tot het gezag 6. Deel kennis en expertise 7. Ontsnap aan de zuigkracht van de bureaucratie. Hieronder werk ik mijn gedachten bij deze zeven opdrachten uit. 1. Stel het slachtoffer echt centraal Dit zal mijn kernopdracht zijn. In onze benadering van het strafrecht ligt de nadruk nu nog te vaak op daders en delicten. Natuurlijk is er niets op tegen dat er boeven worden opgepakt en al helemaal niet dat delicten worden opgelost. Maar in de dagelijkse politiepraktijk blijkt steeds weer hoe belangrijk is dat je daarbij het perspectief van het slachtoffer niet uit het oog moet verliezen. De vraag die we ons veel vaker moeten stellen is: welke acties zijn voor het slachtoffer betekenisvol? Zo’n benadering betekent veel voor onze gebruikelijke manier van werken. Het is een breuk met een manier waarop we nu dikwijls met het strafrecht omgaan. Het moet wat mij betreft zelfs gevolgen hebben voor ons taalgebruik in de strafrechtketen. Ik zou bijvoorbeeld van het woord ‘zaak’ af willen. Want dat weerspiegelt een denken waarin het slachtoffer uit het beeld verdwijnt. Bij het woord zaak denk je niet meer aan de angst van slachtoffers, de pijn. Onrecht wat is aangedaan. Een ‘zaak’ kan je stapelen. Een ‘zaak’ kan je in de pijplijn stoppen. Een ‘zaak’ kan je op de plank leggen of naar een slachtoffer afdoen met een ambtelijk kattenbelletje waarin staat dat er ‘geen opsporingsindicatie’ is. 2. Steun de professionals in de opsporing Het is mijn opdracht om de opsporing te verbeteren. Maar ik zal me nooit laten verleiden tot een klaagzang op de rechercheur. Ik zie binnen de opsporing heel veel verdriet en leed. Gepassioneerde mensen die zijn afgehaakt. Ik ken genoeg rechercheurs die weten waar Abraham de mosterd haalt. Ik zie jonge collega’s die elke dag hun uiterste best doen om het vak onder de knie te krijgen. Op alle niveaus zie ik mensen buffelen. Juist daarom gun ik hen een optimale ondersteuning in hun werk. Ondersteuning die nu vaak nog ontbreekt. Rechercheurs willen graag werken met de nieuwe standaards en systemen, maar moeten lang wachten tot alles overal in ingevoerd. Denk aan MEOS. En ze zijn nog steeds eindeloos bezig met zaken als het inscannen van processen-verbaal. Dat is toch niet meer van deze tijd? En om terug te komen op die DDoS aanval: op de meldkamer is er nauwelijks expertise om zo’n melding snel verwerken. Terwijl cybercrime een topprioriteit is van ons korps. Maar welke middelen krijgen onze rechercheur om bijvoorbeeld digitale sporen veilig te stellen? Het mag duidelijk zijn: als onze apparaten, systemen en expertise up-to-date zijn, helpt dat burgers direct verder.
Datum Pagina
29-03-2016 3/5
Maar dat is nog niet het hele verhaal. Onze professionals voelen zich niet alleen door systemen in de steek gelaten, maar ook door het sturingsstelsel binnen de strafrechtketen. Denk aan de ervaren rechercheur die op een toch al drukke avond een melding krijgt van een vechtpartij in het centrum van de stad. Er dienen zich tien getuigen aan, maar de rechercheur ziet dat hij de zaak ook wel met drie verklaringen rond krijgt. Helaas krijgt hij die avond met een onervaren zaaksofficier te maken, die erop staat dat in het proces-verbaal alle tien de getuigen worden verhoord. Na twee keer pleiten, is zo’n collega murw en denkt vooraf al meteen: ik doe er wel tien. Het gevolg is dat capaciteit onnodig wegloopt en de betrokken burgers langer moeten wachten. We moeten dus zoeken naar manieren waarin systemen ons niet hinderen. Die verantwoordelijkheid geldt natuurlijk in het bijzonder voor het politieleiderschap waartoe ik zelf ook behoor. Hebben we genoeg gedaan om te voorkomen dat professionals gehinderd worden door het sturingsstelsel? 3. Stel het beste team samen Als we echt voor het slachtoffer kiezen, hebben we het beste team nodig om de klus te klaren. Maar hoe stel je zo’n team samen? Dat vraagt iets van ons als leidinggevenden. Wij moeten ons eigenaar voelen van een veiligheidsprobleem, om vervolgens te bepalen wie we daarvoor nodig hebben. Het dat vraagt van ons allemaal vooral flexibiliteit. Een mooi voorbeeld vond ik een leeftijdgenoot die ik kort geleden tegenkwam. Twee jaar geleden werkte hij nog als wijkagent Jeugd. Nu is hij rechercheur bij het Team High Tech Crime, waar hij met zijn ervaringen enorm op zijn plek blijkt te zitten. Het vraagt ook van ons dat we durven na te denken over het, voor kortere of langere tijd, binnenhalen van deskundigen van buiten onze organisatie die kennis hebben die wij nog missen. En daarmee moeten we dus ook nadenken over onze traditie van life-time aanstellingen. 