ar tikel
Beschermkledij: invloed van materiaaleigenschappen en confectietechnieken op het draagcomfort Beschermkledij dient een aantal functies te vervullen: bescherming bieden, prestatievermogen bevorderen, de identiteit van de drager en het bedrijf vastleggen en in zekere mate de esthetiek garanderen. De primaire taak van beschermkledij is het vormen van één of meerdere lagen die het lichaam beschermen tegen abrasie, straling, wind, elektriciteit, hitte, koude, chemische en microbiologische substanties, …
1. Inleiding Comfort is de gevoelsperceptie waarbij de mens in psychologische, fysiologische en fysische harmonie verkeert met de omgeving waarin hij zich bevindt. Kledij maakt hiervan integraal deel uit. De fysiologische en psychologische toestanden omvatten een aantal aspecten zoals: • Thermfysiologisch comfort: het bereiken van een comfortabele thermische en vochtige toestand waarbij het thermoregulerend vermogen, de thermische isolatie en het vochtregulerend vermogen van het kledingstuk in functie van de omgevingscondities (klimaat) en de arbeidsomstandigheden (niveau van inspanning) worden beschouwd. • Sensorieel comfort: het opwekken van diverse zenuwprikkels wanneer het textiel in contact komt met het lichaam en waarbij de zachtheid, de beweeglijkheid, de huidverdraagzaamheid en het klevend effect worden beschouwd. • Mogelijkheid tot bewegingsvrijheid • Esthetiek: de subjectieve perceptie van een kledingstuk die bijdraagt tot het algemeen gevoel van welbehagen Men is het er evenwel over eens dat de thermoregulerende, isolerende en vochtregulerende eigenschappen de belangrijkste factoren zijn voor het draagcomfort.
2. Thermofysiologisch comfort 2.1. Warmtebalans De warmteproductie en warmteafgifte van de mens moeten over een langere termijn met elkaar in evenwicht zijn (warmteproductie = warmteafgifte)1. Er zijn vier factoren die de warmtebalans van de mens beïnvloeden: het klimaat, de kledij, het inspanningsniveau en individuele factoren (figuur 1). Individuele factoren
Klimaat
warmtebalans
warmteproductie
warmteafgifte
Inspanning
Voor de mens als warmbloedig wezen is het een uitdaging om de lichaamstemperatuur te handhaven op een temperatuur tussen 36,5 en 37,5 °C. Dit staat in schril contrast met de omgevingstemperatuur die sterk kan variëren tussen -89.5 °C (Antarctica, 21 juli 1983) en 57.8 °C (Libië, september 1922). De combinatie van temperatuur met zonnestraling, vocht, wind en neerslag kunnen nog extremere thermische condities creëren. Het is levensnoodzakelijk dat het thermisch evenwicht in het lichaam behouden blijft. Als de warmteproductie en de warmteafgifte niet in proportie zijn, zal de lichaamstemperatuur stijgen (hyperthermie) of dalen (hypothermie). De lichaamsfuncties zullen minder efficiënt werken en in extreme gevallen kan dit zelfs tot de dood leiden. Thermoregulering is kritisch voor zowel de veiligheid en gezondheid als het presteervermogen van de werknemer. Er zijn vier factoren te onderscheiden die de warmtebalans beïnvloeden: klimaat, kleding, het inspanningsniveau en individuele factoren. Kleding vormt het raakvlak tussen het menselijk lichaam en zijn omgeving en heeft hierdoor een belangrijke rol te spelen in het verzekeren van het thermisch comfort van de drager. De kleding moet in staat zijn zich aan te passen aan de noden van het lichaam over een groot bereik aan externe klimaatcondities en inspanningsniveaus. Kleding beschikt over vier hoofdkarakteristieken die zorgen voor thermoregulering. De eerste is isolatie. De kledij moet over voldoende isolerend vermogen beschikken om de luchtlaag ter hoogte van het huidoppervlak aan te vullen. De tweede eigenschap is waterdampdoorlaatbaarheid. De absorptie en retentie van water moet zo klein mogelijk zijn en er dient een mechanisme aanwezig te zijn dat ervoor zorgt dat vocht weggeleid wordt van het lichaam. De derde is winddichtheid en de vierde is waterdichtheid. Deze laatste is vooral belangrijk wanneer er activiteiten plaatsvinden in slechte weersomstandigheden. Uiteindelijk dient het kledingstuk ook nog licht te zijn teneinde de bewegingsvrijheid te garanderen. Deze eigenschappen zijn alle in min of meerdere mate in competitie met elkaar en het ontwerp van beschermkledij die kan gedragen worden in vijandige omgevingsomstandigheden en bij uiteenlopende inspanningsniveaus is een zaak van compromissen. Geschikte combinaties van weefselconstructie, chemische finish, model, pasvorm en assemblagetechniek kunnen het draagcomfort optimaliseren.
