Dossier 207
ADVIES VLAAMSE COMMISSIE VOOR RUIMTELIJKE ORDENING Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening regionaalstedeljk gebied Kortrijk A. SAMENVATTING VAN HET DOSSIER ................................................................................................................. 1 A.1. Situering .................................................................................................................................................. 1 A.2. Ontwerp ................................................................................................................................................... 1 A.4. Openbaar onderzoek................................................................................................................................ 3 A.5. Adviezen................................................................................................................................................... 3 B. ADVIES VAN VLACORO ................................................................................................................................... 4 B.1 Bespreking van de bezwaren en opmerkingen .......................................................................................... 4 B.1.1. B.1.2 B.1.3 B.1.4 B.1.5 B.1.6. B.1.7. B.1.8 B.1.9. B.1.10
Plan 1: afbakeningslijn regionaalstedelijk gebied Kortrijk .......................................................................... 4 Plan 2: specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport LAR- Zuid..................................................... 12 Plan 3: Gemengde bedrijventerreinen........................................................................................................ 29 Plan 4: specifiek regionaal bedrijventerrein voor grootschalige klein handel............................................ 35 Plan 5: gebied met wisselbestemming kleinhandelzone-bedrijventerrein Pottelberg................................ 38 Plan 6: gebied voor stedelijke ontwikkeling Kapel Ter Bede .................................................................... 38 Plan 7: stedelijk woongebied ..................................................................................................................... 41 Plan 8: gebied voor infrastructuur voor afvalwaterzuivering en afvalverbrandingsinstallatie ‘Harelbeke’ 56 Plan 9: domein Bergelen............................................................................................................................ 57 Algemene Bezwaren en opmerkingen ....................................................................................................... 62
B.2.1. B.2.2. B.2.3. B.2.4. B.2.5. B.2.6. B.2.7.
Gemeenteraad Harelbeke........................................................................................................................... 72 Gemeenteraad Zwevegem ......................................................................................................................... 73 Gemeenteraad Deerlijk .............................................................................................................................. 74 Provincieraad West-Vlaanderen ................................................................................................................ 75 Gemeenteraad Wevelgem.......................................................................................................................... 75 Gemeenteraad Kortrijk .............................................................................................................................. 76 Gemeenteraad Menen ................................................................................................................................ 79
B.2 Bespreking van de adviezen.................................................................................................................... 72
B.3 Eigen opmerkingen van Vlacoro............................................................................................................. 79 B.4 Besluit ..................................................................................................................................................... 80
A. Samenvatting van het dossier
A.1. Situering Het voorliggend ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) werd opgemaakt in uitvoering van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen (RSV) en voorlopig vastgesteld door de Vlaamse Regering d.d. 10 december 2004. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de afbakening van een stedelijk gebied, meerbepaald het regionaalstedelijk gebied Kortrijk. De afbakening van het grootstedelijk gebied omvat naast belangrijke delen van de stad Kortrijk, delen van de gemeenten Harelbeke, Kuurne, Deerlijk, Wevelgem, Zwevegem, Menen en Waregem.
A.2. Ontwerp A.2.1. Afbakeningsproces In het afbakeningsproces werd er overlegd met de verschillende bestuurlijke niveaus, de verschillende overheidssectoren, maatschappelijke groepen en geledingen. Dit resulteerde in een nota ‘ontwerp van afbakening’ die de basis vormde voor het afbakeningsplan.
1
Dossier 207
A.2.2. Hypothese van gewenste ruimtelijke structuur Als tussentijds product in dit afbakeningsproces werd er een hypothese van gewenste ruimtelijke structuur opgesteld. Deze vormde een inhoudelijke basis voor concrete acties en de afbakening van het stedelijk gebied. Het was tevens een tijdelijk hulpmiddel om de verschillende ruimteaanspraken ten opzichte van elkaar af te wegen. De belangrijkste uitgangspunten daaruit zijn: - het open houden van de Leievallei als corridor tussen het Schelde-Leieinterfluvium ten zuiden en het aaneengesloten agrarisch gebied in het noorden; - het erkennen van het stedelijk landbouwgebied ten noorden van de Leievallei; - de ontwikkelingsmogelijkheden van landbouw vrijwaren ten noorden van het vliegveld van Wevelgem (Ter Biest); - het voorzien in drie (randstedelijke) groenpolen: Bergelenput, Stadsbos en de Gavers; - het bundelen van grootschalige en unieke stedelijke functies in de binnenstad en HoogKortrijk, waarbij beide stadsdelen complementair worden ontwikkeld en waartussen een hoogwaardige openbaarvervoersverbinding noodzakelijk is; - de afwerking van de R8 met bijkomende verbindingen die bijkomende woonontwikkelingen mogelijk maken; - nadruk op de uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen en kantoorlocaties, eerder dan het voorzien van nieuwe locaties; A.2.3. Taakstellingen In overeenstemming met de hypothese van gewenste ruimtelijke structuur werd de volgende invulling van de taakstelling voorgesteld binnen de afbakeningslijn: - voor economische activiteiten: 73 ha bijkomende regionale bedrijventerreinen, 58 ha bijkomende lokale bedrijventerreinen en 95 ha voor zonevreemde bedrijven; - met betrekking tot het wonen zouden er op basis van het voorziene aanbod in combinatie met een geschatte realisatiegraad van 70% een 7639 bijkomende woongelegenheden gerealiseerd worden tegen het einde van de planperiode. A.2.4. Vertaling van het voorstel van afbakening naar gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Op basis van het voorstel van afbakening werd er een afbakeningsplan opgesteld. Dit omvat de afbakeningslijn voor het gehele stedelijke gebied, de uitbreiding van het regionale bedrijventerrein Heule-Kuurne en Wevelgem-Zuid, het regionale bedrijventerrein Zwevegem-Losschaert, de bestemmingswijziging van de geselecteerde woonuitbreidingsgebieden naar stedelijk woongebied, de gemengde woon-werkomgeving aan het station van Wevelgem, het gebied voor stedelijke ontwikkeling Kapel ter Bede en de kleinhandelszones Ringshoppingcenter, Wevelgem N8 en Pottelberg. In de vertaling naar het afbakeningsplan werden er ten opzichte van het voorstel van afbakening een aantal wijzigingen opgenomen. Zo werd het grensgebied aan de N36 in Harelbeke niet opgenomen wegens potenties op andere locaties, maar werden de grensgebieden Hoog-Kortrijk en de Zuidrand Zwevegem (gedeeltelijk) in het regionaal stedelijk gebied opgenomen. LAR-Zuid werd op basis van onderzoek aangeduid als een van de mogelijke locaties voor een transport en distributiezone. Bepaalde agrarische gebieden werden buiten het stedelijk gebied gehouden omwille van het zoeken naar een aantal duidelijke grenzen, die in onder meer de infrastructuur gevonden werd. Het gebied voor afvalwaterzuivering is aan vernieuwing toe en dient herbestemd te worden om deze vernieuwingen te kunnen uitvoeren. Bijgevolg wordt dit gebied bij opgenomen in dit planproces. Tevens werden er een aantal wijzigingen aan de geselecteerde gebieden voor stedelijk wonen aangebracht. Voor de Leievallei wordt er een afzonderlijk RUP opgesteld. Er werden geen deelplannen voor de Gavers, Groen Lint en het Stadsrandbos in het afbakeningsplan opgenomen. De bestemmingen voor de Gavers en het Stadsrandbos zijn in recente gewestplanwijzigingen vastgelegd. De ruimtelijke context bepaalt dat voor het Groen Lint het lokale niveau meer aangewezen is. A.2.5. Deelplannen
In de afbakening van het regionaalstedelijk gebied Kortrijk worden volgende deelplannen onderscheiden:
2
Dossier 207
-
Afbakeningslijn regionaalstedelijk gebied Kortrijk Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport LAR-Zuid Gemengd regionaal bedrijventerrein Heule-Kuurne uitbreiding Gemengd regionaal bedrijventerrein Zwevegem-Losschaert Gemengd regionaal bedrijventerrein Wevelgem-Zuid uitbreiding + Leievallei Specifiek regionaal bedrijventerrein voor grootschalige kleinhandel Kleinhandelszone Ringshoppingcenter Specifiek regionaal bedrijventerrein voor grootschalige kleinhandel Kleinhandelszone Wevelgem – N8 Kleinhandelzone Pottelberg Gebied voor stedelijke ontwikkeling Kapel Ter Bede Stedelijk woongebied regionaalstedelijk gebied Kortrijk Gebied voor infrastructuur voor afvalwaterzuivering en afvalverbranding ‘Harelbeke’ Domein Bergelen
A.3. Overeenstemming met het RSV Dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan geeft uitvoering aan het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Zowel het richtinggevend als het bindend gedeelte van het RSV bevat inhoudelijke elementen die relevant zijn voor de opmaak van het gewestelijk RUP afbakening regionaalstedelijk gebied Kortrijk. Kortrijk wordt in het RSV geselecteerd als regionaalstedelijk gebied omwille van de functioneelruimtelijke positie (verzorgingsniveau / niveau stedelijke voorzieningen / economische structuur) in de stedelijke structuur van Vlaanderen, en haar potentie tot verdere ontwikkeling. De afbakening heeft als finaliteit het voeren van een stedelijk gebiedbeleid waarbij men de potenties van het stedelijk gebied naar opvang van de groei inzake woongelegenheden, stedelijke voorzieningen en economische activiteiten maximaal benut. Hiervoor moet een aanbodbeleid gevoerd worden, dat de ruimte voorziet waarin deze activiteiten kunnen plaatsgrijpen. Het aanbodbeleid dient hierbij uit te gaan van het ruimtelijk principe van de gedeconcentreerde bundeling.
A.4. Openbaar onderzoek Het ontwerp van gewestelijk RUP werd conform art. 42 van het decreet op de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999 onderworpen aan een openbaar onderzoek gedurende 60 dagen, m.n. van 31/01/05 tot 31/03/05. Dit openbaar onderzoek resulteerde in 232 tijdige bezwaarschriften. Drie bezwaarschriften werden laattijdig ingediend, 11 bezwaarschriften voldoen niet aan de vormvereisten. Alle bezwaarschriften werden opgenomen in een databank waarvan uittreksel in bijlage. Met toepassing van art. 42 §4 worden laattijdige bezwaren niet door Vlacoro behandeld. Vlacoro dient over het ontwerp van RUP advies uit te brengen binnen de 90 dagen na het afsluiten van het openbaar onderzoek. Bij ministerieel besluit van 4 mei 2005 werd de adviestermijn van Vlacoro evenwel verlengd met 30 dagen.
A.5. Adviezen Er werden zeven adviezen tijdig ingediend: − Gemeenteraad Harelbeke − Gemeenteraad Zwevegem − Gemeenteraad Deerlijk − Provincieraad West-Vlaanderen − Gemeenteraad Wevelgem − Gemeenteraad Kortrijk − Gemeenteraad Menen
3
Dossier 207
B. Advies van Vlacoro
B.1 Bespreking van de bezwaren en opmerkingen B.1.1. PLAN 1: AFBAKENINGSLIJN REGIONAALSTEDELIJK GEBIED KORTRIJK ALGEMEEN 1. De bezwaarindieners [81, 93, 102] stellen dat artikel 42, §6 DRO, waarin bepaald wordt dat de definitieve vaststelling van een RUP geen betrekking kan hebben op delen van het grondgebied die niet zijn opgenomen in het voorlopig vastgestelde plan, niet van toepassing is op de afbakeningslijn zelf en wel om de volgende redenen. Het onderscheid tussen buitengebied en (regionaal)stedelijk gebied vindt zijn basis in voor burgers niet bindende structuurplannen, waardoor de afbakeningslijn enkel een beleidslijn is. Anders dan de verschillende projectgebieden heeft de grenslijn zelf geen specifieke, juridisch afdwingbare bestemmingsinhoud voor de gebieden “binnen de lijn”. De afbakeningslijn definieert niet enkel het stedelijk gebied (binnen de lijn) maar evenzeer het buitenstedelijk gebied (buiten de lijn). Dit is een merkelijk onderscheid met de normale grenzen van een ruimtelijk uitvoeringsplan, die het juridisch statuut van de gebieden buiten de grens onveranderd laten. Precies omwille van die unieke eigenschap moeten correcties op de lijn, zowel naar binnen als naar buiten, mogelijk zijn. Bij een al te strikte interpretatie van artikel 42, §6 DRO kan nooit worden ingegaan op een bezwaar aangaande het traject, minstens op een trajectwijziging waardoor het stedelijk gebied uitbreiding neemt. Elke dergelijke trajectwijziging zou immers een nieuw openbaar onderzoek vergen. Met betrekking tot de lijn is er geen enkel bezwaar mogelijk dan tenzij aangaande het traject zelf, dit bij gebreke aan bestemmingsinhoud of bestemmingsvoorschrift. Oordelen dat over het traject geen opmerkingen of bezwaren kunnen worden formuleerd, holt het recht van advies en bezwaar uit.
Vlacoro is van oordeel dat het voorliggend RUP wel degelijk een bestemmingsvoorschrift met betrekking tot de grenslijn bevat, meer bepaald artikel. 1.1, dat de gebieden binnen de grenslijn bestemt tot regionaalstedelijk gebied Kortrijk. Deze gebieden worden aangegeven op verordenend grafisch plan 1, aan de hand waarvan duidelijk kan worden bepaald welke delen van het grondgebied opgenomen zijn in het voorlopig vastgestelde plan en welke niet. Volgens Vlacoro kan men zich vanuit oogpunt van ruimtelijke ordening op bepaalde plaatsen vragen stellen bij de grenslijn. Dit wordt verder behandeld per gebied afzonderlijk. 2. Bezwaar [24]: Aangezien het openbaar onderzoek enkel betrekking kan hebben op die gebieden die in de afbakening van dit ruimtelijk uitvoeringsplan zijn opgenomen, kunnen er geen uitspraken worden gedaan over “gebieden gelegen buiten de vastgestelde afbakening. De vermelde bepalingen met betrekking tot de lokale ontwikkelingen in het buitengebied (cfr. toelichtingsnota blz. 18) moeten worden verwijderd.
Volgens Vlacoro kan men zich vanuit oogpunt van ruimtelijke ordening op bepaalde plaatsen vragen stellen bij de grenslijn. Dit wordt verder behandeld per gebied afzonderlijk. 3. [Gemeenteraad Deerlijk] Indien bepaalde gebieden niet kunnen opgenomen worden in het regionaalstedelijk gebied, is het aangewezen om de afbakeningslijn ter hoogte van die gebieden niet definitief vast te stellen en open te laten. Indien ook dat laatste niet kan is het beter om de lijn er slechts voorwaardelijk - en aldus precair – vast te stellen, met het oog op een herlegging in de nabije toekomst.
Het open laten van een bepaald gedeelte van de grenslijn maakt het onmogelijk om het toepassingsgebied van het RUP te omschrijven. Het DRO vereist nochtans dat dat toepassingsgebied aangegeven wordt in een grafisch plan (art. 38, eerste lid, 1° DRO). Vervolgens is het ook zo dat dit grafisch plan verordenende kracht heeft (art. 38, §1, tweede lid DRO). Het voorwaardelijk vaststellen van de grenslijn doet afbreuk aan dat verordenend karakter. Volgens Vlacoro kan men zich vanuit oogpunt van ruimtelijke ordening op bepaalde plaatsen vragen stellen bij de grenslijn. Dit wordt verder behandeld per gebied afzonderlijk. 4. [103 (Kamer van Koophandel) en ook 4, 12, 13,27, 60, 61, 62, 71, 79, 80, 101, 149, 181, 182] De afbakening is op verschillende plaatsen te strak gebeurd, zodat er onvoldoende ruimte beschikbaar is voor de verdere economische ontwikkeling in het regionaal stedelijk gebied dat gekenmerkt wordt door een zeer sterke aanwezigheid van bedrijven verspreid over de verschillende kernen van het regionaal stedelijk gebied”
4
Dossier 207
Vlacoro verwijst naar de toelichtingsnota “resultaat van de voorbereidende fase, het afbakeningsproces, punt E de taakstellingen opgenomen in het regionaalstedelijk gebied” (p. 10) Vlacoro stelt vast dat van de 73 ha bijkomende regionale bedrijventerreinen reeds 30 ha voorzien wordt voor de specifieke functie van transport- en distributiezone en 5 ha voor een kleinhandelszone. Rest 38 ha. Gelet op de huidige gebouwenconfiguratie binnen de opgegeven afbakening van de bestaande kleinhandelszone Ringshoppingcentrum, Wevelgem N8 en de Pottelberg, zijn er volgens Vlacoro weinig ruimtemogelijkheden voor uitbreiding en is daarenboven de vraag of 5 ha hiervoor voldoende is en hoe dit verdeeld moet worden over deze 3 locaties. De voorgestelde 3 uitbreidingen van de bestaande regionale bedrijventerreinen zijn gesitueerd in het zuidwesten (Wevelgem), noodwesten (Heule-Kuurne) en zuidoosten (Zwevegem) van het regionaal stedelijk gebied Kortrijk. Met de huidige taakstelling wordt in het noorden en noordoosten (Deerlijk – Harelbeke) terug geen bijkomende ruimte voor een gemengd regionaal bedrijventerrein voorzien. Terug omdat ook bij de gewestplanwijzigingen tweede helft jaren ’90 en begin jaren 2000 (ten gevolge van procedures Raad van State) het N en NO niet voorzien werden van bijkomende regionale bedrijventerreinen. Het bedrijventerrein Deltapark in het zuidoosten (Kortrijk – Zwevegem) heeft hierbij een specifiek karakter gekregen van hoogtechnologische zone, waardoor ‘gewone’ productiebedrijven hier geen plaats zullen kunnen krijgen. De commissie stelt ook vast dat er niet voorzien is in de aanleg van een nieuw regionaal bedrijventerrein ten zuiden van de E 17 te Deerlijk. Vlacoro wijst er in dit verband op dat het besluit van de Vlaamse regering van 10/12/2004 tot voorlopige vaststelling van het Gewestelijk RUP afbakening regionaalstedelijk gebied Kortrijk de argumenten voor de ontwikkeling van een nieuw regionaal bedrijventerrein ten zuiden van de E 17 (Deerlijk) afwijst op basis van de eenvoudige motivering: "omdat het niet wenselijk wordt geacht er activiteiten van stedelijk niveau te voorzien." Vlacoro acht dergelijke motivering gebrekkig en stelt voor om de argumentatie wat dat betreft aan te vullen. In het algemeen kan worden gesteld dat dit RUP met betrekking tot de taakstelling inzake bedrijventerreinen geen voldoende oplossing biedt. De commissie dringt erop aan dat nader onderzocht wordt op welke wijze een nieuw planproces daarvoor een oplossing kan bieden. Het huidige planproces mag daardoor echter niet gehypothekeerd worden. 5. De Zuid-West-Vlaamse-Milieukoepel [99] acht het een positief element dat het stedelijk gebied Kortrijk in Deerlijk beperkt wordt tot de grens van de E17. Dit laat toe om het agrarisch gebied ten zuiden van Deerlijk zijn rol te laten spelen als overgang naar het buitengebied van het Leie-Schelde interfluvium”
Vlacoro neemt kennis van deze ondersteunende opmerking VERZOEKEN TOT OPNAME IN DE AFBAKENING VAN HET REGIONAALSTEDELIJK GEBIED Kuurne – noordelijke afbakeningsgrens 6. [108, gemeentebestuur van Kuurne] dient een bezwarende opmerking in over de noordelijke afbakeningsgrens. Ze stelt dat het onderzoek terzake waarschijnlijk onvoldoende is doorgevoerd. Hierbij verwijst ze vooreerst naar: − het afbakeningsproces waarin het gebied als grensgebied werd aangeduid wat moest betekenen dat de exacte ligging nog moest worden bepaald enerzijds en de voorliggende afbakening waar de gewestplangrenzen zijn gehanteerd d − het ruimtelijk sterk versnipperde en grotendeels bebouwde gebied tussen Rijksweg (N36 ) en Koning Bouwdewijnstraat (Langebeek) door deze optie als buitengebied wordt beschouwd − de bevestiging tijdens de plenaire vergadering dd. 09/07/2003 dat dit gebied tot het stedelijk gebied zou behoren. Verder motiveert ze dit bezwaar door te wijzen op: − de visievorming op de gemeentelijke uitbouw die in de opeenvolgende structuurplannen van de gemeente zijn verankerd − de optie in het structuurplan Kuurne 2000 en in de daaropvolgende juridische en stedenbouwkundige d plannen om het gebied tussen N36 en Koning Boudewijnstraat (gebied Langebeek) te ontwikkelen − de compensatieoperatie in de jaren tachtig waarbij een aantal kwalitatieve open ruimten werden beschermd en vastgelegd om de ontwikkeling van het gebied Langebeek mogelijk te maken − de aansluiting van dit deeltje van het noordelijk grensgebied bij de kern van Kuurne
5
Dossier 207
−
de aanwezige aanzetten in het gebied om verder ontwikkeld te worden als gemengde zone, geconcipieerd als stedenbouwkundig geheel en vastgelegd in een globaal ruimtelijk masterplan − de steun in dit verband van de adviserende besturen − het ingaan van deze optie tegen de vroegere beleidsdocumenten van Kuurne. Verwijzend naar de toelichtingsnota stelt het gemeentebestuur dat de grensstelling: − p. 11. G1 wordt geargumenteerd vanuit de appreciatie van de behoeften en potenties in Harelbeke en niet van Kuurne, waarbij er een discrepantie is met het richtinggevend gedeelte van het GRS van Harelbeke − het elkaar tegenspreken van de toelichtingsnota onder G1 waar wordt gekozen om het grensgebied Harelbeke N36 niet op te nemen en het MB van 10 december waarin wordt gesteld dat de grenszone ten noorden van Harelbeke/Kuurne buiten de afbakeningslijn valt, maar dat dit niet uitsluit dat planmatige initiatieven worden genomen. Indien het gebied buitengebied zou blijven, stelt het gemeentebestuur, zal dit gebied afhangen van de opties en interpretaties van het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan, wat tot immobiliteit kan leiden. Verwijzend naar de planologische positie van het gebied in kader van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan stelt het gemeentebestuur dat: − uit de economische sectorstudie blijkt dat ruimte voor lokale bedrijvigheid het dringendste probleem is in Kuurne − gezien de dominantie van de regionale bedrijvigheid in Kuurne en het zeer beperkte aanbod aan ruimte voor lokale bedrijfsactiviteiten bijkomende ruimte moet worden gezocht voor deze lokale bedrijvigheid naast de oppervlakte voorzien in ASK (ca. 1 ha), in termen van een lokaal bedrijventerrein van ca. 5 ha. − de optie bestaat om dit gebied te ontwikkelen als gemengde zone voor wonen, lokale en dienstverlenende bedrijven en agrarische bedrijven. Het gemeentebestuur stelt, verwijzend naar het SPRE Zuid-West-Vlaanderen, dat de aanwezige argumentatie een ondersteuning vormt voor deze stedenbouwkundige en ruimtelijke opties voor het GRS Kuurne.
Blijkens de toelichtingsnota (p. 11) resulteerde het afbakeningsproces in een voorstel van afbakening met opname van een ruim grensgebied ter hoogte van de N36 in Harelbeke en Kuurne in functie van de invulling als een gemengd woon-werkgebied. Dit ruime grensgebied is uiteindelijk niet opgenomen in functie van het benaderen van het gebied vanuit het buitengebied. Vlacoro verwijst voor het overige naar hetgeen hoger is geadviseerd met betrekking tot de algemene opmerkingen bij de afbakeningslijn. De commissie onthoudt zich echter van uitspraken omtrent het betrokken gebied, dat buiten de afbakening ligt. De definitieve vaststelling van het voorliggend RUP kan er immers geen betrekking op hebben, aangezien het niet opgenomen is geweest in het voorlopig vastgestelde plan (zie art. 42, §6 DRO). Het gebied is ook niet het voorwerp van het huidig openbaar onderzoek. 7. [16, 17, 19, 22, 25, 32, 53, 103, 157] Waarom is de N36 (kaart A06) niet als grenslijn aangehouden en wordt ook het oude tracé N36-Rijksweg als grens verlaten tot aan de Koning Boudewijnstraat. Voor bedrijven is het, aldus de bezwaarindieners, belangrijk en gunstig binnen het stedelijk gebied te zijn gelegen omdat dit element in de ruimtelijke afweging voor verdere ontwikkeling hoe dan ook zal worden meegenomen. In die zin verwijzen zij onder meer naar de bepalingen in het RSV en de uitnodiging voor de informatievergadering van 17 maart 2005. Hierbij geven de bezwaarindieners aan dat N36 zowel een duidelijke infrastructuur vormt en fungeert als belangrijke verbindingsweg tussen de industriële subregio’s Roeselare-Izegem en Kuurne-Harelbeke-DeerlijkWaregem. De meeste bezwaarindieners voegen hieraan toe vast te stellen dat lokale elementen (met name de lokale beken Vaarnebeek en Langebeek) primeren in de afweging boven een regionaal structuurelement als N36 en/of hebben vragen bij de gehanteerde werkwijze. Verwijzend naar de toelichtingsnota merken de bezwaarindieners 16 en 103 op dat de wijzigingen t.o.v. het voorstel van grenslijn opgenomen in de voorbereidende nota mei 2000 ten westen van N50 niet zijn aangehaald of verantwoord op p.11 (G.1). Verschillende bezwaarindieners stellen dat in de afweging enkel rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van 2 beken en niet met de bestaande (bedrijfs)bebouwing. Verschillende bezwaarindieners stellen dat (in tegenstelling tot wat de toelichtingsnota zou laten uitschijnen in verband met het versterken van de woonfunctie) in het ontwerp GRS Harelbeke (juli 2004) geen voorstellen terug te vinden zijn om een woongebied in het gebied te ontwikkelen. Wat wel wordt aangeduid in het gebied door het ontwerp-GRS is, aldus de bezwaarindieners, behalve het voorstel om een aantal linten beleidsmatig als landelijke woonzone te duiden, de aanduiding van het gebied als prioritaire zoekzone voor de ontwikkeling van een lokaal bedrijventerrein. Deze richting wordt, aldus de bezwaarindieners ook gevolgd door Kuurne in haar voorstudies voor het GRS. De afweging van Harelbeke om op die plek een lokaal bedrijventerrein te ontwikkelen is echter noch op p. 11 noch op p. 18 terug te vinden in de toelichtingsnota. De bezwaarindieners vragen dan ook rekening te houden met deze voorgestelde opties.
6
Dossier 207
Verwijzend naar p.18 stellen bezwaarindieners 16 en 103 zich de vraag of de optie om Noordlaan (als ontsluiting industriezone Heule-Kortrijk) niet door te trekken werd besproken met de betrokken gemeentebesturen en de regio of het streekplatform (Resoc). Hierbij geven zij aan dat het in de toelichtingsnota ontbreekt aan een verantwoording inzake het verleggen van de nieuwe grenslijn op diverse plaatsen. Dit verleggen zou onder meer betekenen, aldus de bezwaarindieners, dat de industriezone Heule-Kuurne niet verder zal kunnen uitbreiden. Bezwaarindiener 103 geeft aan dat hetzelfde geldt voor het woonuitbreidingsgebied ten westen van Brugsesteenweg. Bezwaarindiener 16 voegt hieraan elementen toe die onmiddellijk op zijn bedrijf, gelegen op 100 m ten westen van het kruispunt N36-N50 betrekking hebben. Het bedrijf zelf zou in 1999 specifiek verhuisd zijn naar de zuidelijke zijde van N36 om aansluiting te vinden bij het bebouwde weefsel van Kuurne-Brugsesteenweg, aldus de bezwaarindiener. Andere belangrijke factoren in de locatiekeuze zijn zowel de bereikbaarheid als de actieradius (Roeselare-Izegem en Kortrijk-Kuurne-Harelbeke-Deerlijk). Bezwaarindieners 16 en 103 stellen voor om het voorstel van grenslijn maximaal aan te houden en dat ter hoogte van het kruispunt N50-N36, tevens de Zweepstraat in de afbakening wordt opgenomen. Op die manier kan volgens bezwaarindiener 36 de bestaande bebouwing langs Zweepstraat en deze zijde van N36 bestaande uit een tiental woningen deel uitmaken van het stedelijk gebied. d Bezwaarindiener 157 wenst zich te vestigen langs N36 en brengt eveneens een voorstel naar voor, en stelt deze voor als minimumgrens, met name een uitbreiding van Boudewijnstraat naar Darmstraat (kaarten A06-A07) net d ten noorden van N36 . Hij argumenteert dit voorstel door te stellen dat hierdoor 8 bedrijven kunnen worden opgenomen en dat de uitbreiding beperkter is dan dat van Kuurne.
Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij het vorige kader.
Molenhoek en Stationswijk te Deerlijk 8. [24, 99, 194] het is positief dat de Molenhoek en Stationswijk niet worden opgenomen. - de open ruimtecorridorfunctie Leie–Scheldevallei wordt bevestigd ter hoogte Molenhoek in Deerlijk - E17 te Deerlijk en de gebieden ten zuiden (Stationswijk, Belgiek te Deerlijk) werden niet opgenomen in het stedelijk gebied, maar werd gehanteerd als scheidingslijn met het buitengebied
Vlacoro neemt kennis van deze ondersteunende opmerking. 9. [33, 59, 60, 61, 62, 66, 71, 80, 81, 93, 101, 103, 136, 183, 184] Voor de opname van Molenhoek pleiten volgende elementen: − de aansluiting bij het centrum van de gemeente Deerlijk − het betreft een kern met voorzieningen (café ‘s,…) − de aanzienlijke aanwezigheid van verweven bedrijvigheid − het niet opnemen van het gebied zou de bedrijven er toe aanzetten te delokaliseren − de recente goedkeuring van het sectoraal B.P.A. (M.B. 27/03/2002) − het gebied is niet als ‘waardevol’ agrarisch aangeduid (volgens het gewestplan of door het GNOP) − het gebied is vergelijkbaar met andere gebieden die wel zijn opgenomen − de bereikbaarheid van het gebied via E17 − er wordt verkeerdelijk gesteld dat het de grens is tussen stedelijk en agrarisch gebied, er is gegroepeerde bebouwing aanwezig en de open ruimte situeert zich verder − het gebied grenst ten zuiden aan een belangrijk industriegebied Met betrekking tot het gebied Stationswijk haalt de bezwaarindiener 33 net als anderen volgende elementen aan: − de dominante aanwezigheid van enkele bedrijven − de aanwezigheid van een aanzienlijk woonuitbreidingsgebied met potenties voor het te voeren aanbodbeleid tegen het licht van de betaalbaarheid van bouwgronden en de dynamiek van de kern en wijk (183, 184) − de aanwezigheid van een kern rond een station − de recente opname van het winkelcomplex Gaverzicht met bovenlokale uitstraling in het B.P.A. 33 “Tapuitstraat” bij beslissing van M.B. 19/02/2004 waarin expliciet melding wordt gemaakt van hooguit consolidatie bij niet-selectie in het stedelijk gebied of beter, dat voor grootschalige kleinhandel enkel ruimte moet worden gezocht in de stedelijke gebieden − de stedelijke dynamiek van het gebied en haar sterke binding met de rest van het regionaalstedelijk gebied ondanks de E17 en/of de aansluiting met het centrum van Deerlijk − het feit dat E17 geen natuurlijke grens vormt en/of rekening moet worden gehouden met de realiteit en niet met de verzuchting harde grenzen te stellen en de opname van LAR-Zuid, dat ook ten zuiden van E17 is gelegen of nog andere gebieden − de bereikbaarheid van het gebied via E17 − de verwevenheid van het gebied van landbouw – wonen en bedrijvigheid (103). − het resterend aanbod van de huidige bestemde gebieden Ter Donckt I (9,2 ha): dit aanbod is niet beschikbaar wegens bezit van een landbouwer en eigendom van een aanpalend bedrijf als buffer en van Ter Donckt II (8,9 ha) wegens het bezit van 4 regionale bedrijven in functie van hun bedrijfsuitbreiding
7
Dossier 207
− − − − −
het niet kunnen uitbreiden van het bedrijventerrein ter Donck aansluitend op dit bedrijventerrein de uitbreidingsbehoefte van 20 tot 26 ha in Deerlijk op basis van een enquête uit 2000 het beperkt resterend aandeel aan regionaal bedrijventerrein naast het specifiek bedrijventerrein de sterke endogene groei van de regio het ontbreken van uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijven in het noorden-noordoosten van het regionaalstedelijk gebied, bij een beschouwing vanuit een windroosmodel
Vlacoro onthoudt zich van uitspraken omtrent de betrokken gebieden, die buiten de afbakening liggen. De definitieve vaststelling van het voorliggend RUP kan er immers geen betrekking op hebben, aangezien het niet opgenomen is geweest in het voorlopig vastgestelde plan (zie art. 42, §6 DRO). Het gebied is ook niet het voorwerp van het huidig openbaar onderzoek. 10. Een aantal bezwaarindieners hebben een bedrijf gesitueerd in Molenhoek en stellen dat de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden worden gehypothekeerd door het niet opnemen van Molenhoek in het regionaalstedelijk gebied. Bezwaarindiener 59 heeft een betonbedrijf met een 75-tal werknemers, is opgenomen in het sectoraal B.P.A. nr. 28 en heeft een exploitatievergunning tot 2019. Het breidde recent uit en heeft een Vlaremafwijking art. 5.30.02.2. op zak. Bezwaarindiener 60 is een weverij, stelt 19 mensen te werk, ligt op 500m van het eerste bedrijf dat wel wordt opgenomen. Bezwaarindiener 29 is eigenaar van de percelen A nrs. 567, 564, 568 en 572 en A534, 535, 537 en 540 te Deerlijk, Desselgemknokstraat en gelegen in respectievelijk industriegebied en landbouwgebied. Het bedrijf met ca. 80 werknemers heeft zijn exploitatiezetel vanuit de kern Vichte naar deze locatie overgebracht om de toekomstige ontwikkelingen van het bedrijf veilig te stellen. Intussen heeft het bedrijf bijkomende terreinen aangekocht. De bezwaarindiener stelt de locatie te hebben gekozen omdat zowel Deerlijk als de hogere overheden hebben bevestigd dat zij op die plaats konden investeren en uitbreiden en dat de gemeente steeds heeft voorgesteld als de aangrenzende terreinen van bestemming zouden veranderen. De bezwaarindiener beschouwt het bezwaarschrift als uitnodiging om de situatie en het plaatsgebrek ter plaatse te vergewissen. Bezwaarindiener 71 heeft een bedrijf dat 6 mensen te werk stelt. Bezwaarindiener 136 heeft een bedrijf van 85 werknemers, is gesticht in 1951 en heeft een belangrijk exportpercentage van 95%
Vlacoro onthoudt zich van uitspraken omtrent de betrokken percelen, die buiten de afbakening liggen. De definitieve vaststelling van het voorliggend RUP kan er immers geen betrekking op hebben, aangezien ze niet opgenomen zijn geweest in het voorlopig vastgestelde plan (zie art. 42, §6 DRO). De percelen zijn ook niet het voorwerp van het huidig openbaar onderzoek. 11. [66, 93] Een aantal bedrijven (horecabedrijf, tuincentrum, meubelcentrum) ten zuiden van E17 (o.a. stationswijk – Belgiek) dringen aan op opname in het regionaal stedelijk gebied. Een aantal bezwaarindieners hebben eigendom in woonuitbreidingsgebied ten zuiden van E17. − [81] Ongeveer 7,9 ha aan eigendom zijn gelegen in woonuitbreidingsgebied (Stationswijk), waarvan inmiddels ca. 1,3 ha kon worden verkaveld. Het is mogelijk dat door de niet opname bijzondere bevriezingsschade zal worden geleden. − [177] De percelen sectie D. nrs. 33e, 312c, 314, 326s2 en 327a, gelegen aan Tapuitstraat en Stationstraat in woonuitbreidingsgebied dient te worden opgenomen zodat het kan worden aangesneden als woonuitbreidingsgebied. Het gebied kan een asverbinding vormen tussen Deerlijk-Centrum en DeerlijkStationstraat en aldus een “woon”-schakel vormen. − [183 ]Het perceel sectie D nr. 308a met opp. 1,3 ha gelegen langs Sint-Elooistraat in woonuitbreidingsgebied. Op omliggende percelen is reeds gestart met verkavelingen, aldus de bezwaarindieners, en de gronden aangekocht in 1957 waren toen al voorzien als familiale “belegging” voor woonuitbreiding. − [183] zijn erfgenamen van het perceel sectie D nr. 310a, 356, 353a met opp. 3,1 ha gelegen langs SintElooistraat in woonuitbreidingsgebied. Op omliggende percelen is reeds gestart met verkavelingen aldus de bezwaarindieners. In 1972 zou aldus de bezwaarindieners sprake geweest zijn van onteigening. De ligging op woonuitbreidingsgebied zou volgens de bezwaarindieners moeten neerkomen dat de percelen op redelijke termijn kon aangewend worden als bouwgrond.
Vlacoro onthoudt zich van uitspraken omtrent de betrokken percelen, die buiten de afbakening liggen. De definitieve vaststelling van het voorliggend RUP kan er immers geen betrekking op hebben, aangezien het niet opgenomen is geweest in het voorlopig vastgestelde plan (zie art. 42, §6 DRO). Het gebied is ook niet het voorwerp van het huidig openbaar onderzoek.
8
Dossier 207
12. Een aantal bezwaarindieners stellen voor het regionaal stedelijk gebied anders te begrenzen. Verschillende voorstellen liggen op tafel voor enerzijds omgeving Molenhoek [12, 29, 33, 59, 60, 62, 71, 80, 103, 136] en anderzijds Stationswijk/Zuidkant E17 [12, 33, 61, 62, 66, 80, 81, 93, 101, 103]. Door anderen wordt impliciet of expliciet verwezen naar de voorgestelde afbakeningen. Zo hebben bezwaarindieners 183 en 184 het bijvoorbeeld enkel over het uitsluiten van het gebied E17 en de spoorweg die volgens hen de echte harde historische grens vormt van Deerlijk (met ten zuiden Sint-Lodewijk). Twee bezwaarindieners geven aan dat Molenhoek, Stationswijk en St. Lodewijk nu in buitengebied komen te liggen. Veelal wordt evenwel verwezen naar het advies van de gemeenteraad van Deerlijk. Bezwaarindieners UNIZO Deerlijk (33) en Vereniging van Deerlijkse Ondernemers (62) hebben elk hun voorstel op kaart uitgewerkt. Bij 62 is het gebied Molenhoek aan de westelijke zijde iets ruimer omschreven dan bij 33 Het voorstel van de Kamer van Koophandel (103) sluit sterk aan bij dat van de Deerlijkse ondernemers. Voor het gebied Stationswijk wordt de wijk met de kern zelf wel door 33, maar niet door 62 en 103 opgenomen. 62 omschrijft een ruimer gebied parallel met E17 voor het geval het voorstel van het gemeentebestuur niet haalbaar zou blijken. Bezwaarindiener 13 dringt aan te onderzoeken in welke mate de alternatieve voorstellen zoals geformuleerd binnen het gemeentebestuur van de gemeente Deerlijk alsnog kunnen worden gerealiseerd. Bezwaarindiener 61 vraagt met aandrang de afbakeningslijn te hertekenen op Deerlijks grondgebied en dat er ruimte komt om de aanwezige dynamiek op te vangen conform prioriteit 16 van de Bouwstenen voor een Streekstrategie geformuleerd door REBAK.
Vlacoro wijst er in dit verband op dat het besluit van de Vlaamse regering van 10/12/2004 tot voorlopige vaststelling van het Gewestelijk RUP afbakening regionaalstedelijk gebied Kortrijk de ruimtelijk aanvaardbare argumenten voor de ontwikkeling van een nieuw regionaal bedrijventerrein ten zuiden van de E 17 (Deerlijk) afwijst op basis van de eenvoudige motivering : "omdat het niet wenselijk wordt geacht er activiteiten van stedelijk niveau te voorzien." Vlacoro acht dergelijke motivering gebrekkig. Vlacoro adviseert de Vlaamse regering om dringend het gepaste kader te creëren voor de gewenste extra ruimte voor bedrijvigheid en de aanvaardbare opties uitdrukkelijk te ondersteunen en realiseerbaar te maken. Vlacoro verwijst naar het advies bij de algemene opmerkingen ten aanzien van de afbakeningslijn. Vlacoro onthoudt zich voor het overige van uitspraken omtrent de betrokken gebieden, die buiten de afbakening liggen. De definitieve vaststelling van het voorliggend RUP kan er immers geen betrekking op hebben, aangezien het niet opgenomen is geweest in het voorlopig vastgestelde plan (zie art. 42, §6 DRO). Het gebied is ook niet het voorwerp van het huidig openbaar onderzoek.
Andere 13. [103] De LAR is terecht als transportzone opgenomen, maar het is niet te begrijpen waarom Lauwe niet wordt opgenomen en in de begrenzing uitdrukkelijk wordt uitgesloten. Lauwe morfologisch sluit morfologisch aan bij Wevelgem en Marke. De open ruimtes Preshoek, Kobbe en Hofstede Dewit zijn daarentegen wel opgenomen. Wat met de morfologische consistentie aansluitend bij het gebied LAR?