4. Werk samen met partners De laatste jaren ben ik betrokken bij de ZSM-aanpak. Het mooie daarvan is dat je met alle belanghebbenden aan tafel zit om een probleem te bespreken. Met partijen als het Openbaar Ministerie, de Reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming proberen we ter plekke oplossingen te vinden die effectief zijn en waarbij een oplossing via het strafrecht niet altijd als zaligmakend wordt gezien. Ook in het werk van de wijkagenten is het aan tafel zitten met partners als de gemeente en de sociale dienst de sleutelfactor voor betekenisvolle resultaten. De opdracht is na te gaan hoe we met dat beeld van ‘aan tafel zitten’ ook meer kunnen gaan betekenen voor de opsporing. We moeten kortom de kunst van het samenwerken onder de knie zien te krijgen. En bij de kunst van het samenwerken hoort de kunst van het twijfelen. Dan heb ik het niet alleen over de verschillende strategieën waaruit je bij een strafrechtelijk onderzoek kunt kiezen. Nee, ik zou willen dat we een cultuur ontwikkelden dat we ons de vraag durfden stellen: welke andere strategieën zijn er dan het strafrecht? Welke partners hebben we dan nodig? Met welke andere scenario’s kunnen we de (potentiële) slachtoffers helpen? Dat is wat we bedoelen als we het hebben over de omslag van een taakgerichte, routinematige aanpak, naar een probleemgerichte aanpak. 5. Verander de verhouding tot het gezag Toen ik over die onervaren zaaksofficier schreef, bedacht ik me meteen dat het net leek of ik de schuld bij het OM neerlegde. Dat zou veel te gemakkelijk zijn. Wij zijn kennelijk niet in staat professioneel tegenwicht te bieden. Als het ons echt om die burger gaat, mogen we het niet laten gebeuren dat anderen bepalen hoe wij het beste kunnen opsporen. Wat in dit voorbeeld in het klein speelt, speelt ook in het groot. Denk aan de prioriteiten waar ik het eerder over had. Moeten we die over ons heen laten komen als ware het een Bijbelse plaag? We zijn aan onszelf, maar vooral aan de burger, verplicht om met onze kennis en professionaliteit waar nodig nog beter tegenspel te bieden. Op welke manier zorgen we ervoor dat onze expertise op het gebied van veiligheidsvraagstukken, onze praktijkervaring en professionaliteit optimaal worden benut als er besloten moet worden over prioriteiten? En moeten wij niet nog veel duidelijker aangeven elke prioriteit een schaduwkant heeft? Want er is dan altijd iets waar je niet voor kiest en
Datum Pagina
29-03-2016 4/5
waarmee je burgers dus teleurstelt. Ik wil zoeken naar plekken en momenten waarop dit soort discussies open en eerlijk gevoerd kan worden. Maar het gaat niet alleen om het zoeken naar de juiste gelegenheid. Het gaat ook om het creëren van een (nieuwe) houding. Professioneel tegenwicht vereist zelfbewuste en zelfverzekerde mensen in alle lagen van de opsporing. Samen met jullie wil ik zoeken naar manieren om die eigenschappen bij onszelf en onze collega’s te versterken. 6. Deel kennis en expertise Als het om kennis en expertise gaat, is er veel om trots op te zijn. Denk aan ons (landelijk en internationaal) gerenommeerde Team High Tech Crime. Denk aan de daling van het aantal overvallen en de hoge oplossingspercentages. Denk aan de grote sprongen die we dankzij onze specialisten hebben gemaakt op het gebied van de financieel-economische criminaliteit of de forensische expertise. In de onderzoeken die ze doen boeken ze uitstekende resultaten en ze werken er keihard aan om beter te worden in hun vak. Maar zelf zou ik graag zien dat deze topspecialisten het ook als hun taak zien die kennis met de organisatie te delen. Dat bijvoorbeeld de medewerker Intake en Service weet hoe je adequaat reageert als er een aangifte binnenkomt van cybercrime. En dat de dienstdoende rechercheur weet hoe hij of zij digitale sporen veilig kan stellen. Willen we slachtoffers echt helpen, dan moeten we dit soort informatie breed met de organisatie delen. Een van de grootste uitdagingen daarin is het kunnen bijbenen van de technologische versnelling in de samenleving. Vroeger duurde het tien jaar voor specialistische kennis overging naar generieke kennis. Nu zie je dat kennis binnen twee tot drie jaar generiek moet zijn. Dat geldt ook voor de middelen die je nodig hebt. Dat delen van informatie en kennis is niet alleen intern noodzakelijk, maar ook extern. Samen met bedrijven en burgers kunnen wij criminaliteit oplossen. Dat gaat verder dan alleen preventie. Kijk ook eens naar de digitale wereld; er zijn al zoveel voorbeelden van burgers die meewerken aan onderzoeken; zijn dat onze nieuwe politievrijwilligers? 