1
Rol: 98/2769/A
GEMEENTE HOLSBEEK, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, met burelen gevestigd te 3220 Holsbeek, gemeentehuis, Dutselstraat 15; appellante, ter zitting vertegenwoordigd door meester Boutsen advocaat te 3220 Kessel-Lo. tegen VAN DAMME Marc, ambtenaar, wonende te Kortrijk-Dutsel, Bessembindersstraat 12; verweerder, ter zitting in persoon verschenen.
De rechtbank spreekt het vonnis uit in deze zaak, die ter zitting van 22.11.2000 in beraad werd genomen. Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken Gehoord partijen bij monde van hun raadslieden en gelet op hun conclusies en stukken. Gezien: -het verzoekschrift tot hoger beroep, ter griffie neergelegd op 15 december 1998, strekkende tot hervorming van een op tegenspraak door de Vrederechter van het kanton Aarschot, op 23 oktober 1998, gewezen vonnis; -de behandeling van de zaak op de zitting van 29.9.1999 waarna de zaak in voortzetting werd gesteld op de zitting van 13.10.1999, waarop de zaak in beraad werd genomen voor uitspraak op de zitting van 10 november 1999, waarop de uitspraak uitgesteld werd naar de zitting van 8 december 1999; -de beschikking tot heropening der debatten d.d.12 januari 2000; -de conclusie en aanvullende conclusie na heropening der debatten van appellant; -de conclusies na heropening der debatten van geïntimeerde; ***** Op de zitting van 22 november 2000 werd de zaak hernomen met een anders samengestelde zetel. ***** 1. SAMENVATTING FEITELIJKE GEGEVENS - PROCEDURE IN EERSTE AANLEG 1.1. Deze vordering heeft betrekking op de buurtwegen die in de atlas van de buurtwegen van de gemeente Holsbeek ingeschreven zijn als volgt:
2
-te Nieuwrode: pad nummer 62 -te Sint-Pieters: Rode: pad nummer 35, 36 en 39 -te Nieuwrode: weg nummer 38. Geïntimeerde houdt voor dat diverse buurtwegen niet meer opengesteld zijn voor het publiek. Hij leidde de oorspronkelijke vordering in met een dagvaarding d.d. 16 juni 1998. Deze vordering strekte ertoe: -in hoofdorde: appellante, de gemeente Holsbeek, te horen bevelen binnen de drie maanden na betekening van het vonnis de belemmerde buurtwegen in hun oorspronkelijke toestand 'te herstellen, zijnde een vrije, onbelemmerde verharde aardeweg dit tegen een dwangsom van 20.000,-BEF per dag vertraging en per weg ten laste van de leden van het college van burgemeester en schepenen ten persoonlijke titel. -in ondergeschikte orde: bij gebrek aan enige veroordeling, appellante te bevelen binnen de maand voor elke weg de klachten behoorlijk te beantwoorden door de reactie daarop van het bestuur mee delen en te motiveren, die alles eveneens onder verbeurte van een dwangsom zoals hoger geformuleerd. In conclusies d.d. 21.9.1998 breidde hij zijn vordering uit met een morele schadevergoeding van 1 fr. en herleidde hij zijn vordering van een dwangsom tot 10.000 fr. Bij conclusies d.d. 28.9.1998 vorderde hij tevens het opleggen van een dwangsom telkens appellante in kennis gesteld werd van een nieuwe belemmering en de weg niet in zijn oorspronkelijke staat herstelde binnen de maand. Appellante besloot in eerste aanleg tot de ontvankelijkheid maar ongegrondheid van de vordering In het bestreden vonnis werd de vordering ontvankelijk verklaard en gedeeltelijk gegrond. Appellante werd veroordeeld de aangeduide buurtwegen binnen de drie maanden in hun oorspronkelijke toestand te herstellen, zijnde een vrije, onbelemmerde verharde aardeweg. Een dwangsom werd niet opgelegd. Appellante werd tevens veroordeeld tot de kosten. 1.2. Voor de Vrederechter te Aarschot is nog een gelijkaardige procedure hangende m.b.t. enkele tientallen voetwegen. Sinds de uitspraak in hoger beroep heeft appellante bepaald initiatieven genomen. Volgens de door haar overgelegde stukken werd m.b.t. de voetwegen waarvan sprake in huidige procedure een procedure tot (gehele of gedeeltelijke) afschaffing gestartGeïntimeerde betwist de regelmatigheid ( en doelmatigheid) van (bepaalde van) deze procedures.