Vlacoro kan de bezwaarindiener bijtreden. Vanuit het oogpunt van ruimtelijke ordening is het in de gegeven context onbegrijpelijk dat de afbakeningslijn niet wordt verder getrokken tot minstens na de kern van Lauwe. Vlacoro wijst er in dit verband op dat het besluit van de Vlaamse regering van 10/12/2004 tot voorlopige vaststelling van het Gewestelijk RUP afbakening regionaalstedelijk gebied Kortrijk de uitsluiting van de kern van Lauwe uit het regionaalstedelijk gebied eenvoudig steunt op de volgende argumentatie : "omdat het niet wenselijk wordt geacht er activiteiten van stedelijk niveau te voorzien." Volgens Vlacoro is dergelijke motivering gebrekkig. Vlacoro verwijst naar het advies bij de algemene opmerkingen ten aanzien van de afbakeningslijn. 14. [151] Het agrarisch gebied tussen Waterstraat, Lauwestraat, Fonteinstraat en Priester Coulonstraat en in GRS Menen aangeduid als ‘open ruimteverbinding tussen Rekkem en Lauwe te bestemmen als woonzone voor sociale woningen met een ontsluitingsweg vanaf Lauwestraat naar expresweg en E17. Bezwaarindiener is medeeigenaar van de gronden.
Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij het vorig kader voor wat de uitsluiting van de kern van Lauwe uit het regionaalstedelijk gebied Kortrijk betreft. Vlacoro kan de bezwaarindiener niet bijtreden voor wat betreft de door hem voorgestelde "woonzone voor sociale woningbouw". 9
Dossier 207
Vlacoro heeft reeds diverse malen benadrukt dat de specifieke bestemming "sociale woningbouw" niet op wettige wijze via ruimtelijke ordening kan vastgelegd worden. Via ruimtelijke ordening kunnen wel verschillende typologievoorschriften vastgelegd worden, vermits dit ruimtelijk bepalend is. Ten slotte vindt Vlacoro de door de bezwaarindiener voorgestelde herbestemming ruimtelijk niet verantwoord. 15. Bezwaarindiener 139 (DLIAF27) maakt bezwaar tegen het verloop van de afbakeningslijn en het niet ste opnemen van 19 percelen gelegen te Zwevegem, 1 afd. sectie A, 886a/ex, percelen 887a/ex e.a. (deelplan F10) en bestemd als woonuitbreidingsgebied. Volgende argumenten worden aangehaald m.b.t. het onlogisch verloop van de afbakeningslijn waarbij: − een deel van het verloop een gebied aan de overkant van het kanaal opneemt, hoewel zij een landschappelijk markante demarcatielijn is volgens de bezwaarindiener − de grenslijn morfologisch inspringt in vergelijking met het recht tracé door bijvoorbeeld de grens agrarisch gebied woonuitbreidingsgebied − de slechts gedeeltelijke opname van gebouwen de Slijpe − het slechts gedeeltelijk hanteren van Slijpebeek dat in tegenstelling tot kanaal wel als scheidingslijn wordt gehanteerd − het opnemen van agrarisch gebied langs Avelgemstraat en de bestemming als woongebied. − Bezwaarindiener 139 heeft de indruk dat het hier gaat over een voor hun onaanvaardbare compensatie ingegeven door een bestemmingswijziging op een andere plaats. Volgens de bezwaarindiener komt het plannen van een bestemmingswijziging louter omdat op die wijze een ruimtebalans in evenwicht wordt gehouden neer op een afwending van macht. Bezwaarindiener 139 stelt dat het hier gaat over een onredelijke verdeling van een morfologisch samenhangend woonuitbreidingsgebied over een stedelijk gebied en het buitengebied.
Vlacoro verwijst naar het advies bij de algemene opmerkingen ten aanzien van de afbakeningslijn. Vlacoro onthoudt zich hier voor het overige van uitspraken omtrent deze percelen, die buiten de afbakening liggen. De definitieve vaststelling van het voorliggend RUP kan er immers geen betrekking op hebben, aangezien het zij niet opgenomen zijn geweest in het voorlopig vastgestelde plan (zie art. 42, §6 DRO). Deze percelen zijn ook niet het voorwerp van het huidig openbaar onderzoek. 16. [145] Het is te betreuren dat de eigendomspercelen gelegen tussen Munkedoornstraat, Rollegemknokstraat en Marionetten te Kortrijk niet werden opgenomen binnen de afbakeningslijn en binnen dit kader werden herbestemd tot landbouwgebied omdat op enkele honderden meters het nieuwe algemene ziekenhuis wordt ingeplant. Ten gevolge daarvan zal behoefte ontstaan aan nieuwe bouwgrond in die omgeving.
Vlacoro verwijst naar het advies bij de algemene opmerkingen ten aanzien van de afbakeningslijn. Vlacoro onthoudt zich hier voor het overige van uitspraken omtrent deze percelen, die buiten de afbakening liggen. De definitieve vaststelling van het voorliggend RUP kan er immers geen betrekking op hebben, aangezien het zij niet opgenomen zijn geweest in het voorlopig vastgestelde plan (zie art. 42, §6 DRO). Deze percelen zijn ook niet het voorwerp van het huidig openbaar onderzoek. 17. [153] De percelen te Kortrijk sectie C 646A, 655C, 656C, 657A. (kaartbladen H07, G07) gelegen in woonuitbreidingsgebied in de omgeving van 7i. Schaapsdreef, dienen te worden opgenomen om de potenties niet uit te sluiten. Onder meer omdat de mate waarin woonuitbreidingsgebied is omgezet in woongebied arbitrair is gebeurd: de lijn maakt manifest een inham ter hoogte van het eigendom. De bezwaarindiener stelt dat bij de afbakening de eventuele opties voor verdere bebouwing in dit gedeelte van Kortrijk moeten gaaf worden gehouden. Momenteel lijkt het aldus de bezwaarindiener niet de bedoeling ooit nog een deel van het woonuitbreidingsgebied te laten ontwikkelen tot effectief woongebied. De situering in buitengebied maakt de ontwikkelingsperspectieven beperkter ondanks het behoud van de huidige bestemming en maakt de kans groter dat zij ook formeel worden ingelijfd in de agrarische structuur wanneer zij zal worden afgebakend. Hierdoor zou de stad volgens de bezwaarindiener voor zichzelf mogelijkheden uitsluiten om de ontwikkeling van het gebied nog te dirigeren.
Vlacoro verwijst naar het advies bij de algemene opmerkingen ten aanzien van de afbakeningslijn. Vlacoro onthoudt zich hier voor het overige van uitspraken omtrent deze percelen, die buiten de afbakening liggen. De definitieve vaststelling van het voorliggend RUP kan er immers geen betrekking op hebben, aangezien het zij niet opgenomen zijn geweest in het voorlopig vastgestelde plan (zie art. 42, §6 DRO). Deze percelen zijn ook niet het voorwerp van het huidig openbaar onderzoek.
10
Dossier 207
18. [179, 180, 185] De percelen sectie A 156a, 156b en 156c in Pikkelstraat te Deerlijk, ten noorden van stedelijk woongebied Sneppe en gelegen buiten zowel het regionaalstedelijk gebied hebben als bestemming agrarisch gebied. Bij aankoop in 1979 heeft de gemeente erop gewezen dat zij bij de eerste gewestplanwijziging voor een logische uitbreiding tot woonzone in aanmerking zou komen. De Pikkelstraat is intussen heraangelegd met de nodige voorzieningen. De percelen dienen te worden opgenomen in het stedelijk gebied omdat zijn niet langer voor beroepslandbouw worden gebruikt.
Vlacoro verwijst naar het advies bij de algemene opmerkingen ten aanzien van de afbakeningslijn. Vlacoro onthoudt zich hier voor het overige van uitspraken omtrent deze percelen, die buiten de afbakening liggen. De definitieve vaststelling van het voorliggend RUP kan er immers geen betrekking op hebben, aangezien het zij niet opgenomen zijn geweest in het voorlopig vastgestelde plan (zie art. 42, §6 DRO). Deze percelen zijn ook niet het voorwerp van het huidig openbaar onderzoek. 19. [146] De perceelsnummers 1078f, 1078g, 1078p, 1078r en 1078m en 1079d, in het buitengebied van de wijk de Belgiek tussen Olekenbosstraat en N36 dienen te worden opgenomen in een woonkern of aangeduid als woonkorrel. Hierbij stelt de bezwaarindiener dat door de algemeenheid van RSV en PRS op het veld concrete situaties over die ruimtelijke planning niet worden opgenomen wat resulteert in rechtsonzekerheid of situaties waarin de burger slachtoffer wordt van die ruimtelijke planning. Volgens de bezwaarindiener moet er bij de planning van de taakverdeling in RSV en PRS aandacht geschonken worden dat in het GRS belang moet worden gehecht aan kansen op het bovengemeentelijk vlak zodat men niet komt tot een planningswaterval waarin beslissingen worden uitgesteld. De bezwaarindiener wil zijn probleem als voorbeeld aankaarten en stelt dat een oplossing inhoudelijk een versterking van het buitengebied zou betekenen en dat in het RSV duidelijk wordt gesteld dat een hoger niveau kan optreden voorzover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door het lager niveau kunnen worden verwezenlijkt. Het probleem zelf behelst de problematiek van de aankoop van een perceel aangeduid en geprijsd als bouwgrond in een vervallen verkaveling in de periode van de afschaffing van de opvulregel waardoor het perceel als landbouwgrond achterbleef en de eigenaar achterbleef met een financiële kater. Volgens de bezwaarindiener consolideert of beperkt de mogelijkheid tot het bebouwen van het perceel de mogelijke lintbebouwing, sluit de feitelijke woonkorrel aan bij het bebouwde woonuitbreidingsgebied van Vichte (Anzegem), ligt de korrel in de nabijheid van een station en is de straat voorzien van de nodige nutsleidingen.
Vlacoro verwijst naar het advies bij de algemene opmerkingen ten aanzien van de afbakeningslijn. Vlacoro onthoudt zich hier voor het overige van uitspraken omtrent deze percelen, die buiten de afbakening liggen. De definitieve vaststelling van het voorliggend RUP kan er immers geen betrekking op hebben, aangezien het zij niet opgenomen zijn geweest in het voorlopig vastgestelde plan (zie art. 42, §6 DRO). Deze percelen zijn ook niet het voorwerp van het huidig openbaar onderzoek.
BEZWAREN TEGEN DE OPNAME VAN BEPAALDE GEBIEDEN IN DE AFBAKENING VAN HET REGIONAALSTEDELIJK GEBIED
20. [128 (Boerenbond)] Het landbouwgebied omgeving Preetjes Molen, ten oosten van 7d, dient uit het stedelijk gebied te worden gesloten.
Vlacoro meent dat de grenslijn ten noorden van de omgeving Preetjes Molen terecht samenvalt met de Kortrijkse ring, die een duidelijjk grensstellend element is en het betrokken gebied afsnijdt van het open landbouwgebied ten noorden van de ring De commissie is er dan ook geen voorstander van om het gebied uit het regionaal stedelijk gebied te laten. 21. Verschillende bezwaarschriften maken bezwaar tegen het deelplan LAR-Zuid. Het verdwijnen van dit gebied houdt voor de bezwaarindieners al dan niet expliciet een wijziging van de grenslijn in. De bezwaren ter zake worden binnen het kader van dit deelplan aangehaald.
De keuze voor LAR-Zuid wordt niet ondersteund door Vlacoro. De commissie verwijst naar haar antwoord bij kader 5 van het betrokken deelplan .
11
Dossier 207
BEZWAREN EN OPMERKINGEN IN VERBAND MET DE MOGELIJKHEDEN VOOR PLANMATIGE INITIATIEVEN BUITEN/LANGS DE GRENSLIJN 22. [7] Wat de grenszone ten noorden van Harelbeke/Kuurne en ten zuiden van Deerlijk/Waregem/Anzegem betreft, dient de tekst van het RUP te worden aangepast zodat initiatieven m.b.t. uitbreidingen en ontwikkelingen van woningen eveneens mogelijk zullen zijn.
Vlacoro verwijst naar het advies bij de algemene opmerkingen ten aanzien van de afbakeningslijn en de specifieke gebieden (zie hoger). 23. [24, 99 en 194] De mogelijkheden die worden geboden aan bedrijven gelegen in het buitengebied beperkt dienen beperkt te worden in functie van het behoud of het vergroten van de open ruimte. De uitbreidingen mogen in geen geval een aantasting van de open ruimtecorridors Schelde-Leie interfluvium en Kanaal-Gavers-Leie of geen hypotheek vormen op de realisatie ervan. Uitbreidingen in het buitengebied moeten tevens passen binnen de nog te voorziene uitwerking van dit buitengebied (Leievallei).
Vlacoro is van oordeel dat er in een RUP inzake de afbakening van een regionaalstedelijk gebied geen concrete uitspraken kunnen gedaan worden over gewenste lokale ontwikkelingen in het buitengebied. Voor zover deze in het RUP voorkomen, dienen zij te worden geschrapt. Vlacoro verwijst ten slotte naar het advies bij de algemene opmerkingen ten aanzien van de afbakeningslijn.
B.1.2
PLAN 2: SPECIFIEK REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN VOOR TRANSPORT LAR- ZUID
ALGEMENE BEZWAREN EN OPMERKINGEN Onvoldoende inspraak en participatie van de bevolking, gebrek aan maatschappelijk draagvlak
1. Een aantal bezwaarindieners stellen dat van overheidswege geen voorafgaandelijke 1 2 informatievergaderingen werden gegeven . Anderen stellen dat alle inwoners buiten het project werden gehouden, niemand werd gewaarschuwd en/of dat zij voor een voldongen feit staan met minder leuke vooruitzichten. Bezwaarindiener 46 hoopt dat ook naar de mening van de gewone bevolking zal worden geluisterd en niet alleen naar machtige actoren. 2. Bezwaarindiener 135 vraagt om in een dergelijke afweging ook met de waarde van nietboekhoudkundige argumenten rekening te houden. 3. Bezwaarindiener 28 stelt in dit verband dat het schrijnend is dat op de protestvergadering geen leden van het stadsbestuur aanwezig waren die het plan verdedigden. 4. Bezwaarindiener 36 stelt zich de vraag welke belangen hebben meegespeeld om alsnog de keuze 3 te maken. Deze vraag wordt in zeker zin ook gesteld door andere bezwaarindieners . Bezwaarindiener vraagt in die zin of er een verborgen agenda bestaat om het volledige gebied op termijn voor economische expansie in te nemen.
5. Bezwaarschrift 36 stelt dat het protest onder de noemer actiegroep ‘Geen-LAR-Zuid’ blijft toenemen. Het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening voorziet voldoende inspraakmomenten en regels m.b.t. het verstrekken en ontvangen van informatie over het voorgestelde GRUP. VLACORO heeft echter onvoldoende controlemogelijkheden om toe te zien op de correcte naleving van deze inspraakregels.
1 2 3
42 14, 47 37, 51, 55 12
Dossier 207
Het RSV heeft de behoefte aan uit te rusten bedrijventerreinen voor Vlaanderen vastgesteld op 10.000 ha tot 2007. Hiervan zullen 6.000 ha afgebakend worden als bedrijventerrein en 4.000 ha als reservebedrijventerrein. Ten aanzien van de toestand op 1 januari 1994, betekent dit een toename van 6.964 ha (RSV, p. 587). Volgens het principe van gedeconcentreerde bundeling wordt het overgrote deel hiervan gerealiseerd in de stedelijke gebieden. Het RSV deelt aan de provincie West-Vlaanderen een taakstelling toe van 1504 ha nog af te bakenen terreinen. In West-Vlaanderen dient 76-81% van de nieuwe bedrijventerreinen (lokale en regionale, voor historisch gegroeide bedrijven) in de economische knooppunten (waaronder de stedelijke gebieden) afgebakend te worden. (RSV p. 587)
Kortrijk is in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen geselecteerd als regionaalstedelijk gebied (RSV p. 581).Het regionaalstedelijk gebied Kortrijk is als regionaalstedelijk gebied ook een economisch knooppunt (RSV p. 585).
Op Vlaams niveau wordt per provincie een doorberekening gemaakt naar ieder groot- en regionaalstedelijk gebied op basis van het bestaande aandeel van de tewerkstelling. Voor het regionaalstedelijk gebied Kortrijk wordt voor de economische activiteiten, in overeenstemming met de hypothese gewenste ruimtelijke structuur, het volgende programma voorgesteld: 73 ha bijkomende regionale bedrijventerreinen (in het afbakeningsproces is een pakket van 30 ha voorzien voor logistieke activiteiten); 58 ha bijkomende lokale bedrijventerreinen en 95 ha voor zonevreemde bedrijven. Het Vlaams Gewest ging tijdens het afbakeningsproces “Kortrijk” het engagement aan na te gaan waar een specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport zou kunnen komen. De keuze voor een gebied ten zuiden van de E17 ter hoogte van de LAR (LAR-Zuid) werd weerhouden door de Vlaamse Regering. Bestaande infrastructuren worden als grens genomen: de E17, de Spoorweg en de Triloystraat. Deze laatste voorziet tevens de ontsluiting van het terrein via de reeds bestaande LAR ten noorden van de E17 naar de E17 toe. De oppervlakte van het terrein beperkt zich tot +/- 30 ha. De oppervlakte beantwoordt aan de vraag voor extra terreinen voor logistieke en distributieactiviteiten. VLacoro stelt vast dat de toelichtingsnota stelt dat het plangebied LAR-Zuid bijzondere potenties heeft met name als bi-modale logistieke zone. Vlacoro stelt dat deze bimodale potenties beter onderzocht en gekwantificeerd moeten worden. Er wordt in het document inderdaad enkel gesteld dat zowel de ontsluiting naar de E 17 als via het spoor moeten ingezet worden voor de ontsluiting van de LAR-zone zonder dat, wat het spoor betreft, wordt aangegeven hoe dat moet en in welke mate. De keuze voor LAR-Zuid wordt NIET ondersteund door Vlacoro, omwille van een gebrekkige motivering. De economische taakstelling en behoeften dienen terzake grondiger te worden bestudeerd. Vlacoro adviseert de opmaak van een mobiliteitsstudie en vraagt een ruimer onderzoek naar de locatiekeuze. 6. Bezwaarschrift 55 stelt dat op het voorgestelde gebied geen enkele infrastructuur aanwezig is en dat de realisatie onproportioneel grote investeringen zal vragen. De werking van de intercommunale Leiedal, die voor de ontwikkeling zal instaan, wordt gefinancierd door de inwoners van de aangesloten gemeentebesturen aldus de bezwaarindiener. De bezwaarindiener stelt zich vanuit dit standpunt de vraag welke de redenen kunnen zijn om een voor de hand liggende expansie (aansluitend bij LARNoord) te negeren en te kiezen voor een uitbreiding die ruimtelijk, planologisch, economisch noch maatschappelijk verantwoord kan worden. Volgens de bezwaarindiener is er immers geen maatschappelijk draagvlak. Vlacoro stelt een maatschappelijke tegenstand vast tegen de aansnijding van LAR -Zuid, hetgeen
13
Dossier 207
wordt aangetoond door het relatief grote aantal bezwaren. Vlacoro merkt nochtans op dat - onder meer naar aanleiding van de plenaire vergadering - vele instanties inspraak hebben gehad tijdens de procedure. Vlacoro is voorstander van inspraak en overleg met de bevolking. Dit kan bevorderend werken voor de maatschappelijke consensusvorming. Alhoewel realistisch gezien niet steeds een volledige consensus kan worden bereikt, dient de Vlaamse regering voldoende oog te hebben voor de aanwezige maatschappelijke weerstand. Anderzijds moeten de bezwaarindieners erop gewezen worden dat de door hen voorgestelde uitbreiding van LAR-Noord niet het voorwerp uitmaakt van dit openbaar onderzoek.
Gebrekkige motivatie, gebrek aan onderzoek 4
7. Verschillende bezwaarindieners wijzen uitdrukkelijk op het gebrek aan motivering . - Bezwaarindiener 45 stelt dat eerst al voor de LAR - Noord moet worden verduidelijkt welk gebruik er is en wat de opbrengst is voor de buurt en de gemeenschap. - Bezwaarindiener 65 maakt er bezwaar tegen dat het ontwerp geen motivering inhoudt omtrent de noodzaak van een regionaal bedrijventerrein voor transport in de regio en vraagt om wetenschappelijke studies door onafhankelijke instanties. Bij gebrek daaraan moet het bedrijventerrein aldus de bezwaarindiener negatief worden geadviseerd. - Bezwaarindiener 65 verwijst hierbij naar de toelichtingsnota p. 11 waarin expliciet wordt gesteld dat in het afbakeningsproces het voorzien van een dergelijk specifiek regionaal bedrijventerrein niet voorzien was. Bezwaarindiener 65 stelt de verantwoording voor de locatiekeuze in de toelichtingsnota in vraag en stelt dat het aansluiten bij het bestaande LAR en de overeenstemming bij de gemeenten niet opweegt tegen het vermelde negatief argument betreffende de ligging in de open ruimte. De bezwaarindiener heeft hierbij ernstige twijfels over het voordeel voor de transportsector van het aansluiten van het gebied bij LAR-Noord (voor zover van aansluiting sprake is). - Bezwaarindiener 72 stelt dat de relatief lagere kosten geen argument zijn voor de locatiekeuze omdat de ontsluiting onder E17 op zich al zware kosten met zich zal brengen. - Bezwaarindiener 72 stelt dat tewerkstelling geen argument kan zijn. Het is volgens de bezwaarindiener een relatief begrip en een transportzone is volgens de bezwaarindiener geen industriezone. - Bezwaarindieners 95 en 99 geven aan dat de beslissing voor een definitieve keuze van een openbare vergelijkende studie zou moeten afhangen waar alle afwegingen in aan bod komen en dat hier een afzonderlijk gewestelijk RUP zou moeten vloeien.
8. Bezwaarindiener 144 (AROHM, M&L) stelt dat uit alle opgestelde cartografische documenten daterend van voor de plenaire vergadering blijkt dat de open-ruimte-structuur steeds buiten de afbakening voor stedelijke ontwikkelingen gelegen was. De zone, waarover een regionale consensus blijkt te bestaan wordt aldus M&L enkel weerhouden na afwijzen van een transportzone nabij “Ter Biest” te Wevelgem. Bij weten van M&L zijn bij de huidige keuze geen andere inplantingsalternatieven voor een transportzone onderzocht. Derhalve meent M&L dat de locatiekeuze onvoldoende is afgewogen ten opzichte van bouwkundige en landschappelijke waarden en bij uitbreiding landbouwkundige waarden. M&L vraagt om, rekening houdend met deze vaststellingen, om een meer uitgediept locatieonderzoek te voeren. Hierbij moet worden gezocht naar manieren om minder open ruimte aan te snijden, maximaal de bestaande en gedocumenteerde bouwkundige erfgoedwaarden te vrijwaren, en E17 (bij voorkeur) niet te overschrijden zodat ook de landschappelijke open ruimtekenmerken maximaal worden gevrijwaard. De bezwaarindiener vraagt daarom een schrapping van de voorgestelde bestemmingszones en een wijziging van de grenslijnafbakening.
4
45, 65, 71, 72, 95, 99, 194 14
Dossier 207
9. In algemene termen stellen verschillende bezwaarindieners dat: - het gebied niet aansluit bij het bestaande LAR (26 en 152) - het gebied niet aansluit bij het stedelijk gebied (26) of het gebied er is aangeplakt (36) - met de keuze voor het gebied ten zuiden van E17 een belangrijke/harde/duidelijke grenslijn wordt 5 overschreden - de eventuele zuidelijke uitbreiding van LAR in het stedelijk gebied is “gewrongen” (21) 10. Bezwaarindieners 95, 111 en 142 geven aan dat zij vrezen dat bij een volgende wijziging weer sprake zal zijn van “mooi aansluiten”. Ook volgens bezwaarindiener 128 is er geen enkele garantie ingebouwd dat de LAR niet verder uitbreid waardoor het ganse gebied in onzekerheid wordt 6 gedompeld. Een groep bezwaarindieners stellen dat ze het begin kennen, wat het einde zal worden is gissen. Vlacoro stelt dat een verwijzing naar een ruimer locatieonderzoek en mobiliteitsonderzoek nuttig is. Ook zou een ruimere motivering van de locatiekeuze de vrees en de onzekerheid bij vele bezwaarindieners kunnen wegnemen. Wat de gecontesteerde grenslijnafbakening betreft, wordt verwezen naar het betreffende antwoord bij de bespreking van plan1. Vlacoro erkent wel de vaagheid omtrent de beleidsinvulling, en vraagt terzake meer duidelijkheid. Tegenstrijdigheden van het overheidshandelen
11. Verschillende bezwaarschriften wijzen op tegenstrijdigheden in de uitspraken van de overheden omtrent het gebied. Elementen die worden aangedragen als tegenstrijdig gedrag hebben betrekking op: - de erkenning van het gebied als landschappelijk waardevol binnen het kader van de afwijzing van 7 een eerdere vraag van de G.O.M. tot zuidelijke uitbreiding - de zogenoemde stimulering van de overheid om te werken aan een groene omgeving om deze 8 inspanningen later teniet te doen en het onteigenen of moeten verdwijnen van bos, terwijl wordt 9 gezocht naar bijkomende plekken om te bebossen - de verleende vergunning eind 1999 door de stad Kortrijk om een perceel te bebossen en de goedkeuring begin 2000 door de gemeenteraad van Kortrijk voor een uitbreiding van de LAR naar 10 het zuiden - het vernemen op de diensten van Kortrijk en Menen bij de aankoop van percelen in en aan de 11 rand van het gebied dat LAR in geen geval zou uitbreiden naar het zuiden 12 - de onmogelijkheid om in het gebied garages te bouwen als bewoner Vlacoro is van oordeel dat de intenties van de GOM West-Vlaanderen en de beslissingen van de Kortrijkse gemeenteraad spreken in het voordeel van LAR-Zuid. Tegenstrijdigheden komen vaak voort uit in de tijd wijzigende beleidskeuzes. Ook kan hier verwezen worden naar de antwoorden na kader 5 en 10. Andere algemene opmerkingen
12. Bezwaarindiener 167 (GECORO Kortrijk) adviseert het deelplan bij meerderheid gunstig waarbij een aantal opmerkingen worden geformuleerd (zie verder). De minderheidsstandpunten worden geformuleerd door milieuvereniging en landbouw: de milieuvereniging heeft fundamenteel bezwaar tegen aansnijden van het gebied omwille van het waardevol karakter, de verwevenheid van ecologische, recreatieve (wandel en fietsen) en landbouwfuncties en 5
21, 95, 99, 111, 142, 160, 161, 187, 190, 191, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 231 6 160, 161, 190, 191, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 231 7 25, 36 8 36 9 37, 78 10 36, 67 11 36, 52, 55, 78 12 41 15
Dossier 207
de aanduiding als stiltegebied. De landbouw heeft algemeen bezwaar tegen het aansnijden van bestaand landbouwgebied voor andere bestemmingen. Vlacoro verwijst hier naar het antwoord onder kader 5 en 10. BEZWAREN VERWIJZEND NAAR HET RSV EN JURIDISCHE BEPALINGEN Strijdigheid met het RSV en met andere juridische bepalingen
13. Bezwaarindiener 31 is gemandateerd door 14 personen die betrokken zijn bij de herbestemming van het gebied. Hij stelt dat een aanzienlijk deel van de site behoort tot het grondgebied Menen (Rekkem en Lauwe). Menen is evenwel niet opgenomen in de richtinggevende selectie van de gemeenten die (gedeeltelijk) behoren tot het regionaalstedelijk gebied Kortrijk. (RSV, P.336). Volgens de bezwaarindiener is nergens aangetoond dat er een wettige reden is om van de richtinggevende bepaling af te wijken. Hierbij brengt hij volgende argumenten naar voor: - De gemeentegrenzen worden als normatief beschouwd wegens vastgelegd in akten. Hiertegen kan volgens de bezwaarindiener evenwel worden ingebracht dat het beperken van het bedrijventerrein tot het grondgebied van Aalbeke-Kortrijk evenwel zowel economisch als planologisch totaal zinloos zou zijn. - Belangrijker, maar aansluitend bij dit normatief karakter van de gemeentelijke begrenzingen is dan ook dat het huidig open landelijk gebied niet kan worden beschouwd als regionaal stedelijk gebied omdat het door suburbanisatie geheel of gedeeltelijk feitelijk stedelijk karakter heeft. Verwijzend naar RSV p. 342 moet aan twee richtinggevende voorwaarden cumulatief worden voldaan opdat gebieden buiten de selectie kunnen worden opgenomen, aldus de bezwaarindiener: het gebied moet een stedelijk karakter hebben én het moet direct aansluiten bij het stedelijk gebied. Het stedelijk karakter wordt tegengesproken door te wijzen op: het open natuurlijk en landschappelijk karakter, de directe aansluiting door de aanwezigheid van E17 als radicale cesuur en de feitelijke afzondering van de noordelijke zone LAR ten opzichte van het stedelijk gebied. Bezwaarindieners 95 en 142 geven aan dat het hier duidelijk gaat om ‘buitengebied’.
14. Verwijzend naar de basisdoelstellingen van het RSV (p.318) stelt bezwaarindiener 31 dat het ontwerp een verkrachting inhoudt van de meest essentiële doelstellingen van het RSV en van de bedoeling van de afbakening als essentiële maatregel om het buitengebied te vrijwaren van een stedelijke ontwikkeling (RSV p. 342): - met de optie om het enige open gebied tussen Rijsel en Kortrijk aan te snijden, wordt niet geopteerd op het buitengebied te behouden en waar mogelijk te versterken (doelstelling 2). - het aansnijden van het gebied bovendien heeft niets te maken met de selectieve uitbouw van het stedelijk gebied (doelstelling 1) en - er zijn geen speciale voorzieningen op het stuk van openbaar vervoer (doelstelling 4). Tot slot verwijst de bezwaarindiener 31 naar RSV p.377/378 waar wordt gesteld dat stedelijke gebieden als complementair ruimtelijk begrip geen deel uitmaken van het buitengebied en dat het buitengebied ook verstedelijkte delen aan de rand van de stedelijke gebieden (waaronder perifere landschappen) bevat. Hetzelfde bezwaar wordt, zij het indirect, naar voor gebracht door de petitie ‘Geen LAR-Zuid’ (73) als gemaakte keuze door de ruimtelijke ordening op Vlaams niveau. Vlacoro wijst op het feit dat een meer onderbouwde en gemotiveerde beleidsbeslissing bijdraagt tot een grotere maatschappelijke aanvaarding (zie antwoord na kader 5 en 10). 15. Bezwaarindiener 31 stelt dat het gebied in werkelijkheid geen specifiek bedrijventerrein voor transport is, maar een internationaal georiënteerd logistiek park. Verwijzend naar de bindende bepalingen van het RSV (p. 448) stelt de bezwaarindiener dat dergelijke zones enkel mogen worden afgebakend binnen de als zeehavengebied of luchthavengebied afgebakende terreinen. In zijn argumentatie stelt bezwaarindiener 31 de definiëring van specifiek regionale transport- en distributiezones (RSV p.448) en internationale georiënteerde logistieke parken (RSV p.459) tegenover elkaar. Hij besluit dat deze laatste categorie meer toegespitst is op snelheid, service en kwaliteit en 16
Dossier 207
dat de bedrijventerreinen die hieronder vallen, naast de traditionele transportfunctie, een belangrijke functie hebben op het gebied van distributie en goederenbehandeling. Tevens stelt hij vast dat de mogelijke activiteiten omschreven in artikel 2.1. nagenoeg een letterlijke overname zijn van de activiteiten die voorbehouden zijn voor een logistiek park in het RSV. Volgens het RSV (p.459-460) omvatten deze logistieke parken met name “… een combinatie van volgende activiteiten: - ontvangen, opslaan en distribueren van goederen; - voorraadbeheer en conditionering - goederenbehandeling zoals sorteren, verpakken, voorzien van labels - toegevoegde activiteiten als douaneformaliteiten, verzekeringen, bankactiviteiten” Bovendien toont, aldus de bezwaarindiener, - het toelaten van logistieke en ondersteunende activiteiten in het voorschrift en - de grensligging van het gebied aan dat de omschrijving als specifiek regionaal bedrijventerrein enkel een vermomming van de beoogde invulling inhoudt. Vlacoro is van oordeel dat, gelet op precedenten zoals de transportzone Hoogstraten–Meer aan de Belgisch-Nederlandse grens, er hier duidelijk sprake is van een specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport gelegen aan de Belgisch-Franse grens. Vlacoro wijst erop dat het RSV in het richtinggevende gedeelde het volgende stelt: "Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de internationaal georiënteerde multimodale logistieke parken en de meer gespecialiseerde bimodale transportzones (o.m. LAR Kortrijk, Brucargo, gebied langs Albertkanaal-Meerhout, Hermes-Belstor en voormalige douanepost Genk) die niet alle vervoersmodi bevatten." (blz. 460, derde alinea). Niet zozeer de aard van de activiteiten is hier determinerend, wel het aantal vervoersmodi. Zie ook de definitie van Transport- en distributiezone (RSV 568): "Een transport- en distributiezone is een duidelijk herkenbare ruimtelijke concentratie en gemeenschappelijke organisatie (initiatief) van internationaal georiënteerde transportactiviteiten en daarmee samenhangende bedrijvigheid, waar al dan niet zelfstandige diensten worden aangeboden die een meerwaarde hebben ten opzichte van normaal transport. Bij een bimodale transport- en distributiezone beperkt de overslag van goederen zich tot twee transportmodi (water-weg, waterspoor, spoor-weg, lucht-spoor, lucht-weg, ...). LAR-Zuid als "bi-modale logistieke zone" wordt in het RUP opgenomen onder meer wegens het aansluiten op de bestaande LAR. Wat voor de bestaande LAR geldt, kan ook voor LAR-Zuid gelden. Er is voor de commissie geen onverenigbaar met RSV.
16. Bezwaarindiener 31 stelt dat stedenbouwkundig voorschrift 2.1. §2 voor het gebied met haar benaming ‘specifiek regionaal bedrijventerrein’ strijdig is met de mogelijke activiteiten, werken en handelingen voor een dergelijk gebied omschreven in het richtinggevend deel van het RSV p.454. Vlacoro is van oordeel dat de stedenbouwkundige voorschriften moeten worden aangepast conform de bepalingen van het RSV voor specifiek regionale bedrijventerreinen. 17. Bezwaarindiener 31 stelt dat het plan alsnog niet is onderworpen aan een milieueffectenrapportering, hoewel de goedkeuring van plannen en programma’s die aanzienlijke milieueffecten hebben, ook als zij op zowel lokaal als regionaal vlak worden vastgesteld, hieraan onderworpen zijn ingevolge de richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement (PB.L.21/07/2001, afl. 197/30). Vlacoro is van oordeel dat een plan-MER niet van toepassing is op het voorliggend RUP. De eerste formele voorbereidende handeling voor het RUP (de plenaire vergadering van 9 juli 2003) vond immers plaats vóór de datum van inwerkingtreding van de plan-MER (21 juli 2004, zie artikel 14 van het decreet van 18 december 2002 tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage).
17
Dossier 207
18. Bezwaarindiener 31 stelt dat het plan geheel haaks staat op de doelstellingen van het milieubeleid en op het standstill-beginsel zoals opgenomen in het decreet van 05/04/1995 en verankerd in art.23 van de grondwet. In zijn betoog verwijst de bezwaarindiener naar e - art.1.2.1.§1, 3 van het decreet 05/04/1995 met het natuurbehoud als één van de doelstellingen van het milieubeleid - art.1.2.1,§2 van het decreet van 05/04/1995 met het standstill-beginsel - de koppeling van de Raad van State van het standstill-beginsel aan art. 23 van de grondwet waarin gesteld wordt dat een versoepeling van de milieunormen slechts als verenigbaar met de Grondwet kan worden geacht indien daarvoor dwingende redenen voor handen zijn (R.v.St., nr.80.018 dd.29/04/1999, TMR, 1999,301) - de erkenning van het Arbitragehof van het standstill-effect van art. 23 van de grondwet, en de stelling dat dit verankerd beginsel in de weg staat dat de eerder geboden bescherming aanzienlijk wordt verminderd (Arbitragehof, nr. 5/04, 14/01/2004, R.W., 04/05, 1089, rechtsoverweging B.25.3) waarbij de bezwaarindiener de geboden bescherming in verband brengt met het gewestplan. Volgens de bezwaarindiener is er van behoud van een landschap met belangrijke ecologische waarde geen sprake, terwijl er geen dwingende redenen van hogere orde zijn aangetoond. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord na kader 5 en 10.
BEZWAREN IN VERBAND MET DE HUIDIGE AARD VAN HET GEBIED Het verlies van de open ruimte, de groene long in een verstedelijkt gebied
19. Bezwaarindiener 8 kant zich tegen de uitbreiding van LAR-Zuid op die plek omdat dit een aanslag zou vormen op het laatste restje groene long in een erg verstedelijkte gebied. Volgens verschillende bezwaarindieners zou de uitbreiding van de zone een aantasting vormen van: 13
landschappelijke waarden of het landelijk karakter , waarbij expliciet wordt verwezen naar: 14 - het variërend karakter van akkers, vochtige weiden, hagen en bossen 15 - het panoramisch uitzicht van op de Sjouwer 16 - de historische waarde van het gebied als landbouwgebied en de aanwezigheid van twee (ook 17 voor M&L) waardevolle boerderijen , met een gedocumenteerde bijlage over deze en 18 aanpalende hoeves (Klokhoeve, Te Bregendale, Potijzergoed) - de afwijzing door het Vlaams Gewest in 1991 om op voorstel van de G.O.M. de LAR-Zuidelijk uit te breiden omwille van het waardevol landschap, een landschap dat aldus de bezwaarindiener sedertdien nog steeds ongeschonden is dankzij onder andere de inspanningen van de nieuwe 19 eigenaars in de buurt - het gebied als enig waardevol ecologisch gebied en/of open ruimte dat de steeds meer 20 uitbreidende industriële regio’s Rijsel en Kortrijk of Menen en Moeskroen van elkaar scheidt , de 21 22 “toebebouwing van Vlaanderen naar Wallonië of de expansiedrift van Moeskroen begrensd 23 - het dorpskarakter van Rekkem . 24
natuurlijke waarden waarbij expliciet wordt verwezen naar: 25 - de voorkomende species 13
8, 37, 47, 49, 50, 55, 72, 73, 74, 75, 78, 95, 111, 114, 121, 135, 137, 140, 142, 144, 152, 160, 161, 171, 187, 190, 191, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 231 14 8, 36 15 21, 35, 95, 111, 142 16 21, 35, 95 17 21, 30, 35, 36, 95, 111, 141, 142 18 36, 144 19 25, 36 20 31, 36, 112, 135, 141, 152 21 44 22 55, 99, 194 23 114, 121, 135, 137 24 8, 9, 14, 21, 42, 43, 44, 47, 52, 73, 75, 76, 77, 95, 99, 111, 128, 140, 142, 152, 171 25 8, 73, 75 18
Dossier 207
-
de potentiële verstoring van de waterhuishouding in het reservaat grenzend aan de bufferstrook 26 en beheerd door Natuurpunt Kortrijk , een reservaat van 1,7 ha verkregen door de habitatrichtlijn 27 voor het verplaatsen van kamsalamanders het GNOP Kortrijk met haar duiding van het gebied als waardevol landschap van de 28 Rekkembeekvallei de biologische waarderingskaart met de aanduiding van het waardevol karakter van de aanwezige 29 ecologische infrastructuur w.o. Triloy, Blauw kasteel . 30
recreatieve waarden waarbij al dan niet expliciet wordt verwezen naar: 31 - naar het gebruik voor wandel en fietstochten en het doorkruisen door twee GR wandelroutes 32 - de nood aan een bereikbaar en aantrekkelijk groengebied in Aalbeke alsook voor Rollegem, 33 Bellegem en Kooigem 34 - naar het gebruik van het gebied door diverse sportverenigingen voor hun training en 35 wielerwedstrijden . Bezwaarindiener 72 stelt dat landschappelijke integratie omwille van de aard van de bebouwing die met de bestemming gepaard gaat een utopie is. Bezwaarindiener 8 argumenteert de nood aan groen door te verwijzen naar de inspanningen die werden gedaan voor het Preshoekbos dat, aldus nog de bezwaarindiener 8 de aanwezige waarden in het gebied niet zal kunnen evenaren. Bezwaarindiener 26 stelt dat het gebied beter zou worden opgewaardeerd in haar recreatieve functie door ten zuiden van E17 een bufferzone te creëren van bomen en struiken. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord na kader 5 en 10 en stelt dat heel wat zaken geen betrekking hebben op de LAR-zone en bijgevolg niet relevant zijn. Bezwaren vanuit de optiek van het verlies van landbouwgrond en de daaraan verbonden gevolgen
20. Bezwaarindiener 1 geeft aan dat 80% van zijn landbouwbedrijfsoppervlakte in het gebied is gelegen. 1/3 van zijn uitbaatvergunning en 1/3 van zijn nutriënten toegekend door de Vlaamse overheid om een gespecialiseerde veehouderij uit te baten bevinden zich in het tweede landbouwbedrijf gelegen in deze zone. Het volledige landbouwersgezin, inclusief de latere opvolging is, met onder andere de verkoop van hoeveproducten, economisch afhankelijk van dit bedrijf. Andere uitwijkmogelijkheden zijn gelegen in woongebied en moeten als onbestaande worden beschouwd. Verder vechten zij het argument van openbaar nut aan: ook thuisverkoop kan als een openbaar nut worden beschouwd. Dit houdt immers een verbetering van de contacten tussen landbouwer en consument, een hogere waardering van de controleerbare Belgische landbouwproducten en het behoud van een waardevol landschap.
