’Aan
het
werk
zonder
schuld’
een
gecombineerde
aanpak
voor
schuldhulpverlening
en
re‐integratie
van
bijstandscliënten
Evaluatie
van
het
IPW‐project
Voorwoord
In
de
activering
van
bijstandscliënten
richting
de
arbeidsmarkt
wordt
het
hebben
van
schulden
veelal
als
een
belangrijke
belemmerende
factor
beschouwd.
In
het
project
‘Aan
het
werk
zonder
schuld’
is
door
de
Gemeentelijke
Kredietbank
(GKB)
in
Assen,
in
samenwerking
met
een
drietal
Sociale
Diensten
in
omringende
gemeenten,
verkend
of
de
re‐integratie
van
uitkerings‐ gerechtigden
kan
worden
bevorderd
door
een
innovatief,
activerend
schuldhulpverleningsbe‐ leid
te
voeren.
In
de
praktijk
betekent
dit
dat
een
succesvolle
re‐integratie
wordt
gekoppeld
aan
een
(gedeel‐ telijke)
kwijtschelding
van
schulden.
Het
project
heeft
tot
doel
een
integrale
aanpak
te
stimule‐ ren
waarbij
schulphulpverlening
en
re‐integratie
samenlopen;
de
oplossing
van
de
schuldensi‐ tuatie
wordt
als
een
(financiële)
‘incentive’
voor
de
re‐integratie
en
uitstroom
ingezet.
Het
project
in
Drenthe
is
inmiddels
na
een
experimentele
looptijd
van
drie
jaar
afgerond,
waardoor
inzicht
dient
te
worden
verkregen
in
de
opbrengsten
en
meerwaarde
van
de
gehan‐ teerde
aanpak.
Bovendien
dienen
de
kosten
en
baten
van
deze
aanpak
in
kaart
te
worden
gebracht.
BBSO
heeft
op
verzoek
van
de
GKB
Drenthe
een
evaluatieonderzoek
uitgevoerd
naar
de
behaal‐ de
resultaten
en
effecten
van
de
aanpak.
Wij
willen
de
projectmedewerkers
van
de
GKB
en
Sociale
Diensten
danken
voor
hun
inzet
om
de
dataverzameling
ten
behoeve
van
de
dossierana‐ lyse
goed
te
laten
verlopen.
Ook
willen
we
de
geïnterviewde
sleutelpersonen
van
de
GKB,
Sociale
Diensten,
Divosa
en
van
het
ministerie
van
SZW
danken
voor
de
verstrekte
informatie
en
onder‐ steuning
bij
de
uitvoering
van
het
onderzoek.
Het
rapport
is
opgesteld
door
drs.
Paul
Boekhoorn
en
drs.
Cees
van
Diemen.
BBSO
Nijmegen
februari
2012
Inhoud
1.
2.
3.
4.
5.
6.
3
3
6
7
9
Inleiding
1.1
Het
Innovatieprogramma
Werk
en
Bijstand
1.2
De
aanpak
‘Aan
het
werk
zonder
schuld’
1.3
Doel
en
aanpak
van
het
onderzoek
1.4
Opbouw
van
het
rapport
Opzet,
organisatie
en
uitvoering
van
het
IPW‐project
2.1
Aanpak
van
het
IPW‐project
‘Aan
het
werk
zonder
schuld’
in
opzet
2.2
Organisatie
van
het
project
2.3
Uitvoering
van
het
project
2.4
Conclusie
Deelname
aan
het
IPW‐project
3.1
Verwachte
instroom
van
IPW‐klanten
3.2
Feitelijke
instroom
van
IPW‐klanten
3.3
Kenmerken
van
de
IPW‐klanten
met
geslaagde
schuldsanering
3.4
Conclusie
10
10
13
14
18
Re‐integratie
en
participatie
van
bijstandsgerechtigden
4.1
Re‐integratie
en
participatie
van
IPW‐klanten
4.2
Re‐integratie
en
participatie
van
bijstandsgerechtigden
met
reguliere
schuldhulp
4.3
Vergelijking
re‐integratie
en
participatie
IPW‐klanten
en
reguliere
klanten
4.4
Conclusie
32
32
34
37
38
Kosten
en
baten
van
de
IPW‐aanpak
5.1
Invulling
KBA
van
‘Aan
het
werk
zonder
schuld’
5.2
Kosten
van
de
IPW‐aanpak
5.3
Baten
van
de
IPW‐aanpak
5.4
Conclusie
40
40
41
44
45
19
19
20
23
30
Samenvattende
conclusies
47
Literatuur
54
2
1
Inleiding
1.1
Het
Innovatieprogramma
Werk
en
Bijstand
(IPW)
De
invoering
van
de
Wet
Werk
en
Bijstand
(WWB)
in
januari
2004
heeft
gemeenten
niet
alleen
een
grotere
verantwoordelijkheid
gegeven
in
de
uitvoering
van
de
WWB,
maar
zij
hebben
ook
meer
ruimte
gekregen
om
op
lokaal
niveau
specifiek
maatwerk
te
leveren1.
De
rijksoverheid
heeft
daarbij
vooral
een
ondersteunende
rol
die
onder
meer
bestaat
uit
het,
samen
met
de
VNG
en
Divosa,
initiëren
van
nieuwe
aanpakken.
Een
van
de
instrumenten
om
gemeenten
te
ondersteunen
is
het
in
2004
in
het
leven
geroepen
Innovatieprogramma
Werk
en
Bijstand
(IPW).
Doel
van
het
IPW
is
het
verbeteren
van
de
samenhang
tussen
de
(gemeentelijke)
uit‐ voeringspraktijk
van
de
WWB
en
andere
beleidsterreinen.
In
het
IPW
is
gekozen
voor
een
programmatische
aanpak,
bestaande
uit
vijf
programmalijnen:
1.
Werk
en
maatschappelijke
participatie
2.
Regionaal
arbeidsmarktbeleid
3.
Samenhangende
dienstverlening
aan
de
klant
4.
Verkennen
van
nieuwe
mogelijkheden
van
gemeentelijk
armoedebeleid
5.
Terugdringen
van
huishoudens
met
problematische
schulden.
Het
onderhavige
project
‘Aan
het
werk
zonder
schuld’
van
de
GKB
Assen
valt
onder
program‐ malijn
5
van
het
IPW.
Terugdringen
van
huishoudens
met
problematische
schulden
(programmalijn
5)
In
Nederland
heeft
bijna
een
kwart
van
alle
huishoudens
een
schuld
of
betalingsachterstand.
Bij
circa
de
helft
van
de
huishoudens
met
schulden
zijn
de
financiële
problemen
zo
groot
dat
er
professionele
hulp
nodig
is.
Dat
betekent
dat
ongeveer
13
procent
van
alle
huishoudens
in
Nederland
met
problematische
schulden
kampt
of
daar
een
risico
op
loopt2.
Indien
het
totaal
aantal
huishoudens
met
problematische
schulden
of
een
risico
daarop
wordt
opgesplitst,
blijkt
dat
3,5%
van
de
huishoudens
zich
in
een
risicosituatie
bevindt.
Deze
huis‐ houdens
hebben
achterstallige
rekeningen,
staan
voor
relatief
grote
bedragen
rood
en/of
hebben
aanzienlijke
creditcardschulden,
maar
hun
situatie
is
echter
nog
niet
problematisch
volgens
het
hoofdcriterium
van
schuldhulpverlenende
organisaties3.
Een
deel
van
de
Nederlandse
huishoudens
heeft
problematische
schulden,
maar
maakt
geen
gebruik
van
een
wettelijk
of
minnelijk
schuldhulpverleningstraject.
De
omvang
van
deze
groep
bedraagt
circa
7,5
procent
van
alle
Nederlandse
huishoudens.
Dit
betekent
dat
zo’n
driekwart
van
alle
huishoudens
met
problematische
schulden
geen
minnelijk
of
wettelijk
traject
door‐ loopt.
1
Inmiddels
zijn
voorbereidingen
getroffen
voor
de
invoeringswet
Wet
werken
naar
vermogen
(WWNV).
De
WWNV
gaat
in
op
1
januari
2013.
Gemeenten
krijgen
dan
te
maken
met
een
nieuwe
groep
klanten.
De
WWNV
is
één
regeling
voor
alle
personen
met
arbeidsvermogen
die
voorheen
een
beroep
zouden
doen
op
de
WWB/WIJ,
Wsw
of
Wajong.
2
Gegevens
over
het
aantal
huishoudens
met
schulden
zijn
opgenomen
in:
van
Ommeren,
et
al,
Huishoudens
in
de
rode
cijfers.
Omvang
en
achtergronden
van
huishoudens
met
(een
risico
op)
problematische
schulden,
2009.
3
Te
weten:
de
som
van
de
geëiste
maandelijkse
aflossingen
op
schulden
en
betalingsachterstanden
is
hoger
dan
de
gecalculeerde
aflossingscapaciteit.
3
De
derde
groep
bestaat
uit
huishoudens
met
problematische
schulden
die
(wel)
deelnemen
aan
een
wettelijk
schuldhulpverleningstraject
of
een
minnelijk
schuldsanerings‐
of
schuldbe‐ middelingstraject.
Het
betreft
iets
meer
dan
twee
procent
van
alle
huishoudens,
die
bekend
zijn
bij
de
(schuld)hulpverlenende
instanties
(circa
164.000
huishoudens)4.
Uit
studies
komt
naar
voren
dat
leeftijd,
opleidingsniveau,
huishoudsamenstelling,
woonsitua‐ tie
en
de
werkstatus
potentieel
belangrijke
determinanten
zijn
van
de
kans
op
een
problemati‐ sche
schuld5.
Zo
blijkt
uit
onderzoek
dat
onder
andere
arbeidsongeschikten
en
werklozen,
niet‐ westerse
allochtonen
en
eenoudergezinnen
een
verhoogd
risico
hebben
op
problematische
schulden6.
Onderzoek
van
het
IVA
geeft
aan
dat
eenoudergezinnen,
huishoudens
met
een
huurwoning
en
huishoudens
met
meerdere
kinderen
relatief
vaker
problematische
schulden
hebben7.
Uit
de
analyse
van
APE
van
de
huishouddata
van
het
DNB
Household
Survey
komt
naar
voren
dat
de
volgende
factoren
elk
een
zelfstandige
invloed
hebben
op
de
kans
dat
een
huishouden
(problematische)
schulden
heeft:
- leeftijd
(jonger
dan
40
jaar),
- huishoudsamenstelling
(eenoudergezin),
- opleiding
(laag
opgeleid),
- type
inkomen
(uitkering)
en
- woonsituatie
(woonachtig
in
zeer
stedelijk
gebied).
Het
opleidingsniveau
heeft
het
sterkste
effect;
iemand
die
laag
opgeleid
is
heeft
een
drie
keer
hogere
kans
op
een
of
meer
van
de
genoemde
typen
schulden
dan
iemand
die
niet
laag
is
opgeleid.
Ook
huishoudens
jonger
dan
veertig
jaar
en
eenoudergezinnen
hebben
een
ver‐ hoogde
kans
op
problematische
schulden,
voor
huishoudens
met
deze
kenmerken
is
de
kans
twee
keer
zo
hoog.
Een
iets
kleiner
risicoverhogend
effect
is
er
voor
huishoudens
met
een
sociale
uitkering
en
voor
huishoudens
woonachtig
in
zeer
stedelijke
gebieden.
Het
aantal
mensen
met
problematische
schulden
dat
een
beroep
op
de
schuldhulpverlening
doet,
is
de
afgelopen
jaren
aanzienlijk
gestegen.
Na
een
periode
waarin
ook
het
gemiddelde
schuldbedrag
en
het
gemiddelde
aantal
schuldeisers
jaarlijks
steeg,
lijkt
inmiddels
sprake
te
zijn
van
enige
stabilisering.
Het
gemiddelde
schuldbedrag
schommelt
al
een
jaar
of
vier
rond
de
30.000
euro.
Het
gemiddelde
aantal
schuldeisers
lag
bovendien
in
2010
iets
lager
dan
in
2009
(namelijk
16
schuldeisers)8.
Problematische
schulden
kunnen
de
(arbeids)participatie
belemmeren.
Ook
kan
het
hebben
van
problematische
schulden
leiden
tot
andere
maatschappelijke
problemen,
zoals
het
onver‐ zekerd
zijn,
tot
afsluitingen
van
gas/water/licht,
huisuitzettingen
en
in
meer
algemene
zin
tot
sociale
uitsluiting.
In
het
overheidsbeleid
streeft
men
naar
zowel
het
voorkomen
van
proble‐ matische
schulden
(preventie),
als
het
ondersteunen
van
personen
die
al
een
problematische
schuld
hebben
opgebouwd
zodat
zij
effectief
en
duurzaam
van
hun
problematische
schuld
worden
afgeholpen.
4
Op
het
terrein
van
de
schuldhulpverlening
ontbreekt
het
aan
landelijke
cijfers.
De
branchevereniging
voor
schuldhulpverlening
en
sociaal
bankieren,
de
NVVK,
registreert
wel
hoeveel
aanmeldingen
haar
leden
verwerken.
In
2010
behandelden
de
NVVK‐leden
bijna
80.000
aanvragen
om
schuldhulpverlening.
Aangezien
niet
alle
schuldhulpverlenende
organisaties
lid
zijn
van
de
NVVK
wordt
door
onderzoekers
geschat
dat
het
totaal
aantal
aanvragen
in
2010
rond
de
100.000
lag
(zie
van
Geuns,
e.a.,
juni
2011).
5
In:
Aarts,
L.
e.a.,
Op
weg
naar
effectieve
schuldhulp,
kosten
en
baten
van
schuldhulpverlening,
APE,
2011.
6
van
Ommeren,
C.
e.a.,
2009.
7
Serail,
T.
en
M.
van
Bergh,
Huishoudens
met
risicovolle
schulden,
IVA,
2007.
8
NVVK,
Jaarverslag
2010,
p.
20.
4
Grafiek
1
Aantal
aanvragen
voor
schuldhulpverlening,
landelijk9
Ook
bij
de
GKB
Drenthe,
waar
het
pilotproject
is
geïnitieerd,
heeft
men
in
de
afgelopen
jaren
een
stijging
bemerkt
van
het
aantal
aanvragen
voor
schuldhulpverlening:
Grafiek
2
Aantal
aanvragen
voor
schuldhulpverlening,
GKB
Drenthe10
Het
rijksbeleid
is
in
de
eerste
plaats
gericht
op
het
voorkomen
van
problematische
schulden.
De
overheid
probeert
problematische
schulden
te
voorkomen
door
consumenten
financieel
weerbaar
te
maken
(bijvoorbeeld
met
de
inzet
van
de
subsidie
voor
Nibud,
budgetles
op
scholen
en
mediacampagnes)
maar
ook
door
consumenten
te
behoeden
voor
misleidende
reclame
en
onverantwoorde
kredietverlening.
Andere
aspecten
van
preventie
zijn
vormen
van
vroegsignalering,
waaronder
kredietregistratie
en
samenwerking
tussen
bijvoorbeeld
corpora‐ tie
en
schuldhulpverleners.
Hoewel
burgers
primair
zelf
verantwoordelijk
zijn
voor
het
voorkomen
dat
zij
in
een
problema‐ tische
schuldensituatie
terecht
komen
en
ook
voor
het
oplossen
daarvan,
is
de
gemeentelijke
overheid
voor
deze
burgers
een
belangrijke
partner.
Gemeenten
vervullen
namelijk
een
cen‐ trale
rol
in
het
oplossen
van
schulden.
Met
de
inwerkingtreding
van
het
wetsvoorstel
gemeen‐ telijke
schuldhulpverlening
wordt
schuldhulpverlening
een
wettelijke
taak
voor
gemeenten.
9
Bron:
NVVK,
jaarverslag
2010.
Zie
ook:
Monitor
Betalingsachterstanden,
Panteia,
december
2010.
Bron:
GKB
Drenthe,
jaarverslag
2010.
10
5
Het
ministerie
van
Sociale
Zaken
en
Werkgelegenheid
(SZW)
en
de
VNG
streven
naar
een
vergroting
van
de
effectiviteit
en
kwaliteit
van
de
gemeentelijke
schuldhulpverlening11.
De
geformuleerde
programmalijn
is
ondersteunend
aan
deze
ambitie
en
richt
zich
op
een
beperkt
aantal
deelterreinen
van
de
bredere
schuldenproblematiek.
Doel
van
programmalijn
vijf
In
het
kader
van
programmalijn
5
is
het
volgende
doel
opgesteld:
Het
achterhalen
of
(gedeeltelijke)
kwijtschelding
van
schulden
voor
uitkeringsgerechtigden
een
uitstroombevorderend
effect
kan
hebben
en
of
dergelijk
beleid
vorm
kan
worden
gegeven
zonder
dat
dit
leidt
tot
perverse
effecten
en
verlies
aan
maatschappelijk
draagvlak.
Voor
welke
groepen
is
dit
interessant?
Het
zou
in
de
aanpak
kunnen
gaan
om
kwijtschelding
van
schulden
als
leenbijstand,
terugvor‐ deringen
of
in
de
vorm
van
een
saneringskrediet.
Wat
zijn
de
kosten
en
baten
van
dergelijk
beleid
en
voor
de
gemeentelijke
schuldhulpverlening
in
breder
verband?
Op
basis
van
dit
doel
staat
voor
SZW
in
het
kader
van
het
IPW
de
volgende
vraagstelling
cen‐ traal:
Is
het
voor
gemeenten
interessant
om
bij
bepaalde
groepen
uitkeringsgerechtigden
het
schuld‐ hulpverleningsbeleid
te
koppelen
aan
re‐integratiebeleid
in
die
zin
dat
uitstroom
naar
werk
wordt
beloond
met
(gedeeltelijke)
kwijtschelding
van
schulden?
1.2
De
experimentele
aanpak
‘Aan
het
werk
zonder
schuld’
In
de
opzet
van
het
IPW‐project
‘Aan
het
werk
zonder
schuld’
van
de
GKB
in
Drenthe
is
een
expliciete
link
gelegd
tussen
enerzijds
het
saneren
en
afbetalen
van
schulden
bij
klanten
en
anderzijds
de
re‐integratie
van
deze
uitkeringsgerechtigden.
In
het
projectvoorstel
wordt
gesteld
dat
op
basis
van
het
wel
of
niet
succesvol
doorlopen
van
het
re‐integratietraject
een
geheel
of
gedeeltelijke
kwijtschelding
van
schulden
plaats
kan
vinden.
In
de
aanpak
heeft
men
bovendien
enkele
innovatieve
aspecten
opgenomen
die
in
principe
de
mogelijkheden
tot
‘snelsanering’
vergroten.
Het
project,
dat
formeel
december
2007
is
gestart,
kent
een
brede
aanpak
met
een
looptijd
van
drie
jaar
en
heeft
betrekking
op
bijstandscliënten
van
acht
verschillende
gemeenten
in
drie
provincies.
Naast
de
Gemeentelijke
Kredietbank
(GKB)
Drenthe,
zijn
drie
Intergemeentelijke
Sociale
Diensten
(ISD)bij
de
aanpak
betrokken;
het
betreft
de
gemeenten
Assen,
Aa
en
Hunze,
Tynaarlo,
Marum,
Leek,
Noordenveld,
Steenwijkerland
en
Westerveld
(de
ISD‐AAT,
ISD‐ Noorderkwartier
en
IGSD
Steenwijkerland‐Westerveld).
Het
project
is
gericht
op
het
ondersteunen
van
in
totaal
100
klanten,
die
via
een
proces
van
schuldsanering,
begeleiding,
budgetbeheer
en
re‐integratie
een
traject
volgen
van
drie
jaar.
11
Dit
komt
ook
naar
voren
in
het
programma
‘Op
weg
naar
een
effectieve
schuldhulp’.
6
1.3
Doel
en
aanpak
van
het
onderzoek
Doel
van
het
onderzoek
Het
onderzoek
is
er
op
gericht
verantwoordingsinformatie
over
het
uitgevoerde
project
aan
te
leveren.
Voor
een
bepaling
van
de
(meer)waarde
van
het
project
is
met
name
beoordeeld:
• hoe
het
project
uitvoering
heeft
gekregen;
• of
een
uitstroom
bevorderend
effect
meetbaar
is
in
vergelijking
met
de
reguliere
aanpak;
• welke
kosten
en
baten
zijn
verbonden
aan
de
gevolgde
projectaanpak;
• welke
leereffecten
zijn
aan
te
wijzen
op
basis
van
geconstateerde
slaag‐
en
faalfactoren
in
het
project.
De
algemene
onderzoeksvraag
betreft
het
boordelen
van
het
doelbereik
van
het
project
‘Aan
het
werk
zonder
schuld’.
De
centrale
onderzoeksvragen
zijn:
Centrale
onderzoeksvragen:
a. op
welke
wijze
is
de
uitvoering
van
het
project
verlopen
en
welke
slaag‐
en
faalfactoren
zijn
hierin
aan
te
wijzen?
b. welke
effecten
heeft
de
activerende
schuldenaanpak
op
het
re‐integratiesucces;
is
er
een
verband
tussen
het
oplossen
van
schulden
en
re‐integratie?
c. welk
effect
is
er
van
een
integraal
aanbod
van
schuldhulpverlening
en
re‐integratie
op
de
uitstroomkansen
naar
werk,
respectievelijk
op
participatie?
d. Is
de
gevolgde
aanpak
effectief,
mede
in
relatie
tot
de
reguliere
aanpak;
wat
is
het
sla‐ gingspercentage
van
de
projectaanpak
van
schulphulpverlening
en
re‐integratie
ten
op‐ zichte
van
de
reguliere
aanpak?
e. wat
zijn
de
kosten
en
baten
van
de
gecombineerde
aanpak
van
schuldhulpverlening
en
re‐ integratie?
f. welk
leerresultaat
heeft
het
project
en
de
aanpak
voor
andere
gemeenten
en
organisaties?
Onderzoeksaanpak
De
evaluatie
is
gestart
met
een
inventarisatie
van
beschikbare
en
relevante
(beleids)documenten
en
–registraties
zoals
die
in
of
rondom
het
project
zijn
opgesteld.
De
inventarisatie
is
in
het
eerste
stadium
aangevuld
met
interviews
met
de
projectleider
en
ondersteunende
projectuit‐ voerder
van
de
GKB.
Vervolgens
zijn
op
basis
van
beschikbare
registraties
data
verzameld
en
analyses
gemaakt
van
de
bereikte
doelgroep
van
het
IPW,
i.c.
de
bijstandscliënten
die
met
het
IPW‐traject
zijn
gestart.
Om
het
zicht
op
de
mogelijk
toegevoegde
waarde
van
de
projectaanpak
ten
opzichte
van
de
reguliere
aanpak
verder
te
onderbouwen,
is
de
experimentele
groep
IPW‐klanten,
die
een
specifiek
aanbod
heeft
ontvangen,
vergeleken
met
een
groep
uitkeringsgerechtigde
klanten
die
in
een
vergelijkbare
periode
(alleen)
een
regulier
aanbod
van
schuldhulpverlening
via
de
GKB
heeft
gekregen.
De
dataverzameling
en
‐analyse
van
de
registraties
van
de
klanten
van
de
doelgroep
is
gestart
bij
de
GKB,
waarna
de
beschikbaar
gekomen
gegevens
zijn
gekoppeld
en
vergeleken
met
de
gegevens
van
de
betreffende
bijstandscliënten
bij
de
drie
ISD‐en.
Daarbij
zijn
individuele
gege‐ vens
van
de
schuldhulpverleningsklant
gekoppeld
met
zijn/haar
(dossier)gegevens
wat
betreft
het
re‐integratietraject
(via
de
ISD).
Op
deze
wijze
is
achterhaald
of
de
geselecteerde
klanten
in
de
experimentele
IPW‐groep
al
dan
niet
in
een
re‐integratietraject
zijn
opgenomen
en
zijn
uitgestroomd
naar
werk
(dan
wel
opleiding,
of
participeren
in
bijvoorbeeld
vrijwilligerswerk
of
activiteiten).
7
Deze
analyse
heeft
ook
plaatsgevonden
bij
een
controlegroep
die
is
samengesteld
vanuit
de
dossiers
van
de
GKB
van
100
uitkeringsgerechtigde
klanten,
die
in
de
reguliere
schuldhulpver‐ lening
zijn
opgenomen.
