29 september 1997
A4-0291/97
VERSLAG over de mededeling van de Commissie: Modernisering en verbetering van de sociale bescherming in de Europese Unie (COM(97)0102 - C4-0143/97)
Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur:
DOC_NE\RR\335\335695
Barbara Weiler
PE 223.120/def.
INHOUD Blz.
Page réglementaire . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 A.
ONTWERPRESOLUTIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
B.
TOELICHTING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Advies van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid . . . . . . . . . . . 17 Advies van de Commissie rechten van de vrouw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
DOC_NE\RR\335\335695
-2-
PE 223.120/def.
Bij schrijven van 13 maart 1997 deed de Commissie haar mededeling: Modernisering en verbetering van de sociale bescherming in de Europese Unie toekomen aan het Parlement. Op 7 april 1997 gaf de Voorzitter van het Parlement kennis van de verwijzing van dit voorstel naar de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken als commissie ten principale en naar de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid en de Commissie rechten van de vrouw als medeadviserende commissies. De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken benoemde op haar vergadering van 19 juni 1997 mevrouw Weiler tot rapporteur. Zij behandelde de mededeling van de Commissie en het ontwerpverslag op haar vergaderingen van 2 juli, 4 september en 25 september 1997. Op laatstgenoemde vergadering hechtte zij met algemene stemmen haar goedkeuring aan de ontwerpresolutie. Bij de stemming waren aanwezig: de leden Hughes, voorzitter; Menrad en Ojala, ondervoorzitters; Weiler, rapporteur; Andersson, Boogerd-Quaak, Carniti, Colombo Svevo (verving Brendan Donnelly), Correia, Ghilardotti (verving Blak), Glase, Hermange, Hernandez Mollar, Jöns, Keppelhoff-Wiechert (verving Chanterie), Kerr (verving Morris), Mann, Mendonça, McMahon, Pronk, Schiedermeier, Skinner, Sornosa Martínez, Theonas en Wolf. De adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid en de Commissie rechten van de vrouw zijn bij dit verslag gevoegd. Het verslag werd bij de Griffie ingediend op 29 september 1997. De termijn voor de indiening van amendementen wordt bekendgemaakt in de ontwerpagenda voor de vergaderperiode waarin het verslag wordt behandeld.
DOC_NE\RR\335\335695
-3-
PE 223.120/def.
A. ONTWERPRESOLUTIE Resolutie over de mededeling van de Commissie: Modernisering en verbetering van de sociale bescherming in de Europese Unie (COM(97)0102 - C4-0143/97) Het Europees Parlement, -
gezien de mededeling van de Commissie inzake de modernisering en verbetering van de sociale bescherming in de Europese Unie (COM(97)0102 - C4-0143/97),
-
gelet op de artikelen 2, 3, 117 en 118 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
-
gelet op de overeenkomst betreffende de sociale politiek tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, inzonderheid de artikelen 1 en 2, en gelet op de door het Verenigd Koninkrijk en Noord-Ierland op de Top van Amsterdam gedane verklaring omtrent de toetreding tot deze overeenkomst,
-
gelet op het ontwerpverdrag van Amsterdam,
-
gelet op aanbeveling 92/441/EEG van de Raad van 24 juni 1992 over gemeenschappelijke criteria met betrekking tot toereikende inkomsten en prestaties in de stelsels van sociale bescherming, en aanbeveling 92/442/EEG van de Raad van 27 juli 1992 betreffende de convergentie van de doelstellingen en het beleid op het gebied van de sociale bescherming (1 ),
-
gelet op zijn resoluties van 16 januari 1996 over het sociale actieprogramma voor de middellange termijn 1995-1997(2), van 28 november 1996 over het jaarverslag van de Commissie inzake werkgelegenheid in Europa (1996) (3) en van 19 februari 1997 over de mededeling van de Commissie inzake de toekomst van de sociale bescherming: een kader voor een Europees debat, en over het verslag van de Commissie inzake de sociale bescherming in Europa 1995 (4),
-
gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid en de Commissie rechten van de vrouw (A4-0291/97),
A. overwegende dat de vele verschillen tussen de stelsels van sociale zekerheid van de lidstaten ook in de toekomst zullen blijven bestaan, B. overwegende dat economische groei, maatschappelijke stabiliteit en een solidair stelsel voor sociale zekerheid onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden,
(1) (2) (3) (4)
PB L 245 van 26.8.1992, blz. 46 en 49. PB C 32 van 5.2.1996, blz. 24. PB C 380 van 16.12.1996, blz. 84. PB C 85 van 17.3.1997, blz. 63.
DOC_NE\RR\335\335695
-4-
PE 223.120/def.
C. overwegende dat enerzijds behoefte bestaat aan herzieningen om de financierbaarheid van de sociale stelsels te garanderen, en aan de andere kant vele mensen ondanks de huidige stelsels vandaag de dag geen redelijk inkomen meer hebben, D. overwegende dat de gedachte van solidariteit een sleutelrol dient te vervullen bij de aanpak van alle fundamentele maatschappelijke vraagstukken, E.
overwegende dat ook de rechten van de werknemers deel uitmaken van een doeltreffende sociale bescherming, en dat deze rechten op de in het Verdrag van Amsterdam opgenomen gebieden medezeggenschap en gegevensbescherming dienen te worden uitgebreid,
1.
is van mening dat de met het Ontwerpverdrag van Amsterdam gegeven nieuwe mogelijkheden voor een gemeenschappelijk Europees sociaal beleid door de Raad en de Commissie dienen te worden benut voor nieuwe initiatieven in de zin van sociale convergentie; betreurt echter dat het Verdrag bij besluiten van de Raad betreffende de sociale bescherming en het fiscaal beleid nog steeds eenparigheid vereist;
2.
beklemtoont dat tegelijk met de inspanningen van de lidstaten om aan de convergentiecriteria voor de Economische en Monetaire Unie te voldoen, ook het Europese model van sociale bescherming op basis van solidariteit, dat de bescherming van de burgers tegen maatschappelijke uitsluiting verzekert, voortdurend moet worden aangepast;
3.
wijst met nadruk op de noodzaak om de overheidsfinanciën in alle lidstaten te consolideren teneinde het toenemen van tekorten en grote nationale schulden in de toekomst te voorkomen, omdat die anders een grote bedreiging zouden vormen voor de sociale bescherming van toekomstige generaties; beklemtoont derhalve dat de verwezenlijking van de criteria van Maastricht met betrekking tot de EMU niet haaks staat op sterke stelsels van sociale bescherming, maar de lidstaten zal steunen bij het bereiken van lagere rentetarieven en een grotere economische groei, hetgeen door een bredere fiscale basis mogelijkheden biedt voor een verbetering van de stelsels van sociale bescherming; verwacht echter dat de Commissie en de Raad onverwijld een standpunt innemen over de uitdagingen die de Economische en Monetaire Unie met zich meebrengt voor de socialezekerheidsstelsels en de werkgelegenheid;
4.
wenst dat de Commissie bij haar onderzoek naar de kosten en baten van de sociale bescherming rekening houdt met het belang van een hoog niveau van sociale bescherming voor het Europese concurrentievermogen;
5.
is van mening dat slechts een actief werkgelegenheidsbeleid de basis kan bieden voor het behoud of de uitbreiding van de sociale zekerheid en verzoekt de Commissie om samen met het nieuwe Comité voor werkgelegenheid en arbeidsmarktbeleid te bezien hoe de toekomstige ontwikkeling van de socialezekerheidsstelsels voor nieuwe arbeidsplaatsen kan zorgen;
6.
ondersteunt de inspanningen om fiscaliteit en sociale zekerheidsstelsels meer werkgelegenheidsvriendelijk te maken; wijst nochtans strategieën waarbij werkloosheids- en armoedevallen bestreden zouden worden via vermindering van uitkeringen van de hand; pleit integendeel voor activering van uitkeringen in het kader van een veralgemeend beleid van begeleiding, opleiding en werkervaring van werklozen;
DOC_NE\RR\335\335695
-5-
PE 223.120/def.
7.
onderstreept dat de verhoging van de middelen van de Structuurfondsen op de middellange termijn juist ook ten goede moet komen aan maatregelen voor opleiding en bijscholing, en verwacht van de Commissie stimulansen om de inzet van de particuliere sector voor de beroepsopleiding te verhogen;
8.
verzoekt de Commissie te onderzoeken in hoeverre de sociale zekerheidsstelsels voldoen voor wat betreft het verhinderen van sociale uitsluiting en het waarborgen van herintegratie in de arbeidsmarkt;
9.
verzoekt de Commissie om voorstellen in te dienen overeenkomstig de aanbeveling van de Raad 92/442/EEG van 27 juli 1992 betreffende de convergentie van de doelstellingen en het beleid op het gebied van de sociale bescherming;
10. vraagt de Europese Commissie en het Comité voor werkgelegenheid en arbeidsmarktbeleid om een sociale convergentiestrategie uit te werken met het doel het werkgelegenheidsbeleid van de Europese Unie te verbinden met degelijke sociale bescherming; wenst dat in dit kader de idee van de sociale slang in combinatie met minimumrechten in de diverse sectoren van de sociale zekerheid, ernstig worden onderzocht; 11. verzoekt de Commissie om tezamen met het nieuwe Comité voor werkgelegenheid en arbeidsmarktbeleid de in de lidstaten doorgevoerde hervormingen voort te zetten en werkwijzen te omschrijven die in de praktijk deugdelijk zijn gebleken ('good practices'); verzoekt de Commissie voorts nieuwe ideeën en strategieën te ontwikkelen die een antwoord kunnen bieden op de actuele economische, sociale en demografische uitdagingen; ook de mogelijkheden van flexibele systemen voor de overgang van het werkende leven naar het pensioen en de financiering van de ouderdomsuitkeringen moeten zeker worden onderzocht; 12. verzoekt de Commissie jaarlijks een verslag op te stellen over de ontwikkeling van armoede en rijkdom; 13. verzoekt de Commissie een Groenboek in te dienen over "Sociale bescherming en het algemeen belang - gemeenschappelijke ethische grondbeginselen"; 14. is van mening dat tevens aanvullende kredieten moeten worden aangewend voor het financieren van de tertiaire sector, om de mogelijkheden van organisaties om innovatieve diensten te verlenen ter aanvulling op de sociale dienstverlening en gezondheidszorg van overheidswege te verbeteren; 15. is van mening dat een verhoogde mate van harmonisatie en coördinatie van de vennootsschapsbelasting op Europees niveau dringend noodzakelijk is; meent voorts dat de fiscale lasten van de factor arbeid dienen te worden verplaatst naar andere factoren als milieu-onvriendelijk energieverbruik - bijvoorbeeld door middel van een CO2-heffing; een andere mogelijkheid is een belasting over de toegevoegde waarde, gebaseerd op productieheffing; 16. wijst op het feit dat de vergrijzing van de bevolking bij ongewijzigd beleid kan zorgen voor aanzienlijke meeruitgaven in alle pensioenstelsels, zowel die op basis van kapitalisatie als de omslagstelsels; is van oordeel dat omschakeling naar kapitalisatie voor de financiering van
DOC_NE\RR\335\335695
-6-
PE 223.120/def.
