a. Gaat het over geld? Maak de spreekwolkjes vast als ze iets met geld te maken hebben. Super aanbieding!
Als beste getest!
Kan ik hier pinnen?
De rekening a.u.b.! Uitverkoop!
Wat voordelig! Krijg ik ook nog korting?
Hoeveel krijg ik terug?
Heeft u deze in mijn maat?
b. Met gelijke munt betalen. Munt of biljet?
Er zijn …… verschillende munten en ……… verschillende biljetten.
c. Spreekwoorden en gezegden. Wat betekenen ze? Geef dezelfde kleur. Met gelijke munt betalen. Tevreden zijn met wat je gekocht hebt. Een kat in de zak kopen. Ik heb niet genoeg geld om zomaar alles te kunnen kopen. Hij zwemt in zijn geld. Iemand behandelen zoals hij jou ook behandelt. Waar voor je geld krijgen. Hij kan slecht met geld omgaan. Hij geeft teveel uit. Het geld groeit me niet op de Hij verdient heel veel. rug. Hij verdient geld als water. Hij is heel rijk. Hij heeft een gat in zijn hand. Een slechte koop doen.
d. Geld! Vul het goede woord in. ( kies uit: vrek, gierig, blut, stinkend, kluis, krent)
1. Oom Dagobert geeft zijn geld niet graag uit. Hij is hebberig en ____________________ . 2. Hij heeft héél veel geld. Hij is echt ____________________ rijk. 3. Om te zorgen dat niemand zijn geld kan stelen, stopt hij het in een _____________________ . 4. Hij wil zijn geld met niemand delen en geeft niet graag iets weg. Hij is een __________ en een ____________ . 5. Donald heeft nooit geld. Hij is meestal ____________ .
e. Waar of niet waar? Streep het foute woord door. Dagobert Duck is heel rijk. Hij heeft een fortuin. Zijn neef Donald is maar een arme sloeber. Als je een miljoen wint, ben je miljonair. Ik betaal met een briefje van 30. Bij een pinautomaat kun je net zoveel geld krijgen als je maar wilt. Als je geld leent, moet je dat later wel terugbetalen. Mariska krijgt elke week €100 zakgeld.
waar/niet waar waar/niet waar waar/niet waar waar/niet waar waar/niet waar waar/niet waar waar/niet waar
f. Hoe duur is dat? Wat kost het? Weet jij dat wel? Maak met een touwtje Vast aan het goede antwoord. Wat kost dit doosje playmobil? Hoe duur is die puzzel? Hoeveel moet ik voor dat DSspelletje betalen? Hoe duur is de nieuwe DVD van de prinses en de kikker? Hoeveel moest je voor die nieuwe fiets betalen?
De prijs is € 6,99. Wel € 44,95. Die kost € 16,99. Dat kost € 2,95. Die kost wel € 299.
a. Met haren of met veren? Zet een kruisje in de goede rij. haren
veren
reiger havik cavia konijn koe koolmees ekster leeuw mol fazant b. Dieren en hun jong. Kies uit: kalf, puppy, veulen, kuiken, lam, big, kitten Het jong van een koe is een ________________ . Het jong van een kip is een ___________________ . Het jong van een schaap noem je een __________ . Het jong van een varken heet een ______________ . Het jong van een hond is een ______________________ . Het jong van een paard is een ______________________ . Het jong van een poes noem je een ____________________ .
c. Klutsen. Maak met de letters van het gele woord een goed Woord. De koe krijgt een jong, dat heet een flak. _______________ Een nonijk graaft een hol. _______________________ Overdag slaapt een starhem veel. ___________________ Een geel is een diertje met stekels. ________________ Een knoes is een roofvis die kleine visjes eet. _________________ In de wei loop de merry met haar leuven. ___________________ Naast de eend zwemt een witte waanz. ___________________ De zwarte ermel trekt een worm uit het gras. ______________
d. Hetzelfde. Welk woord betekent (bijna) hetzelfde? Vul het cijfer in. 1. oerwoud 0 ruw beven
2. wild
rimboe
3. rillen
puffen
4. pels
revolver
5. pistool
stoeien
6. nadenken
poen
7. uitblazen
por
8. duw
0 vacht 0 peinzen
9. geld
0 0 0 0 0 0 0
10. ravotten
e. Als een… ? Vul het goede dier in. Kies uit: lijster, beer, wezel, paard, hond, vis, mol, slak 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Wat schiet je goed op! Je werkt als een ________________ . Loop toch eens door! Je bent zo traag als een _____________ . Ik kan het echt niet zien. Ik ben zo blind als een __________ . De dokter zegt dat ik zo gezond als een ___________ ben. Dat meisje zingt zo mooi als een _________________ . Mijn vader is vreselijk sterk; zo sterk als een ___________ . Mijn zusje is zo bang als een ______________ voor die spin. Ik kan niet komen, hoor. Ik voel me zo ziek als een __________ .
f.Wie hoor ik daar? Hoe noemen we het geluid dat dit dier maakt? Schrijf het netjes op. blaten balken knorren snateren kakelen snateren
De wilde eenden in de vijver __________________ . De ezel staat heel hard te ___________________ . De schapen ________________ naar de lammetjes. Je loopt te ___________________ als een kip! De varkens ________________ tevreden in de modder.