Vervolgens
is
van
ook
deze
klanten
nagegaan
in
hoeverre
sprake
is
van
re‐integratie
of
participatie,
zonder
dat
men
expliciet
de
‘input’
heeft
ontvangen
van
een
dubbel
saneringsaanbod,
extra
begeleiding
en
instroom
in
de
re‐integratie
aanpak.
De
vergelij‐ king
tussen
experimentele‐
en
controlegroep
geeft
vervolgens
de
mogelijkheid
een
beeld
te
verkrijgen
van
de
netto‐effectiviteit
van
de
gehanteerde
aanpak.
In
de
projectaanpak
is
gestreefd
naar
een
diversiteit
binnen
de
doelgroep
naar
leeftijd,
ge‐ slacht,
gezinssamenstelling
en
schuldsituatie.
In
de
analyse
van
de
dossiers
van
de
experimen‐ tele
doelgroep
en
controlegroep
is
gedifferentieerd
naar
deze
achtergrondkenmerken
van
de
klanten
zodat
mogelijke
relaties
aangegeven
kunnen
worden
tussen
klantkenmerken
en
uit‐ stroomsucces.
In
de
onderzochte
registraties
van
zowel
de
GKB
als
van
de
betreffende
Sociale
Diensten,
is
ten
aanzien
van
de
experimentele‐
en
controlegroep
het
opleidingsniveau
van
de
klant
helaas
te
weinig
systematisch
opgenomen
om
in
de
analyse
te
worden
betrokken.
In
het
volgende
analyseschema
is
de
vergelijking
tussen
experimentele‐
en
controlegroep
weergegeven:
Schema
1
Input,
throughput,
output
en
outcome
doelgroep
en
controlegroep
In
het
onderzoek
is
tevens
een
kosten
en
baten
analyse
(KBA)
opgesteld
van
de
gevolgde
pro‐ jectaanpak.
Het
betreft
een
financiële
KBA,
met
aanvullend
een
beknopte
kwalitatieve
beoor‐ deling
van
enkele
maatschappelijke
aspecten.
Om
een
kwalitatief
beeld
en
aanvullende
beoordeling
te
krijgen
van
de
processen
in
en
opbreng‐ sten
van
het
project
in
termen
van
slaag‐
en
faalfactoren,
zijn
tevens
interviews
afgenomen
met
relevante
sleutelinformanten.
Het
betreft
directieleden
en
beleidsadviseurs
van
de
GKB
Assen
en
de
drie
ISD‐en,
de
projectcoördinator
en
projectondersteuner
van
de
GKB
en
projectuitvoerders,
8
c.q.
klantmanagers
bij
de
drie
betrokken
ISD‐en.
Bovendien
is
een
interview
afgenomen
met
een
beleidsmedewerkster
van
het
ministerie
van
SZW
en
een
telefonisch
interview
met
een
beleids‐ medewerker
van
Divosa,
als
voormalig
stuurgroeplid
betrokken
bij
het
IPW‐project
in
Drenthe.
1.4
Opbouw
van
het
rapport
In
hoofdstuk
twee
wordt
gestart
met
een
beschrijving
van
de
oorspronkelijke
opzet
van
het
IPW‐project,
gevolgd
door
een
bespreking
van
de
feitelijke
organisatie
en
uitvoering
tijdens
de
projectperiode.
De
beschikbare
en
geanalyseerde
gegevens
omtrent
de
deelname
van
bijstandscliënten
met
schulden
aan
het
IPW‐project
komen
aan
de
orde
in
hoofdstuk
drie.
Daarbij
wordt
onder
meer
de
aandacht
gevestigd
op
de
kenmerken
van
de
IPW‐deelnemers
voor
wie
een
geslaagde
schuldsanering
is
gerealiseerd.
In
hoofdstuk
vier
worden
de
resultaten
van
de
IPW‐aanpak
beoordeeld
in
het
licht
van
de
nagestreefde
re‐integratie
en
participatie
van
bijstandscliënten
met
problematische
schulden.
Om
de
mogelijk
toegevoegde
aarde
van
de
IPW‐aanpak
op
dit
thema
te
kunnen
vaststellen,
is
tevens
een
analyse
opgenomen
van
bijstandscliënten
met
schulden
die
niet
de
IPW‐aanpak
hebben
gevolgd,
maar
(alleen)
reguliere
schulpverlening
aangeboden
hebben
gekregen.
De
vergelijking
tussen
de
resultaten
van
de
IPW‐aanpak
en
reguliere
aanpak
wordt
tevens
in
dit
hoofdstuk
gepresenteerd.
De
kosten
en
baten
van
het
uitgevoerde
IPW‐project
worden
becijferd
en
besproken
in
hoofd‐ stuk
vijf.
Het
evaluatierapport
wordt
in
hoofdstuk
zes
afgesloten
met
een
bespreking
van
de
samenvat‐ tende
conclusies.
9
2
Opzet,
organisatie
en
uitvoering
van
het
IPW‐project
2.1
Aanpak
van
het
IPW‐project
‘Aan
het
werk
zonder
schuld’
in
opzet
In
het
volgende
wordt
een
beeld
gegeven
van
de
aanpak
van
het
project,
zoals
beschreven
in
de
oorspronkelijke
opzet.
Een
van
de
belangrijke
doelen
van
het
onderzoek
is
na
te
gaan
in
hoeverre
en
op
welke
wijze
invulling
is
gegeven
aan
de
beschreven
aanpak
en
welke
opbreng‐ sten
de
projectaanpak
heeft
gehad
in
vergelijking
met
de
reguliere
aanpak.
In
de
praktische
uitvoering
van
het
IPW‐project
worden
de
volgende
thema’s
onderscheiden,
die
(deels)
tevens
de
fasering
van
de
aanpak
markeert:
1. Selectie
cliënten
2. Intake
3. Schuldsanering
4. Begeleiding
en
budgetbeheer
5. Re‐integratie
Selectie
cliënten
Vanuit
het
bestand
van
de
drie
betrokken
sociale
diensten
worden
100
klanten
geselecteerd
bij
wie
sprake
is
van
een
arbeidsindicatie
en
voor
wie
problematische
schulden
een
belemme‐ ring
vormen
voor
re‐integratie
en/of
participatie.
De
selectie
wordt
in
eerste
instantie
gedaan
door
contactpersonen
(klantmanagers)
van
de
betreffende
ISD‐en.
Intake
De
geselecteerde
cliënten
worden
uitgenodigd
voor
een
eerste
intakegesprek
met
de
klant‐ manager
van
de
betreffende
Sociale
Dienst
en
de
projectcoördinator
van
de
GKB.
Uitgangspunt
is
dat
de
klant
gedurende
het
gehele
traject
dezelfde
contactpersonen
houdt.
Het
eerste
intakegesprek
dient
als
een
wederzijdse
kennismaking.
De
cliënt
wordt
geïnfor‐ meerd
over
het
project.
Verder
dient
het
gesprek
om
inzicht
te
krijgen
in
de
problematiek
van
de
cliënt.
In
het
tweede
of
derde
gesprek
worden
afspraken
gemaakt
over
de
te
volgen
proce‐ dure
en
wordt
een
overeenkomst
getekend.
Hierin
staat
beschreven
wat
de
rechten
en
in‐ spanningsverplichtingen
van
de
cliënt
zijn
en
wat
de
cliënt
van
de
consulenten
mag
verwach‐ ten.
De
gehele
intakefase
neemt
–
na
aanmelding
–
in
principe
maximaal
8
weken
in
beslag.
De
(vervolg)intake
bestaat
uit
meerdere
gesprekken
waarvan
er
minimaal
één
gesprek
samen
met
een
klantmanager
van
de
ISD
wordt
gevoerd.
Dit
gesprek
is
gericht
op
re‐integratie
en
participatie,
oftewel
het
definiëren
van
de
mogelijkheden
als
onderdeel
van
het
plan
van
aanpak.
De
intake
wordt
afgesloten
met
een
rapportage
en
plan
van
aanpak.
Na
akkoordverklaring
door
de
klant
en
vervolgens
bespreking
en
het
accorderen
in
het
casus‐ overleg,
wordt
een
trajectovereenkomst
opgemaakt
en
ondertekend
door
de
klant
en
consu‐ lent.
In
deze
overeenkomst
en
het
daarbij
behorende
plan
van
aanpak
worden
de
doelen
benoemd.
10
De
doelen
kunnen
per
klant
verschillend
zijn.
In
het
project
is
naast
het
doel
‘re‐integratie’
(het
verkrijgen
van
werk),
tevens
het
doel
‘participatie’
(versterkte
deelname
aan
de
samenleving)
opgenomen
(opleiding
en
vrijwilligerswerk
zijn
daarmee
ook
mogelijke
doelen
in
het
traject).
Op
deze
wijze
kan
in
principe
een
op
maat
gesneden
begeleiding
voor
de
bijstandscliënt
met
schulden
worden
samengesteld.
Schuldsanering
De
GKB
Drenthe
is
binnen
het
project
verantwoordelijk
voor
de
schuldsanering.
Schuldsanering
dient
te
leiden
tot
verantwoorde
betalingsafspraken
tussen
de
klant
en
zijn
schuldeiser(s).
De
basis
van
de
schuldsanering
vormen
de
gedragscode
schuldregeling
en
de
gedragscode
sociale
kredietverlening
van
de
Nederlandse
Vereniging
voor
Volkskrediet
(NVVK).
Vanaf
de
start
van
het
traject
komt
de
deelnemer
bij
de
GKB
in
budgetbeheer.
Budgetbeheer
loopt
in
elk
geval
tot
het
einde
van
het
driejarig
traject.
De
GKB
onderhandelt
met
de
schuldeisers
over
de
sanering
van
de
schulden.
Door
een
vaak
geringe
afloscapaciteit
bij
de
bijstandscliënt
wordt
in
het
pilotproject,
naast
een
minimale
afkoopsom,
een
tweede,
aanvullend
saneringskrediet
onder
garantie
van
het
waarborgfonds
aan
de
schuldeisers
aangeboden.
De
schuldeiser
ontvangt
de
aflossing
per
direct.
Gevolg
hiervan
is
dat
de
schuldeisers
via
dit
saneringskrediet
een
dubbel
percentage
ontvangen
in
vergelijking
met
de
reguliere
werkwijze.
Bij
akkoord
blijven
er
voor
de
cliënt
twee
saneringskredieten
bij
de
GKB
staan.
Er
is
in
deze
systematiek
een
vaste
maandelijkse
aflossing
voor
het
eerste
krediet
en
voor
het
tweede
krediet
wordt
jaarlijks
een
derde
van
de
lening
kwijtgescholden
(over
een
periode
van
drie
jaar).
De
toegekende
subsidie
is
bedoeld
voor
de
garantstelling
ten
behoeve
van
de
tweede
aflossing.
De
termijnen
worden
betaald
door
het
garantiefonds
onder
voorwaarde
dat
de
klant
zich
houdt
aan
alle
afspraken
zoals
gemaakt
en
overeengekomen
in
het
plan
van
aanpak.
Indien
de
klant
zich
onttrekt
aan
de
afspraken
worden
beide
leningen
ineens
opeisbaar
en
wordt
de
incassoprocedure
ingezet
en
zo
nodig
het
garantiefonds
aangesproken.
De
deelnemer
betaalt
in
deze
systematiek
drie
jaar
lang
een
vast
bedrag,
ongeacht
een
even‐ tueel
hoger
inkomen.
Na
drie
jaar
kan
de
deelnemer
schuldenvrij
verder.
Uit
de
praktijk
van
de
schuldhulpverlening
is,
volgens
het
projectvoorstel,
gebleken
dat
de
reguliere
wijze
van
saneren
van
schulden
veel
tijd
kost,
gemiddeld
vier
tot
zes
maanden.
In
de
projectaanvraag
is
aangegeven
dat
een
dergelijke
lange
doorlooptijd
van
de
schuldsanering
het
behalen
van
de
doelstellingen
van
het
IPW‐project
zou
frustreren.
De
GKB
heeft
vanuit
deze
achtergrond
bij
de
aanvraag
van
het
IPW‐project
aangegeven
een
methodiek
te
hebben
ont‐ wikkeld
waarmee
de
sanering
na
de
intake
in
maximaal
drie
maanden
tot
stand
zou
kunnen
komen.
Om
de
doorlooptijden
van
schuldsanering
verder
te
verkorten,
is
voorjaar
2011
bij
de
GKB
Drenthe
tevens
een
afzonderlijk
projectonderdeel,
onder
de
noemer
‘Turbosanering’,
gestart.
Bij
het
‘turbosaneren’
kunnen
de
doorlooptijden
worden
verkort
door
de
aflossingscapaciteit
te
gaan
schatten,
een
aanbod
te
doen
op
basis
van
de
aldus
berekende
afloscapaciteit,
de
schulden
van
de
crediteuren
die
akkoord
gaan
over
te
nemen
tegen
het
saneringsbedrag
en
de
afloscapaciteit
door
de
schuldenaar
aan
de
hulpverlenende
instanties
(gemeente)
te
laten
cederen
ter
afbetaling
van
de
gesaneerde
schulden.
Door
onbetaalde
rekeningen
'op
te
kopen'
zou
derhalve
de
looptijd
van
schulden
fors
bekort
kunnen
worden.
Turbosanering
is
een
proefproject
dat
op
basis
van
de
beschikbaar
gestelde
IPW‐subsidie
wordt
gefinancierd
door
het
ministerie
van
Sociale
Zaken
en
Werkgelegenheid.
11
Het
project
is
gestart
door
50
huishoudens
uit
22
gemeenten
in
het
Noorden
te
benaderen
die
voor
Turbosanering
in
aanmerking
komen.
Over
deze
specifieke
aanpak
wordt
een
afzonderlij‐ ke
rapportage
opgesteld.
Begeleiding
Persoonlijke,
intensieve
begeleiding
door
consulenten
in
het
project
is
volgens
de
projectaan‐ vraag
bedoeld
om
de
klant
(zonodig)
vaardigheden
aan
te
leren
waarmee
hij/zij
tot
een
zelf‐ standig
verantwoord
financieel
beheer
in
staat
is.
Daarnaast
is
de
begeleiding
gericht
op
het
financieel
weerbaar
maken
van
de
cliënt
zodat
nieuwe
financiële
problemen
worden
voorko‐ men.
De
begeleiding
bestaat,
volgens
de
projectaanvraag,
gemiddeld
uit
een
maandelijks
gesprek
in
het
eerste
jaar
van
de
schuldsanering,
een
gesprek
per
kwartaal
in
het
tweede
jaar
en
tenslot‐ te
eens
per
halfjaar
in
het
derde
jaar.
De
inhoud
van
het
gesprek
wordt
bepaald
door
de
per‐ soonlijke
omstandigheden
van
de
cliënt
en
staan
altijd
in
directe
relatie
tot
de
financiën
van
de
cliënt.
Budgetbeheer
Budgetbeheer
ondersteunt
het
proces
van
schuldsanering
en
begeleiding
in
termen
van
het
tijdelijk
waarnemen
van
het
beheer
van
inkomen.
Daarbij
is
het
gericht
op
het
zoveel
mogelijk
garanties
kunnen
bieden
aan
schuldeisers
dat
nieuwe
financiële
verplichtingen
en
de
schuld‐ saneringafspraken
worden
nagekomen.
Budgetbeheer
is
een
structurele
dienst
van
de
GKB
en
onderdeel
van
het
basis
dienstenpakket.
Budgetbeheer
wordt
veelal
gedurende
de
gehele
looptijd
van
de
schuldregeling
(drie
jaar)
als
instrument
ingezet.
Re‐integratie
De
betrokken
ISD
is
binnen
het
project
verantwoordelijk
voor
het
re‐integratietraject
van
de
deelnemer.
Re‐integratie
betekent
in
principe
het
begeleiden
van
de
deelnemer
naar
een
passende
baan.
Dit
vindt
via
de
bestaande
methodieken
en
middelen
plaats
(door
middel
van
trainingen,
individuele
begeleiding,
coaching
of
een
combinatie
hiervan).
Wanneer
een
kandi‐ daat
een
re‐integratietraject
ingaat,
wordt
een
trajectplan
opgesteld
waarin
staat
beschreven
welke
doelen
moeten
worden
bereikt
en
welke
middelen
hiervoor
worden
ingezet.
Naast
re‐ integratie
gericht
op
werk
is,
zoals
gesteld,
in
het
project
ook
sprake
van
de
mogelijkheid
van
‘participatie’.
Vanuit
het
IPW‐project
‘Aan
het
werk
zonder
schuld’
is
sprake
van
een
geoor‐ merkte,
specifieke
inzet
van
drie
medewerkers
van
de
ISD‐en
ten
behoeve
van
de
re‐integratie
van
voor
het
project
geselecteerde
klanten.
Specifieke
kenmerken
van
de
aanpak
Uit
de
beschrijving
van
de
projectopzet
komt
resumerend
naar
voren
dat
met
name
de
vol‐ gende
elementen
een
weergave
vormen
van
de
toegevoegde,
experimentele
aanpak
ten
opzichte
van
de
reguliere
aanpak:
• het
toepassen
van
een
specifiek
(snel)saneringsmethodiek
met
een
verdubbeld
sanerings‐ aanbod;
• extra
begeleiding
van
de
klanten;
• koppeling
van
schuldhulpverlening
aan
re‐integratie
en
participatie.
In
het
onderzoek
is
nagegaan
in
hoeverre
en
op
welke
wijze
deze
extra
‘input’
tot
een
vergrote
uitstroom
heeft
geleid
via
re‐integratie
naar
werk
of
participatie.
12
2.2
Organisatie
van
het
project
Om
de
beleidsmatige
en
praktische
uitvoering
van
het
project
te
stroomlijnen,
zijn
bij
de
start
van
het
project
een
stuurgroep
en
een
projectgroep
samengesteld.
De
stuurgroep
In
de
projectaanvraag
is
aangegeven
dat
de
stuurgroep
tot
taak
heeft
vorm
te
geven
aan
het
besturen,
verantwoorden
en
toezicht
houden
op
het
IPW‐project.
Voor
de
samenstelling
zijn
de
directies
van
de
ISD‐AAT,
ISD‐Noorderkwartier,
IGSD
Steenwijkerland‐Westerveld
en
van
de
GKB
benaderd.
Vertegenwoordigers
van
het
ministerie
van
SZW
en
van
DIVOSA
zijn
als
waar‐ nemers
gevraagd
om
deel
te
nemen
aan
het
overleg
van
de
stuurgroep.
De
stuurgroep
sprak
af
eens
per
vier
maanden
te
overleggen.
De
stuurgroep
werd
ook
verantwoordelijk
voor
de
nieuwsbrief
over
het
project
en
invulling
van
een
website
over
het
project.
De
stuurgroep
is
december
2007
voor
het
eerst
en
oktober
2010
voor
het
laatst
bijeengekomen
voor
overleg
over
het
IPW‐project.
Als
initiatiefnemer
en
hoofdaanvrager
van
het
experiment,
heeft
de
GKB
in
de
stuurgroep
de
‘trekkersrol’
op
zich
genomen
ten
behoeve
van
de
uitvoering
van
het
project.
Dit
geschiedde
mede
vanwege
de
primaire
focus
op
de
innovatieve
aanpak
die
men
vanuit
de
schuldhulpver‐ lening
wilde
realiseren.
De
GKB
heeft
de
drie
Sociale
Diensten
in
de
regio
bij
de
planvorming
benaderd
om
te
kunnen
beoordelen
of
de
experimentele
aanpak
in
de
schuldhulpverlening
ook
positieve
effecten
zou
kunnen
hebben
op
de
re‐integratie
van
bijstandscliënten
met
pro‐ blematische
schulden.
Gedurende
het
IPW‐project
is
naar
voren
gekomen
dat
het
beleidsmati‐ ge
en
organisatorische
draagvlak
voor
de
uitvoering
van
de
schuldhulpverlening
groter
was
dan
voor
het
re‐integratiedeel.
De
rol
van
de
stuurgroep
als
‘sturend
orgaan’
voor
een
brede
experimentele
aanpak
van
schulphulpverlening
in
combinatie
met
re‐integratie,
is
niet
goed
herkenbaar
geweest.
In
een
tussentijdse
evaluatie
werd
in
dit
kader
opgemerkt
dat
‘de
stuurgroep
zich
onvoldoende
laat
zien’12.
Ook
kan
worden
gesteld
dat
‘een
slag
werd
gemist
in
de
invulling
van
tekentafel
naar
uitvoering’,
hetgeen
zich
bij
de
start
van
het
project
onder
meer
uitte
in
het
ontbreken
van
een
concreet
ingevuld
actieplan,
van
(‘harde’)
realisatieafspraken
met
betrokken
deelnemende
organisaties
en
uitvoerders
en
van
afstemming
over
gewenste
werkprocessen
en
registratie‐ systematiek.
De
projectgroep
In
een
projectgroep
is
het
uitvoerend
overleg
van
consulenten
van
de
GKB
en
de
drie
ISD‐en
vormgegeven.
Bij
de
werkzaamheden
is
de
consulent
van
de
GKB
ondersteund
door
een
admi‐ nistratief
medewerker.
De
consulent
van
de
GKB
was,
naast
inhoudelijk
uitvoerder,
ook
pro‐ jectleider.
De
besprekingen
binnen
de
overleggroep
waren
eens
per
zes
weken
gepland
en
met
name
bedoeld
voor
bespreking
van
dossiers
op
casusniveau.
Vanuit
de
GKB
had
de
projectcoördinator,
naast
haar
reguliere
‘caseload’,
acht
uur
per
week
beschikbaar
voor
het
project.
Bij
de
drie
ISD‐en
treedt
een
klantmanager
op
als
‘regisseur’
in
de
signalering
en
selectie
van
de
potentiële
deelnemers
van
het
IPW‐traject.
Voor
de
inzet
van
de
klantmanagers
is
afgesproken
dat
door
de
ISD
Steenwijkerland
en
ISD
Noordenkwartier
4
uur
per
week
aan
het
IPW‐traject
werd
besteed
en
bij
ISD
AAT
8
uur
per
week.
De
overige
in
te
12
Simens‐Eikelboom,
J
en
M.
Somhorst,
Tussentijds
onderzoek
project
‘Aan
het
werk
zonder
schuld’,
Deloitte,
januari
2010.
13
zetten
uren
voor
dit
traject
behoorden
formeel
beschouwd
tot
de
reguliere
caseload
van
de
projectmedewerker,
toegespitst
op
re‐integratie.
De
projectgroep
is
in
maart
2008
met
hun
eerste
werkoverleg
gestart.
Bij
deze
start
is
geble‐ ken
dat
verscheidene
organisatorische
aspecten
nog
niet
op
orde
waren;
er
was
geen
uitge‐ werkt
plan
van
aanpak
opgesteld,
de
planning
was
nog
niet
helder
en
er
was
nog
geen
speci‐ fiek
voor
het
IPW‐project
bruikbaar
registratiesysteem
voorhanden
waardoor
de
betrokken
consulenten
goed
zicht
zouden
kunnen
krijgen
op
het
cliëntenbestand.
Ook
uit
het
aantal
intakes
voor
het
IPW‐traject
in
de
eerste
helft
van
2008
kan
worden
herleid
dat
het
project
geen
voortvarende
start
kende.
In
de
tussentijdse
evaluatie
is
in
dit
kader
opgemerkt
dat
het
IPW‐project
(teveel)
naast
andere
reguliere
werkzaamheden
van
de
projectconsulenten
uitge‐ voerd
diende
te
worden.
Een
grotere
inzet
voor
het
experiment
werd
belemmerd
door
andere
werkzaamheden,
reorganisatie,
verhuizing,
wisseling
in
contactpersonen,
beperkte
beschikba‐ re
capaciteit
en
hoge
werkdruk
bij
consulenten.
In
de
loop
van
het
project
is
een
deel
van
deze
geconstateerde
knelpunten
in
het
uitvoerend
overleg
opgelost.
Zo
heeft
de
GKB
in
het
kader
van
de
registratie
na
driekwart
jaar
(begin
2009)
een
klantvolgsysteem
voor
het
IPW‐project
opgezet
waarin
de
gegevens
van
alle
uitge‐ nodigde
klanten
inzake
het
schuldsaneringstraject
zijn
opgenomen.
Op
deze
wijze
is
inzichtelijk
geworden
wanneer
de
klant
is
uitgenodigd,
op
gesprek
is
geweest
en
of
de
klant
in
het
project
is
opgenomen.