21. Bezwaarindiener 155 heeft een perceel van 1 ha 17a midden in het gebied en is begonnen met het beroepsmatig fokken van paarden als gediplomeerd landbouwster. Het gebied wordt gebruikt als hooiweide en voor begrazing. Bezwaarindiener 155 wenst niet onteigend te worden van een perceel dat pas 4 jaar geleden werd aangekocht. Tevens wordt door bezwaarindiener 155 verwezen naar een aanpalende weide, aangekocht om de paarden in rust te laten grazen.
22. Verschillende bezwaarindieners verwijzen al dan niet in de algemeenheid naar het verlies van 36 landbouwgebied . Argumenten die hierbij worden aangehaald zijn: 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
21, 35, 99, 142, 194 35 21, 30, 35, 95, 99, 111, 142, 194 21, 35, 99, 111, 142, 194 8, 14, 21, 26, 30, 35, 36, 37, 38,39, 40, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 91, 99, 111, 141, 142, 155, 171, 187, 194 8, 21, 30, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 48, 51, 52, 73, 74, 75, 95, 99, 111, 141, 142, 155, 194 21, 30, 95, 142 35, 95, 142 36 36, 39, 40 21,26, 30,40,42, 47, 51, 55, 95, 99, 111, 112, 128, 141, 142, 187, 194 19
Dossier 207
-
37
het feit dat er nog landbouwers actief zijn in het gebied die al dan niet worden gebroodroofd (40) 38 het ongeschonden karakter van het agrarisch gebied . 39
23. Een aantal bezwaarindieners stellen dat het argument dat het om slechts 2 aanwezige landbouwers gaat die op pensioen of bijna op pensioen zijn geen steek houdt omdat ook andere landbouwers gronden hebben in het gebied of dat zij worden door jonge landbouwers in de streek. Onteigening is, aldus bezwaarindiener 36 niet alleen erg voor de eigenaar, maar ook voor de effectieve gebruikers. Bezwaarindiener 36 verwijst hierbij naar de landbouwwaarde van de zandleemgrond voor groenten en hakvruchten en naar de potentiële toekomstige behoefte voor teelten in functie van biobrandstoffen. Verwijzend naar een gekende situatie stelt bezwaarindiener 37 in de lijn hiervan dat bij onteigening niets wordt voorzien om elders te herbeginnen in België en dat in tegendeel leegkomende hoeves worden aangekocht voor andere doeleinden. Indien een definitieve locatie wordt gevonden, dient deze operationeel te worden gemaakt met behulp van de nodige flankerende en/of faciliterende maatregelen, die vanuit de bevoegde sectorwetgevingen dienen te worden aangereikt. Bovendien moet ook de ruimteboekhouding bewaakt worden. Bezwaren vanuit de optiek van het verdwijnen van socio-culturele referentiepunten 40
24. Een aantal bezwaarindieners waaronder de uitbaatster zelf (77) geven aan dat, als de plannen doorgaan ook het 370 jaar oude cafeetje ‘La Forge’, in de volksmond ‘De Smisse’ als sociaal referentiepunt wordt onteigend en zal verdwijnen. Aanvullend stelt bezwaarschrift 36 dat ook het 41 sociale leven van de buurt (De Triloy) ineens zou verdwijnen. Andere bezwaarschriften verwijzen in dit verband naar bijvoorbeeld de kermis en/of de wielerwedstrijden of gewoonweg naar de (landelijke) identiteit. Bezwaarindiener 36 voegt hierover een informatieve bijlage bij. Bezwaarindiener 40 heeft het over broodroof van de café-uitbaatster. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord na kader 5 en 10. Indien toch geopteerd wordt voor LAR-Zuid, dienen de bezwaren 24-27 te worden ingewilligd. Bezwaren vanuit de optiek van het verdwijnen van woningen
25. Bezwaarindiener 28 protesteert tegen de uitbreiding van LAR-Zuid omwille van onder andere het moeten verdwijnen van 4 huizen in functie van de creatie van een bufferzone. De bezwaarindiener stelt het nut van onteigening en afbraak in vraag. Volgens de bezwaarindiener vormen deze huizen al een buffer op zich. Bezwaarindiener 28 stelt dat de waarde van de gronden, destijds door de bezwaarindiener aangekocht als bouwgrond sedertdien reeds in waarde zijn gedaald door de bestemming van het gebied als agrarisch gebied. 42
26. Ook andere bezwaarindieners verzetten zich tegen het verdwijnen van woningen . Een aantal 43 bezwaarschriften stellen hierbij dat door de onteigening een/hun familie volledig uit elkaar wordt gerukt. De bijhorende argumentatie houdt in dat vier woningen binnen een zelfde familie worden onteigend aan de ene kant terwijl dit niet het geval is voor woningen aan de overkant van de straat binnen een zelfde familie. Tot de bezwaarindieners behoren ook de bewoners zelf van de woningen (76, 77).
27. Bezwaarindieners 114, 117, 135, 137 tekenen bezwaar tegen de onteigening van perceel C177 waarvan ze mede-erfgenaam zijn. In een langetermijnvisie valt de vrijwaring van de omgeving zeker te
37 38 39 40 41 42 43
21, 30, 40, 95, 99, 111, 128, 142, 194 26, 42, 99, 142, 194 36, 37, 141 36 en 40, 41, 47, 76 40, 41, 46, 75 36, 40, 41, 46 36, 40, 41 20
Dossier 207
rechtvaardigen aldus de bezwaarindiener. Bezwaarindiener 135 verwijst hierbij uitgebreid naar de emotionele waarde van het perceel van de ouder die vroeger een woning bezat waar nu E17 is. Indien toch geopteerd wordt voor LAR-Zuid, dienen de bezwaren 24-27 te worden ingewilligd.
Waardevermindering van percelen en woningen
28. Bezwaarindiener 14 geeft aan dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein een waardevermindering van de woningen met zich zal brengen doordat deze na uitbreiding op enkele tientallen meters van de LAR komen te staan. Ook andere bezwaarindieners halen dit probleem aan 44 .
29. Bezwaarindiener 55 is eigenaar van de in 2003/2004 gerenoveerde fermette op de percelen 42/02b, 4302b en 43/03 en heeft in zijn bezwaarschrift een schattingsverslag toegevoegd. De bezwaarindiener vindt het onbegrijpelijk dat bij de vergunningsaanvraag van de werkzaamheden (van 800.000 euro) door geen enkele instantie gewezen is op de eventuele realisatie van LAR-Zuid. De bezwaarindiener stelt dat de werken niet zouden zijn uitgevoerd indien zij tijdig op de hoogte zouden zijn gebracht. Vlacoro verwijst hier naar artikel 16 van de Grondwet dat voorschrijft dat onteigenden billijk en voorafgaandelijk vergoed moeten worden. Vlacoro wijst erop dat dit wettelijk geregeld is, meer bepaald in artikel 72, § 1, eerste lid van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van ruimtelijke ordening: “Bij het bepalen van de waarde van het onteigende perceel wordt geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of –vermindering die voortvloeit uit de voorschriften van een ruimtelijk uitvoeringsplan, voorzover de onteigening wordt gevorderd voor de verwezenlijking van dat ruimtelijk uitvoeringsplan.” Specifieke opmerkingen inzake ontsluiting
30. Bezwaarindiener 36 stelt dat het argument van de uitbreiding van de spoorwegterminal ongegrond is omdat het oorspronkelijk twee aparte zaken gaat. Bezwaarindiener 36 geeft hierbij aan dat deze uitbreiding als welvoorbereide basis voor een bijkomende eis moet worden opgevat. Bezwaarindiener 71 en 154 stellen dat de spoorweg en de containerterminal alsook de douanekantoren zich ten noorden van E17 bevinden. Volgens bezwaarindiener 71 zal de containerbehandeling blijven gebeuren op LAR-Noord. Bezwaarindiener 152 merkt in dit verband op dat de uitbreiding van de transportzone niet kan verbonden worden met de Rail-Terminal die zich aan de andere zijde van E17 bevindt. Vlacoro is van oordeel dat de problematiek van de spoorontsluiting bijkomend moet worden gemotiveerd in de toelichtingsnota en dat de voorschriften in die zin moeten worden aangepast. Er wordt in het document inderdaad enkel gesteld dat zowel de ontsluiting naar de E 17 als via het spoor moeten ingezet worden voor de ontsluiting van de LAR-zone zonder dat, wat het spoor betreft, wordt aangegeven hoe dat moet en in welke mate.
31. Bezwaarindiener 98 (W&Z) stelt dat de regionale bedrijventerreinen die in het ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan worden voorzien, beschikken (of zullen beschikken) over een goede vrachtwagenontsluiting en zijn gelegen in de nabijheid van het waterwegennetwerk. Bij de inplanting van bedrijvigheid vindt Waterwegen en Zeekanaal NV het aangewezen dat voor elk individueel bedrijf wordt onderzocht of op een economisch rendabele wijze, met voor- en natransport, gebruik kan worden gemaakt van de waterweg. Dit dient in het gewestelijk RUP expliciet te worden vermeld. Vlacoro is van oordeel dat de ontsluiting via alle vervoersmodi nader moet bekeken worden. 44
70, 75, 152 21
Dossier 207
OPMERKINGEN GESTOELD OP DE VREES VOOR BIJKOMENDE EFFECTEN Opmerkingen inzake mobiliteit en wegen 45
32. Verschillende bezwaarindieners vrezen dat de uitbreiding ongemak zal teweegbrengen door het verkeer (dag en nacht). Hierbij wordt veelal behalve naar de geluids- en andere overlast ook (al dan niet rechtsreeks) verwezen naar de verkeersveiligheid van bijvoorbeeld wandelaars, fietsers en kinderen. 46 Bezwaarindiener 36 en anderen in de zelfde lijn stellen dat voor families die blijven wonen aan de rand van het gebied het zware verkeer onmenselijk zal worden, dat nu reeds af en toe en vrachtwagen die van LAR-Noord komt door de smalle aanpalende straat raast en dat met verkeersborden geen rekening wordt gehouden. Bezwaarindiener 46 verwijst naar het verstoren van het landelijk karakter door verkeer en het verbreden van straten. Bezwaarindiener 48 stelt dat de wegen niet zijn uitgerust voor zwaar verkeer.
33. Bezwaarindiener 140 stelt dat de aanduiding van het gebied onlogisch is omwille van de te kleine brug over E17 Vlacoro is van oordeel dat een MOBER een onderdeel moet zijn van het afbakeningsproces als het gaat om het bepalen van de locatie en de activiteiten die op deze locatie kunnen plaatsvinden. Bijkomende motivering van mobiliteitsaspecten in de toelichtingsnota en de vraag naar de opmaak van een MOBER zijn hier zeker gerechtvaardigd. Hierbij moet rekening worden gehouden met de ontsluiting via alle vervoersmodi. Opmerkingen inzake geluid
34. Bezwaarindiener 14 geeft aan dat de uitbreiding ongemak en een vermindering van de rust zal teweeg brengen door verkeer. Ook andere bezwaarindieners halen de rust van het gebied aan als 47 waarde . Zo halen bijvoorbeeld bezwaarindieners de potentiële geluidsoverlast (al dan niet ten 48 gevolge van het verkeer en al dan niet dag en nacht) aan . Opmerkingen inzake wateroverlast
35. Bezwaarindiener 36 stelt dat de uitbreiding van LAR sowieso voor wateroverlast zal zorgen. Hierbij verwijst bezwaarindiener 36 naar de ernstige overstromingen in Rekkem, aan de op- en afritten van E17 en aan expresweg na aanleg van LAR-Noord. Bezwaarindiener 36 stelt zich de vraag hoeveel bufferfunctie de bufferzone nog zal hebben indien men er waterbekkens aanlegt. De 49 wateroverlast wordt ook door anderen bezwaarindieners aangehaald. De problematiek wordt onder andere breedvoerig uiteengezet door bezwaarindiener 113 die hiervoor verwijst naar een verslag van de brandweer te Menen dd. 3/12/2000. Vlacoro heeft begrip voor deze bezwaren en opmerkingen. Vlacoro merkt hierbij wel op dat er reeds is ingegaan op de waterproblematiek en het opvangen, capteren en vertraagd afvoeren van hemelwaters. Mogelijks kunnen die nog worden aangevuld naar aanleiding van recente of op til staande wetgevende initiatieven. In voorkomend geval zal overigens met die bezorgdheid moeten worden rekening gehouden bij het oordeel over de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag.
45 46 47 48 49
14, 36, 38, 41, 43, 44, 47, 51, 52, 70, 75, 78 38, 41 21, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 70, 155 14, 37, 38, 40, 42, 43, 44, 75 43, 45, 95, 111, 135, 152 22
Dossier 207
Opmerkingen inzake veiligheid
36. Bezwaarindiener 36 stelt dat door het gebied een belangrijke gasleiding van Fluxys loopt en vraagt zich af of dit wel veilig is. Hierbij verwijst de bezwaarindiener 36 in bijlage naar de wetgeving 50 terzake. De aanwezigheid van een gasleiding wordt ook door anderen aangehaald .
37. Bezwaarindiener 42 stelt dat er geen garanties zijn dat er geen giftige of explosieve stoffen zullen worden opgeslagen. Vlacoro is van oordeel dat het veiligheidsbeleid geen bevoegdheid is van de ruimtelijke ordening. Anderzijds meent Vlacoro dat het aangewezen is leidingen en masten uitdrukkelijk op het verordenende plan op te nemen zodat er niet alleen mee kan rekening worden gehouden bij de verdere inrichting maar ook aan de leidingen of masten werken kunnen vergund worden. Opmerkingen inzake luchtvervuiling
38. Bezwaarindiener 37 stelt dat de lucht van de streek een van de meest vervuilde is van heel Europa een vraagt zich af of dit nog moet verergeren. Ook andere bezwaarindieners halen de 51 potentiële bijkomende luchtvervuiling aan, al dan niet veroorzaakt door lozingen of verkeer . 52
vrezen bovendien, verwijzend naar het slachthuis, voor 39. Een aantal bezwaarindieners geuroverlast. Bezwaarindiener 55 stelt dat de aanwezigheid van dit slachthuis op een dergelijke zone totaal onverantwoord is. Vlacoro is van oordeel dat deze problematiek moet worden opgenomen in een aangepast milieubeleid en een preventief gezondheidsbeleid. Vlacoro is van mening dat de potenties van watergebonden bedrijventerreinen en multimodaal vervoer (gebruik van de waterweg met eventueel voor- en natransport) moet bekeken worden. Watertransport is een milieuvriendelijke transportmodus.
Opmerkingen in verband met verwaarlozing en zwerfvuil
40. Bezwaarindiener 36 stelt dat de beloofde bufferzone een openbaar toilet bij uitstek zal worden. Hierbij verwijst bezwaarindiener 36 naar LAR-Noord via beeldmateriaal. Een aantal bezwaarindieners geven als voorbeeld dat op LAR-Noord overal plastieken flessen met urine liggen en ander materiaal 53 54 . Anderen beperken zich door te spreken over het gebruik als openbaar toilet . Ook voor andere 55 vormen van zwerfvuil wordt, al dan niet verwijzend naar LAR-Noord, gevreesd . Bezwaarindieners 45 en 55 vragen zich af of er voor Noord een budget is voorzien voor het onderhoud, sanitaire installaties en patrouilles tegen o.a. sluikstorten. Bezwaarindiener 45 voegt hieraan toe dat de LAR-Noord weliswaar een staanplaats voor vrachtwagens is, maar dat daartoe geen aangepaste voorzieningen (zoals sanitair) zijn voorzien en stelt zich de vraag of dit voor LARZuid ook zo is. Vlacoro is van oordeel dat de noodzakelijke sanitaire en afvalvoorzieningen moeten verwerkt worden in de inrichtingsstudie, en ook daadwerkelijk te voorzien en uit te baten (of te doen uitbaten) door de terreinontwikkelaar via de sectorale wetgeving terzake. Vrees voor verlies van algemene veiligheid door aard en internationaal karakter activiteiten
50 51 52 53 54 55
43, 44, 152 38, 43, 44, 46 38, 40 36, 40, 43, 45 55 40, 43, 45, 47, 55, 74 23
Dossier 207
41. Een aantal bezwaarindieners vrezen voor het verhogen van de criminaliteit en het algemeen 56 gevoel van onveiligheid . Vanuit zijn analyse van de mistoestanden op LAR-Noord stelt een bezwaarindiener 45 dat het hier gaat om een internationaal georiënteerde, aan de grens gelegen gebied gaat met een sterke in- en uitstroom van allerlei personen. Hij vraagt zich vanuit die optiek af of er een budget is voorzien voor de noodzakelijke patrouilles, bewaking, controle van in- en uitgaande vrachtwagens (met barrières) en wijst op het gevaar van grenscriminaliteit. Vlacoro is van oordeel dat het veiligheidsbeleid geen bevoegdheid is van de ruimtelijke ordening. BEZWAREN GERICHT OP EEN ANDERE INVULLING Bezwaren tegen bijkomende bedrijventerreinen 57
42. Een aantal bezwaarindieners stellen dat er al voldoende gebouwen onbenut zijn. Een aantal 58 bezwaarindieners verwijzen hierbij expliciet naar het bestaande LAR-Noord. Bezwaarindiener 36 verwoordt dit door te stellen dat verschillende percelen vrij liggen en bepaalde gebouwen reeds jaren te huur staan en/of dat infrastructuur reeds is aangelegd. Bezwaarindiener 36 documenteert dit aan de hand van beeldmateriaal. Bezwaarindiener 36 stelt dat op die manier nu meer dan 10 ha onbenut wordt en dat de laatste 10 jaar niets is bijgebouwd. Bezwaarindiener 36 stelt dat, zeker als LAR-Zuid er bijkomt, het voorspelbaar is dat LAR-Noord geleidelijk leegloopt. Anderen 59 kijken naar de ruimere regio en besluiten dat het gaat om en nutteloos initiatief . Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 5 en kader 10.
Wel moeten de principes van zuinig ruimtegebruik ook hier worden toegepast.
Voorstellen voor een andere locatie
43. Een aantal bezwaarindieners stellen andere locaties voor. 60 - een gebied aansluitend op de bestaande LAR-Noord - het gebied “Ter Biest” te Wevelgem (al dan niet met vermelding van de ontsluitingsmogelijkheden, 61 de lagere landbouwwaarde en het stedelijk karakter) 62 - de terreinen rond de firma “Agma-Novobeoc” te Lauwe 63 - de voormalige grenspost aan de Franse Grens Bij het voorstel tot uitbreiding van LAR-Noord wordt door bezwaarindiener 26 verwezen naar de bedoelingen bij de oprichting in 1986 en de reeds voorziene infrastructuur. Soms gaat het ook over een oplossing aansluitend bij bestaande industriegebieden zonder een 64 specifiek gebied aan te wijzen . Bezwaarindiener 21 stelt dat voor een definitieve keuze van een vergelijkende keuze waar alle afwegingen aan bod komen een waar een breed maatschappelijk debat over gevoerd wordt afhankelijk gesteld moet worden. Bezwaarindiener 28 stelt dat de voorzieningen in Lauwe reeds aanwezig zijn en de gemeente toch al van plan is de gronden te kopen. Bezwaarindiener 141 geeft aan dat er voldoende andere gebieden zijn die minder waardevol zijn. 44. Over LAR-Noord stelt bezwaarindiener 36 zich vragen bij de uitspraak dat het niet mogelijk of wenselijk is de LAR aan de zelfde noordelijke zijde van E17 uit te breiden. Bezwaarindiener 36 stelt zich de vraag of het onderzoek terzake beschikbaar is. Aanvullend stelt bezwaarindiener 36 het hoogteverschil als hoofdargument te weerleggen omdat dit maar voor 2 ha 56
40, 43, 44, 45, 47, 70, 74 14, 35, 36, 41, 43, 47, 52 35, 36, 41, 43, 74, 78, 187 59 47 60 8, 26, 55, 71, 74, 160, 161, 190, 191, , 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 231 61 21, 71, 95, 99, 111, 142, 160, 161, 187, 190, 191, 194, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 231 62 28 63 36, 37 64 8, 57 58
24
Dossier 207
een rol kan spelen. Er blijven, aldus de bezwaarindiener dan nog 30 ha over. Volgens de bezwaarindiener 36 moet men zich bovendien de vraag stellen waarom er reeds infrastructuur is gelegd als de uitbreiding niet mogelijk is. Over deze infrastructuur stelt bezwaarindiener 55 dat in tegenstelling tot LAR-Zuid alle infrastructuur aanwezig is, met name spoorontsluiting, wegenis enz. en dat het bestaande stratentracé in de huidige LAR-zone zodanig is geconcipieerd dat voorzien werd in een noordelijke uitbreiding. Bovendien is, aldus bezwaarindiener 55, de open ruimte op die plaats reeds aangetast en is ook deze LAR-zone duidelijk zichtbaar vanaf een aantal belangrijke wegen. 45. Over Terbiest, het ander alternatief in de toelichtingsnota p.11, wordt door een aantal bezwaarindieners gesteld dat dit de oorspronkelijke optie was. Naast LAR-Noord wordt ook dit gebied 65 regelmatig naar voor geschoven door bezwaarindieners . Onder andere volgende argumenten komen hierbij aan bod: - de ontsluitingsmogelijkheden nabij het belangrijkste verkeersknooppunt van West-Vlaanderen (E17-E19-A17-R8-spoor en vliegvelden) - de lagere landbouwwaarde - het stedelijk karakter - de automatische creatie van een grotere werkgelegenheid. Omdat het hier vooral gaat om de taakstelling vanuit het RSV verwijst Vlacoro hier naar haar antwoord bij kaders 5 en 10. Vlacoro merkt op dat het tewerkstellingsbeleid geen bevoegdheid is van de ruimtelijke ordening. Vanuit ruimtelijk oogpunt kunnen er bijgevolg geen eisen worden gesteld omtrent een minimum tewerkstellingscijfer. Enkel kan men ruimtelijke condities creëren voor het vestigen van zo divers mogelijke bedrijven, hetgeen hier het geval is. Vlacoro herinnert er overigens aan dat de aard van de bedrijven en de concrete invulling worden overgelaten aan de beheerder - binnen de stedenbouwkundige voorschriften uiteraard - en afhankelijk zijn van de resultaten van het ruimtelijk veiligheidsrapport en van het bekomen van een milieuvergunning. Op die wijze zal er dus alleszins ook impact zijn op de tewerkstelling van het gebied.
Tot slot kan worden opgemerkt dat de alternatieve locaties Terbiest en LAR-Noord niet het voorwerp uitmaken van dit openbaar onderzoek. Wel vraagt Vlacoro naar een grondige motivering van de locatiekeuze. Voorstellen i.v.m. het buffergebied
46. Bezwaarindieners 21, 35, 95, 111, 142 stellen dat, indien het gebied tegen alle logica in zou worden opgenomen, een brede groene hakle80 meter moet worden aangelegd in analogie van het Deltapark in het GRS Kortrijk. Bezwaarindiener 99 stelt in de zelfde lijn dat 30 meter absoluut onvoldoende is. Bezwaarindieners 35, 95 en 142 vragen desgevallend ook het reservaat en de jonge vergunde bosaanplant op het aangrenzend perceel uit de groene bufferstrook te houden. 47. Bezwaarindiener 31 stelt dat de regeling van art. 2.3 en 2.5 omtrent de bufferzone ontoereikend en overigens eveneens onwettig is. Hierbij brengt de bezwaarindiener volgende elementen naar voor: - het GRUP kan zich niet beperken tot een minimumbreedte van de bufferzone, maar moet ze zelf bepalen - het minimum van 30 meter is volstrekt onvoldoende om als reëel overgangsgebied te worden gezien. Het is volgens bezwaarindiener 31 bovendien onverantwoord de concrete uitwerking van zulk een belangrijk buffergebied over te laten aan de vindingrijkheid van de industriële sector. Hierbij wijst hij op: - de onduidelijkheden in verband met bijvoorbeeld eigendomsrecht - de stelling dat de inrichtingsstudie telkens opnieuw moet worden gemaakt - de uitspraken van de Raad van State (zie ook hoger). 48. Bezwaarindiener 55 stelt dat, omdat er van kan worden uitgegaan dat bij de keuze om het gebied alsnog te realiseren de invulling vergelijkbaar zal zijn met LAR-Noord. Vanuit dit standpunt stelt de bezwaarindiener een aanpassing van art. 2.3 voor waarbij de bufferzone een minimum van 50 m 65
21, 71, 95, 99, 111, 142, 154 25
Dossier 207
breedte krijgt, een talud met minimaal 15 meter en de visuele bescherming bestaat uit wintergroene hoogstammige aanplantingen. Vlacoro heeft begrip voor deze bezwaren en opmerkingen. Er moet voldoende buffering zijn in het kader van de definitieve locatiekeuze. Vlacoro vraagt ook de vastlegging van deze buffering in het RUP. Anderzijds dienen de stedenbouwkundige voorschriften meer garanties te geven ivm de aanleg van de bufferstrook, zoals bijvoorbeeld door de verplichte aanplanting in het eerstvolgende plantseizoen
49. Bezwaarindiener 63 stelt dat het uitdoofscenario voor de woningen langs Trilloystraat niet volstaat. Verschillende oplossingen worden in dit verband naar voor gebracht, ook door bezwaarindieners (65). Bezwaarindiener 65 stelt met name dat indien de eigendommen aan de andere zijde van Triloystraat, gelegen buiten bufferzone wel leefbaar zijn het onmogelijk is om in te zien waarom dit niet mogelijk is voor de woningen die nu dienen te verdwijnen. De voorstellen zelf betreffen: - het behouden van de woningen en het voorzien van een grotere bufferzone (65) van 30 meter aansluitend op de tuinen (63, 133, 134) - het verdwijnen van de woningen en de aanleg van een bufferzone aansluitend op de straat (63) Bezwaarindiener 63 stelt dat beide oplossingen mogelijk moeten zijn zodat samenspraak mogelijk wordt en het creëren van goed nabuurschap en maatschappelijk draagvlak. Vlacoro is van oordeel dat inderdaad in samenspraak met de bewoners langs de Trilloystraat moet gezocht worden naar een gepaste onteigening en/of buffering die maatschappelijk aanvaardbaar is. Indien toch geopteerd wordt voor LAR-Zuid, dienen de bezwaren 24-27 te worden ingewilligd. 50. Bezwaarindieners 63 (Leiedal), 133 (Unizo) en 134 (individueel) stellen voor de buffer langs het spoor te schrappen omdat: - dit spoor in ophoging ligt t.h.v. LAR (63, 133, 134) - die zelfde oppervlakte veel beter elders in het project als buffer kan worden gebruikt (133, 134). De buffering moet herbekeken worden in functie van de specifieke locatiekeuze en in functie van het zuinig ruimtegebruik. 51. Bezwaarindiener 63 (Leiedal) stelt voor toe te voegen in art. 2.3. al. 1: “het aanleggen van aarden taluds in de bufferzone is toegelaten” Vlacoro kan dit standpunt bijtreden. 52. Bezwaarindiener 167 adviseert als meerderheidsstandpunt in artikel 2.3 de bufferzone, specifiek voor LAR-Zuid als volgt te verruimen: “De bufferzone zou plaatselijk doorgang moeten kunnen verlenen voor voetgangers- en fietsersverkeer om de Brumierstraat via de spoorwegtunnel te verbinden met de interne wegenis van LAR-Zuid, waarbij tevens de aanleg toegelaten wordt.” De buffering moet herbekeken worden in functie van de specifieke locatiekeuze en in functie van het zuinig ruimtegebruik.
Voorstellen i.v.m. het bouwvrije strook
53. Bezwaarindiener 63 (Leiedal) stelt dat het aangewezen is om in de bouwvrije strook ook bufferbekkens toe te laten. 54. Bezwaarindieners 133 en 134 stellen dat vanuit een zeer lange termijnvisie de bouwvrije strook ook bijvoorbeeld een smalspoor of metroverbinding met Rijsel moet mogelijk maken.
26
Dossier 207
55. Bezwaarindieners 133 en 134 stellen dat het aan te raden is dat de nieuwe inplantingen ‘zichtlocaties’ worden. Het stedenbouwkundig voorschrift over de bouwvrije strook geeft voldoende aan wat mogelijk is en wat niet. Vlacoro kan bezwaar 55 niet bijtreden. Voorstellen i.v.m. ontsluiting
56. Bezwaarindiener 65 vraagt de ontsluitingsweg, vermeld in de toelichting, reeds in het plan vast te stellen opdat deze geen verstoring zou meebrengen voor de omwonenden. Vlacoro kan dit standpunt niet bijtreden. Het stedenbouwkundig voorschrift geeft een symbolische aanduiding over de ontsluitingsweg. De begrenzing 57. Bezwaarindiener 63 (Leiedal) stelt een aantal aanpassingen van de begrenzing voor. Om een optimaal ruimtegebruik en een goede schikking van de gebouwen langs E17 mogelijk te maken de grens best kan ingetekend worden langs E17. Bij realisatie zal Trilloystraat verdwijnen, aldus nog de bezwaarindiener. Het bezwaar wordt niet bijgetreden. De voorziene begrenzing dient rekening te houden met de autosnelwegerfdienstbaarheden (KB van 4 juni 1958). Het RUP gaat uit van behoud van de Triloystraat vermits de toegang daar voorzien is.
Bezwaren tegen specifieke artikels
58. Bezwaarindiener 63 (Leiedal) stelt dat in art. 2.1§1 al. 4 de logistieke en ondersteunende activiteiten beter als nevenfunctie worden geformuleerd. Vlacoro kan dit standpunt niet bijtreden. 59. Bezwaarindieners 133 en 134 (UNIZO) vinden de minimumoppervlakte van 5.000 m² allesbehalve KMO-vriendelijk en vragen of er dan geen kleine KMO-transportondernemingen zijn toegelaten op deze uitbreiding. Vlacoro treedt dit bezwaar bij om beter aan te sluiten bij de economische realiteit en om een zuiniger ruimtegebruik te stimuleren. 60. Bezwaarindiener 31 stelt dat stedenbouwkundig voorschrift 2.1. §2 absurd en roekeloos is en bovendien strijdig met de omzendbrief EME/2000.01 van 17 juli 2000. In deze omzendbrief wordt, aldus de bezwaarindiener, verwijzend naar het zogeheten windrecht gesteld dat (met het oog op windvang) een obstakelvrije ruimte moet gerespecteerd worden. Onder obstakelvrije ruimte verstaat de omzendbrief , alsnog volgens de bezwaarindiener, parken waarbinnen niet boven een bepaalde hoogte wordt gebouwd om de windvang niet te beperken. Aan de hand van een voorbeeld voor turbines met een rotordiameter van 80 meter verduidelijkt bezwaarindiener 31 dat dit zou neerkomen op het grotendeels onmogelijk maken van de bestemming die het gebied gekregen heeft.
27
Dossier 207
Vlacoro is van mening dat in het inrichtingsvoorstel dat op het RUP volgt wel rekening kan worden gehouden met beider bekommernissen zodat windturbines binnen de zone wel kunnen voorzien worden , bijvoorbeeld op de knooppunten van wegen of aan de rand van de zone, zonder de ontwikkeling en uitbating van de bedrijven te hypothekeren.
61. Bezwaarindiener 63 (Leiedal) stelt dat in art. 2.1§ al. 2 “voor gewenste stedelijke activiteiten” best wordt vervangen door “voor de in §1 opgesomde activiteiten” Vlacoro kan dit standpunt bijtreden. 62. Bezwaarindiener 99 stelt dat, indien het gebied er tegen hun bezwaren in toch zou komen, stedenbouwkundige voorschriften moeten worden opgelegd om een veel rationeler en zuiniger ruimtegebruik te bekomen dan nu het geval is in de huidige LAR. 63. Bezwaarindiener 63 (Leiedal) stelt voor de formulering “…bouwen in meerdere lagen” in art. 2.1§3 te vervangen door “de toegelaten activiteiten uit te oefenen in meerdere lagen daar waar de bedrijfsactiviteit dit toelaat”. De bezwaarindiener geeft aan dat in gebouwen die voldoende hoog zijn gestapeld wordt in meerdere lagen en verwijst naar de volautomatische magazijnen van Unilin en Balta van 1 bouwlaag van 25 meter hoog. De bezwaarindiener stelt dat deze bemerking ook van toepassing is op andere zones 64. Bezwaarindiener 167 adviseert als meerderheidsstandpunt in artikel 2.1.§3 het begrip “bouwlagen aan te vullen door volgende alternatieve zin: “Het bouwen in meerdere lagen of andere ruimtebesparende technieken daar waar de bedrijfsactiviteit dit toelaat”. Vlacoro kan instemmen met de laatste formulering, zoals verwoord in bezwaar 64 omdat dit beantwoordt aan de principes van zuinig ruimtegebruik. 65. Bezwaarindiener 167 adviseert als meerderheidsstandpunt in artikel 2.1.§1 het begrip “productieactiviteiten” te vervangen door “Kantoren en beperkte toonzalen gekoppeld aan de bedrijfsactiviteit van individuele bedrijven zijn toegelaten” Vlacoro kan instemmen met deze formulering. Voorstellen voor een andere invulling van het gebied
66. Bezwaarindieners 35, natuurverwevingsgebied.
95
en
142
stellen
voor
het
gebied
te
bestemmen
als
Vlacoro verwijst hier naar het antwoord bij kader 1 tot 5. ANDERE BEZWAREN 67. Bezwaarindiener 36 stelt dat het ontwikkelen van het LAR aan beide zijden van E17 dient om indruk te maken en dat sommige politici spreken van hun paradepaardje en ‘De Poort van Vlaanderen’. 68. Bezwaarindiener 42 stelt dat de benadeelden onvoldoende worden gecompenseerd. 69. Bezwaarindiener 65 stelt dat het niet van behoorlijk bestuur getuigt dat niet duidelijker wordt omschreven wat verstaan wordt onder ‘de woningen te laten verdwijnen in functie van een buffer’. 70. Bezwaarindiener 78 stelt dat er absoluut geen onteigeningen mogen komen. 28
Dossier 207
Vlacoro verwijst naar haar antwoord na kader 1 – 5 en na kader 27. Vrees voor toekomstige uitbreiding – onzekerheid 71. Bezwaarindiener 36 stelt dat niemand kan beloven dat het bij die 30 ha zal blijven. De vrees voor 66 uitbreiding leeft ook bij andere bezwaarindieners (zie ook 8.). Vlacoro stelt dat de toelichtingsnota duidelijk spreekt van een beperking tot 30 ha. Opmerkingen in verband met de weergave van de feitelijke en juridische toestand
72. Bezwaarindiener 150 stelt dat volgende leidingen ontbreken: - de 150-70kv hoogspanningsleiding Wevelgem-Moeskroen (150/236 – 70/549) - hoogspanningsmast P11 waar de pijl voor de toegangsweg tot het gebied is voorzien. Volgens de bezwaarindiener moeten mast en leiding steeds bereikbaar zijn voor het personeel en mag op plaats van de hoogspanningsleiding (o.a. in buffer) geen hoogstam. Vlacoro verwijst naar het antwoord na kader 36 - 37. Niet relevante bezwaren en opmerkingen
73. Bezwaarindiener 37 stelt dat er in de omgeving, op de Schouwer, een slechte weide is waar enkele dieren op lopen wat en mooie plek was om bos van te maken (ca.10 ha). 74. Een aantal bezwaarindieners halen het al dan niet oneigenlijk gebruik aan van de parking van LAR 67 (als open keuken,…) . 75. Een aantal bezwaarindieners halen de aanwezigheid van een motorcrossterrein op LAR aan in de 68 omschrijving van de problematiek eigen aan de transportsector . 76. Een aantal bezwaarindieners halen de potentiële ongevallen door verstrooidheid, slechte signalisatie of het negeren van verbodsbepalingen aan in hun omschrijving van de problematiek eigen 69 aan de transportsector . Bovenstaande bezwaren worden door Vlacoro als niet-relevant beschouwd voor het voorliggende ontwerp van afbakening regionaalstedelijk gebied Kortrijk omdat het niet ruimtelijke ordeningsaspecten betreft.
B.1.3
PLAN 3: GEMENGDE BEDRIJVENTERREINEN
PLAN 3A. GEMENGD BEDRIJVENTERREIN HEULE-KUURNE UITBREIDING Bezwaren/voorstellen i.v.m. mobiliteitsaspect
1. Bezwaarindieners 57 gaan er van uit dat Pieter Verhaeghenstraat zal worden afgesloten voor alle doorgaand verkeer. Zij vrezen daarom dat Izegemstraat nog meer zal worden belast door sluikverkeer dat zich vooral richt van industriezone of shoppingcentrum naar Lendelede of Izegem. Bezwaarindiener 57 stelt voor om een flessenhals te bouwen t.h.v. Groenestraat en Pieter Verhaeghestraat. Wat de bedrijven langs Izegemstraat betreft stelt de bezwaarindiener dat zij enkel toegankelijk hoeven te zijn tot ter hoogte van Groenestraat vanaf Industrielaan.
66
39, 42, 95, 11, 142, 160, 161, 190, 191, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 231 40 68 40 69 40 67
29
Dossier 207
Vlacoro treedt het standpunt van bezwaarindiener niet bij, maar stelt de vraag naar de opmaak van een omstandig mobiliteitseffectenrapport. 2. Bezwaarindieners 63 (Leiedal) stelt dat de voorziene ontsluitingsweg en reservatiestrook en bestaand bedrijf middendoor snijdt. Het lijkt 63 aangewezen de ontsluiting op Noordlaan te voorzien als mogelijkheid en niet als verplichting. Vlacoro kan dit standpunt bijtreden, indien dit wordt bevestigd door de mobiliteitsstudie. 70
3. Verschillende bezwaarindieners maken bezwaar tegen de formulering in de toelichtingsnota (eerste alinea bij art. 3a.4., p.35) betreffende: - de leesbare koppeling van het bedrijventerrein aan R8 - de onmogelijkheid om de problematiek van doorstroming op R8 op korte termijn op te lossen. Ze vragen dat dit wordt geschrapt. Volgende redenen worden aangehaald: - een oplossing wel mogelijk door bv. inrichting van een kruispunt t.h.v. aansluiting Noordlaan of herinrichting t.h.v. Izegemstraat - pleiten voor een verbinding met N36 staat in contrast met de afbouw van N36 en met de voorzieningen van RSV en PRS - bedrijventerreinen langs N8 worden logischerwijze ontsloten langs R8 en niet langs een nieuw aan te leggen wegenis door woonuitbreidingsgebied - de reservatiestrook aan de noordelijke uitvalsweg R8 en Sint-Katriensteenweg is reeds geschrapt bij de gewestplanwijziging Bezwaarindiener 107 voegt hieraan toe dat men er nu het verlengde deel ervan wil voorzien. 4. Bezwaarindiener 126 (AWV) stelt voor de tekst aan te passen in verband met noordelijke ontsluiting en N36 omdat: - N36 er eventueel slechts kan komen indien R8 wordt geoptimaliseerd (zoniet zal dit niet gewenste reisroutes genereren van A17 en A14 naar deze zone) - de noordelijke ontsluiting er slechts kan komen binnen het kader van de verhoging van de leefbaarheid van N50 en eventuele bijkomende ontwikkelingen tussen N36 en SintKatriensteenweg mits geen bijkomend verkeer wordt aangetrokken van het hoger wegennet naar N36 (wat enkel te verwachten is als noordelijk deel R8 is uitgebouwd. Vlacoro is van oordeel dat een omstandig mobiliteitseffectenrapport deel moet uitmaken van het op te maken inrichtingsrapport, om de verkeersafwikkeling in het gebied te verduidelijken. Andere
5. Bezwaarindiener 82 (Natuurpunt Vlasbek) vraagt de historische hoeve langs P. Verhaeghestraat 38, perceel 323a, gelegen binnen de contouren van het plangebied samen met de vallei te integreren in de bestaande plannen via een aangepaste bestemming zoals bezoekerscentra, horeca enz. zodat deze site bewaard blijft. Vlacoro is van oordeel dat dergelijke integratie zinloos is en verwijst naar het antwoord onder kader 1 op pagina 21 (plan 2). 6. Bezwaarindiener 82 vraagt om in analogie met art. 3a.3 de buffer ook langs de bestaande KMOzone (in het noorden) een breedte van 30 meter te voorzien, maar wel rekening te houden met een ontsluitingsweg van de woningen langs de huidige private weg. Vlacoro is van oordeel dat de huidige voorschriften inzake bufferzone ruim volstaan. Opmerkingen
7. Bezwaarindiener 63 stelt dat het aangewezen is de termen “gemengd regionaal bedrijventerrein” en “gemengd bedrijventerrein” in art. 3a.1§1 niet door elkaar te gebruiken. 70
106, 107, 172, 173, 174, 175, 176 30
Dossier 207
Vlacoro kan hiermee instemmen. Opmerkingen in verband met de weergave van de feitelijke en juridische toestand
8. Bezwaarindiener 150 stelt dat volgende leidingen ontbreken: - de 150-70kv hoogspanningsleiding Heule -Izegem (150/221 – 70/222) - hoogspanningsmast P142. Volgens bezwaarindiener 150 moeten mast en leiding te allen tijde bereikbaar zijn voor het personeel en mag op plaats van de hoogspanningsleiding (o.a. in buffer) geen hoogstam. Vlacoro stelt dat het aangewezen is deze leiding en masten uitdrukkelijk op het verordenende plan op te nemen zodat er niet alleen mee kan rekening worden gehouden bij de verdere inrichting maar ook aan de leidingen of masten werken kunnen vergund worden.