2. DE VORDERINGEN IN HOGER BEROEP 2.1. Appellante vordert (conclusie d.d. 2.4.1999): -te zeggen voor recht dat de vordering van de heer V AN DAMME verjaard is; -de oorspronkelijke vordering van de heer VAN DAMME onontvankelijk wegens gebrek aan belang en ongegrond te verklaren en hem ervan af te wijzen met veroordeling in de kosten van beide aanleggen Zij biedt tevens aan met getuigen te bewiizen dat de volgende wegen in onbruik zijn geraakt, en niet meer gebezigd zijn door personen en goederen en dit gedurende een termijn van minstens 10, 20 en 30 jaar, waardoor zij het openbaar belang niet meer dienen en niet tot het openbaar domein behoren:
3
-te Nieuwrode: pad nr .62 -te St Pieters Rode: pad nr 35, 36 en 39 -te Nieuwrode: weg nr 38 2.2. Geïntimeerde concludeert in hoofdorde tot de onontvankelijkbeid van het hoger beroep wegens gebrek aan belang en vordert (conclusie neergelegd op 8.2.1999) de bevestiging van het bestreden vonnis, maar op incidenteel beroep ook: -dat de termijn voor uitvoering zou herleid worden tot twee maanden -het opleggen van de dwangsom (zij het gewijzigd t.o.v. de vordering in eerste aanleg) Tevens vordert hij : -een schadevergoeding van 25.000 fr. wegens tergend en roekeloos geding -een schadevergoeding wegens genotsderving van 5.000 fr. per weg. Hij doet in dezelfde conclusie afstand van de in eerste aanleg in ondergeschikte orde gestelde vordering.
3. BEOORDELING
3.1. ontvankelijkheid van het hoger beroep Het hoger beroep werd tijdig en regelmatig ingesteld. De gemeente heeft er uiteraard belang bij de veroordeling zoals uitgesproken door de eerste rechter te betwisten. De door geïntimeerde terzake ingeroepen argumenten betreffen de grond van de zaak en niet de ontvankelijkheid of toelaatbaarheid van het hoger beroep.
3.2. ten gronde
3.2.1. ontvankelijkheid - toelaatbaarheid van de oorspronkelijke hoofdvordering Appellante roept in dat geïntimeerde geen belang heeft bij de vordering omdat enerzijds de wegen meer dan lange tijd in onbruik zouden zijn en hun openbaar karakter zouden verloren hebben en anderzijds omdat hij niet zou bewijzen dat hij een persoonlijk en rechtstreeks belang zou hebben bij het gebruik van deze wegen. Deze stelling kan niet gevolgd worden. De vraag of de wegen in onbruik zijn geraakt is niet relevant voor de beoordeling van het belang maar betreft de grond van de zaak. In de rechtspraak en rechtsleer, waarbij deze rechtbank zich aansluit, wordt algemeen aanvaard dat elke particulier ut singuli, in eigen naam met het oog op een persoonlijk belang, kan optreden wanneer het gebruik van de publiekrechtelijke erfdienstbaarheid belemmerd wordt door medeburgers. Elke burger beschikt aldus over een vordering tot herstel van het collectief gebruik (Cass. 23.5.1986, Arr. Cass. 1985-86, 1286; Vuye, H., Bezit en
4
bezitsbescherming van onroerende goederen en onroerende rechten, Vuye, H., Fundamentele regels omtrent buurtwegen. R. Cass. .1994. blz. 93: Claevs Bouuaert. "Openbare wegen op private grond", Tijdchrift voor Notarissen, 1966, blz. 241). Deze rechtspraak heeft weliswaar betrekking op vorderingen door de particulier ingesteld tegen degene die het collectief gebruik verhindert. Wanneer echter lastens de gemeente de verplichting tot het vrijhouden en vrijmaken van de wegen bestaat (cfr. infra) dient aanvaard dat het subjectieve recht tot het behoud van het collectief gebruik ook kan worden uitgeoefend tegen de gemeente.
