Unisoc Update 87
87
10 mei 2012
INHOUDSTAFEL ARTIKELS.............................................................................................................. 2 IN DE NATIONALE ARBEIDSRAAD ........................................................................ 2 RAAD VAN DE NAR VAN 4 APRIL 2012 .................................................................................... 2
JAARLIJKSE VAKANTIE ......................................................................................... 4 OP WEG NAAR BIJKOMENDE VAKANTIE! ........................................................................ 4
DIENSTENCHEQUES .............................................................................................. 7 NIEUWE REGELGEVENDE INITIATIEVEN ........................................................................................ 7
OUDERSCHAPSVERLOF ....................................................................................... 9 NAAR EEN 4DE BETAALDE MAAND … MAAR NIET VOOR IEDEREEN! ................................................ 9
DIVERSE .............................................................................................................. 11 KORT NIEUWS ....................................................................................................................... 11
1
Unisoc Update 87
ARTIKELS In de Nationale Arbeidsraad RAAD VAN DE NAR VAN 4 APRIL 2012 De Raad van de NAR heeft drie adviezen uitgebracht evenals één mededeling tijdens zijn plenaire vergadering van 4 april 2012. WERKGEVERSBIJDRAGEN (PSEUDO-)BRUGPENSIOEN: ADVIES NR.1798 - De sociale partners hebben een eenparig advies uitgebracht met betrekking tot de werkgeversbijdragen op het brugpensioen (of werkloosheid met bedrijfstoeslag) en het pseudo-brugpensioen. In dat advies vragen de sociale partners dat de verhogingen bedoeld in de programmawet van 29 maart 2012 (BS 06/04/12 - art. 138–142) zouden worden verlaagd, voornamelijk wat de bijdragen betreft op de lopende (pseudo-) brugpensioenen voor de profit- en socialprofitsector en, uitsluitend voor de profitsector, voor de leeftijdscategorieën van 55 tot 57 jaar en 58 tot 59 jaar voor de (pseudo-) brugpensioenen met ingang vanaf 1 april 2012. Het advies geeft gevolg aan het eenparig advies nr. 1795 dat reeds bij het begin van het jaar werd uitgebracht over het voorontwerp van programmawet waarin de Raad had aangegeven dat hij het niet eens was met de door de Regering in het voorontwerp van wet beoogde verhogingen. De sociale partners stellen overigens een aantal pistes voor die een budgettaire compensatie voor de vermindering van de gevraagde bijdragen mogelijk maken. Ten slotte verbinden de sociale partners zich ertoe om tegen eind 2012 de begrotingsimpact van dat voorstel te evalueren en herinneren zij eraan dat de momenteel in de NAR gemaakte denkoefening om het inningsysteem van de bijdragen en inhoudingen (Decava) te vereenvoudigen tevens tot een betere toepassing van het systeem zou moeten leiden, alsook tot een betere inning en betere controle. AANVULLENDE VAKANTIE: ADVIES NR. 1797 – Dit advies geeft gevolg aan het advies nr. 1791 dat werd uitgebracht op 20 december 2011, waarin de sociale partners zich ertoe verbonden zo snel mogelijk de concrete uitvoeringsmodaliteiten op punt te stellen voor het nieuwe systeem van “Europese” vakantie, intussen herdoopt tot systeem van « bijkomende vakantie » in de wet houdende diverse bepalingen van 29 maart 2012 (BS 30/03/12 – art.57-58). Voor meer informatie hieromtrent verwijzen wij naar ons artikel « Jaarlijkse vakantie NIEUW NAR-ADVIES » in deze editie van de unisoc-update. GLOBAAL AKKOORD: MEDEDELING NR. 10 – De beide hiervoor vermelde dossiers (Decava en Bijkomende vakantie) maken deel uit van een globaal en ondeelbaar akkoord dat door de sociale partners werd gesloten tijdens de vergadering van de Raad op 4 april. Dat akkoord heeft in werkelijkheid betrekking op vijf verschillende dossiers door de sociale
2
Unisoc Update 87
partners aan elkaar gelinkt met het oog op het bereiken van een evenwichtig globaal akkoord. De sociale partners vragen bijgevolg dat die vijf punten zouden worden uitgevoerd als één geheel, volgens de voor elk van hen aangegeven modaliteiten. Welke punten zijn vervat in het globaal akkoord? Aanvullende vakantie: de sociale partners vragen dat de wetgeving/reglementering zou worden gewijzigd overeenkomstig de adviezen nr. 1791 en nr. 1797 van de NAR. Werkgeversbijdragen (pseudo-)brugpensioen: de sociale partners vragen dat de wetgeving/reglementering wordt aangepast in overeenstemming met het advies nr. 1798 van de NAR. Landingsbanen (tijdskrediet) – beoogde uitzondering voor de bouwsector : de sociale partners vragen om