Contextanalyse – 5 augustus 2013
Aan de horizon lonkt 2016 Respecteer de grondwet in naam van het vredesproces in Congo De val van Goma: een keerpunt in de M23-crisis Na een overeenkomst tussen de presidenten Joseph Kabila van de Democratische Republiek Congo (DRC) en Paul Kagame van Rwanda, ondertekenden de Congolese regering en de pro-Rwandese rebellenbeweging CNDP1 het vredesakkoord van 23 maart 2009. De militaire vleugel van CNDP werd officieel geïntegreerd in het Congolese leger (FARDC 2) met de toen internationaal gezochte Bosco Ntaganda als belangrijke leider in NoordKivu. De politieke CNDP-vleugel vormde zich om tot een politieke partij die lid werd van de presidentiële meerderheid. In het verkiezingsjaar 2011 was CNDP zowel politiek als militair een belangrijke bondgenoot van Kabila. Maar na de fel gecontesteerde verkiezingen kwam het tot een breuk. Onder internationale druk toonde de verzwakte Kabila zijn goodwill om de parallelle militaire structuren van CNDP te ontmantelen en Ntaganda aan te houden. Vanaf maart 2012 verlieten militairen van CNDP het Congolese leger en richtten in mei 2012 een nieuwe politiek-militaire rebellenbeweging op: Mouvement du 23 mars (M23). In het begin stuurde M23 aan op directe onderhandelingen met de Congolese regering over de uitvoering van het vredesakkoord van 23 maart. Daarna voegde het andere politieke eisen toe. Uit een VN-expertenrapport van 2012 blijkt dat M23 niet alleen handelde. De rebellen kregen actieve steun van Oeganda en vooral van Rwanda. Als reactie op de publicatie van dit rapport hebben belangrijke internationale donoren, waaronder de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, hun militaire en/of budgethulp aan Rwanda gedeeltelijk opgeschort. Toen op 20 november 2012 Goma viel, betekende dit een keerpunt in de crisis rond M23. De militaire bezetting van de provinciestad was het begin van de verzwakking van M23. De rebellenbeweging werd internationaal veroordeeld en de VN versterkte de sancties tegen de politieke en militaire leiders van M23. Bestaande interne tegenstellingen en onenigheid over de te volgen strategie versterkten de vijandigheid tussen rivaliserende kampen binnen M23. Op diplomatiek vlak behaalde de Congolese regering een kleine overwinning. Het kon, weliswaar met de steun van ngo’s, de internationale veroordeling van M23 en de erkenning van Rwanda’s directe betrokkenheid bekomen. Toch was de bezetting van Goma een militaire vernedering voor president Kabila en zijn regering. Deze ‘coup de force’ was alweer illustratief voor het zwakke leger en het gebrekkig politiek leiderschap in Congo.
Kampala-proces: weinig geloof in ‘nutteloze’ onderhandelingen Het regionaal samenwerkingsverband, de Internationale Conferentie voor de Regio van de Grote Meren (CIRGL), nam onder leiding van Oeganda de M23-crisis in handen. In november 2012 riepen de Afrikaanse staatshoofden en regeringsleiders de M23 op om Goma te verlaten. In ruil voor officiële terugtrekking werden gesprekken beloofd. Na de militaire nederlaag, betekende dit een politieke vernedering voor Congo. De
1 2
Congrès National pour la Défense du Peuple Forces Armées de la République Démocratique du Congo
1
Congolese regering die maanden weigerde om te onderhandelen met M23 moest onder (militaire) druk haar positie herzien. Sinds begin december 2012 lopen in Kampala moeizame onderhandelingen tussen delegaties van de Congolese regering en M23 onder de bemiddeling van de Oegandese minister van Defensie. Uit de evaluatie van het vredesakkoord van 23 maart 2009 blijkt dat een belangrijk deel van het akkoord volledig of gedeeltelijk werd uitgevoerd. Toch bevinden de gesprekken zich al maanden in een impasse. Zowel de Congolese regering als M23 legden een voorstel voor, maar tot nu toe sloten de partijen geen akkoord. Enkele struikelpunten zijn de re-integratie van M23-rebellen in het Congolese leger, de verplaatsing van M23-militairen naar andere regio’s, de amnestievoorzieningen voor de M23-leiders en de integratie van M23 in het politiek speelveld. In Congo gelooft bijna niemand in de slaagkansen van deze ‘nutteloze’ onderhandelingen. Het gebrek aan vertrouwen in de gesprekken legt het probleem van geloofwaardigheid van het Kampala-vredesproces bloot. De bemiddelaar is één van de bondgenoten van M23. Hierdoor kan Oeganda geen geloofwaardige, neutrale rol spelen. Bovendien wordt de rebellenbeweging M23 – en niet de politieke partij CNDP - bij het overleg als bevoorrechte legitieme gesprekspartner beschouwd, terwijl het maatschappelijk middenveld en de politieke oppositie enkel mochten deelnemen als ‘observatoren’. De vrees bestaat dat het akkoord in het beste geval een korte periode van stabiliteit zal brengen, zoals het geval was tussen 2009 en 2012.