Er
worden
hierin
echter
geen
gegevens
opgenomen
over
de
mogelijke
re‐ integratie
van
de
klant
op
de
arbeidsmarkt
of
over
participatie
in
een
vereniging
of
deelname
aan
een
opleiding.
Het
zicht
van
de
GKB
op
de
klant
blijft
derhalve
vooral
beperkt
tot
het
‘schuldsaneringsdeel’.
De
drie
betrokken
ISD‐en
hebben,
ieder
voor
zich,
een
afzonderlijke
registratie
opgezet
van
bijstandscliënten
die
door
hen
zijn
benaderd
en
voor
wie
vervolgens
een
schuldhulpverlenings‐ traject
vanuit
het
IPW‐project
is
aangeboden.
Er
is
in
dit
kader
geen
gezamenlijke
registratie
van
cliënten
gerealiseerd,
waardoor
een
onderlinge
uitwisseling
van
klantkenmerken
voor
het
IPW‐project
handmatig
diende
te
geschieden.
Hierdoor
is
de
gewenste
informatie
niet
altijd
actueel
en
accuraat
overgedragen
aan
de
projectleider
van
de
GKB.
Bovendien
bleef
de
ge‐ wenste
informatie
over
de
‘throughput’
en
‘output’
over
ingestroomde
en
reguliere
cliënten
aan
de
hand
van
prestatie‐indicatoren
beperkt.
Ook
werden
geen
gegevens
verzameld
om
de
aangekondigde
monitoring
van
IPW‐klanten
en
van
niet‐deelnemende
klanten
mogelijk
te
maken.
Ten
aanzien
van
de
aanpak
en
planning
wordt
opgemerkt
dat
ten
behoeve
van
de
projectuit‐ voering
geen
nader
uitgewerkt
plan
van
aanpak
en
planning
meer
zijn
opgesteld.
De
mede‐ werkers
in
de
projectgroep
hebben
daarmee
vooral
zelfstandig,
zonder
directe
sturing
van
de
stuurgroep
en
zonder
een
concreet
richtinggevend
actieplan,
uitvoering
gegeven
aan
het
project.
2.3
Uitvoering
van
het
project
Aanpak
en
instroom
van
klanten
binnen
het
IPW‐traject
Om
de
klantmanagers
en
bijstandsconsulenten
van
de
ISD‐en
op
de
mogelijkheden
van
het
project
te
wijzen
en
te
activeren
voor
de
werving
van
mogelijk
in
aanmerking
komende
cliën‐ ten,
is
in
de
voorbereidende
fase
een
informatieblad
samengesteld
en
aan
hen
ter
beschikking
gesteld.
De
selectie
van
de
klanten
is
voorbereid
door
de
projectmedewerkers
en
klantmana‐ gers
van
de
ISD‐en.
Men
is
er
van
uitgegaan
dat
onder
de
bijstandscliënten
ook
personen
14
konden
worden
opgenomen
die
al
in
een
traject
zaten,
zolang
hun
schulden
een
belemmering
vormden
voor
re‐integratie.
Bij
de
intake
hebben
de
projectmedewerkers
van
de
ISD‐en
in
de
startfase
gezamenlijke
gesprekken
gevoerd
met
de
projectcoördinator
van
de
GKB.
In
de
planning
van
de
selectie
van
de
100
deelnemende
klanten
en
het
opstellen
van
een
plan
van
aanpak
voor
deze
personen,
is
een
periode
van
18
maanden
vanaf
de
start
vanaf
het
project
als
termijn
geformuleerd.
Dit
betekende
dat
alle
100
intakegesprekken
vóór
1
septem‐ ber
2009
plaats
zouden
moeten
vinden
waarna
gestopt
zou
kunnen
worden
met
de
aanmel‐ dingen.
Al
snel
na
de
start
van
het
project
is
echter
naar
voren
gekomen
dat
de
klantmanagers,
respec‐ tievelijk
consulenten
bij
de
ISD‐en
er
slechts
in
beperkte
mate
in
slaagden
potentiële
deelne‐ mers
voor
het
IPW‐traject
te
signaleren
en
te
verwijzen.
Er
was
veel
minder
instroom
in
het
project
van
bijstandscliënten
met
problematische
schulden
dan
men
had
verwacht.
Het
selec‐ teren
en
aanleveren
van
klanten
aan
de
GKB
voor
het
IPW‐traject
is
zeker
in
de
eerste
periode
van
het
project
achtergebleven
bij
de
verwachtingen
(in
december
2008,
driekwart
jaar
na
de
start,
waren
32
cliënten
geregistreerd).
Achttien
maanden
na
de
start
van
het
project
is
geconstateerd
dat
88
cliënten
waren
uitgeno‐ digd
voor
een
intakegesprek,
waarvan
48
in
het
project
werden
opgenomen.
Dit
is
bijna
de
helft
van
de
100
trajecten
die
men
had
willen
starten.
Het
aantal
aanmeldingen
en
het
aantal
gestarte
trajecten
bleef
derhalve
ruim
achter
bij
de
oorspronkelijke
kwantitatieve
doelstelling.
Verklaringen
voor
de
(lagere)
instroom
van
IPW‐cliënten
Voor
de
tegenvallende
instroom
van
IPW‐cliënten
wijst
de
analyse
op
verscheidene
verklarin‐ gen.
Een
deel
van
de
verklaringen
is
gelegen
in
de
‘aanbodzijde’
en
een
deel
in
de
‘klantzijde’:
• er
is
bij
betrokken
organisaties
relatief
weinig
kennis
van
klantkenmerken
waardoor
een
helder
klantenprofiel
ontbreekt13.
Bij
de
bijstandsconsulenten
van
de
ISD‐en
is
geen
of
nauwelijks
zicht
op
een
mogelijke
schuldenproblematiek
van
de
bijstandsgerechtigde
mede
vanwege
het
vervallen
van
de
vermogens/schuldentoets
bij
het
toekennen
van
een
Wwb‐uitkering.
Aangezien
in
de
WWB
geen
rekening
wordt
gehouden
met
’negatief
vermogen’
wordt
vaak
niet
meer
aan
de
cliënt
gevraagd
of
men
schulden
heeft.
Ook
uit
een
interne
analyse
van
een
van
de
ISD‐ en
blijkt
dat
een
beoordeling
van
de
schuldenpositie
van
de
cliënt
geen
onderdeel
uit‐ maakt
van
de
intakes
en
heronderzoeken.
De
consulent
maakt
in
de
werkprocessen
onvol‐ doende
gebruik
van
belangrijke
gegevens
voor
de
vaststelling
van
een
eventuele
schul‐ denpositie
van
de
cliënt;
• het
is
bij
de
ISD‐en
niet
duidelijk
waar
de
verantwoordelijkheid
ligt
voor
het
beoordelen
van
een
schuldenpositie
van
de
bijstandscliënt;
er
zijn
geen
afspraken
hieromtrent
of
deze
verantwoordelijkheid
bij
de
inkomens‐
dan
wel
werkconsulent
ligt;
• consulenten
van
twee
betrokken
ISD‐en
die
hun
bijstandscliënten
hadden
kunnen
wijzen
op
het
IPW‐project,
hebben
hier
gezien
de
mogelijkheden
relatief
weinig
gebruik
van
ge‐ maakt;
• volgens
de
ISD‐en
is
sprake
van
een
grote
werkvoorraad
van
de
consulenten
waardoor
een
totaalbeeld
van
de
cliënten
veelal
niet
voorhanden
is;
daarbinnen
is
er
geen
expliciete
fo‐ cus
op
de
schuldenpositie
van
de
bijstandscliënt;
13
Aanzetten
om
de
kennis
van
klantenprofielen
verder
te
ontwikkelen,
zijn
onder
meer
te
vinden
in
de
publicatie
‘Klantprofielen
voor
schuldhulpverlening’,
opgesteld
door
van
Geuns,
e.a.,
2011.
15
•
• • •
• • • •
•
•
door
consulenten
van
de
ISD
is
het
project
bij
de
bijstandscliënt
als
een
optie
aangekaart
met
een
vrijblijvend
karakter,
waardoor
ook
de
cliënt
‘vrijblijvend’
reageert.
Dit
is
binnen
het
project
een
bewuste
keuze
geweest;
dwang
en
drang
waren
niet
het
uitgangspunt
bin‐ nen
het
aanbod;
vanuit
de
ISD
is
gesteld
dat
consulenten
niet
voldoende
op
de
hoogte
waren
(gesteld)
van
de
voorwaarden
voor
deelname
van
cliënten
aan
het
IPW‐traject;
door
de
ISD‐en
werd
niet
automatisch
doorverwezen
naar
de
betreffende
klantmanager
van
de
GKB
voor
het
IPW‐project
maar
naar
een
algemeen
aanspreekpunt
van
de
GKB;
het
draagvlak
bij
de
consulenten
van
de
ISD
was
beperkt;
ook
speelde
enige
weerstand
bij
consulenten
mee
om
cliënten
op
deze
wijze
te
‘bevoordelen’
ten
opzichte
van
cliënten
die
geen
schulden
hebben;
bij
de
ISD‐en,
in
ieder
geval
de
ISD
AAT,
is
bewust
gekozen
voor
de
lastigste
doelgroep
met
een
grote
afstand
tot
de
arbeidsmarkt;
‘het
granieten
bestand’;
het
project
is
niet
expliciet
gedragen
door
het
management,
waardoor
de
aanpak
weinig
interne
urgentie
en
draagvlak
heeft
gekregen
bij
consulenten
van
de
ISD‐en;
de
toeleiding
naar
het
traject
is
onvoldoende;
er
worden
in
korte
tijd
veel
eisen
gesteld
aan
de
bijstandscliënt
die
het
geheel
in
zijn
consequenties
wellicht
niet
kan
overzien;
de
drempel
bij
de
cliënt
om
deel
te
nemen
aan
het
project
bij
de
GKB
kan
hoog
zijn,
omdat
trots,
het
zelf
willen
regelen
en
het
niet
uit
handen
willen
geven
redenen
zijn
om
niet
deel
te
nemen
aan
het
project.
Een
aanzienlijk
deel
van
de
potentieel
in
aanmerking
komende
klanten
wil,
volgens
pro‐ jectmedewerkers,
‘bij
nader
inzien’
(toch)
niet
meewerken
aan
de
gestelde
voorwaarden
van
het
traject.
Het
volgen
van
het
traject
is
op
vrijwillige
basis
en
men
is
huiverig
voor
de
gevolgen
van
verplicht
budgetbeheer
en
schuldsanering
voor
hun
persoonlijke
uitgavenpa‐ troon;
het
schuldsaneringsaanbod
vanuit
het
IPW‐project
en
de
mogelijkheden
van
extra
begelei‐ ding
worden
door
een
belangrijk
deel
van
de
potentiële
deelnemers
toch,
in
hun
visie,
mo‐ gelijk
als
‘onvoldoende’
beoordeeld
voor
een
verbetering
van
hun
schuldensituatie.
In
de
aanpak
is
het
voor
de
bijstandscliënt
niet
expliciet
helder
welk
financieel
voordeel
mogelijk
uit
deelname
aan
het
IPW‐traject
kan
volgen
voor
zijn
of
haar
schuldenlast;
een
ander
aspect
dat
in
dit
kader
bij
de
bijstandscliënt
met
schulden
kan
spelen,
is
dat
men
niet
goed
kan
of
wil
anticiperen
op
een
begeleidingstraject
dat
hen
vooruitzichten
biedt
op
(re)integratie
op
de
arbeidsmarkt.
Aanvullende
tussentijdse
interventies
voor
vergroting
instroom
van
IPW‐klanten
Om
de
instroom
van
deelnemers
aan
het
project
te
vergroten,
is
na
het
eerste
jaar
in
de
stuur‐ groep
een
aantal
aanvullende
acties
voorgesteld
en
ondernomen:
• de
doelstelling
van
de
aanpak
is
na
circa
een
jaar
breder
gedefinieerd
zodat
niet
alleen
re‐ integratie,
maar
ook
participatie
resultaat
van
de
begeleiding
kan
zijn;
de
doelgroep
van
het
project
werd
daarmee
in
principe
groter,
waarbij
volgens
betrokkenen
van
de
ISD/GKB
de
sociale
activering
ook
vaak
‘het
hoogst
haalbare’
is;
• de
aanpak
die
door
de
ISD
AAT
specifiek
voor
‘jongeren
en
schulden’
was
ontwikkeld,
is
vanaf
december
2008
ook
opgenomen
in
het
IPW‐project;
• bij
andere
omringende
gemeenten
is
voorjaar
2009
navraag
gedaan
voor
het
peilen
van
de
interesse
in
deelname
aan
het
IPW‐project,
zonder
positief
resultaat;
• klantmanagers
en
bijstandsconsulenten
van
de
ISD‐en
zijn
na
een
jaar
intern
opnieuw
gewezen
op
de
mogelijkheid
om
bijstandscliënten
met
schulden
aan
te
spreken
op
de
IPW‐ aanpak;
16
•
de
wervingsaandacht
en
intakecapaciteit
zijn
vanaf
januari
2009
versterkt
door
de
inzet
van
een
projectmedewerker
bij
de
GKB
die
tevens
werkzaam
is
bij
de
ISD
AAT.
Een
van
de
hoofdconclusies
van
de
tussentijdse
rapportage
(Deloitte,
2010)
was
dat
het
beha‐ len
van
100
deelnemers
geen
onmogelijke
doelstelling
was,
maar
wel
een
helder
projectplan
en
tijdsinvestering
vereiste.
Bovendien
diende
het
project
meer
gewaardeerd
te
worden
‘als
een
traject
van
de
GKB,
zoals
ook
reguliere
trajecten
worden
benaderd’.
Dit
zou
dienen
te
leiden
tot
het
opstellen
van
een
concreet
actieplan
en
een
uitbreiding
van
het
aantal
te
beste‐ den
projecturen
bij
de
deelnemende
instellingen.
Bovendien
zou
men
kritisch
dienen
te
kijken
naar
de
rollen
in
het
project,
zowel
in
de
aanstu‐ ring
als
de
uitvoering.
In
het
tussenrapport
werd
geoordeeld
dat
de
rollen
bij
de
uitvoering
niet
helder
waren
geformuleerd,
dan
wel
niet
tot
uitvoering
kwamen
zoals
was
beoogd.
Bovendien
ontbrak
bij
de
uitvoering
van
het
project
een
duidelijke
visie
en
sturing
van
de
stuurgroep;
hierdoor
is
volgens
de
tussenevaluatie
de
projectgroep
‘volledig
vrijgelaten
in
de
uitvoering’.
In
het
vervolg
van
het
IPW‐project
is
aan
een
deel
van
de
aanbevelingen
van
de
tussenevalua‐ tie
gevolg
gegeven.
Gezien
de
fase
waarin
het
project
zich
op
dat
moment
bevond
(begin
2010),
achtte
de
stuurgroep
het
niet
meer
zinvol
(alsnog)
een
plan
van
aanpak
op
te
stellen.
Een
aanbeveling
die
wel
is
overgenomen,
betreft
de
uitbreiding
van
de
tijdsinvestering
voor
het
project
door
een
van
de
ISD‐en
en
het
meer
specifieke
benaderen
van
de
problematiek
door
het
aanstellen
van
een
budgetcoach
(bij
de
ISD
Steenwijkerland‐Westerveld).
Deze
bud‐ getcoach
richt
zich
meer
op
de
mogelijke
schuldenproblematiek
bij
bijstandscliënten.
Uit
onze
analyse
van
de
registratie
van
klanten
en
interviews
met
betrokkenen,
komt
naar
voren
dat
vooral
de
inzet
van
een
deskundig
en
betrokken
projectmedewerker
bij
de
GKB/ISD
AAT
en,
in
een
latere
fase,
van
de
budgetcoach
bij
de
ISD
SW
tot
een
toename
van
de
instroom
van
IPW‐klanten
heeft
geleid.
De
eerdere
‘herstelacties’
hebben
op
de
instroom
weinig
effect
gehad.
Toepassing
van
de
aanpak
in
de
uitvoering
Uit
de
interviews
komt
naar
voren
dat
de
beleidsmakers
binnen
de
uitvoerende
organisaties
de
uitgangspunten
voor
de
aanpak
weliswaar
onderschreven
(‘een
prima
aanbod
voor
de
IPW‐ klant’),
maar
tevens
dat
nog
invulling
gegeven
diende
te
worden
aan
de
randvoorwaarden
voor
een
goede
uitvoering
van
de
experimentele
aanpak.
In
de
mening
van
verscheidene
betrokkenen
“landde
het
project
niet
in
de
organisatie..”
en
werd
“een
slag
gemist
in
de
invulling
van
tekentafel
naar
uitvoering..”.
Een
beleidsmedewer‐ ker
bij
een
van
de
ISD‐en
geeft
in
dit
kader
aan
dat
het
project
“intern
groter
aangepakt
had
moeten
worden”;
de
voordelen
van
de
aanpak
had
beter
bij
de
medewerkers
gecommuni‐ ceerd
dienen
te
worden.
Mede
hierdoor
is
de
IPW‐aanpak
als
een
‘project
daarnaast’
be‐ schouwd,
dat
naast
de
reguliere
werkzaamheden
diende
te
worden
uitgevoerd.
In
de
uitvoering
van
de
experimentele
aanpak
is
tussen
de
drie
betrokken
Sociale
Diensten
wel
een
onderscheid
aan
te
geven.
Zo
kan
uit
de
ureninzet
van
de
projectconsulenten
en
het
aantal
begeleide
deelnemers
worden
geconcludeerd
dat
door
de
consulent
van
de
ISD
AAT
een
(veel)
grotere
inspanning
is
gepleegd
voor
het
IPW‐project
dan
door
uitvoerders
van
de
twee
andere
betrokken
Sociale
Diensten.
De
inzet
van
de
projectmedewerker
van
de
ISD
SW
is
in
tweede
instantie
verhoogd
en
heeft
tot
een
gerichte
aanpak
geleid
door
het
inzetten
van
een
medewerker
in
de
functie
van
budgetcoach.
Bij
de
ISD
Noordenkwartier
heeft
het
project
beleidsmatig
en
in
de
uitvoering
relatief
weinig
draagvlak
gekregen.
17
Bij
de
selectie
van
potentiële
IPW‐deelnemers
en
intakegesprekken
is
volgens
uitvoerende
medewerkers
duidelijk
geworden
dat
de
doelgroep
in
het
IPW‐traject
‘uit
de
moeilijkste
klan‐ ten’
bestond,
‘waarvan
de
helft
geen
afgeronde
opleiding
heeft’.
Dit
betekende
volgens
de
projectmedewerkers
ook
dat
intensieve
trajecten
dienden
te
worden
opgezet
terwijl
de
moti‐ vatie
van
de
cliënt
vaak
twijfelachtig
dan
wel
wisselvallig
was.
De
consulenten
spreken
in
dit
kader
van
‘zeer
bewerkelijke
dossiers’.
In
de
praktijk
is
gebleken
dat
vooral
veel
tijd
en
capaciteit
in
beslag
wordt
genomen
door
het
samenstellen
van
de
dossiers,
het
opnieuw
oproepen
van
potentiële
deelnemers
en
afstem‐ men
van
mogelijkheden
met
schuldeisers.
De,
volgens
de
projectaanvraag,
gereserveerde
capaciteit
voor
extra
trajectbegeleiding
van
IPW‐deelnemers
is
daarentegen
veel
minder
aangewend
waardoor
op
dit
vlak
niet
expliciet
sprake
is
van
een
ruime
‘extra
begeleiding’.
Ook
is
gebleken
dat
de
samenwerking
tussen
betrokken
organisaties
niet
optimaal
was
door
de
hantering
van
verschillende
werkprocessen
en
de
aanwezigheid
van
verscheidene
over‐ drachtsmomenten
in
de
uitvoering.
Het
project
wijst
bovendien
uit
dat
de
IPW‐aanpak
welis‐ waar
bij
de
GKB
redelijk
is
ingevoerd,
maar
bij
de
ISD
niet
is
verankerd
in
de
werkwijze
van
de
projectmedewerkers
en
bijstandsconsulenten.
De
experimentele
IPW‐aanpak
heeft
in
dit
opzicht
meer
aandacht
gekregen
als
schuldhulpverleningstraject
dan
als
re‐integratietraject.
2.4
Conclusie
De
uitvoering
van
het
IPW‐project
heeft
een
aantal
hobbels
gekend,
zich
in
eerste
instantie
uitend
in
een
relatief
moeizame
instroom
van
deelnemers.
Ofschoon
een
belangrijk
deel
van
de
bijstandscliënten
ook
problematische
schulden
heeft,
bleek
dat
projectconsulenten
bij
Sociale
Diensten
niet
goed
in
staat
waren
om
de
betreffende
doelgroep
te
herkennen
en
te
motiveren
voor
het
IPW‐traject.
In
de
werkwijze
van
de
bijstandsconsulenten
van
de
ISD‐en
is
er
een
‘blinde
vlek’
in
het
signaleren
van
een
mogelijke
schuldenproblematiek
bij
de
cliënt.
Ook
aan
de
kant
van
de
bijstandscliënt
spelen
overwegingen
die
deelname
aan
het
project
negatief
kunnen
beïnvloeden.
Zo
is
het
volgen
van
het
schuldsaneringstraject
op
vrijwillige
basis.
Cliënten
kunnen
huiverig
zijn
voor
de
gevolgen
van
een
verplicht
budgetbeheer
en
schuldsanering
voor
hun
persoonlijke
uitgavenpatroon.
Het
is
bovendien
mogelijk
dat
het
voor
de
bijstandscliënt
niet
expliciet
helder
is
geworden
welk
financieel
voordeel
van
deelname
aan
het
IPW‐traject
zou
kunnen
volgen
voor
de
schuldenlast.
Bovendien
kunnen
twijfels
ontstaan
over
een
begeleidingstraject
dat
hen
vooruitzichten
biedt
op
(re)integratie
op
de
arbeidsmarkt.
Het
project
kende
ook
een
vertraagde
start
door
het
ontbreken
van
een
helder
uitvoeringsplan
voor
de
betrokken
consulenten,
van
een
gezamenlijk
bruikbaar
registratiesysteem
en
van
een
gezamenlijke
afstemming
tussen
ieders
werkprocessen
ten
behoeve
van
het
project,
waardoor
de
aanpak
slechts
‘in
de
zijlijn’
van
de
reguliere
werkzaamheden
werd
opgestart.
Een
vlotte
uitvoering
van
de
IPW‐aanpak
is
bovendien
na
de
start
belemmerd
door
verscheidene
organi‐ satorische
omstandigheden
waaronder
reorganisaties,
verhuizing,
wisseling
in
contactperso‐ nen,
beperkte
beschikbare
capaciteit
en
hoge
werkdruk
bij
consulenten.
Het
innovatieve
idee
van
de
IPW‐aanpak
was
in
dit
opzicht
niet
goed
geïnitieerd
bij
de
deelnemende
organisaties
en
projectuitvoerders.
De
oorspronkelijke
opzet
was,
met
andere
woorden,
niet
expliciet
doorver‐ taald
naar
een
feitelijke
uitvoeringstrategie
voor
de
betrokken
organisaties.
De
lage
instroom
van
IPW‐klanten
in
het
project
is
voor
de
stuurgroep
aanleiding
geweest
om
een
aantal
aanvullende
maatregelen
te
nemen.
Naast
een
feitelijke
verbreding
van
de
doel‐ groep
van
bijstandscliënten
voor
wie
ook
participatie
een
resultaat
van
de
begeleiding
mocht
zijn,
heeft
met
name
de
verhoging
en
verbreding
van
de
inzet
van
projectconsulenten
bij
de
GKB
en
ISD
Assen
tot
een
verhoogde
aandacht
voor
de
instroom
van
IPW‐klanten
geleid.
18
3
Deelname
aan
het
IPW‐project
3.1
Verwachte
instroom
van
IPW‐klanten
In
de
opzet
van
het
project
verwachtte
men
een
deelname
van
in
totaal
100
klanten,
die
in
het
kader
van
de
schuldhulpverlening
een
traject
volgen
van
drie
jaar.
Bij
de
selectie
van
cliënten
richtte
men
zich
op
klanten
bij
wie
sprake
is
van
een
arbeidsindicatie
en
voor
wie
problemati‐ sche
schulden
een
belemmering
vormen
voor
re‐integratie
en/of
participatie.