PLAN 3B. GEMENGD REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN ZWEVEGEM-LOSSCHAERT Bezwaren tegen nieuwe bestemming
9. Bezwaarindiener 63 (Leiedal) stelt dat de begrenzing van het terrein niet conform is aan het inrichtingsplan voor de zone “Bedrijventerrein KHZ – Algemeen concept en ruimtelijk plan -21 december 2002”. De grens tussen het regionaal bedrijventerrein Deltapark en het lokaal bedrijventerrein zoals aangeduid in het GRUP maakt de realisatie van het lokaal bedrijventerrein, geschetst als overgang tussen woongebied en bedrijventerrein, onmogelijk. Leiedal (63) haalt twee mogelijke oplossingen aan: - de opname van het lokaal bedrijventerrein in het plangebied zodat een gelijktijdige realisatie mogelijk wordt - het leggen van de grens van het plangebied op de ontworpen rooilijn tussen de weg en het lokaal bedrijventerrein. Vlacoro kan de bezwaarindiener niet bijtreden. De commissie treedt weliswaar het concept bij van een lokaal bedrijventerrein als overgang tussen een woongebied en een regionaal bedrijventerrein. Vlacoro stelt evenwel dat de regering terecht de keuze voor de inrichting van een lokaal bedrijventerrein aansluitend op het regionaal bedrijventerrein – meer bepaald ten zuiden ervan in onbebouwde gronden in woongebied – overlaat aan de lokale overheid.
10. Bezwaarindiener 63 (Leiedal) stelt dat in de bufferzone ten westen een villa is gelegen en stelt dat zij in de lijn van het voorschrift moet verdwijnen. Bezwaarindiener 63 vraagt de villa niet op te nemen. Vlacoro vraagt om de begrenzing van het bedrijventerrein met ca 50 m op te schuiven ter hoogte van de villa, niet daarboven. 11. Bezwaarindiener 63 (Leiedal) stelt dat art.3b.3. de aanleg van een fietsverbinding op de oude spoorweg niet toelaat. Vlacoro kan dit standpunt bijtreden en vraagt dus terzake het voorschrift bij te stellen. 12. Bezwaarindiener 126 (AWV) heeft het over de ontsluiting van het gebied via een duidelijk leesbare koppeling aan N391 (toelichtingsnota p.42). Bezwaarindiener 126 stelt dat op dit ogenblik de vlotte verbinding van op N391 en N8 niet langer is verzekerd. Rekening houdend met de voorziene ontwikkeling op Kortrijk Oost wordt in afwijking wat wordt aangegeven in de stedenbouwkundige voorschriften voorgesteld om in de noordelijke 31
Dossier 207
bufferzone, waarin een bovenlokale fietsroute kan worden aangelegd, een mogelijke dwarsing van weginfrastructuur toe te laten richting plein N391-Harelbeksetraat. Bezwaarindiener 126 (AWV) stelt dat door toevoeging van een kruispunt de functie van N391, gecategoriseerd als secundair 1 in het gedrang komt. Bezwaarindiener 126 geeft aan dat reeds is gepland om bij middel van een studie de ontsluitingen van de verschillende ontwikkelingszones te onderzoeken. Hierbij besluit bezwaarschrift 126 dat bij de verdere planologische ontwikkelingen de mogelijkheden voor een bijkomende verbinding van de verschillende ontwikkelingszones naar R8 maximaal worden gevrijwaard. Een andere potentie naast de hoger vermelde is via knooppunt Beneluxlaan-Kanaalstraat en Kanaalstraat naar knooppunt R8-Stasegem. Vlacoro is van oordeel dat een omstandig mobiliteitseffectenrapport deel moet uitmaken van het op te maken inrichtingsrapport, om de verkeersafwikkeling in het gebied te verduidelijken. Toelichtingsnota
13. Bezwaarindiener 126 (AWV) geeft voor Hfst.C verantwoording p. 39 A14 te lezen i.p.v. A17. Vlacoro is hiermee akkoord. PLAN 3C. GEMENGD BEDRIJVENTERREIN WEVELGEM-ZUID UITBREIDING + LEIEVALLEI Algemeen
14. Bezwaarindiener 167, GECORO Kortrijk, adviseert bij meerderheid het standpunt te volgen van de gemeenteraad m.b.t. dit deelplan waar de ontsluitingsmogelijkheden langs Moravië, de bufferzone langs Moravië en het sectoraal B.P.A. 84 “zonevreemde bedrijven” aangehaald worden. Het minderheidsstandpunt ingenomen door de milieuvereniging behelst de tegenstand tegen de verdere uitbreiding van industrie ten nadele van de natuurwaarde van Leie-as. 15. Bezwaarindieners 196, 197, 198, 199, 200, 201 kunnen zich als bewoners volledig vinden in de visie waarbij Moraviëstraat niet kan worden gebruikt als ontsluiting van bedrijven zoals voorzien in p. 51-54. De bezwaarindieners stellen dat bij de planningsinitiatieven rekening moet worden gehouden met het behoud en het versterken van het recreatieve karakter en de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied palende aan Leievallei. Hierbij moet deze locatie op recreatief vlak (bijenhof, manege, kerkwegel, Wevelgemse voetweg) en de bestemming natuur verder gerespecteerd worden. Ze wijzen hierbij op de ontsluiting van de woonzone via Kortrijkstraat en de woonstraat Moraviëstraat die aansluit op Leievallei. Vlacoro vraagt de uitvoering van een mobiliteitsonderzoek voor het bepalen van de ontsluitingskeuze.
Bezwaren tegen nieuwe bestemming 71
16. Een aantal bezwaarindieners maken bezwaar tegen de uitbreiding omdat het een homogeen oud cultuurlandschap betreft. De bezwaarindieners wijzen hierbij op de aanwezigheid van natte meersen en akkers in een groene Leievallei. Een verdere aftakeling van de Leievallei is voor 95, 99, 142 en 194 een vergissing die de continuïteit van de Leie verder onderbreekt en is onaanvaardbaar. Vlacoro treedt dit standpunt niet bij omdat het slechts om een beperkte uitbreiding van de huidige op het gewestplan aangeduide bedrijvenzone gaat en het natuurgebied langs de Leie zelfs uitgebreid wordt.
71
21, 30, 35, 95, 99, 142, 194 32
Dossier 207
Verzoek tot wijziging artikel 3.C.1§4 in verband met de ontsluiting
17. Bezwaarindiener 56 geeft aan dat de duiding dat het bedrijventerrein enkel kan worden ontsloten via interne wegenis in het bestaande bedrijvencentrum ten westen van het plangebied. Bezwaarindiener 56 stelt hierbij dat het voorschrijven dat Moraviëstraat enkel door hulpdiensten als ontsluitingweg kan worden benut, strijdig is met de goede ruimtelijke ordening. Volgens de bezwaarindiener 56 houdt dit immers in dat de ontsluiting van het lokaal bedrijventerrein, voorzien door de stad Kortrijk palend aan het gebied, zal moeten verlopen via een smalle woonstraat, m.n. Kruiskouter waardoor deze uitspraak - de ontwikkeling van het lokaal bedrijventerrein beperkt - de bestaande woonzone hypothekeert. Bezwaarindiener 56 wijst er op dat Moraviëstraat heden dienstig is als ontsluitingsweg voor zuidelijk gelegen bedrijven. Dit wordt bevestigd door bezwaarindiener 89 namens één van deze bedrijven. Bezwaarindiener 56 vraagt om Moraviëstraat niet a-priori uit te sluiten als ontsluitingsweg in het GRUP. Bezwaarindiener 89 vraagt Moraviëstraat te behouden tot een verbinding is gerealiseerd tussen Moraviëstraat en Vlamingenstraat Vlacoro verwijst naar het antwoord bij punt 14 en 15.
Verzoek tot wijziging i.v.m. fietsontsluiting (Art.3.c.7)
18. Bezwaarindiener 98 (Waterwegen en Zeekanaal nv) vraagt de bepaling te verwijderen en het fietspad om te leggen. De bepaling in de toelichtingsnota “de overslag van goederen moet verenigbaar zijn met de fietsverbinding langs de Leie” zal de ontwikkeling van eerstelijns en tweedelijns watergebonden activiteiten hinderen aldus de bezwaarindiener. Vlacoro is van oordeel dat de fietsverbinding langs de Leie complementair kan zijn met de ontwikkeling van watergebonden activiteiten. Bij conflictsituaties tussen beiden, moet het fietsverkeer (in het kader van de veiligheid) worden omgeleid. Voorstellen tot een nieuwe invulling en detaillering 72
19. Een aantal bezwaarindieners stellen dat het deelplan 25 “nv Bijenkorf” van het sectoraal B.P.A. 84 “zonevreemde bedrijven” zich dient aan te passen aan het hoger planniveau en het natuurgebied met opdruk VEN niet in oppervlakte kan worden verminderd. De bezwaarindieners (w.o. Natuurpunt) stellen voor het landschap maximaal te behouden en te beschermen als VEN- en verwevingsgebied, het bedrijventerrein dus niet uit te breiden en het woongebied en woonuitbreidingsgebied hierbij te schrappen. Voor de opwaardering van het landschap wordt hierbij een bufferstrook en/of groenscherm van 30 meter voorgesteld t.h.v. het bedrijf Van de Wiele, net als voor het gemengd bedrijventerrein en tot diep tegen het jaagpad. Het bedrijventerrein moet hierbij volgens de bezwaarindieners in verband met (de afweging over) dit buffergebied in zijn totaliteit worden bekeken 20. Bezwaarindieners 99 en 194 vragen: - het volledige bovengebied tot aan de bestaande te bebouwing een overdruk verweving mee te geven. - een stimulerend beleid mogelijk te maken, maximale aandacht te schenken aan het buffergebied en hiertoe de aanleg het beheer over te laten aan een openbaar bestuur - aandacht te besteden aan de aard van die buffer zodat ze landschappelijk goed is geïntegreerd. De klassieke berm met bosplantsoen is volgens de bezwaarindieners hier uit den boze. Er moet aldus de bezwaarindiener gestreefd naar een natuurlijke meerwaarde o.m. door het gebruik van natuurlijke materialen voor de bufferbekkens 72
21, 30, 35, 95, 99, 142, 194 33
Dossier 207
-
de buffer voldoende breed te houden, een buffer waarin ook Moraviëstraat wordt als recreatieve toegangsweg opgenomen met behoud van het huidige tracé de uitbreiding van het woongebied niet te voorzien en te behouden als agrarisch gebied.
Vlacoro verwijst hier naar het antwoord onder kader 16 en stelt dat de voorschriften inzake buffering voldoende zijn.
Verzoek tot detaillering bufferzone (Art.3 c5)
21. Bezwaarindiener 2 vraagt een deel van het buffergebied, grenzend aan het stedelijk woongebied ten noorden, te beperken tot 5 meter . Op die manier kan zij volgens bezwaarindiener 2 blijvend worden gebruikt als parking. De bezwaarindiener benadrukt de andere delen te respecteren.
22. Bezwaarindiener 34 (Alpro nv) vraagt het behoud van de bufferzone van 5 meter t.h.v. percelen 887x2 en 855/04c (oostelijke zone) zoals voorzien in BPA nr.19 “industrie-zuid” (KB 19/09/72, wijziging A MB 25/06/93, herziening MB 06/04/1999). De bezwaarindiener vreest dat de uitbreiding van de bufferzone een gebruiksbeperking zou inhouden voor het perceel 887x2 van Alpro nv met het oog op eventuele ontsluiting naar het industriegebied voor watergebonden activiteiten aan de Leie (aanvoer ontpelde bonen). Vlacoro stelt met betrekking tot het volledige noordelijke stuk van de bufferzone dat de huidige parkingtoestand niet kan geconsolideerd worden. De commissie stelt buffer van minstens 20 meter voor (de zone wordt iets verschoven naar het noorden). Voor de bufferzone ten aanzien van aangrenzend natuurgebied ten westen meent Vlacoro dat de aangrenzende natuurwaarden dienen beschermd te worden. 23. Bezwaarindiener 98 (Waterwegen en Zeekanaal nv) stelt dat de inkleuring van de bufferzone de indruk wekt dat zij tot op het jaagpad al doorlopen. Bezwaarindiener 98 vindt het aangewezen dat het grafisch plan wordt genuanceerd door de bufferzone in te tekenen tot net voor het jaagpad. De toegankelijkheid van het jaagpad mag niet worden gehypothekeerd en de inrichting ervan met hoogen laagstammige bomen en struikgewas is aldus de bezwaarindiener niet aangewezen omdat dit de oeverstructuur kan ondermijnen. Vlacoro kan dit bezwaar bijtreden. De commissie is van oordeel dat het jaagpad geen onderdeel kan vormen van de bufferzone, dit dient op het plan 3c tot uiting te komen (jaagpad dient toegankelijk te blijven voor de exploitatie).
Voorstellen tot detaillering
24. Bezwaarindiener 167, GECORO Kortrijk, adviseert bij meerderheidstandpunt het standpunt van de gemeenteraad aan te vullen met: - een aanvulling van art. 3c.2§1: “De vereiste van het watergebonden karakter van het bedrijventerrein geldt pas na de realisatie van de Leie-doortocht in Kortrijk (1.350 ton scheepvaart) - volgende alternatieve zin te stellen in art.3c.2§1: “Bestaande niet watergebonden bedrijvigheid kan behouden worden en kan uitbreiden. 25. Bezwaarindiener 63 (Leiedal) stelt voor zone 3.c.2. dusdanig aan te passen dat ook bedrijven worden toegelaten die het Leiewater gebruiken voor het productieproces. Indien dit niet kan moeten de bestaande bedrijven zich, aldus de bezwaarindiener, verder kunnen ontwikkelen en uitbreiden indien nodig.
34
Dossier 207
26. Bezwaarindiener 89 vraagt dat, nog voor de stopzetting van de bestaande activiteiten en heroriëntering tot watergebonden bedrijf, mogelijkheden worden voorzien om het bestaande bedrijf uit te breiden tot 125 %. Vlacoro kan de bezwaren 24 en 25 bijtreden in het kader van de continuïteit en een realistische benadering van de economische ontwikkeling. Anderzijds wil Vlacoro de zone langs de Leie zoveel mogelijk bestemmen voor watergebonden bedrijvigheid. Uitbreiding voor bestaande bedrijven naar kadegebonden percelen toe, is niet wenselijk. 27. In het natuurgebied dienen handelingen, werken, voorzieningen en inrichtingen die noodzakelijk zijn op de scheepvaartfunctie van de Leie te bestendigen vergunbaar te zijn. Hierbij wordt onder andere gedacht aan oeververstevigingswerken. Bij dergelijke werken zal in de mate van het mogelijke rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden.
Vlacoro is van oordeel dat het voorschrift het moet mogelijk houden dat ondermeer onderhoudswerken, oeververstevigingswerken en aanverwante langsheen de Leie met het oog op de functies van de waterweg mogelijk blijven. Het artikel kan best aangepast worden zodat hier duidelijkheid over bestaat.
B.1.4
PLAN 4: SPECIFIEK REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN VOOR GROOTSCHALIGE KLEIN HANDEL
PLAN 4A. KLEINHANDELSZONE RINGSHOPPINGCENTER Algemeen
1. Bezwaarschrift 148 stelt dat het van belang is voor ogen te houden dat de benaming “Kleinhandelszone Ringshoppingcenter” niet uitsluitend slaat op het ringshoppingcenter als gebouw maar op de volledige zone 4a. Vlacoro neemt hiervan akte. Beperking aard activiteiten
2. Bezwaarindiener 108, het gemeentebestuur van Kuurne, stelt dat in artikel 4a.§1 moet worden bijgevoegd dat voor bestaande handelsvestigingen, bestaande gebouwen en bestaande onbebouwde percelen de verkoopsoppervlakte bepaald wordt door de bestaande toestand op het ogenblik van de goedkeuring van het gewestelijk RUP “Afbakening regionaalstedelijk gebied Kortrijk”. In alinea 3 van artikel 4a. dient volgens de bezwaarindiener na “kunnen behouden blijven” bijgevoegd te worden “verbouwd en vernieuwd worden” Vlacoro vraagt zich af in welke mate de voorgestelde toevoeging zin heeft voor bestaande onbebouwde percelen. Voor het overige treedt de commissie het standpunt bij en dringt erop aan dat de betrokken bepalingen aangepast worden. 3. a. Bezwaarindiener 109 vraagt meer duidelijkheid over de definiëring van het begrip “grootschalige, volumineuze kleinhandel” en verzoekt om een aangepaste formulering die de betreffende site minimale garanties biedt op rechtszekerheid van de huidige toestand. De bezwaarindiener is van mening dat de toekomstige uitbating van de site in het gedrang wordt gebracht door de omschrijving van het begrip grootschalige kleinhandel en dat geen rekening wordt gehouden met de huidige aard van het winkelcentrum als mix van grote en kleine winkels. b. Daarnaast stelt de bezwaarindiener zich de vraag welke activiteiten kunnen worden ondergebracht indien bijvoorbeeld een Carrefour of een Brico het pand zouden verlaten. De vraag wordt gesteld welke de gevolgen zijn indien een winkel in het shoppingcentrum vrijkomt dat eventueel door een retailer kan worden ingevuld die perfect eveneens in het centrum een winkel zou kunnen openen. a. Vlacoro acht het niet aangewezen om het begrip “grootschalige volumineuze kleinhandel” te definiëren. De commissie verwijst verder naar haar antwoord bij kader 4. b. De commissie onthoudt zich van uitspraken omtrent hypothetische gevallen. 35
Dossier 207
4. Bezwaarindiener 148 stelt dat het ontwerp dubbelzinnig is wat betreft de continuering van de gebundelde kleinhandel in de zone van het ringshoppingcenter. Volgens bezwaarindiener 148 schuilt het succes van een shoppingcenter juist in het evenwicht tussen een aantal grote locomotieven en een breed aanbod aan kleinere boetiek-speciaalzaken. De bezwaarindiener stelt hierbij dat het BPA nr. 76 Ringlaan, MB.8/10/1999 expliciet het begrip “gebundelde kleinhandel” hanteerde. Met name de vermelding in van de toelichtingsnota p. 56 dat wordt geopteerd om de toegelaten activiteiten duidelijker toe te spitsen op grootschalige kleinhandel en niet op de nog verdere uitbreiding van kantoren baart de bezwaarindiener zorgen. Volgens bezwaarindiener 148 rijst de vraag of na het van kracht worden van het plan nog gebundelde kleinhandel zone-eigen is en kleinere gespecialiseerde boetieks nog mogelijk zijn omwille van: − de aanduiding als “kleinhandelszone” op het overzicht van de plangebieden en de toelichting pagina 56 enerzijds en de vermelding van grootschalige kleinhandel in het voorschrift “specifieke regionaal bedrijventerrein voor grootschalige kleinhandel “en de toelichting op pagina 10 anderzijds − de vaagheid van de gehanteerde kwalitatieve criteria (grote verkoopsoppervlakte, moeilijk verweefbaarheid in het centrum, complementariteit met het binnen stedelijk handelsapparaat) waarvan aan minimaal één moet worden voldaan om zich in de zone te vestigen − het gebruik van een minimale bruto-oppervlakte van 900 m² − elke concurrentie met het binnenstedelijk winkelapparaat wordt uitgesloten in het ringshoppingcenter (en dus ook op de terreinen ervan) op pagina 57 van de toelichtingsnota − op p. 56 expliciet wordt gesteld dat BPA 76 (waar als onderdeel van de zone voor grootwarenhuizen voorzien was in functie van gebundelde kleinhandelszaken) strijdig is met het ontwerp van RUP. Anderzijds wordt het verder bestaan van de gebundelde kleinhandel niet in vraag gesteld in art.4a1 §1 waar uitdrukkelijk wordt voorzien in een uitzondering met de duiding dat voor het bestaande shoppingcenter dat handelsactiviteiten groepeert, geen minimum verkoop oppervlakte wordt opgelegd per entiteit binnen het geheel. Vanuit deze interpretatie vraagt bezwaarindiener 148 dat expliciet wordt gesteld dat het bestaande shoppingcenter en de handelszaken die het bundelt en waarvan de verkoopsoppervlakte per entiteit minder dan 900 m² bedraagt wordt beschouwd als zijnde in overeenstemming met één van de drie hoger vermelde kwalitatieve criteria. De bezwaarindiener stelt voor om in Art. 4a.1. volgende wijzigingen aan te brengen: − een aanvulling na de opsomming van de kenmerken met: “ De diverse bestaande handelsactiviteiten (onder te brengen in de volgende sectoren: voeding, horeca, dames-, heren-, kinder- of gemengde kleding, schoenen en lederwaren, huishoudelijke uitrusting, diverse- en vrijetijdsartikelen –zoals sportartikelen, cultuur en geschenkartikelen – schoonheid en hygiëne, diensten, amusement, warenhuizen en andere sectoren die gebruikelijk zijn in shoppingcentra) uitgebaat op de site van het Kortrijk Ring Shopping Center, eigendom van NV VIKRSC en de NV REDEVCO worden conform beschouwd aan minstens één van bovenvermelde kenmerken” − het woord “entiteit “ te vervangen door “activiteit” in de volgende alinea, “De minimale bruto…binnen het geheel” De bezwaarindiener verduidelijkt hierbij dat de toelichtingsnota de gelijkwaardigheid van binnenstad en ringshoppingcenter erkent waar de kleinhandel op niveau van het regionaalstedelijk gebied wordt gesitueerd. Vlacoro meent dat de laatste alinea van artikel 4a.1 voldoende rechtszekerheid biedt voor de bestaande bedrijven. Mogelijks kan een en ander, namelijk het behoud van het huidige Ringshoppingcenter, met zijn specifieke handelszaken en activiteiten, die net de aantrekkingskracht ervan uitmaken, sterker worden vastgelegd. 5. Bezwaarschrift 148 stelt dat, omdat de gebundelde kleinhandelszaken als zone-eigen worden beschouwd, de beperkingen inzake uitbreidingsmogelijkheden niet van toepassing zijn op het gebouw van het ringshoppingcenter en de activiteiten en handelszaken die er gevestigd zijn. Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij kader 4. 6. Bezwaarschrift 148 stelt dat de horeca-activiteiten op het terrein dienen te worden beschouwd als aan de concentratie van grootschalige kleinhandel ondersteunende activiteiten. Het kan volgens de 36
Dossier 207
bezwaarindiener immers niet de bedoeling zijn geweest dat deze horeca (o.a. Quick) zouden moeten verdwijnen en dat de opstellers van het plan daarmee het ringshoppingcenter van een essentieel aantrekkingselement wilden beroven. De bezwaarindiener stelt voor om in Art. 4a.1. bij het toelaten van nodige infrastructuur eerste punt aan te vullen met “waaronder horeca-activiteiten” Vlacoro sluit zich hierbij aan en dringt erop aan dat het betrokken voorschrift aangepast wordt in de gevraagde zin. Ontsluiting
7. Bezwaarindiener 109 dient bezwaar in tegen het verordenend gedeelte van het RUP, art. 4a.2 waarin wordt gesteld dat de ontsluitingsmogelijkheden niet vermeerderd kunnen worden. De bezwaarindiener stelt slechts eigenaar te zijn van een deel van het shoppingcentrum en dat er een akkoord bestaat met de andere partij (bezwaarindiener 148) betreffende de ontsluitingen over elkaars eigendom. De bezwaarindiener stelt zich de vraag wat er gebeurt als de akkoorden ten einde komen en wat de meerwaarde is van deze beperking voor de verkeersveiligheid. Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij kader 9. 8. Bezwaarindiener 148 stelt dat de tekst bij 4a.2 niet correct is en verwarring zaait: - enerzijds wordt gesteld dat de ontsluitingsmogelijkheden naar Ringlaan niet kunnen vermeerderd worden en anderzijds wordt gesteld dat nieuwe ontsluitingen zoveel mogelijk beperkt moeten blijven - enerzijds wordt de indruk gewekt dat bestaande ontsluitingen kunnen behouden blijven en anderzijds worden slechts 3 ontsluitingsmogelijkheden aangeduid terwijl er de facto 4 bestaan (met de inrit ter hoogte van Q8). Wat de ontsluiting naar Brugsesteenweg en Heirweg betreft wordt in de voorschriften vermeld dat zij kunnen behouden blijven maar wordt niet gesteld dat zij kunnen worden vermeerderd. De vermeerdering wordt enkel als ruimtelijke optie vooropgesteld aldus de bezwaarindiener. Bezwaarindiener 148 vraagt de tekst Art. 4a2. te vervangen door “ Het aantal bestaande ontsluitingsmogelijkheden naar Ringlaan kan behouden blijven Bestaande ontsluitingen kunnen verplaatst worden voor zover dit de verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid ten goede komt. Het bestaande aantal ontsluitingen naar de Brugsesteenweg, de Heirweg en de Kongostraat kunnen behouden blijven Zowel voor de ontsluiting naar de Ringlaan als naar de Brugsesteenweg, de Heirweg en de Kongostraat dienen nieuwe ontsluitingen zoveel mogelijk beperkt (gebundelde ontsluiting) maar zijn toegelaten voorzover dit de verkeersveiligheid en de verkeersleefbaarheid ten goede komt Interne wegenis ter ontsluiting van activiteiten is toegelaten” Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij kader 9. 9. Bezwaarindiener 126 (AWV) wijst er op dat er onderzoek lopende is naar de interne reorganisatie van de parkings en de in- en uitgangen van de volledige site. De bezwaarindiener maakt, verwijzend naar dit onderzoek, bezwaar tegen de vermelding dat het aantal toegangen niet kan vermeerderd worden naar Ringlaan. Dit betekent volgens bezwaarindiener 126 evenwel niet dat niet dient gestreefd te worden naar een beperking van het aantal toegangen. Vlacoro dringt erop aan dat het ontwerpplan waar nodig – en zeker op het vlak van de ontsluiting afgestemd wordt op de resultaten van het betrokken onderzoek. 10. Bezwaarindiener 167, GECORO Kortrijk, adviseert unaniem het standpunt te volgen van de gemeenteraad m.b.t. dit deelplan waarin een bijkomende ontsluiting wordt gevraagd langs R8. De Gecoro adviseert unaniem dit standpunt aan te vullen aan de hand de opmerking het noordelijk gedeelte van R8 te vervolledigen, zodat het doorgaand verkeer niet langer over de ventwegen loopt. Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij kader 9.
37
Dossier 207
Andere
11. Bezwaarindiener 109 vraagt om gehoord te worden. Vlacoro kan hierop niet ingaan. De regelgeving bevat geen bepalingen omtrent het horen van bezwaarindieners door de commissie. Toelichtingsnota
12. Bezwaarindiener 126 geeft een aantal aanwijzingen om kaart 4a.2 in de toelichtingsnota met de cartografische beschrijving van de feitelijke toestand te verbeteren: a - de noordelijke bedieningsweg naast R8 is N395 , deze wordt onderbroken t.h.v. de spoorweg b - de zuidelijke bedieningsweg naast R8 is N395 , deze wordt onderbroken t.h.v. snijpunt met N395e met spoorweg e a - de doorgang onder R8, naast en evenwijdig met de spoorweg is N39 , deze verbindt N395 met b N395 d c - N395 is de oostelijk gelegen weg, de N395 de westelijk gelegen weg dichtst bij spoorweg Brugge-Kortrijk a b - De op- en afritten die verbinding maken tussen R8-definitief aangelegd deel en N395 of N395 hebben een afzonderlijk afritnummer. Vlacoro neemt hiervan akte en vraagt om kaart 4A.2. in die zin aan te passen.
PLAN 4B. KLEINHANDELSZONE WEVELGEM N8 Geen bezwaren
B.1.5 PLAN 5: GEBIED MET BEDRIJVENTERREIN POTTELBERG
WISSELBESTEMMING
KLEINHANDELZONE-
1. a. 167, GECORO Kortrijk, adviseert unaniem het standpunt te volgen van de gemeenteraad m.b.t. dit deelplan, meer specifiek de schrapping van art. 5.2 en de aanduiding van de gemeenschappelijke ontsluiting op het grafisch plan van de verwijzingen in het voorschrift naar het bestaande shoppingcenter. b. De GECORO adviseert unaniem dit standpunt aan te vullen met de opmerking de bestemming binnen het deelgebied uit te breiden tot kleinhandel, groothandel en grootschalige diensten. a. Vlacoro treedt dit standpunt bij. Aangezien de zone op vandaag nagenoeg volledig gerealiseerd is, lijkt de bepaling omtrent de ontsluiting en interne wegenis inderdaad niet realiseerbaar. De verwijzing naar het bestaande shoppingcenter is niet van toepassing. b. Vlacoro is er geen voorstander van om de bestemming uit te breiden met groothandel en grootschalige diensten. Zulks zou meebrengen dat nieuwe groothandels en grootschalige diensten mogelijk zijn, wat niet aangewezen is op deze locatie.. Artikel 5.2 biedt anderzijds voldoende waarborgen voor bestaande bedrijven die geen kleinhandel zijn. B.1.6. PLAN 6: GEBIED VOOR STEDELIJKE ONTWIKKELING KAPEL TER BEDE 1. De burgemeester en de stadssecretaris van Kortrijk [186] enerzijds, evenals de Gecoro van Kortrijk [167] anderzijds, zijn van oordeel dat er slechts één van de twee gebieden voor stedelijke ontwikkeling moet weerhouden worden. De toelichtingsnota bij het ontwerp van RUP vermeldt dat naast Kapel Ter Bede een tweede gebied voor stedelijke ontwikkeling wordt aangeduid nabij het stedelijk woongebied Langwater. Beide 38
Dossier 207
gebieden zullen bij de definitieve vaststelling opnieuw geëvalueerd worden zodat het meest geschikte gebied kan aangeduid worden (toelichtingsnota, p. 67) 2. Voor verschillende bezwaarindieners [63, 129, 167, 186] gaat de voorkeur uit naar het gebied ‘Langwater’ (zie verder). Meerdere bezwaarindieners [63, 35, 95, 142, 147, 167, 186], wensen dat het gebied voor stedelijke ontwikkeling Kapel ter Bede wordt ontwikkeld als wetenschapspark. Zij vragen dan ook de aanpassing van het stedenbouwkundig voorschrift waarbij de optie ‘wetenschapspark’ als een van de ontwikkelingsmogelijkheden wordt ingeschreven. Een aantal onder hen verwijst naar het recente overleg hierover tussen de stad Kortrijk en de afdelingen ruimtelijke planning en economie van het Vlaamse Gewest. Redenen om het gebied als wetenschapspark te ontwikkelen zijn het geven van een invulling aan een gedifferentieerd aanbodbeleid. Tevens maakt het landschappelijke integratie beter mogelijk dan een economische activiteit gericht op productie. Het gebied Kapel ter Bede zou daarenboven te klein zijn voor de uitbreidingsbehoefte van de bedrijven in Kortrijk. Wat Langwater betreft verwijst de commissie naar de bespreking van het betrokken gebied (zie verder B.1.7, nr. 7J). Met betrekking tot Kapel ter Bede is Vlacoro van oordeel dat er zeker ruimtelijke motieven bestaan om dit gebied bestemmen als gebied voor stedelijke ontwikkeling. Een ontwikkeling als wetenschapspark is voor de commissie echter niet vanzelfsprekend. Daartoe alleszins nader onderzoek vereist. Het voorgestelde stedenbouwkundig voorschrift is ook niet voorzien op een dergelijke ontwikkeling. 3. Een andere bezwaarindiener [147] die twee bedrijven in het gebied vertegenwoordigt stelt dat evengoed beide gebieden voor stedelijke ontwikkeling kunnen geselecteerd worden, en vraagt zich af wat de criteria zullen zijn bij de afweging evenals wat de bestemming zal worden wanneer het niet wordt aangeduid als gebied voor stedelijke ontwikkeling. De bezwaarindiener ageert tegen de versnippering van het gebied inzake huidige bestemmingen. Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij kader 2. 4. Verschillende bedrijven aanwezig in het gebied [15, 147] vragen om in het gebied hun bedrijf te kunnen verder zetten, evenals verder te laten ontwikkelen (en dus ruimtelijk uit te breiden). Zij vragen een vertaling hiervan in het stedenbouwkundig voorschrift. Vlacoro vraagt een verduidelijking in de ruimtelijke optie omtrent de ontwikkelingsperspectieven van de in het plangebied bestaande bedrijvigheid. 5. Meerdere bezwaarindieners wensen een verdergaande detaillering van het plangebied en van de stedenbouwkundig voorschriften: 73 a. een aantal bezwaarindieners (w.o. Natuurpunt) stellen dat aan de noordoostelijke kant, grenzend 74 aan spoorweg en Kapel ter Bede (art.6.4) een bufferstrook moet worden aangelegd (van 30 meter ) 75 76 om de recreatieve fietsverbinding en de natuurwaarden van de spoorweg te versterken. Op die manier ontstaat, aldus bezwaarindieners 30, 35 en 95 een kwaliteitsvolle groene radiale as KortrijkZwevegem; b. verschillende bezwaarindieners [21, 35, 95, 142, 143] vragen de juridische toestand aan te vullen met de beschermde monumenten, evenals voor de kapel een apart bestemmingsvoorschrift te maken waarbij de omgeving rekening houdt met haar aanwezigheid. Meerdere bezwaarindieners suggereren het belang van de landschappelijke integratie; c. voor verschillende bezwaarindieners [63, 98] kan de interne wegenis beperkt worden, voor een andere bezwaarindiener wordt deze best verplaatst parallel aan de waterweg; a. Vlacoro acht het van belang dat wanneer deze route als belangrijke verbindende fietsroute wordt geselecteerd dit in eerste instantie een aantrekkelijke en veilige fietsroute wordt. De 73
21, 30, 35, 95, 99, 142, 194 21, 35, 95, 99, 142, 194 21, 30, 35, 95, 99, 142, 194 76 21, 35, 95, 99,142, 194 74 75
39
Dossier 207
commissie stelt dat de integratie van de fietsroute in haar omgeving een onderdeel zal moeten uitmaken van het inrichtingsstudie. b. Indien er in dit gebied beschermde monumenten voorkomen, adviseert Vlacoro dat deze zowel tekstueel als cartografisch in de toelichtingsnota worden aangeduid. De commissie is niet van oordeel dat er een apart bestemmingsvoorschrift dient opgesteld te worden voor de Kapel. Voor de bescherming van monumenten bestaan er geëigende procedures en wetgeving. De commissie benadrukt dat met de landschappelijke integratie reeds nadrukkelijk rekening wordt gehouden in het stedenbouwkundig voorschrift. Het voorschrift stelt: ‘bij de inrichting moet worden ingespeeld op de landschappelijke kwaliteiten van het plangebied waarbij aandacht dient te gaan naar de bebouwde en de open ruimte.’ (toelichtingsnota, p. 69) Ook bij de criteria voor beoordeling van een stedenbouwkundige aanvraag wordt gesteld dat: ‘minimaal 20% van het plangebied dient voorzien te zijn van groen en dient een onderdeel te vormen van een landschappelijke meerwaarde binnen het gebied (het gebied als geheel)’ (toelichtingsnota, p.70). Vlacoro is bijgevolg van oordeel dat er geen aanpassing aan het stedenbouwkundig voorschrift dient te gebeuren. c. Het behoud of de beperking van de interne wegenis kan het voorwerp zijn van de inrichtingsstudie, en hoeft voor de commissie geen onderdeel uit te maken van dit RUP. Vlacoro stelt wel dat het herstructureren van de interne wegenis en percelering kan leiden tot een optimaler ruimtegebruik. 6. Waterwegen en zeekanaal NV [98] stelt dat het voorstel om het gebied noordelijk te ontsluiten en via de visserskaai de R8 te bereiken, de watergebonden potenties van het bedrijventerrein ten noorden van het plangebied hypothekeert. De bezwaarindiener stelt bijgevolg voor om de openbare weg te verleggen parallel met het kanaal tot achter de terreinen van de eerstelijns watergebonden bedrijven. Vlacoro stelt dat de ontsluiting het voorwerp uitmaakt van de inrichtingsstudie. 7. Twee bezwaarindieners [15, 147] hebben kritiek op het instrument ‘inrichtingsplan’: Een van hen stelt dat het voor het bedrijf praktisch onmogelijk is om een inrichtingsplan op te stellen bij gebrek aan eigendoms- of zakelijke rechten in het gebied en het gebrek aan planologische expertise voor een dergelijke opdracht. Bovendien twijfelt de bezwaarindiener aan het nut van een dergelijk inrichtingsrapport en stelt deze dat zulks zou leiden tot totale willekeur en rechtsonzekerheid. Zij wenst dat de inrichtingsstudie niet aan de stedenbouwkundige aanvraag voor dit deelgebied wordt gekoppeld. De andere bezwaarindiener stelt dat de inrichtingsstudie slechts verantwoordt is bij grotere projecten of bij een definitieve omvorming van een open ruimtegebied. Hij vindt dit echter niet voor bouwen in de nabijheid van andere gebouwen. De inrichtingsstudie is een informatief document dat bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt toegevoegd. Voor Vlacoro is de studie een instrument om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen. De stedenbouwkundige voorschriften geven algemeen aan wat kan en niet kan in een gebied, maar laten de specifieke ruimtelijke invulling over aan de aanvrager. Aangezien het bedrijf wordt geplaatst binnen een omgeving dient dit zo goed als mogelijk te worden ingepast. De inrichtingsstudie vormt hiertoe een mogelijk instrument. De eerste aanvrager maakt een plan op dat het gebied inricht, dat de leidraad kan vormen voor een tweede aanvrager, maar slechts noodzakelijk tot op het niveau van de reeds gerealiseerde of vergunde elementen. Vlacoro denkt dat het eindresultaat een ruimtelijk geïntegreerd geheel oplevert, maar dat tussen de begin- en eindfase toch nog ruimte laat voor veranderende inzichten m.b.t. de gewenste ruimtelijke inrichting van een terrein.