3.2.2. gegrondheid van de oorspronkelijke vordering Het wordt niet betwist dat de wegen nog steeds ingeschreven zijn in de atlas der buurtwegen. Wat de concrete toestand van de wegen betreft zijn de standpunten van partijen evenwel uiteenlopend, zelfs tegenstrijdig. Ook over de administratieve procedures bestaat er geen volledige duidelijkheid. Volgens de door de gemeente overgelegde stukken werden volgende procedures opgestart: -de afschaffing van pad nr. 35 te St.-Pieters-Rode, -de gedeeltelijke afschaffing van Weg nr. 38 te Nieuwrode, -de gedeeltelijke afschaffing van pad nr. 62 te Nieuwrode, -de gedeeltelijke afschaffing van pad nr 39 te St. Pieters-Rode, -de gedeeltelijke afschaffing van pad nr 36 te Sc-Pieters-Rode. Dienaangaande wordt een door de burgemeester ondertekende verklaring bijgebracht waarin gesteld werd dat alle bekendmakingen m.b.t. het openbaar onderzoek volgens alle wettelijke beschikkingen zijn gebeurd. Uit niet blijkt evenwel dat de verdere administratieve procedure werd gevolgd
3.2.2.1 de verjaring De gemeente roept in dat de vordering van geïntimeerde zou verjaard zijn omdat de wegen in onbruik zouden zijn geraakt. Blijkbaar roept de gemeente art. 12 van de wet van 18 april 1841 in. Deze bepaling regelt de hypothese waarbij een weg tot het buurtwegennet behoort, maar de aangelanden zich de feitelijke heerschappij over de weg geheel of gedeeltelijk aanmatigen In casu is voor de voormelde wegen deze hypothese blijkbaar geheel of gedeeltelijk aanwezig. De wegen behoren tot het openbaar domein zolang ze dienen tot het openbaar gebruik en zolang dit het geval is zijn ze niet vatbaar voor verjaring. Zolang de weg behoorde tot het openbaar domein kon er van verkrijgende verjaring door de aangelanden dus geen sprake zijn. Deze verjaring kon pas een aanvang nemen na desaffectatie, die stilzwijgend kan zijn, voor zover de wil van de overheid om de weg op te geven, duidelijk is. Pas wanneer de buurtweg niet meer dient tot het openbaar gebruik en de gemeente hem niet meer onderhoudt (of wanneer de stilzwijgend desaffectatie uit andere elementen blijkt), kan de verkrijgende verjaring een aanvang nemen (toepassing van art. 12 W. 1841; cfr. Kokelenberg, J., e.a., Overzicht van rechtspraak Zakenrecht 1989-1994, T.P.R., 1995, p. 696, nr. 162). Klaarblijkelijk roept de gemeente aldus impliciet de verkrijgende verjaring in, in het voordeel van bepaalde, niet nader aangeduide aangelanden in. Er wordt evenwel geen concreet bewijs geleverd van de desaffectatie, en a fortiori niet wanneer deze tot stand zou gekomen zijn.