De
criteria
waaraan
een
deelnemer
derhalve
moet
voldoen
is
dat
hij
of
zij
veel
schulden
heeft
en
geen
werk.
De
eerste
selectie
van
potentiële
deelnemers
aan
het
traject
(als
‘IPW‐klanten’)
is
ge‐ daan
door
projectmedewerkers
van
de
betreffende
ISD‐en.
Voor
de
instroom
van
de
100
klanten
in
het
project,
is
op
voorhand
een
verdeling
gemaakt
van
cliënten
van
de
drie
deelnemende
Sociale
Diensten.
De
voorgestelde
verdeling
was
als
volgt:
• ISD
Aa
en
Hunze,
Assen
en
Tynaarlo
(AAT)
50
klanten
• IGSD
Steenwijkerland
25
klanten
• ISD
Noordenkwartier
25
klanten
Het
uitgangspunt
van
deelname
door
100
klanten
aan
het
specifieke
schuldhulpverleningstra‐ ject,
is
bij
de
indiening
van
het
projectplan
gebaseerd
op
een
ruwe
inschatting
en
op
de
voor‐ onderstelling
dat
een
groot
deel
van
de
bijstandsgerechtigden
(circa
40%)
met
een
WWB‐ uitkering
schulden
heeft.
Betrokkenen
bij
de
aanvraag
van
de
projectsubsidie
waren
van
me‐ ning
dat
het
streefgetal
van
100
deelnemende
klanten
relatief
eenvoudig
te
behalen
zou
zijn.
Dit
lijkt,
gezien
het
aantal
bijstandsgerechtigden
op
dat
moment
in
de
betreffende
gemeenten,
een
reële
verwachting.
Tabel
1
Aantal
WWB‐ers
in
projectgemeenten
bij
start
project
(januari
2008)
Gemeenten
IPW‐project
Aa
en
Hunze
Assen
Tynaarlo
Totaal
ISD
Assen
Steenwijkerland
Westerveld
Totaal
IGSD‐SW
Leek
Marum
Noordenveld
Totaal
ISD
Noordenkwartier
Totaal
IPW
projectgemeenten
aantal
WWB‐ers
170
1.370
220
570
130
250
110
310
19
totaal
1.760
700
670
3.130
Op
het
moment
van
de
start
van
het
project
waren
bij
de
ISD‐en
in
de
deelnemende
gemeen‐ ten
3.130
personen
met
een
uitkering
op
grond
van
de
WWB
bekend;
100
deelnemers
verte‐ genwoordigden
in
dit
kader
3,2%
van
het
totale
WWB‐bestand.
Ook
uit
tijdens
het
onderzoek
verzamelde
gegevens
over
het
gebruik
van
schuldhulpverlening
door
bijstandsgerechtigden
in
Assen,
Steenwijkerland‐Westerveld
en
Noordenkwartier,
komt
naar
voren
dat
een
redelijk
groot
deel
van
deze
ISD‐cliënten
(al
dan
niet
problematische)
schulden
heeft.
Zo
blijkt
bijvoorbeeld
uit
de
databestanden
van
de
ISD
AAT
dat
in
2008
312
van
hun
bijstandscliënten
(18%
van
alle
ISD‐cliënten
in
deze
gemeenten)
ook
een
beroep
deden
op
de
schulphulpverlening
(‘de
samenlopers’).
In
Noordenkwartier
bleek
in
2009
van
de
723
bijstandscliënten
362
personen
(50%)
gebruik
te
maken
van
budgetbeheer
totaal.
Uit
een
berekening
van
de
IGSD
Steenwijkerland‐Westerveld
komt
naar
voren
dat
bij
25%
van
hun
bijstandscliënten
sprake
is
van
schulden14.
De
verwachtingen
over
het
realiseren
van
100
IPW‐ trajecten
voor
bijstandsgerechtigden
met
schulden
in
de
acht
gemeenten
leken
derhalve
realistisch.
3.2
Feitelijke
instroom
van
IPW‐klanten
Ten
behoeve
van
het
IPW‐project
zijn
door
de
drie
ISD‐en
vanaf
januari
2008
uitnodigingen
aan
bijstandscliënten
verzonden
voor
een
intakegesprek
inzake
deelname
aan
het
traject.
In
totaal
zijn
in
de
periode
januari
2008
‐
oktober
2010
228
bijstandscliënten
hiertoe
uitgenodigd.
Van
deze
opgeroepen
klanten
voor
een
intake‐
en
vervolggesprek,
zijn
uiteindelijk
in
totaal
97
klanten
verwezen
naar
de
GKB
en
opgenomen
als
deelnemers
aan
het
IPW‐traject.
Een
groot
deel
van
de
benaderde
bijstandscliënten
bleek
derhalve
niet
aan
de
criteria
voor
deelname
aan
het
IPW‐traject
te
kunnen
of
willen
voldoen.
De
redenen
voor
deze
uitval
zijn
uiteenlopend
(zie
verder).
Uit
de
beschikbare
gegevens
blijkt
over
de
totale
projectperiode
dat
van
de
beoordeelde
klanten
in
het
IPW‐traject
in
totaal
met
78
klanten
een
geslaagde
schuldhulpverleningstraject
(waaronder
7
met
een
wettelijke
sanering)
is
afgesloten.
Tabel
2
Instroom
aantal
klanten
IPW‐traject
en
geslaagde
schuldsanering
113
64
51
Steen‐
wijkerland
78
23
20
Noorden‐
kwartier
37
10
7
2
8
54
2
‐
58
3
‐
30
AAT
uitnodigingen,
c.q.
intake
gesprekken
(verwijzing)
deelname
IPW
deelname
IPW‐traject
in
combinatie
met
(geslaagde)
schuldsanering
‐
waarvan
WSNP
in
behandeling
afgewezen/teruggetrokken
14
IGSD
Steenwijkerland‐Westerveld,
Schuldhulpverlening,
analyse
beslagleggingen,
2010.
20
Totaal
228
97
78
7
8
142
Het
aantal
trajecten
dat
vanuit
de
ISD
AAT
is
gestart,
is
conform
de
afspraken
van
de
project‐ groep
omtrent
de
kwantitatieve
doelstelling,
maar
het
aantal
trajecten
vanuit
Steenwijkerland
en,
in
sterkere
mate,
vanuit
Noordenkwartier
is
echter
(ruim)
onder
de
afgesproken
doelen.
Grafiek
3
Uitnodigingen
en
al
dan
niet
vervolg
van
klanten
in
IPW‐traject,
naar
ISD
Uitval
van
klanten
voor
en
bij
intake
IPW‐aanpak
De
uitval
vóór
deelname
aan
het
project
is
hoog;
bij
57%
van
de
opgeroepen
bijstandscliënten
zijn
er
redenen
om
niet
aan
het
IPW‐traject
deel
te
nemen
dan
wel
daar
niet
voor
in
aanmer‐ king
te
komen.
De
redenen
voor
deze
uitval
zijn
divers:
• de
cliënt
is
zonder
opgaaf
van
redenen
niet
meer
verschenen
na
intakegesprek;
de
motiva‐ tie
voor
deelname
is
minder
groot
dan
oorspronkelijk
door
de
projectmedewerkers
is
ver‐ ondersteld
• een
deel
van
de
cliënten
lijkt
in
eerste
instantie
wel
enthousiast,
maar
bij
hen
is,
volgens
de
projectmedewerkers,
ook
‘weer
snel
sprake
van
terugval’
(‘een
lastige
groep
van
onder
meer
verslaafden
en
ex‐gedetineerden’)
• de
cliënt
heeft
onvoldoende
gegevens
beschikbaar
gesteld
over
zijn
of
haar
schuldenposi‐ tie;
de
mogelijkheden
voor
het
instellen
van
budgetbeheer
vervallen
op
dat
moment
en
er
kan
vervolgens
geen
schuldhulpverleningsplan
worden
opgesteld
(als
afspraken
niet
wor‐ den
nagekomen,
‘trekt
de
GKB
de
stekker
er
uit’).
De
projectmedewerkers
hebben
de
in‐ druk
dat
‘klanten
toch
ook
vaak
bang
zijn
om
de
controle
over
de
financiën
kwijt
te
raken’
vanwege
de
noodzakelijke
medewerking
aan
budgetbeheer
• de
cliënt
heeft
niet
saneerbare
schulden
en
wordt
afgewezen
voor
deelname
aan
het
IPW‐ project
• cliënt
blijkt
inmiddels
geen
uitkering
meer
te
hebben,
maar
is
aan
het
werk
gegaan
• er
is
een
aanwezigheid
van
een
meervoudige
problematiek
bij
cliënt
(waaronder
versla‐ ving,
lichamelijke
en/of
psychische
problemen
of
detentie)
• een
deelname
is
toch
afgewezen
wegens
de
opbouw
van
nieuwe
schulden
of
niet
saneer‐ bare
schulden.
21
Instroom
van
deelnemers
en
inzet
van
ISD
Uit
de
geanalyseerde
overzichten
en
interviews
met
projectuitvoerders
blijkt
dat
de
instroom
van
vooral
cliënten
via
de
ISD
Noordenkwartier
en
(in
eerste
instantie)
Steenwijkerland‐ Westerveld
beneden
de
verwachting
is
geweest.
Ook
is
bij
ISD
Noordenkwartier
sprake
van
het,
niet‐formeel,
beëindigen
van
de
werving
en
selectie
van
mogelijk
deelnemers
in
een
voortijdig
stadium
(februari
2010).
Volgens
betrokken
medewerkers
was
het
project
bij
deze
ISD
‘doodgebloed’,
“…de
energie
was
er
uit”.
Door
de
betrokken
uitvoerders
van
deze
ISD
zijn,
ofschoon
deze
wel
beschikbaar
waren,
ook
relatief
weinig
uren
ingezet
voor
de
uitvoering
van
het
project.
Het
IPW‐project
heeft
bij
deze
ISD
een
gering
organisatorisch
en
uitvoerend
draagvlak
gekregen.
Bij
de
ISD
AAT
heeft
men
mede
door
de
inzet
van
een
gemotiveerde
en
kundige
projectuit‐ voerder
wel
de
overeengekomen
kwantitatieve
doelstelling
bereikt
met
een
deelname
van
51
IPW‐klanten
met
een
geslaagde
schuldsanering.
Bij
de
IGSD
van
Steenwijkerland‐
Westerveld
heeft
men
de
kwantitatieve
doelstelling
na
een
moeizame
start
uiteindelijk
bijna
gerealiseerd
door
het
geven
van
een
nieuwe
impuls
aan
hun
inzet.
Dit
heeft
men
gedaan
door
middel
van
een
vergrote
tijdsinvestering
en
de
inzet
van
een
gespecialiseerde
medewerker
die
als
‘bud‐ getcoach’
meer
aandacht
is
gaan
besteden
aan
de
schuldenpositie
van
bijstandscliënten.
Bereiken
van
de
kwantitatieve
doelstelling
Door
de
projectleiding
en
medewerkers
is
in
oktober
2010
besloten
de
werving
van
nieuwe
IPW‐deelnemers
te
beëindigen.
Op
dat
moment
waren
47
geslaagde
schuldhulpverleningstra‐ jecten
afgerond
en
55
cliënten
waren
‘nog
in
traject’.
In
de
opvatting
van
betrokkenen
bete‐ kende
dit
dat
men
het
streefgetal
van
100
IPW‐deelnemers
en
daarmee
de
kwantitatieve
doelstelling
had
bereikt.
Er
zijn
na
december
2010
vervolgens
geen
nieuwe
deelnemers
meer
geworven
en/of
geselecteerd.
Uit
de
beschikbare
gegevens
komt
naar
voren
dat
met
in
totaal
97
personen
een
IPW‐traject
is
gestart,
leidend
tot
71
geslaagde
(minnelijke)
schuldhulpverleningstrajecten.
Dit
betekent
dat
73%
van
de
ingezette
saneringstrajecten
tot
een
minnelijke
schuldhulpverlening
heeft
geleid,
in
7%
van
de
gevallen
heeft
het
traject
geleid
tot
een
WSNP‐aanvraag
en
in
20%
van
de
geval‐ len
is
het
traject
zonder
positief
resultaat
afgesloten.
Bij
dit
slagingspercentage
gaat
het
om
het
opzetten
van
een
schuldregeling
die
ook
daadwerkelijk
leidt
tot
de
opzet
van
een
schuld‐ bemiddeling
of
saneringskrediet.
Bij
de
saneringstrajecten
die
uiteindelijk
niet
op
deze
wijze
zijn
geslaagd,
is
vooral
sprake
van
een
zelfgekozen
uitval
(want
de
schuldenaar
wil
toch
niet
aan
de
voorwaarden
voldoen)
en
van
ongewenste
uitval
(want
de
schuldenaar
kan
en
wil
wel
maar
valt
desondanks
uit).
In
het
geval
een
schuldeiser
toch
niet
wil
meewerken,
is
door
de
GKB
geadviseerd
een
WSNP‐traject
aan
te
vragen.
Van
de
gestarte
IPW‐trajecten
heeft
bijna
driekwart
tot
een
geslaagd
minnelijke
schuldsane‐ ringstraject
geleid.
Ofschoon
een
eenduidig
referentiecijfer15
op
dit
aspect
niet
voorhanden
is,
merken
we
op
dat
de
opbrengst
van
de
IPW‐aanpak
op
het
vlak
van
de
schuldsanering
relatief
groot
is.
15
Uit
landelijke
gegevens
komt
naar
voren
dat
gemiddeld
38%
van
de
trajecten
om
een
saneringskrediet,
schuld‐ bemiddeling,
herfinanciering
of
betalingsregeling
te
realiseren
succesvol
is
(NVVK,
jaarverslag
2010,
p.23.).
Aange‐ zien
in
deze
berekening
van
de
NVVK
ook
andere
vormen
van
dienstverlening
zijn
meegenomen
(waaronder
adviesgesprekken)
is
een
zuivere
vergelijking
niet
goed
mogelijk.
22
Grafiek
4
Instroom
en
al
dan
geslaagde
schuldsanering
in
IPW‐traject,
naar
ISD
Uitgaande
van
het
aantal
gestarte
IPW‐trajecten
in
het
project
is
de
kwantitatieve
doelstelling
(nagenoeg)
gerealiseerd;
uitgaande
van
het
aantal
IPW‐trajecten
met
een
geslaagde
(minnelij‐ ke)
schuldhulpregeling
is
de
doelstelling
echter
niet
bereikt
en
is
men
feitelijk
te
vroeg
gestopt
met
de
werving
en
selectie
van
IPW‐klanten.
De
formulering
van
de
kwantitatieve
doelstelling
van
het
IPW‐project
is
in
dit
kader
echter
niet
specifiek
geweest,
waardoor
onduidelijkheden
kunnen
ontstaan
over
het
begrip
‘deelname’
(zo
kan
het
gaan
om
het
aantal
intakes,
aantal
in
behandelingen,
plannen
van
aanpak,
in
traject
of
aantal
geslaagde
schuldsaneringtrajecten)16.
Uit
mededelingen
kan
worden
begrepen
dat
het
in
project
is
gestreefd
naar
de
opname
van
100
klanten
die
starten
met
een
IPW‐traject.
Op
voorhand
is
van
deze
groep
(uiteraard)
niet
bekend
voor
welk
deel
van
hen
een
geslaagd
schuldsaneringstraject
kan
worden
gerealiseerd.
Dit
blijft
afhankelijk
van
de
deelname
(motivatie)
van
de
klant,
maar
ook
van
de
medewerking
van
de
schuldeisers.
3.3
Kenmerken
van
de
IPW‐klanten
met
geslaagde
schuldsanering
Het
bestand
van
IPW‐klanten,
met
een
geslaagde
schuldsanering,
heeft
de
volgende
achter‐ grondkenmerken:
• iets
meer
dan
de
helft
bestaat
uit
cliënten
van
het
mannelijk
geslacht;
• bijna
60%
is
alleenstaand
en
een
kwart
bestaat
uit
alleenstaande
ouders;
• bijna
de
helft
van
deze
klanten
is
jonger
dan
30
jaar,
bijna
een
derde
deel
is
tussen
de
30
en
40
jaar
oud.
De
gemiddelde
leeftijd
is
33
jaar.
16
Zo
kan
uit
notulen
van
de
stuurgroepvergadering
(oktober
2010)
worden
opgemaakt
dat
‘een
traject
wordt
gezien
als
geslaagd
als
de
schulden
zijn
opgelost
middels
een
krediet
of
als
wsnp
in
werking
is
getreden’.
Op
dat
moment
waren
er
47
geslaagde
dossiers
en
nog
55
dossiers
‘in
het
traject’.
23
De
personen
die
met
de
IPW‐aanpak
zijn
bereikt
en
bij
wie
de
schuldsanering
is
geslaagd,
zijn
kortom
vooral
jonge
alleenstaanden
en
alleenstaande
ouders
onder
de
veertig
jaar.
In
dit
kader
hebben
we
te
maken
met
een
selecte
groep
van
relatief
jonge
bijstandscliënten
met
schulden17.
Tabel
3
Achtergrondkenmerken
IPW‐klanten
Geslacht
mannen
vrouwen
Samenstelling
huishouden
alleenstaand
alleenstaande
ouders
gehuwden
samenwonenden
Leeftijd
jongste
oudste
gemiddeld
jonger
dan
30
jaar
30‐40
jaar
40‐50
jaar
50
jaar
en
ouder
abs.
43
35
46
18
4
10
21
jr
62
jr
33
jr
%
55%
45%
59%
23%
5%
13%
47%
30%
18%
5%
Schuldenpositie
IPW‐klanten
In
de
schuldenpositie
van
deze
IPW‐klanten
is
een
aanzienlijke
variatie
te
herkennen:
sommige
bijstandsgerechtigden
in
het
IPW‐traject
hebben
een
relatief
kleine
schuld
(onder
de
€
1.000),
anderen
hebben
meer
dan
€
50.000
schuld.
Het
gemiddelde
schuldbedrag
van
de
cliënten
bij
de
onderzochte
groep
is
bijna
€
16.000.18
De
meeste
IPW‐klanten,
een
derde
deel,
hebben
een
schuld
tussen
de
€
10.000‐20.000,
onge‐ veer
een
kwart
heeft
een
schuld
tussen
de
€
5.000‐10.000.
De
jongeren
onder
de
IPW‐deelnemers
(onder
de
30
jaar)
hebben
gemiddeld
de
minste
schul‐ den
(bijna
€
13.000)
en
de
groep
40‐50
jaar
heeft
gemiddeld
de
hoogste
schulden
(€
24.000).
17
Uit
een
separaat
door
ons
uitgevoerde
analyse
van
het
GKB‐bestand
bestaande
uit
bijstandscliënten
met
een
WWB‐uitkering
die
in
dezelfde
periode
als
het
IPW‐project
een
aanvraag
hebben
ingediend
voor
schuldbemiddeling
of
schuldsanering
en
wiens
aanvraag
niet
is
afgewezen,
blijkt
dat
de
gemiddelde
leeftijd
van
deze
personen
ruim
38
jaar
is.
18
Uit
de
separaat
uitgevoerde
analyse
van
het
GKB‐bestand
van
bijstandscliënten
met
een
WWB‐uitkering
die
in
dezelfde
periode
als
het
IPW‐project
een
aanvraag
hebben
ingediend
voor
schuldbemiddeling
of
schuldsanering,
blijkt
dat
hun
gemiddelde
schuld
aanzienlijk
hoger
is,
namelijk
€
43.000.
24
Ook
het
aantal
schuldeisers
dat
een
bijstandscliënt
in
het
IPW‐traject
heeft,
varieert
sterk:
bijna
een
vijfde
deel
heeft
1‐5
schuldeisers
,
maar
circa
5%
heeft
meer
dan
20
schuldeisers.
Gemiddeld
zijn
er
twaalf
schuldeisers.19
Tabel
4
Schuldenpositie
IPW‐klanten
Hoogte
van
schulden
(in
euro’s):
Laagste
Hoogste
Gemiddeld
<
5.000
5.000‐10.000
10.000‐20.000
20.000‐30.000
30.000‐50.000
>
50.000
Aantal
schuldeisers:
Laagste
Hoogste
Gemiddeld
1‐5
eisers
6‐10
eisers
11‐15
eisers
16‐20
eisers
>20
eisers
abs.
euro’s
600
81.600
15.663
1
55
12
%
15%
28%
36%
10%
5%
5%
17%
29%
31%
17%
6%
Aanbod
van
schuldsanering
Het
saneringsaanbod
dat
op
grond
van
de
afloscapaciteit
van
de
bijstandscliënt
aan
schuldei‐ sers
wordt
gedaan
vanuit
de
schuldhulpverlening,
loopt
ook
uiteen:
in
enkele
gevallen
krijgt
men
een
aanbod
dat
lager
ligt
dan
5%,
maar
gemiddeld
beschouwd
wordt
33%
aangeboden20.
Daarbij
gaat
de
GKB
uit
van
de
minimale
afloscapaciteit
van
de
klant
op
grond
van
de
hoogte
van
haar
of
zijn
uitkering
(gedifferentieerd
naar
alleenstaande,
alleenstaande
ouder,
samen‐ wonende
of
gehuwde).
Het
saneringspercentage
dat
regulier
mogelijk
is,
wordt
in
het
IPW‐ project
verdubbeld
door
de
toepassing
van
het
tweede
saneringskrediet.
De
toepassing
van
het
dubbele
saneringskrediet
heeft
in
dit
kader
vooral
tot
doel
de
schuldeisers
eerder
en
vaker
te
bewegen
met
de
aangeboden
sanering
akkoord
te
gaan.
19
Bij
de
vergeleken
groep
GKB‐cliënten
met
een
bijstandsuitkering
op
grond
van
de
WWB,
blijkt
dat
deze
gemiddeld
18
schuldeisers
hebben.
Landelijke
cijfers
van
de
NVVK
wijzen
op
gemiddeld
16
schuldeisers.
20
In
de
vergelijkingsgroep
wordt
gemiddeld
14%
aangeboden
bij
de
schuldsanering.
25
Tabel
5
Aanbod
schuldsanering
IPW‐klanten
(in
%)
Schuldaanbod
(percentage)
laagste
hoogste
gemiddeld
<10
10‐20
20‐30
30‐50
50‐70
>70
3%
89%
33%
13%
35%
15%
20%
13%
4%
Looptijd
geslaagde
schuldsanering
In
het
IPW‐project
streefde
men
naar
een
methodiek
waarmee
een
‘geslaagde
schuldsanering’
na
de
intake
in
maximaal
drie
maanden
tot
stand
zou
kunnen
komen21.
Een
snelle
schuldsane‐ ring
schept,
na
een
stabilisatiefase,
op
een
overzienbare
termijn
duidelijkheid
over
de
inko‐ menspositie
van
de
klant
en
vermindert
in
principe
het
‘problematische
karakter’
van
de
schulden
bij
pogingen
tot
re‐integratie
of
participatie.
In
de
praktijk
van
het
IPW‐project
blijkt
dat
de
looptijd
van
de
schuldsaneringen
aanzienlijk
hoger
ligt:
de
gemiddelde
looptijd
bedraagt
7
maanden
(210
dagen)
en
bijna
de
helft
van
de
schuldsaneringen
vindt
pas
na
zes
maanden
plaats;
slechts
drie
procent
van
de
onderhandelin‐ gen
over
de
schuldsaneringen
wordt
binnen
drie
maanden
positief
afgehandeld.
Tabel
6
Looptijd
schuldsanering
IPW‐klanten
Looptijd
schuldsanering
(SR)
in
dagen
Kortste
Langste
Gemiddeld
binnen
3
maanden
3‐6
maanden
6‐9
maanden
9‐12
maanden
langer
dan
1
jaar
abs.
aantal
dagen
61
578
210
%
3%
51%
23%
11%
11%
21
Voor
het
meten
van
deze
looptijd
is
de
periode
beoordeeld
liggend
tussen
de
datum
van
de
intake
met
de
IPW‐ deelnemer
en
het
moment
waarop
(alle)
schuldeisers
akkoord
gaan
met
het
saneringsaanbod
(leidend
tot
een
kredietovereenkomst
en
in
de
terminologie
van
de
GKB
een
‘geslaagd
dossier’).