40
Dossier 207
B.1.7. PLAN 7: STEDELIJK WOONGEBIED DEELPLANOVERSCHRIJDENDE BEZWAREN Algemeen
1. Bezwaarindiener 167, GECORO Kortrijk, adviseert unaniem dat bij de te ontwikkelen woongebieden rekening moet worden gehouden met de bestaande aanpalende woongebieden, inzonderheid met betrekking tot de woondichtheid. Er dient volgens de bezwaarindiener als algemeen principe een homogeniteit en samenhang met de bestaande verkavelingen nagestreefd worden. Het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen (RSV) beoogt een trendbreuk inzake ruimtelijke ordening die wordt samengevat in de metafoor ‘Vlaanderen, open en stedelijk’. Met andere woorden wordt de stedelijke structuur versterkt ter vrijwaring van een nog verdere versnippering van de open ruimte. Versterken van de stedelijke structuur en vrijwaren van de open ruimte impliceert dat een groot deel van de voorzieningen zullen opgevangen worden in de stedelijke gebieden. Het voorzien in een groot deel van de opvang van de taakstelling voor voorzieningen in een overwegend bebouwd stedelijk gebied impliceert een optimaal en zuinig gebruik van de nog aanwezige onbebouwde percelen. Het bouwen aan hogere dichtheden, eigen aan een stedelijk gebied, is een instrument om beide doelstellingen met elkaar te kunnen verenigen. De commissie staat volledig achter het ruimtelijk principe van de gedeconcentreerde bundeling en het bouwen aan hogere dichtheden in de stedelijke gebieden. Vlacoro maakt hierbij wel de bemerking dat de woondichtheid binnen het stedelijk gebied kan variëren in functie van de specifieke ruimtelijke context. Het bestaande stedenbouwkundige voorschrift schrijft deze mogelijke variatie expliciet in, en houdt bijgevolg hiermee rekening. Vlacoro stelt wel dat deze lagere dichtheden wel nog dienen te beantwoorden aan een dichtheid eigen aan het stedelijk gebied, en niet aan een dichtheid die eerder kenmerkend is voor het buitengebied. Artikel 7.2 “Beek- of Leievallei”
2. Verschillende bezwaarindieners [21, 35, 63, 95, 142, 145, 147, 167, 194] wensen een stedenbouwkundig voorschrift dat duidelijker, bruikbaarder of eenduidiger wordt opgesteld en waarbij ook de toekomstperspectieven en ontwikkelingsperspectieven geduid worden. Er heerst bij verschillende bezwaarindieners onduidelijkheid over de breedte van de onbebouwbare strook langs de Leievallei, en er is verwarring over de verhouding van 70% onbebouwde oppervlakte / 30% bebouwde oppervlakte in verhouding tot de totaliteit van het gebied of in relatie tot de onderliggende bestemming van stedelijk woongebied. Sommige bezwaarindieners vragen een breedte van 20 meter bouwvrije strook, een andere bezwaarindiener wenst meer (bebouwings) mogelijkheden in de ganse vallei. Vlacoro is van oordeel dat het stedenbouwkundig voorschrift duidelijker dient te worden geformuleerd. Vooreerst moet de contradictie weggewerkt worden over de breedte van de bouwvrije strook. Op dit moment bevindt er zich een tegenstrijdigheid in de tekst. De eerste paragraaf vermeldt 15 meter, daar waar de tweede paragraaf spreekt over 20 meter. Ten tweede moet duidelijker aangegeven worden wat de ontwikkelingsperspectieven zijn van de bestaande constructies die zich binnen de bouwvrije strook bevinden. De commissie stelt zich voornamelijk vragen bij de 70/30 verhouding. Het stedenbouwkundig voorschrift stelt dat 70% moet bestaan uit een aaneengesloten groen gebied en dus niet als woongebied kan ontwikkeld worden. De beekvallei wordt als overdruk over de bestemming stedelijk woongebied aangebracht. Betekent dit dat 70% van de totaliteit van alle onderdelen die zijn aangeduid als beekvallei of Leievallei dient vrij te blijven, of betreft het 70% van elk onderdeel? Daarnaast ontwaart Vlacoro een rechtsongelijke situatie: wie eerst een bouwvergunning indient wordt bediend, wie net na de 30% indient kan niet meer bouwen. Is dit gegeven daarenboven wel verrekend in de taakstelling? Wordt hiermee niet de indruk gewekt dat er een aanbod wordt gecreëerd dat feitelijk niet kan geactualiseerd worden? Vlacoro is bijgevolg eerder voorstander van een aparte 41
Dossier 207
bestemmingscategorie ‘beekvallei’ waarin die delen die vanuit een waterbergend vermogen of ecologische waarde bewaard dienen te blijven worden afgebakend ter waarde in de totaliteit van de gebieden van 70%, en het resterende gedeelte wordt herbestemd tot stedelijk woongebied. Bezwaren die betrekking hebben op het volledige plan
3. Leiedal (63) vraagt opgenomen te worden als intercommunale om het voorkooprecht te kunnen uitoefenen. Vlacoro kan de bezwaarindiener niet bijtreden. Overeenkomstig artikel 63 DRO kan een recht van voorkoop worden ingevoerd ten aanzien van diverse instanties ter verwezenlijking van het ruimtelijk uitvoeringsplan. Het betreft een mogelijkheid, geen verplichting. Vanuit het oogpunt van ruimtelijke ordening is het neutraal welke initiatiefnemer (publiek of privé) de gewenste ontwikkelingen realiseert. Er dient vooral rekening gehouden te worden met zaken die ruimtelijk bepalend zijn, zoals onder meer dichtheid en ruimtelijke kwaliteit. Dergelijke zaken kunnen het best gegarandeerd worden in een voldoende concurrentiele markt van publieke en private initiatiefnemers. Het verlenen van een voorkooprecht ten voordele van één specifieke publieke initiatiefnemer beperkt de concurrentie en de ermee gepaard gaande stimulans om een goede ruimtelijke kwaliteit te garanderen. BEZWAREN PER DEELPLAN 7.A KLEINE MOLEN 1. In het stedelijk woongebied Kleine Molen wordt een overwegend agrarische bestemming, en in mindere mate een deel woonuitbreidingsgebied, omgezet naar stedelijk woongebied. Meerdere landbouwbedrijven [122, 192, 193, 232], waaronder een varkensbedrijf, een broeierij en kippenopfoken vermeerderingsbedrijf klagen de situatie van rechtsonzekerheid aan die hierdoor voor hen gecreëerd wordt. Vlacoro stelt dat het stedenbouwkundig voorschrift de ontwikkelingsperspectieven van de nog aanwezige landbouwbedrijven duidelijk dient te omschrijven. Indien een definitieve locatie wordt gevonden, dient deze operationeel te worden gemaakt met behulp van de nodige flankerende en/of faciliterende maatregelen, die vanuit de bevoegde sectorwetgevingen dienen te worden aangereikt. 2. Een sociale huisvestingsmaatschappij [202] haalt aan dat hun recht op voorkoop onvoldoende garanties biedt om sociale huisvestingsdoelen te realiseren in het gebied. De maatschappij vreest voor speculatie, en stelt dat er beter een gemeentelijk RUP met onteigeningsplan zou worden opgesteld. Zodoende kan de overheid de ontwikkeling begeleiden en wordt een recht op voorkoop reëler voor de huisvestingsmaatschappij. Vlacoro heeft in haar eerdere adviezen m.b.t. de afbakening van het grootstedelijk gebied Gent evenals de provinciale ruimtelijke structuurplannen Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant reeds gesteld dat de regelgeving inzake ruimtelijke ordening zelf geen invulling kan geven aan het sociaal woonbeleid. Dit behoort toe aan de sector van het Woonbeleid. Via ruimtelijke ordening kan men wel een gedifferentieerd woonaanbod garanderen via het vastleggen of opleggen van diverse woontypologieën vermits dit ruimtelijk bepalend is. De verdeling van de verschillende woontypologieën over de verschillende locaties is evenwel geen taak van het Vlaamse Gewest maar van de lokale overheid. Vlacoro verwijst tevens naar de beleidsnota RO 2004-2009 van Vlaams minister Dirk Van Mechelen, bevoegd voor ruimtelijke ordening, inzonderheid naar het uitgangspunt 8 “doelstellingen en niet instellingen staan centraal” : “In de praktijk komen immers voorschriften voor in bestemmingsvoorschriften en structuurplannen die het privé-initiatief geheel of volledig uitsluiten : “woonreservegebieden” en 42
Dossier 207
regionale bedrijventerreinen met openbaar karakter” zijn gebieden die enkel via openbaar initiatief kunnen gerealiseerd worden. Volgens de Raad van State zijn dergelijke voorschriften onwettig omdat ze raken aan de handelingsbekwaamheid van de burgers (R.v.St., nr. 93.834, 9 maart 2001, Albrecht, T.R.O.S., 2001, 141 e.v.). Verschillende bestemmingsplannen (BPA’s en RUP’s) bevatten in die zin eveneens soms verordenende bestemmingsvoorschriften waarbij enkel de bouw van sociale huur- of koopwoningen mogelijk is.” Vlacoro heeft dit uitgangspunt onderschreven in haar advies van 9 november 2004. Opmerkingen: bouwvrije strook
3. De bezwaarindiener [6], eigenaar van de percelen 1109a en 1110a stelt vast dat zijn percelen worden belast met een zogenaamde bouwvrije strook van 100m breedte vanaf de A17. De bezwaarindiener vraagt deze strook te beperken en het nagenoeg volledige bouwverbod te milderen. Hierbij geeft hij aan dat gewoonlijk een strook van 30 meter zou worden voorzien langs dergelijke wegen, de belasting met de huidige bouwvrije strook 20 tot 25% van het driehoekig gebied de facto onbeschikbaar maakt voor woningbouw. De mildering houdt in dat ook tijdelijke of verplaatsbare constructies mogelijk zijn in het overig deel. Vlacoro kan de ruimere bufferstrook begrijpen genomen de ontwikkeling van een stedelijk woongebied en de noodzaak van een visuele en auditieve buffering ten aanzien van de nabijgelegen weg. 7.B IJZERPOORT 77
1. Een groep bezwaarindieners stellen dat omwille van het visuele aspect het is aangewezen perceel 472c ten zuiden van het gebied uit het woongebied te halen. De bestaande Kerkewegel met knotbomen zou volgens de bezwaarindieners een mooie visuele afscheiding kunnen vormen tussen bebouwing en de resterende open ruimte langs autosnelweg. Op die manier wordt aldus de bezwaarindieners vermeden dat de verschillende deelgemeentes van Wevelgem onvoldoende van elkaar worden afgescheiden. De bezwaarindieners stellen voor het perceel op te nemen in het stedelijk landbouwgebied Bergelen. Vlacoro stelt dat de combinatie knotwilgen, buurtweg en beek een duidelijke grens markeert tussen het woongebied en het aansluitend landbouwgebied. Het vormt daarenboven een visueel scherm ten opzichte van de zuidelijk gelegen A19. Echter genomen de grootte van het perceel adviseert Vlacoro om het perceel te bewaren als stedelijk woongebied, maar een bijkomende bepaling op te nemen die stelt dat bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning rekening dient gehouden te worden met de bestaande wilgenrij en buurtweg. 2. Bezwaarindiener 126 (AWV) stelt voor bij verdere planologische ontwikkelingen de mogelijkheden te voorzien voor het aanpassen van kruispunt Koningin Fabiolalaan met omgelegde Koningin Fabiolalaan. Vlacoro stelt voor om hier een aparte planprocedure op te starten. Wijziging recreatiegebied
3. De bezwaarindieners [97] maken bezwaar tegen de opname van het gebied in het stedelijk gebied en stellen dat het gebied de karakteristieken heeft van wat bedoeld wordt met buitengebied. Ze stellen in dit verband het gebied als een recreatief geheel te beschouwen met domein Bergelen. (art. 9) 4. Meerdere bezwaarindieners [18, 97, 195] vechten de bestemmingswijziging van recreatiegebied naar stedelijk woongebied aan daar waar de gemeentelijke depots zijn ingeplant. Argumenten tegen de depots zijn het ontbreken van een openbaar onderzoek bij omwonenden, geluidsoverlast, luchtverontreiniging, bevuiling van de straat, gevaar door gevaarlijke stoffen, enkel ontsluitbaar via de woonwijk, illegaal gebouwd,… Bezwaarindiener 98 verwijst naar de het advies van de provinciale 77
160, 161, 190, 191, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 231 43
Dossier 207
milieucommissie dat onder meer stelt dat er geen milieuvergunningsaanvraag is en het niet in overeenstemming is met de gewestplanbestemming. Vlacoro gaat niet akkoord met de opmerking van de bezwaarindieners. Dit gezien de ligging van het deelgebied IJzerpoort, de aanwezigheid van de bestaande bebouwing en het in het plan voorziene gebied voor dagrecreatie, dat tevens de bestaande activiteiten bevestigt. Dit deelplan kan beschouwd worden als een overgangszone van het bestaande woongebied naar het deelgebied “Domein Bergelen. Vlacoro vraagt om te onderzoeken of de gemeentelijke depots verenigbaar zijn met het stedelijk woongebied aangezien het mogelijk is dat het hier geen aan het wonen verwante voorziening betreft. Uitbreidingen bestemming 5. Bezwaarindiener 11 is eigenaar van perceel 481 v³ langs Bergelen en meent dat een bijkomend deel van hun perceel moet worden opgenomen in het gebied. In tegenstelling tot de andere grenslijnen valt de grens van het deelplan hier niet samen met de kadastrale perceelsgrenzen maar wel dwars door hun perceel. De bezwaarindiener vermoedt dat het hier gaat om een materiële fout, met name het gebruik van een verouderd kadasterplan. In bijlage bij het bezwaar is een uittreksel uit het kadaster opgenomen. Vlacoro vraagt om de grenslijn te laten samenvallen met de perceelsgrens. 6. Bezwaarindiener 20 is eigenaar van perceel 477m (zuidelijk punt) Fabiolastraat en heeft door ruil en aankoop een deel van het achterliggend perceel 479 h verworven zodat het terrein waarop de gebouwen zich bevinden een rechthoekig stuk is geworden. De bezwaarindiener vraagt dit achterliggend perceel mee op te nemen in het stedelijk woongebied. In bijlage bij het bezwaarschrift is een uittreksel uit het kadaster opgenomen. Vlacoro vraagt om dit gebied niet mee op te nemen, aangezien de huiskavel reeds in het stedelijk woongebied is opgenomen. Ontsluiting
7. Bezwaarindiener 54 is eigenaar van een familiebedrijf langs kleine Ieperstraat, C 706a², 706b², e 706r, 706s², 713s² en 713 . De eigenaar stelt dat de activiteiten van het bedrijf, een artisanale koffiebranderij, verenigbaar zijn met woongebied. De eigenaar vraagt op gepaste wijze zal worden rekening gehouden met de ontsluiting van het bedrijf bij de verdere invulling. Kleine Ieperstraat is aldus, de bezwaarindiener een kleine landelijke weg aangepast aan de lage dichtheid, terwijl de invulling van het gebied het huidige evenwicht dreigt te verstoren. De bezwaarindiener vraagt om, vanuit de vaststelling dat de voorgestelde voorschriften op geen maatregelen bevatten om het evenwicht te waarborgen, deze in die zin aan te passen. De ontsluiting maakt deel uit van de inrichtingsstudie.
7.C RIJS Geen bezwaren 7.D TOORTELBEEK 1. Bezwaarindiener 67, GECORO Kortrijk, vermeld dat er een minderheidsstandpunt is ingenomen door de milieuvereniging tegen het ontwikkelen van het landbouwgebied, gezien het o.a. een natuurverwevingsgebied en beekvalleigebied betreft en omwille van de aanwezigheid van een schuttersvereniging. Dit landbouwgebied moet samen met het aangrenzend parkgebied als verwevingsgebied worden beschouwd aldus dit standpunt. Een aantal bezwaarindieners (w.o.
44
Dossier 207
78
Natuurpunt) maken bezwaar tegen het vastleggen van het stedelijk woongebied. Bezwaarindieners 79 stellen voor de open ruimte in het gebied te behouden. Een aantal vragen voor een aanduiding als groen verwevingsgebied [21, 35, 95, 99, 142, 194] en/of een invulling waarbij zachte recreatie het bindmiddel is tussen landschapsbeleving en hernieuwde aandacht voor het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed (101, 158). Een aantal bezwaarindieners vragen daarom een mogelijkheid tot voorkooprecht aan de stad Kortrijk toe te wijzen (met een aanvullende stedenbouwkundig 80 voorschrift) . Volgende argumenten komen hierbij aan bod: 81 - de bestaande open ruimte grenst aan de Heerlijkheid van Heule en de vallei van de Toortelbeek - er zijn reeds omvangrijke stedelijke ontwikkelingen in dit deelgebied gepland en door het gebied te schrappen kan tegemoet worden gekomen aan het nu reeds nijpende tekort aan bereikbaar groen. Hierbij verwijst hij naar een studie van 1999 i.o.v. AMINAL waar een tekort van ca. 20 m² groen per inwoner werd vastgesteld in verhouding tot de aldus de bezwaarindiener internationale 82 erkende norm van 30 m² - de Koninklijke handbooggilde Sint-Sebastiaan bevindt zich in het gebied evenals de historische de 83 heerlijkheid Ter Melle (15 E) - de dreef die Toortelbeek met Mellestraat verbindt zou moeten worden geklasseerd (101) - het gaat om een de enige plaats waar Heule niet is ingesloten door bebouwing en industrie en het buitengebied als een groene vinger nog kan binnendringen in de stad (99, 158) - er zijn mogelijke effecten op de overstromingen vanuit Heulebeek (99, 171), het gebied behoort tot 84 de Heulebeekvallei - de selectie van de Heulebeek als natuurverbindingsgebied in het provinciaal ruimtelijk structuurplan en als randstedelijke groenstructuur in het ruimtelijk structuurplan van de stad Kortrijk (101, 158). Vlacoro erkent dat het plangebied en omgeving de potentie heeft om ontwikkeld te worden als een ‘groene vinger’. Deze zou vanuit het noordelijk openruimtegebied het stedelijk gebied kunnen binnendringen en doorlopen tot aan het centrum van Kortrijk. Vlacoro vraagt zich wel af of de ontwikkeling van het stedelijk woongebied de mogelijkheid tot ontwikkeling van deze groene vinger onmogelijk maakt. 2. Bezwaarindiener 144 (M&L) vraagt de bestemmingszone te verfijnen zodat de contextwaarden van bestaande en gedocumenteerde erfgoedwaarden maximaal kunnen behouden worden. Het betreft met name: - een hoevecomplex en een herenhuis op grondgebied Heule, - de dreeftoegang tot Hof Ter Melle - de voormalige moestuin klooster aan overzijde Mellestraat. Concreet stelt bezwaarindiener art.7.3. als groene bouwvrije strook in overdruk voor voor toegangsdreef, voormalige moestuinruimte en wegzate Hof ter Melle tot gemeentelijke begraafplaats. Vlacoro vindt het niet opportuun om de bestemmingszone verder te verfijnen. Voor Monumenten en Landschappen bestaat een geëigende wetgeving en procedures van erkenning en bescherming. 3. Bezwaarindiener 164 vraagt het stedelijk woongebied gedeeltelijk te veranderen en daar een zone te voorzien die recreatie en sportfaciliteiten toelaat. Bezwaarindiener 159 stelt dat een groot deel van het gebied moet worden gereserveerd voor de aanleg voor dagrecreatie, met name een viertal voetbalterreinen. Volgende redenen worden aangehaald: - de verkeersveiligheid op de huidige locatie van de voetbalvereniging Koninklijke Noordstar Heule niet steeds kan worden gegarandeerd, in tegenstelling tot de potentiële locatie met Lagaeplein (159) - de beperkte bereikbaarheid van de huidige voetbalvelden, “verborgen achter de woningen in Steenstraat”, in tegenstelling tot de potentiële locatie vlak bij de kerk (159) - de afwezigheid van uitbreidingsmogelijkheden op de huidige locatie van de voetbalterreinen (159) 78
21, 30, 35, 95, 99, 101, 142, 158, 171, 194 21, 35, 95, 99, 142, 171, 194 80 21, 35, 95 81 21, 35, 95, 101, 142, 158 82 21, 35, 95, 142 83 21, 30, 35, 95, 101, 142, 158, 159 84 101, 158 79
45
Dossier 207
-
het huidige parkeerprobleem in tegenstelling tot het potentieel gebruik van Lagaeplein (159, 164) de wateroverlast van de huidige voetbalterreinen (159, 164) de potentiële centralisatie van de voetbalclub Koninklijke Noordstar Heule met andere sporttakken (vlakbij sporthal en zwembad Heule) (159, 164) de huidige locatie van Koninklijke Noordstar Heule kan desgevallend als woongebied worden aangeduid: het betreft eveneens een inbreidingsgebied (159, 164).
Vlacoro stelt dat een dergelijke functiewijziging ten opzichte van het ontwerp van RUP een nieuw openbaar onderzoek vereist. De commissie stelt dat dit eerder moet bekeken worden in het kader van het ruimtelijk structuurplan.
7.E PEPERSTRAAT 1. Bezwaarindieners 101 en 158 kanten zich tegen de invulling van Peperstraat. Zij stellen dat: - het grootste deel van het gebied overstromingsgebied is en dat de rest functioneert als insijpelingsgebied (waarbij wordt verwezen naar een computermodelling van de Heulebeek door AMINAL i.s.m. IBS); - het open ruimte gebied aansluit bij het Park van Heule en als natuurlijke corridor kan worden beschouwd; - er een tekort aan groen is (waarbij wordt verwezen naar een studie van Soresma i.o.v. AMINAL). Bezwaarindiener 144 stelt dat de vooropgestelde minimale percentages voor aaneengesloten groen open gebied (70%) ontoereikend is om de komberging van de Heulebeek te behouden of te versterken. Hierbij wijst bezwaarindiener 144 er op dat de komberging van Heulebeek, gedeeltelijk binnen het beschermde dorpsgezicht Kasteelpark van Heule, problematisch is waardoor alle resterende bebouwingsvrije en overstroombare valleigedeelten prioritair in aanmerking dienen te komen voor gecontroleerde overstroming. De bezwaarindiener stelt de meer geëigende bestemmingscategorie van parkgebied (cfr. art. 8.3.) met overdruk beekvallei (cfr. 9.1.2) voor. Art. 7.2 dient hierbij volgens de bezwaarindiener te worden geschrapt, en de zone facultatief naar het noorden te worden uitgebreid, aldus de bezwaarindiener. Volgens Vlacoro is de optie om Peperstraat als stedelijk woongebied in te richten ruimtelijk verantwoord, gezien het een inbreidingsgericht gedeelte betreft. De specifieke voorschriften 7.2. (beek- of Leievallei) en 7.3. (groene bouwvrije strook) hebben precies tot doel om vanuit het oogpunt van ruimtelijke ordening rekening te houden met de waterproblematiek en de nood aan een groene bufferstrook. Bovendien zal elke vergunningsaanvraag afzonderlijk tevens aan een watertoets moeten onderworpen worden ingevolge het decreet integraal waterbeleid. 2. Bezwaarindiener 165 vraagt om reeds in dit GRUP recreatieve groenzones te voorzien in de stedelijke woongebieden Peperstraat en Haantjeshoek. De bezwaarindiener stelt deze invulling als aaneenschakeling voor onder de noemer ‘gordel van de groene smaragd’. Op die manier wordt volgens bezwaarindiener 165 - een verbinding gemaakt tussen de valleien van Neerbeek en Heulebeek - een link gelegd met Bergelenput - ademruimte gecreëerd voor de bewoners - een kwaliteitsvolle verdichting reeds bij voorbaat mogelijk gemaakt. Vlacoro stelt dat hiermee rekening kan gehouden worden bij de opmaak van het stedenbouwkundig voorschrift. 7.F HAANTJESHOEK 1. Bezwaarindiener 67, GECORO Kortrijk, adviseert unaniem het standpunt te volgen ingenomen door de gemeenteraad m.b.t. dit deelplan, specifiek over de aanduiding van N328 en over de inrichtingsstudie. Zij adviseert dit standpunt aan te vullen met bijkomende opmerking:
46
Dossier 207
De N328 dient aangeduid op het plan gezien deze van bovengemeentelijk belang is en onlosmakelijk verbonden is met de ontwikkeling van aanpalende woonomgevingen. Volgens Vlacoro dient de bestaande reserveringszone van N 328 niet behouden te worden op het plan. De ontsluitingsproblematiek zal precies het voorwerp kunnen uitmaken van een inrichtingsstudie, dewelke Vlacoro aanbeveelt voor dit gebied. 2. Bezwaarindieners 35, 95 en 142 (w.o. Natuurpunt) stellen voor om het grafisch plan en stedenbouwkundige voorschriften aan te vullen met de as N328. Bezwaarindieners 90, 91, 124, 165 vragen de reserveringszone voor de omsluitingsweg (N328) alsnog op te nemen. Volgens de bezwaarindieners - lijdt de leefbaarheid van Bissegem zeer zwaar onder het toenemend verkeer langs N8 90 en 91, 124), er is al jarenlang protest omwille van het vele en zware verkeer (165) - zal dit verkeer nog toenemen door de aanleg van o.a. de westelijke ringweg en het bijkomend aansnijden van woonuitbreidingsgebieden (90, 91, 124, 165) - snijdt N8 het centrum door midden (90, 124) - het bovenlokaal verbindend karakter van N328 (90, 91, 124, 165) - de ontsluiting van ambachtelijke zone Waterven en de industriezone ‘Zuidstraat – Bissegemstraat (165), Guldensporenstadion - de noodzakelijke ontsluiting van de nieuw te realiseren woongebieden in het zelfde plan (165). Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 1 van dit deelplan. 3. Bezwaarindieners 21, 35, 95, 124, 142, 165 stellen voor om deelplan Haantjeshoek toe te voegen aan art. 7.7. i.v.m. de opmaak van een inrichtingsstudie. Bezwaarindiener 124 haalt hierbij aan dat het noodzakelijk zal zijn een zicht te hebben op de globale ontsluiting van het gebied, en een garantie te hebben naar groengebieden en bufferzones ten opzichte van gebieden met een andere bestemming. Vlacoro verwijst naar haar standpunt met betrekking tot de opmaak van een inrichtingsstudie. Hierin benadrukt de commissie enerzijds het belang van de inrichtingsstudie als instrument om ruimtelijke kwaliteit te verhogen, anderzijds wenst Vlacoro meer inzicht te verwerven in de criteria om een inrichtingsstudie toe te wijzen aan een deelplan. 4
4. Bezwaarindiener 23 is eigenaar van een ruim perceel 711e langs G. Gezellelaan. Bezwaarindiener 115 is eveneens eigenaar van een perceel in het gebied. Beiden onderstrepen het belang van het schrappen van de op het gewestplan voorziene reservatiestrook voor de verbinding tussen Waterven en I.Z. Heule-Kuurne (N328). Volgens bezwaarindiener 23 zou de gemeente Kortrijk alsnog de verbindingsweg willen bekomen en/of insteekarmen uitvoeren voor de ontsluiting van het achterliggende woongebied. Tegen deze verbindingsweg worden volgende argumenten aangedragen: - de reeds bestaande goede verbinding tussen beide industriegebieden, gelegen langs Ringlaan en dus de afwezigheid van enige meerwaarde (23 en 115) - de potentiële verhoging van de verkeersintensiteit in de woongebieden (23) - het potentiële gevaar dat zwaar verkeer door het gebied het woongebied zou belasten en de verkeersveiligheid in het gedrang zou brengen (23). In verband met de insteekarmen voor de ontsluiting van de achtergelegen gebieden in functie van het wonen stelt de bezwaarindiener 23 dat zij alsnog kunnen worden ontsloten op andere plaatsen zoals bijvoorbeeld langs beide zijden van het spoor ter hoogte van Kortrijksesteenweg en Moorseelsestraat met onteigening van één woning. Indien alsnog wordt geopteerd voor een ontsluiting over het perceel stelt de bezwaarindiener twee bijkomende voorstellen of een combinatie van beide voor, met name: een insteekarm halverwege het perceel en een insteekarm loodrecht op G.Gezellelaan ten zuidoosten van het perceel. Voor deze laatste optie worden een aantal bijkomende argumenten aangebracht. Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 1, en stelt dat dit verder onderzocht dient te worden.
47
Dossier 207
85
5. Een groep bezwaarindieners stellen dat het woongebied paalt aan bestaande grootschalige bedrijven die in sommige gevallen in ploegenstelsel werken. Zonder bijkomende maatregelen wordt volgens bezwaarindieners een nieuwe conflictsituatie gecreëerd tussen wonen en bedrijvigheid. Vlacoro is van oordeel dat een inrichtingsstudie wenselijk is om maximaal rekening te houden met een optimale kwalitatieve invulling van dit gebied. . 6. Bezwaarindiener 165 vraagt om reeds in dit GRUP recreatieve groenzones te voorzien in de stedelijke woongebieden Peperstraat en Haantjeshoek als aaneenschakeling onder de noemer ‘gordel van de groene smaragd’. (Zie hoger onder Peperstraat: 26). Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 2, bij deelplan Peperstraat, met name dat hiermee rekening kan gehouden worden bij de opmaak van de inrichtingsstudie en in het kader van het vergunningenbeleid.
7.G OLIEMOLENSTRAAT 1. Bezwaarindiener 120 wenst dat de zone in haar huidige staat wordt behouden. Bezwaarindiener 120 brengt hierbij volgende argumenten aan: - de huidige meerwaarde van het gebied voor toerisme langs Leie en fietsers in de nabijheid van de Grote Markt van Kortrijk - de visuele verstoring die een wijziging met zich zou brengen op het zicht tot Meensesteenweg aan de overzijde van de Leie - de aanwezigheid van een bescherming als vogelbroedplaats aan de overzijde van Leie en het gebruik van het gebied zelf door de betrokken vogels - de drassige bodem van het gebied recent verkocht als Leiemeersen en het potentieel gebruik als waterbuffer. Bezwaarindieners 21, 30, 35, 95 en 142 stellen een wijziging voor van de overdruk naar groengebied met overdruk VEN. Ze stellen dat het valleigebied gerestaureerd moet worden (21, 30, 35, 142) en bestaande loodsen verwijderd (21, 35, 142). Vlacoro stelt vast dat verschillende bezwaarindieners de natuurwaarde van dit gebied benadrukken. De commissie vraagt dat de waarde als natuurgebied verder wordt onderzocht, en verwijst verder naar de eigen opmerkingen van Vlacoro met betrekking tot de overdruk beek- en leievallei. E
2. Bezwaarindiener 69 vertegenwoordigt de twee eigenaars van perceel 217 7 langs Oliemolenstraat. Bezwaarindiener vertegenwoordigd de eigenaars van perceel 217f7. Zij dienen bezwaar in tegen het ontbreken van rechtszekerheid gecreëerd door de aanwezige overdruk 7.2.. Het lijkt de bezwaarindiener aangewezen dat art. 7.2 niet van toepassing zou zijn voor een zone van 50 meter uit Oliemolenstraat. Hierbij worden volgende argumenten aangebracht: - de tegenstrijd van 70% te vrijwaren groen met de gecreëerde verwachtingen door de oorspronkelijke bestemming (69 en 85) - de overdreven aandacht voor zichtassen op een breedte van 250m (met het voorstel de twee voorgestelde te reduceren tot 1 langs een voorstel tot ontsluitingsweg bij bestaande weg naar roterijgebouwen of bij de grens van de percelen 217l7, 222b13 en volgende) (69 en 85) - de nood aan kwaliteitsvolle residentiële bebouwing (69 en 85) - de beperkte mate waarin rekening gehouden is met de plaatselijke gesteldheid en het profiel van de terreinen (69 en 85). Vlacoro verwijst naar het antwoord op kader 2, bij deelplanoverschrijdende bezwaren. Vlacoro verwijst verder naar haar eigen opmerkingen met betrekking tot de overdruk beek- en leievallei 85
160, 161, 190, 191, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 231 48
Dossier 207
3. De geschiktheid van het gebied om de druk op woonuitbreidingsgebieden wordt aangehaald door bezwaarindieners 83 en 84. Ze stellen dat hun gronden (voor zover nog niet bebouwd) uiterst geschikt zijn om deze druk gedeeltelijk op te vangen en er voor te zorgen dat het stedelijk gebied haar rol in het bieden van een uitstekend en gediversifieerd woon- en leefklimaat kan ondersteunen. Elementen die hierbij worden aangehaald zijn: - haar oriëntatie in functie van het energiegebruik (83, 84) - de potentiële aanwezigheid van een tuin (83, 84) - de potentie om verschillende types aan woningen aan te bieden a rato van 25/ha (84) - de onsluitbaarheid van het gebied (via het jaagpad) en de nabijheid van de kern van Bissegem (83, 84) - de kwaliteit van de woonomgeving (rust,…) (83, 84) - de potentiële overgang van de tuinen naar het natuurgebied (83) en het feit dat invulling geen afbreuk zou doen aan het behoud van de groene vinger (84). Vlacoro neemt akte van het ondersteunende bezwaarschrift, maar verwijst tevens naar haar antwoord onder kader 1. 4. Bezwaarschrift 83, is geschreven door eigenaars van een aantal betrokken percelen (221n, 222k9, 227h6, 221k, 217c, 222t8, 222/9/13). Zij kanten zich tegen de omvorming van het woonuitbreidingsgebied naar ‘natuurgebied’. Volgens de bezwaarindieners zal dit - geen invloed hebben op de voor natuur bepalende processen voor het geheel van rivier- en beekvalleien - niet voorzien in de behoefte van de huidige generatie en de toekomstige generatie en derhalve geen duurzame ontwikkeling betekenen. Hierbij stellen de bezwaarindieners dat zij als goede huisvaders het gebied hebben beheerd en dat een herbestemming zal leiden tot verwaarlozing. Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 1. 5. Bezwaarschrift 98 stelt dat om de potenties inzake de ontwikkeling van watergebonden bedrijfsactiviteiten maximaal te benutten het aangewezen is de toekomstige bufferzones tussen woongebied en bedrijventerrein op de terreinen van de stedelijke woongebieden te voorzien. Vlacoro stelt dat dit nader onderzocht dient te worden. Vlacoro verwijst naar haar eigen opmerkingen met betrekking tot de overdruk beek- en leievallei, 7.H KUURNEBRUG Toelichtingsnota Bezwaarindiener 126 wijst op een aantal elementen op kaart 4a.2 - de noordelijke bedieningsweg naast R8 is N395a, deze wordt onderbroken t.h.v. de spoorweg - de zuidelijke bedieningsweg naast R8 is N395b, deze wordt onderbroken t.h.v. snijpunt met N395e met spoorweg - de doorgang onder R8, naast en evenwijdig met de spoorweg is N39e, deze verbindt N395a met N395b - De N395d is de oostelijk gelegen weg, de N395c de westgelegen weg dichtst bij spoorweg Brugge-Kortrijk - De op- en afritten die verbinding maken tussen R8-definitief aangelegd deel en N395a of N395b hebben een afzonderlijk afritnummer. Vlacoro stelt dat de tekst uit de toelichtingsnota dient te worden nagekeken, en waar nodig, wordt gecorrigeerd. 7.I SCHAAPSDREEF Algemeen
49
Dossier 207
1. Bezwaarindiener 67, GECORO Kortrijk, adviseert unaniem het standpunt ingenomen door de Gemeenteraad m.b.t. dit deelplan te volgen, specifiek de nood aan een voorliggende inrichtingsstudie en het resterende woonuitbreidingsgebied t.o.v. de grens van het plangebied. Vlacoro vraagt meer duidelijkheid over de criteria waaraan voldaan moet worden om een inrichtingsstudie als al dan niet als bijkomende voorwaarde voor een deelplan te voorzien. Vlacoro stelt dat de reden om het bijkomend deel van het woonuitbreidingsgebied niet in het plangebied op te nemen te verduidelijken. Andere
2. Bezwaarindieners 30, 35, 95, 99, 142 en 194 (w.o. Natuurpunt) stellen voor het deelplan Schaapsdreef toe te voegen aan art. 7.7. i.v.m. de opmaak van een inrichtingsstudie. Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 1 van dit deelplan. 3. Bezwaarindieners 30, 35, 95, 99, 142 en 194 stellen dat het belangrijk is dat de corridor richting park- en natuurgebied “De Kleiputten” gerealiseerd wordt. Zij stellen voor om een minimaal 30 meter brede corridor op te nemen in het RUP. Deze corridor dient, aldus de bezwaarindieners, als ecologische verbinding tussen “De Kleiputten en het open landschap en is als de enige mogelijke ecologische ontsluiting van het gebied van kapitaal belang voor de levensgemeenschappen in het natuur- en parkgebied. Bezwaarindieners 30, 35, 95 en 142 stellen dat de corridor hun in 1993 is toegezegd tijdens onderhandelingen. Vlacoro vraagt om dit bijkomend te onderzoeken, en eventueel in een aanvullende planprocedure op te nemen. 4. Bezwaarindieners 30, 35, 95, 99, 142 en 194 vragen om de invulling van het woongebied als woonpark op te vatten. Bezwaarindieners 30, 35, 99, 142 en 194 verwijzen hierbij naar Wolvendreef. Als reden voor de vraag naar lagere dichtheden en specifieke invulling verwijzen de bezwaarindieners naar - de nabijheid van het natuurgebied “De Kleiputten” (30, 35 en 142 ) - de nabijheid van het openlandschap met de vallei van de Keibeek (Kortrijkbeek) (30, 35 en 142) - de Acherkanter (verblijf voor volwassen personen met een mentale handicap) als perfect passend in het huidige landschap, maar moeilijk te plaatsen in een gewone woonzone (142) - de begraafplaats Dodenakker waarbij wordt gesteld dat een doordeweekse verkaveling palend aan dit kerkhoflandschap de sfeer en de rust aldaar zou verstoren en het geroemde project te niet doen (142). Vlacoro stelt dat het stedenbouwkundig voorschrift variatie in dichtheid van bebouwing toelaat, maar stelt anderzijds dat deze lagere dichtheid nog steeds een stedelijke dichtheid dient te zijn. Vlacoro acht het niet wenselijk om de invullingsmodaliteiten van dit stedelijk woongebied thans reeds in dit RUP zelf vast te leggen. De commissie stelt dat dit aan bod dient te komen in de inrichtingsstudie. 5. De indieners van bezwaarschrift 162 verzoeken de weiden aan de Schaapsdreef, met name percelen 877k, 880h en 885b (’t Hoge en Oud Hof) niet in te kleuren als stedelijk gebied maar wel als natuurgebied of agrarisch gebied omwille van volgende redenen: - een verwijzing naar RSV waar aldus de bezwaarindieners gesteld wordt dat het streven naar openheid en stedelijkheid rekening dient te houden met de bestaande plaatselijke gesteldheid - het streven van de stad om mensen terug naar het centrum aan te trekken via allerhande inbreidingsprojecten - de aanwezigheid van betere locaties zoals de site rond Beheersstraat (‘Kortrijk Weide’) - het betreft volgens de bezwaarindieners in oorsprong geen stedelijke deelruimte - het betreft volgens de bezwaarindieners een open landbouwgebied over de kam van ’t Hoge dat steeds landbouwgebied was en een structurele eenheid vormt én voor het nabijgelegen natuurgebied de ‘Kleiputten’ een essentiële corridor vormt met de verder gelegen open ruimte
50
Dossier 207
-
-
de verkaveling Ten Houte beschikt over twee belangrijke grote groenzones: de corridor: de groenzone van noord naar zuid beplant met struiken langs een afwateringsgracht en de grote grasvlakte van bijna 1,5 ha met dwarsend wandelpad, ook de weide vormt een verbinding naar Kleiputten het betreft een waardevol agrarisch gebied dat essentieel is in het natuurbeeld van de streek de inplanting zal volgens de bezwaarindieners bijkomende wateroverlast genereren in Zwevegem, het Keibeekdal.
Volgens Vlacoro is de optie om dit gebied als "stedelijk woongebied" in te richten, ruimtelijk verantwoord. Volgens Vlacoro dient de concrete invulling van het gebied het voorwerp uit te maken van het vergunningenbeleid en de informatieve inrichtingsstudie.
6. De indieners van bezwaarschrift 163 vragen om percelen 769A, 768A en 767C langs Schaapsdreef niet open te stellen voor bebouwing. Volgens de bezwaarindieners maakt het gebied deel uit van de laatste mooie en groene uitvalswegen van de stad met een zicht van op de kam richting Sint-Denijs. Het gebied heeft volgens de bezwaarindieners de recreatieve waarde en het besef groeit aldus nog de bezwaarindieners dat het volbouwen van de rand van de stad een verouderd idee is. Dit hangt samen met de voorgaande kaders. 7. Bezwaarindieners 30, 35, 95 en 142 vragen om een restant woonuitbreidingsgebied ten zuiden van percelen 885B en 890B2 als landbouwgebied aan te duiden zodat een betere landschappelijke integratie mogelijk wordt. Vlacoro stelt dat een bijkomende herbestemming buiten het plangebied een nieuwe procedure van openbaar onderzoek vereist . 7.J LANGWATER (HOOG-KORTRIJK, GEEN GRENSGEBIED) Algemene opmerking
1. Bezwaarindiener 67, GECORO Kortrijk, adviseert unaniem het standpunt ingenomen door de Gemeenteraad m.b.t. dit deelplan te volgen, specifiek over de bestaande vergunde woningen in het gebied voor stedelijke ontwikkeling. Vlacoro is van oordeel dat het stedenbouwkundig voorschrift duidelijk moet aangeven welke ontwikkelingsperspectieven de bestaande vergunde woningen in het gebied voor stedelijke ontwikkeling kennen. Behoud huidige bestemming
2. Bezwaarindiener 10 is een relatief jonge uitbater (43) van een betrokken landbouwbedrijf en protesteert tegen de herbestemming van het gebied van landbouwgebied naar woongebied. Ook Boerenbond (126) tekent bezwaar. Hierbij stelt bezwaarindiener 43 dat er voldoende gronden in het gebied tussen het bedrijf en het centrum van de stad zijn bestemd als woongebied en woonuitbreidingsgebied, maar dat zij onbenut blijven ten gevolge van speculatie. Door hun ligging en bestemming is het gebruik van deze voor wonen bestemde gronden voor landbouw minder vanzelfsprekend aldus nog deze bezwaarindiener. Boerenbond (126) heeft het enkel over het onbenut zijn van dergelijke gebieden tussen dit gebied en de stad Kortrijk en vindt mede op basis hiervan het aansnijden van een stedelijk woongebied van die orde hier onverantwoord. Bezwaarindiener 126 vraagt dat de jonge landbouwer rechtszekerheid krijgt en vraagt Art.7.1 en 7.6 ten zuiden van beekvallei 7.2 te schrappen. Bezwaarindiener 100 tekent bezwaar in tegen de gedeeltelijke inkleuring van hun perceel landbouwgrond C563 naar woongebied.