Ganzen zijn net waakhonden en ze ________________ hard als er iemand op het erf komt.
g. Wat hoort bij dit dier? Vul het goede woord netjes in. hoef, gewei, hoorn, snavel, bult, slagtand, zwemvlies, tentakels kameel gans zebra hert olifant inktvis
_______________________________ _______________________________ _______________________________ _______________________________ _______________________________ _______________________________
h. Beestachtige uitdrukkingen! Wat wordt ermee bedoeld? Ik ga met de kippen op stok. Wat een hondenbaan! Beter één vogel in de hand, dan 10 in de lucht. Je gedraagt je als een beest! Maak dat de kat wijs!
Wat een vervelend werk. Je gedraagt je niet netjes. Ik ga vroeg naar bed. Dat geloof ik niet. Je kunt beter tevreden zijn met een beetje waar je zeker van kunt zijn.
i Wat zijn wij? Geef elke zin een rondje met de juiste kleur. reptielen Wij hebben veren. Wij leven in het water.
Onze jonkies drinken bij hun moeder.
Wij hebben soms een pantser of vleugels. zoogdieren Meestal zijn wij erg klein.
Wij leggen eieren. Wij hebben 6 poten. Wij hebben een huid met schubben.
vissen De zon moet ons warm houden.
Wij leggen eitjes.
Wij halen adem door kieuwen.
insecten Mensen vinden ons vaak erg lastig.
Onze jonkies komen uit een ei. Wij leven in de lucht, op het land of in het water. Wij kunnen vliegen.
vogels Wij zorgen een poos voor onze jonkies.
j. Wie horen bij ons? Maak vast aan de goede groep dieren. reptielen libel schildpad lieveheersbeestje
kameleon
koe
olifant
beer
snoek
kraai
insecten
flamingo
slang
oorwurm
konijn
kip
leguaan
cobra
gans
zoogdieren
reiger
dolfijn
kangoeroe
paard
wesp
bij
chimpansee vissen
vlinder
koekoek
krokodil
pissebed
bever
panda
koolmees haring
vogels
mug poes
a. Haar of zijn? Streep het foute woord door. De zanger snuit zijn/haar neus. De boer ploegt zijn/haar land. De juf pakt haar/zijn map. De koe zwiept met haar/zijn staart. De kater eet uit zijn/haar voerbakje. Stan slijpt zijn/haar potlood. Shanna eet zijn/haar koekje op. b. Wie gebruikt wat? Zoek 2 woorden bij elkaar. Trek de lijnen steeds met een andere kleur.
kok schrijver huisarts tuinman fietsenmaker muzikant boswachter verkoper
stethoscoop kettingzaag kassa recept bandenlichter fantasie instrument snoeischaar
c. Zinnen over beroepen. Maak deze zinnen goed af. Een matroos werkt De piloot bestuurt het Een wielrenner probeert De agent bekeurt de De boer ploegt met De brandweerman dooft met Een visser haalt het De kelner brengt een
vliegtuig en landt op een vlieveld. bestuurder die te hard reed. de brandslang de vlammen. op een schip voor een kapitein. dienblad vol glazen weg. de Tour de France te winnen. de tractor zijn land om. net vol vis uit de zee.
d. Man en vrouw. Vul het woord in dat er bij hoort. vrouw tante nicht opa zus vriendin juf prinses koningin weduwnaar
___________ ___________ ___________ ___________ ___________ ___________ ___________ ___________ ___________ ___________
e. Wie zegt daar wat? Maak de zin vast aan het goede beroep. badmeester, schilder, metselaar, weerman, slager, vuilnisman “Wilt u schouderham of achterham, mevrouw?” “Morgen zon met een enkele bui.” “Maak je lang, goed uitdrijven!” “Eerst schuren, dan de grondverf en tot slot de lak.” “Ik heb nog minstens 50 stenen nodig.” “Vandaag kom ik de grijze containers legen.”