Alexandra De Raeve Hogeschool Gent – Departement technologie, vakgroep Mode/textiel Gent, België
Kleding Figuur 1: Invloeden op de warmtebalans
(1) M ± A = O ± R ± C + E met M=metabolisme, A=arbeid, O=opslag, R=straling, C=convectie en E=evaporatie
7 nr 166
beschermkledij Meestal is de lichaamstemperatuur hoger dan de omgevingstemperatuur. Een inwendige bron is dus noodzakelijk om de nodige warmte te voorzien om onze lichaamstemperatuur op peil te houden. Hiervoor zorgt het metabolisme. Van de energie opgenomen door voeding wordt 15-30 % omgezet in nuttige arbeid, 70 à 85 % wordt vrijgesteld onder de vorm van warmte. Fysieke arbeid draagt eveneens voor een belangrijk deel bij aan het opwekken van warmte. Elke activiteit boven hetgeen nodig is om de lichaamstemperatuur constant te houden, resulteert in een overmaat aan warmte die moet worden afgevoerd. Een lagere activiteit resulteert in afkoeling als het lichaam onvoldoende is geïsoleerd. Tabel 1 geeft een overzicht van de opgewekte energie in functie van het inspanningsniveau. Activiteit
Energie (W)
Slapen Rusten Wandelen (1,6 km/h) Wandelen (4,8 km/h) Fietsen (16 km/h) Zware arbeid Lopen (8 km/h) Sprinten
70 90 140-175 280-350 420-490 445-545 700-770 1400-1500
Tabel 1. noodzakelijke energie i.f.v. activiteit
Hoge omgevingstemperaturen maken het moeilijker de warmte voldoende af te voeren. Wanneer er een onevenwicht ontstaat tussen de opwekking van warmte in het lichaam en de afgifte van warmte door het lichaam stijgt onze lichaamstemperatuur en spreken we van hyperthermie. Hierbij kunnen allerlei gezondheidsklachten het gevolg zijn: van kramp tot een hartstilstand. In extreem koude omstandigheden zal ons lichaam meer warmte verliezen dan maken, we spreken van hypothermie. Dit kan leiden tot bevriezing van de extremiteiten. Daarnaast komt ook de veiligheid van de werknemer in gevaar. Bij onwel worden kan de werknemer bijvoorbeeld met zijn handen in een draaiende machine terechtkomen. 2.2. Warmteverlies Het menselijk lichaam beschikt over vier mechanismen om warmte af te voeren naar de omgeving teneinde het thermisch evenwicht in stand te houden. De verdeling over de methoden is functie van de omgevingsparameters. Warmteverlies door conductie ontstaat wanneer het lichaam in direct contact is met een andere substantie (lucht, water, … ). De ratio is afhankelijk van het temperatuursverschil tussen beide substanties. Een lichaam verliest bv. warmte bij onderdompeling in koud water. In geval van convectie wordt warmte afgevoerd door middel van een bewegende stof (vloeistof of gas). Bij felle wind wordt meer warmte afgevoerd door convectie. Bij straling gebeurt de warmtetransfer d.m.v. elektromagnetische straling. Stralen geven weinig warmte af als ze door de lucht gaan, maar van zodra ze een lichaam raken wordt hun energie omgezet in warmte.