wettelijke pensioenen tijdens de overgangsperiode tot budgettaire problemen en hogere premiebetalingen zal leiden; 17. wijst nogmaals op de problemen inzake sociale zekerheid en fiscaliteit in het kader van het vrij personenverkeer en vooral van de grensarbeid; dringt aan op een vereenvoudiging en actualisering van de verordening nr. 1408/71, onder meer door uitbreiding van het toepassingsgebied tot nieuwe vormen van sociale prestaties zoals de zorgverzekering, door regeling van de toegang tot de verschillende vormen van gezondheidszorg; dringt bovendien aan op de uitwerking van een richtlijn met betrekking tot de coördinatie van aanvullende pensioenstelsels; vraagt nogmaals dat de coördinatie van fiscale en sociale zekerheidsmaatregelen van grensarbeiders beter gewaarborgd wordt door invoering van een grensarbeiderstoets op korte termijn en door een uniforme toepassing van werk- en woonlandprincipe; 18. verzoekt om herziening van de stelsels voor sociale bescherming om rekening te houden met de huidige realiteit van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt, met name waar het gaat om arbeidssegregatie en ongelijke beloning; 19. verzoekt de Commissie en de Raad om dringend een einde te maken aan de discriminerende behandeling ten aanzien van vrouwen veroorzaakt door het gebruik van actuariële factoren voor de berekening van aanvullende pensioenen en de richtlijn terzake te wijzigen; 20. is zich bewust van de problemen die vooral vrouwen ondervinden bij de toekenning van afgeleide socialezekerheidsrechten, wijst op de kwetsbaarheid van vrouwen in dergelijke stelsels, met name na een echtscheiding of het uiteenvallen van een samenwoningsrelatie, of in geval van geweld in huwelijk of relatie; is ervan overtuigd dat de gelijke afgeleide rechten bovendien de arbeidsparticipatie van vrouwen belemmeren; 21. is van oordeel dat individualisering van socialezekerheidsrechten slechts kan slagen door inspanningen voor verbeterde arbeidsmarktkansen van vrouwen, die hen in staat stellen hun eigen socialezekerheidsrechten op te bouwen, door invoering van een recht op minimumuitkeringen, ongeacht de duur van de arbeidsprestaties en de loonhoogte en door het losmaken van de band tussen bijdrage en prestaties via toekenning van meer dan proportionele rechten bij geringe of laagbetaalde arbeidsprestaties, en door uitvoering van gelijkgestelde periodes bij onderbreking van de loopbaan; vraagt de Europese Commissie om op basis van best-practices van de lidstaten dergelijke mechanismen verder te analyseren; 22. wijst de Commissie en de Raad erop dat de sociale bescherming van werknemers in 'atypisch' dienstverband nog niet bevredigend is geregeld en het beginsel van gelijke kansen van man en vrouw, daar vooral vrouwen in een dergelijk dienstverband werken, op twee punten wordt geschonden (inkomen uit arbeid en pensioen c.q. AOW); 23. verzoekt de Commissie om de mededeling over individualisering van stelsels voor sociale bescherming en belasting en het relatieve gevolg daarvan voor de gelijke kansen van mannen en vrouwen te publiceren, zoals beloofd in het sociale actieprogramma op middellange termijn 1995-1997; 24. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat in de stelsels van sociale zekerheid samenwonende partners, al dan niet van gelijk geslacht, dezelfde rechten hebben als getrouwden; DOC_NE\RR\335\335695
-7-
PE 223.120/def.
25. verzoekt de Commissie de aangekondigde ontwerprichtlijn over de sociale rechten van echtgenotes van zelfstandigen in te dienen; 26. meent dat in de al dan niet op bijdragen gebaseerde regelingen van alle lidstaten jaren voor opvoeding en voor zorg voor het voorgeslacht zouden moeten worden erkend van vrouwen en mannen die hun loopbaan onderbreken om zich aan de opvoeding van de kinderen of de verzorging van bejaarde familieleden te wijden, om hen in staat te stellen wachttijden vol te maken of aan de vereisten te voldoen voor het verkrijgen van een ouderdoms- of invaliditeitsuitkering en niet te worden bestraft voor het vervullen van gezinstaken als het gaat om de hoogte van uitkeringen; 27. verzoekt de Commissie om, teneinde gevolg te geven aan de aanbeveling van de Raad van Ministers van maart ’92, een voorstel in te dienen voor bindende wetgeving in communautair verband betreffende het instellen van een minimumvoorziening voor kinderopvang en verzoekt de lidstaten om alomvattende verzorgingsstelsels voor alle afhankelijke familieleden op te zetten om te zorgen dat: i)
de noodzaak om afhankelijke familieleden te verzorgen geen belemmering voor betaalde werkgelegenheid wordt, ii) al diegenen die kiezen voor verzorging van familieleden in inofficieel verband niet worden benadeeld waar het de sociale bescherming betreft;
28. verzoekt de Commissie, gezien het feit dat de dienstensector het meest belovend is als het gaat om het scheppen van hoogwaardige arbeidsplaatsen en gezien het grote aantal vrouwen in deze sector, mee te werken aan het overschakelen van deze sector op nieuwe arbeidsplaatsen met voldoende en eerlijke sociale bescherming; 29. verzoekt de lidstaten om de ontwikkeling van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven te stimuleren door het creëren van vormen van partnerschap tussen plaatselijke overheden en particuliere ondernemers en door de opheffing van de bestaande wettelijke, financiële en institutionele belemmeringen; met plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven op het gebied van alledaagse vormen van dienstverlening (zoals kinderopvang en thuishulp), de verbetering van de kwaliteit van het bestaan (zoals de herinrichting van openbare terreinen in steden), cultuur en vrijetijdsbesteding (zoals cultureel erfgoed en de audiovisuele sector) en milieu, wordt niet alleen voorzien in bestaande behoeften, maar zij kunnen ook werkgelegenheid creëren voor mensen die getroffen zijn door sociale uitsluiting (zodat zij weer in de samenleving worden geïntegreerd) en de economische groei arbeidsintensiever maken; 30. verzoekt de Commissie met de analyse van succesvolle methoden in de gezondheidssector een Europese meerwaarde te scheppen, zoals in artikel 129 EG-Verdrag als gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam wordt bepaald; 31. steunt het voornemen van de Commissie om studie te verrichten naar de mogelijke gevolgen van ziektepreventie en gezondheidsbevordering ter vermindering van de kosten van de gezondheidszorg, en om na te gaan in hoeverre en onder welke voorwaarden de marktwerking bijdraagt tot een verlaging van de kosten, een grotere toegankelijkheid van de diensten en een verbetering van de kwaliteit van de gezondheidszorg;
DOC_NE\RR\335\335695
-8-
PE 223.120/def.
32. verlangt dat er duidelijke regels worden opgesteld voor de gehele ziekteverzekeringssector, met name voor de aanvullende verzekeringen, die steeds belangrijker worden; hierbij moet solidariteit het uitgangspunt vormen, terwijl een en ander gebaseerd moet zijn op het uitsluiten van de mogelijkheid risico’s te selecteren en verhoogde risico’s niet te verzekeren, wederkerigheid van de tarieven en gebruikmaking van de diensten van organisaties zonder winstoogmerk; de beschikbaarheid van informatie over zorgaanbieders en over de effectiviteit en kosten van de medische dienstverlening moet worden verbeterd, zodat de concurrentie tussen de zorgaanbieders kan plaatsvinden op basis van de kwaliteit van de dienstverlening; 33. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Economisch en Sociaal Comité en de Europese sociale partners.
DOC_NE\RR\335\335695
-9-
PE 223.120/def.
B. TOELICHTING Hoofdstuk I: Sociale bescherming als productiefactor De Commissie stelt voor grondiger onderzoek in te stellen naar de rol van de socialebeschermingsstelsels als productiefactor. Het resultaat van dit onderzoek kan ertoe bijdragen de waarde van het Europese sociale model te verduidelijken. Wel is het zeker nodig dat de verbinding tussen economisch en sociaal beleid meer nadruk krijgt en hieruit conclusies worden getrokken voor het communautaire beleid. Zo moet op Europees niveau nu eindelijk bij de beleidsvorming rekening worden gehouden met de betekenis van de sociale bescherming. Door het Ontwerpverdrag van Amsterdam zijn aanzienlijke verbeteringen bereikt, te weten: 1) 2) 3)
4) 5) 6)
een doeltreffend werkgelegenheidshoofdstuk in het EG-Verdrag, de integratie van het protocol betreffende het sociaal beleid en de overeenkomst inzake het sociaal beleid van het Verdrag van Maastricht in het Verdrag, en de verbetering ervan, een expliciete oriëntatie van het sociaal beleid van de EG op de Europese sociale handvesten van de Raad van Europa en het communautaire handvest van de rechten van werknemers van de Europese Gemeenschap, de intrekking van de Britse 'opting-out' bij het gemeenschappelijk sociaal beleid, positieve maatregelen voor gelijke behandeling van vrouwen en stappen ter bestrijding van maatschappelijke uitsluiting, oprichting van een werkgelegenheids- en arbeidsmarktcomité bij de Raad van ministers van Sociale Zaken.
Het Europees Parlement verlangt bovendien: a)
uitdrukkelijke aandacht voor de werkgelegenheidscomponent bij het vaststellen van de richtsnoeren voor het economisch beleid overeenkomstig artikel 103 van het EG-Verdrag, en
b)
een op de voet volgen van de demografische ontwikkeling als basis voor een permanente aanpassing van het sociaal actieprogramma van de Gemeenschap (via een nieuwe versie van artikel 122 EG-Verdrag).
Op micro-economisch niveau is het noodzakelijk grondig af te wegen hoe de in de toekomst te verwachten ontwikkelingen op het gebied van de socialebeschermingsstelsels kunnen worden gebruikt voor het scheppen van arbeidsplaatsen. Door de toename van het aantal ouderen moet bijvoorbeeld worden gerekend op een stijging van de vraag naar diensten die zijn toegesneden op de behoeften van deze mensen. Voorts kan de investering in menselijk kapitaal een bijdrage leveren tot de verhoging van het concurrentievermogen van de Unie, en zo ook tot de versterking van het "Europees sociaal model". Hoofdstuk II: Overwegingen over de toekomst van de sociale bescherming Een belangrijke leemte in de mededeling van de Commissie is dat in het geheel geen standpunt wordt ingenomen ten aanzien van de uitdagingen waarvoor de socialebeschermingsstelsels van de lidstaten door de Economische en Monetaire Unie (EMU) komen te staan. Juist de EMU zal echter op korte tot middellange termijn vergaande gevolgen hebben voor de socialebeschermingsstelsels, met name via het werkgelegenheids- en CAO-beleid. DOC_NE\RR\335\335695
- 10 -
PE 223.120/def.