Militaire of politieke neutralisering van M23? Officieel worden de onderhandelingen in Kampala verdergezet. Maar ondertussen worden op het terrein periodes van relatieve rust gevolgd door militaire confrontaties tussen het Congolese leger, met name de door België opgeleide bataljons, en M23. Een jaar na haar ontstaan is M23 verzwakt. Een medewerker van MONUSCO schat dat de beweging nog 1200 à 1300 manschappen telt. Deze verzwakking is te wijten aan de interne rivaliteit tussen enerzijds de vleugel van de militaire leider Sultani Makenga, vertrouweling van Laurent Nkunda, en anderzijds de voormalige politieke leider Jean-Marie Runiga, vertrouweling van Bosco Ntaganda. In maart gaf Ntaganda zich over in Kigali en werd hij uitgeleverd aan het Internationaal Strafhof in Den Haag3. Aanhangers van Ntaganda (naar schatteling 300 à 400), waaronder Runiga, staken de grens met Rwanda over. Bovendien blijven de internationale vingerwijzing naar en sancties tegen Rwanda niet zonder resultaat. Kigali kan niet meer probleemloos de M23 steunen. Uit het recent gelekt rapport van VN-experten blijkt dat de Rwandese steun aan M23 weliswaar voortduurt, maar in beperkte mate. Als reactie op het nieuw rapport van Human Rights Watch, reageerden de Verenigde Staten scherp door bij Rwanda aan te dringen op de stopzetting van steun aan gewapende groepen in Oost-Congo. Het onvoorwaardelijk partnerschap tussen Washington en Kigali vertoont duidelijke barsten. Voorts nam Congo ook maatregelen op militair vlak. De bevelstructuur en de omkadering van het Congolese leger in Oost-Congo werden verbeterd. Uit de recente confrontaties blijkt dat het regeringsleger de M23 beter de baas kan op het terrein. Volgens het gelekt VN-rapport zou het Congolese leger samenwerken met de Rwandese Hutu-rebellen van FDLR4 die zich de voorbije maanden weer versterkt hebben. In Congo wordt vooral opgeroepen om M23 militair te verslaan. Men is het beu om rebellenbewegingen schijnbaar uit te schakelen door hen te integreren in het Congolese leger en hen politieke postjes aan te bieden. De Congolese regering en het leger voelen zich dan ook gesteund door de bevolking om de militaire druk op M23 op te voeren, wachtend tot de Afrikaanse interventiebrigade van MONUSCO volledig ontplooid en operationeel is. Terwijl Congo M23 liever militair wil neutraliseren, sturen buurlanden Rwanda en Oeganda en de internationale partners (vooral VN) aan op een politiek akkoord. De Congolese regering geeft nog de indruk te willen investeren in het Kampala-vredesproces, maar probeert in feite M23 te bedreigen: ofwel het Congolese voorstel ondertekenen, ofwel een militaire confrontatie met het Congolese leger en de interventiebrigade. 3 4
Q&A over de uitlevering van Bosco Ntaganda: http://www.mo.be/opinie/de-betekenis-van-ntaganda-den-haag Forces Démocratiques pour la Libération du Rwanda
2
Addis Abeba-kaderakkoord: een regionaal en nationaal politiek proces Op 24 februari 2013 ondertekenden 11 Afrikaanse staten en 4 organisaties, op initiatief van secretaris-generaal Ban Ki Moon, het Kaderakkoord voor Vrede, Veiligheid en Samenwerking voor Congo en de regio5. Het akkoord bevat beloften van Congo, de Afrikaanse landen uit de regio – waaronder Rwanda, Oeganda, Tanzania en ZuidAfrika - en van de internationale gemeenschap om de regio te pacificeren. Het voorziet tevens een Congolees en regionaal mechanisme ter opvolging van ieders engagement. Het Kaderakkoord biedt de gelegenheid om het conflict in Oost-Congo weer op de nationale, regionale en internationale politieke agenda te plaatsen. Het akkoord erkent indirect de verantwoordelijkheid van Congo, de buurlanden en de internationale gemeenschap in de jarenlange oorlog. Analisten wijzen erop dat alleen Congo gevraagd wordt om echt te handelen door interne hervormingen door te voeren, terwijl de buurlanden zich enkel moeten onthouden van inmenging. Een grote zwakte van het akkoord is dat buurlanden zoals Rwanda niet worden opgeroepen om werk te maken van democratische hervormingen en nationale verzoening. Om haar hernieuwd engagement voor het vredesproces te onderstrepen, heeft de internationale gemeenschap alvast twee belangrijke beloften vervuld: de aanstelling van een VN-gezant en de goedkeuring van VN-resolutie 2098. In maart benoemde de Veiligheidsraad voormalig president van Ierland en hoofd van het VNMensenrechtencommissariaat, Mary Robinson, tot speciaal gezant voor de regio van de Grote Meren. Zij moet het regionaal politiek proces voor de uitvoering van het Kaderakkoord mee begeleiden. Haar politieke ervaring en bekendheid zijn zeker een