51
Dossier 207
Bezwaarindieners 99 en 194 vraagt om de huidige bestemming te behouden als landschappelijk en agrarisch waardevolle open ruimte wig tussen Zwevegem en Kortrijk. De aanduiding van een Bezwaarindiener 126 vindt het onverantwoord dat hier een stedelijk woongebied van die omvang wordt gerealiseerd omdat tussen dit gebied en Kortrijk er nog verschillende woonuitbreidingsgebieden onbenut zijn. Bezwaarindiener 144 (M&L) stelt dat de open-ruimte-corrdidor als enige die Kortrijkse stadsrand nog scheidt van Zwevegem moet worden behouden en stelt voor de bestemmingszones te schrappen. Volgende bijkomende argumenten worden hierbij aangebracht: - de contextwaarde van de boerderijsites Hoeve Soubry en het Landhuis Langwater - het teloorgaan van een aantal toeristisch-recreatieve potenties omtrent de bestaande landelijke voetwegverbinding tussen Oudenaardsesteenweg en Morinnestraat. Vlacoro betreurt dat in dit deelplan een uitbreiding van het stedelijke woongebied wordt voorzien ten koste van agrarisch gebied dat aansluit bij de open ruimte. Ook zijn er elders binnen het afgebakende regionaalstedelijk gebied nog heel wat goed gelegen woonuitbreidingsgebieden die niet werden omgezet tot stedelijk woongebied, hoewel hiervoor betere ruimtelijke argumenten zijn dan voor het gebied Langwater. Vlacoro verwijst naar haar advies bij kader 8 van de algemene opmerkingen en bezwaren. De commissie is voorstander van het behoud van deze open ruimte corridor en kan niet instemmen met dit deelplan en de erin voorziene bestemmingen. Wijziging bestemming en keuze voor ontwikkeling als gebied voor stedelijke ontwikkeling
3. Bezwaarindiener 145 vertegenwoordigt eigenaar van perceel 456b, volgens het gewestplan bestemd als agrarisch gebied. Bezwaarschrift 145 stelt dat het RUP terecht de potenties van het gebied heeft onderkend maar wil nog een aantal opmerkingen geven betreffende de bestemming art. 7.4., gebied voorstedelijke ontwikkelingen. Hierbij geeft bezwaarschrift 145 een aantal mogelijke alternatieve bestemmingen. Bezwaarindiener 145 baseert zich hiervoor op de vermelding in de toelichtingsnota dat de keuze tussen Langwater en kapel Ter bede nog moet worden gemaakt. Volgens de bezwaarindiener is de bestemming agrarisch gebied evenwel volledig achterhaald zodat deze optie wordt uitgesloten. a. Het bezwaarschrift stelt in eerste instantie voor het gebied te bestemmen als zone voor kleinschalige kleinhandel om volgende redenen: - de bestemming ten zuiden van Oudenaardesteenweg lijkt vooral een appendix van SA-gebied Deltapark ten noorden - het gebied paalt aan woongebied - het gebied is gelegen langs een verbindingsweg - een gebied voor grootschalige kleinhandel zal ondersteunend werken voor de omgeving - er is in deze regio van Kortrijk een echte noodzaak voor kleinschalige groothandel gelet op de afstand van Wevelgem en Ringshoppingcenter. Het bezwaarschrift vult aan dat het niet de bedoeling mag zijn in deze zone concurrentie aan te gaan met kleinhandelszaken in de binnenstad en het dus ook niet de bedoeling is van de eigenaar een gemengd terrein van groot- en kleinschalige kleinhandel te ontwikkelen. b. volgens de bezwaarindiener verdient het gebied een ontwikkeling als woonzone indien de zone voor kleinschalige kleinhandel niet wordt weerhouden. Argumenten zijn: - het aansluiten van het gebied bij een gebied dat reeds als stedelijk woongebied is bestemd - de afwezigheid van problemen inzake buffering bij een dergelijke bestemming. Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 2. 4. Bezwaarindiener 63 stelt dat er steeds meer redenen zijn om te kiezen voor stedelijke ontwikkeling in de omgeving van Oudenaardestraat t.h.v. Langwater. Bezwaarindiener 129 wijst eveneens op zijn voorkeur voor Langwater i.p.v. Kapel ter Bede. Bezwaarindieners 147 pleit hierbij dat beide gebieden als gebied voor stedelijke ontwikkeling aan te duiden. De argumenten zijn hoger aangehaald. (plan 6) Wat Langwater betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord onder kader 2. Voor Kapel ter Bede verwijst de commissie naar haar standpunt met betrekking tot deelplan 6.
52
Dossier 207
5. Bezwaarschrift 186 (van burgemeester en stadssecretaris Kortrijk), geeft aan dat de gemeenteraad Kortrijk in zitting van 14 maart advies heeft uitgebracht omtrent het GRUP. Het bezwaarschrift wenst expliciet te benadrukken dat de stad de intentie heeft om slechts één zone te weerhouden als zone voor stedelijke ontwikkeling, met name de zones langs de Oudenaardsesteenweg in het deelplan Langwater. De stad argumenteert volgens het bezwaarschrift haar keuze voor Langwater op basis van een betere bereikbaarheid en betere zichtbaarheid. Bijkomend pleit de stad aldus het bezwaarschrift, voor een uitbreiding van de noordelijke zone langs Oudenaardsesteenweg conform de studie HKZ (december 2002). Wat Langwater betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord onder kader 2. Voor Kapel ter Bede verwijst de commissie naar haar standpunt met betrekking tot deelplan 6. Rechtszekerheid
6. Bezwaarindieners 21, 35, 95 en 142 stellen dat omwille van de nog onzekere invulling van het gebied als “gebied voor stedelijke ontwikkeling” het gewenst is de bestaande woningen langs Oudenaardsesteenweg voldoende rechtszekerheid te geven. De bezwaarindieners stellen voor art.7.4. aan te vullen met: “bestaande vergunde woningen kunnen in afwachting van de realisatie van de bestemming behouden blijven, verbouwd worden en uitbreiden binnen de perceelsgrenzen” Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 2. 7. Bezwaarindieners 21, 30, 35, 95 en 142 stellen voor een ecologische buffer (van 80 meter (21, 142) als corridor op te nemen tussen Langwater en het recreatief groengebied. Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 2. Detaillering
8. Bezwaarindiener 129 (GOM-West-Vlaanderen) vraagt om, rekening houdend met het aspect bereikbaarheid en met de plannen van het Deltapark, de stedelijke functies te voorzien langs Oudenaardestraat in het gebied Langwater. Bezwaarindiener 63, Leiedal, vraagt de begrenzing aan te passen rekening houdend met het bestaand inrichtingsplan. Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 2. 9. Bezwaarindiener 63 stelt dat ondersteunende functies samen met de hoofdfunctie moeten kunnen gerealiseerd worden binnen dergelijke totaalprojecten voor grootstedelijke stedelijke functies. Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 2. 10. Bezwaarindiener 126 (AWV) geeft aan dat reeds is gepland om bij middel van een studie de ontsluitingen van de verschillende ontwikkelingszones te onderzoeken. Bezwaarindiener 126 stelt dat op dit ogenblik de vlotte verbinding van op N391 en N8 naar R8 en E17 niet langer is verzekerd. Door toevoeging van een kruispunt komt de functie van N391, gecategoriseerd als secundair 1 in het gedrang. Hierbij wenst bezwaarindiener 126 dat bij de verdere planologische ontwikkelingen maximaal te worden betrokken. Bezwaarindiener 126 pleit er hierbij voor om te zorgen dat de mogelijkheden worden gevrijwaard opdat de verkeersafwikkeling niet in het gedrang worden gebracht. Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 2. 11. Bezwaarschrift 145 kan zich vinden in de herbestemming recreatief groengebied. Volgens het bezwaarschrift maakt de beperking van de bebouwde oppervlakte tot 1.500m² eender welke recreatieve exploitatie onmogelijk en vraagt de beperking te schrappen. Als voorbeeld wordt hier indoor tennisinfrastructuur gegeven bestaande uit 4 terreinen. Daarnaast wordt verwezen naar de ingeschreven noodzaak tot een inrichtingsplan. Indien zou blijken dat een beperkende oppervlakte toch noodzakelijk zou zijn stelt bezwaarindiener 145 een oppervlakte van 3.000 m² voor. 53
Dossier 207
Uiterst ondergeschikt verzoekt bezwaarindiener 145 de beperking van de bebouwing als volgt te preciseren: “De bebouwing dient zich te concentreren rond de bestaande bebouwing. De bebouwde oppervlakte, dit wil zeggen driedimensionale bebouwing, dient beperkt te worden tot 1.500 m².” Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 2. 7.K SEIZOENSWIJK 1. Bezwaarindiener 5 is eigenaar van perceel 563 a². Bezwaarindiener 5 verzoekt het betreffende perceel, gelegen ter hoogte van Boudewijnstraat en samenvallend met de begrenzing van het ASK, op te nemen in het stedelijk woongebied. Het gebruikte argument is dat dit op geen enkele manier de ruimte van de open corridor en het valleigebied van Vaarnewijkbeek belemmert en moet worden gezien als een opvulling van de bestaande bebouwing. Vlacoro stelt dat de uitbreiding van het plangebied een nieuw openbaar onderzoek vereist. Vlacoro stelt dat de vraag tot opname van het bijkomend perceel wordt onderzocht en al dan niet wordt opgenomen in een latere aanvullende planprocedure mbt de afbakening van het stedelijk gebied. 2. Bezwaarindiener 82 vindt het positief dat het woonuitbreidingsgebied langs Vaernewijk maar deels zal worden ontwikkeld en vindt het voor een natuurarme gemeente belangrijk dat het niet bebouwde gedeelte door de gemeente een herbestemming tot natuurgebied zal krijgen. Vlacoro neemt akte van deze suggestie, maar stelt dat het aan de gemeente is om een planprocedure op te starten. 7.L TER PERRE 1. Bezwaarindiener 130 is bedrijfsleider van een handel in stukadoorsmaterialen dat historisch is gegroeid in vier generaties en is gelegen langs de Overleiestraat. Bezwaarindiener 130 vraagt de ligging van zijn bedrijf te bestemmen als “behoud van lokale bedrijvigheid” in plaats van woongebied. Vlacoro wijst er op dat er geen bepalingen zijn opgenomen voor de bestaande bedrijvigheid in het stedenbouwkundig voorschrift. De commissie stelt dat het stedenbouwkundig voorschrift dit, al dan niet gebiedsspecifiek, moet verduidelijken. Indien het bedrijf geen ontwikkelingsperspectief wordt toegekend op basis van de nieuwe bestemming adviseert Vlacoro dat er ofwel binnen een redelijke termijn wordt onteigend, of dat het bedrijf wordt begeleid in het zoeken naar een nieuwe locatie. 2. Bezwaarindiener 170 geeft aan plannen te hebben om de oude bedrijfsgebouwen ten zuiden van het industriegebied te slopen en te ontwikkelen tot een woonproject op schaal. Hij wenst dit te doen in overleg met de bevoegde gemeenten en rekening houdend met verschillende randvoorwaarden. Naar analogie met het nog te ontwikkelen stedelijk woongebied aan de overzijde van de straat willen ook de bevoegde gemeenten de link tussen wonen in de stadskern en de Leie verder versterken. De bezwaarindiener stelt dat reeds een masterplan werd opgesteld en voorgelegd aan de gemeentebesturen van zowel Harelbeke als Kuurne en dat deze besturen hier positief tegenover staan. Verder verwijst de bezwaarindiener naar het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Harelbeke (definitief aanvaard op 24/01/2005) dat stelt dat indien geen nieuwe bedrijvigheid op die plek komt een functiewijziging in aansluiting met het stedelijk woongebied Ter Perre mogelijk moet zijn. De bezwaarindiener vraagt ook dit industriegebied ten zuiden van Steenovenstraat - Stedestraat in het stedelijk woongebied op te nemen. Vlacoro stelt dat dit een uitbreiding van het plangebied met zich meebrengt en impliceert dat hiervoor een nieuw openbaar onderzoek moet worden ingericht. De commissie stelt bijgevolg voor dat dit nader wordt onderzocht, en er eventueel een aparte planprocedure wordt opgestart.
54
Dossier 207
7.M BISTIERLANT 1. Bezwaarindiener 24 vraagt ter hoogte van het stedelijk woongebied Bistierlant (7m) meer aandacht te besteden aan de functie als open ruimtecorridor van Kanaal-Leievallei. Bezwaarindiener 24 vraagt om langs N36 een ruimte aan te duiden die voldoende natuurbuffer biedt om als één geheel met het bosje gelegen aan de andere zijde van N36 te kunnen fungeren. Samen dienen zij als overgangsgebied naar deze corridor. Bezwaarindiener 24 beschouwt dit als aanvullend bij de uitbreiding van de Gavers aan de oostkant. Vlacoro stelt dat voor de Leievallei een aparte planprocedure wordt opgestart (zie toelichtingsnota, p.12) e
2. Bezwaarindiener 126 (AWV) geeft aan dat de kruispunten van N36 met N36 en Heirweg worden onderzocht. Hierbij wenst AWV dat bij de verdere planologische ontwikkelingen maximaal worden gevrijwaard opdat voor de aanpassing van de bestaande wegeninfrastructuur. Vlacoro is van oordeel dat de verkeers- en vervoerssituatie van het stedelijk gebied dient te worden onderzocht, en vanuit deze bevindingen, al dan niet een bijkomende planprocedure dient te worden opgestart. 7.N BENELUXBRUG Voor Beneluxbrug zijn geen bezwaren. 7.O DREEF 1. Bezwaarindiener 144 (M&L) vraagt dat het stuk ten noordoosten van N8 wordt geschrapt. Hierbij wordt een zuiniger ruimtegebruik gesuggereerd en volgende redenen aangehaald: - de contextwaarde van de beschermingswaardige Kasteelhoeve met omgevende boomgaard aan Bellegemstraat, - de contextwaarde van de vierkantshoeve in Lettenhofstraat - de contextwaarde van aantal andere boerderijsites. Vlacoro stelt dat er voor de bescherming van monumenten en landschappen geëigende procedures en wetgeving bestaat. 2. Bezwaarindiener 150 stelt dat volgende leidingen ontbreken: - de 70kv hoogspanningsleiding Zwevegem -Moeskroen -Izegem (70/527(2)) - mast P9 Volgens de bezwaarindiener moeten mast en leiding te allen tijde bereikbaar zijn voor het personeel en moet opgaande begroeiing de veiligheidsafstanden respecteren. (zie hoger) Het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen stelt dat op Vlaams niveau een hoofdnet van 150 kV leidingen en meer worden geselecteerd en in ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgelegd. Het elektriciteitsnet tussen 70 kV en 150 kV wordt in provinciale ruimtelijke structuurplannen aangegeven. (RSV, p. 514) 7.P SNEPPE Opmerkingen in verband met de weergave van de feitelijke en juridische toestand
1. Bezwaarindiener 150 stelt dat volgende leidingen ontbreken: - de 380kv hoogspanningsleiding Izegem - Avelgem (380/46-47)) met hoogspanningsmast P29 - de 150 kV hoogspanningsleiding Izegem – Ruien (150/55-56) met masten 36 en 35 Volgens de bezwaarindiener moeten mast en leiding te allen tijde bereikbaar zijn voor het personeel en moet opgaande begroeiing de veiligheidsafstanden respecteren. (zie hoger) Het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen stelt dat op Vlaams niveau een hoofdnet van 150 kV leidingen en meer worden geselecteerd en in ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgelegd. Het elektriciteitsnet 55
Dossier 207
tussen 70 kV en 150 kV wordt in provinciale ruimtelijke structuurplannen aangegeven. (RSV, p. 514) Beide hoogspanningsleidingen dienen bijgevolg te worden aangeduid en het stedenbouwkundig voorschrift moet de mogelijkheid tot het uitvoeren van onderhoudswerken mogelijk maken.
7.Q BONTE OS Geen bezwaren 7.R SLIJPBEEK Opmerkingen in verband met de weergave van de feitelijke en juridische toestand
1. Bezwaarindiener 150 stelt dat volgende leidingen ontbreken: - de 70kv hoogspanningsleiding Zwevegem - Desselgem (70/531(2) met mast P5 Volgens de bezwaarindiener moeten mast en leiding te allen tijde bereikbaar zijn voor het personeel en moet opgaande begroeiing de veiligheidsafstanden respecteren. (zie hoger) Het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen stelt dat op Vlaams niveau inzake elektriciteitsleidingen een hoofdnet van 150 kV leidingen en meer worden geselecteerd en in ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgelegd. Het elektriciteitsnet tussen 70 kV en 150 kV wordt in provinciale ruimtelijke structuurplannen aangegeven. (RSV, p. 514) Andere
2. Bezwaarindiener 189 stelt dat indien de verdere uitbouw van de serrecomplexen van zijn bedrijf in gevaar wordt gebracht dit de exploitatie van zijn beide bedrijven in gevaar brengt. Het bedrijf stelt 17 mensen te werk waarvan 2 pas recent. Vlacoro wijst er op dat er geen bepalingen zijn opgenomen voor de bestaande bedrijvigheid in het stedenbouwkundig voorschrift. De commissie stelt dat het voorschrift de ontwikkelingsperspectieven van de bestaande bedrijvigheid duidelijk moet omschrijven. Indien het bedrijf geen ontwikkelingsperspectief wordt toegekend op basis van de nieuwe bestemming adviseert Vlacoro dat er ofwel binnen een redelijke termijn wordt onteigend, of dat het bedrijf wordt begeleid in het zoeken naar een nieuwe locatie.
B.1.8 PLAN 8: GEBIED VOOR INFRASTRUCTUUR VOOR AFVALWATERZUIVERING EN AFVALVERBRANDINGSINSTALLATIE ‘HARELBEKE’ 1. Bezwaarindiener 169 stelt dat de voorliggende documenten niet de meest actuele feitelijke toestand weergeven. Volgens bezwaarindiener is de woonbebouwing langs gewestweg ten westen van de toegang tot Imog intussen reeds afgebroken met uitzondering van een koppelwoning. Tevens zijn onderhandelingen lopende voor de aankoop van de laatste woning (deel van de koppelwoning). Vlacoro stelt dat de beschrijving van de feitelijke toestand, evenals de grafische weergave ervan, dient te worden aangepast in het ontwerp van RUP. . 2. Bezwaarindiener 169 (Imog) vraagt met aandrang dat al de gronden langs Kortrijksesteenweg tussen huidig IMOG-toegangsperceel en carwashstation (m.a.w. alle eigendommen van Imog incl. de resterende woning) zouden opgenomen worden in plan 8. Bezwaarindiener 169 stelt dat Imog plannen heeft om op deze gronden voor Imog-bedrijfsondersteunende activiteiten te ontwikkelen. De commissie stelt dat de uitbreiding van het plangebied niet in openbaar onderzoek voorligt, en een eventuele uitbreiding van het plangebied een nieuw openbaar onderzoek zou vergen. Vlacoro kan echter instemmen met de grens van het plangebied zoals deze nu voorligt, maar stelt dat een 56
Dossier 207
eventuele uitbreiding van de waterzuiverings- en afvalverwerkingsinfrastructuur dient te worden opgenomen in een aparte planprocedure. 3. Bezwaarindiener 169, vraagt volgende aanpassingen: a. - vervangen van ‘afvalverbranding’ door “afvalverwerking” in de titel, afvalverbranding vormt slechts een deelactiviteit van het geheel van de vergunde afvalverwerkingsactiviteiten; - vervangen van de woorden “voor de verbranding en scheiding van afval” door “voor het inzamelen, verwerken en verwijderen van afval” in §1; - vervangen van de woorden “verbranden en scheiden van afval” in de opsomming van de toegelaten werken in §1, door “het inzamelen, verwerken en verwijdering van afval”. - toevoeging van “en van de afvalbehandeling” na de woorden “…zuiveringsinfrastructuur voor afvalwater” in art. 8.1. b. vervangen van de woorden “verharde wegen…waterdoorlaatbare verharding” door “verhardingen die enkel regenwater – dat niet bezoedeld kan worden- afvoeren moeten aangelegd worden in een waterdoorlaatbare verharding; andere verhardingen moeten uitgevoerd (kunnen) worden in nietwaterdoorlatende verharding om een behandeling van dit afvoerwater (cfr. o.a. Vlarem) mogelijk maken.” c. toevoeging in §1 van de tekst “Alle bestaande voorzieningen (gebouwtje,…) in deze zone moeten kunnen bewaard, zo nodig vernieuwd en aangepast worden volgens de reglementeringen terzake” (cfr. o.a. Vlarem”. a. Vlacoro adviseert om afvalverbranding te vervangen door afvalverwerking omwille van de door de bezwaarindiener aangehaalde reden. Bijgevolg vraagt Vlacoro eveneens een aanpassing aan §1 van het stedenbouwkundig voorschrift ‘art. 8.1. gebied voor infrastructuur voor afvalwaterzuivering en afvalverbranding Harelbeke’ zoals deze zijn voorgesteld door de bezwaarindiener. b. De commissie kan instemmen met deze differentiatie, aangezien het geenszins de bedoeling kan zijn dat afvalwater in de bodem wordt opgenomen. Wel dringt Vlacoro aan dat op die wegen en paden waar er geen contact met afvalwater kan zijn, er een waterdoorlatende verharding wordt aangebracht zodoende het water langzaam in de bodem kan sijpelen, en minder snel wordt afgevoerd. c. De commissie gaat er van uit dat vermits de infrastructuur een zone-eigen bestemming krijgt de bestaande voorzieningen kunnen worden bewaard. Mogelijkheden tot aanpassing en vernieuwing van infrastructuur worden uitdrukkelijk in het stedenbouwkundig voorschrift ingeschreven. Vlacoro adviseert bijgevolg tot het behoud van het bestaande stedenbouwkundig voorschrift. B.1.9. PLAN 9: DOMEIN BERGELEN Algemeen 1. Het domein Bergelen hoort niet thuis in het stedelijk gebied [97], want heeft karakteristieken die eerder eigen zijn aan het buitengebied. In het RSV wordt als een van de ontwikkelingsperspectieven voor stedelijke gebieden het behoud en de ontwikkeling van stedelijke natuurelementen en randstedelijke groengebieden weergegeven. Omwille van hun belang voor de stedelijke leefbaarheid moeten de stedelijke natuurelementen en randstedelijke groengebieden worden behouden en ontwikkeld. (zie RSV, p. 370) Vlacoro deelt deze opvatting, en kan de bezwaarindiener bijgevolg niet bijtreden.
57
Dossier 207
2. Het domein Bergelen is het enige project binnen de groensfeer, waarvan de natuurwaarden volgens 86 een bezwaarindiener [194] nu al ernstig verstoord zijn. Verschillende bezwaarindieners vragen bijgevolg om het randstedelijk groengebied te voorzien van de overdruk natuurverwevingsgebied. Een aantal bezwaarindieners vragen om de aanduiding als natuurverwevingsgebied tevens te voorzien over het landbouwgebied, zodoende er geen harde barrière wordt gesteld aan de uitbreiding van recreatie en groen. Vlacoro wenst vooreerst te benadrukken dat er vier gebieden in het ontwerp van afbakening zijn aangeduid als randstedelijk groengebied. In de vertaling van het ontwerp van afbakening naar het afbakeningsplan werd slechts een van deze gebieden weerhouden, nl. het domein Bergelen. Voor het gebied Gavers werd reeds bij de gewestplanwijziging van 1998 een deel van de omgeving herbestemd naar bosgebied en landschappelijk waarvol agrarisch gebied. Bij de uitwerking van een ontwikkelingsperspectief zal de noodzaak van een gewestelijk RUP worden nagegaan. Dit ontwikkelingsperspectief is echter nog niet uitgewerkt. De gewestplanwijziging zorgde echter wel al dat de nodige bestemmingswijzigingen zijn aangebracht voor het Stadsrandbos enerzijds, en het westelijk deel van het Groen Lint anderzijds. Genomen de specifieke ruimtelijke context van het oostelijk deel van het Groen Lint is geoordeeld dat dit eerder via een lokaal RUP kan gerealiseerd worden. De commissie beschikt over onvoldoende informatie om na te gaan of de bestaande natuurwaarden nu al ernstig verstoord zijn, maar stelt wel dat het stedenbouwkundig voorschrift het behoud, de ontwikkeling en het herstel van de natuur mogelijk maakt. Natuur is daarenboven een van de hoofdfuncties in dit randstedelijk groengebied, naast bos en laagdynamische recreatie. De commissie stelt tenslotte dat er reeds een overdruk natuurverwevingsgebied aan het randstedelijk groengebied werd toegevoegd. Hetzelfde geldt voor het grootste gedeelte van het stedelijk bouwvrij agrarisch gebied. De vrees voor de harde barrière is bijgevolg onterecht. 3. Een bezwaarindiener [194] wijst op de nood aan recreatief groen in het stedelijk gebied. Vlacoro treedt de bezwaarindiener bij en stelt met het RSV dat randstedelijke groengebieden een bijdrage leveren aan de stedelijke leefbaarheid (zie het antwoord onder kader 1). Vlacoro benadrukt dat stedelijke groengebieden een sterk recreatief karakter kennen. De overdruk natuurverwevingsgebied garandeert dit. Het stedenbouwkundig voorschrift stelt dat het een gebied is waarin natuur en recreatie hoofdfuncties zijn, terwijl het om nevengeschikte functies gaat. De commissie dringt erop aan dat het stedenbouwkundig voorschrift in die zin aangepast wordt. De commissie vraagt wel dat voor die onderdelen van de stedelijke groenstructuur waarvoor nog een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan noodzakelijk is, het ontwikkelingsperspectief wordt uitgewerkt en een RUP wordt opgesteld.
Randstedelijk groengebied Waterhoennest 4. Bezwaarindieners 21, 35, 95, 99 en 194 stellen dat het Waterhoennest zeker in de afbakening van het regionaalstedelijk gebied moet worden opgenomen en dat de stad Kortrijk eveneens wenst (21) te beschikken of dat het wenselijk is dat de stad beschikt (35, 95, 99, 194) over de mogelijkheid tot voorkooprecht. Bezwaarindiener 21 stelt dan voor art. 9.1.1.§2 aan te vullen met “en de stad Kortrijk voor wat betreft haar eigen grondgebied”. Vlacoro stelt dat het gebied momenteel in het plangebied is opgenomen en dat er geen bezwaren zijn ingediend die er toe zouden leiden dit gebied uit het deelplan te schrappen. Het bewuste gebied aan de oostkant van de R8 ligt inderdaad op grondgebied van de stad Kortrijk zodat het inderdaad aangewezen is het voorkooprecht, wat dit stukje betreft, aan te vullen ten behoeve van de stad.
86
160, 161, 190, 191, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 231
58
Dossier 207
Beekvallei 5 Verschillende bezwaarindieners [21, 35] wensen dat de beekvallei beter wordt beschermd, met name door een uitbreiding van de breedte van 10 meter langs weerszijden van de beek tot 15 meter. Twee bezwaarindieners [99, 124] hebben het over een breedte van 15 tot 20 meter aangezien het gebied is geselecteerd als natuurverbindingsgebied. Een andere bezwaarindiener [126] is van oordeel dat de strook maximaal 10 meter mag bedragen.
Vlacoro verwerpt het bezwaar omdat de op het plan aangeduide beekvallei (specifieke aanduiding ter wille van infrastructuren zoals fietspaden en voetgangersbrugjes) gelegen is temidden van een op het plan aangeduid randstedelijk groengebied waar uiteraard ook de natuur- en valleiwaarden belangrijk zijn. Met betrekking tot artikel 9.1.2 van de stedenbouwkundige voorschriften stelt de commissie een tekstverschil vast. Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften vermeldt “een strook met een breedte van minstens tien meter”, bijlage III Toelichtingsnota heeft het over ““een strook met een breedte van tien meter”. De commissie dringt erop aan dat de toelichtingsnota verbeterd wordt en dat er ook nader omschreven wordt wat onder “minstens” dient te worden verstaan. 6. Bezwaarindiener 68 stelt voor - de bouwmogelijkheden langs Gullegemsesteenweg tot op diepte van 50 meter conform het gewestplan niet aan te tasten - omwille van de kleinschaligheid van het woonuitbreidingsgebied en haar aansluiting bij de kern, ook deze bestemming te weerhouden. Vlacoro kan instemmen met de huidige grens ten noorden van het plangebied met uitzondering voor het landbouwbedrijf aan de rand van het noordelijke plangebied (zie verder). Van agrarische bestemming naar randstedelijk groengebied 7. Verschillende bezwaarindieners [3, 117, 118, 104, 132] dienen bezwaar in tegen de herbestemming van landbouwgrond naar randstedelijk groengebied of stedelijk landbouwgebied, al dan niet met overdruk natuurverwevingsgebied en voor sommige bezwaarindieners de overdruk beekvallei. Het betekent een waardeverlies van hun gronden, een beperking in hun activiteiten en een verminderde opbrengst. Zij vragen wie dit verlies zal compenseren en via welk systeem? Vlacoro stelt dat wanneer het stedelijk groengebied en landbouwgebied een aanduiding kent als natuurverwevingsgebied deze conform het decreet op het natuurbehoud onderworpen is aan een natuurrichtplan. Hierbij wordt gewerkt met een geheel aan instrumenten (subsidies, beheersovereenkomsten,….) en in overleg met alle betrokkenen waarbij een volledige consensus met alle betrokkenen voorop staat. 8. Een bezwaarindiener [3] wenst dat zijn bedrijf (percelen 9d, 11c, 12b & 13a ) dat op het gewestplan uit het parkgebied was geknipt, de bestemming landbouwgebied blijft behouden en niet wordt omgezet naar randstedelijk groengebied. Ook bezwaarindiener 104 wenst dat het bedrijf op de e percelen 256f, 256 , 256m, 256h, eveneens landbouwgebied blijft in plaats van randstedelijk woongebied. Ook de Boerenbond vraagt voor een bedrijf dat momenteel een agrarische bestemming kent de agrarische bestemming te behouden. Aangezien beide bedrijven aan de rand van het plangebied gesitueerd zijn, en daardoor geen hypotheek leggen op de realisatie van het randstedelijk groengebied, adviseert Vlacoro om deze uit het plangebied te halen en/of om te vormen tot stedelijk landbouwgebied. 9. Een bezwaarindiener [64] stelt dat zijn woning niet behoort tot het randstedelijk groengebied, maar in feite aansluit bij de kern van Gullegem. Hij vraagt de voorschriften aan te passen voor zijn percelen zodoende hij toch nog uitbreidingsmogelijkheden heeft en kan verbouwen en herbouwen.
59
Dossier 207
Aangezien de woning aan de rand van het plangebied gesitueerd is, en daardoor geen hypotheek legt op de realisatie van het randstedelijk groengebied, adviseert Vlacoro om deze woning uit het plangebied te halen. Van woongebied naar randstedelijk groengebied 10. Er wordt opgemerkt [67] dat een reeds gebouwde woning langs Gullegemsesteenweg (door het gebruik van verouderde kadastrale gegevens) in het randstedelijk groengebied zonevreemd wordt. Er wordt voorgesteld om minstens de woning in het woongebied conform het huidige gewestplan te houden. Voor bezwaarindiener 68 geldt een gelijkaardige situatie. Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 8. Van woonuitbreidingsgebied naar randstedelijk groengebied 11. Verschillende bezwaarindieners [96, 118, 119] maken bezwaar tegen de omzetting van woonuitbreidingsgebied naar randstedelijk groengebied en wijzen onder meer op de verminderde waarde van hun perceel. Vlacoro wenst te benadrukken dat woonuitbreidingsgebied niet noodzakelijk leidt tot een omzetting tot woongebied, zodat er geenszins een aantoonbaar bebouwingsverlies is. Bovendien schaart Vlacoro zich achter de opties van het plan om een huidig bestaand, niet eens zo klein groengebied tussen de woonbebouwing en de industriezone, vanuit de natuurwaarden en -potenties, uitdrukkelijk open en groen te houden. Stedelijk landbouwgebied 12. Bezwaarindiener 67, GECORO Kortrijk, adviseert unaniem het standpunt ingenomen door de Gemeenteraad m.b.t. dit deelplan te volgen, specifiek over het bestaande niet-grondgebonden landbouwbedrijf. Met name om dit bedrijf voldoende ontwikkelingskansen te geven. Vlacoro kan hiermee instemmen, in zoverre deze geen hypotheek legt op de realisatie van de groenpool. 13. Verschillende bezwaarindieners [122, 126, 127] vragen om intensieve landbouw als mogelijkheid te behouden in de toekomst. Bezwaarindiener 127 vraagt om minstens niet grondgebonden activiteiten ontwikkelingsmogelijkheden te geven. Vlacoro kan hiermee instemmen, doch enkel voor de bestaande niet grondgebonden landbouwbedrijven in het stedelijk landbouwgebied, en in zoverre deze geen hypotheek leggen op de realisatie van het natuurverwevingsgebied. 14. Bezwaarindieners 21, 35 en 95 stellen voor art.9.2. als volgt aan te passen: “Nieuwe gebouwen voor niet-grondgebonden agrarische bedrijven met industrieel karakter of voor intensieve veeteelt, toeleverende, verwerkende en dienstverlenende activiteiten zijn niet toegelaten. Bestaand vergunde niet-grondgebonden agrarische activiteiten kunnen behouden blijven en bij stopzetting vervangen worden door een grondgebonden bedrijf.” Vlacoro kan instemmen met deze aanpassing aan het stedenbouwkundig voorschrift, tengevolge van het standpunt van de commissie in antwoord op kader 12. 15. Bezwaarindieners 99 en 194 vragen het stedelijk landbouwgebied met overdruk verweving te behouden, maar ook voorkooprecht te verlenen aan Vlaams Gewest, provinciale overheid en gemeente Wevelgem.
60
Dossier 207
Vlacoro treedt de bezwaarindieners bij en vraagt dat voorkooprecht wordt verleend aan de betrokken overheden en dat een rangorde voor de toepassing van dat recht wordt vastgesteld. 16. Bezwaarschrift 110 verwijst naar de percelen gelegen op de hoek Ieperstraat/Tombroekdreef, gedeeltelijk gelegen in woongebied volgens het gewestplan. De bezwaarindiener tekent bezwaar aan tegen de wijziging naar stedelijk landbouwgebied en stelt dat dit wellicht berust op een vergissing. Het betreft een gedeelte van een perceel met breedte langs de weg van ca. 50 meter aansluitend op een wachtgevel . Het perceel ligt op een kruispunt waarvan twee hoeken zijn bebouwd. Vlacoro vraagt om dit perceel uit het plangebied te halen, omdat daarmee een logische en ruimtelijk verdedigbare afwerking van de wachtgevel, zoals voorzien in het gewestplan, mogelijk zou blijven. 17. Verschillende bezwaarindieners [116, 123] verwijzen naar de minwaarde van hun percelen ten gevolge van de herbestemming van agrarisch gebied naar stedelijk landbouwgebied met overdruk natuurverwevingsgebied. Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 6. 18. Voor woningen in het stedelijk landbouwgebied, wordt een uitbreiding voorzien van woningen inclusief bijgebouwen tot 1000 m3 nuttige ruimte. In het decreet is overgeschakeld van 850m3 nuttige ruimte naar een bouwvolume van 1000m3. Dit ondermeer omwille van de omslachtigheid van de berekening van ‘nuttige ruimte’, wat hier nu opnieuw wordt ingevoerd. Vlacoro treedt de bezwaarindiener bij, en vraagt dat de woorden ”nuttige ruimte” worden weggelaten in het stedenbouwkundig voorschrift. Stedelijk woongebied 19. Bezwaarindiener 104 is raadsman van een landbouwer in Bergelen met percelen 245a, 248k, 248e en 248g. De bezwaarindiener vraagt de bestemming stedelijk woongebied ten westen van Ijzerpoort door te zetten. Hierbij wordt aangehaald dat de onderbreking van het feitelijk woongebied op geen enkele wijze wordt verantwoord, temeer het randstedelijk groengebied in de omgeving van Bergelen reeds ontsloten is en de bezwaarindiener zich hierop niet kan beroepen. Het gaat over een open ruimte die met het gewestplan ook reeds een onderbreking vormde tussen het woongebied ten oosten van de betrokken gronden en het - in omvang vrij beperkte - landelijk woongebied ten westen ervan. Vlacoro is dan ook van mening dat hier voldoende ruimtelijk-natuurlijke redenen zijn om die tussenstrook - die nog relatief breed is - vrij te houden van bebouwing en te bestemmen als randstedelijk groengebied. Het bezwaar wordt dus verworpen. Infrastructuur 20. Bezwaarindiener 126 (AWV) stelt voor bij verdere planologische ontwikkelingen de mogelijkheden te voorzien voor het aanpassen van kruispunt Koningin Fabiolalaan met omgelegde Koningin Fabiolalaan en het kruispunt N343 met het oude tracé van Koningin Fabiolalaan t.h.v. de toegang naar het containerpark. Vlacoro vermoedt dat het bewuste kruispunt volledig binnen het op het RUP voorziene gebied voor stedelijke ontsluitingsweg en bestaande weg valt (of buiten de RUP-begrenzing) zodat het niet inziet welke aanpassingsmogelijkheden thans in het gedrang zouden komen. 21. Bezwaarindieners 99 en 194 vragen dat de Vlaamse overheid langs de Rijksweg een tracé reserveert voor een voldoende breed veilig fietspad als verbinding van Bergelen met Wevelgem en dat tegelijk een beperking van de verkeerssnelheden wordt opgelegd. Vlacoro stelt dat dit het voorwerp behoort te zijn van een streefbeeldstudie, waarvoor een aparte planprocedure kan worden opgestart.
61
Dossier 207
22. Bezwaarindiener 150 stelt dat volgende leidingen ontbreken: de 36kv hoogspanningsleiding Heule -Izegem en mast 36 kV. Volgens de bezwaarindiener moeten mast en leiding te allen tijde bereikbaar zijn voor het personeel en moet opgaande begroeiing de veiligheidsafstanden respecteren (zie hoger). Vlacoro stelt dat het aangewezen is deze leiding en masten uitdrukkelijk op het verordenende plan op te nemen zodat er niet alleen mee kan rekening worden gehouden bij de verdere inrichting maar ook aan de leidingen of masten werken kunnen vergund worden. Uitbreiding Plangebied 23. Bezwaarindieners 99 en 194 wensen te weten waarom perceel 26b dat momenteel volgens het gewestplan bosgebied is, niet werd opgenomen in het stedelijk groengebied en wil dat dit alsnog zou 87 gebeuren. Talrijke bezwaarindieners vinden het onbegrijpelijk dat dit perceel in het noordoosten niet werd opgenomen. Bezwaarschrift 203 vraagt het perceel, altijd aangegeven als bosuitbreidingsgebied, consequent als groen in te kleuren. Vlacoro erkent dat de niet-opname van dit perceel in het randstedelijke groengebied inderdaad niet logisch overkomt, maar wijst er anderzijds op dat een uitbreiding van de planbegrenzingen dermate grote procedureproblemen zou opleveren (nieuw onderzoek nodig), dat die opname in de huidige stand van zaken niet aan de orde kan zijn.
B.1.10 ALGEMENE BEZWAREN EN OPMERKINGEN ALGEMEEN Bezwaren in verband met (de beschrijving van) het proces en de participatie 88
1. Verschillende bezwaarindieners stellen zich vragen bij de bewering op p. 8 in de toelichtingsnota - tekst dat het afbakeningsproces is gevoerd in nauwe samenwerking tussen de drie bestuursniveaus en met de maatschappelijke groepen en geledingen. Volgens de bezwaarindieners is vooral de zin “het projectteam is gedurende het gehele proces zeer frequent samengekomen” niet de correcte weergave van wat is gebeurd sinds mei-december 2000. In deze tussenperiode was er, aldus de bezwaarindieners, geen enkel officieel overlegmoment en zijn noch het projectteam (met de gemeenten) noch de stuurgroep (met de maatschappelijke geledingen) samengekomen. Indien dit wel het geval zou zijn geweest was duidelijk gebleken dat noch de betrokken gemeenten noch het bedrijfsleven akkoord was met de voorgestelde afbakeningslijn ter hoogte van Kuurne,Harelbeke en Lauwe. Vlacoro neemt akte van deze opmerking. Vlacoro kan zelf geen uitspraak doen over de juistheid van de aangehaalde aantijgingen Hoewel een voorafgaand overleg met de actoren uit het middenveld wettelijk gezien niet is voorgeschreven, is een informeel overleg steeds mogelijk en meestal zelfs wenselijk Het is onduidelijk of dat hier in voldoende mate is gebeurd, maar het is anderzijds niet de taak van Vlacoro om het voorbereidingsproces te becommentariëren, enkel als daar procedurefouten in zouden zijn gebeurd. Vlacoro moet daarentegen het document zoals het voorligt beoordelen.