Op grond van de verschillende ontwikkelingsniveaus van de lidstaten van de Europese Unie is een sociale harmonisatie in de zin van eenheid van de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten onbereikbaar en ook niet nastrevenswaardig, aangezien dit een te zware opgave zou zijn voor de zwakkere lidstaten en in de welvarender lidstaten om concurrentieredenen kan leiden tot verlaging van de bestaande hoge niveaus van sociale bescherming. De door de Commissie beoogde sociale convergentie als resultaat van vrijwillige coördinatie van doelstellingen en beleid van de lidstaten sluit voldoende op dit gegeven aan. Daarom is het beter te streven naar een fasemodel, dat op de middellange tot lange termijn tot een sociale unie kan leiden. De kern van dit model zou de vaststelling zijn van voor het ontwikkelingsniveau specifieke corridors voor quota's voor sociale voorzieningen van min of meer homogene landen, met convergentie als doel op de lange termijn. Bovendien is het zinvol om reeds nu, onderweg naar een dergelijke sociale unie, sociale minimumnormen vast te leggen, die door alle lidstaten moeten worden aangehouden. Aldus kan ook de genoemde concurrentiedruk op de stelsels van sociale zekerheid in de meer ontwikkelde lidstaten worden beperkt. Een voorbeeld van minimumnormen biedt artikel 118 A EG-Verdrag, dat aan het eind van de jaren '80 in het kader van de totstandbrenging van de interne markt bij Europese Akte is toegevoegd. Hoofdstuk III: Sociale bescherming in dienst van de werkgelegenheid 3.1. "Werkgelegenheidsvriendelijker" belastingheffing en sociale bescherming Als eerste maatregel op dit gebied stelt de Commissie voor om werklozen meer te stimuleren betaald werk aan te nemen. De rapporteur herhaalt in dit verband haar opvatting uit het verslag over de toekomst van de sociale bescherming dat de Commissie de betekenis van de zogeheten werkloosheidsval overschat. Een OESO-studie bevestigt dat tussen de grenswaarde van het inkomen uit werkloosheidsuitkering c.q. arbeidsloon alsmede de duur van de steun enerzijds, en het werkgelegenheidspeil anderzijds slechts een vaag verband bestaat. De 'optimalisering' van de sociale stelsels in de landen die in dit onderzoek aan de orde komen, heeft tot nu toe niet tot de verwachte gevolgen voor de werkgelegenheid geleid. Vooral kiest de Commissie in haar afwegingen een verkeerd uitgangspunt, namelijk van een tekort aan arbeidskrachten. Op de Europese arbeidsmarkt heerst daarentegen een acuut tekort aan arbeidsplaatsen, vooral voor laag gekwalificeerd en betaald werk. Er moeten dringend maatregelen worden genomen om de belasting op deze vormen van arbeid te verlagen en tevens te zorgen voor de vereiste sociale zekerheid. Dergelijk werk dient fiscaal te worden ontzien. De rapporteur verwelkomt daarentegen de voorstellen van de Commissie om de fiscale en socialebeschermingsstelsels flexibeler te maken. 3.2. Wijziging van de werkloosheidsverzekering in een inzetbaarheidsverzekering De noodzaak om het arbeidsmarktbeleid actief te intensiveren volgens het concept van een leven lang leren is voldoende bekend. Niettemin krijgt op het ogenblik volgens gegevens van de Commissie slechts ongeveer 7% van de werklozen een beroepsopleiding. De rapporteur moet helaas vaststellen dat de meeste lidstaten hun overheidsmiddelen voor onderwijs en opleiding de afgelopen jaren hebben verlaagd. Daarom is het besluit van het Europees Parlement en de Raad om de middelen voor de Structuurfondsen op de middellange termijn te verhogen, positief. Niettemin moet in de toekomst de particuliere sector zich in verhoogde mate gaan inzetten. Nuttig zijn fiscale voordelen voor investeringen in human resources. Daardoor zou het eenzijdige stimuleren van kapitaal ten opzichte van de productiefactor arbeid worden verminderd, de inzetbaarheid van DOC_NE\RR\335\335695
- 11 -
PE 223.120/def.
werkloze werknemers worden verhoogd en - wanneer de regelingen in die zin worden aangepast bovendien een stimulans worden geschapen voor ondernemingen om met name de know-how van oudere werknemers te benutten. 3.3. Hervorming van de financieringsmodaliteiten Vanwege het complexe karakter van het onderwerp is dit niet de plaats voor een diepgaande gedachtewisseling erover. Wel kunnen de richtsnoeren worden geschetst voor een fundamentele belastinghervorming: - Voor de verlaging van de belasting op de productiefactor arbeid moet het voornaamste accent komen liggen op de belasting op inkomsten uit kapitaal; de Commissie wijst er immers terecht op dat de belasting voortdurend is verplaatst naar arbeid in loondienst. Hiervoor is bijvoorbeeld de invoering van een belasting over de toegevoegde waarde een mogelijkheid. Een doeltreffend en waterdicht controlestelsel om belastingontduiking en belastingvlucht te verhinderen is bovendien voorwaarde voor het welslagen van een belasting op de relatief mobiele factor kapitaal. Hier zij tevens opgemerkt dat de financiële crisis van het sociale model die blijkt uit het overal dalende percentage van de uitgaven voor sociale voorzieningen op het bruto binnenlands product door de aanzienlijke en succesvolle inspanningen van de lidstaten voor consolidatie, niet zozeer voortkomt uit een ongecontroleerde stijging van de uitgaven voor sociale voorzieningen, maar veeleer uit het teruglopen van de inkomsten uit sociale heffingen en belastingen. - Het is de hoogste tijd dat de belastingstelsels van de lidstaten meer op milieuoverwegingen worden toegesneden. Een hogere belasting op bijvoorbeeld energieverbruik en CO2-emissie brengt echter het risico met zich mee dat bepaalde sectoren van de economie onevenredig zwaar worden belast, en een deel daarvan komt dan weer neer op de werknemers. - De verhoging van de BTW is uit een oogpunt van het sociaal beleid bedenkelijk en ondermijnt de binnenlandse conjunctuur. - Versterkte harmonisatie en coördinatie op communautair niveau zijn tenslotte noodzakelijk om concurrentievervalsing en belastingontduiking tegen te gaan. 3.4. Flexibele stelsels voor de overgang van werk naar pensioen Hoewel binnen de Gemeenschap een trend kan worden vastgesteld om de pensioenleeftijden te verhogen, loopt de daadwerkelijke arbeidsparticipatie van werknemers van 55 jaar en ouder steeds verder terug. Het beleid voor een langer arbeidsleven van oudere werknemers dient derhalve vorm te krijgen middels gecoördineerde maatregelen op het stuk van werkloosheidsuitkeringen, invaliditeitspensioen, vervroegde uittreding en de actieve ondersteuning van de arbeidsmarkt. De volgende alternatieven zijn denkbaar: - Door deeltijdregelingen voor ouderen kan een compromis worden gevonden tussen de belangen van het bedrijfsleven, de eisen van de arbeidsmarkt en de belangen van de oudere werknemers. Het verschijnsel van de "pensioenshock" kan daardoor ook worden verminderd. - Tegelijkertijd moet het concept van een leven lang leren worden versterkt om de oudere werknemers in de ondernemingen te houden.
DOC_NE\RR\335\335695
- 12 -
PE 223.120/def.
- Het beginsel van vrijwilligheid is net zo belangrijk als maatregelen tegen discriminatie van ouderen op de arbeidsmarkt (zie Nederlandse wetgeving). Een analyse van de gangbare praktijk in de verschillende lidstaten zou een goede eerste stap kunnen zijn om samenhangende strategieën te ontwikkelen en vooral ook te voorkomen dat met elkaar strijdige doelstellingen worden nagestreefd. 3.5. Sociale bescherming ter bevordering van de integratie in beroep en maatschappij De stelsels voor sociale zekerheid zijn onvoldoende toegesneden op het verschijnsel sociale uitsluiting. De rapporteur steunt daarom de overwegingen van de Commissie om regelingen voor een minimuminkomen als vastgelegd in aanbeveling 92/441/EEG van de Raad van 24 juni 1992 inzake gemeenschappelijke criteria met betrekking tot toereikende inkomsten en prestaties in de stelsels van sociale bescherming(1), over de gehele linie in het beleid op te nemen. Tevens zij verwezen naar de eis van het EP om een regeling voor een minimuminkomen in het EG-Verdrag op te nemen. De vaststelling van de wijzen waarop dit moet worden uitgevoerd, dient echter - met inachtneming van het verbod op discriminatie wegens nationaliteit - te worden overgelaten aan de lidstaten. Deze oriëntatie op stelsels met een minimale zekerheid mag echter niet met zich meebrengen dat de sociale zekerheid van werknemers op het stuk van inkomen en levensstandaard wordt vervangen door een basisinkomen of overeenkomstige basiszekerheid die tendentieel voor de gehele beroepsbevolking zou gelden. Hoofdstuk IV: Aanpassing van de sociale bescherming aan de demografische ontwikkeling en de veranderingen op de arbeidsmarkt 4.1. Garanties voor de financierbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels De demografische ontwikkeling en de situatie op de arbeidsmarkt, waarvan afhangt hoeveel bijdragen aan de stelsels toevloeien, zijn maatgevend voor de financiering van de ouderdomspensioenstelsels. Dat geldt ook voor de vaak als alternatief voor de financiering uit premies voorgestelde kapitaaldekking, daar de verkoop van deze fondsen ter financiering van pensioenen ook van de demografische ontwikkeling en de inkomensontwikkeling afhankelijk zijn. De enige offensieve manier om de financieringsproblemen van de wettelijke ouderdomspensioenstelsels op te lossen ligt in het stimuleren van economische groei, productiviteit en een grotere werkgelegenheid. De verhoging van de pensioenleeftijd alleen biedt daarentegen geen oplossing. De in de lidstaten ondernomen of overwogen hervormingen ter privatisering van de stelsels voor ouderdomspensioenen in de vorm van particuliere of bedrijfsvoorzieningen hebben ook sociaal gezien ongewenste gevolgen voor een eerlijke verdeling: vooral degenen die goed of nog beter verdienen, kunnen profiteren van de gewoonlijk geboden fiscale prikkels. Het traditionele concept van de generatie-overeenkomst dient in ere te blijven, daar hiervoor geen overtuigend alternatief bestaat. Geen ander systeem is beter geschikt om een toereikend niveau van voorzieningen te garanderen, extreme armoede en sociale uitsluiting te voorkomen en eventueel een sociaal rechtvaardige herverdeling tot stand te brengen. Door de privatisering van de stelsels voor ouderdomspensioen zouden daarentegen de inkomensverschillen onder de bevolking
(1)
PB L 245 van 26.8.1992.