pluspunt. Bovendien heeft ze de ruime steun van de VN, de EU en betrokken lidstaten zoals België. De aanstelling van Robinson werd vrij goed onthaald in Congo, waar ze al tweemaal op bezoek was. Vooral het bezoek van mei in het gezelschap van de secretaris-generaal van de VN en het hoofd van de Wereldbank was een sterk signaal. De delegatie beloofde een enveloppe van 1 miljard $ voor projecten op vlak van regionale samenwerking. Uitdagingen voor Robinson en haar team zijn onder meer het coördineren van de verschillende vredesinitiatieven in de regio, het uitwerken van een methode om de vooruitgang van de uitvoering van het kaderakkoord te evalueren en het aangaan van een politieke dialoog met de Afrikaanse landen, vooral Congo, Rwanda en Oeganda, om hen aan te moedigen tot respect voor hun engagement. De beloften in het akkoord kunnen een belangrijke bijdrage leveren tot de pacificatie in Congo, maar ze zijn uiteraard onvoldoende. Het succes van het vredesproces van Addis Abeba hangt af van de politieke goodwill van de ondertekenaars om de beloften effectief na te komen en uit te voeren. Om het vertrouwen van de ondertekenaars en vooral de Congolese bevolking te winnen of te behouden is het belangrijk dat de VN-gezant tegen eind dit jaar succes boekt. Op Congolees niveau zou de uitvoering van het kaderakkoord moeten worden opgevolgd door een nationaal controlemechanisme. President Kabila heeft de wet ter oprichting van een opvolgingsmechanisme afgekondigd. Hij benoemde eind mei voormalige opposant François Muamba als nationale coördinator. Deze wet is echter een gemiste kans. Het mechanisme blijft vooral een zaak van de presidentiële meerderheid, de betrokkenheid van de politieke oppositie en het middenveld is zeer beperkt. Op het vlak van defensie zette Congo een paar belangrijke stappen: de afkondiging van wetten zoals deze m.b.t. het militair statuut, de herziening van de bevelstructuren, de betere omkadering van de legerbataljons in het oosten, de betaling van militairen via de bank en de afslanking van het leger middels pensionering van militairen. Toch zijn deze maatregelen te beperkt om te spreken van een grondige legerhervorming. Naast de afzonderlijke plannen voor de hervorming van leger en politie blijven een politieke visie en een globaal plan voor de hervorming van de veiligheidssector voorlopig uit.
Afrikaanse brigade: neemt MONUSCO haar mandaat serieus? Op initiatief van Frankrijk keurde de VN-veiligheidsraad op 28 maart 2013 resolutie 2098 goed. De tekst vult het Kaderakkoord aan. Opmerkelijk is dat daarmee het licht op groen wordt gezet voor de oprichting van een interventiebrigade binnen MONUSCO6. Het hoofdkwartier van de brigade is gestationeerd in Goma. Drie 5 6
Nota over het kaderakkoord: http://www.11.be/component/one/artikel/detail/vrede_veiligheid_samenwerking_oost_congo,113420 Q&A over de interventiebrigade: http://www.mo.be/opinie/waar-blijft-de-afrikaanse-brigade-voor-oost- congo
3
lidstaten van de Southern African Development Community (SADC) leveren de troepen: Tanzania, Zuid-Afrika en Malawi. Volgens MONUSCO is het grootste deel (70%) van de Afrikaanse manschappen inmiddels in Goma aangekomen. Het doel van de brigade is om alleen of samen met het Congolese leger gewapende groepen te ontwapenen en te neutraliseren, waarbij twee doelen voorop staan: (1) de bedreiging verminderen die de gewapende groepen vormen voor de autoriteit van de Congolese staat en voor de veiligheid van de burgers in Oost-Congo en (2) het terrein klaarmaken voor stabilisatieactiviteiten. Critici merken op dat de brigade, alweer een militaire optie, maar kan bijdragen tot vrede als tegelijk een globaal politiek proces plaatsvindt, op Congolees en regionaal niveau. Door de val van Goma kwam MONUSCO zelf weer zwaar onder vuur te liggen. In Congo wordt de vredesmacht verweten haar mandaat niet ernstig te nemen. Het nieuwe hoofd, de Duitser Martin Kobler, en de nieuwe bevelhebber, de Braziliaan Carlos Alberto dos Santos Cruz, staan voor de uitdaging om MONUSCO geloofwaardiger te maken. Dit kunnen ze doen door de vredesmacht daadkrachtiger te laten optreden. Op militair vlak betekent dit dat de brigade haar offensief mandaat effectief uitvoert. De recente afkondiging van een veiligheidszone in de buurt van Goma kan op weinig begrip rekenen bij de bevolking. Op politiek vlak zou MONUSCO meer moeten streven naar een conditioneel politiek partnerschap met de Congolese autoriteiten, waarbij wordt gewerkt aan structurele oplossingen voor de conflictgebieden en aan een Congolees ownership dat uiteindelijk moet uitmonden in het vertrek van MONUSCO.