Er is gewoonlijk weinig warmteverlies door straling daar dit sterk afhankelijk is van de temperatuur van het lichaam. Het is wel een belangrijke bron voor warmteopname van stralen komende van hete lichamen zoals de zon, stralingsradiatoren of vuur. Straling en absorptie worden tevens beïnvloed door de kleur van het lichaam. Kleding vermindert ook het verlies door straling door het temperatuursverschil tussen het lichaam en de omgeving te reduceren. De kleding wordt immers de onmiddellijke omgeving van de persoon. Verdampen is een bijzonder efficiënt koelingmechanisme. Water omzetten in damp vergt immers zeer grote hoeveelheden energie. Het verdampen van 1 g water bij lichaamstemperatuur (37 °C) vergt 2424 J. Wanneer water aanwezig op de huid verdampt wordt, dan wordt de nodige energie onttrokken aan de huid en koelt het lichaam sterk af. Als de omgevingstemperatuur de lichaamstemperatuur benadert, stopt het warmteverlies door convectie en straling en blijft enkel verdampen (zweten) over. Dit wordt moeilijk in vochtige omgeving (tropen) 2.3. Kleding en comfort De vereisten om de warmtebalans van het lichaam in evenwicht te houden variëren in functie van de klimaat- en arbeidsvariabelen. Kleding speelt hierbij een dominante rol. Deze voorziet niet inherent in de thermoregulering van het lichaam, maar zal de inspanningen geleverd door het lichaam gaan beïnvloeden. De belangrijkste eigenschappen van kleding die de thermoregulering van het lichaam kunnen ondersteunen zijn: ✓ Isolerend vermogen ✓ Winddichtheid ✓ Waterdampdoorlaatbaarheid ✓ Waterdichtheid Deze eigenschappen staan nauw in verband met elkaar zodat wijzigingen aan één van de eigenschappen de andere drie kan beïnvloeden. 2.3.1. Isolerend vermogen Bij een luchttemperatuur van 28-29 °C is het mogelijk om zonder kleren een comfortabel gevoel te hebben. Onder deze temperatuur moet het lichaam worden geïsoleerd om warmteverlies te vermijden. Lucht beschikt over een zeer hoge weerstand tegen warmteverlies door conductie. Het lichaam verliest evenwel warmte door convectie omdat de omgevende lucht in beweging is door wind of lichaamsbeweging. De warmteflux door een textielmateriaal is een combinatie van conductie en straling. Warmteverlies door convectie is nagenoeg verwaarloosbaar. Lucht heeft immers de neiging om zich te hechten aan oppervlakken zoals een massa fijne vezels, waardoor de lucht in een textielmateriaal nagenoeg stil staat. De conductie is functie van de dikte en de geleidbaarheid van het textielmateriaal. De straling wordt beheerst door de temperatuursgradiënt tussen het lichaam dat warmte afgeeft en het lichaam dat warmte opneemt. IR straling dringt slechts in geringe mate door het textiel waar het wordt verstrooid of geabsorbeerd door de vezels. Deze vezels stralen warmte uit naar de omliggende vezels tot het lichaam wordt bereikt. De transfer van warmte door straling tussen het lichaam en de
9 nr 166
beschermkledij omgeving hangt dus af van het absorptie- en emissievermogen van de vezel. Het warmteverlies door straling is het grootst bij grove vezels in een klein volume en het kleinst bij fijne vezels in een groot volume. De relatieve warmtegeleidbaarheid van synthetische vezels is beduidend geringer dan van natuurlijke vezels (tabel 2). Deze verschillen nemen af door de vezels te verwerken tot een textielconstructie waarvan het grootste deel in feite uit lucht bestaat. Vezel
geleidbaarheid
Lucht
1
Polypropyleen
6
Wol
6.4
PVC
6.4
Celluloseacetaat
8.6
Viscose
11.0
Katoen
17.0
Tabel 2. Relatieve warmtegeleidbaarheid van vezels t.o.v. lucht (65% R.V.)