DOC_NE\RR\335\335695
- 13 -
PE 223.120/def.
noodzakelijkerwijs aanzienlijk toenemen. In bedrijfspensioenstelsels worden door de aansprakenregelingen de werknemers die slechts kort deel uitmaken van de onderneming, benadeeld ten opzichte van de werknemers die daar langere tijd werkzaam zijn. Aangezien vooral vrouwen hun loopbaan vaak onderbreken of in deeltijd werken, worden zij hierdoor bijzonder vaak en in bijzonder grote mate gediscrimineerd. Aangezien het bedrijfspensioenstelsel bovendien voornamelijk door grote ondernemingen wordt aangeboden, kan het slechts als bijkomende factor worden beschouwd. In verband met de vraag hoe de regelingen inzake ouderdomspensioenen moeten worden gefinancierd, kan de Commissie als doorgeefster van informatie en voorbeelden van ’good practices’ belangrijk werk verrichten. Het zoeken naar haalbare oplossingen mag echter niet beperkt blijven tot reeds bestaande modellen. Het zal daarentegen nodig zijn te reageren op nieuwe economische, maatschappelijke en demografische verschijnselen, en wel door nieuwe, globale, benaderingen. In dit verband kan gewezen worden op de aansporing van het EP om na te denken over de verkorting van de arbeidstijd (initiatiefverslag-Rocard). 4.2. Aanvullende ouderdomspensioenen Het bevorderen van aanvullende particuliere en bedrijfspensioenen met kapitaaldekking kan weliswaar bijdragen tot een verlaging van de kosten van de openbare sociale voorzieningen, maar men mag daarvan geen algemene oplossing van de problemen met de regelingen voor ouderdomspensioen verwachten. Voorzover via kapitaaldekking gefinancierde stelsels bestaan, dienen ze doeltreffend en rechtvaardig vorm te krijgen. Volgens de rapporteur moeten in een Groenboek dat de Commissie hierover opstelt, met name de volgende gedachten worden verwerkt en vervolgens eventueel via richtlijnen in het Gemeenschapsrecht worden verankerd. Veiligheidsbepalingen: De verzekerden moeten door voorschriften met betrekking tot beleggingen, diversificatie, zorgvuldigheidsplichten en insolvabiliteitregelingen beschermd worden tegen het verloren gaan van hun aanspraken en zoveel mogelijk ook tegen een vermindering van hun tegoeden. In dit verband moet worden gekeken naar de bestaande richtlijnen over het waarborgen van de aanspraken van de werknemers bij de overdracht van bedrijven en over de bescherming van de werknemers bij insolvabiliteit van de werkgever. De Commissie wordt bovendien verzocht na te gaan in hoeverre de in de lidstaten bestaande voorschriften met betrekking tot monetaire equivalenten tussen premies en beleggingsportefeuilles in het kader van particuliere pensioenfondsen als beschermende sociale maatregelen gerechtvaardigd zijn. Mobiliteit: Tot nu toe bestaan er belemmeringen bij de grensoverschrijdende overdracht van bedrijfspensioenrechten en pensioentegoeden. De problemen komen vooral voort uit de uiteenlopende regelingen inzake bedrijfspensioenen in de lidstaten (veel uiteenlopender dan de regelingen inzake de wettelijke ouderdomspensioenen), alsmede uit het verloren gaan van fiscale voordelen bij de overdracht naar een ander land. Het vasthouden aan de subsidiariteit op het gebied van het belastingrecht belemmert hier duidelijk het functioneren van de interne markt. De problemen die hieruit voortvloeien, zouden bijvoorbeeld door het scheppen van een Europees stelsel voor bedrijfspensioenen kunnen worden opgelost. Gelijke kansen en rechtvaardigheid: Er moet worden nagegaan hoe kan worden verhinderd dat mensen met een atypisch of onvast dienstverband in de bedrijfspensioenstelsels worden benadeeld. Ook moet worden gewaarborgd dat vrouwen op de arbeidsmarkt overeenkomstig het arrest van het DOC_NE\RR\335\335695
- 14 -
PE 223.120/def.
Europees Hof van Justitie in de zaak Barber(1) niet worden gediscrimineerd omdat zij op grond van hun langere levensverwachting in het kader van bedrijfspensioenstelsels hogere kosten veroorzaken voor de werkgever. 4.3. Verbetering van de gezondheidszorg en het voorzien in nieuwe zorgbehoeften De demografische ontwikkeling en de technologische vooruitgang leiden ook in de gezondheidszorg tot een snelle kostenstijging. De lidstaten zijn daarom begonnen met omvangrijke hervormingen van hun gezondheidsstelsels. Bij de uitvoering van deze maatregelen dienen de criteria kwaliteit, een eerlijke verdeling en gunstige kosten-batenverhouding centraal te staan. De volgende aspecten moeten in dit verband aandacht krijgen: Verhoging van de efficiëntie in de gezondheidszorg: Volgens een door de OESO genoemde studie zijn rond 80% van de medische behandelingen en rond tweederde van alle medische producten nooit aan een kostentest onderworpen. Andere studies wijzen op een hoog percentage onnodige behandelingen en verstrekkingen. Een aantal lidstaten kent reeds referentiestelsels (kostenbatenanalyse van medische technologieën en producten) om de transparantie van de medische zorg te vergroten. De Europese Unie kan door het opstellen van onafhankelijke analyses op dit gebied een aanzienlijke meerwaarde scheppen. Preventieve gezondheidszorg: Onderzocht moet worden in hoeverre de inspanningen van de lidstaten op het vlak van preventie met communautaire maatregelen kunnen worden ondersteund. Daarbij moeten gewoontes, voeding, milieubescherming, onderwijs en huisvestingsbeleid in aanmerking worden genomen. Onderzoek: Hoewel de verdeling van de middelen in de gezondheidszorg samengaat met moeilijke morele en ethische beslissingen, moeten gezien de beperkte middelen prioriteiten worden gesteld. De EU-programma's op het gebied van medisch onderzoek dienen vooral op het gebied van de chronische ouderdomsziekten te worden uitgebreid. Met name deze ziekten veroorzaken door de intensiteit en de duur van de noodzakelijke behandeling hoge kosten. Een versterkte mate van privatisering van de gezondheidszorg of een verhoogd eigen risico van de verzekerde kan ook in de gezondheidszorg geen oplossing bieden voor de bestaande problemen. In plaats daarvan moet worden gepleit voor een combinatie van geregelde concurrentie en het handhaven van de op solidariteit berustende socialezekerheidsstelsels. Tevens moet onderzocht worden welke door de lidstaten uitgevoerde hervormingen ten behoeve van meer concurrentie en meer stimulansen voor de aanbieders van medische diensten veelbelovend zijn. 4.4. Nieuwe zorgbehoeften Een van de grootste uitdagingen op sociaal en gezondheidsgebied is de stijgende vraag naar zorgdiensten. Met deze behoefte moet rekening worden gehouden. Het doel moet daarom zijn de behoefte aan zorg in het kader van de openbare socialebeschermingsstelsels als verzekerbaar risico te erkennen, of in het kader van overheidsstelsels voor gezondheidszorg en sociale dienstverlening gelijk te schakelen met de behoefte aan medische behandeling. Het is voorts noodzakelijk de sociale zekerheid van de personen die de verzorging op zich nemen (meestal - vrouwelijke - familieleden)
(1)
Zaak C-262/88, Jurisprudentie 1990, T-1889.
DOC_NE\RR\335\335695
- 15 -
PE 223.120/def.
te verbeteren. Dit kan tevens een bijdrage leveren tot de compensatie van buitengewone lasten die vrouwen dragen(1). De verzorgingssector geeft een duidelijk verband te zien tussen vereiste modernisering, verbetering van de sociale bescherming en een eventuele toename van de werkgelegenheid. Hoofdstuk V: Aanpassing van de sociale bescherming aan het geslacht De rapporteur deelt de mening van de Commissie dat de individualisering van de aanspraken op prestaties uit de sociale voorzieningen moet worden bevorderd. Dit streven komt enerzijds voort uit het vereiste mannen en vrouwen op het vlak van de toegang tot en verstrekkingen van sociale zekerheid gelijk te schakelen, en is anderzijds het resultaat van de veranderde rol van de vrouw. Het is nodig de zelfstandige juridische aanspraken uit te breiden en de nabestaandenvoorzieningen te hervormen, die principieel ook op een individualisering van aanspraken op sociale voorzieningen dienen te berusten. Wel moet er daarbij voor worden gezorgd dat de nabestaandenvoorzieningen niet eenzijdig worden afgebroken. Voorts moeten de stelsels van sociale zekerheid in zoverre rekening houden met deze maatschappelijke veranderingen dat ook ongehuwde partners en paren van hetzelfde geslacht, die uit een oogpunt van het sociaal recht in een overeenkomstige situatie verkeren, dezelfde rechten krijgen als gehuwde partners. De mededeling van de Commissie rept met geen woord over de nog altijd onbevredigende situatie van echtgenotes van zelfstandigen. Voorts dient in het algemeen te worden bezien, in hoeverre bepaalde regelingen die specifiek op vrouwen en gezin betrekking hebben, nog berusten op het achterhaalde beeld van het door de man gedomineerde eenverdiener-huwelijk, ofwel het gezin met één kostwinner, en werkende vrouwen (door bijvoorbeeld inkomensgrenzen voor de aanspraak op gezinsbijdragen) achterstellen. Hoofdstuk VI: Verbetering van de sociale bescherming met het oog op het vrije verkeer van personen in de Unie Aangezien de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken elders binnenkort nader op deze kwesties zal ingaan, komt deze problematiek in het onderhavige verslag niet nader aan de orde.
(1)
Zie aanbeveling 92/442/EEG van de Raad van 27.7.1992 betreffende de convergentie van de doelstellingen en het beleid op het gebied van de sociale bescherming.
DOC_NE\RR\335\335695
- 16 -
PE 223.120/def.