Strategische comeback van Malu Malu in de kiescommissie Na de verkiezingen van 28 november 2011 was iedereen het er over eens dat de voorzitter van de kiescommissie en Kabila-getrouwe, Daniel Ngoy Mulunda (uit Katanga), een grote verantwoordelijkheid droeg in de organisatie van de fel gecontesteerde verkiezingen. In 2012 werd een voorstel ingediend ter aanpassing van de wet uit 2010 betreffende de organisatie en werking van de Commission Electorale Nationale Indépendante (CENI). De wet werd in december 2012 door het parlement goedgekeurd en in april dit jaar door de president afgekondigd. De hervormde kiescommissie bestaat voortaan uit twee organen: de algemene zitting met 13 leden en het bureau met 6 leden7. De manier waarop de nationale assemblee (kamer) de leden heeft gekozen, was niet transparant. Hierdoor leeft het vermoeden de kamer zich heeft laten leiden door politieke motieven, terwijl het officieel slechts rekening hield met de competenties van de kandidaten en het evenwicht tussen de provincies. In juni 2013 legden de 13 leden van de kiescommissie de eed af. De commissie wordt positief onthaald als het gaat om de intrede van het maatschappelijk middenveld en de vertegenwoordiging van vrouwen. Het middenveld telt drie vertegenwoordigers. Elodie Ntazuminda is gewezen voorzitter van het coördinatiebureau van het middenveld in Zuid-Kivu. In deze functie nam ze deel aan de onderhandelingen tussen de Congolese regering en M23 in Kampala. Ntazuminda vertegenwoordigt de vrouwenorganisaties. Jean-Baptiste Ndundu was tot voor kort uitvoerend secretaris van RODHECIC8. Hij zetelt voor de organisaties die werken rond electorale en burgervorming. Het is vooral de benoeming van de Katholieke priester Apollinaire Malu Malu (uit Noord-Kivu) tot voorzitter van de nieuwe kiescommissie die tot polemiek leidt. Malu Malu was eerder voorzitter van de kiescommissie (CEI) die de ‘historische’ verkiezingen van 2006-2007 organiseerde. Daarna nam hij belangrijke politieke functies op als coördinator van vredesprogramma’s. Recenter leidde hij mee de Congolese delegatie in Kampala, terwijl de bisschoppenconferentie weigerde om deel te nemen aan de gesprekken. De politieke meerderheid verdedigt de benoeming van Malu Malu door te wijzen op zijn expertise en internationale erkenning. Vertegenwoordigers van het middenveld en oppositiepartijen betreuren zijn 7
Q&A over de kiescommissie: http://www.mo.be/opinie/qa-nieuwe-kiescommissie-goede-stap-naar-verkiezingen-congo Congolees netwerk van Christelijke mensenrechtenorganisaties dat jarenlang geleid werd door de prominente priester Riobert Minani. RODHECIC is een partner van Broederlijk Delen. 8
4
aanstelling. Ze menen dat hij niet zetelt in naam van het middenveld maar in opdracht van president Kabila. Bepaalde analisten noemen hem zelfs de opvolger van de machtige presidentsadviseur Augustin Katumba Mwanke, die vorig jaar omkwam bij een vliegtuigcrash in Bukavu. Opmerkelijk is dat Malu Malu ingaat tegen de beslissing van de Congolese bisschoppenconferentie om niet in de kiescommissie te zetelen. Bijgevolg wordt Malu Malu niet in zijn nieuwe functie erkend door de katholieke Kerk. Dit tast zijn legitimiteit en geloofwaardigheid en daarmee ook die van de kiescommissie aan. De internationale partners, waaronder de Europese Unie en België, reageren minder negatief op de nieuwe kiescommissie. Zij benadrukken vooral de positieve evolutie zoals de intrede van het middenveld. “Alles was beter dan Ngoy Mulunda”, hoor je over de aanstelling van Malu Malu. Voor hen was het belangrijk om een ervaren persoon aan het hoofd van de commissie te hebben, iemand die de ongunstige financiële situatie kan aanpakken. Sommige vinden het zelfs een voordeel dat Malu Malu een goed contact heeft met president Kabila en menen dat hij, in tegenstelling tot Mulunda, aan de politieke druk kan weerstaan.
Vervolg van verkiezingsproces: provinciale en lokale verkiezingen De vrees bestaat dat de nieuwe leden van de sterk gepolitiseerde kiescommissie weinig bewegingsruimte krijgen om een onpartijdige koers te varen. De commissie zal haar taken moeten uitvoeren in een moeilijke politieke context. Het wordt een uitdaging om te weerstaan aan de druk van de presidentiële meerderheid. Haar eerste grote opdracht bestaat er uit de geloofwaardigheid van het verkiezingsproces te herstellen door een eerlijke, transparante en vreedzame tweede verkiezingsfase te organiseren. In november 2011 vonden enkel verkiezingen plaats voor de president en de kamer. De kiescommissie moet nu ook het mandaat van de senaat, de provinciale parlementen en de gouverneurs vernieuwen. De aankondiging van provinciale verkiezingen veroorzaakt een groeiende zenuwachtigheid bij parlementsleden. Zij kampen met een gebrek aan legitimiteit wegens het verlopen van hun grondwettelijk mandaat. Bovendien zijn hun kiezers vaak ontevreden over hun werk. De aankondiging van de provinciale verkiezingen heeft twee effecten. Sommige parlementsleden doen extra hun best om de kiezers alsnog te overtuigen van hun goede intenties. Anderen proberen zich (nog meer) te verrijken om hun herverkiezing te kopen of om ‘spaargeld’ te vergaren voor het geval ze niet herverkozen worden. De gouverneur van Zuid-Kivu, Marcellin Cishambo, voelt ook de electorale wind in zijn nek. Recent stelde hij zijn nieuwe regering met vier vrouwelijke ministers voor. Ondertussen wordt zijn collega in Noord-Kivu, gouverneur Julien Paluku, geconfronteerd met een zoveelste motie van wantrouwen waarvan de stemming werd uitgesteld door de politieke interventie van Kinshasa. Ondanks zijn groeiende impopulariteit in Noord-Kivu, kan Paluku nog rekenen op de steun van president Kabila. Een zwaardere opdracht voor de kiescommissie is de voorbereiding van de lokale verkiezingen die vijf jaar geleden werden uitgesteld. Dit betekent dat er momenteel geen verkozen gemeenteraadsleden, burgemeesters en schepenen zijn. Allen worden benoemd door de presidentiële meerderheid. Middenveldorganisaties roepen op om vooral te investeren in het lokale bestuur om zo het democratiseringproces van onderuit te kunnen versterken. Eind dit jaar zal de kiescommissie waarschijnlijk een nieuwe kieskalender publiceren. Men verwacht dat de provinciale verkiezingen zullen plaatsvinden in de tweede helft van 2014. Er is alweer veel onzekerheid over de organisatie van lokale verkiezingen vóór 2016. Zonder nationale en internationale druk zal de huidige politieke meerderheid zich waarschijnlijk niet engageren voor de tweede fase van het verkiezingsproces. De status-quo op provinciaal en lokaal niveau komt haar in feite goed uit en bovendien lijkt ze meer begaan te zijn met de presidentsverkiezing van 2016.