De isolatiewaarde van een kledingstuk is niet enkel afhankelijk van het individuele kledingstuk, maar van de ganse outfit en tussenliggende luchtlagen. De afstand tussen de lagen dient klein te zijn zodat de lucht stil staat en er geen verlies optreedt door convectie. Dit betekent dat naast het materiaal zowel het model als de pasvorm een grote invloed hebben op het isolerend vermogen van een kledingstuk. Het isolerend vermogen van een kledingstuk wordt uitgedrukt in clo. clo = 1,6 x de dikte van het kledingstuk
Overtollig vocht dat zich accumuleert in de kleding zal het isolerend vermogen doen afnemen en leiden tot condensatie en bijgevolg een nat gevoel. Bij het staken van de activiteiten kan dit leiden tot onderkoeling. 2.3.4. Waterdichtheid Waterdichtheid is van belang voor de buitenste laag van kleding die gedragen wordt bij outdoor activiteiten. Water kan immers de poriën in een kledingstuk gaan opvullen waardoor het isolerend vermogen vermindert. Bij doordringen tot op de huid kan het - net zoals zweet - een substantieel aandeel lichaamswarmte gaan onttrekken. Ook hier kan coaten een oplossing bieden, maar dit kan voor gevolg hebben dat er bij bepaalde niveaus van activiteit een overmaat aan waterdamp wordt opgebouwd die moeilijk kan worden geëvacueerd. 2.4. Meten van thermofysiologisch comfort Het thermofysiologisch gedrag van (gelaagde) textielmaterialen kan bepaald worden d.m.v. het skin model (ISO 11092 of EN 31092 – Measurement of thermal and water-vapour resistance under steadystate conditions (sweating guarded-hotplate test)) waarbij niet de geleidbaarheid, maar de thermische weerstand (Rct) en de weerstand van de textiellagen tegen vochttransport (Ret) gemeten worden. 2.4.1. Meten van de thermische resistentie Rct Voor deze meting wordt de omgevingstemperatuur op 20°C ingesteld. Een monster van 30 x 30 cm² wordt op de verwarmde plaat geplaatst. De luchtflux bij 20°C heeft de neiging om de plaat in min of meerdere mate, afhankelijk van de thermische resistentie van het monster, af te koelen. De warmtehoeveelheid H die men moet toevoeren om de temperatuur constant te houden op 35 °C is omgekeerd evenredig met de thermische resistentie. Gezien deze warmtehoeveelheid precies kan worden gemeten, is het bijgevolg mogelijk om de thermische resistentie van het monster te bepalen.
2.3.2. Winddichtheid Wind heeft twee belangrijke effecten op de kleding. Enerzijds geeft het compressie op het materiaal waardoor de laagdikte en dus ook het isolerend vermogen afneemt. Anderzijds kan wind de stilstaande lucht in het kledingsysteem in beweging brengen waardoor de warmteverliezen ten gevolge van convectie gaan toenemen. De isolatiewaarde van een luchtlaag bij een windsnelheid van 0,15 m/s bedraagt 0,85 clo. Bij een windsnelheid van 15 m/s is deze gereduceerd tot 0,15 clo. Coaten kan een textielmateriaal winddicht maken, maar hierdoor zal het waterdampdoorlatend vermogen sterk verminderen.
Figuur 3: Schematische voorstelling van de opstelling voor het bepalen van Rct
2.3.3. Waterdampdoorlaatbaarheid Zweten is een belangrijk mechanisme om overtollige lichaamswarmte af te voeren. Hitte wordt immers ontnomen van het lichaam om vocht van de huid te verdampen. Er zijn evenwel twee vormen van zweten: 1. niet voelbaar: in deze vorm wordt zweet als damp getransporteerd doorheen de poriën van het textielmateriaal 2. voelbaar: deze vorm komt voor wanneer meer zweet wordt geproduceerd zodat de kleding die in contact is met het lichaam nat wordt. Hier is het van belang dat de kleding toelaat om snel het overtollige vocht te verspreiden over het oppervlak en af te geven aan de omgeving (wicking).