geen specifieke bepalingen te voorzien voor de bouwsector voor landingsbanen vanaf 50 jaar zoals dat door de Regering werd beoogd. Het daardoor vrijgemaakte budget moet worden aangewend om de verhoging van de werkgeversbijdragenpercentages op het (pseudo-) brugpensioen te milderen (cf. supra). Landingsbanen (tijdskrediet) – beoogde uitzondering na 28 jaar loopbaan: de sociale partners hernemen het akkoord dat is gesloten op het niveau van de Groep van Tien. De Groep van Tien heeft akte genomen van de beslissing van de Regering om de afwijking op de leeftijdsverhoging voor landingsbanen (tot 55 jaar) voor de werknemers met een loopbaan van 28 jaar (vanaf 50 jaar) te onderwerpen aan de voorwaarde van een sectorale CAO op sectorniveau die dat recht opent. Sociale secretariaten: het laatste punt van het akkoord heeft betrekking op de afschaffing van de termijnen waarover de sociale secretariaten beschikken om bij de RSZ aangifte te doen van hun aangeslotenen en om voorschotten op bijdragen en bijdragen van de aangeslotenen te storten. Dat gevoelige punt moet nog worden gefinaliseerd op het niveau van het beheerscomité van de RSZ. OPLEIDINGSINSPANNING: ADVIES NR. 1796 – Dit laatste eenparig advies maakt geen deel uit van het globaal akkoord vervat in de mededeling nr.10. Het betreft een verzoek om advies omtrent een ontwerp van KB waarbij het ogenblik wordt gewijzigd waarop de RSZ de sanctiebijdragen int/mededeelt voor de werkgevers die onder sectoren vallen waarin geen (correcte) CAO bijkomende opleidingsinspanningen werd afgesloten. 1 Ter herinnering: die bijkomende sanctiebijdrage is momenteel vastgesteld op 0,05 % en is bestemd voor de financiering van het betaald educatief verlof. Overeenkomstig de programmawet van 29 maart 2012 (BS 06/04/12 – art. 113-114), zou die bijdrage worden opgetrokken tot 0,15% voor de opleidingsinspanningen vanaf 2013. Inmiddels in BS van 8 mei gepubliceerd: KB van 29 APRIL 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 oktober 2007 tot invoering van een bijkomende werkgeversbijdrage ten bate van de financiering van het betaald educatief verlof voor de werkgevers die behoren tot sectoren die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseren in uitvoering van artikel 30 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact
1
3
Unisoc Update 87
De website van de NAR ondergaat momenteel een facelift waardoor we geen links naar de documenten waarvan melding hebben kunnen voorzien.
Jaarlijkse vakantie OP WEG NAAR BIJKOMENDE VAKANTIE! Er beweegt heel wat op het vlak van de jaarlijkse vakantie in België voor de personen die beginnen te werken of die het werk hervatten na bepaalde periodes van onderbreking. In wat volgt geven we een overzicht van die toch wel kleine revolutie wat betreft de principes onderliggend aan de jaarlijkse vakantie. EEN TERUGBLIK: VAN 2008 TOT 2012, VIER JAAR OM HET EENS TE RAKEN OVER DE PRINCIPES Als voorafgaande precisering geven we u mee dat, hoewel de aanpassing van de wetgeving jaarlijkse vakantie van essentieel belang is, zij er niet volkomen spontaan is gekomen, aangezien zij het gevolg is van een dreiging van ingebrekestelling die in 2008 door de Europese Commissie aan het adres van de Belgische Staat werd gericht 2. In sommige gevallen kan een werknemer in België slechts van 4 weken betaald verlof genieten na een periode die door de Europese Commissie als te lang wordt beschouwd 3. In bepaalde situaties is het inderdaad zo dat de werknemer zijn volle recht op 4 weken vakantie slechts kan genieten na meer dan één jaar te hebben gewerkt, een gevolg van het Belgische systeem waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen het vakantiedienstjaar (dat het recht opent) en het vakantiejaar (jaar waarin de werknemer zijn verworven recht kan genieten). Na tevergeefs te hebben getracht om aan de Europese Commissie uit te leggen wat de specifieke kenmerken en voordelen 4 van het Belgische systeem zijn, heeft de minister van Tewerkstelling vorig jaar officieel beslist om de sociale partners te belasten met het vinden van een oplossing voor de problematische situaties. Op 20 december 2011 zijn de sociale partners in de NAR al tot overeenstemming gekomen over een aanzet tot oplossing in het eensluidend advies nr. 1791. In dat advies zijn de sociale partners het eens geraakt over de grote lijnen van een nieuw systeem, dat aanvankelijk de informele naam meekreeg van « systeem van Europese vakantie » en meer recent « bijkomende vakantie » werd genoemd. Zij hadden er zich eveneens toe verbonden een nieuw en omstandiger advies uit te brengen in de loop van het eerste semester van 2012. Dat zou de volledige uitvoeringsmodaliteiten van het nieuwe systeem moeten bevatten.