Presidentsverkiezing in 2016: naar een herziening van de grondwet? Naast de voltooiing van het verkiezingsproces van 2011, moet de kiescommissie een nieuwe electorale cyclus voorbereiden. Normaal gezien zouden op het einde van de huidige politieke legislatuur, in 2016, weer verkiezingen voor de president en de kamer moeten plaatsvinden. Kabila, president sinds 2001, nam al twee mandaten op na verkiezingen. Volgens de Congolese grondwet kan hij geen derde ambtstermijn nastreven. 5
Bovendien maakt het grondwetsartikel 220 het onmogelijk om de duur van de en het aantal mandaten van de president te wijzigen. 2016 lijkt ver, maar toch zorgt een eventuele grondwetsherziening nu al voor verhitte discussies. Er zijn signalen die doen vermoeden dat de presidentiële entourage een wijziging van de grondwet overweegt om de herverkiezing van Joseph Kabila mogelijk te maken. President Kabila heeft zich nog niet publiekelijk uitgesproken, maar zijn partijgenoten Aubin Minaku, voorzitter van de kamer, en Evariste Boshab, secretarisgeneraal van de PPRD9 proberen de gemoederen te bedaren door te verklaren dat de president en zijn partij geen herziening van de grondwet nastreven. Het nieuwe boek10 van Boshab, die ook professor is aan de Universiteit van Kinshasa, heeft het debat over de grondwet aangewakkerd. De Congolese grondwet is eigenlijk een consensustekst die in 2005 bij volksreferendum met 80% werd goedgekeurd. Artikel 220 werd onder meer opgenomen om een nieuwe dictatuur te beletten en een alternance politique mogelijk te maken. Om die redenen vragen prominente middenveldorganisaties, waaronder de bisschoppenconferentie, de grootste oppositiepartijen, academici en zelfs coalitiepartners van Kabila respect voor de democratische spelregels. De bruuske grondwetsherziening van januari 2011 ligt nog vers in het geheugen. Het parlement bracht toen om electorale redenen het aantal stremrondes voor de presidentsverkiezing tot één ronde. De politieke obstakels voor een grondwetsherziening kunnen weggewerkt worden door parlementsleden om te kopen zoals in 2011 gebeurde, maar de vraag is: hoe kan de presidentiële meerderheid het verantwoorden om een grondwetsartikel te wijzigen dat volgens de grondwet niet herzien mag worden? Omdat dit gevoelig ligt, zou president Kabila ook zonder een grondwetsherziening aan de macht kunnen blijven. Bijvoorbeeld door gewoonweg geen presidentsverkiezing te organiseren in 2016, door het instellen van een nieuwe politieke transitie waarbij de tellers van de mandaten op nul komen te staan of door zich te beroepen op een urgente situatie zoals een nieuwe oorlog.
