HOE WORDT DE STUDENT BEGELEID EN BEOORDEELD? Studenten doen clusters van onderzoeksdagen en eindigen met een langere stage. Tijdens het praktijktraject worden studenten begeleid door de mentor, de leergroepbegeleider en de coach uit de opleiding. De beoordeling gebeurt pas op het einde van het opleidingsjaar zodat de student een diepgaand leerproces kan doormaken en zichzelf kan bijsturen.
BEGELEIDING DOOR DE MENTOR De mentor coacht de student in de school en in de klas. Dit betekent dat mentoren studenten aanspreken op hun talenten en hen uitdagen om verantwoordelijkheid op te nemen voor het eigen leren. De mentor geeft feedback, deelt zijn expertise met de student en zoekt samen naar leerkansen. Deze leerkansen kunnen verschillend zijn voor studenten, afhankelijk van wat ze nodig hebben om een bepaald beheersingsniveau van het competentieprofiel te behalen. Om goed te kunnen leren is het belangrijk dat studenten zich welkom en veilig voelen, dat ze kunnen ‘thuiskomen’ in hun stageklas en bij de mentor. Aan de mentor wordt gevraagd om een sfeer te creëren waarin de student zich echt betrokken voelt en mee verantwoordelijk is voor het klasgebeuren en waar de mentor ook begaan is met de opleiding en het leren van de student. Mentor en student vormen samen een team. We vragen aan mentoren om regelmatig met studenten te praten over hun functioneren en om contact op te nemen met de leergroepbegeleider wanneer er zich problemen voordoen. Tijdens het eerste en tweede semester komt een docent van de opleiding op coachingsbezoek. Een coaching bestaat uit een voorbereidend gesprek in de opleiding, een coaching in de praktijk en een gesprek na de coaching. We vinden het een goed idee dat dit gesprek wordt bijgewoond door de mentor. Aan het einde van elk semester vult de mentor het begeleidingsdocument in; de mentor beschrijft daarin: het beeld van de student aan de hand van de verschillende competenties zoals deze in het begeleidingsdocument zijn omschreven. De mentor beschrijft zo concreet mogelijk hoe de student tijdens de onderzoeksdagen/stages heeft gefunctioneerd en de groei die de student doormaakte. De mentor heeft daarbij aandacht voor de talenten van de student en wat de student nog te ontwikkelen heeft. Indien de student door meerdere mentoren begeleid wordt, beschrijven de mentoren in één begeleidingsdocument de mate waarin de student de competenties beheerst. De mentor bespreekt het document met de student en bezorgt het digitaal aan de leergroepbegeleider. ( zie mailadressen leergroepbegeleiders op website) Aan het einde van het 1ste semester voor 9 januari 2015. Aan het einde van het tweede semester vier werkdagen voor het driehoeksgesprek in mei of juni. De leergroepbegeleider uploadt het document in Molas, waardoor het ook zichtbaar wordt voor de student.
BEGELEIDING DOOR DE OPLEIDING In de opleiding wordt de student in de eerste plaats begeleid door de leergroepbegeleider: deze is eerste aanspreekpunt voor de student en de mentor en hij volgt en ondersteunt het leerproces van de student doorheen een heel jaar. De praktijkbegeleiding van de student gebeurt in de leergroep, tijdens coachings in de praktijk en individuele, vraaggestuurde begeleiding in de opleiding. LEERGROEP In de leergroep wordt gewerkt aan het opnemen van eigen leiderschap en zelfsturing. Dit betekent dat de student in relatie tot de omgeving besef ontwikkelt van het eigen functioneren en van daaruit verantwoordelijkheid opneemt voor het eigen leren. In de leergroep staan we stil bij de constante wisselwerking tussen theorie en praktijk. We verdiepen inzichten en leggen verbanden zodat de student de eigen praktijk kan bijsturen door individueel en in groep kritisch te reflecteren. Feedback, uitwisseling van ideeën, vragen en antwoorden van studenten en begeleider zijn het onderwerp van gesprek. Zo kan de student enerzijds zijn praktijk vormgeven en anderzijds zich bewust worden van zijn eigen leerproces. Er wordt stilgestaan bij ervaringen van studenten vanuit de praktijk en de opleiding. Er wordt betekenis gegeven aan deze ervaringen zodat studenten op die manier bouwen aan een beeld van het eigen functioneren en aan een visie op goed onderwijs. Dichter bij zichzelf komen is de essentie van een ervaringsgerichte benadering. Studenten gaan op zoek om zelf sturing te geven aan hun leerproces. COACHINGS De opleiding zet in op het individueel coachen van studenten in de praktijk vanuit eigen leervragen. Op deze wijze worden studenten gestimuleerd in onderzoeksgerichtheid en in het zelf initiatief nemen in functie