f. Gereedschap voor elke klus. Herken je deze gereedschappen? Geef ze een kruisje of een kring met de goede kleur. Kies uit: hark schoffel boormachine nijptang hamer zaag bladhark schroevendraaier bijl verfroller waterpas
a. Welk woordje hoort er tussen? Kies uit: op tegen over tussen met onder naast 1. Hij schopt _______________ de bank als hij niet wint. 2. Mijn kleine zusje knuffelt graag _____________ haar beer. 3. Juf geeft Gwendolyn een aai _____________ haar bol. 4. Zij roddelt altijd ____________ die meisjes. 5. De ruzie _____________ die 2 jongens is over. 6. Hij zit graag ________________ zijn beste vriend. 7. Zit jij nog wel eens __________ schoot bij je moeder? 8. Jij doet altijd alles wat zij zegt. Zit jij ______________ de plak bij haar? b. Maak vast aan het goede woord. Waar past het bij? ruzie knuffel
vrienden omhelzing
belediging afspreken
high five
delen
zwartmaken afpakken
troosten
stomp
pesten treiteren
in de steek laten
sorry
c. Praten doe je met je stem. Maar je kunt veel meer met je stem. Wat allemaal? Trek een rode kring om alle woorden die bij stem horen. slikken zingen
neurieën
stem
kuchen fluisteren
krijsen schreeuwen
lachen mompelen
giechelen fluiten
ademhalen
d. Wat een post! Wat een brieven! Kies steeds de goede post of brief. Kies uit: liefdesbrief uitnodiging verjaardagskaart verhuisbericht folder rekening kerstkaart tijdschrift krant 1. O jee, alweer een ______________________ ! Dat wordt betalen. 2. Ik ben al jaren abonnee van de Margriet. Dat vind ik een leuk ______________________ . 3. Mijn broer wordt weer een jaartje ouder. Om hem te feliciteren Stuur ik hem een ___________________________ . 4. Ik kreeg een __________________________ van mijn tante. Zij woont nu in Rotterdam. 5. Mariska stuurt Lars een ___________________________ . Ze vindt hem zó leuk! 6. Ik kreeg een _____________________ voor zijn feestje op 16 maart.
7. Natuurlijk stuur ik mijn oma in december ook een ____________________________ . 8. In die ___________________ van Bart Smit stonden hele leuke computerspelletjes. 9. De _________________ wordt elke dag om 5 uur bezorgd.
e. Je liegt alsof het gedrukt staat! Wat wordt nog meer geschreven of gedrukt? Zet een kruisje Of kruisjes in de goede hokjes. geschreven gedrukt taalboek boodschappenlijst rapport toneelstuk sprookje kalender dagtaak advertentie info
f. Ergens een boekje over open doen. Hoe heet het allemaal? Maak de woorden vast aan de juiste plek. Kies uit: kaft titel rug illustratie schrijver hoofdstuk pagina
g. Hoe voel jij je vandaag? Maak de zinnen die bij elkaar horen aan elkaar vast. Tijmen is vroeg uit de veren. Zij is erg in de war. Meester Martin gaat aan de haal. Ik heb vandaag een slechte bui. Ruben is in zijn schik. Hij is erg vrolijk Juf eet met lange tanden. Hij gaat er vandoor. Mam is de kluts kwijt. Hij is vroeg opgestaan. Ik ben met mijn verkeerde been Zij heeft helemaal geen trek in uit bed gestapt. haar eten. Zij is goed uitgerust en heeft Nomi zit in haar rats over haar spreekbeurt. veel energie. Zij maakt zich er erg druk over. Toby lacht als een boer met kiespijn. Hij heeft niet echt lol. Mariska voelt zich zo fris als een hoentje.
h. Op en af. Zet een gekleurde streep over het goede woord opbergen opvallen opzender opval opzetten opkeer
afbergen afvallen afzender afval afzetten afkeer
i. Hetzelfde. Welk woord betekent (bijna) hetzelfde? Vul het cijfer in. 1. meisje O bladzijde
O O O O O O O O
meid
2. ruziën
knuffelen
3. krachtig
tekening
4. pagina
aaien
5. droevig
auteur
6. strelen
verdrietig
7. kroelen
kibbelen
8. schrijver
opgewekt
9. illustratie
j. Doe nog eens wat! Doe-woorden Geef de vakjes die bij elkaar horen dezelfde kleur. rooien de aarde omscheppen verslapen niet zeker weten wat je moet doen. zwijgen stiekem nare dingen over iemand vertellen twijfelen wakker worden repareren groente van het land halen pitten niets zeggen spitten slapen ontwaken een stukje heel hard lopen sprinten niet op tijd wakker worden roddelen iets wat stuk was weer in orde maken