16 september 1997 ADVIES (artikel 147 van het Reglement) aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken inzake de mededeling van de Commissie over modernisering en verbetering van de sociale bescherming in de Europese Unie (COM(97)0102 - C4-0143/97; verslag-Weiler) Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid Rapporteur voor advies: Mimi Kestelijn-Sierens
PROCEDURE De Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid benoemde op haar vergadering van 18 juni 1997 mevrouw Kestelijn-Sierens tot rapporteur voor advies. Zij behandelde het ontwerpadvies op haar vergaderingen van 3 en 16 september 1997. Op laatstgenoemde vergadering hechtte zij met algemene stemmen haar goedkeuring aan de conclusies ervan. Aan de stemming namen deel: de leden von Wogau, voorzitter; Katiforis en Secchi, ondervoorzitters; Kestelijn-Sierens, rapporteur voor advies; Arroni, Billingham, Boogerd-Quaak (verving Cox), Carlsson, Cassidy (verving Fourçans), Caudron, Christodoulou, Donnelly, Ewing, Harrison, Hendrick, Herman, Hoppenstedt, Ilaskivi, Konrad, Kuckelkorn, Langen, Larive, Lulling, Metten, Paasilinna, Peijs, Pérez Royo, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rübig, Schlüter (verving Friedrich), Tappin (verving Berès), Torres Marques, Van Velzen (verving Thyssen) en Watson.
1. Inleiding Deze mededeling van de Commissie over de toekomst van de sociale bescherming is een van de schakels in een lange keten van documenten over deze kwestie. In 1992 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan een "aanbeveling betreffende de convergentie van de doelstellingen en het beleid op het gebied van de sociale bescherming" en in 1996 aan een resolutie over de rol van de socialebeschermingsstelsels in het kader van de werkloosheidsbestrijding. De Commissie heeft verschillende documenten gepubliceerd, o.a. "De sociale zekerheid in Europa" in 1993 en 1995 en "De toekomst van de sociale bescherming: een kader voor een Europees debat" eind 1995. In de loop van 1997 zal de Commissie komen met een gemeenschappelijk verslag over de werkgelegenheid dat voor de Europese Raad van Luxemburg moet worden voorbereid, een mededeling over de bevordering van sociale integratie, een verslag over de mechanismen van de regelingen voor het gewaarborgd minimuminkomen in de socialebeschermingsstelsels van de lidstaten, het verslag over de werkgelegenheid in Europa (september 1997), een Groenboek over DOC_NE\RR\335\335695
- 17 -
PE 223.120/def.
aanvullende pensioenen en tenslotte aan het einde van het jaar het verslag over de sociale zekerheid in Europa. De hele kwestie zal ook bovenaan de agenda staan van het Europees Sociaal beleidsforum in 1998, waaraan zal worden deelgenomen door de lidstaten, de sociale partners en de NGO’s alsmede de Europese instellingen. De socialebeschermingsstelsels hangen ook erg nauw samen met andere economische vraagstukken en werkgelegenheidskwesties. Wat dit betreft zijn een groot aantal andere documenten gepubliceerd. In het Witboek "Groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid" van 1993 werd o.a. aanbevolen om de buiten de loonsfeer gelegen arbeidskosten te verlagen. Deze aanbeveling werd nog eens benadrukt in de conclusies van de Europese Raad van Essen van 1994. In het vertrouwenspact voor werkgelegenheid van 1996 werd met nadruk gewezen op het belang van de discussie over maatregelen die moeten worden genomen om de sociale bescherming werkgelegenheidsvriendelijker en efficiënter te maken. De kloof waarvan sprake is bij de coördinatie van de socialezekerheidsregelingen voor personen die zich in de Unie verplaatsen is besproken in het Groenboek van de Commissie "Onderwijs -opleiding- onderzoek: de belemmeringen voor transnationale mobiliteit" van 1996. In het Witboek over onderwijs en opleiding van 1995 werd het beginsel van permanente opleiding en verandering van de patronen in het beroepsleven geanalyseerd. Deze veranderingen kwamen ook aan de orde in het Groenboek "Leven en werken in de informatiemaatschappij: de mens voorop" van 1996. Bovendien heeft de Commissie een Groenboek in voorbereiding onder de titel "Partnerschap voor een nieuwe organisatie van de arbeid". Rapporteur is van mening dat er veel werk is gemaakt van de analyse van de socialebeschermingsstelsels in de Unie en aanverwante vraagstukken. Nu is het echter zaak om feitelijk iets te doen aan de problemen waarmee de Unie en haar lidstaten worden geconfronteerd, omdat het geen zin heeft om dezelfde problemen en hun oorzaken altijd maar weer te herkauwen. Het is nu vooral zaak om de socialebeschermingsstelsels werkgelegenheidvriendelijker te maken, de systemen van de overheidspensioenen draaglijker te maken, een degelijke basis te scheppen voor regelingen voor aanvullende pensioenen en het beleid op het niveau van de Unie te coördineren, teneinde de interne markt efficiënter te doen functioneren. Hierbij moeten de lidstaten een voorbeeld nemen aan de oplossingen die zijn gevonden in een aantal lidstaten, waar reeds goede resultaten zijn bereikt bij de aanpassing van de socialezekerheidsstelsels. De Commissie dient de lidstaten snel beknopte informatie te verstrekken over de vooruitgang die in de verschillende lidstaten is geboekt, alsmede voorstellen te doen voor maatregelen ter verbetering van de convergentie op terreinen waar de samenwerking momenteel nog niet voldoende van de grond is gekomen. II. De belangrijkste vraagstukken Het Europese model van sociale bescherming speelt een fundamentele rol bij het waarborgen van inkomensverdeling en de handhaving van politieke stabiliteit. De kern van dit model moet gehandhaafd blijven, maar we staan nu voor de uitdaging om het aan te passen aan de nieuwe eisen en de socialezekerheidsstelsels te moderniseren. De belangrijkste eisen waaraan de stelsels moeten worden aangepast zijn: het veranderende karakter van het werk met meer flexibiliteit, de verandering van de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen in het beroepsleven, de vergrijzing van de bevolking en de grotere mobiliteit van mensen in de Unie. Beklemtoond moet worden dat elke lidstaat verantwoordelijk is voor de organisatie en de financiering van zijn eigen systeem van sociale bescherming. Het subsidiariteitsbeginsel moet DOC_NE\RR\335\335695
- 18 -
PE 223.120/def.
derhalve worden toegepast, terwijl de samenwerking tussen de verschillende systemen van groot belang is en moet worden aangemoedigd. Dit is vooral van belang, wil men bereiken dat de interne markt doeltreffend functioneert en dat de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen worden opgeheven. Alleen de landen met een gezonde economie kunnen een hoog niveau van sociale bescherming in stand houden. Ook daarom is de voltooiing en de versterking van de interne markt in de toekomst van steeds groter belang. Bovendien is het dringend noodzakelijk om de overheidsfinanciën in de lidstaten te consolideren teneinde grotere tekorten en zware nationale schulden in de toekomst tegen te gaan. Anders komt er een bom te liggen onder de sociale bescherming van toekomstige generaties. Daarom is de verwezenlijking van de criteria van Maastricht voor de Economische en Monetaire Unie niet in strijd met het streven naar sterke socialebeschermingsstelsels, maar veeleer het tegenovergestelde. De convergentiecriteria steunen de lidstaten in hun strijd voor economische stabiliteit en vergroot de kansen op lagere rentetarieven en economische groei, die mogelijkheden bieden voor een verbetering van de socialebeschermingsstelsels, doordat er een bredere belastingbasis is. De belangrijkste problemen in verband met de discussie over de socialebeschermingsstelsels in de Unie zijn: 1. Het werkgelegenheidsvriendelijker maken van de sociale bescherming In dit verband zijn de werkloosheidsregelingen van groot belang, alsmede de noodzaak om over te stappen van een passief op een actief arbeidsmarktbeleid en investeringen in menselijke hulpbronnen. Dit betekent ook dat de individu meer verantwoordelijkheid krijgt bij zijn pogingen om weer terug te komen op de arbeidsmarkt. Het is van het grootste belang dat het beleid zich concentreert op opleiding en een levenslang leerproces teneinde mensen zonder werk in staat te stellen een nieuwe baan te vinden. Dit moet gebeuren in een kader van sociale bescherming dat afglijden naar armoede en sociale uitsluiting voorkomt. De Commissie stelt maatregelen voor om mensen die worden uitgesloten van de samenleving weer te integreren en in dit verband wil de rapporteur ook met nadruk wijzen op de mogelijkheden die samenhangen met de ontwikkeling van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven door het creëren van vormen van partnerschap tussen plaatselijke overheden en particuliere ondernemers en door de opheffing van de bestaande wettelijke, financiële of institutionele belemmeringen. De belasting- en premiestelsels moeten ook op een zodanige wijze worden opgezet dat het zoeken naar banen en het creëren van werkgelegenheid duidelijk wordt gestimuleerd. In talloze verslagen en ook in de conclusies van de Europese Raad van Essen is beklemtoond dat de buiten de loonsfeer gelegen arbeidskosten moeten worden verlaagd teneinde de werkgelegenheid te vergroten en de kloof tussen de totale loonkosten en het netto salaris te verkleinen. Dit zou kunnen worden gefinancierd door een verschuiving naar milieu- en energieheffingen. Een deel van de verlaging zou ook kunnen worden gefinancierd doordat er een hogere fiscale basis ontstaat, omdat meer mensen op de arbeidsmarkt actief zijn. Ook moet een Europees kader voor belastingstelsels worden geïntroduceerd, omdat het ontbreken daarvan kan leiden tot fiscale rivaliteit en de socialebeschermingsstelsels onder druk kan zetten. 2. Aanpassing van de sociale bescherming aan de vergrijzing van de bevolking
DOC_NE\RR\335\335695
- 19 -
PE 223.120/def.
Het aantal ouderen neemt zonder weerga toe en zet de overheidsuitgaven enorm onder druk. Daarom moeten de pensioenregelingen worden aangepast aan de vergrijzing van de bevolking. Rapporteur is van mening dat particuliere pensioenregelingen een goede aanvulling kunnen vormen op de basisregeling van de kant van de overheid. Het is in dit verband van belang dat regelingen voor een aanvullend pensioen een zekere basis krijgen en dat de lidstaten samenwerken teneinde de mobiliteit op dit gebied te verbeteren. Het toenemende aantal oudere afhankelijke mensen, alsmede de toenemende verwachtingen met betrekking tot de voorzieningen van de gezondheidszorg zetten het systeem van de gezondheidszorg onder druk. Rapporteur wil daarom beklemtonen dat de mogelijke gevolgen van maatregelen op het gebied van ziektepreventie en gezondheidsbevordering moeten worden geanalyseerd teneinde de kosten voor de gezondheidszorg te verminderen en na te gaan in hoeverre en in welke omstandigheden marktmechanismen kunnen bijdragen tot kostenverlaging, een grotere toegankelijkheid en verbetering van de kwaliteit van de gezondheidszorg. 3.