26
Om
te
beoordelen
of
het
aanbod
van
een
dubbel
percentage
in
het
saneringskrediet
effect
heeft
op
de
looptijd
(c.q.
om
schuldeisers
te
bewegen
eerder
met
de
aangeboden
sanering
akkoord
te
gaan),
is
binnen
de
experimentele
IPW‐groep
een
vergelijking
gemaakt
tussen
deze
twee
variabelen22.
Er
wordt
geen
significant
onderscheid
gevonden
tussen
de
lage
en
hoge
aanbodpercentages,
maar
de
verschillen
in
looptijd
op
grond
van
deze
percentages
zijn
desal‐ niettemin
vermeldenswaard.
Uit
de
analyse
blijkt
dat
de
looptijd
om
tot
een
geslaagde
schuld‐ sanering
te
komen,
afneemt
naarmate
een
hoger
schuldsaneringspercentage
wordt
aangebo‐ den.
Bij
een
saneringsaanbod
van
minder
dan
10
procent,
is
de
gemiddelde
looptijd
273
dagen,
bij
een
aanbod
van
30
tot
50%
is
de
looptijd
gemiddeld
160
dagen.
Grafiek
5
Looptijd
voor
geslaagde
schuldsanering
naar
aanbodpercentage
in
sanering
Bij
een
nadere
analyse
komt
ook
een
samenhang
naar
voren
tussen
de
hoogte
van
de
schulden
en
de
looptijd
voordat
een
schuldsanering
slaagt:
hoe
lager
de
schulden,
hoe
korter
de
loop‐ tijd.
Ook
hier
is
sprake
van
een
bijna
lineaire
samenhang:
Grafiek
6
Looptijd
voor
geslaagde
schuldsanering
naar
hoogte
van
schulden
in
euro’s
22
Een
aanvullende
methode
om
zicht
te
krijgen
op
de
bijdrage
van
het
‘dubbele
saneringspercentage’
aan
het
verkorten
van
de
looptijd,
ligt
in
een
vergelijking
van
de
experimentele
IPW‐groep
met
een
reguliere
groep
bijstandscliënten
met
een
schuldregeling
en
bij
wie
de
looptijd
van
de
geslaagde
sanering
bekend
is.
Een
dergelijk
bestand
was
echter
niet
voorhanden.
27
Uitgaande
van
een
minimale
afloscapaciteit
van
de
bijstandscliënt
zijn
ook
de
hoogte
van
de
schulden
en
het
aanbodpercentage
nauw
met
elkaar
verweven:
hoe
lager
de
schulden,
hoe
hoger
het
aanbodpercentage
aan
de
schuldeiser
kan
zijn
voor
een
schuldsanering.
In
de
interviews
met
de
projectconsulenten
van
de
GKB
is
aangegeven
dat
vooral
bij
de
jonge‐ re
bijstandscliënten
met
schulden,
sprake
is
van
een
langere
looptijd
mede
omdat
zij
vaak
niet
op
de
hoogte
zijn
van
hun
financiële
huishouding.
Het
komt
voor
dat
tijdens
de
schuldregeling,
of
nadat
de
schulden
zijn
geïnventariseerd,
nog
nieuwe
schulden
boven
water
komen,
waar‐ door
deze
‘nieuwe’
schuldeisers
alsnog
dienen
te
worden
aangeschreven
en
meegenomen
in
de
schuldregeling.
Uit
de
analyse
komt
naar
voren
dat
de
looptijd
voor
een
geslaagde
schuldsanering
bij
de
jonge‐ re
cliënten
inderdaad
langer
is
dan
bij
de
oudere
IPW‐cliënten:
Grafiek
7
Looptijd
voor
geslaagde
schuldsanering
naar
leeftijd
van
cliënt
In
de
looptijd
is
bovendien
een
samenhang
aan
te
geven
naar
het
aantal
schuldeisers
dat
een
cliënt
heeft;
hoe
minder
schuldeisers,
hoe
korter
de
periode
om
tot
een
geslaagde
schuldsane‐ ring
te
komen.
28
Grafiek
8
Looptijd
voor
geslaagde
schuldsanering
naar
aantal
schuldeisers
De
samenhang
tussen
het
aantal
schuldeisers
en
de
looptijd
voordat
men
tot
een
schuldsane‐ ring
komt
is
relatief
sterk,
maar
een
relatief
laag
aantal
schuldeisers
biedt
geen
garantie
voor
een
snellere
schuldsanering.
Aangezien
alle
schuldeisers
akkoord
dienen
te
gaan
met
het
saneringsaanbod
kan
één
schuldeiser
de
afronding
van
het
aanbod
langere
tijd
blokkeren;
in
dergelijke
gevallen
kunnen
de
procedures
voor
het
afsluiten
van
dwangakkoorden
veel
tijd
kosten.
Uit
de
analyses
en
interviews
met
projectuitvoerders
blijkt
dat
de
looptijd
van
de
schuldsane‐ ring
in
het
IPW‐traject
afhankelijk
is
van
een
combinatie
van
factoren:
‐ de
looptijd
van
de
schuldsanering
is
bij
de
IPW‐doelgroep
korter
bij
degenen
die
een
hoger
schuldsaneringspercentage
krijgen
aangeboden;
‐ er
is
een
samenhang
tussen
de
hoogte
van
de
schulden
en
de
looptijd:
hoe
lager
de
schul‐ den,
hoe
korter
de
looptijd;
ook
hier
is
sprake
van
een
bijna
lineaire
samenhang.
Uitgaan‐ de
van
een
minimale
afloscapaciteit
van
de
bijstandscliënt
zijn
ook
de
hoogte
van
de
schulden
en
het
aanbodpercentage
nauw
met
elkaar
verweven:
hoe
lager
de
schulden,
hoe
hoger
het
aanbodpercentage
aan
de
schuldeiser
kan
zijn
voor
een
schuldsanering;
‐ de
looptijd
wordt
mede
bepaald
door
het
aantal
schuldeisers
dat
een
cliënt
heeft:
hoe
minder
schuldeisers,
hoe
korter
de
periode
om
tot
een
geslaagde
schuldsanering
te
ko‐ men;
‐ de
leeftijd
van
de
cliënt
vertoont
mede
een
samenhang
met
de
looptijd
voor
een
geslaag‐ de
schuldsanering;
hoe
jonger
de
cliënt,
hoe
langer
de
looptijd.
In
het
project
blijkt
dat
vooral
de
jongere
IPW‐klanten
dringend
gemotiveerd
dienden
te
worden
om
de
benodig‐ de
documenten
tijdig
aan
te
leveren;
het
budgetbeheer
kloppend
krijgen
bij
de
jongere
doelgroep
is
vaak
lastig.
Bovendien
geven
projectmedewerkers
aan
dat
ook
van
de
zijde
van
de
schuldeisers
vertraging
in
de
schuldsanering
optreedt
aangezien
zij
verwachten
dat
de
afloscapaciteit
van
de
jongere
(sneller)
zal
toenemen
vanwege
de
grotere
kansen
op
betaald
werk.
Schuldeisers
zijn
ten
aanzien
van
de
jongeren
daardoor
vaker
geneigd
af
te
wachten
en
niet
sneller
op
het
saneringsaanbod
in
te
gaan.
29
3.4
Conclusie
De
verwachtingen
omtrent
de
mogelijke
instroom
van
100
bijstandscliënten
met
(problemati‐ sche)
schulden
leken
bij
de
start
van
het
IPW‐traject
aannemelijk.
Uit
analyses
van
de
samen‐ stelling
van
cliëntenbestanden
van
twee
deelnemende
Sociale
Diensten
kan
worden
herleid
dat
circa
een
vijfde
tot
een
kwart
van
de
cliënten
schulden
heeft
opgebouwd.
Vanuit
dit
gege‐ ven
was
er
voldoende
‘potentieel’
voor
de
instroom
van
100
bijstandscliënten
in
het
IPW‐ project.
Desalniettemin
is
de
feitelijke
instroom
gedurende
de
looptijd
van
het
project
lange
tijd
beneden
verwachting
gebleven.
Het
ontbreken
van
een
helder
klantprofiel
bij
de
ISD‐en
omtrent
een
schuldenproblematiek
bij
hun
cliënten,
heeft
in
eerste
instantie
tot
een
lage
instroom
geleid.
Vervolgens
is
de
grote
uitval
van
potentiële
deelnemers
na
de
eerste
selectie
hier
mede
debet
aan
geweest.
Uitgaande
van
100
te
starten
IPW‐trajecten
onder
bijstandscliënten
heeft
het
project
uiteinde‐ lijk
de
kwantitatieve
doelstelling
(nagenoeg)
bereikt.
Van
deze
trajecten
heeft
bijna
driekwart
(73%)
tot
een
minnelijke
schuldsanering
geleid.
De
opbrengst
van
de
IPW‐aanpak
op
het
vlak
van
de
schuldsanering
is
daarmee
groot.
De
personen
die
met
de
IPW‐aanpak
zijn
bereikt
en
bij
wie
de
schuldsanering
is
geslaagd,
zijn
vooral
jonge
alleenstaanden
en
alleenstaande
ouders
onder
de
veertig
jaar.
Het
betreft
een
selecte
groep
van
relatief
jonge
bijstandscliënten
met
schulden.
Bovendien
hebben
de
IPW‐ deelnemers
gemiddeld
beschouwd
een
relatief
lage
schuldenlast
(van
€
16.000)
en
een
lager
aantal
schuldeisers
(namelijk
twaalf).
Dit
‘klantenprofiel’
biedt
in
principe
meer
mogelijkheden
om
tot
een
snellere
schuldsanering
te
komen
dan
het
profiel
van
de
reguliere
cliënten
die
over
het
algemeen
een
hogere
schuld
en
meerdere
schuldeisers
hebben
(bij
een
vergelijkingsgroep
van
het
GKB
Drenthe
is
het
gemiddelde
schuldbedrag
€
22.000
en
het
gemiddelde
aantal
schuldeisers
ligt
op
achttien;
landelijk
is
het
gemiddelde
schuldbedrag
€
30.000
en
het
aantal
schuldeisers
zestien).
Het
oorspronkelijke
doel
van
‘snelsanering’
in
maximaal
drie
maanden
is
in
het
IPW‐project
niet
gerealiseerd.
De
gemiddelde
looptijd
van
de
schuldsanering
bedroeg
7
maanden.
Bij
een
analyse
van
de
IPW‐groep
naar
de
factoren
die
een
positieve
invloed
uitoefenen
op
een
ver‐ korting
van
de
looptijd
om
tot
een
geslaagde
schuldsanering
te
komen,
onderscheiden
we
een
relatief
laag
aantal
schuldeisers,
een
relatief
hogere
leeftijd,
een
hoger
aanbodpercentage
ten
behoeve
van
de
schuldsanering
en
een
relatief
laag
schuldbedrag.
Deze
factoren
zijn
voor
een
deel
ook
met
elkaar
verweven;
zo
is
het
aanbodpercentage
afhankelijk
van
de
hoogte
van
de
schulden.
Op
grond
van
een
minimale
afloscapaciteit
van
de
bijstandscliënt
kijkt
men,
met
andere
woorden,
wat
men
als
GKB
vervolgens
aan
de
schuldeiser
kan
aanbieden.
De
relatief
jonge
leeftijd
van
de
geselecteerde
IPW‐doelgroep
blijkt
een
vertragende
factor
te
zijn
in
de
looptijd
van
de
schuldsanering.
Zowel
bij
deze
schuldenaren
als
bij
de
schuldeisers
is
sprake
van
een
vertraging
in
het
tot
stand
komen
van
een
‘geslaagd
dossier’.
Ofschoon
de
geformuleerde
doelstelling
in
het
project
inzake
de
doorlooptijd
van
de
schuldsa‐ nering
van
drie
maanden
niet
is
behaald,
is
vanwege
het
ontbreken
van
empirische
referentie‐ gegevens
op
dit
aspect
niet
te
beoordelen
of
de
gerealiseerde
doorlooptijd
van
zeven
maan‐ den
bij
de
IPW‐klant
korter
of
langer
is
dan
bij
de
GKB‐klant
met
een
reguliere
schuldhulpver‐ lening.
30
Een
positieve
factor
in
het
bereiken
van
het
hoge
percentage
geslaagde
schuldsaneringen,
is
tevens
de
begeleiding
door
met
name
de
projectuitvoerders
van
de
GKB
en
Sociale
Dienst
in
Assen.
Hun
inzet
is
met
name
gericht
geweest
op
het
‘over
de
streep
halen’
van
zowel
de
schuldenaar
als
de
schuldeisers.
Uit
de
interviews
met
verschillende
betrokken
komt
naar
voren
dat
deze
inzet
omvattend
en
arbeidsintensief
is
(het
betreft
onder
andere
meerdere
persoonlijke,
schriftelijke
en
telefonische
contacten
met
klanten
en
schuldeisers).
De
intensi‐ teit
van
de
begeleiding
(ofschoon
minder
intensief
of
regelmatig
dan
in
de
aanvraag
voor
het
project
was
aangegeven)
is
hoger
dan
bij
de
reguliere
dienstverlening
voor
GKB‐cliënten.
Het
hoge
percentage
geslaagde
schuldsaneringen
onder
bijstandscliënten
in
het
experimentele
IPW‐project
vloeit
derhalve
voort
uit
een
combinatie
van
meerdere
factoren:
een
selectie
van
potentieel
‘kansrijke’
deelnemers
(met
relatief
weinig
schuldeisers
en
lagere
schuldbedragen),
de
inzet
van
de
specifieke
bonusregeling
en
de
intensiteit
van
de
begeleiding.
31
4
Re‐integratie
en
participatie
van
bijstandsgerechtigden
4.1
Re‐integratie
en
participatie
van
IPW‐klanten
Een
hoofddoel
van
het
IPW‐project
was
het
verlagen
van
drempels
voor
re‐integratie
van
bijstandscliënten
met
problematische
schulden
door
middel
van
een
(snel)sanering
van
deze
schulden
en
(extra)
begeleiding.
De
betrokken
Sociale
Dienst
is
binnen
het
IPW‐project
verantwoordelijk
voor
het
re‐ integratietraject
van
de
deelnemer.
Re‐integratie
betekent
in
principe
het
begeleiden
van
de
deelnemer
naar
een
passende
baan.
Dit
vindt
via
de
bestaande
methodieken
en
middelen
plaats
(door
middel
van
trainingen,
individuele
begeleiding,
coaching
of
een
combinatie
hier‐ van).
Wanneer
een
kandidaat
een
re‐integratietraject
ingaat,
wordt
een
trajectplan
opgesteld
waarin
staat
beschreven
welke
doelen
moeten
worden
bereikt
en
welke
middelen
hiervoor
worden
ingezet.
Naast
re‐integratie
gericht
op
werk
is,
zoals
gesteld,
in
het
project
na
een
jaar
de
uitstroomdoelstelling
verruimd
waardoor
men
zich
ook
richtte
op
de
mogelijkheid
van
‘participatie’.
Vanuit
het
project
‘Aan
het
werk
zonder
schuld’
is
sprake
van
een
geoormerkte,
specifieke
inzet
van
drie
medewerkers
van
de
ISD‐en
(mede)
ten
behoeve
van
de
re‐integratie
van
voor
het
project
geselecteerde
bijstandscliënten.
Re‐integratie
Van
de
78
IPW‐klanten
met
een
geslaagde
schuldsanering,
blijkt
dat
na
het
schuldsaneringtra‐ ject
19
cliënten
werken
en
niet
meer
uitkeringsafhankelijk
zijn
(24%);
12
cliënten
werken,
maar
zijn
nog
afhankelijk
van
een
(aanvullende)
uitkering
(17%).
Dit
betekent
dat
41%
van
de
IPW‐ klanten
op
dit
moment
aan
het
werk
is.
Bovendien
zijn
2
personen
(weer)
gaan
studeren
in
combinatie
met
studiefinanciering.
Tabel
7
Re‐integratie
klanten
IPW‐traject23
Deelname
aan
IPW‐traject
en
geslaagde
schuldsanering
(N)
Re‐integratie
‐
werkend
en
geen
Wwb
meer
‐
werkend
en
aanvullende
WWB‐ uitkering
werkend
totaal
(N)
werkend
totaal
(%)
niet‐werkend
(nog)
beroep
op
uitkering
(%)
geen
beroep
op
WWB‐uitkering
AAT
51
Steenwijker‐ land
20
Noorden‐
kwartier
7
totaal
(N)
78
totaal
%
14
9
2
2
3
1
19
12
24%
17%
23
47%
53%
71%
29%
4
20%
80%
85%
15%
4
57%
43%
57%
43%
31
47
41%
59%
76%
24%
23
De
in
de
tabel
gepresenteerde
percentages
ten
aanzien
van
de
afzonderlijke
ISD‐en
dienen
vanwege
de
lage
aantallen
deelnemers
met
terughoudendheid
te
worden
geïnterpreteerd.
32
Grafiek
9
Re‐integratie
klanten
IPW‐traject
Een
grote
groep
onder
de
IPW‐klanten
is
op
dit
moment
nog
(mede)
afhankelijk
van
een
WWB‐ uitkering;
het
gaat
hier
om
76%
van
de
IPW‐klanten.
Bijna
een
kwart
van
de
IPW‐klanten
met
een
geslaagde
schuldsanering
heeft
geen
uitkering
meer.
Re‐integratie
naar
IPW‐klantkenmerken
Bij
een
beoordeling
van
de
mate
van
re‐integratie
zijn
enkele
achtergrondkenmerken
van
de
IPW‐klanten
onder
de
loep
genomen.
Er
is
geen
onderscheid
op
te
merken
naar
het
geslacht
van
de
klant;
mannen
en
vrouwen
re‐integreren
op
de
arbeidsmarkt
(of
niet)
in
vergelijke
mate.
Ook
zijn
er
nauwelijks
verschillen
in
de
mate
van
re‐integratie
naar
leeftijd
binnen
de
IPW‐groep.
In
het
profiel
van
de
IPW‐klanten
is
al
eerder
aangegeven
dat
deze
groep
vooral
uit
jongere
bijstandscliënten
bestaat
(bijna
de
helft
van
de
IPW‐klanten
is
jonger
dan
30
jaar).
Mede
hierdoor
is
er
weinig
differentiatie
te
herkennen
in
de
re‐integratie
naar
leeftijdsklassen.
De
hoogte
van
de
schulden
die
de
IPW‐klant
heeft,
vertoont
wel
een
lichte
(maar
niet
signifi‐ cante)
samenhang
met
de
mate
waarin
deze
klanten
nu
al
dan
niet
aan
het
werk
zijn;
hoe
lager
de
schuld,
hoe
vaker
men
op
dit
moment
aan
het
werk
lijkt
te
zijn.
Dit
lichte
verband
is
ook
te
herkennen
bij
het
aantal
schuldeisers
dat
men
heeft;
hoe
minder
schuldeisers,
hoe
vaker
men
aan
het
werk
is.
Bovendien
is
een
lichte
samenhang
naar
huishoudensituatie
op
te
merken;
alleenstaande
ouders
en
samenwonenden
onder
de
IPW‐klanten
lijken
iets
vaker
werk
te
hebben
dan
de
alleenstaanden.
Participatie
Van
de
IPW‐klanten
die
na
een
geslaagde
schuldsanering
via
de
GKB
op
dit
moment
niet
wer‐ ken
en
een
WWB‐uitkering
ontvangen,
is
bij
70%
sprake
van
een
vorm
van
‘participatie’.
Het
betreft
een
diversiteit
aan
activiteiten
vallend
onder
sociale
activering
en
passend
op
de
tre‐ den
3
en
4
van
de
participatieladder:
men
heeft
een
re‐integratietraject
of
opleiding
gevolgd,
of
men
verricht
bijvoorbeeld
vrijwilligerswerk
(ook
is
het
volgen
van
een
inburgeringtraject
meegenomen
in
de
telling).
Een
groot
deel
van
de
IPW‐klanten
dat
niet
werkt
en
een
beroep
op
een
WWB‐uitkering
doet,
is
derhalve
actief
met
een
vorm
van
‘participatie’.
33
Tabel
8
Participatie
aantal
klanten
IPW‐traject
AAT
Steenwij‐ Noorden‐
kerland
kwartier
niet
werkende
wwb‐ers
in
IPW‐groep
53%
80%
43%
59%
76%
60%
67%
70%
Participatie
van
niet
werkende
wwb‐ers
met
uitkering
‐
opleiding,
vrijwilligerswerk
Totaal
Samenvattend
Van
het
totaal
van
78
IPW‐klanten
is
24%
aan
het
werk
en
niet
meer
uitkeringsafhankelijk
en
17%
werkt
met
een
aanvullende
uitkering.
Van
de
niet‐werkende
IPW‐klanten
met
een
WWB‐ uitkering
participeert
70%
in
een
vrijwilligers‐
of
opleidingstraject.
4.2
Re‐integratie
en
participatie
van
bijstandscliënten
met
reguliere
schuldhulpverlening
Om
het
zicht
op
de
mogelijk
toegevoegde
waarde
van
de
projectaanpak
ten
opzichte
van
de
reguliere
aanpak
te
onderbouwen,
is
een
aanvullende
analyse
verricht
van
beschikbare
regi‐ stratiegegevens
van
100
uitkeringsgerechtigde
cliënten
van
de
drie
betrokken
ISD‐en.
Het
betreft
personen
met
een
WWB‐uitkering
die
in
de
omschreven
projectperiode
een
regulier
aanbod
van
schuldhulpverlening
via
de
GKB
hebben
ontvangen
(schuldbemiddeling
of
sane‐ ringskrediet).
Dit
onderzoeksdeel
betreft
derhalve
een
analyse
van
beschikbare
gegevens
van
100
klanten
in
de
experimentele
groep
en
van
een
aselecte
groep
van
100
bijstandsgerechtigden
in
het
regu‐ liere
schuldhulpverleningstraject
(als
controlegroep).
De
vergelijking
tussen
experimentele‐
en
controlegroep
biedt
de
mogelijkheid
een
beeld
te
verkrijgen
van
de
netto‐effectiviteit
van
de
gehanteerde
IPW‐aanpak.
Ten
behoeve
van
de
vergelijkende
analyse
is
een
koppeling
gemaakt
in
gegevens
van
bestan‐ den
van
de
GKB
en
van
de
drie
ISD‐en.
Bij
de
GKB
is
eerstens
een
selectie
gemaakt
van
perso‐ nen
voor
wie
in
de
betreffende
periode
een
aanvraag
voor
schuldbemiddeling
of
saneringskre‐ diet
is
gehonoreerd
en
van
wie
bekend
is
dat
zij
op
dat
moment
een
WWB‐uitkering
ontvingen.
Aangezien
bij
de
GKB
geen
gegevens
bekend
zijn
over
de
mogelijke
re‐integratie
of
participatie
van
deze
personen,
zijn
vervolgens
de
gegevens
van
100
hieruit
aselect
gekozen
personen
aan
de
drie
ISD‐en
voorgelegd
voor
de
beantwoording
van
de
vraag
naar
de
mate
van
re‐integratie
dan
wel
participatie.
De
meting
van
de
effecten
van
de
aanpak
in
termen
van
uitstroom
naar
werk,
opleiding
of
andere
vorm
van
participatie
door
geselecteerde
klanten
aan
het
project
en
personen
in
de
controlegroep,
heeft
betrekking
op
de
trajecten
die
in
de
periode
december
2007‐maart
2011
zijn
doorlopen.
Om
een
goede
beoordeling
tussen
experimentele‐
en
controlegroep
mogelijk
te
maken,
zijn
de
twee
groepen
op
een
aantal
achtergrondkenmerken
vergeleken.
De
groepen
scoren
redelijk
vergelijkbaar
op
de
kenmerken
geslacht
en
samenstelling
huishouden,
maar
de
experimentele
IPW‐groep
kent
gemiddeld
een
jongere
leeftijdsopbouw
dan
de
controlegroep.
34
Tabel
9
Samenstelling
bestanden
IPW‐klanten
en
reguliere
klanten
(ongewogen)
Geslacht
Mannen
Vrouwen
Samenstelling
huishouden
alleenstaand
alleenstaande
ouders
gehuwden
samenwonenden
Leeftijd
jongste
oudste
gemiddeld
jonger
dan
30
jaar
30‐40
jaar
40‐50
jaar
50
jaar
en
ouder
IPW‐klantengroep
55%
45%
59%
23%
5%
13%
21
jr
62
jr
33
jr
47%
30%
18%
5%
Reguliere
klantengroep
(ongewogen)
50%
50%
58%
28%
6%
8%
22jr
65jr
42jr
16%
27%
23%
34%
Het
verschil
in
leeftijdsopbouw
tussen
de
experimentele
IPW‐groep
en
de
controlegroep
is
aanleiding
geweest
voor
een
weging
van
het
bestand
van
de
controlegroep
zodat
de
twee
groepen
ook
op
dit
aspect
vergelijkbaar
zijn.