Voor nadere informatie hieromtrent verwijzen wij naar onze laatste editie van de unisoc update. Recht waarin nochtans is voorzien in artikel 7 van de Europese richtlijn 2003/88/EG betreffende de arbeidstijd. 4 Het Belgische systeem is bijvoorbeeld een van de weinigen dat in een dermate hoog dubbel vakantiegeld voorziet. 2 3
4
Unisoc Update 87
Sinds het advies nr. 1791 werd uitgebracht, heeft de wetgever aan het systeem van de bijkomende vakantie een wettelijke basis gegeven in de wet houdende diverse bepalingen van 29 maart 2012 (BS 30/03/12- art. 57-58). 5 In het verlengde hiervan en zoals voorzien, hebben de sociale partners op 4 april 2012 een nieuw eensluidend advies nr. 1797 uitgebracht in de NAR. Daarin preciseren zij een aantal aspecten van het systeem van bijkomende vakantie, deels om verder te gaan wat betreft de uitvoeringsmodaliteiten van het nieuwe systeem, maar ook als antwoord op de wet houdende diverse bepalingen die, wat sommige punten betreft, aanleiding zou kunnen geven tot een interpretatie die afwijkt van de principes door de sociale partners geformuleerd in het advies nr. 1791. ADVIES NR. 1797 VAN 4 APRIL 2012 Het is niet de bedoeling om de principes van het advies nr. 1797 hier integraal te hernemen. Wij willen niettemin enige toelichting geven bij enkele essentiële aspecten van het advies : TOEPASSINGSSFEER – Aangezien de wet van 29 maart inzake het toepassingsgebied geen verduidelijkingen geeft, hebben de sociale partners het noodzakelijk geacht een lijst op te stellen van de gevallen waarin een werknemer een aanvraag zou kunnen indienen 6 voor bijkomende vakantiedagen : het gaat over de werknemer die voor de eerste maal als werknemer aan de slag gaat, de werknemer die van het statuut van zelfstandige overstapt op het statuut van werknemer, de werknemer die van de overheidssector overgaat naar de privésector, of nog de werknemer die een activiteit als loontrekkende uitoefent na een periode van activiteit in het buitenland. Het gaat ook om de gevallen van werkhervatting na een periode van volledige werkloosheid, een lange ziekteperiode of een loopbaanonderbreking. HET OPENEN VAN HET RECHT EN DE BEREKENING VAN DE VAKANTIEDUUR - De sociale partners herinneren er in het advies ook aan dat het recht op bijkomende vakantie slechts wordt geopend na een activiteitsperiode (beginperiode) van 3 maanden. Zij verduidelijken vervolgens de methodologie die moet worden toegepast voor de berekening van de duur van de bijkomende vakantie die, ter herinnering, slechts kan worden aangevraagd na uitputting van de eventuele normale vakantiedagen die zouden zijn opgebouwd op basis van de prestaties gedurende het vorige vakantiedienstjaar. Als antwoord op de wet houdende diverse bepalingen waarvan de formulering tot verwarring kan leiden, preciseert de NAR eveneens dat het nooit zijn bedoeling is Art. 57 et 58, Wet houdende diverse bepalingen van 29 maart 2012 (I), BS 30/03/12. Die artikelen voegen een nieuw hoofdstuk in de wet van 28 juni 1971 betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, door daarin onder andere te bepalen : « Per periode van drie maanden activiteit gedurende het kalenderjaar bij het begin of de activiteitshervatting, kan de werknemer aanspraak maken op een week aanvullende vakantie vanaf de laatste week van de betreffende periode van drie maanden. De werknemer heeft recht op een bedrag gelijk aan zijn normale loon tijdens deze week vakantie. Het vakantiegeld, toegekend aan het begin of bij de hervatting van de activiteit, wordt gefinancierd door een aftrek, uitgevoerd op het gedeelte van het wettelijk vakantiegeld dat niet overeenstemt met het normale loon voor de vakantiedagen » 6 Preciseren we nogmaals dat het systeem facultatief is. 5
5
Unisoc Update 87