Aanpassing van de sociale bescherming aan de evenwichtiger deelname van mannen en vrouwen
Het aantal vrouwen op de arbeidsmarkt zal de komende jaren blijven toenemen. Teneinde de potentiële bijdrage van vrouwen maximaal te benutten is het van wezenlijk belang om de sociale bescherming aan het nieuwe evenwicht aan te passen. Overeenkomstig de toezeggingen in het vierde actieprogramma inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen (1996-2000) verricht de Commissie onderzoek naar een reeks van praktische initiatieven en beleidsopties. Rapporteur juicht het toe dat de Commissie een analyse wil maken van de inspanningen van de lidstaten om de rechten te individualiseren zonder de economische situatie van vrouwen in gevaar te brengen. Het is ook van belang dat in het kader van een beter op elkaar afstemmen van beroeps- en gezinsleven de mogelijkheden voor de opvang van kinderen en andere ten laste komende personen worden verbeterd. 4. Verbetering van de sociale bescherming voor mensen die zich in de Unie verplaatsen Wil men bereiken dat de interne markt volledig functioneert en mensen de kans hebben om zich vrij binnen de Unie te verplaatsen, dan moet de coördinatie tussen de socialebeschermingsstelsels binnen de lidstaten doelmatig functioneren. Het moet hierbij om een continu proces gaan, omdat de stelsels zich in de loop van de tijd ontwikkelen, vooral nu er sprake is van aanzienlijke moderniseringsmaatregelen. Daarom moet de Commissie overgaan tot een herziening van verordening nr. 1408/71 betreffende de coördinatie van de regelingen op het gebied van de sociale zekerheid voor mensen die zich binnen de EU naar een andere lidstaat verplaatsen. III. Conclusies De Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken de navolgende conclusies in haar verslag op te nemen: 1.
wijst met nadruk op de noodzaak om de overheidsfinanciën in alle lidstaten te consolideren teneinde het toenemen van tekorten en grote nationale schulden in de toekomst te voorkomen, omdat die anders een grote bedreiging zouden vormen voor de sociale bescherming van toekomstige generaties; beklemtoont derhalve dat de verwezenlijking van de criteria van
DOC_NE\RR\335\335695
- 20 -
PE 223.120/def.
Maastricht met betrekking tot de EMU niet haaks staat op sterke stelsels van sociale bescherming, maar de lidstaten zullen steunen bij het bereiken van lagere rentetarieven en een grotere economische groei, hetgeen door een bredere fiscale basis mogelijkheden biedt voor een verbetering van de stelsels van sociale bescherming; 2.
wijst met nadruk op de noodzaak de systemen van sociale bescherming werkgelegenheidsvriendelijker te maken, hetgeen impliceert dat moet worden overgeschakeld van een passief op een actief arbeidsmarktbeleid en dat het beleid moet worden geconcentreerd op opleiding en een levenslang leerproces, binnen een kader van sociale bescherming dat het afglijden naar armoede en sociale uitsluiting tegengaat; dit betekent ook dat individuele personen meer verantwoordelijkheid krijgen met betrekking tot hun streven om weer een plaats te krijgen op de arbeidsmarkt;
3.
verzoekt de lidstaten om de ontwikkeling van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven te stimuleren door het creëren van vormen van partnerschap tussen plaatselijke overheden en particuliere ondernemers en door de opheffing van de bestaande wettelijke, financiële en institutionele belemmeringen; met plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven op het gebied van alledaagse vormen van dienstverlening (zoals kinderopvang en thuishulp), de verbetering van de kwaliteit van het bestaan (zoals de herinrichting van openbare terreinen in steden), cultuur en vrijetijdsbesteding (zoals cultureel erfgoed en de audiovisuele sector) en milieu, wordt niet alleen voorzien in bestaande behoeften, maar zij kunnen ook werkgelegenheid creëren voor mensen die getroffen zijn door sociale uitsluiting (zodat zij weer in de samenleving worden geïntegreerd) en de economische groei arbeidsintensiever maken;
4.
steunt de inspanningen van de lidstaten om de buiten de loonsfeer gelegen arbeidskosten te verminderen en daarvoor alternatieven te vinden in de vorm van milieu- en energieheffingen waarmee de tekorten van de overheid kunnen worden gecompenseerd, als aanbevolen in het Witboek over "Groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid" (1); beklemtoont bovendien dat de lidstaten hun belastingbeleid moeten coördineren teneinde een uitholling van de meer mobiele belastinggrondslagen tegen te gaan;
5.
dringt er bij de lidstaten op aan om de pensioenregelingen aan te passen aan de vergrijzing van de bevolking en de mogelijkheden te bestuderen om de huidige omslagregelingen te combineren met systemen op basis van vermogensopbouw, teneinde de zekerheid en de financierbaarheid van de pensioenregelingen te verzekeren;
6.
steunt het voornemen van de Commissie om studie te verrichten naar de mogelijke gevolgen van ziektepreventie en gezondheidsbevordering ter vermindering van de kosten van de gezondheidszorg, en om na te gaan in hoeverre en onder welke voorwaarden de marktwerking bijdraagt tot een verlaging van de kosten, een grotere toegankelijkheid van de diensten en een verbetering van de kwaliteit van de gezondheidszorg;
7.
kijkt met belangstelling uit naar de evaluatie die de Commissie voornemens is te maken van de inspanningen van de lidstaten om de rechten op het gebied van de sociale zekerheid te individualiseren zonder de economische situatie van vrouwen schade te berokkenen; steunt bovendien het voornemen van de Commissie om voorstellen te doen voor initiatieven ter
(1)
COM(93)0700.
DOC_NE\RR\335\335695
- 21 -
PE 223.120/def.
verruiming van de mogelijkheden om beroeps- en gezinsleven te combineren en ter verbetering van de mogelijkheden betreffende de opvang van kinderen en andere ten laste komende personen; 8.
wijst met klem op het belang van de gelijke behandeling van thuiswerkers en andere loontrekkenden op het gebied van de sociale zekerheid als bedoeld in de IAO-Conventie nr. 177 en de IAO-Aanbeveling nr.184, welke kan worden bereikt door: - uitbreiding van bestaande socialezekerheidsvoorzieningen tot thuiswerkers; - aanpassing van de socialezekerheidsstelsels ter dekking van thuiswerkers; - of ontwikkeling van speciale stelsels of fondsen voor thuiswerkers; wijst er tevens met klem op dat de nationale wetgeving en regels betreffende uitkeringen bij zwangerschap en bevalling ook van toepassing dienen te zijn op thuiswerkers; benadrukt dat door de toename van het telewerken het aantal thuiswerkers zal stijgen; de sociale zekerheid en de uitkeringen bij zwangerschap en bevalling moeten ook aan deze groep werknemers volledig ten goede komen;
9.
is van oordeel dat, teneinde de interne markt doelmatig te doen functioneren en ter verzekering van het vrije verkeer van personen in de Unie, de huidige wetgevingsbepalingen betreffende de coördinatie van de nationale stelsels van sociale zekerheid en de pensioenregelingen moeten worden vereenvoudigd en aangepast aan de recente ontwikkelingen en problemen; dringt er derhalve bij de Commissie op aan verordening nr. 1408/71 betreffende de coördinatie van de regelingen op het gebied van de sociale zekerheid voor mensen die zich binnen de EU naar een andere lidstaat verplaatsen, te herzien;
DOC_NE\RR\335\335695
- 22 -
PE 223.120/def.
23 september 1997 ADVIES (artikel 147 van het Reglement) aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken inzake de modernisering en verbetering van de sociale bescherming in de Europese Unie (COM(97)0102 - C4-0143/97); verslag-Weiler Commissie rechten van de vrouw Rapporteur voor advies: María Sornosa Martínez
PROCEDURE De Commissie rechten van de vrouw benoemde op haar vergadering van 17 april 1997 mevrouw Sornosa Martínez tot rapporteur voor advies. Zij behandelde het ontwerpadvies op haar vergaderingen van 1 en 23 september 1997. Op laatstgenoemde vergadering hechtte zij met 7stemmen voor en 3 tegen haar goedkeuring aan de conclusies ervan. Aan de stemming namen deel: de leden Van Dijk, voorzitter; Sornosa Martínez, rapporteur voor advies; Ahlqvist, Ghilardotti, Gröner, Kerr (verving Crawley), Klass (verving T. Mann overeenkomstig artikel 138, lid 2 van het Reglement), Larive, Lulling en Waddington.
1. SOCIALE BESCHERMING IN EUROPA - HET DEBAT TOT DUSVER De stelsels voor sociale bescherming in Europa zijn opgezet om voor solidariteit tussen de burgers te zorgen door het bieden van elementaire bescherming tegen armoede en maatschappelijke uitsluiting. De stelsels variëren sterk van lidstaat tot lidstaat, maar de meeste gaan duidelijk uit van een mannelijke broodwinner, waarbij inkomen en behoeften worden berekend op basis van het huishouden in plaats van op basis van de individuen in het gezin, waarbij de man als de voornaamste broodwinner geldt en de verzorging van de kinderen in het gezin inofficieel via kindertoelagen is geregeld. Demografische en sociale veranderingen in heel Europa hebben twijfel doen rijzen aan het mogelijke voortbestaan van de huidige stelsels voor sociale bescherming. Met de vergrijzing komt de afhankelijkheidsrelatie tussen degenen die zorg behoeven en de werkenden in de gevarenzone, aangezien de werkloosheidspercentages veel hoger liggen dan verwacht in de tijd toen de stelsels werden opgezet, de gezinsstructuur is veranderd door de toename van het aantal echtscheidingen en het toegenomen aantal alleenstaanden en eenoudergezinnen, en verder de aanzienlijke stijging van het aantal vrouwen op de arbeidsmarkt.
DOC_NE\RR\335\335695
- 23 -
PE 223.120/def.