5
Anderzijds moet wel vastgesteld worden dat uit het fotomateriaal dat geïntimeerde overlegt blijkt dat de hindernissen die op de wegen aangebracht zijn niet recent zijn evenmin als de innamen door de aangelanden, zonder dat daaruit kan afgeleid worden dat zij reeds meer dan dertig jaar zouden bestaan. Op het aangeboden getuigenbewijs kan niet worden ingegaan. Vooreerst is het bewijs zoals aangeboden minstens gedeeltelijk in strijd met de hoger vermelde procedures tot gehele of gedeeltelijk afschaffing van de wegen en met de feitelijke uiteenzetting door de gemeente zelf in de conclusies d.d. 2 april 1999, waarvoor voor bepaalde wegen minstens het gedeeltelijk gebruik wordt toegegeven. De verwijzing naar de 10 en 20 jarige verjaring is niet relevant. Indien er van verkrijgende verjaring door de aangelanden sprake is, dan kan dit enkel door de 30-jarige verkrijgende verjaring. Indien het de bedoeling is van de gemeente om enkel de desaffectatie aan te tonen, dan is een getuigenbewijs overbodig. De desaffectatie heeft op zich trouwens enkel tot gevolg dat de verkrijgende verjaring een aanvang kan nemen maar leidt niet zonder meer tot de afschaffing van de weg, waarvoor de wettelijke administratieve procedure dient gevolgd. Zolang de verkrijgende verjaring, na desaffectatie, niet is ingetreden blijft de weg derhalve bestaan, en gelden de hierna te bespreken bepalingen. 3.2.2.2. de verplichting van de gemeente Geïntimeerde baseert zijn vordering op art. 12 van het Provinciaal Reglement der Wegen dd. 5 oktober 1954 (goedgekeurd bij K.B. d.d. 10 maart 1955) dat luidt als volgt: "De schepencolleges,…, waken er over dat de wegen in goede staat gehouden worden. Zij gaan ook na of zich geen wederrechtelijke aanmatigingen of inbezitnemingen hebben voorgedaan. Indien het vrij verkeer belemmerd wordt moeten de gemeenteoverheden de plaatsen in hun oorspronkelijke toestand herstellen." De gemeente betwist de rechtsgeldigheid van dit provinciaal besluit niet en evenmin dat dit nog steeds van kracht is. Het provinciaal reglement is niet in strijd met de bepalingen van de wet van 10 april 1841 inzake het onderhoud van de buurtwegen (art. 13 e. v .), die de onderhoudsplicht van de wegen in de eerste plaats bij de gemeenten leggen. Deze bepaling kan niet als een loutere bevoegdheidsverdeling tussen de provincie en de gemeente beschouwd worden maar wel als een verplichting die aan de gemeente opgelegd wordt. Het gaat om een normatieve verplichting waarvan het niet-nakomen een fout uitmaakt die door de burgerlijke rechter kan worden gesanctioneerd. Deze sanctie kan bestaan in een herstel in natura, in casu dus het vrijmaken van de wegen. 3.2.2.3. de discretionaire bevoegdheid van de gemeente Bij de beoordeling van de voormelde verplichting dient evenwel ook rekening gehouden met de mogelijkheid van de gemeente om een procedure tot afschaffing van bestaande wegen aan te vatten, bevoegdheid die zij heeft op basis van art. 27 e.v. van de wet van 10 april 1841. Het opstarten van dergelijke procedure maakt een discretionaire bevoegdheid uit, die inhoudelijk niet door de burgerlijke rechter kan beoordeeld worden. Particulieren beschikken dus niet over een individueel subjectief recht om een weg in stand te houden. Het is ook niet aan de rechtbank om de regelmatigheid van de reeds gevoerde onderzoeken te beoordelen. Dit behoort in de eerste plaats tot de bevoegdheid van de administratieve overheid. Het optreden van de gemeente kan wel getoetst worden aan de regels van behoorlijk bestuur. De gemeente kan zich inderdaad niet verschuilen achter haar discretionaire bevoegdheid door geen initiatief te nemen of de procedure onnodig en onredelijk lang te laten aanslepen en zo de facto de wederrechtelijke toestand te laten bestaan.