van de eigen ontwikkeling. De coachings zijn niet beoordelend maar geven richting aan wat de student nog te ontwikkelen heeft om te groeien naar het competentieprofiel. Elke student krijgt 2 coachings in de loop van elk opleidingsjaar: 1 coaching in semester 1 en 1 coaching in semester 2. Elke student wordt één keer in het jaar gecoacht door de eigen leergroepbegeleider. De andere coaching gebeurt door een andere docent dan de leergroepbegeleider. Omdat leergroepbegeleider en coachende docent nauw moeten kunnen samenwerken in de begeleiding van studenten uit eenzelfde leergroep, streven we ernaar om 1 of maximum 2 docenten te verbinden aan de leergroep. We streven m.a.w. naar een zo klein mogelijk groepje docenten per leergroep (duo of trio). De leergroepbegeleider kan niet al zijn studenten in het eerste semester bezoeken. De coach die aan de leergroep gekoppeld is, zorgt er mee voor dat de leergroepbegeleider zich aan het einde van het eerste semester reeds een beeld kan vormen van de student. Binnen elk semester bepaalt de docent zelf wanneer hij op coaching gaat bij een student. In zijn planning houdt de docent rekening met de noden van de student en van het werkveld. De coachings kunnen plaatsvinden tijdens de onderzoeksdagen of tijdens een stage (met uitzondering van de eindstage). Coachings kunnen zelfs soms op andere dagen dan de onderzoeks- of stagedagen en dit in functie van de noden van docent, werkveld en student. De docent maakt een afspraak met de student voor de planning van de coaching.
Het geheel van de coaching duurt ongeveer drie uur en bestaat uit een voorbereidend gesprek in de opleiding en een observatie en gesprek op de werkplek. Het is goed dat de mentor kan deelnemen aan dit gesprek. Voorbereidend gesprek in de opleiding Het coachingsgesprek op de werkplek wordt voorbereid in de opleiding. Deze voorbereiding gebeurt tijdens een gesprek tussen student en coach (en in de leergroep). De coach die het voorbereidend gesprek houdt, is dezelfde als de coach op de werkplek. Coach en student maken samen een afspraak voor dit voorbereidend gesprek. Een coaching vertrekt vanuit een coachingsvraag van de student en is gericht op de eigen ontwikkeling. Het competentieprofiel is daarbij richtinggevend. De student komt voorbereid naar het gesprek, d.w.z. dat hij al heeft nagedacht over een mogelijke coachingsvraag en reeds een eerste selectie maakte uit verschillende mogelijke vragen. De student brengt een neerslag van zijn voorbereiding mee naar het gesprek; dit kan een tekst zijn, een webschema, wat kribbels … Tijdens het gesprek trachten student en coach samen de coachingsvraag helder te krijgen: ze verkennen deze vraag op een onderzoeksgerichte manier. Coaching op de werkplek Hoe de coaching wordt ingevuld, is afhankelijk van de coachingsvraag en van wat er nodig is om de student hierin zo goed mogelijk te begeleiden. De bedoeling van een coaching is niet: antwoorden geven, voordoen hoe het moet of kan, een probleem oplossen … De bedoeling van een coaching is wel: samen met de student zoeken, de student zicht laten krijgen op het eigen functioneren, de student bijstaan in het verkennen, verwoorden en begrijpen van de situatie zoals die voor hem is, de student helpen om onderzoekend bezig te zijn, de student ondersteunen om kleine stapjes te zetten (die soms groot kunnen zijn) … Verloop van het bezoek op de werkplek: afhankelijk van de leervraag, observeert de coach de student eerst in de klas en volgt er daarna een gesprek, of andersom. Meestal gaat er meer tijd naar het gesprek dan naar het klasbezoek. Het gesprek focust op de coachingsvraag, maar de coach zal ook andere dingen zien dan die waar de coachingsvraag over gaat. De coach mag teruggeven wat hij ziet, hij geeft feedback over zowel de positieve als de negatieve elementen. De coach hoeft hierbij echter geen volledigheid na te streven. Hij selecteert die aspecten die hij echt wil meegeven aan de student. Het is zinvol dat de mentor het coachingsgesprek bijwoont. De voorwaarde voor een goed gesprek is dat er vertrouwen is tussen de student, de coach en de mentor. De coach heeft ook steeds een gesprek met de mentor over de vraag hoe de mentor de student goed kan begeleiden. Verslag De student maakt zelf een verslag van de coaching; de student is immers verantwoordelijk voor de eigen ontwikkeling. Door het eigen leerproces in kaart te brengen, maakt de student dingen voor zichzelf helder en zet hij ze vast. Het verslag moet dus vooral een reflectie zijn op het gesprek: wat heeft dit gesprek voor mij betekend?