Volgens de voorspellingen zullen deze tendensen zich de komende eeuw voortzetten en aanleiding geven tot toenemende bezorgdheid over de toekomstige financiering van de stelsels. Deze financieringscrisis is vooral nijpend geworden door de noodzaak om aan de convergentiecriteria voor de EMU te voldoen. In sommige lidstaten zijn stappen genomen om het basispensioen te verlagen of de premieperiodes om voor pensioen in aanmerking te komen, te verlengen; in andere landen gaat men meer nadruk leggen op particuliere verzekering. De rapporteur voor advies is buitengewoon bezorgd dat dergelijke ontwikkelingen het element van solidariteit in de Europese sociale bescherming ondermijnen en meent dat vrouwen waarschijnlijk de grootste verliezers zijn vanwege hun zwakke positie op de arbeidsmarkt. De Commissie heeft een begin gemaakt met de aanpak van deze problemen in haar verslag inzake sociale bescherming in Europa van 1995 (COM(95)0457) en in de mededeling over de toekomst van de sociale bescherming (COM(95)0466). Het verslag-Weiler (1) dat op beide Commissiedocumenten was gebaseerd, erkende de problemen van vrouwen met atypisch werk die dientengevolge onvoldoende zijn gedekt door de sociale zekerheid, vooral bij stelsels die meer op bijdragen zijn gebaseerd dan op een algemene aanspraak. In hetzelfde verslag werd erop aangedrongen dat de zorg voor afhankelijke personen niet een belemmering voor werkgelegenheid mag zijn en werd opgemerkt dat vrouwen minder dan voorheen bereid zijn om onbetaalde gezinszorg op zich te nemen. In de resolutie van het Parlement (2) werd herhaald dat sociale bescherming de vorm moet krijgen van onafhankelijke stelsels voor mannen en vrouwen (paragraaf 15), en dit betekent dat moet worden overgestapt van afgeleide rechten voor vrouwen via hun echtgenoten naar een stelsel met geïndividualiseerde rechten. De huidige mededeling over modernisering en verbetering van de sociale bescherming erkent de man-vrouwaspecten van het probleem en biedt de gelegenheid voor verdere discussie. Opgemerkt wordt dat als er meer vrouwen werken dit de ongelijkheid ten gevolge van vergrijzing van de bevolking zal tegengaan, en erkend wordt dat dit de traditionele ideeën van de man als broodwinner aantast. Het is belangrijk dat de mededeling blijk geeft van het besef dat overschakeling op geïndividualiseerde rechten niet ten nadele mag gaan van vrouwen, die met grote waarschijnlijkheid vaker dan mannen hun carrière onderbreken of in deeltijd werken om voor afhankelijke familieleden te zorgen en daarom wellicht niet voldoende premie hebben betaald om voor uitkeringen in aanmerking te komen. Ook wordt stilgestaan bij het probleem van aanvullende pensioenen en het feit dat vrouwen nog altijd worden benadeeld doordat zij hogere bijdragen moeten betalen vanwege hun langere levensverwachting. Tenslotte heeft de mededeling oog voor de noodzaak van verbeterde faciliteiten voor verzorging van kinderen en bejaarden, om zo de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken. De rapporteur voor advies wil naar aanleiding van de mededeling vier fundamentele punten bespreken.
2. GE]NDIVIDUALISEERDE RECHTEN De Zweedse regering stelt in haar meerjaren-werkgelegenheidsprogramma dat het geïndividualiseerde belastingstelsel in Zweden tot de hoge mate van gelijkheid tussen mannen en vrouwen heeft bijgedragen. De Voorzitter van de Commissie, de heer Santer, heeft in zijn conclusies van de ronde-tafelconferentie over werkgelegenheid in april 1996 verklaard dat geïndividualiseerde
(1) (2)
A4-0016/97. Notulen 19.02.1997.
DOC_NE\RR\335\335695
- 24 -
PE 223.120/def.
rechten ernstig moeten worden overwogen. Beide constateringen vormen een welkome erkenning dat de stelsels van afgeleide rechten ertoe leiden dat vrouwen afhankelijk zijn van de rechtstreekse aanspraak van hun echtgenoot of partner, met mogelijk rampzalige gevolgen als een relatie of huwelijk strandt of de mannelijke partner gewelddadig blijkt. In veel lidstaten geniet de overlevende echtgenote, wanneer een samenlevende of gescheiden echtgenoot sterft, geen enkele sociale bescherming. Een onmiddellijke overschakeling op een stelsel van geïndividualiseerde rechten brengt echter aparte moeilijkheden met zich mee. Een recent rapport (1) stelt dan ook dat vrouwen erbij in zouden schieten als de pensioenstelsels zouden worden geïndividualiseerd, tenzij bij deze hervorming speciaal rekening werd gehouden met de verschillen tussen man en vrouw. De stelsels variëren van lidstaat tot lidstaat, maar als zij op premieafdracht zijn gebaseerd, zullen vrouwen die hun loopbaan onderbreken om afhankelijke gezinsleden te verzorgen, waarschijnlijk niet genoeg jaren hebben gewerkt om voor een volledig pensioen in aanmerking te komen. Bovendien kunnen minimumvereisten wat betreft betaling of gewerkte uren van invloed zijn op aanspraak op een hele reeks uitkeringen, en dit heeft weer onevenredige gevolgen voor vrouwen, gezien het feit dat zij in overgrote meerderheid atypisch, vooral deeltijdarbeid verrichten. Zelfs de Kaderovereenkomst tussen de sociale partners over deeltijdwerk helpt vrouwen wat dit betreft niet noodzakelijk aangezien aanspraak op sociale zekerheid hier niet onder valt en de Overeenkomst een clausule bevat die de lidstaten de mogelijkheid biedt om minimumeisen vast te stellen wat betreft arbeidsperiode, aantal werkuren of beloning, om voor uitkering in aanmerking te komen. Enkele lidstaten verlenen krediet voor fundamentele overheidspensioenen bij onderbreking van de loopbaan voor het opvoeden van een kind. In Oostenrijk bijvoorbeeld wordt een onderbreking van de loopbaan tot maximaal vier jaar beschouwd als arbeidsperiode als het gaat om premieafdracht voor het pensioen. In Duitsland en België is dit drie jaar, en in Luxemburg twee jaar. Nergens is nog iets soortgelijks geregeld als het gaat om onderbreking van de loopbaan voor het verzorgen van afhankelijke bejaarden of invalide volwassen familieleden. Volgens het verslag van de Commissie betreffende sociale bescherming van 1995 kennen slechts vier lidstaten (Finland, Duitsland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk) uitkeringen over een langere periode voor verzorgers van volwassen personen, terwijl zes andere lidstaten een zeer beperkte dekking bieden. In Oostenrijk, Spanje, Luxemburg, Nederland en Portugal bestaat volgens hetzelfde verslag (blz. 20) geen regeling voor verlof van, of uitkering aan verzorgers van afhankelijke volwassen familieleden, ondanks het feit dat de behoefte aan dergelijke zorg met de vergrijzing van de Europese bevolking zeker zal toenemen. De rapporteur voor advies is er stellig van overtuigd dat iedere overschakeling op geïndividualiseerde rechten op sociale bescherming vergezeld moet gaan van maatregelen om te zorgen dat degenen die tijdelijk uit de arbeidsmarkt stappen om afhankelijke personen te verzorgen, hetzij kinderen of volwassenen, niet worden benadeeld als het gaat om pensioenen of aanspraak op andere uitkeringen. Zij merkt op dat het Jaarverslag van 1996 inzake gelijke kansen van mannen en vrouwen (COM(96)0650) vermeldt dat er door vijftien landen rapporten worden opgesteld over individualisering van sociale stelsels en belastingstelsels en de uitwerking daarvan op de gelijke
(1)
Individualisation of the Social and Fiscal Rights and Equal Opportunities between Women and Men, Maria Jepsen, Danièle Meulders, Olivier Plasman & Philippe Vanhuynegem, Vrije Universiteit Brussel, januari 1997.
DOC_NE\RR\335\335695
- 25 -
PE 223.120/def.
kansen van mannen en vrouwen. Zij is bezorgd dat in het sociale actieprogramma op middellange termijn 1995-1997 weliswaar een mededeling van de Commissie over individualisering van rechten in de eerste helft van 1997 werd aangekondigd, maar de huidige mededeling inzake de sociale bescherming slechts vermeldt dat dit punt ter sprake zal komen in het volgende Jaarverslag betreffende gelijke kansen. De rapporteur voor advies acht dit onderwerp belangrijk genoeg voor een aparte mededeling en verzoekt de Commissie om haar desbetreffende toezegging gestand te doen. 3. SOCIALE BESCHERMING EN TOEGANG TOT DE ARBEIDSMARKT In de conclusies van de Europese Raad van Dublin in 1996 wordt gesteld dat de stelsels voor belasting en sociale bescherming de werkgelegenheid meer zouden moeten begunstigen. Het recente verslag van professor Danièle Meulders en anderen stelt echter dat de huidige stelsels arbeid veelal ontmoedigen. Dit kan te wijten zijn aan de royale voordelen die echtparen met één enkele kostwinner genieten, samen met de benadeling van een tweede inkomen in de vorm van hogere belasting of verlies van uitkering als beide gaan werken: daar vrouwen minder verdienen dan mannen is de tweede loontrekker van een echtpaar waarschijnlijk eerder de vrouw, en maken dergelijke regelingen dat het tweede inkomen financieel weinig oplevert. Alleenstaande moeders zijn veelal ook tot armoede veroordeeld: het verlies aan uitkeringen, hoge belasting en extra kosten voor kinderverzorging, vervoer en kleding als zij gaan werken, betekenen dat ook zij er niet veel beter op worden als zij weer werk zoeken. De rapporteur voor advies meent dat het antwoord niet moet worden gezocht in het beperken van aanspraak op uitkeringen voor deze vrouwen, zoals in sommige lidstaten is voorgesteld. Er is behoefte aan creatieve ideeën om te zorgen dat uitkeringen niet slechts worden beschouwd als vervangend inkomen, maar juist als een prikkel om te gaan werken. Daarom moeten bij het aanpakken van de kwestie van uitkeringen en toegang tot de arbeidsmarkt ook de voorzieningen voor kinderopvang en bejaardenzorg in de afweging worden opgenomen. 4. HET VERENIGEN VAN BEROEPS- EN GEZINSLEVEN Het verslag van de Commissie van 1995 betreffende sociale bescherming bevat veelzeggende cijfers over de aantallen vrouwen en mannen die binnen het gezin de inofficiële zorg voor bejaarden of zieke afhankelijke familieleden hebben. In Duitsland hadden in 1992 1,1 miljoen mensen geregelde zorg nodig, waarbij in 77% van de gevallen een naaste familielid als voornaamste verzorger optrad en daarvan waren 83% vrouwen; voor Ierland werden overeenkomstige cijfers genoemd. Behalve als het gaat om een invalide echtgenote zijn het zelden mannen die een dergelijke verzorging op zich nemen. Bij het ouderschapsverlof geldt een overeenkomstige situatie. Volgens Meulders e.a. maken "in de meeste landen minder dan 5% van de daarvoor in aanmerking komende mannen gebruik van hun ouderschapsverlof", behalve in België, Nederland en Zweden, waar ouderschapsverlof in deeltijd mogelijk is. Zelfs in Zweden neemt volgens de berichten slechts tweevijfde van de vaders een of andere vorm van ouderschapsverlof en wordt slechts 9% van het totale opgenomen ouderschapsverlof door vaders gebruikt. Hoewel er nog veel moet gebeuren om te komen tot een nieuw contract tussen mannen en vrouwen dat een eerlijke verdeling van huishoudelijke taken tussen man en vrouw regelt, kan met recht worden aangevoerd dat het geringe gebruik van ouderschapsverlof door vaders voornamelijk te wijten is aan het feit dat ouderschapsverlof over het algemeen onbetaald is. Het is daarom van essentieel belang dat ouderschapsverlof wordt ondersteund door voldoende faciliteiten voor kinderopvang en maatregelen zoals bovengenoemde kredieten voor DOC_NE\RR\335\335695
- 26 -
PE 223.120/def.