2.4.2. Meten van de resistentie tegen verdampen Ret Voor deze meting wordt de omgevingstemperatuur ingesteld op 35 °C. Op de plaat wordt een cellofaanfilm aangebracht die ervoor zorgt dat enkel waterdamp wordt doorgelaten en vermijdt dat vloeibaar water erdoor gaat. Aangezien de temperatuur van de plaat eveneens 35 °C bedraagt, zal wanneer de plaat droog is er geen warmte-uitwisseling plaatsvinden. De plaat is evenwel gevuld met water waardoor de verdamping van het water door zijn latente warmte de neiging heeft om de plaat af te koelen. Een monster dat wordt geplaatst op het cellofaan zal in min of meerdere mate de waterdamp doorlaten. Naargelang de resistentie van het monster
11 nr 166
beschermkledij Tsi − Ta
Tsi − Ta
= ⋅ ai Thermisch tegen verdampen, zal men meer of minder warmte moetenItoevoeti = Elektrisch φ H − − T T T T i ci si a si a ren om de temperatuur van de plaat constant op 35 °C te = = I ti houden. ⋅ ai T − Ta Tsi − Ta I ti = si T − Deze warmtehoeveelheid is omgekeerd evenredig met de resistentie H ciU Temperatuursverschil Hφcii Spanning T=a Tsi − ⋅Taa i si φ R = φ = = =H ci I ⋅ ai i tegen verdampen van het monster. Analoog met de meting ivan de ti i a φ H H U i i ci ci thermische resistentie is deze warmtetoevoer maat voor de TsiR−=Ta Tsi − Ta φiresisten= H U ⋅ ai R= U φi = ciH Warmteflux tie tegen verdampen. aiI ti = Stroom i = φi
H ci
R i= φi a=i ci a i Tsi − Ta Tsi − Ta i H ci U Thermische = I ti = ⋅ ai φi = Weerstand R = φi H ci i isolatie ai H U R= φi = ci Met: i ai Tsi = oppervlaktetemperatuur van sectie i van de manikin in °C Ta = omgevingstemperatuur in °C ai = oppervlakte van sectie i van de manikin in m²
Figuur 4: Schematische voorstelling van de opstelling voor het bepalen van Ret
Hci = toegevoerde warmte ter hoogte van sectie i van de manikin om de temperatuur constant te houden in W
Dit is echter onvoldoende om het thermofysiologisch gedrag van een kledingstuk in kaart te brengen. Slechts in een uitzonderlijke geval, nl. kleding voor bescherming tegen koude is de producent verplicht (EN 342 – Protective clothing against cold)) om een test uit te voeren met een thermal manikin waarbij het thermofysiologisch comfort van een volledig kledingstuk op een (bewegende) pop opgemeten wordt. Bij deze proefopstelling volgens ISO 15831(Measurement of thermal insulation by means of a thermal manikin) kunnen de omgevingsomstandigheden (temperatuur, vochtigheid en windsnelheid) gewijzigd worden.
De weerstanden kunnen zowel serieel (1) als parallel (2) worden berekend. (1) Wanneer gewerkt wordt met een constante warmteflux (~ constante stroom), bekomt men het seriële model: R1
R2
R3
R4
R5
R6
R7
R
R
R
R
R
R
R
Figuur 6: Serieel model
Het enige verschil met de elektrische weerstand is dat men de verschillende isolaties dient af te wegen tegenover de oppervlakte van de zone. Na toepassing van de wet van Ohm krijgen we volgende formules: a Rsérie = ∑ Ri A = ∑ ai fi = i Elektrisch Thermischi i A − ⋅ ( T T ) a 1 a i i Rsérie = ∑ Ri A = ∑=ai ∑ ai ⋅fI ti==a∑ I t ,série f i si i A i H i i ci A