7. Ontsnap aan de zuigende kracht van de bureaucratie Geen organisatie kan zonder een gezonde dosis bureaucratie. Dingen moeten geregeld worden, vastgelegd. Maar we moeten waken voor een overdosis. Protocollen zijn nuttig, tot we er in plaats van meester, slaaf van worden. Targets houden ons scherp en dwingen ons tot presteren, maar soms komen burgers erdoor in het gedrang. Het halen van klinkende cijfers gaat dan boven hun belang. Daarnaast moeten we ons ook steeds realiseren dat alle energie die we aan interne processen verspillen ten koste gaat van onze eigen opdracht. Met hoeveel e-mails en stukken stemmen wij alles af voor ergens een besluit over genomen wordt? En wat moest worden afgeremd omwille van de reorganisatie? En dan sturen we na maanden zo’n kattenbelletje naar die ondernemer; we hebben geen aanknopingspunten? Wat zegt dat over onze prioriteiten? Tot die zuigende kracht van de bureaucratie hoort ook wat ik tussen aanhalingstekens de ‘plaag’ van de prioritering noem. Die aanhalingstekens zet ik omdat ik niets tegen prioriteiten heb als ze licht werpen op problemen die moeten worden aangepakt. Het is bijvoorbeeld goed is dat de aanpak van criminele families hoog op de agenda staat, gezien de overlast die ze soms jarenlang veroorzaken. En natuurlijk verdienen high impact crimes zoals cybercrime en natuurlijk ondermijning veel aandacht. Maar we moeten niet vergeten dat de meeste burgers last hebben van wat wij kleine criminaliteit noemen. En dat deze vaak niet binnen de vastgestelde prioriteiten valt. Zij moeten op ons kunnen rekenen! De opsporing van de toekomst Zeven opdrachten. Ik zie het als mijn taak uit al deze opdrachten een beeld te destilleren van de opsporing van de toekomst. Een met oog voor burgers en slachtoffers en dus met het gezicht naar de samenleving. Een die een hoge handelingssnelheid heeft omdat je een slachtoffer niet wil laten wachten. Een organisatie waarin men bereid is van elkaar te leren en waarin men popelt om het
Datum Pagina
29-03-2016 5/5
geleerde met anderen te delen. Een organisatie die zichzelf doorlopend wil verbeteren en daarin, voor de beste resultaten, met anderen heeft leren samenwerken. Ik voeg daar nog aan toe: een organisatie met een groot adaptief vermogen. De criminaliteit ontwikkelt zich razendsnel. Bij alles wat wij bedenken, zullen we ons moeten afvragen: is dit over een paar jaar nog goed genoeg? Mijn idee bij de aanpak Hoe ik dit wil gaan aanpakken? Ik weet net zo min als jullie hoe de criminaliteit zich de komende twintig jaar zal ontwikkelen. En heb dus ook geen vastomlijnd idee bij wat de opsporing moet doen om die te bestrijden. Ik ben daarom een voorstander van integer improviseren. Flexibel inspringen op wat nodig is, met altijd in het achterhoofd de vraag: waarom doen we het ook alweer en met wie? En hierover transparant durven zijn. Improviseren, maar dan wel met het doel om duurzaam te veranderen. We moeten ervoor zorgen dat iedereen meedoet; zowel binnen als buiten ons korps. Alleen dan worden de veranderingen echt door ons gedragen. Dat begint met goede praktijkvoorbeelden, gesprekken. Niet wachten tot er iets van boven komt. Maar meedoen. Kan ik op jullie rekenen? Ik schreef in het begin dat ik voor de mooiste en zwaarste taak in mijn loopbaan sta. Ik zal niet verhullen dat ik er trots op ben dat ik dit mag doen. Maar ik zie het ook als een plicht. Ik realiseer me dat ik medeverantwoordelijk ben voor de manier waarop de opsporing zich heeft ontwikkeld. Ik heb er immers op verschillende niveaus leiding aan mogen geven. En je bent niet alleen verantwoordelijk voor dingen die goed gaat, maar ook voor dat wat niet goed gaat. Dat geldt voor ons allemaal. En daarmee wil ik jullie graag ook medeverantwoordelijk maken. De komende jaren zal ik regelmatig een beroep op jullie doen. Praat mee in de opsporingscafés waar we ideeën uitwisselen over hoe het beter kan. Mail jouw plannen en ideeën naar me door en jouw observaties over hoe het beter kan. Stel jezelf en je collega’s regelmatig de vraag te stellen hoe het beter en anders kan. Wees leergierig! Blijf niet hangen in wat wellicht niet goed was, maar bouw aan wat beter kan. Kan ik op jullie rekenen? Hartelijke groet, namens het Programma Herijking Opsporing
Wim van Amerongen