pensioenbijdragen om het geringe gebruik dat mannen hiervan maken, te ondervangen en te voorkomen dat slechts een gering percentage van de vrouwen op de arbeidsmarkt terugkeert. Het lijdt vrijwel geen twijfel dat de beschikbaarheid van gesubsidieerd of door de overheid bekostigde kinderverzorging rechtstreeks van invloed is op het aanbod op de arbeidsmarkt, en toch is er groot verschil tussen de lidstaten in de mate waarin voor kinderopvang is gezorgd. Volgens de cijfers van het Europese netwerk van deskundigen inzake vrouwen op de arbeidsmarkt (1) kennen vijf lidstaten (België, Denemarken, Finland, Frankrijk en Zweden) door de overheid gefinancierde kinderopvang voor meer dan 20% van de kinderen tussen 0 en 3 jaar (in Denemarken 48%); in vijf andere lidstaten (Oostenrijk, Spanje, Duitsland, Ierland, Verenigd Koninkrijk) hebben slechts 2 á 3% van de kinderen tussen 0 en 3 jaar toegang tot dergelijke kinderopvang. Dit toont de schreeuwende behoefte aan communautaire wetgeving om te zorgen voor een fundamentele minimale toegang tot kinderopvang in alle lidstaten. Het Jaarverslag betreffende gelijke kansen noemt als voorbeeld de Deense Posterijen, waar een stelsel van flexibele kinderopvang is ingesteld ten behoeve van werknemers met werktijden die niet overeenkomen met de gebruikelijke openingstijden van kinderopvang. De rapporteur voor advies zou graag zien dat de lidstaten initiatieven zoals dit aanmoedigen en een alomvattend verzorgingsstelsel opzetten dat voorkomt dat de zorg voor afhankelijke familieleden een belemmering vormt voor werkgelegenheid van de betrokken vrouwen en mannen. 5. NOODZAAK VAN EEN GEGARANDEERD MINIMUMINKOMEN VOOR IEDEREEN Bij het parlementaire debat over het verslag-Weiler in februari 1997 verklaarde minister Melkert van het Nederlandse voorzitterschap dat wat momenteel als atypisch werk wordt gezien in de toekomst steeds meer normaal werk wordt, ongeacht of het nu gaat om deeltijdwerk, telewerken, thuiswerken of andere vormen van onzekere werkgelegenheid. Hoewel vrouwen nog altijd het merendeel van de verzorging van bejaarden en kinderen op zich nemen, zullen zij dit soort werk blijven doen en zal het voor hen steeds moeilijker worden om een aanspraak op volledige uitkering op te bouwen, met name van pensioenen, zoals wij reeds hebben gezien. De rapporteur voor advies meent dat er naast Europese inspanningen om voor levenslange toegang tot onderwijs te zorgen, ook een algemene toegang tot sociale zekerheid, gezondheidszorg en een minimum basispensioen moet zijn. Vooral dit laatste is echter reden tot grote bezorgdheid op de lange termijn, gezien het feit dat de uitgaven voor ouderdoms- of overlevingspensioen het leeuwendeel van de uitgaven van de lidstaten voor sociale bescherming opslokken (2). Meulders e.a. hebben aangevoerd dat "zolang er ongelijkheden op de arbeidsmarkt bestaan, vrouwen meestal een betere bescherming genieten van stelsels die minimumtoelagen op basis van domicilie toekennen in plaats van op basis van een beroepsloopbaan". Alleen Denemarken, Finland, Nederland en Zweden kennen een dergelijke basis voor het ouderdomspensioen van staatswege, en zelfs in deze landen kunnen verloren jaren wegens onderbreking van de loopbaan of jaren van deeltijdwerk van invloed zijn op een extra, op pensioenbijdragen gebaseerd gedeelte van een pensioen. Vanwege loonverschillen, segregatie van arbeid en de ongelijke verdeling van de huishoudelijke taken tussen man en vrouw moet er een overgangsperiode zijn tussen stelsels op basis van afgeleide rechten en geïndividualiseerde stelsels. De rapporteur voor advies adviseert met klem om in de tussentijd een
(1) (2)
Bulletin betreffende Vrouwen en Werkgelegenheid in de EU, oktober 1996. Eurostat Memo 2/97.
DOC_NE\RR\335\335695
- 27 -
PE 223.120/def.
gegarandeerd algemeen basispensioen in te stellen om in de minimumbehoeften van alle burgers te voorzien, dat wordt gefinancierd uit een combinatie van belasting (bijvoorbeeld op natuurlijke hulpbronnen) en premiebijdragen. Dit kan worden aangevuld met een gedeelte op basis van inkomen, maar in beginsel moet er een minimuminkomen zijn om te zorgen dat geen enkele burger tot armoede vervalt of uitsluiting ondervindt vanwege de onbillijkheid van de stelsels voor sociale bescherming. CONCLUSIES De Commissie rechten van de vrouw verzoekt de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, als ten principale bevoegde commissie, derhalve de volgende paragrafen in haar resolutie op te nemen: 1.
beklemtoont dat tegelijk met de inspanningen van de lidstaten om aan de convergentiecriteria voor de Economische en Monetaire Unie te voldoen, ook het Europese model van sociale bescherming op basis van solidariteit, dat de bescherming van de burgers tegen maatschappelijke uitsluiting verzekert, voortdurend moet worden aangepast;
2.
vraagt de Commissie en het Comité voor werkgelegenheid en arbeidsmarktbeleid om een sociale-convergentiestrategie uit te werken met het doel het werkgelegenheidsbeleid van de EU te verbinden met degelijke sociale bescherming; wenst dat de idee van een sociale slang, gecombineerd met minimumrechten in de diverse sectoren van de sociale zekerheid in dat kader ernstig wordt bestudeerd;
3.
is zich bewust van de problemen die vooral vrouwen ondervinden bij de toekenning van afgeleide socialezekerheidsrechten, wijst op de kwetsbaarheid van vrouwen in dergelijke stelsels, met name na een echtscheiding of het uiteenvallen van een samenwoningsrelatie, of in geval van geweld in huwelijk of relatie; is ervan overtuigd dat de gelijke afgeleide rechten bovendien de arbeidsparticipatie van vrouwen belemmeren;
4.
is van oordeel dat individualisering van socialezekerheidsrechten slechts kan slagen door inspanningen voor verbeterde arbeidsmarktkansen van vrouwen, die hen in staat stellen hun eigen socialezekerheidsrechten op te bouwen, door invoering van een recht op minimumuitkeringen, ongeacht de duur van de arbeidsprestaties en de loonhoogte en door het losmaken van de band tussen bijdrage en prestaties via toekenning van meer dan proportionele rechten bij geringe of laagbetaalde arbeidsprestaties, en door uitvoering van gelijkgestelde periodes bij onderbreking van de loopbaan; vraagt de Europese Commissie om op basis van best-practices van de lidstaten dergelijke mechanismen verder te analyseren;
5.
verzoekt de Commissie om de mededeling over individualisering van stelsels voor sociale bescherming en belasting en het relatieve gevolg daarvan voor de gelijke kansen van mannen en vrouwen te publiceren, zoals beloofd in het sociale actieprogramma op middellange termijn 1995-1997;
6.
verzoekt om herziening van de stelsels voor sociale bescherming om rekening te houden met de huidige realiteit van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt, met name waar het gaat om arbeidssegregatie en ongelijke beloning;
7.
verzoekt de Commissie om, teneinde gevolg te geven aan de aanbeveling van de Raad van Ministers van maart '92, een voorstel in te dienen voor bindende wetgeving in communautair
DOC_NE\RR\335\335695
- 28 -
PE 223.120/def.
verband betreffende het instellen van een minimumvoorziening voor kinderopvang en verzoekt de lidstaten om alomvattende verzorgingsstelsels voor alle afhankelijke familieleden op te zetten om te zorgen dat: i) de noodzaak om afhankelijke familieleden te verzorgen geen belemmering voor betaalde werkgelegenheid wordt, ii) al diegenen die kiezen voor verzorging van familieleden in inofficieel verband niet worden benadeeld waar het de sociale bescherming betreft; 8.
meent dat in de al dan niet op bijdragen gebaseerde regelingen van alle lidstaten jaren voor opvoeding en voor zorg voor het voorgeslacht zouden moeten worden erkend van vrouwen en mannen die hun loopbaan onderbreken om zich aan de opvoeding van de kinderen of de verzorging van bejaarde familieleden te wijden, om hen in staat te stellen wachttijden vol te maken of aan de vereisten te voldoen voor het verkrijgen van een ouderdoms- of invaliditeitsuitkering en niet te worden bestraft voor het vervullen van gezinstaken als het gaat om de hoogte van uitkeringen, naar het voorbeeld van Oostenrijk, België, Duitsland en Luxemburg;
9.
verzoekt de Commissie, gezien het feit dat de dienstensector het meest belovend is als het gaat om het scheppen van hoogwaardige arbeidsplaatsen en gezien het grote aantal vrouwen in deze sector, mee te werken aan het overschakelen van deze sector op nieuwe arbeidsplaatsen met voldoende en eerlijke sociale bescherming;
10. betreurt dat de Europese Kaderovereenkomst inzake deeltijdwerk tussen de sociale partners niet de sociale zekerheid omvat, gezien het feit dat deeltijdwerkers vaak ernstig in het nadeel zijn als het om sociale bescherming gaat; 11. is van mening dat de toename van alle vormen van atypisch werk (deeltijdwerk, tijdelijk werk, telewerk, thuiswerk) niet door de werkgevers moet worden gebruikt als middel om kosten te besparen, en dat degenen die atypisch werk verrichten, aanspraak moeten maken op dezelfde uitkeringen uit hoofde van sociale bescherming als werknemers die full-time werken; 12. verzoekt de lidstaten het recht op een minimuminkomen in te voeren voor alle in het land wonende onderdanen om armoede en sociale uitsluiting te voorkomen; dringt vooral aan op de invoering van een recht op minimumpensioen; 13. verzoekt de Europese Commissie dringend om de ongelijke behandeling van vrouwen en mannen op basis van actuariële factoren gehanteerd in het kader van aanvullende pensioenstelsels weg te werken en de richtlijn terzake aan te passen; 14. verzoekt de lidstaten bij de modernisering van de sociale bescherming ook te zorgen voor de integratie van immigrantenvrouwen in hun dubbele rol van werknemers en als organisatoren van samenlevingskernen die de overgang van multiculturele associatie naar een intercultureel bestaan, d.w.z integratie, kunnen bevorderen.
DOC_NE\RR\335\335695
- 29 -
PE 223.120/def.