Re‐integratie
bij
reguliere
aanpak
Van
de
bijstandsgerechtigden
met
reguliere
schuldhulpverlening
blijkt
dat
op
dit
moment
19%
werkt
en
niet
meer
uitkeringsafhankelijk
is;
19%
werkt
maar
heeft
nog
een
(aanvullende)
uitkering.
Tabel
10
Re‐integratie
klanten
reguliere
schuldhulpverlening
(gewogen
bestand,
in
%)
AAT
Controlegroep
reguliere
aanpak
(N=100)
Re‐integratie
(%)
‐
werkend
en
geen
Wwb
meer
‐
werkend
en
aanvullende
WWB‐uitkering
werkend
totaal
(%)
niet‐werkend
(%)
(nog)
beroep
op
uitkering
50
15
17
32
68
85%
35
Steenwij‐ kerland
Noorden‐
kwartier
totaal
25
2
21
23
77
98%
25
31
24
55
45
69%
19%
19%
38%
62%
81%
%
Grafiek
10
Re‐integratie
reguliere
klanten
GKB
Een
grote
groep
onder
de
reguliere
klanten
is
op
dit
moment
nog
(mede)
afhankelijk
van
een
WWB‐uitkering;
het
gaat
hier
om
81%
van
de
reguliere
klanten.
Re‐integratie
naar
klantkenmerken
bijstandscliënten
met
reguliere
schuldhulpverlening
Bij
een
beoordeling
van
de
mate
van
re‐integratie
naar
enkele
kenmerken
van
de
‘niet
IPW‐ klanten’,
is
een
lichte
(maar
niet
significante)
samenhang
naar
het
geslacht
van
de
klant
te
herkennen;
mannen
zijn
relatief
iets
vaker
aan
het
werk
dan
vrouwen
(42%,
respectievelijk
33%).
Er
is
een
sterker
onderscheid
in
de
mate
van
re‐integratie
van
deze
cliënten
naar
leef‐ tijdsklassen:
de
jongere
cliënten
(tot
30
jaar)
zijn
veel
vaker
aan
het
werk
dan
de
oudere
cliën‐ ten
(vanaf
40
jaar);
bij
de
jongste
groep
werkt
meer
dan
50%,
bij
de
oudere
groepen
20%.
De
hoogte
van
de
schulden
die
de
‘niet
IPW‐klant’
heeft,
vertoont
in
tegenstelling
tot
de
expe‐ rimentele
groep,
geen
samenhang
met
de
mate
waarin
deze
klanten
nu
al
dan
niet
aan
het
werk
zijn.
Ook
is
geen
samenhang
te
herkennen
naar
het
aantal
schuldeisers
dat
men
heeft.
Er
is
wel
een
verband
naar
huishoudensituatie
op
te
merken;
bij
deze
reguliere
groep
hebben
de
(jonge)
alleenstaanden
vaker
werk
dan
(vooral)
de
alleenstaande
ouders.
Participatie
onder
reguliere
groep
Onder
de
niet‐werkende
bijstandsgerechtigden
met
een
WWB‐uitkering
en
een
reguliere
schuldhulpverlening,
is
bij
55%
sprake
van
een
vorm
van
sociale
activering.
Dit
betekent
dat
ruim
de
helft
van
deze
bijstandscliënten
actief
is
met
een
vorm
van
‘participatie’.
Tabel
11
Participatie
bijstandscliënten
reguliere
schuldhulpverlening
(gewogen
in
%)
AAT
Niet
werkende
wwb‐ers
in
controlegroep
Participatie
bij
(niet
werkende)
wwb‐ers
‐
opleiding,
vrijwilligerswerk
68%
52%
36
Steenwij‐ kerland
77%
55%
Noorden‐
kwartier
45%
66%
Totaal
62%
55%
Samenvattend
Van
het
totaal
van
de
klanten
met
reguliere
schuldhulpverlening
is
19%
aan
het
werk
en
niet
meer
uitkeringsafhankelijk
en
19%
werkt
met
een
aanvullende
uitkering.
Van
de
niet‐ werkende
reguliere
bijstandscliënten
participeert
55%
in
een
vrijwilligers‐
of
opleidingstraject.
4.3
Vergelijking
re‐integratie
en
participatie
IPW‐klanten
en
reguliere
klanten
Re‐integratie
Van
de
IPW‐klanten
komt
naar
voren
dat
24%
werkt
en
niet
meer
uitkeringsafhankelijk
is,
17%
werkt
maar
is
nog
wel
uitkeringsafhankelijk.
Van
de
controlegroep
blijkt
dat
op
dit
moment
19%
werkt
en
niet
meer
uitkeringsafhankelijk
is,
19%
werkt
maar
doet
nog
een
beroep
op
de
WWB.
Op
basis
van
deze
gegevens
is
in
vergelijking
met
de
reguliere
aanpak
in
(zeer)
lichte
mate
een
uitstroom
bevorderend
effect
van
de
IPW‐aanpak
te
herkennen.
Het
aandeel
werkenden
dat
uit
de
bijstand
is
gestroomd
ligt
bij
de
IPW‐klanten
5%
hoger
dan
bij
de
reguliere
groep
(voor‐ malige)
bijstandsgerechtigden.
Bij
de
werkenden
die
nog
een
beroep
op
een
WWB‐uitkering
moeten
doen,
is
het
verschil
tussen
de
experimentele
en
controlegroep
2%.
Het
verschil
over
het
aandeel
werkenden
is
in
totaal
3%.
Tabel
12
Re‐integratie
IPW‐klanten
en
klanten
reguliere
schuldhulpverlening
(%)
‐
werkend
en
geen
Wwb
meer
‐
werkend,
met
aanvullende
WWB‐uitkering
totaal
werkend
IPW‐klanten
24%
17%
41%
reguliere
klanten
19%
19%
38%
Ook
in
grafische
vorm
is
de
mate
van
re‐integratie
van
IPW‐klanten
en
van
reguliere
klanten
inzichtelijk
te
maken:
Grafiek
11
Re‐integratie
IPW‐klanten
en
reguliere
klanten
GKB
37
Leeftijd
van
de
cliënt
als
(mede)bepalende
variabele
Een
positief
effect
van
de
IPW‐aanpak
op
de
re‐integratie
wordt
voor
een
belangrijk
deel
bepaald
door
de
leeftijd
van
de
klant.
Een
vergelijking
tussen
de
IPW‐groep
en
(ongewogen)
controlegroep
bij
alle
klanten
van
18‐65
jaar
levert
namelijk
een
positief
netto‐effect
van
de
IPW‐aanpak
op
van
15%,
maar
dit
onderscheid
neemt
af
als
we
de
groep
beperken
tot
de
klanten
onder
de
50
jaar
(verschil
wordt
9%),
dan
wel
tot
de
klanten
tot
de
40
jaar
(verschil
wordt
2%).
Bij
de
statistische
weging
van
de
controlegroep
naar
leeftijd
(waarbij
deze
dezelfde
leeftijds‐ opbouw
krijgt
als
de
IPW‐groep),
blijkt
dat
het
onderscheid
tussen
beide
groepen
wat
betreft
re‐integratie
uiteindelijk
niet
groot
is.
Het
autonome
effect
van
de
IPW‐aanpak
is
beperkt
tot
3%.
Dit
betekent
dat
de
relatief
jonge
samenstelling
van
het
IPW‐klantenbestand
een
sterk
positief,
toegevoegd
effect
heeft
op
het
resultaat
van
de
IPW‐aanpak.
Participatie
Naast
een
re‐integratie
van
de
bijstandsgerechtigden
binnen
het
IPW
op
de
arbeidsmarkt,
is
bij
een
groot
deel
van
de
IPW‐klanten,
met
op
dit
moment
nog
een
uitkering,
sprake
van
partici‐ patie
(70%).
Bij
de
groep
bijstandsgerechtigden
die
niet
in
de
experimentele
IPW‐groep
zijn
opgenomen,
participeert
55%
van
de
cliënten.
De
participatie
van
niet‐werkende
bijstandscli‐ enten
in
de
IPW‐groep
is
derhalve
15%
hoger
dan
bij
de
bijstandscliënten
in
de
controlegroep.
Tabel
13
Participatie
door
bijstandscliënten
bij
IPW‐klanten
en
reguliere
klanten
SB
(%)
IPW‐klanten
reguliere
klanten
Participatie
(niet‐werkende)
wwb‐ers
70%
55%
Het
hogere
aandeel
bijstandscliënten
in
de
IPW‐groep
dat
na
een
geslaagde
schuldsanering
een
vorm
van
participatie
gaat
vertonen,
duidt
op
een
positieve
invloed
van
het
vooruitzicht
dat
betrokken
personen
krijgen
van
een
schuldenvrij
bestaan.
Dit
kan
hen
motiveren
om
weer
actiever
aan
de
samenleving
deel
te
nemen
door
middel
van
vrijwilligersactiviteiten
en/of
opleidingsactiviteiten.
4.4
Conclusie
In
de
aanpak
van
het
IPW‐project
is
een
expliciete
link
gelegd
tussen
enerzijds
het
saneren
en
afbetalen
van
schulden
bij
klanten
en
anderzijds
de
re‐integratie
van
deze
uitkeringsgerechtig‐ den.
De
schuldsanering
en
begeleiding
van
bijstandsklanten
zou
een
meerwaarde
kunnen
hebben
voor
de
re‐integratie
van
deze
bijstandscliënten.
Uit
de
analyse
blijkt
dat
bij
24%
van
de
IPW‐klanten
met
een
geslaagde
schuldsanering,
sprake
is
van
re‐integratie
op
de
arbeidsmarkt
waarbij
zij
niet
meer
bijstandsafhankelijk
zijn.
Bij
17%
is
sprake
van
een
partiële
re‐integratie,
waarbij
men
werkt
met
een
aanvullende
uitkering.
Dit
betekent
dat
ruim
40%
van
de
IPW‐klanten
inmiddels
aan
de
arbeidsmarkt
deelneemt.
IPW‐ deelnemers
die
aan
het
werk
zijn
gekomen,
hebben
iets
vaker
minder
hoge
schulden
dan
de
bijstandscliënten
in
de
reguliere
schuldhulpverlening
en
vaak
ook
minder
schuldeisers.
Van
de
niet‐werkende
IPW‐klanten
met
een
bijstandsuitkering
participeert
70%
in
een
vrijwilligers‐
of
opleidingstraject.
38
In
het
IPW‐project
blijkt
dat,
in
vergelijking
met
de
reguliere
aanpak
en
met
de
aanpak
van
de
twee
andere
deelprojecten,
vooral
de
extra
inzet
en
de
samenwerking
tussen
de
GKB
en
de
Sociale
Dienst
in
Assen
tot
een
hogere
uitstroom
leiden
op
het
terrein
van
re‐integratie
en
participatie.
De
deelname
van
de
IPW‐klanten,
van
18‐65
jaar,
aan
de
arbeidsmarkt
en
het
verminderde
beroep
op
de
bijstand
is
drie
procent
hoger
dan
van
de
bijstandscliënten
die
in
dezelfde
perio‐ de
(alleen)
reguliere
schuldhulpverlening
hebben
ontvangen.
De
IPW‐aanpak
heeft
ten
opzich‐ te
van
de
reguliere
schuldaanpak
een
licht
uitstroom
bevorderend
effect
gehad:
het
aandeel
werkenden
dat
uit
de
bijstand
is
gestroomd
ligt
bij
de
IPW‐klanten
5%
hoger
dan
bij
de
regulie‐ re
groep
(voormalige)
bijstandsgerechtigden.
Bij
de
werkenden
die
nog
een
beroep
op
een
WWB‐uitkering
moeten
doen,
is
het
verschil
tussen
de
experimentele
en
controlegroep
2%.
Het
autonome
re‐integratie‐effect
van
de
IPW‐aanpak
ligt
op
drie
procent.
Een
positief
effect
van
de
IPW‐aanpak
op
de
re‐integratie
wordt
voor
een
belangrijk
deel
bepaald
door
de
leeftijd
van
de
klant.
Een
vergelijking
tussen
de
IPW‐groep
en
(ongewogen)
controlegroep
levert
namelijk
een
positief
netto‐effect
van
de
IPW‐aanpak
op
van
15%.
Dit
onderscheid
neemt
echter
af
als
we
de
groep
beperken
tot
de
klanten
onder
de
50
jaar
(ver‐ schil
wordt
9%),
dan
wel
tot
de
klanten
tot
de
40
jaar
(verschil
wordt
2%).
De
IPW‐aanpak
heeft,
ten
opzichte
van
de
reguliere
schuldhulpverlening,
een
groter
positief
effect
gehad
op
de
participatie,
c.q.
sociale
activering
van
bijstandscliënten
(met
een
netto‐ effectiviteit
van
15
procent).
De
intensievere
begeleiding
van
de
IPW‐klanten
in
de
fase
van
de
schuldsanering,
in
combinatie
met
de
voorwaarden
die
in
de
overeenkomst
met
de
GKB
zijn
aangegaan,
heeft
een
positieve
invloed
op
de
sociale
activering
van
bijstandscliënten
die
een
problematische
schuld
onder
relatief
gunstige
condities
aan
het
aflossen
zijn.
39
5
Kosten
en
baten
van
de
IPW‐aanpak
5.1
Invulling
KBA
van
‘Aan
het
werk
zonder
schuld’
Een
van
de
vragen
van
het
onderzoek
betreft
de
vraag
naar
de
kosten
en
baten
die
aan
de
gevolgde
projectaanpak
zijn
verbonden.
Een
kosten‐batenanalyse
(KBA)
drukt
zowel
de
kosten
als
de
baten
uit
in
geld
zodat
het
saldo
van
deze
kosten
en
baten
berekend
kan
worden
(door
het
‘monetariseren’
ervan).
Op
het
terrein
van
de
schuldhulpverlening
zijn
in
het
land
enkele
redelijk
recente
onderzoeken
gedaan
naar
de
(maatschappelijke)
kosten
en
baten
van
deze
vorm
van
hulpverlening24.
In
een
onderzoek
van
Regioplan
wordt
geconcludeerd
dat
door
het
uitvoeren
van
schuldhulpverle‐ ning
hoge
kosten
op
andere
terreinen
worden
voorkomen.
Het
aanpakken
van
de
schulden
leidt
ertoe
dat
schuldenaren
op
andere
terreinen
weer
sneller
de
draad
kunnen
oppakken
en
andere
maatschappelijke
kosten
zich
minder
snel
zullen
voordoen.
De
grootste
besparingen
door
de
schuldhulpverlening
worden
volgens
het
rapport
gerealiseerd
door
een
kortere
uitke‐ ringsduur,
met
name
bij
de
gemeentelijke
sociale
dienst.
Een
andere
grote
besparing
is
het
voorkomen
van
huisuitzettingen
van
de
schuldenaren.
Daarnaast
zijn
er
besparingen
bij
de
verslavingszorg
en
de
ggz.
Ook
uit
een
APE‐onderzoek
komt
naar
voren
dat
extra
investeren
in
schuldhulpverlening
de
maatschappij
per
saldo
geld
oplevert.
Wanneer
extra
huishoudens
schuldhulpverlening
wordt
aangeboden
leidt
dit
tot
een
vermindering
van
het
aantal
huishoudens
met
problematische
schulden.
Hierdoor
belanden
er
minder
huishoudens
in
de
WWB
en
nemen
de
kosten
van
bijvoorbeeld
onbetaalde
rekeningen,
huisuitzettingen,
ziekteverzuim
en
werkloosheid
af.
Het
onderzoek
heeft
een
rekentool
opgeleverd
waarmee
gemeenten
een
financieel
economische
onderbouwing
kunnen
maken
van
hun
schuldhulpverleningsbeleid
en
van
de
betrokkenheid
van
hun
partners.
Gezien
de
inzet
van
het
IPW‐project
in
Drenthe
en
het
streven
om
de
uitgaven
en
opbrengsten
van
het
project
te
verantwoorden,
is
door
BBSO
een
financiële
KBA
opgesteld
met
aanvullend
een
kwalitatieve
beoordeling
van
maatschappelijke
aspecten.
Op
basis
van
deze
KBA
wordt
met
name
een
beoordeling
gegeven
van:
• de
directe
personele
kosten
die
verbonden
zijn
aan
het
project;
• andere
specifiek
aan
het
project
gerelateerde
kosten,
waaronder
de
kosten
van
de
sane‐ ringskredietverlening;
• uitvoeringskosten
re‐integratietrajecten
en
kosten/prijs
van
re‐integratietraject;
• mogelijk
overige
indirecte
en
externe
kosten.
De
baten
van
het
project
zijn,
naast
het
feitelijke
instroomsucces
naar
werk,
opleiding
of
participatie
(vrijwilligerswerk),
op
verschillende
aspecten
af
te
meten.
In
deze
KBA
is
een
berekening
gemaakt
van
de
baten
gezien:
• een
(mogelijke)
afname
van
uitkeringen;
• een
afname
van
kosten
rondom
schuldsanering
en
afname
van
schulden
bij
schuldeisers.
24
Van
Geuns,
R.,
e.a.,
Schuldhulpverlening
loont!
Een
onderzoek
naar
de
kosten
en
baten
van
schuldhulpverlening,
Regioplan
en
Hogeschool
van
Utrecht,
juli
2011.
Ook
APE
heeft
in
opdracht
van
het
ministerie
van
Sociale
Zaken
en
Werkgelegenheid
onderzoek
verricht
naar
deze
materie;
zie
Aarts,
L.
e.a.,
Op
weg
naar
effectieve
schuldhulp,
kosten
en
baten
van
schuldhulpverlening,
juli
2011.
40
5.2
Kosten
van
de
IPW‐aanpak
A.
Personele
kosten
aanpak
Voor
de
uitvoering
van
het
IPW‐traject
in
de
periode
december
2007‐april
2011
zijn
personele
kosten
gemaakt
bij
de
GKB
en
de
drie
ISD‐en.
Bij
de
GKB
betreft
het
kosten
van
uitvoerders
en
management,
bij
de
drie
ISD‐en
heeft
het
betrekking
op
de
uitvoering
van
het
IPW‐traject
door
projectmedewerkers/klantmanagers.
Deze
kosten
vormen
een
vertaling
van
de
uren
die
de
projectcoördinator,
klantmanagers
en
administratieve
ondersteuners
ten
behoeve
van
het
project
hebben
ingezet.
De
kosten
zijn
in
de
drie
volgende
tabellen
gespecificeerd:
Tabel
14
Kosten
GKB
uitvoering
jaar
2008
2009
2010
2011
Totaal
in
€
kosten
uitvoerders
19.705
54.404
12.000
17.400
103.509
kosten
beleid
11.100
950
‐
‐
12.050
Totaal
30.805
55.354
12.000
17.400
115.559
De
GKB
heeft
in
de
uitvoering
van
het
project
in
totaal
1402
uren
ingezet,
waarvoor
voorname‐ lijk
een
projectcoördinator,
i.c.
senior
consulent,
en
projectondersteuner
verantwoordelijk
zijn
geweest.
Door
de
GKB
zijn
in
totaal
97
deelnemers
in
het
IPW‐traject
begeleid.
In
deze
bege‐ leiding,
waarvoor
gemiddeld
14,5
uur
per
cliënt
is
ingezet,
zijn
in
de
praktijk
gemiddeld
4
contactmomenten
met
de
cliënt
opgenomen.
Het
aantal
contactmomenten
is
in
het
IPW‐ project
gemiddeld
(licht)
hoger
dan
in
de
trajecten
met
reguliere
klanten
(waarin
men
gemid‐ deld
2‐3
contactmomenten
heeft).
Uitgaande
van
de
78
geslaagde
dossiers
in
de
schuldsanering
binnen
het
IPW‐project,
zijn
de
gemiddelde
uitvoeringskosten
van
de
inzet
van
de
GKB
om
tot
een
geslaagd
saneringstraject
te
komen
1327
euro.
Dit
bedrag
voor
een
saneringstraject
is
in
het
IPW‐project
ruim
200
euro
lager
dan
bij
de
reguliere
externe
berekening
van
de
GKB
voor
de
onderscheiden
basisdiensten
die
geleverd
worden
binnen
een
dergelijk
traject
(bestaande
uit
intake,
traject
schuldregeling,
budgetbeheer
en
een
afspraak
op
locatie).
Ofschoon
de
intensiteit
van
de
aanpak
voor
de
IPW‐klanten
bij
de
GKB
hoger
ligt
dan
bij
de
reguliere
klanten,
blijkt
uit
de
doorberekende
kosten
voor
het
IPW‐project
dat
de
projectkos‐ ten
gemiddeld
per
traject
lager
liggen
dan
bij
de
extern
berekende
kosten
van
de
reguliere
basisdiensten
van
de
GKB
Drenthe.
De
kosten
van
de
GKB‐inzet
ten
behoeve
van
de
experi‐ mentele
schuldhulpverleningsaanpak
zijn
derhalve
niet
hoger
gebleken
dan
voor
de
reguliere
dienstverlening
van
de
GKB.
Op
basis
van
de
gegevens
opgenomen
in
tabel
15,
wordt
geconstateerd
dat
de
kosten
van
de
uitvoering
door
de
drie
Sociale
Diensten
variëren.
Dit
geldt
niet
alleen
voor
de
totale
kosten
over
de
gehele
projectperiode,
maar
ook
voor
de
afzonderlijke
jaren.
De
totale
kosten
van
de
I(G)SD
in
Assen
en
Steenwijkerland
zijn
nagenoeg
gelijk,
maar
de
inzet
wisselt
naar
jaartal
(de
ISD
Assen
vooral
in
2009
en
IGSD
Steenwijkerland
vooral
in
2010).
Dit
heeft
mede
te
maken
met
de
aanstelling
van
een
budgetcoach
door
de
IGSD
in
Steenwijkerland
in
een
latere
fase
van
het
project.
41
Tabel
15
Kosten
ISD‐en
uitvoering
jaar
ISD
Assen
2008
2009
2010
2011
Totaal
in
€
totaal
in
uren
4.590
19.282
13.343
450
37.665
837
Totaal
IGSD
Steenwijker‐ ISD
Noordenkwar‐ land
tier
4.140
1.485
11.250
2.767
22.437
878
540
0
38.367
5.130
853
114
12.223
33.300
36.657
990
81.162
1.804
Het
overzicht
geeft
aan
dat
de
mate
waarin
de
betrokken
Sociale
Diensten
zich
hebben
ingezet
voor
het
slagen
van
het
project
niet
evenredig
is
geweest.
De
projectmedewerkers
bij
de
ISD
Assen
en
Steenwijkerland
hebben
ieder
in
totaal
ruwweg
850
uren
aan
het
IPW‐project
be‐ steed.
De
inzet
van
de
Sociale
Dienst
Noordenkwartier
voor
het
IPW‐project
is
veel
lager
geweest
dan
bij
de
twee
andere
Sociale
Diensten.
Bovendien
blijkt
dat
de
ISD
in
Assen
de
kwantitatieve
doelstelling
van
50
geslaagde
dossiers
heeft
behaald,
terwijl
de
ISD
Steenwijker‐ land
en
ISD
Noordenkwartier
de
doelstelling
van
ieder
25
geslaagde
trajecten
niet
hebben
gerealiseerd.
De
inzet
en
kosten
voor
de
uitvoering
van
de
trajecten
van
de
Sociale
Diensten
variëren
ook
sterk
bij
een
beoordeling
van
het
aantal
uitgenodigde
personen
en
aantal
verwijzingen
naar
de
GKB
voor
het
schuldsaneringstraject.