(T − Ta ) ⋅ ai 1 ai ⋅ I ti = ∑ f i si ∑ A i H ci a i Rsérie = ∑ Ri A = ∑ ai = totale van de manikin in m² f i =oppervlakte i i A Figuur 5: Thermal manikin Newton (Bron: Centexbel) (T − T ) ⋅ a 1a Rsérie = ∑ Ri I t ,série A ==∑ ∑i ai ⋅ I ti f=i =∑aAifi si H a i Deze dynamische pop (manikin) bestaande uit i meerdere meetzones iA i ci is een geschikt instrument om de diverse parameters, die het ther(Tsi − Ta ) ⋅ ai 1 (2) Wanneer gewerkt wordt bij een constante temperatuur mofysiologisch comfort van kledij bepalen, te meten en∑ mogelijke I t ,série = op∑ ai ⋅ I ti = fi A H i ci (~ constante spanning), bekomt men het parallelle model: probleemzones binnen een kledingsstuk in kaart te brengen. Het isolerende en waterdampdoorlatende vermogen kan op 26 plaatsen worden gemeten. Elke zone van de manikin kan als een ‘skin R1 R2 R3 R4 R5 R6 R7 R R R R R R R model’ worden beschouwd. Gezien de overeenstemming tussen de thermische resistentie (of isolerend vermogen) en de elektrische Figuur 7: Parallel model weerstand is het mogelijk de wet van Ohm toe te passen. I t ,série = Met:
12 nr 166
1 1 1 = ∑= ∑ R par Ri i Ri i
beschermkledij Opnieuw dienen we de thermische isolatie af te wegen ten opzichte van de oppervlakte van de zone. Na toepassing van de wet van Ohm krijgen we volgende formules: 1 1 =∑ Thermisch R i Ri par
Elektrisch 1 1 =∑ R par i Ri 1 I t , par Met:
=
i
Ts = ∑ f i ⋅ Tsi i
Hc 1 H 1 1 1 Hc = ∑ =ci ∑ ai ⋅ Ts = ∑ f i ⋅ Tsi ⋅ ∑ H ci = i I t , par A i I ti Ai ⋅ (Ts − Ta ) i A ⋅ (Ts − Ta )
H 1 1 1 ∑ ai ⋅ I = A ⋅ (T − T ) ⋅ ∑i H ci = A ⋅ (T c− T ) A i ti s a s a
H ci H c =H∑ H∑ c = ci i
H c = ∑ H ci
i
Ts = T∑ ⋅ Tsif i ⋅ Tsi s =f i∑ i
i
Hc 11 1 1 1 1 1 = ai∑ ⋅ ∑=H ci = H c = ∑ ⋅ aiN.B.: =⋅ = de fysiologische ⋅ H ⋅ ( − T∑ ) cii A ⋅ realiteit ⋅ ( − Tsitueert A i A i I ti IA (TA t , par ti ⋅ (TA a) ia s − Tas ) s − Tas )
zich tussen het parallelle en het seriële model daar de temperatuur en de warmteflux niet constant zijn over de volledige oppervlakte van het lichaam.
2.4.3. Streefcijfers voor de comforteigenschappen Vanuit fysiologisch oogpunt wordt een textielmateriaal ‘beter’ beoordeeld naarmate zijn resistentie tegen verdampen kleiner is (Ret) en bijgevolg de waterdampdoorlaatbaarheid groter. Hierdoor is het immers gemakkelijker om zweet van de drager te laten evaporeren. Recente testen uitgevoerd aan het gerenommeerde Höhenstein instituut hebben aangetoond dat volgende criteria kunnen worden gehanteerd voor stofdichte textielmaterialen: Ret ≤ 5 m² Pa/W zeer goed 5 m² Pa/W < Ret ≤ 20 m² Pa/W goed 20 m² Pa/W < Ret ≤ 35 m² Pa/W aanvaardbaar Ret > 35 m² Pa/W onvoldoende Voor de norm EN 343 (Kleding voor bescherming tegen regen) zijn de limietwaarden voor Ret de volgende: < 20 m² Pa/W (goed): klasse 3 20 m² Pa/W ≤ Ret ≤ 40 m² Pa/W (matig): klasse 2 > 40 m² Pa/W (slecht): klasse 1 Voor de thermische resistentie (Rct) hangen de limietwaarden af van de toepassing (kleding tegen de hitte, kleding tegen de koude, …)
3. Conclusie De thermische weerstand of de belemmering van warmte-uitwisseling door convectie, conductie en radiatie wordt voor 20 % bepaald door vezelgebonden factoren (chemie en morfologie, fijnheid en kroezing, densiteit, verdeling) en voor 80 % door constructiegebonden parameters2. Hierbij beschouwen we zowel het textielmateriaal, nl. de voluminositeit van het weefsel, breisel of de non woven en de veredeling (coating) als de confectietechnische componenten. De thermische isolatie wordt immers sterk beïnvloed door de luchtlagen aanwezig in en tussen de textielmaterialen en de drager van het kledingstuk. Deze worden in grote mate mede bepaald door het model en de pasvorm. Het verwerken van een open structuur (bv. net) kan een turbulente luchtstroom veroorzaken waardoor de warmteafgifte door convectie kan toenemen. Ook de assemblagetechniek speelt hierbij een rol. De resulterende isolatie van een kledingstuk neemt tot