De student bezorgt het eigen verslag aan de coach (die zo feedback krijgt over wat er na het gesprek is blijven hangen bij de student) en aan de leergroepbegeleider en de mentor (die zo zicht krijgen op het leren van de student). Het is niet de bedoeling dat de coach nog eens feedback geeft op dit verslag.
PRAKTIJKASSESSMENT: BEOORDELING DOOR DE OPLEIDING
Studenten krijgen een heel jaar de tijd om te groeien, zij worden daarin begeleid door mentoren en docenten. Aan het eind van het academiejaar is er een praktijkassessment. Het assessment bepaalt of de student het gewenste beheersingsniveau heeft behaald. Het assessment bestaat uit verschillende stappen:
BEOORDELEND KLASBEZOEK Tijdens de stage krijgt de student een (aangekondigd) bezoek van een docent van de opleiding. Deze docent is niet de leergroepbegeleider van de student en niet de coach. De docent observeert de student en vormt zich een beeld van het functioneren van de student op het vlak van de vier domeinen van het competentieprofiel, volgens de beheersingsniveaus van het betreffende opleidingsjaar. De docent heeft tijdens dit bezoek een gesprek met de mentor en een nagesprek met de student, bij voorkeur ook in aanwezigheid van de mentor. Na het bezoek beschrijft de docent in een evaluatiedocument de mate waarin de student de vooropgestelde competenties beheerst. De bezoekende docent plaatst het document op Molas en maakt het zichtbaar voor de leergroepbegeleider en de student (ten laatste 4 werkdagen voor het driehoeksgesprek). Dit evaluatiedocument wordt later door de leergroepbegeleider gebruikt ter voorbereiding van het driehoeksgesprek.
BEGELEIDINGSDOCUMENTEN MENTOREN Aan het eind van het eerste en tweede semester vult de mentor het begeleidingsdocument in en stuurt dit door naar de leergroepbegeleider.
ZELFEVALUATIE STUDENTEN Aan het eind van elk semester brengt de student zijn eigen functioneren in beeld in een zelfevaluatie. Hij toont dat hij de betekenis van de competenties begrijpt, deze kan beschrijven vanuit de klaspraktijk en hierop kan reflecteren naar relevante sterktes en zwaktes. De zelfevaluatie van de student vormt de basis van elk gesprek met de leergroepbegeleider.
De student vult het zelfevaluatiedocument in. Hij mailt het zelfevaluatiedocument naar de leergroepbegeleider, ten laatste 4 werkdagen voor het driehoeksgesprek. (De leergroepbegeleider kan indien gewenst zelf van deze regel afwijken en onderlinge afspraken maken).