89
2. Verder klagen een aantal bezwaarindieners het gebrek aan gesprek of overleg over de afbakeningslijn op Deerlijks grondgebied aan. Unizo afdeling Deerlijk (33) stelt dat ondanks al haar pogingen en de talrijke gesprekken tijdens de lange rijpingsperiode geen enkele instantie reageerde 87
160, 161, 190, 191, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 231
88 89
16, 17, 19, 22, 25, 32, 53, 103, 157 4, 13, 27, 33, 59, 60, 71, 78, 149, 181, 182
62
Dossier 207
90
op de beperkte correcties die zij voorstelden. Een aantal van hen dringen er op aan de voorstellen geformuleerd door de Vereniging van de Deerlijkse Ondernemers of het Gemeentebestuur te onderzoeken of te realiseren. Vlacoro neemt akte van deze opmerking. Vlacoro kan zelf geen uitspraak doen over de juistheid van de aangehaalde aantijgingen Hoewel een voorafgaand overleg met de actoren uit het middenveld wettelijk gezien niet is voorgeschreven, is een informeel overleg steeds mogelijk en meestal zelfs wenselijk. Vlacoro adviseert om de geformuleerde voorstellen grondig te onderzoeken vermits deze aansluiten bij het bestaand stedelijk weefsel en bij de voorgestelde afbakeningslijn, maar wijst er op dat er om procedureredenen thans geen sprake meer kan zijn van een uitbreiding van het plangebied. 3. Bezwaarindiener 12, de werkgeversorganisatie VKW, looft de grote lijnen van plan omwille van haar toekomstgerichte visie en haar graad aan consensus. Vlacoro neemt hier akte van. Algemeen inhoudelijk
4. Bezwaarindiener 129 (GOM-West-Vlaanderen) vraagt de nodige soepelheid en een aantal doorkijken in het plan omdat: - het “voorstel van afbakening van Regionaalstedelijk Gebied Kortrijk”, medio 2000 werd neergelegd bij de bevoegde minister, volgens hem gelijk is met het voorliggend ontwerp - men zich kan afvragen in welke mate de inzichten uit 2000 nog actueel zijn - er is gewerkt met taakstellingen tot 2007 terwijl de definitieve vaststelling ten vroegste voor eind mei – begin 2006 kan worden verwacht - eens het voorliggend plan zal zijn goedgekeurd niet vlug zal worden overgegaan tot de opmaak van nieuwe plannen voor het gebied en het opmaken zelf van dergelijke plannen een paar jaar in beslag neemt Hierbij verwijst de bezwaarindiener onder andere naar de afbakeningslijn. Vlacoro erkent de noodzaak aan flexibiliteit in het planvormingsproces met respect voor het rechtszekerheidsbeginsel. Beide beginselen hoeven hierbij niet per definitie contradictorisch te zijn. Inrichtingsschetsen 91
5. Verschillende bezwaarindieners stellen, verwijzend naar de uitspraken van de Raad van State, het gebruik van inrichtingsschetsen ter discussie. Volgens een aantal bezwaarindieners is het gebruik als informatief document een kwalificatie die geen steek houdt, het nut zelf ervan in twijfel trekt, nep is en/of alleen maar de plicht van de overheid omzeilt om, ieder op haar niveau de inrichting van het grondgebied normatief vast te leggen. Andere bezwaarindieners vragen juist de opstelling van een 92 dergelijk inrichtingsplan . Vlacoro is van oordeel dat de inrichtingsstudie een goed instrument is om flexibiliteit in de uitvoeringsplannen mogelijk te maken zonder dat dit afbreuk doet aan de rechtszekerheid. Het incorporeren van modaliteiten zoals het uitwerken van een inrichtingsstudie kan niet inhouden dat de concrete bestemming, inrichting en ordening van de betrokken zone onttrokken wordt aan het reguliere besluitvormingsproces van een ruimtelijk uitvoeringsplan en pas bepaald wordt op het ogenblik dat een stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend. Feitelijke en juridische toestand
6. Bezwaarindiener 63 stelt dat de feitelijke en juridische toestand onvolledig zijn. Dit wordt ook 93 aangehaald door andere bezwaarindieners . Volgende voorbeelden worden aangehaald: - het ontbreken van hoogspanningsleidingen en andere nutsleidingen van regionaal belang (63, 150) - het ontbreken van verschillende gebouwen op de bedrijventerreinen (63) - het niet (altijd) gebruiken van de meest actuele kadasterplannen (63, 129, 167) - het niet opnemen van talrijke voorlopige en/of definitieve erfgoedbeschermingen (144: M&L) 90 91 92 93
4, 13, 27 15, 31 21, 30 63, 129, 144 63
Dossier 207
het niet aanduiden van niet-beschermde erfgoedelementen opgenomen in de inmiddels afgeronde inventaris van het bouwkundig erfgoed (144: M&L, met toevoeging inventarislijst) Vlacoro wijst erop dat elk ruimtelijk uitvoeringsplan overeenkomstig artikel 38, § 1 DRO een weergave moet bevatten van de feitelijke en juridische toestand. Wat hieronder verstaan dient te worden is in het DRO niet gedefinieerd, zodat het in zijn gewone taalkundige betekenis dient te worden begrepen. Volgens Vlacoro kan redelijkerwijze worden aangenomen dat de bestaande toestand die wordt aangegeven, die toestand is zoals die bestaat op het tijdstip dat het ontwerp van het uitvoeringsplan wordt opgemaakt. Welke de weer te geven toestand is die in een ruimtelijk uitvoeringsplan moet worden opgenomen, verschilt volgens het planniveau. Als criterium dient te worden aangehouden dat de verplichting de gegevens omtrent wat in rechte en in feite bestaat, kenbaar te maken, erin bestaat dat de belanghebbenden in staat moeten gesteld worden een correct inzicht te krijgen en een juist oordeel te vormen. Het ontbreken of de onjuistheid van de gegevens kan derhalve slechts tot onwettigheid van het RUP leiden indien wordt aangetoond dat deze het appreciatie- en beslissingsrecht van de overheid dermate heeft aangetast dat deze zich niet met kennis van zaken heeft kunnen uitspreken over de te geven bestemming of voorschriften. Er zijn, behoudens enkele onnauwkeurigheden of onvolledigheden die weinig of geen impact hebben op de degelijkheid van het document en een goede beoordeling niet in de weg staan – geen aanwijzingen dat hier zware tekortkomingen zouden zijn. Vlacoro wijst anderzijds op het belang van een correcte feitelijk en zo actueel mogelijke weergave van de gegevens op de plannen. -
Voorkooprecht
7. Bezwaarindiener 63 (Leiedal) stelt dat de intercommunale ca. 90% van de bedrijventerreinen realiseert in opdracht van de gemeentebesturen. Verwijzend naar het decreet ruimtelijke ordening stelt de intercommunale dat het mogelijk is voorkooprecht te verlenen aan intercommunales. Bezwaarindiener 63 vraagt in die lijn om Intercommunale Leiedal op te nemen als instantie voor het uitoefenen van het voorkooprecht voor de realisatie van LAR(2), uitbreiding van het bedrijventerrein Heule-Kuurne (3a), het bedrijventerrein Zwevegem-Losschaert (3b) en de uitbreiding van Wevelgemzuid (3c). Vlacoro kan de bezwaarindiener niet bijtreden. Overeenkomstig artikel 63 DRO kan een recht van voorkoop worden ingevoerd ten aanzien van diverse instanties ter verwezenlijking van het ruimtelijk uitvoeringsplan. Het betreft een mogelijkheid, geen verplichting. Vanuit het oogpunt van ruimtelijke ordening is het neutraal welke initiatiefnemer (publiek of privé) de bedrijventerreinen realiseert. Er dient vooral rekening gehouden te worden met zaken die ruimtelijk bepalend zijn, zoals onder meer dichtheid en ruimtelijke kwaliteit. Dergelijke zaken kunnen het best gegarandeerd worden in een voldoende concurrentiele markt van publieke en private initiatiefnemers. Het verlenen van een voorkooprecht ten voordele van één specifieke publieke initiatiefnemer beperkt de concurrentie en de ermee gepaard gaande stimulans om een goede ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Andere bezwaren
8. Bezwaarindiener 138 (DLIAF27) maakt bezwaar tegen het niet aanduiden van de percelen sectie B, de e Kortrijk, 6 afd., Marke, 362b, 397z, 365 , 365f, 348d, 349f en 367a (Sint-Anna, kaart I05) als stedelijk woongebied. Het gebied is gelegen in woonuitbreidingsgebied, werd tot nog toe geleidelijk ontwikkeld met structuurschets “Populierenhof” als achterliggend instrument. De bezwaarindiener stelt dat er geen enkele reden valt te onderkennen waarom het gebied niet zou kunnen worden gebruikt voor het voldoen aan de behoeftes en taakstellingen inzake wonen en werken. Vlacoro adviseert om de mogelijkheid tot herbestemming van dit gebied tot stedelijk woongebied grondig te onderzoeken in het licht van de geformuleerde opmerkingen van de bezwaarindiener.
64
Dossier 207
SPECIFIEKE OPMERKINGEN EN BEZWAREN Opmerkingen met betrekking tot de aandacht voor ecologie 94
9. Verschillende bezwaarindieners stellen dat de ecologische peiler als één van de drie peilers van een duurzame ruimtelijke ordening, in verhouding tot de sociale en economische is verwaarloosd, de afweging onevenwichtig is gebeurd of dat groen in het voorstel te beperkt aan bod komt. Dit wordt als minderheidsstandpunt van de milieuverenigingen ook naar voor gebracht door bezwaarindiener 167, GECORO Kortrijk. Bezwaarindiener 24 (Natuurpunt Gaverstreke) stelt dat het binnen de afbakening van het stedelijk gebied ontbreekt aan een visie rond natuur- en groengebieden. Bezwaarindiener 30 stelt dat het plan de verstedelijking aanmoedigt en stelt zich de vraag of men denkt aan de duurzaamheid van het leefmilieu. 95 Verschillende bezwaarindieners stellen dat de afbakening van nieuwe groengebieden niet is gebeurd. Bezwaarindiener 21 wijst in die zin op het beperkt afbakenen van nieuwe groengebieden via het gewestelijke RUP, bezwaarindiener 171 op de minimale invulling van Bergelen. Ook het ontbreken 96 van Leie en groene ring en het beperkt aantal bufferzones tussen woon- en industriegebieden (171) worden als voorbeeld aangehaald om de zeer beperkte aandacht te illustreren. Een ander voorbeeld wordt aangehaald door vergelijking van de uitbreiding van industriegebieden, woongebieden en groengebieden (Natuurpunt). Verder worden volgende argumenten hierbij aangehaald om alsnog bijkomend groen op te nemen: - het bestaan van een principieel akkoord om nieuwe groengebieden af te bakenen in gewestelijke 97 RUP’s binnen de Vlaamse regering 98 - het gaat hier om een groenarme zo niet de groenarmste streek van Vlaanderen - de groennormen worden in Kortrijk niet gehaald (111) - de afwezigheid is in tegenspraak met de uitgangspunten van het RSV en de doelstellingen bij de afbakening van de stedelijke gebieden (111) - In bijvoorbeeld Gent is dit wel gebeurd (111) - Er is op dit ogenblik nog geen enkel voorstel bekend over het afbakenen van nieuwe groengebieden via een afzonderlijk gewestelijk RUP in het stedelijk gebied Kortrijk. De uitkomst ervan is dus onzeker. Doordat de afbakening van groengebieden in het stedelijk gebied Kortrijk en de afbakening van het regionaal stedelijk gebied zelf uit elkaar zijn getrokken wordt afgestapt van een evenwichtig proces (98 en 111, 194). - op de middellange en lange termijn vallen op basis van een groter groenaandeel positieve effecten te verwachten inzake biodiversiteit, bijkomende aantrekkingskracht voor potentiële bewoners en daaruit volgend een beter investeringsklimaat, aantrekkingskracht voor toerisme en meer tewerkstelling in het natuurbeheer (21, 35, 95, 142). De eenzijdige invulling vanuit de harde sectoren wordt volgens bezwaarindieners 98, 111 en 194 treffend geïllustreerd door de keuze voor LAR-Zuid. Om geloofwaardig te zijn moet volgens de bezwaarindieners een nieuw gewestelijk RUP over de groengebieden voorlopig zijn vastgesteld vooraleer er een definitieve beslissing wordt genomen over de definitieve vaststelling van het voorliggend plan. Dit RUP moet de ganse regio Zuid-West-Vlaanderen bekijken met specifieke aandacht voor het Schelde-Leie interfluvium. Vlacoro onderstreept nogmaals het belang van een voldoende maatschappelijk draagvlak - zowel bij de harde als bij de zachte actoren uit het middenveld - bij de vaststelling van het RUP. In casu is inderdaad gebleken dat er te weinig aandacht was voor de Leievallei, reden waarop er thans een nieuw RUP wordt voorbereid. Het DRO voorziet niet in de mogelijkheid om de wettelijke termijnen van de procedure van het lopend RUP “afbakening regionaalstedelijk gebied” op te schorten totdat een eventueel specifiek RUP Schelde-Leie interfluvium voorlopig zou goedgekeurd zijn. Dergelijke opschorting zal leiden tot het verval van het ontwerp-RUP overeenkomstig artikel 42, § 7 DRO. Het voorzien van een koppeling met betrekking tot de inwerkingtreding van twee afzonderlijke RUP’s lijkt dus niet aangewezen. 94
21,35, 95,111, 142, 160, 161, 171, 190, 191, 194, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 231 95 30, 35, 95, 99, 111, 142 96 160, 161, 190, 191, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 231 97 35, 95, 98, 111, 142, 194 98 21,35,95,111, 142, 194 65
Dossier 207
De realisatie van een groene gordel en van open ruimtecorridors 99
10. Een aantal bezwaarindieners pleiten voor de realisatie van een groene gordel aan de rand van het regionaal stedelijk gebied Kortrijk binnen het kader van voorliggend plan. Hierbij verwijzen zij 100 veelal naar het voorstel van SORESMA in opdracht van AMINAL om een open groene gordel te creëren. Bezwaarindiener 21 stelt dat deze een verbinding zou realiseren tussen de Gavers, het groen lint zuid, het te realiseren Preshoekbos, de Leievallei en Bergelen. Binnen deze ringstructuur, die planologisch onder VEN en IVON kunnen vallen, is een terughoudend beleid aangewezen volgens 21, 95 en 142. Volgens bezwaarindiener 99 is een actief beleid noodzakelijk om op relatief korte termijn over te gaan tot verwerving en inrichting van natuurgebieden. Er dienen aldus de bezwaarindieners 21 en 95, 99 en 142 instrumenten als voorkooprecht beschikbaar te zijn om de doelstellingen te realiseren. Bezwaarindiener verwijst hierbij naar alle nieuw aan te duiden natuurgebieden. Vlacoro verwijst naar haar advies onder kaders 9 en 7. 11. Bezwaarindiener 24 stelt dat de open ruimtecorridors Leie-Scheldevallei (bij Molenhoek) en Kanaal-Leievallei, waarnaar wordt verwezen in de doelstellingen, ook daadwerkelijk zouden kunnen worden verstevigd in het RUP. Dit kan, volgens de bezwaarindiener 24 door: - de agrarische bestemming rond het natuurgebied de “Bonten Os” gelegen aan Vichtestraat (niet te verwarren met het stedelijk woongebied dat aan de Hazewindstraat is gelegen) te wijzingen in een verwevingsfunctie agrarisch-natuur. Een dergelijke wijziging zou de open ruimtecorridorfunctie Leie-Scheldevallei waarborgen. Bezwaarindiener 99 vraagt het gebied een overdruk van verwevingsgebied te geven. Bezwaarindiener 194 heeft het in dit verband over alle resterende waardevolle gebieden in Leievallei. - De agrarische bestemming van de in oostelijke richting grenzende gebieden aan het gebied de Gavers op grondgebied van Deerlijk en in zuidelijke richting op het grondgebied Harelbeke te wijzingen in een verwevingsfunctie agrarisch-natuur. Een dergelijke wijziging zou de open ruimtecorridorfunctie Kanaal-Leievallei waarborgen. Ter hoogte van het stedelijk woongebied Biesterlant (7m) wordt aanvullend gevraagd om een overgangsgebied te creëren. Bezwaarindiener 99 vraagt het gebied een overdruk van verwevingsgebied te geven. Dit wordt ook aangevoerd door bezwaarindiener 194. - de agrarische bestemmingen rond het gemeentelijk natuurgebied “Plaatsbeekvallei” en de aangrenzende Oude Leiearm te Bavikhove (Harelbeke) aansluitend bij het Ooigembos de wijzigen in natuurverwevingsgebied. De wijziging zou zorgen voor een open ruimtecorridor naar zowel het verstedelijkt gebied als naar het als open ruimte te behouden gebied Spijkerland als onderdeel van de open ruimtecorridor Kanaal-Gavers-Leievallei. Vlacoro verwijst naar haar advies onder kader 9. 101
12. Voor een groep bezwaarindieners is het niet opnemen van een afbakening van de Leievallei, in het voorstel aangeduid als stedelijke groenas, een gemiste kans. Vlacoro verwijst naar haar advies onder kader 9. 13. Bezwaarindieners 99 en 194 stellen dat het specifiek knelpunt woonuitbreidingsgebied de Posthoorn in de Leievallei te Wevelgem moet worden opgelost. De Vlaamse overheid dient hiervoor, behalve het voorzien van het nieuwe woongebied ‘de Kleine Molen’, de nodige middelen te voorzien om de sociale huisvestingsmaatschappij te compenseren, aldus de bezwaarindieners. Bezwaarindiener 202 (de betrokken huisvestingsmaatschappij) geeft in dit verband aan dat door het buiten beschouwing laten van het gebied en hiermee de afwezigheid van duidelijke uitspraken ook geen uitspraken zijn over een financiële compensatie in de vorm van planschade. De maatschappij stelt dat hierdoor de financiële draagkracht om grondaankopen te financieren in Kleine Molen (zie verder) erg gering is en dringt er sterk op aan de financiële garanties bij het schrappen van het woonuitbreidingsgebied Posthoorn schriftelijk vast te leggen. Vlacoro kan de bezwaarindiener niet bijtreden.
99
21, 30, 35, 95, 142 21, 30, 35, 95, 142 160, 161, 190, 191, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 230, 231
100 101
66
Dossier 207
Het DRO voorziet enkel in planschadevergoeding. De concrete uitvoeringsmodaliteiten van dergelijke vergoeding dienen niet in het RUP zelf geregeld te worden. Vlacoro erkent weliswaar dat de decretaal voorziene planschadevergoeding weinig oplossing biedt indien woonuitbreidingsgebied wordt herbestemd tot een zachte functie. Het voorzien van een specifieke compensatie is op heden decretaal niet voorzien. Bij gebrek aan decretale grondslag, kan een RUP op heden niet voorzien in specifieke compensaties. Bovendien verzet het grondwettelijk gewaarborgd non-discriminatie- en gelijkheidsbeginsel zich er alvast tegen dat enkel specifieke eigenaars in bepaalde gevallen een bevoorrechte compensatie wordt verleend met uitsluiting van andere eigenaars. Vlacoro wenst in dit verband te verwijzen naar hetgeen bepaald is op blz. 78 van de toelichtingsnota, waar gesteld wordt dat de ontwikkeling van het gebied “de Kleine Molen” als het ware is voorbehouden voor de sociale huisvestingsmaatschappij als compensatie voor de herbestemming van een woonuitbreidingsgebied van de bouwmaatschappij tot een zachte functie. Volgens de toelichtingsnota wordt aan de bouwmaatschappij daarom tevens een voorkooprecht verleend op het gebied “de Kleine Molen”. Volgens Vlacoro is dergelijke bijzondere compensatie ten voordele van 1 specifieke eigenaar volstrekt ongrondwettig. Randstedelijk groengebied de Gavers
14. Bezwaarindiener 86 is gebruiker van landbouwgronden in het gebied de Gavers. Hij maakt bezwaar tegen de suggestie om het gebied rond de Gavers te bestemmen als stedelijk groengebied, doch zonder opname van de concrete bepalingen hieromtrent (het gebied wordt aangeduid als randstedelijk groengebied op de kaart hypothese gewenste ruimtelijke structuur). Bezwaarindiener 92 heeft een gemengd (serre)tuinbouw- en rundveebedrijf in het gebied. Net als bezwaarindiener 86 tekenen 92, 125, 141, 143 en 178 bezwaar tegen de plannen of de idee om de omgeving van de Gavers in te kleuren als stedelijk groengebied. Hierbij wordt door bezwaarindiener 141 verwezen naar het persbericht over de afbakening. De bezwaarindieners 86 en 88 menen te mogen stellen dat het een agrarisch gebied is waar de landbouw niet uitdovend is en dat de landbouw hier als buffer fungeert tussen provinciaal domein en de woongebieden van Deerlijk. Hierbij worden volgende elementen aangehaald: - de waarde van het gebied als open landschap gebruikt door recreanten (92) - de afwezigheid van bos op oude kaarten (86) - de keuze in de jaren 60 bij de opmaak van de plannen voor het provinciaal domein om het gebied als landbouwgebied te behouden (86) - het BPA De Gavers uit de jaren 70, opgemaakt om het gebied voor landbouw te vrijwaren (86, 125) en een evenwicht te creëren tussen landbouw, natuur en recreatie (88, 92, 125, 192) waarbij het provinciaal domein wordt ingericht voor recreatie (141). - de vrijwaring van de landbouwbestemming met landschappelijke waarde en de herbestemming van delen natuurgebied naar agrarisch gebied bij de herziening van het gewestplan in 1998 (86) - de aanduiding als gebied voor landbouw in het ruimtelijk structuurplanningsproces van Deerlijk en in het provinciaal ruimtelijk structuurplan (86) - de uitbating van de landbouwgronden door (jonge actieve) landbouwers en de noodzaak voor de leefbaarheid van de bedrijven (88, 58, 125, 141, 178) - het bedrijf heeft haar gronden in het gebied broodnodig en werd reeds getroffen door onteigening en aanleg van N391 (143) Vlacoro wijst erop dat het RUP geen deelplan omtrent de Gavers bevat. Het voor dit gebied voorzien ontwikkelingsperspectief is blijkens de toelichtingsnota vandaag niet uitgewerkt zodat er geen bijkomende gegevens beschikbaar zijn op basis waarvan een deelplan zou kunnen uitgewerkt worden (toelichtingsnota p.. 12). De commissie kan dan ook geen uitspraken doen omtrent dit gebied..
67
Dossier 207
15. Verschillende bezwaarindieners vragen het gebied te bestemmen/ te erkennen als stedelijk landbouwgebied, zij het om diverse redenen: - de vrees dat de huidige mogelijkheden m.b.t. de verschillende zonevreemde woningen in het gebied gecreëerd in D.O.R.O. zullen worden beperkt (87) - het bevestigen van de (hoger geformuleerde) bestaande beleidsbeslissingen (86, 88) - het vrijwaren van de ontwikkelingskansen van de bestaande landbouwbedrijven (88, 125, 141) - het vrijwaren van de mogelijkheden van de bestaande landbouwbedrijven om zich aan te passen aan de noodwendigheden en uitdagingen van de tijd (88, 141). Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 14. 16. Bezwaarindieners 99 en 194 vragen het gebied (in oostelijke en noordoostelijke richting) te bestemmen tot verwevingsgebied natuur/agrarisch zodat uitbreiding op termijn van de Gavers mogelijk wordt. Ook deze bezwaarindieners verwijzen hierbij naar het provinciaal ruimtelijk structuurplan. De uitbreiding moet een belangrijke corridorfunctie waarborgen tussen Leievalle en kanaal Bossuit-Kortrijk. Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 14. Volkshuisvesting
17. Bezwaarindiener 94 (de Zuid-Westvlaamse sociale huisvestingsmaatschappij) verwijst naar de bepalingen omtrent de verdeling van sociale woningen ingeschreven in het provinciaal ruimtelijk structuurplan West-Vlaanderen en de mogelijke realisatie ervan via PPS. De huisvestingsmaatschappij stelt dat de toepassing van de verdeling in de tijd moet worden beperkt zodat bijvoorbeeld als de initiatiefnemer binnen de 5 jaar niet tot realisatie overgaat, de overeenkomst komt te vervallen. De maatschappij dringt aan om binnen het ontwerp RUP de provinciale aanbeveling grondig te overwegen en vraagt om het overleg met de sociale huisvestingsmaatschappijen te versterken binnen het ontwerp en in het bijzonder voor de 18 projecten binnen het gebied. Vlacoro heeft in haar eerdere adviezen m.b.t. de afbakening van het grootstedelijk gebied Gent evenals de provinciale ruimtelijke structuurplannen Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant reeds gesteld dat de regelgeving inzake ruimtelijke ordening zelf geen invulling kan geven aan het sociaal woonbeleid. Dit behoort toe aan de sector van het Woonbeleid. Via ruimtelijke ordening kan men wel een gedifferentieerd woonaanbod garanderen via het vastleggen of opleggen van diverse woontypologieën vermits dit ruimtelijk bepalend is. De verdeling van de verschillende woontypologieën over de verschillende locaties is evenwel geen taak van het Vlaamse Gewest maar van de lokale overheid. Vlacoro wenst er op te wijzen dat zij geen advies heeft kunnen uitbrengen in het kader van het provinciaal ruimtelijk structuurplan West-Vlaanderen. Vlacoro heeft wel advies uitgebracht met betrekking tot het later tot stand gekomen provinciaal ruimtelijk structuurplan Oost-Vlaanderen. Dit laatste plan bevatte identiek dezelfde bepalingen omtrent de verdelingen van sociale woningen en PPS als in het provinciaal ruimtelijk structuurplan West-Vlaanderen. Uiteindelijk werden deze bepalingen uitgesloten van goedkeuring door het ministerieel goedkeuringsbesluit van 18 februari 2004. Vlacoro had hieromtrent overigens op 24 juni 2003 een omstandig negatief advies opgemaakt, waaruit in dit verband nog even kort wordt geciteerd : “de regelgeving inzake ruimtelijke ordening zelf geen invulling kan geven aan het sociaal woonbeleid. Dit behoort toe aan de sector van het woonbeleid zelf, zoals dit is vastgesteld in de Vlaamse Wooncode en de uitvoeringsbesluiten. Bovendien heeft de Vlaamse Wooncode geen bevoegdheden verleend aan de provincies inzake sociaal woonbeleid. De provincie kan via de structuurplanning bijgevolg geen regelingen opleggen inzake sociale woningbouw aan de lokale besturen en de sociale huisvestingsmaatschappijen. Het is bijgevolg aan de sector van het woonbeleid zelf om de behoeften inzake sociale woningbouw en de regels hiervoor vast te leggen. In dat verband kan verwezen worden naar artikel 22 van de Vlaamse Wooncode: “De Vlaamse regering plant de investeringen voor de sociale huisvesting op basis van de woonbehoeften en draagt daarbij zorg voor een evenwichtige regionale spreiding.” Vlacoro verwijst tevens naar de beleidsnota RO 2004-2009 van Vlaams minister Dirk Van Mechelen, bevoegd voor ruimtelijke ordening, inzonderheid naar het uitgangspunt 8 “doelstellingen en niet instellingen staan centraal” :
68
Dossier 207
In de praktijk komen immers voorschriften voor in bestemmingsvoorschriften en structuurplannen die het privé-initiatief geheel of volledig uitsluiten : “woonreservegebieden” en regionale bedrijventerreinen met openbaar karakter” zijn gebieden die enkel via openbaar initiatief kunnen gerealiseerd worden. Volgens de Raad van State zijn dergelijke voorschriften onwettig omdat ze raken aan de handelingsbekwaamheid van de burgers (R.v.St., nr. 93.834, 9 maart 2001, Albrecht, T.R.O.S., 2001, 141 e.v.). Verschillende bestemmingsplannen (BPA’s en RUP’s) bevatten in die zin eveneens soms verordenende bestemmingsvoorschriften waarbij enkel de bouw van sociale huur- of koopwoningen mogelijk is.” Vlacoro heeft dit uitgangspunt onderschreven in haar advies van 9 november 2004. Gelet op hetgeen voorafgaat adviseert Vlacoro om op bladzijde 84 van de toelichtingsnota volgende zin: “ Bij de differentiatie van het woongebied dient ook aandacht geschonken te worden aan de sociale woningbouw”. als volgt te vervangen : “ Een gedifferentieerd woonaanbod kan gegarandeerd worden via het vastleggen of opleggen van diverse woontypologieën”. Watergebonden bedrijvigheid
18. Bezwaarindiener 98 (Waterwegen en Zeekanaal) gaat niet akkoord met de uitspraak dat nieuwe terreinen voor watergebonden bedrijvigheid niet nodig zijn. Door de schaarste dienen alle terreinen met potenties terzake, zowel bestaande als nieuwe, optimaal te worden benut en dient het belang van een multimodale ontsluiting volgens Waterwegen en Zeekanaal NV beter in de verf te worden gezet. De voorziene verdieping van Leie in het RSV en de ontwikkeling van de Seine-Nord verbinding zal het belang ervan nog doen toenemen. Dit omhelst voor de vennootschap dat, naast een goede bereikbaarheid voor vrachtverkeer, ook het maximaal benutten van de potenties inzake het gebruik van spoor- en waterweg. Voor de bezwaarindiener is het daarom aangewezen dat terreinen die in aanmerking komen voor eerste- en tweedelijns watergebonden bedrijvigheid prioritair als watergebonden bedrijventerrein aan te duiden. Door de schaarste zijn dit volgens de bezwaarindiener alle terreinen die aan de gestelde condities voldoen. Bij de inplanting van bedrijvigheid vindt de vennootschap het dan ook noodzakelijk dat voor elk individueel bedrijf wordt onderzocht of op een rendabele wijze met voor- en natransport gebruik kan worden gemaakt van de waterweg. Dit dient volgens de bezwaarindiener expliciet te worden vermeld in de voorschriften en in concreto bij - het specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport Heule-Kuurne - het gemengde bedrijventerrein Heule-Kuurne uitbreiding - het gemengd bedrijventerrein Zwevegem-Losschaert - het gemengd bedrijven Wevelgem-Zuid + Leievallei (gebied niet voorbehouden voor watergebonden industrie. Het is voor Vlacoro niet duidelijk wat de beweegreden is om te stellen dat nieuwe terreinen voor watergebonden bedrijvigheid niet nodig zijn. Een onderzoek naar de ontsluitingsmogelijkheden via de waterweg is wenselijk, temeer daar in voorliggend RUP alle ontsluitingen via de weg gebeuren (ondermeer de R8) wat mogelijks een overbelasting en milieuhinder teweeg zal brengen. Vlacoro stelt de vraag naar de opmaak van een mobiliteitsstudie, die de ontsluitingsmogelijkheden via de waterweg onderzoekt en op kaart brengt. Vlacoro is van oordeel dat het RUP zich concentreert op de weg als ontsluiting. De potenties door de aanwezigheid van een hoofdwaterweg moet tevens bekeken worden, behalve voor deelplan 3c dat een specifieke zone voor watergebonden bedrijvigheid voorziet. Onderzocht dient te worden waar watergebonden bedrijventerreinen kunnen gerealiseerd worden. De Leie en het afleidingskanaal zijn door het RSV geselecteerd als onderdeel van het hoofdwaterwegennet. De ganse Leie wordt op 1350 ton gebracht. Hierdoor zal de Leie meer potenties hebben als economische transportas. Kortrijk is trouwens een economisch knooppunt. De bruikbaarheid van de waterweg voor transport van goederen zal toenemen. Deze evolutie zal verder bestendigd worden door de ontwikkeling van de Seine-Nord verbinding waardoor de waterweg zal functioneren als onderdeel van het hoofdwaterwegennet op Europees niveau. Een toenemende vraag naar vestiging van watergebonden bedrijven langsheen de Leie wordt verwacht. Vlacoro is dan ook van oordeel dat in het RUP rekening dient gehouden te worden met deze te verwachten evolutie en dat in de mobiliteitsstudie hier aandacht moet aan besteed worden.
69
Dossier 207
Economische taakstelling
19. Bezwaarindiener 103 stelt dat de vooropgestelde taakstelling van 73 ha te laag is en zeker als 30 ha hiervan wordt voorzien voor een specifieke functie van transport en distributiezone en 5 ha voor een kleinhandelszone die hij op zich al als te laag inschat. De bezwaarindiener merkt op dat de 95 ha voor de zogenaamde zonevreemde bedrijven enkel betrekking kunnen hebben op de bestaande bedrijven in het stedelijk gebied en niet daarbuiten en dat een zelfde redenering geldt voor de lokale bedrijventerreinen: enkel de lokale bedrijventerreinen binnen het stedelijk gebied kunnen in de taakstelling worden opgenomen. Vlacoro kan zich vinden in de opmerkingen van de bezwaarindiener. Vlacoro verwijst naar de toelichtingsnota “resultaat van de voorbereidende fase, het afbakeningsproces, punt E de taakstellingen opgenomen in het regionaalstedelijk gebied” (pag. 10) Vlacoro stelt vast dat van die 73 ha reeds 30 ha voorzien wordt voor de specifieke functie van transport- en distributiezone en 5 ha voor een kleinhandelszone. Rest 38 ha. Gelet op de huidige gebouwenconfiguratie binnen de opgegeven afbakening van de bestaande kleinhandelszone Ringshoppingcentrum, Wevelgem N8 en de Pottelberg, zijn er volgens Vlacoro weinig ruimtemogelijkheden voor uitbreiding (5 ha ?) en is daarenboven de vraag of 5 ha hiervoor voldoende is en hoe dit verdeeld moet worden over deze 3 locaties. De voorgestelde 3 uitbreidingen van de bestaande regionale bedrijventerreinen zijn gesitueerd in het ZW (Wevelgem), NW Heule-Kuurne en ZO (Zwevegem) van het regionaal stedelijk gebied Kortrijk. Met de huidige taakstelling wordt voor de zone – windrichting Noorden – Noordoosten Deerlijk – Harelbeke “opnieuw” geen bijkomende ruimte voor een gemengd regionaal bedrijventerrein voorzien. Inderdaad, ook bij de gewestplanwijzigingen van de tweede helft van de jaren ’90 en begin de jaren 2000 (ten gevolge van procedures Raad van State) werd het N en NO niet voorzien van bijkomende regionale bedrijventerreinen. Het bedrijventerrein Deltapark in het ZO Kortrijk – Zwevegem heeft hierbij een specifiek karakter gekregen van hoogtechnologische zone, waardoor ‘gewone’ productiebedrijven hier geen plaats zullen kunnen krijgen. Tenslotte merkt Vlacoro op dat de 95 ha voor de zogenaamde zonevreemde bedrijven enkel betrekking kunnen hebben op de uitbreiding van deze bestaande bedrijven gelegen in het stedelijk gebied, en niet op de ruimtelijke regularisatie van de bestaande bedrijfstoestand, en ook niet op bedrijven gelegen in de buitengebieddelen van de gemeenten opgenomen in omschrijving van het regionaal stedelijk gebied Kortrijk. Wanneer deze 95 ha niet zouden benut worden, stelt Vlacoro voor dat ze aangewend worden voor de andere elementen uit de economische taakstelling. Eenzelfde redenering gaat op voor wat betreft de lokale bedrijventerreinen, waarbij het onlogisch is dat de lokale bedrijventerreinen die niet in het stedelijk gebied (zullen) liggen, opgenomen worden in de taakstelling van het stedelijk gebied (58 ha), ook al maken ze deel uit van het buitengebied van de opgenomen gemeenten van het stedelijk gebied. Wanneer die 58 ha niet in het stedelijk gebied kan gelokaliseerd worden, waarbij een verdere oefening hiertoe nog moet gebeuren, dan stelt Vlacoro ook hier voor dat ze verder aangewend worden voor de andere elementen uit de economische taakstelling. Het lijkt dan ook aangewezen dat dit dan ook zo gesteld wordt op p.10 van de toelichtingsnota. Landbouw
20. Bezwaarindiener 128 vraag voor alle stedelijke woongebieden rekening te houden met de problematiek van uitbreiding van bestaande landbouwbedrijven en verwijst hierbij specifiek naar 2 landbouwbedrijven in Bieststraat. Vlacoro is van oordeel dat de deelplannen met betrekking tot de stedelijke woongebieden in principe ruimtelijk verantwoord zijn. Concrete problemen met betrekking tot bestaande landbouwbedrijven worden best per gebied afzonderlijk aangepakt.. Hoogspanningsleidingen
21. Bezwaarindiener 150 (uitbater van het Belgische hoogspanningsnet) tekent bezwaar aan omdat in geen enkel verordenend grafisch plan rekening is gehouden met de bestaande en op de huidige gewestplannen ingetekende tracés van hoogspanningsleidingen, waardoor zij op die plaatsen in rechtsonzekerheid terecht komen. De bezwaarindiener stelt voor in elk betrokken deelplan een artikel omtrent de bestaande hoogspanningsleiding toe te voegen met volgende tekst: 70
Dossier 207
“Waar een bestaande hoogspanningsleiding is aangegeven zijn alle werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen die nodig of nuttig zijn voor het onderhoud, het beheer, de ontwikkeling en de exploitatie van de bestaande hoogspanningsleiding, zoals voorzien in de daartoe geleverde wegvergunning en/of verklaring van openbaar nut, toegelaten, onder voorbehoud van de gebeurlijke vergunningsplicht.” Vlacoro stelt dat het aangewezen is deze leiding en masten uitdrukkelijk op het verordenende plan op te nemen zodat er niet alleen mee kan rekening worden gehouden bij de verdere inrichting maar ook aan de leidingen of masten werken kunnen vergund worden. Archeologisch erfgoed
22. Bezwaarindiener 168 adviseert om de inleidende hoofdstukken van de toelichtingsnota gevoelig uit te breiden om te kunnen anticiperen op de vernietiging van zowel gekend als ongekend archeologisch erfgoed. Vanuit het uitgangspunt dat dit erfgoed intrinsiek is verbonden met historisch gegroeide patronen en weefsels wordt hierbij verwezen naar het aspect duurzame ontwikkeling ingeschreven in het RSV. Meer concreet wordt gevraagd dit principe te vertalen door bij grootschalige ingrepen (bv. met een bodemingreep groter dan 1 ha) een archeologisch vooronderzoek te stimuleren, te organiseren of te verrichten opdat een verantwoorde besluitvorming ten aanzien van het archeologisch erfgoed mogelijk is. De bezwaarindiener stelt dat het behoud van de archeologische site hierbij voorop moet staan, bij voorkeur in situ en desnoods ex situ waarbij de site wordt opgegraven en de informatiewaarde wordt gedocumenteerd en ontsloten. Vlacoro is geen voorstander van het verplicht voorzien van een archeologisch vooronderzoek voor alle projecten die groter zijn dan 1 ha. Het al dan niet voorzien van dergelijk vooronderzoek dient in concreto afgewogen te worden op basis van objectief verantwoorde sectorinformatie in het kader van het vergunningenbeleid. Overigens moet in principe de sectorwetgeving voldoende garanties kunnen bieden (o.m. via de adviesprocedure bij vergunningsaanvragen). Andere opmerkingen en bezwaren
23. Bezwaarindiener 30 stelt de algemene eis tot groene bufferzones en groenschermen rond industrieterreinen en bedrijven. Bezwaarindieners 35, 95 en 111 vragen dat voor industrieterreinen de bufferzones in één geheel, voor er gebouwd wordt, gerealiseerd worden. Nadien kan de kostprijs, aldus de bezwaarindiener, doorgerekend worden naar de lokale ondernemers. Het argument voor bezwaarindiener 30 is dat ondanks stedenbouwkundige verordeningen groenschermen in de realiteit niet worden aangelegd. Vlacoro kan de bezwaarindiener niet bijtreden. Het invoeren van een algemene verplichting in het RUP om eerst de volledige groenzone aan te leggen voor de totaliteit van het bedrijventerrein alvorens tot effectieve ontwikkeling over te gaan, acht Vlacoro niet wenselijk. Vlacoro is van oordeel dat indien de effectieve aanleg van de groenbuffers is vereist, dit in het kader van het vergunningenbeleid kan gegarandeerd worden. 24. Bezwaarindiener 129 stelt dat bebouwing in meerdere lagen met het oog op zuinig ruimtegebruik niet steeds zinvol/mogelijk is. Volgens de bezwaarindiener kan zuinig gebruik ook worden gerealiseerd via het gebruik van hoge gebouwen. Het bezwaar komt terug bij bezwaarindiener 63 die het specifiek heeft over LAR-Zuid. Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij kader 64 van plan 2 (LAR Zuid). 25. Bezwaarindiener 105 is eigenaar van een hoevewoning Watervalstraat Marke. Hij maakt bezwaar tegen de opties die zijn genomen in verband met het stadsbos. De redenering dat de gewestplanwijziging reeds de nodige bestemmingswijzigingen heeft aangebracht kan de bezwaarindiener volgen. Hij stelt evenwel vragen bij de stelling in de toelichtingsnota dat een verfijning van de huidige bestemming vandaag niet zinvol is. Hij stelt dat een dergelijke verfijning in functie van een rechtzetting nodig is omdat: - bij deze gewestplanwijziging, in tegenstelling tot de eigen woning, een aantal hoevewoningen niet werden opgenomen in het kwetsbaar gebied - er ruimtelijk geen onderscheid is tussen de eigen gebouwen en die andere gebouwen. 71
Dossier 207
-
in het bos recreatief medegebruik wordt beoogd en niet dezelfde natuurwaarde wordt nagestreefd als in het buitengebied.