Mede
gezien
de
geformuleerde
targets
en
de
tijdsin‐ spanning,
is
het
rendement
van
de
inzet
van
de
projectuitvoerder
bij
de
GKB/ISD
Assen
relatief
hoog:
Tabel
16
Inzet
ISD‐en
naar
IPW‐trajecten
en
uren
ISD
AAT
aantal
uitnodigingen
voor
selectie
deelname
(verwijzing)
deelname
IPW
aantal
deelnemers
IPW‐traject
met
geslaagde
schuldsanering
inzet
in
uren
Tabel
17
jaar
2008‐2011
ISD
Noorden‐ kwartier
37
10
7
Totaal
113
64
51
ISD
Steen‐
wijkerland
78
23
20
837
853
114
1.804
228
97
78
Totaal
personele
kosten
inzet
uitvoering
GKB
en
ISD
(exclusief
beleid)
GKB
Assen
103.509
ISD
Assen
37.665
IGSD
Steenwijkerland
38.367
ISD
Noordenkwartier
5.130
Totaal
184.671
De
personele
kosten
voor
de
uitvoering
van
de
selectie
en
begeleiding
van
klanten
voor
het
IPW‐traject
door
de
vier
betrokken
organisaties
(inclusief
de
projectcoördinatie)
bedroegen
in
de
periode
2008‐2011
in
totaal
bijna
€
185.000.
Bij
een
berekening
van
de
personele
kosten
op
basis
van
het
aantal
IPW‐klanten
dat
in
het
traject
is
opgenomen
(N=97),
zijn
deze
personele
uitvoeringskosten
gemiddeld
€
1.904
per
traject.
42
B.
Kosten
van
de
saneringskredietverlening
In
het
kader
van
de
saneringskredietverlening
zijn
binnen
het
IPW‐traject
twee
kostenposten
opgenomen:
• bedragen
samenhangend
met
de
verdubbeling
van
het
aanbod
voor
het
saneringskrediet;
• bedragen
samenhangend
met
de
instelling
van
een
noodfonds
voor
IPW‐klanten.
Tabel
18
Kosten
saneringskredietverlening
jaar
Garantiefonds
Extra
SK
IPW
2008
‐
2009
‐
2010
21.643
2011
8.452
Totaal
30.095
Noodfonds
IPW
249
4.258
6.514
120
11.141
Totaal
249
4.258
28.157
8.572
41.236
De
berekende
kosten
voor
de
saneringskredietverlening
(deels
vallend
binnen
het
Garantie‐ fonds
voor
het
tweede
krediet)
bedragen
derhalve
ruim
€
41.000.
Op
het
moment
van
de
evaluatie
komt
naar
voren
dat
de
saneringskredieten
die
aan
de
IPW‐deelnemers
gedurende
het
traject
zijn
verstrekt,
naar
behoren
worden
afgelost.
Slechts
in
een
incidenteel
geval
is
het
nodig
gebleken
om
een
beroep
op
het
waarborgfonds
te
doen.
De
IPW‐klanten
voldoen
der‐ halve
aan
de
gestelde
voorwaarden
voor
het
verkrijgen
van
het
saneringskrediet.
C.
Kosten
IPW‐aanpak
intern
en
externe
partners
Een
optelling
van
de
voornoemde
kosten,
aangevuld
met
de
kosten
van
interne
en
externe
partners,
leidt
tot
een
kostentotaal
voor
de
IPW‐aanpak
in
de
schuldsanering
van
bijna
€
280.000
over
de
periode
2008‐2011.
Tabel
19
IPW
kosten
totaal
(deel
schuldsanering)
jaar
Declaraties
GKB
2008
2009
2010
2011
Totaal
36.565
57.874
47.988
18.480
160.908
Declaraties
partners/externen
17.076
34.561
36.752
29.740
118.129
Totaal
53.641
92.435
84.741
48.220
279.037
D. Kosten
re‐integratietrajecten
Een
deel
van
de
IPW‐klanten
heeft
als
bijstandsgerechtigde
via
re‐integratietrajecten
en
parti‐ cipatietrajecten
een
plek
verworven
op
de
arbeidsmarkt,
dan
wel
is
een
vorm
van
sociale
activering
gaan
vertonen.
Vanuit
het
IPW‐project
bezien
zijn
hiertoe
reguliere
kosten
gemaakt
die
door
de
deelnemende
ISD‐en
voor
hun
cliënten
worden
vergoed
vanuit
het
werkdeel
van
het
beschikbare
WWB‐budget.
43
Totale
kosten
schuldhulpverlening
IPW‐klanten
De
totale
kosten
van
het
IPW‐traject
in
de
periode
2008‐2011
in
het
kader
van
de
schuldhulp‐ verlening
bedragen
280.000
euro.
5.3
Baten
van
de
IPW‐aanpak
De
baten
van
het
IPW‐project
zijn,
naast
het
feitelijke
instroomsucces
naar
werk,
opleiding
of
participatie
(vrijwilligerswerk),
op
verscheidene
aspecten
af
te
meten.
Bij
het
bepalen
van
de
baten
hebben
we
ons
beperkt
tot
de
directe
effecten
die
we
empirisch
kunnen
meten.
A.
Baten
vanwege
afname
bijstandsuitkeringen
Uit
onderzoek
komt
naar
voren
dat
een
aanbod
van
schuldhulpverlening
positief
effect
heeft
op
de
gemiddelde
uitkeringsduur
bij
bijstandscliënten25.
Als
WWB‐ers
gebruik
maakten
van
schuldhulpverlening
was,
volgens
dit
onderzoek,
de
uitkeringsduur
vier
tot
twaalf
maanden
korter.
Aangezien
een
WWB‐uitkering
de
gemeente
ongeveer
17.800
euro
per
jaar
kost
(inclu‐ sief
uitvoeringskosten)
en
gemiddeld
36
procent
van
de
verzoekers
om
schuldhulpverlening
in
de
betreffende
gemeenten
een
WWB‐uitkering
hebben,
zijn
de
door
schuldhulpverlening
voorkomen
kosten
op
dit
vlak
hoog.
Met
andere
woorden,
schuldhulpverlening
loont.
Voor
onze
berekeningen
over
de
baten
van
de
IPW‐aanpak
hebben
we
deze
redenering
over
verkorting
van
de
uitkeringsduur
gevolgd
en
is
in
eerste
instantie
uitgegaan
van
de
meest
behoudende
schatting
(4
maanden).
In
het
IPW‐traject
zijn
19
bijstandscliënten
met
een
Wwb‐uitkering
begeleid
die
geen
beroep
meer
doen
op
de
uitkering.
Bij
een
gemiddelde
uitkeringskosten
van
17.800
euro
per
jaar,
wordt
bij
deze
klanten
112.700
euro
op
de
bijstandsuitkeringen
bespaard.
Bovendien
zijn
12
IPW‐klanten
aan
het
werk
die
nog
een
aanvullende
WWB‐uitkering
ontvangen.
Uitgaande
van
een
50%‐uitkering
wordt
bij
hen
35.600
euro
bespaard.
De
totale
besparing
op
de
uitkering
bij
deze
IPW‐groep
ligt
in
dit
geval
op
148.300
euro.
Indien
wij
uitgaan
van
een
gemiddelde
verkorting
van
de
uitkeringsduur
van
twaalf
maanden,
levert
dit
een
besparing
van
445.000
euro
op
voor
de
begeleide
IPW‐klanten
met
werk.
De
omvang
van
de
besparing
vanwege
de
instroom
op
de
arbeidsmarkt
en
vermindering
van
de
uitkeringsafhankelijkheid,
is
bij
de
IPW‐groep
iets
hoger
dan
bij
de
controlegroep
die
een
reguliere
schuldhulpverlening
heeft
ontvangen.
Bij
de
controlegroep
is
de
vermindering
van
het
beroep
op
een
volledige
uitkering
vijf
procent
lager
dan
bij
de
experimentele
groep
en
twee
procent
hoger
bij
een
aanvullende
uitkering.
Een
omrekening
van
deze
netto‐effectiviteit
van
de
IPW‐aanpak
van
drie
procent
ten
opzichte
van
de
reguliere
aanpak,
levert
bij
een
ver‐ mindering
van
de
werkloosheid
van
vier
maanden
onder
de
geselecteerde
klanten
een
baten‐ saldo
op
van
bijna
5.000
euro;
bij
een
vermindering
van
de
werkloosheid
van
12
maanden
in
totaal
bijna
15.000
euro.
De
financiële
meerwaarde
van
de
IPW‐aanpak
vanwege
een
versterk‐ te
toename
van
de
re‐integratie
van
bijstandscliënten
op
de
arbeidsmarkt
ten
opzichte
van
de
groep
met
een
reguliere
schuldhulpverlening,
is
derhalve
bij
de
betreffende
dossiers
in
het
onderzochte
project
beperkt
gebleven.
De
innovatieve
IPW‐aanpak
is
in
dit
opzicht
en
binnen
de
onderzochte
termijn
slechts
in
beperkte
mate
extra
lonend
geweest.
25
Van
Geuns,
R.,
e.a.,
Schuldhulpverlening
loont!
Een
onderzoek
naar
de
kosten
en
baten
van
schuldhulpverlening,
Regioplan
en
Hogeschool
van
Utrecht,
juli
2011.
44
B.
Afname
van
schulden
bij
schuldeisers
Het
bedrag
aan
schulden
die
de
(78)
IPW‐klanten
met
een
geslaagde
schuldsanering
op
het
moment
van
de
intake
hadden
opgebouwd
en
waarvoor
de
GKB
een
extra
schuldsanering
heeft
aangeboden,
was
in
totaal
€
1.222.000.
Het
gemiddelde
schuldbedrag
van
deze
IPW‐klanten
was
€
15.662.
In
de
IPW‐aanpak
is
het
aanbodpercentage
voor
de
schuldsanering
verdubbeld
en
lag
daarmee
gemiddeld
op
33%.
De
uitstaande
schuld
wordt
daarmee
sterker
verminderd
dan
in
de
reguliere
situatie
(waarin
gemiddeld
16,5%
zou
zijn
geboden).
In
het
IPW‐traject
nemen
de
schulden
in
totaal
af
met
ruim
403.000
euro;
in
de
reguliere
aanpak
zou
dit
ruim
201.500
euro
zijn
geweest.
Door
de
gekozen
benadering
in
de
schuldsanering
vanuit
het
IPW‐project
is
derhalve
sprake
van
een
grotere
afname
van
de
schulden
bij
schuldeisers,
namelijk
met
ruim
200.000
euro.
C.
Maatschappelijke
baten
Naast
deze
empirisch
vastgestelde
baten
van
het
project,
zijn
verschillende
maatschappelijke
baten
te
onderscheiden
die
voortvloeien
uit
de
schuldhulpverlening
aan
de
IPW‐klanten.
Een
belangrijke
maatschappelijke
opbrengst
is
de
hogere
participatiegraad
onder
de
IPW‐ klanten
in
vergelijking
met
de
reguliere
bijstandsklanten
van
de
GKB.
De
geslaagde
schuldsane‐ ring
onder
deze
groep
bijstandscliënten
leidt
tot
een
sociale
activering
waarbij
men
op
de
treden
twee
tot
en
met
vier
gaat
staan
van
de
participatieladder.
Ofschoon
de
inzet
van
de
IPW‐aanpak
niet
tot
een
sterk
vergrote
re‐integratie
op
de
arbeidsmarkt
heeft
geleid,
worden
wel
vaker
de
eerste
(tussen)stappen
op
de
participatieladder
gezet.
De
extra
winst
van
de
IPW‐ inzet
is,
naast
een
hogere
kans
op
een
geslaagde
schuldsanering,
derhalve
ook
gelegen
in
de
vergrote
participatie
van
bijstandscliënten
die
in
een
eerder
stadium
door
hun
problematische
schulden
niet
of
minder
sociaal
actief
waren.
In
aansluiting
op
de
in
het
voorgaande
vermelde
onderzoeken
op
dit
terrein,
verwijzen
we
bovendien
naar
de
mogelijk
te
besparen
kosten
van
de
aanpak
voor
huisuitzettingen,
kosten
voor
afsluiten
van
gas,
water
en
licht
door
energiebedrijven,
kosten
van
betalingsregelingen
voor
woningcorporaties,
mogelijke
dakloosheid
(zorg
en
veiligheid),
maatschappelijke
opvang,
voor
maatschappelijk
werk
en
GGZ.
Deze
maatschappelijke
baten
van
schuldhulpverlening
kunnen
zeker
ontstaan
door
een
gerich‐ te
en
tijdige
schuldhulpverlening,
maar
we
hebben
gekozen
voor
het
analyseren
van
empirisch
onderbouwde
feitelijke
informatie
waardoor
het
risico
van
overschatting
van
de
baten
wordt
beperkt.
5.4
Conclusie
De
kosten
van
het
schuldsaneringtraject
binnen
het
IPW‐project
bedroegen
over
de
periode
2008‐2011
in
totaal
280.000
euro.
De
materieel
herleidbare
baten
van
de
schuldhulpverlening
zijn
met
name
gelegen
in
de
afname
van
de
bijstandsuitkeringen
door
(een
te
verwachten)
verkorting
van
de
uitkeringsduur
en
afname
van
de
schulden
bij
schuldeisers.
Uitgaande
van
een
(minimale)
verkorting
van
de
uitkeringsuur
van
vier
maanden,
treedt
een
besparing
op
van
150.000
euro.
De
schulden
bij
de
schuldeisers
nemen
af
met
200.000
euro.
In
deze
berekening
bedragen
de
bespaarde
kosten
derhalve
totaal
350.000
euro,
waarmee
in
het
IPW‐project
de
baten
70.000
euro
hoger
liggen
dan
de
kosten
van
de
schuldhulpverlening.
Indien
we
uitgaan
van
een
gemiddelde
verkorting
van
de
uitkeringsduur
van
twaalf
maanden,
levert
dit
een
totaal
batenvoordeel
op
van
365.000
euro.
De
KBA
geeft
aan
dat
ook
in
deze
experimentele
aanpak
het
aanbod
van
schuldhulpverlening
loont;
de
besparing
op
de
uitkeringsuitgaven
is
een
gevolg
van
een
extra
investering
in
de
schuldhulpverlening.
45
De
gepleegde
inzet
van
de
innovatieve
vorm
van
schuldhulpverlening
in
het
IPW‐project
ten
behoeve
van
een
vergrote
re‐integratie
van
bijstandscliënten
op
de
arbeidsmarkt,
is
in
zeer
lichte
mate
extra
lonend
geweest.
De
netto‐effectiviteit
van
de
aanpak
om
cliënten
aan
een
betaalde
baan
te
helpen,
is
drie
procent
en
dit
vertaalt
zich
op
dit
vlak
in
een
bescheiden
financiële
meerwaarde.
Ofschoon
de
inzet
van
de
IPW‐aanpak,
over
de
gehele
groep
cliënten
beschouwd,
niet
tot
een
sterk
vergrote
re‐integratie
op
de
arbeidsmarkt
heeft
geleid,
worden
wel
vaker
de
eerste
(tussen)stappen
op
de
participatieladder
gezet.
Bovendien
leidt
het
aanpakken
van
de
schul‐ den
ertoe
dat
deze
schuldenaren
op
andere
terreinen
weer
sneller
de
draad
kunnen
oppakken
en
dat
andere
maatschappelijke
kosten
zich
minder
snel
zullen
voordoen.
Een
belangrijke
maatschappelijke
baat
van
de
IPW‐inzet
is
derhalve,
naast
een
grotere
kans
op
een
geslaagde
schuldsanering,
gelegen
in
de
vergrote
participatie
van
bijstandscliënten
die
in
een
eerder
stadium
vanwege
hun
problematische
schulden
niet
of
minder
sociaal
actief
waren.
46
6
Samenvattende
conclusies
Achtergrond
Het
IPW‐project
van
de
GKB
en
drie
Sociale
Diensten
in
Drenthe
was
gericht
op
het
zodanig
verminderen
van
problematische
schulden
bij
bijstandscliënten
dat
men
meer
mogelijkheden
ziet
en
krijgt
voor
een
re‐integratie
op
de
arbeidsmarkt.
Door
middel
van
snelsanering
van
de
schulden,
een
verdubbeling
van
het
saneringspercentage
als
aanbod
aan
schuldeisers
en
extra
begeleiding,
zouden
deze
bijstandscliënten
mogelijk
vaker
aan
het
werk
kunnen
komen
dan
wel
aan
de
samenleving
deelnemen
door
sociale
activering.
In
het
driejarige
experiment
is
daarmee
getracht
een
gecombineerde
aanpak
aan
te
bieden
van
schuldhulpverlening
door
de
GKB
en
re‐ integratie
door
Sociale
Diensten.
Voor
een
bepaling
van
de
(meer)waarde
van
het
IPW‐project
is
in
de
evaluatie
beoordeeld:
• hoe
de
uitvoering
van
het
project
is
verlopen;
• of
een
uitstroom
bevorderend
effect
meetbaar
is
in
vergelijking
met
de
reguliere
aanpak;
• welke
kosten
en
baten
zijn
verbonden
aan
de
gevolgde
projectaanpak;
• welke
leereffecten
zijn
aan
te
wijzen
op
basis
van
geconstateerde
slaag‐
en
faalfactoren
in
het
project.
Uitvoering
IPW‐project
De
uitvoering
van
het
IPW‐project
heeft
een
aantal
hobbels
gekend,
zich
in
eerste
instantie
uitend
in
een
beperkte
instroom
van
deelnemers
via
de
Sociale
Diensten.
Ofschoon
een
be‐ langrijk
deel
van
de
bijstandscliënten
problematische
schulden
heeft,
zijn
klantmanagers
en
consulenten
van
Sociale
Diensten
niet
goed
in
staat
geweest
om
de
betreffende
doelgroep
te
herkennen
en,
indien
een
mogelijke
deelnemer
zich
aandiende,
vervolgens
te
motiveren
voor
het
IPW‐traject.
In
de
werkwijze
van
de
bijstandsconsulenten
van
de
ISD‐en
bevindt
zich
een
‘blinde
vlek’
in
het
signaleren
van
een
mogelijke
schuldenproblematiek
bij
de
cliënt.
De
in
het
project
geformuleerde
verwachting
over
een
‘relatief
eenvoudig
te
realiseren’
in‐ stroom
van
100
bijstandscliënten
met
problematische
schulden,
leek
een
reële
veronderstel‐ ling
bij
de
start
van
het
IPW‐project.
Het
ontbreken
van
een
helder
beeld
bij
de
ISD‐en
van
een
mogelijke
schuldenproblematiek
bij
hun
bijstandscliënten,
heeft
in
eerste
instantie
echter
tot
een
lage
instroom
geleid.
Bovendien
leidde
de
uitval
van
bijna
60%
onder
de
potentiële
deel‐ nemers
na
de
selectiegesprekken,
tot
een
minder
grote
instroom
van
bijstandscliënten
aan
het
experimentele
schuldsaneringstraject
dan
oorspronkelijk
verwacht.
Ook
aan
de
kant
van
de
bijstandscliënt
spelen
overwegingen
die
deelname
aan
het
project
negatief
beïnvloedden:
het
vrijwillige
karakter
van
het
traject,
de
weerstand
tegen
een
verplicht
budgetbeheer
en
schuld‐ sanering
vanwege
het
persoonlijke
uitgavenpatroon
en
een
beperkt
zicht
op
het
financieel
en
maatschappelijk
voordeel
op
langere
termijn
van
deelname
aan
het
IPW‐traject.
Het
project
kende
ook
een
vertraagde
start
door
het
ontbreken
van
een
helder
uitvoeringsplan
voor
de
betrokken
consulenten,
van
een
gezamenlijk
bruikbaar
registratiesysteem
en
van
een
gezamenlijke
afstemming
tussen
ieders
werkprocessen
ten
behoeve
van
het
project,
waardoor
de
aanpak
slechts
‘in
de
zijlijn’
van
de
reguliere
werkzaamheden
werd
opgestart.
Het
innova‐ tieve
idee
van
de
IPW‐aanpak
is
in
dit
verband
niet
goed
geïnitieerd
bij
de
deelnemende
orga‐ 47
nisaties
en
projectuitvoerders.
De
oorspronkelijke
opzet
was,
met
andere
woorden,
niet
expli‐ ciet
doorvertaald
naar
een
feitelijke
uitvoeringstrategie
voor
de
betrokken
organisaties.
De
lage
instroom
van
IPW‐klanten
in
het
project
is
voor
de
stuurgroep
aanleiding
geweest
om
een
aantal
aanvullende
maatregelen
te
nemen.
Naast
een
feitelijke
verbreding
van
de
doel‐ groep
van
bijstandscliënten
voor
wie
ook
participatie
een
resultaat
van
de
begeleiding
mocht
zijn,
heeft
met
name
de
verhoging
en
verbreding
van
de
inzet
van
projectconsulenten
bij
de
GKB
en
ISD
Assen
(en
in
tweede
instantie
van
een
budgetcoach
bij
de
ISD
Steenwijkerland)
tot
een
verhoogde
aandacht
voor
de
instroom
van
IPW‐klanten
geleid.
Door
de
toename
van
de
inspanningen
bij
deze
twee
Sociale
Diensten
en
de
gerichte
inzet
van
een
projectconsulent
bij
de
GKB/ISD
Assen
en
van
een
budgetcoach,
is
uiteindelijk
(bijna)
aan
de
kwantitatieve
doelstel‐ ling
van
het
experiment
voldaan.
Deelname
en
geslaagde
schuldsaneringen
Uitgaande
van
100
te
starten
IPW‐trajecten
onder
bijstandscliënten
heeft
het
project
uiteinde‐ lijk
de
kwantitatieve
doelstelling
(nagenoeg)
bereikt.
Van
deze
trajecten
heeft
bijna
driekwart
(73%)
tot
een
minnelijke
schuldsanering
geleid.
De
IPW‐aanpak
op
het
vlak
van
de
schuldsane‐ ring
is
daarmee
succesvol.
De
specifieke
saneringsaanpak
in
het
experimentele
IPW‐project
met
een
verdubbeld
saneringsaanbod
en
extra
begeleiding
leidt
tot
verhoudingsgewijs
goede
resultaten
waar
het
gaat
om
geslaagde
schuldsaneringen.
De
bijstandscliënten
die
met
de
IPW‐aanpak
zijn
bereikt
en
bij
wie
de
schuldsanering
is
ge‐ slaagd,
zijn
vooral
jonge
alleenstaanden
en
alleenstaande
ouders
onder
de
veertig
jaar.
Het
betreft
aldus
een
selecte
groep
van
relatief
jonge
bijstandscliënten
met
schulden.
Ook
heeft
de
IPW‐groep
in
vergelijking
met
de
reguliere
groep
van
bijstandscliënten
met
schulden,
gemid‐ deld
beschouwd
een
relatief
lage
schuldenlast
(van
€
16.000)
en
een
lager
aantal
schuldeisers
(namelijk
twaalf).
Dit
‘klantenprofiel’
biedt
in
principe
meer
mogelijkheden
om
tot
een
snellere
schuldsanering
te
komen
dan
het
profiel
van
de
reguliere
cliënten
die
over
het
algemeen
een
hogere
schuld
en
meerdere
schuldeisers
hebben.
Het
oorspronkelijke
projectdoel
van
snelsanering
van
de
schulden
in
maximaal
drie
maanden
is
in
het
IPW‐project
niet
gerealiseerd;
de
gemiddelde
looptijd
van
de
schuldsanering
bij
de
IPW‐ klanten
bedroeg
7
maanden.
Deze
looptijd
is
in
de
groep
IPW‐deelnemers
wel
positief
beïn‐ vloed
door
het
aanbieden
van
een
aangepast
schuldsaneringspercentage;
de
looptijd
neemt
af
naarmate
een
hoger
percentage
wordt
aangeboden.
Ook
is
er
een
samenhang
tussen
de
hoogte
van
de
schulden
en
de
looptijd:
hoe
lager
de
schulden,
hoe
korter
de
looptijd.
Uitgaan‐ de
van
een
minimale
afloscapaciteit
van
de
bijstandscliënt
zijn
ook
de
hoogte
van
de
schulden
en
het
aanbodpercentage
nauw
met
elkaar
verweven:
hoe
lager
de
schulden,
hoe
hoger
het
aanbodpercentage
aan
de
schuldeiser
kan
zijn
voor
een
schuldsanering.
De
impact
van
een
verdubbeling
van
het
aanbodpercentage
vanuit
de
IPW‐aanpak
op
het
tot
stand
komen
van
een
schuldsanering
is
dan
ook
groter
bij
relatief
hoge
percentages
(bij
geringere
schulden)
dan
bij
lagere
percentages
(vanwege
de
relatief
hoge
schulden).