6
3.2.2.4. conclusie De combinatie van de normatieve verplichting opgenomen in art. 12 van het Provinciaal reglement van 5 oktober 1954 met de discretionaire bevoegdheid van de gemeente voortvloeiend uit art. 27 e.v. van de wet van 10 april 1841 leidt tot volgende conclusie: -voor de wegen of gedeeltes daarvan waarvoor geen afschaffingsprocedure overwogen wordt kan zonder meer een bevel tot het vrijmaken opgelegd worden, gekoppeld aan een bepaalde termijn; -voor de wegen waarvoor de afschaffing overwogen wordt kan dergelijk bevel niet opgelegd worden maar kan wel het bevel gegeven worden om de procedure binnen een bepaalde termijn op te starten en op gemeentelijke niveau af te sluiten. Het komt niet redelijk voor om een verplichting tot vrijmaken van de wegen waarvoor een afschaffingsprocedure opgestart werd op te leggen. De kosten die dit zou meebrengen zouden inderdaad onredelijk hoog zijn terwijl mogelijk de rechten waarop derden (aangelanden) zich zouden kunnen beroepen (bv. verkrijgende verjaring) de vrijmaking moeilijk zo niet onmogelijk zouden kunnen maken. De termijn voor het vrijmaken van de wegen, of voor zover derden bepaalde aanspraken zouden maken tot het instellen van de nodige procedures, kan bepaald worden op vier maanden. Er moet rekening gehouden worden met mogelijk verzet van aangelanden, wat de taak van de gemeente zal bemoeilijken. Vermits volgens de verklaring van de burgemeester de procedures tot afschaffing regelmatig zouden verlopen zijn kan ook deze termijn op vier maanden worden bepaald. 3.2.2.5. dwangsom De dwangsom wordt thans gevorderd tegen de gemeente Gelet op het tijdsverloop sinds het instellen van de procedure en de mogelijkheid die de gemeente had om duidelijkheid te verschaffen over de vijf in deze procedure relevante wegen, terwijl dient vastgesteld dat noch tot vrijmaking werd overgegaan noch tot het afsluiten van de procedure tot afschaffing op gemeentelijk niveau, is het gepast een beperkte dwangsom op te leggen. 3.2.2.6. schadevergoeding- kosten Er is geen reden om een schadevergoeding toe te kennen. Geïntimeerde bewijst niet dat hij enige materiële schade leed. Bovendien is de huidige toestand duidelijk het gevolg van een sinds lang bestaande toestand, zodat de maatregelen die strekken tot een herstel in natura voor de toekomst afdoende zijn. De kosten dienen ten laste gelegd van appellante (aan geïntimeerde die in persoon verscheen kan geen rechtsplegingsvergoeding worden toegekend).
OM DEZE REDENEN,
DE RECHTBANK,
7
rechtdoende in hoger beroep, op tegenspraak; verklaart het hoofdberoep en het incidenteel beroep ontvankelijk en beide gedeeltelijk gegrond; hervormt het bestreden vonnis behalve in zoverre de oorspronkelijke hoofdvordering ontvankelijk werd verklaard; opnieuw rechtsprekende, verklaart de oorspronkelijke vordering gedeeltelijk gegrond: A. veroordeelt de gemeente Holsbeek om: 1. - binnen een termijn van vier maanden na de uitspraak van dit vonnis over te gaan tot het vrijmaken van de volgende wegen: -te Nieuwrode: pad nr .62 -te St Pieters Rode: pad nr 35, 36 en 39 -te Nieuwrode: weg nr 38 en dit in de mate dat hiervoor geen procedure tot afschaffing werd of zal worden opgestart; -zegt voor recht dat indien derden aanspraken maken op de bedding van de wegen of gedeeltes ervan of zich verzetten tegen het vrijmaken ervan, de nodige procedures tegen deze derden door de gemeente binnen dezelfde termijn dienen ingesteld, waarbij de datum van de inleidende akte bepalend is; 2. - binnen een termijn van vier maanden de procedure tot afschaffing of verlegging van de bedoelde wegen of gedeeltes ervan op gemeentelijk niveau af te ronden en het dossier over te maken aan de provinciale overheid; B. veroordeelt de gemeente Holsbeek tot een dwangsom van 1000 fr. per dag vertraging dat zij in gebreke blijft voorgaande bevelen uit te voeren, dit mits betekening van dit vonnis overeenkomstig art. 1385 bis Ger W., met dien verstande dat de termijnen ook zonder betekening een aanvang nemen. -wijst partijen van het meer gevorderde af; -veroordeelt appellante tot de kosten van beide aanleggen, in hoger beroep begroot op: -appellant: rolrecht rechtsplegingsvergoeding -geïntimeerde:
3.300 fr. 6.450 fr. nihil
Aldus gedaan en uitgesproken in de openbare terechtzitting van de vijfde kamer der rechtbank van eerste aanleg, zitting houdende te Leuven op woensdag 28 maart 2001, waar zetelden: -de heer H. Haex, rechter dd. voorzitter -de heer G. Stabel, rechter -mevrouw M. De Bauw, rechter en -mevrouw C. Janssens, e.a. adjunct-griffier.