Komt er een exit-scenario voor de ‘jonge’ Kabila? De komende twee jaar zal duidelijk worden of de huidige presidentiële meerderheid een grondwettelijke schending zal forceren om de macht van de huidige president te handhaven of eerder een exit-scenario voor Joseph Kabila zal voorbereiden. De keuze wordt mee bepaald door de dynamiek in Congo, in de regio en internationaal. Voorlopig is die nog ten voordele van Kabila. Ten eerste speelt een interne dynamiek. Kabila’s familiale, politieke, economische en militaire clan lijkt voorlopig niet bereid om zijn belangen op te geven. Vooral leden van de PPRD zouden aansturen op een grondwetsherziening omdat voor hen veel op het spel staat, mocht Kabila als president verdwijnen. Toch zijn er ook stemmen binnen de presidentiële meerderheid, waaronder leden van de MSR11, die zich kanten tegen een derde mandaat. President Kabila moet ook rekening houden met de bevolking, het maatschappelijk middenveld en de politieke oppositie. Ondanks de groeiende ontevredenheid voor zijn beleid, moet hij voorlopig niet vrezen voor een intern georganiseerd (massa-)protest. Ten tweede is er de regionale dynamiek. Congo is omringd door 9 buurlanden, waarvan de grote meerderheid geleid wordt door autoritaire presidenten die al jaren aan de macht zijn (Museveni in Oeganda, Kagame in Rwanda, Sassou in Congo-Brazzaville, Dos Santos in Angola). Waarom zou Kabila het goede voorbeeld moeten geven? Ondanks de spanningen en de conflicten met bepaalde buurlanden, kan hij voorlopig nog rekenen op regionale Afrikaanse steun. Tot slot speelt een internationale dynamiek. De verkiezingen van 2011 hebben Joseph Kabila erg verzwakt, maar hij heeft langzaam zijn internationale legitimiteit weer kunnen opbouwen. Vele Westerse partners zijn van 9
Parti du Peuple pour la Reconstruction et la Démocratie Entre révision de la constitution et l’inanition de la nation 11 MSR is een politieke partij en de belangrijkste coalitiepartner van de presidentspartij PPRD. Zijn nationale voorzitter, Pierre Lumbi, is de speciale adviseur van president Kabila inzake veiligheidsmateries. 10
6
mening dat Kabila een zwakke president is, maar blijven hem steunen, al was het maar om de (grondstoffen)markt niet volledig te laten kapen door de nieuwe economische wereldmachten zoals China. Het beleid dat Kabila de komende maanden en jaren binnen de contouren van het vredesproces van Addis Abeba zal voeren, zal bepalend zijn voor zijn interne populariteit en zijn verstandhouding met Afrikaanse en Westerse partners. Ofwel zal hij zich politiek verder isoleren en uitschakelen, ofwel kan hij opnieuw het vertrouwen winnen. Wat gebeurt er indien de interne, regionale en internationale dynamiek ongunstig evolueert voor Kabila en zijn meerderheid? In dat geval wordt het onhaalbaar om zich vast te klampen aan de macht. Indien Kabila vertrekt, zal dit het politiek landschap in Congo hertekenen. In het beste geval vinden PPRD en ruimer de presidentiële meerderheid een consensusfiguur om Kabila op te volgen. Bepaalde bronnen spreken van zijn tweelingzus en parlementslid Janet Kabila, kamervoorzitter Aubin Minaku, eerste minister Augustin Matata en gouverneur van Katanga Moise Katumbi. In het slechtste geval ontstaat er een machtsstrijd, komt er geen consensuskandidaat en vallen PPRD en de huidige meerderheid uiteen. “Indien Kabila verdwijnt, is er voor ons geen reden om nog bij PPRD te blijven”, zei een parlementslid van MSR.
Politieke oppositie: uitdagingen op weg naar 2016 In aanloop naar de presidentsverkiezing van 2011 slaagde de politieke oppositie er niet in om een gezamenlijke kandidaat naar voor te schuiven. Na de stembusgang heeft de oppositie bijna unaniem de resultaten gecontesteerd, maar die eensgezindheid brokkelde snel af en leidde tot de vorming van twee grote kampen. Enerzijds heb je diegenen die nog steeds luidop roepen dat Etienne Tshisekedi de echte president is van Congo en die weigeren Kabila te erkennen. Anderzijds heb je diegenen die Kabila als president aanvaarden (hoewel hij volgens hen niet verkozen werd). Sinds de verkiezingen zien we dat de politieke oppositie streeft naar meer afstemming door meer overleg te organiseren. Het conclaaf dat plaatsvond in juli is illustratief. Het initiatief kon rekenen op de deelname van meer dan 100 oppositiepartijen waaronder de partijen van Vital Kamerhe (UNC12) en van senaatsvoorzitter Leon Kengo Wa Dondo (UFC13) maar werd verzwakt door de afwezigheid van de partijen van Etienne Tshisekedi (UDPS14) en Jean-Pierre Bemba (MLC15). Tijdens de volgende parlementaire sessie vanaf september 2013 zou een belangrijk dossier aan bod moeten komen, nl. de benoeming van de woordvoerder van de politieke oppositie. Na de verkiezingen van 2006 werd deze post, nochtans voorzien in de grondwet, niet ingevuld. Enerzijds is dit te wijten aan het gebrek aan eenheid en strategie bij de oppositie, anderzijds is de meerderheid ook niet geneigd om de benoeming te faciliteren. Rekening houdend met de verkiezingsresultaten van 2011, zou UDPS in aanmerking komen voor de post. Volksvertegenwoordiger Samy Badibanga wordt getipt als kanshebber. Hij behoort tot de gematigde vleugel van zijn partij. MLC, de tweede oppositiepartij, is wantrouwig ten aanzien van deze post. “Het feit dat het parlement, gedomineerd door de presidentiële meerderheid, zijn goedkeuring moet geven voor deze post voorspelt weinig goeds”, zegt een kaderlid van MLC. Bovendien kampt MLC, in afwezigheid van zijn voorzitter Jean-Pierre Bemba met grote interne spanningen. Vital Kamerhe van UNC, de derde oppositiepartij, steekt zijn ambities voor de post niet onder stoelen of banken maar stuit op veel tegenkanting bij zowel meerderheid als oppositie. Een andere uitdaging waarvoor de oppositie staat is de voorbereiding van haar deelname aan de provinciale en lokale verkiezingen. De oppositie lijkt hier weinig aandacht aan te schenken. Zoals bovenvermeld, controleert de presidentiële meerderheid zowel het provinciale als het lokale niveau. Bij de recente gouverneursverkiezingen in de Evenaarsprovincie haalde de meerderheid alweer zijn slag thuis. Zelfs in provinciale parlementen waar de oppositie een meerderheid heeft, haalt de kandidaat van de meerderheid het door leden van de oppositie om te kopen. Ondanks haar vertegenwoordiging in de nieuwe kiescommissie heeft de oppositie weinig vertrouwen in de onafhankelijkheid van deze electorale instelling. 12