De
looptijd
wordt
mede
bepaald
door
het
aantal
schuldeisers
dat
een
cliënt
heeft:
hoe
minder
schuldeisers,
hoe
korter
de
periode
om
tot
een
geslaagde
schuldsanering
te
komen.
De
gemiddeld
jongere
leeftijd
van
de
IPW‐cliënt
is
daarentegen
een
vertragende
factor
in
de
snelheid
waarmee
een
schuldsanering
kan
worden
overeengekomen;
hoe
jonger
de
cliënt,
hoe
langer
de
looptijd.
Dit
heeft
te
maken
met
kenmerken
van
de
bijstandscliënt
in
de
jongere
leeftijdsgroep
en
met
de
inschatting
van
de
schuldeisers
over
toekomstige
financiële
mogelijk‐ 48
heden
van
de
betreffende
jongere.
Vooral
de
jongere
IPW‐klanten
dienden
dringend
gemoti‐ veerd
te
worden
om
de
benodigde
documenten
tijdig
aan
te
leveren;
het
budgetbeheer
klop‐ pend
krijgen
bij
de
jongere
doelgroep
is
vaak
tijdrovend.
Bovendien
treedt
ook
van
de
zijde
van
de
schuldeisers
vertraging
in
de
schuldsanering
op
aangezien
zij
verwachten
dat
de
afloscapa‐ citeit
van
de
jongere
(sneller)
zal
toenemen
vanwege
de
grotere
kansen
op
betaald
werk.
Een
factor
die
mede
een
positieve
rol
heeft
gespeeld
in
het
bereiken
van
het
hoge
percentage
geslaagde
schuldsaneringen,
is
de
inzet
van
de
begeleiding
door
met
name
de
projectuitvoer‐ ders
van
de
GKB
en
Sociale
Dienst
in
Assen.
De
intensiteit
van
de
begeleiding
(ofschoon
minder
intensief
of
regelmatig
dan
in
de
aanvraag
voor
het
project
was
aangegeven)
is
hoger
dan
bij
reguliere
GKB‐cliënten.
Mede
gezien
de
geformuleerde
targets
en
de
tijdsinspanning
blijkt
bovendien
dat
het
rendement
van
de
inzet
van
de
projectuitvoerder
bij
de
GKB/ISD
Assen
relatief
hoog
is.
Het
hoge
percentage
geslaagde
schuldsaneringen
bij
bijstandscliënten
in
het
experimentele
IPW‐project,
vloeit
derhalve
voort
uit
een
combinatie
van
meerdere
factoren:
een
selectie
van
potentieel
‘kansrijke’
deelnemers
(met
relatief
weinig
schuldeisers
en
lagere
schuldbedragen),
de
inzet
van
de
specifieke
bonusregeling
en
de
intensiteit
van
de
begeleiding.
Ofschoon
de
geformuleerde
doelstelling
in
het
project
inzake
de
doorlooptijd
van
de
schuldsa‐ nering
van
drie
maanden
niet
is
behaald,
is
vanwege
het
ontbreken
van
empirische
referentie‐ gegevens
op
dit
aspect
niet
te
beoordelen
of
de
gerealiseerde
doorlooptijd
van
zeven
maan‐ den
bij
de
IPW‐klant
korter
of
langer
is
dan
bij
de
GKB‐klant
met
een
reguliere
schuldhulpver‐ lening.
Re‐integratie
en
participatie
van
IPW‐klanten
In
de
aanpak
van
het
IPW‐project
is
een
expliciete
link
gelegd
tussen
enerzijds
het
saneren
en
afbetalen
van
schulden
bij
klanten
en
anderzijds
de
re‐integratie
van
deze
uitkeringsgerechtig‐ den.
De
schuldsanering
en
begeleiding
van
bijstandsklanten
zou
een
meerwaarde
kunnen
hebben
voor
de
re‐integratie
van
deze
bijstandscliënten.
Bij
24%
van
de
IPW‐klanten
met
een
geslaagde
schuldsanering
is
sprake
van
re‐integratie
op
de
arbeidsmarkt
waarbij
zij
niet
meer
bijstandsafhankelijk
zijn.
Bij
17%
is
sprake
van
een
partiële
re‐integratie,
waarbij
men
werkt
met
een
aanvullende
uitkering.
Dit
betekent
dat
ruim
40%
van
de
IPW‐klanten
inmiddels
aan
de
arbeidsmarkt
deelneemt.
IPW‐deelnemers
die
aan
het
werk
zijn
gekomen,
hebben
iets
vaker
minder
hoge
schulden
dan
de
bijstandscliënten
in
de
reguliere
schuldhulpverlening
en
vaak
ook
minder
schuldeisers.
Van
de
niet‐werkende
IPW‐ klanten
met
een
bijstandsuitkering
participeert
70%
in
een
vrijwilligers‐
of
opleidingstraject.
In
het
IPW‐project
blijkt
dat,
in
vergelijking
met
de
reguliere
aanpak
en
met
de
aanpak
van
de
twee
andere
deelprojecten,
vooral
de
extra
inzet
en
de
samenwerking
tussen
de
GKB
en
de
Sociale
Dienst
in
Assen
tot
een
hogere
uitstroom
leiden
op
het
terrein
van
re‐integratie
en
participatie.
De
IPW‐aanpak
heeft,
over
de
gehele
groep
beschouwd
van
18‐65
jaar,
ten
opzichte
van
de
reguliere
schuldaanpak
een
licht
uitstroom
bevorderend
effect
gehad:
het
aandeel
werkenden
dat
uit
de
bijstand
is
gestroomd,
ligt
bij
de
IPW‐klanten
vijf
procent
hoger
dan
bij
de
reguliere
groep
(voormalige)
bijstandsgerechtigden.
Bij
de
werkenden
die
nog
een
beroep
op
een
bij‐ standsuitkering
doen,
is
het
verschil
tussen
de
experimentele
en
controlegroep
twee
procent.
Het
autonome
re‐integratie‐effect
van
de
IPW‐aanpak
ligt
in
totaal
op
drie
procent.
49
Een
positief
effect
van
de
IPW‐aanpak
op
de
re‐integratie
wordt
voor
een
belangrijk
deel
bepaald
door
de
leeftijd
van
de
klant.
Een
vergelijking
tussen
de
jongere
IPW‐groep
en
oudere
vergelijkingsgroep
levert
namelijk
een
positief
netto‐effect
van
de
IPW‐aanpak
op
van
15
procent.
Dit
onderscheid
neemt
echter
bij
herweging
van
de
twee
groepen
naar
leeftijd
af
naar
drie
procent.
Een
groot
deel
van
de
bijstandscliënten
die
via
de
IPW‐aanpak
met
hun
schulden
zijn
geholpen
maar
niet
door
middel
van
betaald
werk
aan
de
arbeidsmarkt
deelnemen,
vertoont
een
vorm
van
participatie
en
is
sociaal
actief
(70%).
In
termen
van
de
participatieladder
bevinden
zij
zich
op
de
treden
twee
tot
en
met
vier.
De
IPW‐aanpak
heeft
een
groter
positief
effect
gehad
op
de
participatie,
c.q.
sociale
activering
van
bijstandscliënten,
dan
op
de
re‐integratie
van
deze
cliënten
op
de
arbeidsmarkt
(met
in
vergelijking
met
de
reguliere
groep
cliënten
een
netto‐ effectiviteit
van
15
procent).
De
intensievere
begeleiding
van
de
IPW‐klanten
in
de
fase
van
de
schuldsanering,
in
combina‐ tie
met
de
voorwaarden
die
in
de
overeenkomst
met
de
GKB
zijn
aangegaan
over
re‐integratie
dan
wel
participatie
door
de
klant,
heeft
een
positieve
invloed
op
de
sociale
activering
van
bijstandscliënten
die
zich
willen
verlossen
van
een
problematische
schuldenlast.
Bovendien
blijkt
dat
in
het
project
nauwelijks
een
beroep
op
het
Waarborgfonds
gedaan
hoeft
te
worden,
omdat
de
kredieten
die
aan
de
IPW‐klanten
zijn
verstrekt
naar
behoren
worden
afgelost.
Kosten
en
baten
van
de
IPW‐aanpak
De
kosten
van
het
schuldsaneringstraject
binnen
het
IPW‐project
bedroegen
over
de
periode
2008‐2011
in
totaal
280.000
euro.
De
materieel
herleidbare
baten
van
de
schuldhulpverlening
zijn
met
name
gelegen
in
de
afname
van
de
bijstandsuitkeringen
door
(een
te
verwachten)
verkorting
van
de
uitkeringsduur
en
afname
van
de
schulden
bij
schuldeisers.
Uitgaande
van
een
(minimale)
verkorting
van
de
uitkeringsduur
van
vier
maanden,
treedt
een
besparing
op
van
150.000
euro.
De
schulden
bij
de
schuldeisers
nemen
af
met
200.000
euro.
In
deze
bere‐ kening
bedragen
de
bespaarde
kosten
derhalve
totaal
350.000
euro,
waarmee
in
het
IPW‐ project
de
baten
70.000
euro
hoger
liggen
dan
de
kosten
van
de
schuldhulpverlening.
Indien
we
uitgaan
van
een
gemiddelde
verkorting
van
de
uitkeringsduur
van
twaalf
maanden,
levert
dit
een
totaal
batenvoordeel
op
van
365.000
euro.
De
KBA
geeft
aan
dat
(ook)
in
deze
experimentele
aanpak
het
aanbod
van
schuldhulpverlening
loont;
de
besparing
op
de
uitkeringsuitgaven
is
een
gevolg
van
een
extra
investering
in
de
schuldhulpverlening.
De
innovatieve
aanpak
in
de
schuldhulpverlening
in
het
IPW‐project
om
de
re‐integratie
van
bijstandscliënten
op
de
arbeidsmarkt
te
versterken,
is
slechts
in
zeer
lichte
mate
extra
lonend
geweest.
De
netto‐effectiviteit
van
de
aanpak
om
cliënten
aan
een
betaalde
baan
te
helpen,
is
drie
procent
en
dit
vertaalt
zich
op
dit
vlak
in
een
bescheiden
financiële
meerwaarde.
Ofschoon
de
inzet
van
de
IPW‐aanpak,
voor
de
cliëntengroep
als
één
geheel
beschouwd,
niet
tot
een
sterk
vergrote
re‐integratie
op
de
arbeidsmarkt
heeft
geleid,
worden
wel
vaker
de
eerste
(tussen)stappen
op
de
participatieladder
gezet.
Bovendien
leidt
het
aanpakken
van
de
schulden
ertoe
dat
deze
schuldenaren
op
andere
terreinen
weer
sneller
de
draad
kunnen
oppakken
en
dat
andere
maatschappelijke
kosten
zich
minder
snel
zullen
voordoen.
Een
be‐ langrijke
maatschappelijke
baat
van
de
IPW‐aanpak
is
derhalve,
naast
een
grotere
kans
op
een
geslaagde
schuldsanering,
gelegen
in
de
vergrote
participatie
van
bijstandscliënten
die
in
een
eerder
stadium
vanwege
hun
problematische
schulden
niet
of
minder
sociaal
actief
waren.
50
Effecten
van
de
toegepaste
IPW‐aanpak
Het
IPW‐experiment
in
Drenthe
heeft
aangetoond
dat
de
gehanteerde
aanpak
binnen
de
schuldhulpverlening
leidt
tot
een
hoog
percentage
geslaagde
minnelijke
schuldsaneringen.
Dit
succes
vloeit
voort
uit
een
combinatie
van
meerdere
factoren:
een
selectie
van
potentieel
‘kansrijke’
deelnemers
(met
relatief
weinig
schuldeisers
en
lagere
schuldbedragen),
de
inzet
van
de
specifieke
bonusregeling
(i.c.
het
verdubbelde
aanbodpercentage)
en
de
intensiteit
van
de
begeleiding.
Het
experiment
heeft
tevens
aangetoond
dat
het
met
name
bij
jongere
groepen
bijstandscliën‐ ten
zinvol
kan
zijn
om
het
schuldhulpverleningsbeleid
te
koppelen
aan
een
re‐integratiebeleid,
in
die
zin
dat
uitstroom
naar
werk
wordt
beloond
met
(gedeeltelijke)
kwijtschelding
van
schul‐ den.
Een
uitstroombevorderend
effect
van
de
IPW‐aanpak
op
de
re‐integratie
blijkt
namelijk
voor
een
belangrijk
deel
te
worden
bepaald
door
de
selectie
van
bijstandscliënten
in
de
jonge‐ re
leeftijdsgroep
van
twintig
tot
veertig
jaar.
Globaal
beschouwd
is
de
innovatieve
aanpak
vooral
gericht
geweest
op
het
aanbod
vanuit
de
schuldhulpverlening,
terwijl
de
mogelijkheden
van
re‐integratie
zijn
onderbelicht
en
niet
volledig
zijn
benut.
Ook
in
de
belangrijkste
opbrengsten
komt
naar
voren
dat
vooral
verbete‐ ringen
binnen
de
schuldhulpverlening
zijn
aangebracht,
leidend
tot
een
relatief
hoog
percen‐ tage
geslaagde
schuldsaneringen.
De
IPW‐aanpak
heeft
in
vergelijking
met
de
reguliere
dienst‐ verlening
bovendien
een
positief
effect
gehad
op
de
participatie
van
bijstandscliënten
met
problematische
schulden.
De
meerwaarde
van
de
IPW‐aanpak
is
derhalve
mede
te
vinden
in
de
sociale
activering
van
deze
bijstandscliënten.
Advies
Om
een
innovatieve
schuldhulpverleningsaanpak,
mede
gericht
op
een
vergroting
van
de
re‐ integratie
van
bijstandscliënten
met
schulden,
beter
mogelijk
te
maken
is
het
van
belang
de
projectervaringen
kritisch
te
beoordelen
en
vanuit
dit
gegeven
mogelijke
nieuwe
initiatieven
van
adviezen
te
voorzien.
De
volgende
beleids‐
en
uitvoeringsaspecten
zijn
relevant:
• gezamenlijk
beoordeelde
urgentie
en
initiatief
in
het
initiatief
en
de
uitwerking
van
het
projectidee
is
de
aanpak
in
het
experiment
pri‐ mair
vanuit
de
schuldhulpverlening
gedragen,
zonder
een
duidelijk
van
te
voren
vastge‐ stelde
inbreng
van
de
relevante
organisaties
die
verantwoordelijk
zijn
voor
de
re‐ integratie
van
bijstandscliënten.
In
de
inrichting
en
structuur
van
het
project
lag
het
ac‐ cent
op
de
schuldhulpverleningsaanpak
door
de
GKB
en
de
nadruk
is
op
deze
aanpak
blij‐ ven
liggen.
Deze
structuur
heeft
zich
ook
vertaald
in
de
opbrengsten
van
het
IPW‐project:
er
zijn
goede
resultaten
te
herkennen
in
de
schuldsaneringen,
terwijl
de
meerwaarde
van
de
aanpak
bij
de
re‐integratie
zeer
bescheiden
is.
Voor
het
uitvoeren
van
een
traject
waarin
organisaties
van
twee
beleidsterreinen
met
el‐ kaar
verbonden
dienen
te
worden,
is
echter
een
goede
communicatie
vooraf
over
een
gezamenlijke
aanpak
en
netwerkvorming
essentieel.
In
het
kader
van
het
IPW‐project
zou
dit
een
gezamenlijke
‘commitment’
vooraf
betekenen
ten
aanzien
van
de
gewenste
uitvoering
van
de
aanpak.
In
de
praktijk
kan
een
organisatie
op
een
van
de
beleidsterrein
de
regie
over
de
aanpak
voeren,
maar
dan
dient
er
een
goede
communicatie
te
zijn
over
onder
meer
de
financiering,
het
te
verwachten
draagvlak,
de
implementatie
en
borging
van
de
aanpak
in
de
organisatie.
51
•
•
•
•
uitwerking
van
‘tekentafel
naar
uitvoering’
bij
de
start
van
het
IPW‐project
is
geen
duidelijke
vertaling
opgesteld
van
het
projectidee
‘op
de
tekentafel’
naar
de
operationele
uitvoering;
het
project
is
daardoor
met
vallen
en
opstaan
van
de
grond
gekomen.
Een
heldere
uitvoeringsstrategie
voor
de
betrokken
or‐ ganisaties
is
derhalve
van
belang.
Dit
dient
niet
alleen
te
leiden
tot
een
concreet
actie‐ plan,
maar
ook
tot
(‘harde’)
afspraken
over
feitelijke
tijdsinvestering
van
consulenten,
gebruik
van
beschikbare
informatiebronnen
en
professionele,
collegiale
uitwisseling
van
informatie.
creatie
van
draagvlak
bij
centrale‐
en
middenmanagement
deze
aanpak
dient
tevens
een
expliciete
beleidsmatige
ondersteuning
te
ontvangen
van
het
management
van
de
uitvoerende
organisaties,
met
zo
nodig
sturing
op
uitvoering.
Deze
ondersteuning
dient
het
draagvlak
van
de
aanpak
en
een
inbedding
in
de
organisa‐ tie
te
bevorderen.
afstemming
en
verbinding
van
werkprocessen
schuldhulpverlening
en
re‐integratie
in
het
project
is
naar
voren
gekomen
dat
werkprocessen
van
de
uitvoerende
organisaties
(GKB
en
Sociale
Diensten)
nog
weinig
op
elkaar
zijn
afgestemd.
De
inzet
voor
het
IPW‐ project
kan
leiden
tot
een
interessante
‘spin‐off’
voor
het
uitwisselen
van
expertise
en
bestuderen
van
elkaars
werkprocessen.
Deze
afstemming
kan
enkele
belangrijke
voordelen
opleveren:
- er
ontstaat
een
beter
zicht
op
het
klantenprofiel
van
de
bijstandscliënt
met
schulden;
ook
de
aanstelling
van
een
budgetcoach
bij
de
Sociale
Dienst
kan
hierin
ondersteunend
werken.
Voor
de
Sociale
Diensten
kan
dat
ook
betekenen
dat
bij
de
re‐integratie
van
bijstandscliënten
tevens
de
mogelijke
schuldenproblematiek
(het
‘negatief
vermogen’)
van
de
cliënt
wordt
beoordeeld;
- er
zijn
meer
mogelijkheden
voor
een
goede
beoordeling
van
de
mogelijkheden
en
van
het
verloop
van
de
individuele
trajecten
van
cliënten;
het
zicht
op
de
doorstroom
en
output
van
de
inzet
is
nu
vanuit
het
beschikbare
clientvolgsysteem
beperkt
waardoor
niet
(goed)
bekend
is
in
welke
fase
van
participatie
of
re‐integratie
de
cliënt
zich
be‐ vindt;
- een
betere
afstemming
in
de
registratiesystematiek
van
GKB
en
ISD
zal
daartoe
ook
meer
informatie
geven
over
de
doelgroep
van
bijstandscliënten
met
problematische
schulden;
- het
verlies
aan
informatie
vanwege
de
overdrachtsmomenten
kan
worden
beperkt.
verheldering
klantenprofiel
en
versterking
motivatie
om
de
uitval
vóór
deelname
aan
een
schuldhulpverleningstraject
te
verminderen,
kun‐ nen
meer
mogelijkheden
worden
onderzocht
voor
een
versterking
van
de
motivatie
van
de
cliënt.
Het
opstellen
van
gedifferentieerde
klantenprofielen
kan
hierbij
behulpzaam
zijn.
Deze
profielen
vloeien
voort
uit
het
(beter)
identificeren
van
de
onderscheidende
kenmerken
in
het
gedrag
bij
aanvragers
van
schuldhulpverlening.
Een
volgende
stap
hier‐ in
is
het
ontwikkelen
van
een
praktisch
toepasbaar
screenings‐
en
diagnose‐instrument.
Met
het
gebruik
van
de
klantprofielen
kan
vervolgens
ook
voor
de
klant
inzichtelijker
worden
gemaakt
welke
financiële
en
maatschappelijke
voordelen
het
saneringstraject
voor
hem
of
haar
oplevert.
52
•
sterkere
verbinding
tussen
re‐integratie
en
schuldhulpverlening
om
de
participatie
en
re‐integratie
van
de
bijstandscliënt
met
problematische
schulden
te
bevorderen,
dient
tevens
een
duidelijke
relatie
te
worden
gelegd
tussen
het
sane‐ ringsaanbod,
de
begeleiding
en
de
te
verwachten
inspanningen
van
de
cliënt.
Het
relatief
hoge
slagingspercentage
in
de
schuldsanering,
de
re‐integratie
bij
de
jongere
groep
bijstandscliënten
en
de
participatie
bij
een
groot
deel
van
de
IPW‐doelgroep,
ge‐ ven
onder
meer
aan
dat
de
gemaakte
afspraken
in
een
gezamenlijke
overeenkomst
tus‐ sen
organisatie
en
cliënt
een
vrijblijvendheid
voorkomen.
In
het
kader
van
de
invoering
van
de
Wet
Werken
naar
Vermogen
kan
bovendien
worden
verwezen
naar
de
striktere
regelgeving
en
naar
de
expliciete
relatie
tussen
re‐integratie
en
schuldhulpverlening:
voor
een
uitkeringsgerechtigde,
die
recht
heeft
op
een
uitkering
op
basis
waarvan
een
verplichting
tot
re‐integratie
geldt,
bestaat
de
mogelijkheid
een
sanctie
op
te
leggen
indien
de
uitkeringsgerechtigde
niet
of
niet
meer
meewerkt
aan
schuldhulpverlening
en
als
gevolg
daarvan
de
re‐integratie
belemmert.
Naast
negatieve
prikkels
is
het
ook
mogelijk
dat
de
gemeente
schuldenaren,
die
gebruik
maken
van
de
gemeentelijke
schuldhulpverlening
en
de
daaraan
verbonden
verplichtingen
goed
nako‐ men,
te
belonen
in
de
vorm
van
positieve
prikkels.
De
gemeenten
kunnen
daarin
zelf‐ standig
beleid
voeren.
53
Literatuur
Aarts,
L.,
K.
Douma,
R.
Friperson,
C.
Schrijvershof
en
M.
Schut,
Op
weg
naar
effectieve
schuld‐ hulp,
kosten
en
baten
van
schuldhulpverlening,
APE,
2011
Bleeker,
D.,
F.
Westhof
en
P.
Vroonhof,
Monitor
Betalingsachterstanden,
meting
2010,
Panteia,
2010
Geuns,
R.
van,
N.
Jungmann
en
M.
de
Weerd,
Klantprofielen
voor
schuldhulpverlening,
Regioplan,
juni
2011
Geuns,
R.,
van,
N.
Jungmann,
G.
Kruis,
P.
Calkoen
en
M.
Anderson,
Schuldhulpverlening
loont!
Een
onderzoek
naar
de
kosten
en
baten
van
schuldhulpverlening,
Regioplan
en
Hogeschool
van
Utrecht,
juli
2011
Gemeentelijke
Kredietbank
Drenthe,
Jaarverslag
2010
IGSD
Steenwijkerland‐Westerveld,
Schuldhulpverlening,
analyse
beslagleggingen,
2010
Kok,
L.,
D.
Hollanders,
J.P.
Hop,
M.
de
Graaf‐Zijl,
I.
Groot,
en
T.
de
Hoop,
Kosten
en
baten
van
re‐integratie,
SEO,
2006
NVVK,
Jaarverslag
2010
Ommeren,
C.
van,
L.S.
de
Ruig
en
P.
Vroonhof,
Huishoudens
in
de
rode
cijfers.
Omvang
en
achtergronden
van
huishoudens
met
(een
risico
op)
problematische
schulden,
Panteia,
2009
Schut,
Martijn
en
Nadja
Jungmann,
Schuldhulpverlening,
strategische
keuzes
voor
gemeenten,
Toekomstverkenning,
Divosa,
NVVK,
MOgroep
Welzijn
&
Maatschappelijke
dienstverlening,
2010
Serail,
T.
en
M.
van
Bergh,
Huishoudens
met
risicovolle
schulden,
IVA,
2007
Simens‐Eikelboom,
J.
en
M.
Somhorst,
Tussentijds
onderzoek
project
‘Aan
het
werk
zonder
schuld’,
Deloitte,
2010
Westhof,
F.,
M.
Tom
en
P.
Vroonhof,
Monitor
Betalingsachterstanden,
meting
2011,
Panteia,
2011
54