Vlacoro wijst erop dat het RUP geen deelplan over het stadsbos bevat. De commissie kan dan ook geen uitspraak doen over dit bezwaar dat trouwens eerder betrekking heeft op de vermelde gewestplanbestemming. 26. Bezwaarindiener 156 is eigenaar van bedrijf Verhaeghe gelegen tussen Oudenaardestraat en spoorweg Kortrijk-Brussel, Harelbeke. De eigenaar gaat er van uit dat een aanpalend perceel, 45 A, bestemd volgens het gewestplan als bosgebied en als agrarisch gebied wordt herbestemd. Hierbij geeft hij aan dat het gaat om de bestemmingen als deels “behoud van agrarisch gebied met landschappelijke meerwaarde (versterken van recreatief medegebruik)” en deels als “behoud van bundelingen van woningen en bedrijf (buffering met groen) als bedrijfskorrel in de open ruimte”. Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan bevestigt hiermee aldus de bezwaarindiener de agrarische bestemming en blokkeert de uitvoering van stedenbouwkundige vergunning nr. 01/131 dd. 30/10/2001. De bezwaarindiener vraagt het gebied te bestemmen als “behoud van bundeling van woningen en bedrijf (buffering met groen) als bedrijfskorrel in de open ruimte”. Vlacoro onthoudt zich van uitspraken omtrent het betrokken perceel, dat buiten de afbakening ligt. De definitieve vaststelling van het voorliggend RUP kan er immers geen betrekking op hebben, aangezien het niet opgenomen is geweest in het voorlopig vastgestelde plan (zie art. 42, §6 DRO). Het perceel is ook niet het voorwerp van het huidig openbaar onderzoek. 27. Bezwaarindiener 156 is eigenaar van perceel tussen E17, Oudenaardsestraat en de woonhuizen e aan de noordzijde van Oudenaardsestraat te Harelbeke, m.n. perceel 2 afd. Sect. B nr.163. De bezwaarindiener gaat er van uit dat het perceel wordt herbestemd als “behoud van agrarisch gebied met landschappelijke meerwaarde (versterken van recreatief medegebruik)”. Graag wil de bezwaarindiener het gebied te herbestemmen tot “behoud van bundeling van woningen en bedrijf (buffering met groen) als bedrijfskorrel in de open ruimte” en brengt hierbij elementen aan betreffende de oppervlakte van het perceel, de landschappelijke waarde en de mogelijke ontlasting van Oudenaardestraat door aanleg van een parkeerplaats. Vlacoro onthoudt zich van uitspraken omtrent het betrokken perceel, dat buiten de afbakening ligt. De definitieve vaststelling van het voorliggend RUP kan er immers geen betrekking op hebben, aangezien het niet opgenomen is geweest in het voorlopig vastgestelde plan (zie art. 42, §6 DRO). Het perceel is ook niet het voorwerp van het huidig openbaar onderzoek. ANDERE 28. Bezwaarindiener 112 geeft aan dat de cliënten die hij vertegenwoordigt, hebben vastgesteld binnen het kader van het openbaar onderzoek, dat binnen het kader van het structuurplan Desselgem, de Leievallei zal worden beschouwd als stedelijke groene ruimte. Verwijzend naar het rechttrekken van de Leie in het verleden en het gebruik als woongebied en/of industriegebied, stellen zij dat de relevantie en het belang tot omvorming in natuurgebied onbestaand is en zij niet akkoord kunnen gaan met de bestaande plannen. Vlacoro wijst erop dat het structuurplan Desselgem in dit dossier niet aan de orde is. Bovendien zal de Leievallei het voorwerp uitmaken van een apart RUP.
B.2 Bespreking van de adviezen B.2.1. GEMEENTERAAD HARELBEKE GUNSTIG ADVIES (MITS AANPASSINGEN) VAN 21 MAART 2005 1. In het deelplan ' Gebied voor infrastructuur voor afvalwaterzuivering en afvalverbranding Harelbeke'zijn de volgende aanpassingen vereist: − opname van de gronden gelegen tussen het toegangsperceel van IMOG en de laatste woning om op deze gronden bedrijfsondersteunende voorzieningen op te richten;
72
Dossier 207
− − −
− −
vervanging van de titel van het plan van ' afvalverbranding'door ' afvalverwijdering' ; vervanging van de woorden ' voor de verbranding en scheiding van afval'in de eerste twee lijnen van art.8.1 §1 door de woorden ' voor het inzamelen, verwerken en verwijderen van afval' ; vervanging van de woorden ' het verbranden en scheiden van afval'in ditzelfde artikel door de woorden ' het inzamelen, verwerken en verwijdering van afval' en vervanging van de woorden ' verharde wegen.. .waterdoorlatende verharding'door de woorden ' verhardingen die enkel regenwater -dat niet bezoedeld kan worden- afvoeren moeten aangelegd worden in een waterdoorlatende verharding; andere verhardingen moeten uitgevoerd (kunnen) worden in niet-waterdoorlatende verharding om een noodzakelijke behandeling van dit afvoerwater mogelijk te maken (cfr oa Vlarem)' ; in het artikel 8.2 dient in de 1e alinea na de woorden ' ...zuiveringsinfrastructuur voor afvalwater'bijgevoegd te worden ' en van de afvalbehandeling' ; in art. 8.2 §1 dient de volgende tekst bijgevoegd te worden: ' Alle bestaande voorzieningen inherent aan de activiteiten binnen deze zone gebouwtje, ...) moeten kunnen bewaard worden, zo nodig vernieuwd en aangepast te worden volgens de reglementeringen terzake' .
Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder B.1.8, Plan 8 Gebied voor infrastructuur voor afvalwaterzuivering en afvalverbrandingsinstallatie ‘Harelbeke’, kader 2 en 3. B.2.2. GEMEENTERAAD ZWEVEGEM ADVIES VAN 21 MAART 2005 2. Door een inkrimping van het regionaalstedelijk gebied (kaartblad G08) op het grondgebied Kortrijk - ter hoogte van de Winkelstraat-Morinnestraat - wordt r een bepaald deel op het grondgebied Zwevegem uitgesloten. Hoewel de tekst (blz. 19) stelt dat de bebouwing aan de hoek WinkelstraatMorinnestraat één geheel vormt met de overige bebouwing van de `Winkelhoek'- met name de sociale verkaveling Te Winckele 3`` fase - wordt een logische verbinding tussen deze drie woningen en de wijk onmogelijk: gemaakt door het niet opnemen van (een deel van) het perceel D 34e. Dit deel van het perceel D 34e is volgens het vigerende gewestplan nochtans gelegen in het woongebied. De horeca-zaak op het perceel D 429d sluit morfologisch en functioneel aan bij de bestaande bebouwing op de hoek Kwadepoelstraat-Oude Bellegemstraat. Het betreft hier een restaurant met een lage dynamiek ten opzichte van de omgeving. De ruimtelijke draagkracht wordt in het geheel niet overschreden. Teneinde verdere ontwikkelingsmogelijkheden te creëren, dient dit perceel te worden opgenomen binnen de grenslijn van het regionaalstedelijk gebied. Het deel van het perceel D 34e, gelegen in het woongebied volgens het gewestplan, en het perceel D 429d dienen te worden opgenomen binnen de grenslijn.
Vlacoro onthoudt zich van uitspraken omtrent deze percelen, die buiten de afbakening liggen. De definitieve vaststelling van het voorliggend RUP kan er immers geen betrekking op hebben, aangezien het zij niet opgenomen zijn geweest in het voorlopig vastgestelde plan (zie art. 42, §6 DRO). Deze percelen zijn ook niet het voorwerp van het huidig openbaar onderzoek. 3. De gemeenteraad vraagt een aantal tekstuele en andere materiële fouten recht te zetten (opgesomd in het advies)
Vlacoro dringt erop aan dat deze tekstuele en andere materiële fouten worden rechtgezet. 4 . Stedelijk woongebied 7.r "Slijpbeek" Ter hoogte van het gebied "Slijpebeek" is art. 7.2 van toepassing inzake beekvalleien. De verordenende voorschriften bepalen dat het in se gaat om een gebied non aedificandil De bepaling dat 70% van het gebied niet als stedelijk woongebied kan ontwikkeld worden en als een aaneengesloten groengebied dient aangelegd te worden, roept de vraag op wat met de resterende 30% kan gebeuren. Vermoedelijk wordt bedoeld dat 70% van deze zone niet voor bebouwing in aanmerking komt (en als groengebied moet aangelegd worden). Indien de huidige voorschriften gehandhaafd blijven, wordt de leefbaarheid van het gevestigd en vergund tuinbouwbedrijf ernstig geschaad. Er zijn immers in deze zone immers enkel werken in functie van groen en natuur toegelaten. De bestaande tuinbouwactiviteit en bijkomende constructies (serres, waterbekken e.d.) wordt hierdoor onmogelijk, hoewel deze de ruimtelijke draagkracht niet overstijgt. De voorschriften van art. 7.2 dienen in deze zin aangepast te worden. In de verordenende bepalingen van art. 7.2 wordt in een eerste lid gesproken over een zone met een breedte van "minimum 15 meter" aan weerszijden van de beek, waar slechts werken in functie van de natuurwaarde toegelaten zijn. Verder wordt in het tweede lid gesproken van "de hierboven aangehaalde 20 meter". Deze tegenstrijdigheid in de voorschriften dient weggewerkt te worden.
73
Dossier 207
Vlacoro verwijst m.b.t. ‘art. 7.2 beek- en Leievallei’ naar haar antwoord onder B.1.7, Plan 7: Stedelijk woongebied, Deelplanoverschrijdende bezwaren, kader 2, evenals naar de eigen opmerkingen van Vlacoro. Met betrekking tot het tuinbouwbedrijf verwijst Vlacoro naar B.1.7, Plan 7: Stedelijk woongebied, 7.r Slijpbeek, kader 2. 5. Deelplan3b Zwevegem-Losschaert a. Door de gewestplanwijziging dd. 10/11/1998 werd een deel van het "woonuitbreidingsgebied" omgevormd naar "regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter". Hierdoor werd tevens (arrest Steen) een deel van het BPA Harelbekestraat opgeheven. In voorliggend ontwerp gewestelijk RUP wordt voorzien een nieuwe aanpassing van de gewestplanbestemmingen, waarbij: delen van de "woonuitbreidingsgebieden" ten oosten en ten westen van het bedrijventerrein opgenomen worden binnen het deelplan 3b en herbestemd worden naar "gemengd regionaal bedrijventerrein", al dan niet (in overdruk) "bufferzone"; een groot deel van het "regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter" wordt herbestemd naar "gemengd regionaal bedrijventerrein". Hierdoor ontstaat echter een onduidelijke situatie m.b.t. het gedeelte van het "regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter" (volgens het gewestplan) dat niet begrepen is binnen het deelplan 3b. In de verantwoording van afbakening (Toelichtingsnota blz. 39) wordt gesteld dat in een gemeentelijk plan kan vorm gegeven worden aan dit gebied. Het gemeentebestuur is echter van mening dat 1) ofwel in de verordenende bepalingen van art. 3b dient opgenomen te worden dat het aansluitend gedeelte van het "regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter" (volgens het gewestplan) dat niet herbestemd wordt naar "gemengd regionaal bedrijventerrein" (volgens het RUP) kan omgevormd worden door een gemeentelijk RUP tot woongebied en/of lokaal bedrijventerrein; 2) ofwel de bestemmingswijziging van het resterende deel naar een "lokaal bedrijventerrein" opgenomen moet worden in het gewestelijk RUP omdat de ontsluiting beter onlosmakelijk verbonden wordt met het regionale bedrijventerrein. Op deze manier wordt perceelsontsluiting naar lokale wegen overbodig en wordt de ontsluiting van het lokaal bedrijventerrein gericht op de N391 waardoor sluikverkeer ontmoedigd wordt. b. De stedenbouwkundige voorschriften van art. 3b.3 "Bufferzone" voorzien dat in deze zone geen vergunningsplichtige werken zijn toegelaten, met uitzondering van afbraak en de aanleg van bufferbekkens. Natuurinrichting is ook mogelijk in deze zone. Dit is tegenstrijdig met de voorschriften van art. 3b.4 "Fietsverbinding", die stellen dat in deze zone tevens een fietsverbinding dient gerealiseerd te worden, d.i. werken waarvoor vergunningsplichtige werken nodig zijn. De voorschriften van de bufferzones kunnen verder gedetailleerd worden bij het opmaken van het inrichtingsplan. Ze kunnen immers een element vormen van het ruimtelijk concept van de zone. Bij de verdere procedure van het RUP moet de aanleg van bv. geluidsbermen en recreatieve verbindingsassen in de bufferzone mogelijk gemaakt worden. c. Door het opnemen van de aanpalende woonuitbreidingsgebieden ten westen en oosten van het terrein, deels binnen het regionaal bedrijventerrein en deels als bufferzone, worden een aantal bestaande woningen opgenomen binnen deze bufferzone, waarbinnen (zie hoger) slechts instandhoudingswerken zijn toegelaten. Deze onoordeelkundige uitbreiding van het deelplan resulteert bijgevolg in een drastische waardevermindering van deze eigendommen zonder een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit met zich mee te brengen. De grenslijn van de bufferzone dient te worden aangepast zodat de woningen; niet gelegen is/zijn binnen deze zone.
Bij punt a opteert Vlacoro voor optie 1) wat aansluit bij het antwoord op bezwaar 9 (plan 3b). Vlacoro wijst er evenwel op dat het gewestplanvoorschrift "regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter" onwettig is (R.v.St., nr. 93.834, 9 maart 2001, Albrecht, T.R.O.S., 2001, 141 e.v.). Dit wordt tevens bevestigd in de beleidsnota RO 2004-2009 onder uitgangspunt 8 (doelstellingen en niet instellingen staan centraal). Activiteiten en/of initiatieven die gebaseerd zijn op een onwettig gewestplanvoorschrift, kunnen bijgevolg eveneens als onwettig beschouwd worden. Vlacoro kan de punten b en c bijtreden, wat deels aansluit bij het antwoord op bezwaar 11 (plan 3b).
B.2.3. GEMEENTERAAD DEERLIJK ONGUNSTIG ADVIES VAN 24 MAART 2005 6. Ongunstig advies voor de voorgestelde afbakening, tenzij de gebieden "Stationswijk" en "Molenhoek" geheel, minstens gedeeltelijk, worden opgenomen binnen het regionaalstedelijk gebied.
Vlacoro verwijst naar B.1.1, Plan 1 afbakeningslijn regionaalstedelijk gebied Kortrijk, kaders 8 tem 11.
74
Dossier 207
7. Indien bepaalde gebieden niet kunnen opgenomen worden in het regionaalstedelijk gebied, is het aangewezen om de afbakeningslijn ter hoogte van die gebieden niet definitief vast te stellen en open te laten. Indien ook dat laatste niet kan is het beter om de lijn er slechts voorwaardelijk - en aldus precair – vast te stellen, met het oog op een herlegging in de nabije toekomst. Vlacoro verwijst naar B.1.9, Plan 9 Domein Bergelen, kader 7.
Vlacoro verwijst naar B.1.1, Plan 1 afbakeningslijn regionaalstedelijk gebied Kortrijk, kader 3. B.2.4. PROVINCIERAAD WEST-VLAANDEREN VOORWAARDELIJK GUNSTIG ADVIES (TEN GEVOLGE VAN OPMERKINGEN) VAN 31 MAART 2005 8. Bij de inrichting van het specifiek regionaal bedrijventerrein LAR-Zuid dient bijzonder aandacht te gaan naar de ruimtelijk-landschappelijke integratie in relatie tot de landelijke omgeving ten zuiden van de transportzone. Het is wenselijk om de woningen die gelegen zijn in de bufferzone uit het plangebied te laten en de bufferzone t.h.v. de betreffende woningen meer in oostelijke richting te leggen.
Vlacoro verwijst hier naar het antwoord op bezwaar 43, 47 en 48 (plan 2). 9.Bij de bestemming van stedelijke woongebieden worden garanties gevraagd dat er sociale huisvesting kan worden gerealiseerd.
Vlacoro verwijst naar B.1.7, Plan 7 Stedelijk woongebied, 7.a Kleine Molen, kader 2. 10. Het provinciedomein Bergelen dient maximaal te kunnen uitgebouwd, rekening houdende met de vermelde opmerkingen, in bijzonder wat betreft het weglaten van het betreffende perceel ten noordoosten van het terrein en het opleggen van een voorkooprecht voor de gronden die momenteel bestemd worden als "stedelijk landbouwgebied" met als overdruk natuurverwevingsgebied".
Vlacoro verwijst naar B.1.9, Plan 9 Domein Bergelen, kader 7.
B.2.5. GEMEENTERAAD WEVELGEM ADVIES VAN 11 MAART 2005 11. Gemengd bedrijventerrein Wevelgem Zuid + Leievallei (Plan 3 c) a. In Bijlage III van de toelichtingsnota (tekst) p.47 § 2 wordt vermeld ' Als de gemeente (zoals voorzien in het voorstel van afbakening) ook lokale bedrijventerreinen zou koppelen aan de Kortrijkstraat (verbindingsweg tussen de kern van Kortrak en Wevelgem) moeten die functioneren los van het regionaal bedrijventerrein (ook wat ontsluiting betreft). " Gelet op de bestaande bebouwing is het niet duidelijk hoe de Moraviëstraat de driedubbele functie van zowel ontsluitingsweg voor lokaal bedrijventerrein, vluchtweg voor het regionaal bedrijventerrein én bedieningsweg voor plaatselijk verkeer zal vervullen, de mogelijkheden voor het aanleggen van een ontsluitingsweg op een andere Plaats zijn quasi onbestaande gezien de dense bebouwing van de Kortrijkstraat. Het is helemaal niet duidelijk van welke ordegrootte dit lokaalbedrijventerrein is:een beperkte zone palend aan de bebouwing van de Kortrijkstraat of een zone die het ganse gebied beslaat, tot aan het voorziene natuurgebied. In art.3c5 staat vermeld dat de bufferstrook minimaal 30 meter bedraagt, grafisch echter is dit niet zo. Het is uitermate belangrijk dat er een goede buffering komt tussen zowel de bedrijventerreinen, het open gebied als het VEN gebied. b. In de toelichtingsnota (tekst) p.50 kolom 3 § 1 blok 3 (Bijlage III) wordt bij de zone specifiek voorbehouden voor watergebonden bedrijvigheid vermeld dat, eens "de huidige gebruiker" de activiteiten stop zet, het bedrijf moet overschakelen naar watergebonden bedrijvigheid. Dit betekent dat een bedrijf in zijn huidige vorm niet meer kan overgelaten worden. Het is helemaal niet zeker of bijvoorbeeld het bedrijf Masureel (garenveredeling) voldoet aan de voorwaarde van watergebonden industrie. In elk geval moet dit bedrijf de nodige expansiemogelijkheden krijgen.
75
Dossier 207
c. In de toelichtingnota (tekst) p.53 kolom 3 § 2 (Bijlage III) vermelden de stedenbouwkundige voorschriften dat de integrale bufferstrook moet aangelegd worden het eerste plantseizoen na het toekennen van een stedenbouwkundige vergunning. Gezien deze buffer aan de kant van de Moraviëstraat grotendeels ligt op landbouwgrond van derden die niets met de industriezone te maken hebben, lijkt de praktische uitvoering van dit stedenbouwkundige voorschrift een zeer moeilijke zaak. Het gemeentebestuur stelt voor om het stedenbouwkundig voorschrift dermate te wijzigen dat in dit GRUP de verkrijging van een stedenbouwkundige vergunning wordt gekoppeld aan een financiële bijdrage die een overheidsinstantie (bij voorbeeld het Vlaamse Gewest) in staat moet stellen de gronden te verwerven en als buffer aan te leggen.
Inzake a (ontsluiting) verwijst Vlacoro naar het antwoord bij bezwaren 14, 15 en 17 (plan 3c) Inzake b verwijst Vlacoro naar het antwoord bij bezwaren 24 en 25 (plan 3c) Inzake c verwijst Vlacoro naar het antwoord bij bezwaren 46, 47 en 48 (plan 2) 12. Randstedelijk groengebied Bergelen (Plan 9) Het plangebied in de versie "plenaire vergadering" kwam tot aan de Schuttershoflaan en de Hondschotelaan, meer bepaald de huidige bebouwingsgrens. In de huidige versie is deze begrenzing identiek met uitzondering van een noordelijk gelegen perceel dat uit het plan werd gelicht en dat zijn gewestplanbestemming, namelijk "agrarisch gebied met nabestemming bosgebied" blijft behouden. Het gemeentebestuur stelt voor om het "niet ingekleurd perceel" aan de Honschotestraat, "bosuitbreiding volgens het gewestplan", op te nemen in het randstedelijk groengebied en dit omwille van het aaneengesloten ruimtelijk geheel dat op die manier gevormd wordt. Verder wil het gemeentebestuur nogmaals benadrukken dat het aangewezen is om liet centrum te verbinden met het Provinciaal domein Bergelen via een groencorridor die vertrekt ter hoogte van de huidige Kerkstraat richting westen en penetreert in het randstedelijk groengebied. Gezien deze corridor een belangrijke zichtas vanuit het centrum zal zijn, kan deze een aanzienlijke breedte hebben. Als compensatie echter voor de volgens het BPA nr 3 Centrum (MB 28.11.1995) voorziene "zone voor kleinbedrijf'zou het aangewezen zijn de gronden van deze zone op te nemen als zone voor "stedelijke functies". Hierdoor vervalt het BPA en kan een overgangsgebied worden gecreëerd dat kan bestaan uit kleine appartementsvolumes of andere vormen van wonen, gecombineerd met open groene ruimte. Deze ingreep zou een belangrijke meerwaarde kunnen betekenen voor het centrum van Gullegem (Zie ook brief aan de heer Minister van R.O. dd. 02.06.2004). Het is niet duidelijk welke consequenties de overdruk ' Natuurverwevingsgebied'heeft op de bedrijfsvoering van de bestaande landbouw in het gebied. De functies ' natuur& recreatie'zijn de hoofdfuncties (' landbouw' dus nevenfunctie), maar verderop in de stedenbouwkundige voorschriften staat: "Alle verordenende stedenbouwkundige voorschriften van de onderliggende bestemmingen zijn onverminderd van kracht". Het gemeentebestuur vraagt duidelijkheid hieromtrent. In elk geval zou landbouw als hoofdfunctie verder moeten kunnen functioneren, zo wordt het gebied open gehouden. De toepassing van de regel voor verbouwen en herbouwen is van kracht. Het maximale bouwvolume is bepaald op 1000 m3 netto. In het huidig decreet is dit volume echter 1000 m3 bruto, wat contradictorisch is. Het gemeentebestuur betreurt ook dat andere bepalingen van het decreet niet geldig zijn.
Met betrekking tot het natuurverwevingsgebied verwijst Vlacoro naar haar eigen opmerkingen. Wat de 1000m3 betreft verwijst Vlacoro naar B.1.9, Plan 9 Domein Bergelen, kader 18. 13. De gemeenteraad vraagt een aantal tekstuele en andere materiële fouten recht te zetten (opgesomd in het advies) Vlacoro dringt erop aan dat deze tekstuele en andere materiële fouten worden rechtgezet.
B.2.6. GEMEENTERAAD KORTRIJK GUNSTIG ADVIES (MITS AANVULLINGEN EN/OF BEMERKINGEN) VAN 14 MAART 2005 14. Gemengd bedrijventerrein Wevelqem-zuid uitbreiding + Leievallei. a. Aanpalend aan het regionaal bedrijventerrein wordt door de stad een lokaal bedrijventerrein voorzien. Door de Moraviestraat slechts als ontsluitingsweg voor hulpdiensten te categoriseren, moet het lokaal bedrijventerrein ontsluiten via de Kruiskouter. Langs de Kruiskouter bevinden zich momenteel een 25-tal woningen. De stad wenst de ontsluitingsmogelijkheid van het lokaal bedrijventerrein via de Moraviestraat te vrijwaren. Er wordt voorgesteld om het voorschrift (art. 3c.1, §4) aan te passen zodat de ontsluiting van een toekomstig lokaal bedrijventerrein via de Moraviestraat in de toekomst mogelijk blijft.
76
Dossier 207
b. De voorgestelde bufferzone van het regionaal bedrijventerrein lijkt weinig realistisch (de bufferzone bevindt zich aan de andere kant van de Moraviestraat met andere eigendomsstructuur, de voorziene uitbreidingszone voor bedrijvigheid is voornamelijk een regularisatie van bestaande bedrijven, er is een wanverhouding tussen de feitelijke uitbreidingsoppervlakte voor het regionaal bedrijventerrein en de oppervlakte bufferzone, het ontwerp van GRUP is strijdig met het deelplan 25 "nv. Bijenhof'van het sectoraal bpa nr. 84 "zonevreemde bedrijven". Mits aanpassing van het grafisch plan kan het sectoraal bpa als een verfijning beschouwd worden van het gewestelijk RUP). Er wordt voorgesteld om het grafisch plan aan te passen zodat de bufferzones herleid worden tot realistische proporties, in verhouding tot de bijkomende ontwikkelingsmogelijkheden. Ter hoogte van Moraviestraat en het natuurgebied (art. 3c.6) wordt gevraagd om het plan in overeenstemming te brengen met het deelplan 25 "nv. Bijenhof" van het sectoraal bpa nr. 84 "zonevreemde bedrijven".
Inzake a verwijst Vlacoro naar het antwoord bij bezwaren 14, 15 en 17 (plan 3c) Inzake b verwijst Vlacoro naar het antwoord bij bezwaren 46, 47 en 48 (plan 2) 15. Kleinhandelszone Ringshoppingcenter. − Naar aanleiding van de stedenbouwkundige vergunning voor de verbouwing en herinrichting van het Ringshoppingcenter, wordt een 4e ontsluiting aangevraagd. Recent werd hierover een informeel akkoord bereikt met de stad (MM), de Administratie Wegen en Verkeer (AWV) en de eigenaars en uitbaters van het Ringshoppingcenter en Carrefour. − Er wordt voorgesteld om het voorschrift (art. 4a.2 ) en grafisch plan aan te passen conform de recente ontwikkeling waarbij in overleg met de Administratie Wegen en Verkeer van het Vlaamse Gewest bijkomend één toegang voorzien wordt naar de R8.
Vlacoro verwijst naar B.1.4, kleinhandel, kader 9.
Plan 4 specifiek regionaal bedrijventerrein voor grootschalige
16. Kleinhandelszone-bedrijventerrein Pottelberg. − De kleinhandelszone is nagenoeg volledig gerealiseerd. Het betreft een beperkt aantal bedrijven/handelszaken, die individueel ontsluiten naar de Engelse Wandeling en die niet hinderend zijn voor de globale verkeersafwikkeling. Een nieuwe interne ontsluitingsinfrastructuur gericht naar de Kampstraat wordt als niet realiseerbaar beschouwd. Er wordt voorgesteld om art. 5.2 en aanduiding van de gemeenschappelijke ontsluiting op grafisch plan integraal te schrappen. − Omschrijving verkoopsoppervlakte in de voorschriften met betrekking tot het "bestaande shoppingcenter" is niet van toepassing voor het betreffende deelplan. Er wordt voorgesteld om de verwijzing naar het bestaande shoppingcenter uit het voorschrift (art. 5.(1) § 1) te schrappen.
Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder B.1.5, Kleinhandelszone-bedrijventerrein Pottelberg.
Deelplan 5
Gebied met wisselbestemming
17. Gebied voor stedelijke ontwikkeling Kapel ter Bede. − In overleg met de afdeling Ruimtelijke Planning (AROHM), en de afdeling Economie van de Vlaamse Gemeenschap wenst de stad de mogelijkheid voor de ontwikkeling van een researchpark op Kapel Ter Bede toe te voegen. Door toevoeging van researchpark van ongeveer 10ha beschikt de regio samen met de industriezone KHZ over bijkomende troeven om een gedifferentieerd aanbodbeleid te kunnen voeren. Een researchpark sluit aan bij de bestaande bedrijfsontwikkeling op Kapel Ter Bede en laat landschappelijke integratie veel meer toe dan bedrijven gericht op productie. Er wordt voorgesteld om voorschrift (art. 6.1, §1) als volgt aan te vullen : "het gebied is bestemd voor stedelijke activiteiten zoals bedrijvigheid, wetenschapspark, dagrecreatie en daaraan complementaire activiteiten. Een wetenschapspark is bestemd voor de vestiging van innoverende en onderzoeksintensieve bedrijven, laboratoria en de ermee samenhangende kantoren en diensten, waarvan de belangrijkste component van de activiteit op fundamenteel en/of toegepast onderzoek is afgestemd in samenwerking met de universiteit en/of hogescholen". − De recent beschermde droogloodsen en Kapel Ter Bede worden in het GRUP niet als beschermd monument geïnventariseerd. Er wordt voorgesteld om in de toelichtingsnota de bestaande juridische toestand aan te vullen met de geklasseerde en beschermde monumenten : kapel Ter Bede en de droogloodsen Koramic.
Vlacoro verwijst naar B.1.6, Deelplan 6 Gebied voor stedelijke ontwikkeling Kapel Ter Bede, kaders 2 en 5.
77
Dossier 207
18. Stedelijk woongebied Haantieshoek. − Het tracé van de N328, voorzien in het actuele gewestplan, vervalt in het ontwerp van GRUP. Nochtans is de N328 noodzakelijk voor het realiseren van de taakstelling wonen van het regionaalstedelijk gebied. Gelet op het feit dat de functionaliteit van de weg (nl. ontsluiting of verzamelweg voor de verschillende aanpalende nieuw te ontwikkelen woonwijken en noordelijke verbindingsweg tussen R8 en de binnenstadsring) niet in vraag wordt gesteld. Voor o.a. de deelplannen kleinhandelszone Ringshoppingcenter, het gebied voor stedelijke ontwikkeling Kapel ter Bede en Gemengd bedrijventerrein Wevelgem-zuid worden de ontsluitingsmodaliteiten voor auto- en fietsverkeer vastgelegd in het grafisch plan en aan de hand van verordenende voorschriften. Gelet het feit dat het Vlaamse Gewest reeds 30 jaar bouwverbod heft op basis van de reservatiestrook in het gewestplan en dat met het huidige ontwerp van GRUP de juridische argumentatie vervalt voor het vrijwaren van het tracé van de N328. Er wordt voorgesteld om het grafisch plan en stedenbouwkundige voorschriften aan te vullen met de as N328. − De ontwikkeling van een aantal onbebouwde zones wordt sterk bemoeilijkt door de aanwezigheid van de spoorweginfrastructuur. Het is wenselijk dat er (conform de deelplannen Oliemolenstraat, Peperstraat en Langwater) eerst duidelijkheid komt over de ontwikkeling van het ganse gebied en in het bijzonder over de globale ontsluiting ervan, vooraleer de woongebieden gefaseerd aangesneden kunnen worden. Er wordt voorgesteld om deelplan Haantjeshoek toe te voegen aan art. 7.7 (procedurele aspecten voor grote projecten) ivm de opmaak van een inrichtingsstudie.
Vlacoro verwijst naar B.1.7, Plan 7 Stedelijk woongebied, 7.f Haantjeshoek, kader 1. 19. Stedelijk woongebied Schaapsdreef. − Gezien de versnipperde eigendomstructuur en de dichtheidsproblematiek is het wenselijk dat er (conform de deelplannen Oliemolenstraat, Peperstraat en Langwater) inzicht komt in de ontwikkelingsstructuur van het ganse gebied, vooraleer de woongebieden gefaseerd aangesneden kunnen worden. Er wordt voorgesteld om deelplan Schaapsdreef toe te voegen aan art. 7.7 (procedurele aspecten voor grote projecten) ivm de opmaak van een inrichtingsstudie. − Ten zuiden van perceel 885B en perceel 890B2 blijft in het huidige voorstel van GRUP een restant woonuitbreidingsgebied behouden. Dit gaat ten koste van de duidelijkheid en leesbaarheid van de verschillende plandocumenten. Er wordt voorgesteld om het grafisch plan te corrigeren ter hoogte van de percelen 885b en 890b2, zodat er geen restgronden overblijven met bestemming woonuitbreidingsgebied.
Vlacoro verwijst naar B.1.7, Plan 7 Stedelijk woongebied, 7.i Schaapsdreef, kader 7. 20. Domein Bergelen : stedelijk landbouwgebied Gelet op de aanwezigheid van een niet-grondgebonden landbouwbedrijf in het gebied bestemd als "stedelijk landbouwgebied", is het wenselijk dat er duidelijkheid komt over de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf. Er wordt voorgesteld om het stedenbouwkundig voorschrift (art 9.2) als volgt aan te passen : "Nieuwe gebouwen voor niet-grondgebonden agrarische bedrijven met industrieel karakter of voor intensieve veeteelt, toeleverende, verwerkende en dienstverlenende activiteiten en landbouwverwante activiteiten zijn niet toegelaten. Bestaande vergunde niet-grondgebonden agrarische bedrijven kunnen behouden blijven en bij stopzetting vervangen worden door een grondgebonden landbouwbedrijf' .
Vlacoro verwijst naar B.1.9, Plan 9 Domein Bergelen, kaders 13 en 14. 21. LATER INKOMEN BRIEF VAN GEMEENBESTUUR KORTRIJK TER VERDUIDELIJKING VAN HET STANDPUNT VAN DE STAD In de vergadering werd gesteld dat bij de definitieve aanvaarding van het GRUP het Vlaamse Gewest een keuze zal maken omtrent de zone voor "stedelijke ontwikkeling". Ook de toelichtingsnota vermeldt dat "beide gebieden bij de definitieve vastlegging geëvalueerd zullen worden, zodat het meest geschikte gebied kan worden aangeduid" (toelichtingsnota tekst p.67). Momenteel worden er in het ontwerp van GRUP 2 zones aangeduid voor "stedelijke ontwikkeling" : Kapel ter Bede (deelplan 6) en Langwater (deelplan 7j). De stad heeft de intentie om slechts één zone te weerhouden als zone voor "stedelijke ontwikkeling", nl. de zone(s) langs de Oudenaardsesteenweq in het deelplan Langwater. De stad argumenteert haar keuze op basis van een betere bereikbaarheid en betere zichtbaarheid. Bijkomend pleit de stad voor een uitbreiding van de noordelijke zone langs de Oudenaardsesteenweg (conform de studie HKZ van december 2002). Voor Kapel ter Bede wenst de stad dat het Vlaamse Gewest in het voorliggende planningsinitiatief de mogelijkheid creëert voor de realisatie van een bedrijven- en researchpark. Ze verwijst hiervoor naar het overleg tussen de stad en afdelingen Ruimtelijke Planning en Economie van de Vlaamse Gemeenschap dd.16.02.05. Door een researchpark van ongeveer 1O ha beschikt de regio samen met de industriezone KHZ over bijkomende troeven om een gedifferentieerd aanbodbeleid te kunnen voeren. Een researchpark sluit aan bij de bestaande bedrijfsontwikkeling op Kapel Ter Bede en laat landschappelijke integratie veel meer toe dan bedrijven gericht op productie.
78
Dossier 207
Gezien de beschikbare oppervlakte, impliceert de keuze voor een researchpark dat er op Kapel ter Bede geen bijkomende ruimte meer zal zijn voor een grootschalige stedelijke functies zoals aanvankelijk voorgesteld door het Vlaamse Gewest.
Vlacoro verwijst naar B.1.6, Plan 6 Gebied voor stedelijke ontwikkeling “Kapel ter Bede”, kader 2.
B.2.7. GEMEENTERAAD MENEN GUNSTIG ADVIES (MITS OPMERKINGEN EN BEZWAREN) VAN 24 MAART 2005 22. In Bijlage III wordt op p 16-17 aanpassingen van juiste benamingen van BPA' s gevraagd (lijst bijgevoegd) en verkeerde benaming van BPA LAR op p 24 juridische toestand titel aan te passen, nog verwijzing naar Ter Biest.
Vlacoro stelt voor om dit aan te passen in de teksten. 23. Over LAR-Zuid a. Decretaal moet een RUP een weergave bevatten van de ' feitelijke toestand. In feite moet geprobeerd worden de feitelijke toestand weer te geven aan de vooravond van het openbaar onderzoek. Dit is duidelijk niet het geval bij de voorgelegde documenten. De gegevens van het kadaster dateren van 01 01.2001 en de luchtfoto' s zijn van 1997-2000. b. In art. 2.1, §2:moet het begrip "visueel samenhangend totaalbeeld" nader en eenduidig omschreven worden c. In art. 2.1, §3 kan "het bouwen van meerdere lagen daar waar de bedrijfsactiviteit dit toelaat" aanleiding geven tot verwarring bij de constructie van gebouwen die dienen om goederen te stapelen. Het kan de bedoeling niet zijn om opnieuw te moeten bouwen zoals de oude natiehuizen in Antwerpen waar om de drie meter er een constructieve vloer was. Op dit ogenblik bestaat de techniek om met stapelrekken en clarks in verschillende lagen te stapelen. Het ware beter als principe te stellen: "de toegelaten activiteiten uit te oefenen in meerdere lagen daar waar de bedrijfsactiviteit dit toelaat" d. Met betrekking tot art. 2.3 en bijhorende aanpassing van het plan is het absoluut noodzakelijk de bufferzone zo te voorzien dat de bestaande woningen en hun bijhorende percelen niet in de bufferzone gelegen zijn. e. In art 2.3 dienen de volgende teksten bijgevoegd: "de aanleg van aarden taluds in de bufferzone is aanbevolen" (in alinea 1) en "de mogelijkheid blijft bestaan om de meest noordelijke onderdoorgang onder het spoor verder te gebruiken voor langzaam verkeer"
Vlacoro neemt akte van de punten a, b en e. Vlacoro is akkoord met de punten c en d, zoals eveneens verwoord bij de behandeling van plan 2.
B.3 Eigen opmerkingen van Vlacoro In het afbakeningsplan worden verschillende gebieden herbestemd tot stedelijk woongebied (art. 7.1) Een aantal stedelijke woongebieden krijgen, voor een deel van het gebied, de overdruk beek- en leievallei (art. 7.2). Het stedenbouwkundig voorschrift art. 7.2 stelt dat ‘minimum 70% moet bestaan uit aaneengesloten groen open gebied en kan niet als effectief woongebied ontwikkeld worden.’ (toelichtingsnota, p.85). Verder wordt gesteld dat ‘binnen een strook met een breedte van minimum vijftien meter aan weerszijden gemeten vanuit het midden van de beek zijn enkel werken en handelingen toegelaten die passen binnen het behoud, de bescherming, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden en constructies voor de overbrugging van de beek in functie van fietsers en wandelaars’. (toelichtingsnota, p.85). In de ontwikkelingsperspectieven voor stedelijke gebieden in het RSV wordt gesteld dat de ruimtelijke kwaliteit van het stedelijk gebied wordt verbeterd door de relatie met de rivier- en beekvalleien te herwaarderen. (RSV, p. 370). Vlacoro stemt in met een herwaardering van beekvalleien, conform de bepalingen uit het RSV. De commissie stemt echter niet in met de gehanteerde methode, omwille van de onderliggende bestemming ‘stedelijk woongebied’. Het RSV stelt dat in een natuurverwevingsgebied de functies landbouw, bosbouw en natuur nevengeschikt zijn en andere functies ondergeschikt. (RSV, p. 258). De overdruk natuurverwevingsgebied (art. 9.3) uit het deelplan ‘Bergelen’ stelt echter dat natuur en recreatie de hoofdfuncties zijn, terwijl het om nevengeschikte functies gaat. De commissie dringt erop aan dat het stedenbouwkundig voorschrift in die zin aangepast wordt.
79
Dossier 207
Vlacoro stelt vast dat binnen het plangebied gewestplanvoorschriften van toepassing blijven waarvan vaststaat dat ze manifest onwettig zijn. Vlacoro doelt hier op het gewestplanvoorschrift "RO" , met name "regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter". Vlacoro verwijst in dit verband naar de beleidsnota RO 2004-2009 van Vlaams minister Dirk Van Mechelen, bevoegd voor ruimtelijke ordening, inzonderheid naar het uitgangspunt 8 "doelstellingen en niet instellingen staan centraal" : "In de praktijk komen immers voorschriften voor in bestemmingsvoorschriften en structuurplannen die het privé-initiatief geheel of volledig uitsluiten : "woonreservegebieden" en regionale bedrijventerreinen met openbaar karakter" zijn gebieden die enkel via openbaar initiatief kunnen gerealiseerd worden. Volgens de Raad van State zijn dergelijke voorschriften onwettig omdat ze raken aan de handelingsbekwaamheid van de burgers (R.v.St., nr. 93.834, 9 maart 2001, Albrecht, T.R.O.S., 2001, 141 e.v.). Verschillende bestem-mingsplannen (BPA' s en RUP' s) bevatten in die zin eveneens soms verordenende bestemmingsvoorschrif-ten waarbij enkel de bouw van sociale huur- of koopwoningen mogelijk is." Vlacoro heeft dit uitgangspunt onderschreven in haar advies van 9 november 2004. Vlacoro adviseert de Vlaamse regering om de bestaande onwettigheden ongedaan te maken
B.4 Besluit Vlacoro geeft gunstig advies over het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Afbakening regionaalstedelijk gebied Kortrijk”, mits
- voldaan wordt aan de hoger vermelde voorwaarden en opmerkingen.
Verleend te Brussel op 20 september 2005, De vaste secretaris,
De voorzitter,
Lieve Reenaers
Filiep Loosveldt
Bijlage : databank ingediende adviezen en bezwaren
80