Union pour la Nation Congolaise Union des Forces pour le Changement 14 Union pour la Démocratie et le Progrès Social 15 Mouvement de Libération du Congo 13
7
De presidentsverkiezing van 2016 vormen eveneens een grote uitdaging. Met de slogan ‘Touchez pas à ma constitution’ tracht de oppositie haar krachten te bundelen tegen de grondwetsherziening die Kabila in staat zou stellen om opnieuw te kandideren. Zelfs indien Kabila geen kandidaat meer is, moet de oppositie klaar zijn om het op te nemen tegen een eventuele consensuskandidaat van de huidige meerderheid. 2016 is nog ver, en in principe kunnen zich nog nieuwe oppositiekandidaten aanmelden. Toch kunnen we nu al enkele partijen noemen die waarschijnlijk mogelijke kanshebbers zullen leveren. Het is eerder onwaarschijnlijk dat de historische oppositieleider Etienne Tshisekedi nog zal deelnemen aan de verkiezingen in 2016. Zijn ver gevorderde leeftijd en gezondheidstoestand vormen een obstakel. Bovendien hebben de verkiezingen van 2011 de UDPS intern erg verdeeld. Officieel werd Tshisekedi 2e bij de presidentsverkiezingen, maar hij beschouwt zichzelf nog steeds als de enige legitieme verkozen president. Zijn oproep om niet te zetelen in het parlement werd niet opgevolgd door een belangrijk deel van de parlementsleden van UDPS. Tshisekedi staat voor de moeilijke opdracht om zijn partij intern te hervormen, eenheid te creëren en een opvolger aan te duiden en voor te bereiden voor 2016. Een tweede mogelijke tegenstander is senator Jean-Pierre Bemba, afkomstig uit de Evenaarsprovincie. In 2006 verloor hij officieel de presidentsverkiezingen van Kabila. Na militaire confrontaties in 2007 verliet hij Congo en in 2008 werd hij in België aangehouden en uitgeleverd aan het Internationaal Strafhof in Den Haag, waar momenteel zijn proces loopt. In 2014 volgt wellicht het vonnis. Analisten beweren dat de bewijzen voor Bemba’s betrokkenheid in de Centraal-Afrikaanse Republiek zwak zijn en dat een vrijlating tegen 2016 mogelijk is. In dat geval is het niet uit te sluiten dat Bemba terugkeert naar Congo. De afwezigheid van haar leider op het terrein en het vertrek van (kader)leden naar de presidentiële meerderheid en naar andere oppositiepartijen heeft MLC verzwakt, maar de nationale partij blijft een belangrijke politieke speler. De derde is Vital Kamerhe, afkomstig uit Zuid-Kivu. In 2009 werd Kamerhe gedwongen om ontslag te nemen als kamervoorzitter nadat hij zich kritisch had geuit tegen de militaire samenwerkring tussen Congo en Rwanda in de Kivu. Dit betekende de politieke breuk tussen hem en president Kabila. Eind 2010 richtte hij de oppositiepartij UNC op en in 2011 nam hij deel aan de verkiezingen. Officieel werd hij 3e. Kamerhe is vooral populair in de Kivu. In Kinshasa is hij geliefd in studenten- en intellectuele milieus. Zijn tegenstanders proberen hem politiek te destabiliseren door twijfels te doen rijzen over zijn niet-Congolese afkomst en zijn pseudo-oppositie.
Nemen oppositie en middenveld deel aan nationale dialoog? In volle M23-crisis kondigde president Kabila eind december 2012 een nationaal overleg aan. Dit werd positief onthaald door middenveldorganisaties en oppositieleiders. Zij hadden na de fel gecontesteerde verkiezingen immers zelf om een politieke dialoog gevraagd. Al snel bleek dat er geen eensgezindheid was over de vorm en de inhoud. Terwijl Kabila en zijn regering spreken over een overleg om de nationale cohesie te versterken tegen de militaire agressie in het oosten, willen het middenveld en de oppositie vooral het politiek beleid bespreken. In juni 2013 vaardigde president Kabila een ordonnantie uit m.b.t. de organisatie van een nationaal overleg. De tekst voorziet dat de voorzitters van Kamer en Senaat het overleg leiden. In een verklaring na het conclaaf heeft de oppositie zich gekant tegen dit overleg. Verwijzend naar het Kaderakkoord en resolutie 2098 pleiten ze voor een echte inclusieve politieke dialoog met een gelijke vertegenwoordiging tussen meerderheid, oppositie en middenveld, waar fundamentele thema’s besproken worden en die wordt begeleid door Mary Robinson en ondersteund door een Afrikaanse bemiddelaar (bijvoorbeeld president Sassou van CongoBrazzaville). De weigering van de oppositie is een probleem voor Kabila die nu een andere strategie moet volgen om alsnog, in overeenstemming met het Kaderakkoord en de bijhorende resolutie, een geloofwaardige dialoog te organiseren. De presidentiële meerderheid zal wellicht de komende weken en maanden enkele belangrijke oppositieleiders benaderen om hen alsnog te overtuigen om deel te nemen. Vooraanstaande middenveldorganisaties vragen eveneens dat de president de ordonnantie zou herzien om een echte dialoog mogelijk te maken. Zij kanten zich tegen een dialoog die leidt tot een transitie waarin politieke
8
postjes worden verdeeld tussen meerderheid en oppositie. Ze vragen hun betrokkenheid bij de organisatie van het overleg dat de fundamentele problemen in het land moet bespreken en oplossen.