DRIEHOEKSGESPREK STUDENT – MENTOR - OPLEIDING De beoordeling van de student gebeurt op basis van het competentieprofiel en het beheersingsniveau op het einde van het opleidingsjaar. Op het einde van elk opleidingsjaar is er een driehoeksgesprek: een gesprek tussen de student, de mentor en de leergroepbegeleider. Uitgangspunt voor dit gesprek is een combinatie van de zelfevaluatie van de student, het begeleidingsdocument ingevuld door de mentor(en) en het evaluatiedocument, ingevuld door de docent die op klasbezoek is geweest. Het driehoeksgesprek is een competentiegericht interview. Het gesprek wordt geleid door de leergroepbegeleider. De leergroepbegeleider bereidt het gesprek voor door op voorhand de nodige documenten door te nemen: - de zelfevaluatie van de student - het begeleidingsdocument van de mentoren - het evaluatiedocument van de docent die op klasbezoek ging Door het gesprek grondig voor te bereiden kan de leergroepbegeleider tijdens het driehoeksgesprek gerichte vragen stellen om zo een volledig beeld te krijgen van de student. Na het driehoeksgesprek vormt de leergroepbegeleider zich een beeld van het functioneren van de student en maakt het synthesedocument dat hij zal voorleggen op de praktijkevaluatie.
PRAKTIJKEVALUATIE Op het einde van elk opleidingsjaar vindt er een praktijkevaluatie plaats: alle docenten betrokken bij de praktijk van een groep studenten onder leiding van de opleidingscoördinator. De leergroepbegeleider stelt het synthesedocument van de student voor en dit wordt besproken met alle betrokken docenten. In consensus wordt het praktijkcijfer van het volledige praktijkopleidingsonderdeel bepaald op basis van de vastgelegde beoordelingscategorieën.
STUDENTVOLGSYSTEEM Aan het eind van elk semester van ieder opleidingsjaar wordt het functioneren van de student in beeld gebracht. Het registreren van de ontwikkeling van de studenten is essentieel om begeleiding op maat te kunnen bieden. Na het eerste semester gaat het om een tussentijdse beeldvorming met het oog op de verdere begeleiding van de student. Na het tweede semester wordt de beeldvorming vertaald in een beoordeling. Einde semester 1 Na het meedelen van de resultaten van de januari-examens houdt de leergroepbegeleider een tussentijds individueel feedbackgesprek met elk van de studenten uit zijn leergroep.
De student bereidt zich op dit gesprek voor door zijn eigen functioneren in de praktijk en in de opleiding in kaart te brengen in een zelfevaluatie. Hij situeert zijn functioneren ten opzichte van de 4 domeinen van het competentieprofiel. De leergroepbegeleider bereidt zich voor door volgende documenten door te nemen: het verslag dat de student maakte van zijn eigen coaching, het zelfevaluatiedocument van de student, het begeleidingsdocument van de mentor, de resultaten die de student behaalde bij de examens van de opleidingsonderdelen in januari. Eventueel gaat de leergroepbegeleider in gesprek met de coach die aan zijn leergroep gekoppeld is. Met al deze informatie vormt de leergroepbegeleider zich een beeld van de vorderingen die de student maakte in de praktijk en in de opleiding. Tijdens het gesprek maken leergroepbegeleider en student samen een tussentijdse balans op over het functioneren van de student en gaan ze hierover met elkaar in gesprek. Na de individuele gesprekken vindt er een klassenraad plaats. Alle docenten van eenzelfde opleidingsjaar zitten samen en bespreken het tussentijds beeld van de groep studenten (spoor 1) en het tussentijds beeld van de individuele student (spoor 2). Spoor 1: waar staat de groep studenten aan het einde van het eerste semester? Zijn we hier tevreden over? Welke bijsturingen moeten we eventueel doen in de opleiding? Spoor 2: welke studenten hebben extra zorg nodig? Hoe kunnen we deze studenten het best begeleiden? Er wordt een verslag gemaakt van dit overleg. Einde semester 2 Na de examens en na het afronden van de praktijk is er een individueel feedbackgesprek tussen leergroepbegeleider en student. Studenten gaan over naar een volgend jaar of moeten opleidingsonderdelen hernemen. Vaak hebben ze zelf nog onvoldoende zicht op hoe ze het volgende jaar moeten aanvatten: met welke sterktes, talenten, werkpunten gaan ze verder in de opleiding? Studenten stellen samen met de leergroepbegeleider opnieuw hun balans op; deze bevindingen worden opgenomen in het studentvolgsysteem. Studenten kunnen zo doorgroeien in hun proces. In de ‘klassenraad’ wordt opnieuw gekeken hoe de studenten het gezamenlijk (spoor 1) en individueel (spoor 2) doen.