20 % af in zittende positie en tot 50 % tijdens fietsen of wandelen3. In combinatie met regen en wind kan dit zelfs oplopen tot 90 %. Het vochtregulerende vermogen wordt bepaald door het textiel, de luchtlaag binnen de kleding en de adherende luchtlaag4. Bij kleding waar gestreefd wordt naar een barrière tegen bv. water, chemicaliën, gassen, bloed, … kan het geproduceerde zweet niet of moeilijk verdampen en daardoor kan ook het lichaam niet gemakkelijk afkoelen. Het meest krachtige koelsysteem, transpireren, wordt zo buiten spel gezet. Het plaatselijk invoegen van openingen of open structuren in het ontwerp kan het verdampen van transpiratievocht vergemakkelijken. Het gebruik van verschillende assemblagetechnieken (conventioneel stikken, lassen en verlijmen) kan eveneens de waterdampdoorlaatbaarheid beïnvloeden. Bij een integrale benadering van het draagcomfort moet uiteraard ook rekening gehouden worden met de ergonomie van het kledingstuk. Kleding moet zo worden ontworpen dat de drager maximale bewegingsvrijheid heeft terwijl hij of zij toch optimaal beschermd blijft. Pasvorm, elasticiteit en laagdikte/gewicht zijn hierbij bepalend. In traditionele kledij wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen modellen voor mannen en modellen voor vrouwen. Bij beschermkledij wordt de pasvorm in functie van de verschillen in lichaamsproportie tussen mannen en vrouwen bijna nooit als prioritair aanzien en neemt men zijn toevlucht tot unisex modellen. Studies4 hebben aangetoond dat er belangrijke verschillen zijn tussen mannen en vrouwen. Zo is de heupbreedte van vrouwen in zittende positie gemiddeld 26 mm breder en de schouderbreedte 54 mm smaller dan bij mannen. Er zijn geen significante verschillen in de totale borstomtrek, maar wel in niet te ontkennen vormverschillen. Er is een duidelijke relatie tussen de pasvorm en de graad van bescherming. Hieruit kunnen we aannemen dat confectietechnische componenten zoals model, pasvorm, maatvoering en assemblagetechniek soms tot 50% verantwoordelijk zijn voor het comfortgedrag en de ergonomie. Niettegenstaande de belangrijke impact van de confectie op het draagcomfort wordt hier momenteel weinig aandacht aan besteed. De acceptatiegraad van de kleding door de eindgebruiker berust nochtans op zijn functioneren in die kleding. Ze moet daarom zo worden ontworpen dat de gebruiker maximale bewegingsvrijheid en comfortervaring heeft, terwijl hij toch optimaal beschermd is. Alleen dan kan het succes van een nieuw product of de verbetering van een bestaand product worden gewaarborgd. Binnen het TETRA-project COMFOTEX – Thermofysiologisch modelleren van actieve kledij voor werk, bescherming en sport wordt de impact van de verschillende parameters (materialen, model, pasvorm en assemblagetechniek) op het integrale draagcomfort kwantitatief bepaald. Deze studie werd mogelijk gemaakt door de steun van IWT-Vlaanderen en richt zich naar bedrijven die zich situeren in de productie- en toeleveringsketting van gespecialiseerde kledij. Alexandra De Raeve Hogeschool Gent – Departement technologie, vakgroep Mode/textiel Gent, België
(2) M. Van Parys, Textiel en comfort, Unitex nr. 4 - 1994 (3) I. Holmér, Recent trends in clothing physiology, Proceedings of 3rd International Conference on Environmental ergonomics 8-12 August 1988 Helsinki, Finland (4) Civilian American and European Surface Anthropometry Resource (CAESAR) project (uitgevoerd door NATO in 2002)
13 nr 166