Rwanda en Tanzania: regionale spelers in Oost-Congo Elf Afrikaanse staten hebben het Kaderakkoord van Addis Abeba ondertekend, maar sommige landen voelen zich meer aangesproken dan andere. Dit is het geval voor Oeganda, en vooral Rwanda. 2012 wordt in Kigali ervaren als een jaar van internationale vernedering door de beschuldigingen van de VN en de opschorting van de hulp die niet louter symbolisch was. De sancties hebben een impact gehad op de vertrouwensrelaties en bijgevolg op het politiek overleg tussen Rwanda en zijn internationale partners, waaronder België. In het kaderakkoord engageert Rwanda zich onder meer om geen gewapende groepen te steunen in OostCongo en geen bescherming te bieden aan rebellenleiders die internationaal vervolgd worden of onder het VNsanctieregime staan. De samenwerking van Kigali voor de uitlevering van Bosco Ntaganda was een constructieve actie maar onvoldoende. Het is uitkijken naar de reactie van Rwanda op de vraag van Congo om M23-leiders zoals Runiga uit te leveren. Er is een zekere terughoudendheid te observeren aan Rwandese zijde wat de steun aan gewapende groepen zoals M23 betreft, maar er is alsnog geen sprake van een stopzetting van die steun. In feite is M23 momenteel geen grote prioriteit voor Rwanda. Kigali beseft dat het M23-avontuur grotendeels mislukt is. M23 heeft in vergelijking met zijn voorganger CNDP slechts kleine delen van Noord-Kivu kunnen bezetten en kon op weinig steun rekenen in Congo, inclusief bij de Rwandofone bevolking. Toch blijft Rwanda officieel drie grote zorgen hebben wat Oost-Congo betreft. De eerste is het veiligheidsvacuüm. De zwakte van het Congolese staatsgezag zou er toe kunnen leiden dat rebellenwegingen vanuit Congo Rwanda destabiliseren. Terwijl FDLR lange tijd een voorwendsel was om Congo binnen te vallen, zou in Kigali het besef groeien dat het probleem van FDRL anders moet aangepakt worden om te vermijden dat er vanuit Oost-Congo een alliantie groeit tegen president Paul Kagame. Voormalige vertrouwelingen van Kagame beogen immers het huidige regime omver te werpen. De tweede en derde zorg zijn de discriminatie van de Rwandofone bevolking in Congo en de regionale economische samenwerking. In het Kaderakkoord worden deze drie zorgen mee opgenomen. Een grote interne bezorgdheid van Kigali is de vrees voor een militaire oppositie. De oudere Engelstalige Tutsi entourage van Kagame moet meer en meer rekening houden met de groeiende macht van jonge Franstalige Tutsi militairen in het leger. Zij hebben betere banden met Oost-Congo en stellen zich kritischer op ten aanzien van de unilaterale interventies van het Rwandese leger in de Kivustreek. De interne politieke oppositie lijkt voorlopig geen directe zorg te zijn. Ze blijft zwak door de harde repressie van het regime. Het politiek proces tegen oppositieleider Victoire Ingabire is veelzeggend. In september dit jaar vinden parlementsverkiezingen plaats. Na hun congres bestaat de kans dat de oppositiepartij Democratic Green Party van Frank Habineza erin slaagt om zich te laten registreren en deel te nemen. Dit betekent mogelijk een kleine democratische opening. Een andere belangrijke speler in het vredesproces van Addis Abeba is Tanzania. Het levert niet enkel de grootste militaire bijdrage aan de interventiebrigade, maar neemt ook een stevige diplomatieke houding aan. In de marge van de top van de Afrikaanse Unie in mei heeft president Kikwete de buurlanden van Congo opgeroepen om ook in dialoog te treden met hun (gewapende) opposanten, zoals Congo dat gedaan heeft. De positie van Tanzania is opmerkelijk en kan op veel steun rekenen in Congo. Rwanda heeft scherp gereageerd op de verklaring van Tanzania door te antwoorden dat het niet onderhandelt met volkerenmoordenaars. Er zijn speculaties dat de actieve rol van Tanzania in Oost-Congo vanuit de VS wordt aangestuurd. Waarom de keuze voor Tanzania? Het land is een sterke economische, diplomatieke en militaire speler in de regio. Tanzania is zowel lid van de CIRGL als SADC, het heeft ook de reputatie van bemiddelaar in vredesprocessen en is, in tegenstelling tot Oeganda en Rwanda, een Afrikaans voorbeeld op vlak van democratisering. Tot slot is er in Congo minder wantrouwen ten opzichte van Tanzania dan voor Oeganda en Rwanda, die al jaren direct betrokken zijn bij het conflict in het oosten. Het is dus niet ondenkbaar dat Tanzania het dossier van OostCongo meer naar zich toe zal trekken, ten nadele van Rwanda en Oeganda.
9