geweest de werknemer te verplichten om een week bijkomende vakantie te nemen na elke activiteitsperiode van drie maanden. Niets belet dus dat de werknemer zijn recht spreidt (in dagen) of het in het lopende jaar uitstelt teneinde een vakantieperiode van langer dan een week te nemen. Het is wellicht nuttig hierbij te preciseren dat de gebruikelijke organisatieregels eveneens van toepassing zijn op de dagen van bijkomende vakantie: uiteraard blijft het zo dat de datum voor de vakantie wordt gekozen in samenspraak tussen de werkgever en de werknemer. VAKANTIEGELD EN VERREKENING - De werknemer geniet van enkel vakantiegeld gedurende de bijkomende vakantieperiode. Hoewel die bepaling geen specifieke problemen oplevert voor de bedienden (bedrag wordt uitbetaald samen met het loon voor de maand waarin de vakantie is genomen), is dat niet het geval voor de arbeiders. De huidige regels m.b.t. de betaling van het vakantiegeld voor de arbeiders voorzien in een betaling door een vakantiekas op het ogenblik dat de vakantie of, in geval van spreiding, de hoofdvakantie wordt opgenomen. In de praktijk wordt het volledige bedrag van het jaarlijkse vakantiegeld in een keer rond de maand mei van het vakantiejaar uitbetaald. Indien zou worden voorzien in een eenmalige uitbetaling van het vakantiegeld voor de dagen van aanvullende vakantie, zou dat in bepaalde gevallen betekenen dat het bedrag pas zeer lange tijd nadat de aanvullende vakantie werd genomen, wordt uitbetaald 7 . Bijgevolg verbinden de sociale partners zich ertoe snel een oplossing hiervoor te vinden, in samenwerking met de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie. Een van de essentiële principes van het systeem is dat het voorziet in een latere verrekening van het enkel vakantiegeld uitbetaald volgens de hierboven vermelde regels. Deze verrekening maakt het in fine mogelijk dat het systeem van de aanvullende vakantie financieel neutraal blijft. De sociale partners zijn het, na talrijke discussies, eens geraakt over een snelle verrekening van het door de werkgever “voorgeschoten” bijkomend vakantiegeld. De aftrek dient uiterlijk in het jaar dat volgt op het jaar waarin de aanvullende vakantie werd opgenomen te worden verricht op het dubbel vakantiegeld dat aan de werknemer wordt uitbetaald voor zijn gewone vakantiedagen. De aftrek kan vóór die datum worden verricht ingeval van ontslag of in geval van een decemberafrekening t.g.v. een arbeidsduurvermindering. EN NU? Het doel van de sociale partners en van de Belgische Staat blijft dat het uitgetekende systeem in werking treedt vanaf 2012 om aldus een einde te maken aan de Europese procedure die op België weegt. Hoewel de principes die zijn vervat in de wet houdende diverse bepalingen van 29 maart 2012 en in de adviezen nrs. 1791 en 1797 van de NAR een aantal antwoorden bieden, zullen die principes voor sommige punten ervan nog moeten worden aangevuld en in de nodige regelgevende teksten moeten worden omgezet. Citeren we bij wijze van samenvatting het voorbeeld van een arbeider die begin augustus dagen van aanvullende vakantie zou opnemen (na de datum waarin is voorzien voor de betaling van het «normale» vakantiegeld). Bij gebrek aan een aanpassing van het systeem voor arbeiders, waarbij voorzien wordt in andere momenten van uitbetaling van het vakantiegeld gedurende het jaar, zou aan die arbeider het aanvullende vakantiegeld in kwestie slechts worden uitbetaald in de maand mei van het daaropvolgende jaar.
7
6
Unisoc Update 87
De sociale partners hebben uiteraard gevraagd om bij die inwerkingstelling te worden betrokken alsook erover te worden geraadpleegd, wat des te meer belangrijk is aangezien elk punt dat in die twee adviezen is vermeld integraal deel uitmaakt van een evenwichtig…. maar broos globaal akkoord !
Dienstencheques NIEUWE REGELGEVENDE INITIATIEVEN Het regeerakkoord voorzag het al. “Er zullen specifieke maatregelen worden genomen, inzonderheid betreffende de controle, om de fraude in “risicosectoren” ([…], dienstencheques, enz.) te bestrijden.” De maatregelen waarop gealludeerd, zitten inmiddels in de pijplijn. Samengevat willen deze maatregelen een versterkte controle op de sector bewerkstellingen alsook de sector aanzetten tot een voortgezette professionalisering. In wat volgt geven we een overzicht van een aantal nieuwe bepalingen waar we ons op korte/middellange termijn aan kunnen verwachten. De lijst met voorwaarden om als dienstenchequeonderneming erkend te worden, zou met de hierna volgende elementen aangevuld worden: De mogelijkheid tot intrekking van de erkenning indien de leidinggevende personen betrokken waren bij een FAILLISSEMENT zou uitgebreid worden naar rechtspersonen. De erkenning zal met andere woorden ook ingetrokken kunnen worden als rechtspersonen met een leidinggevende rol betrokken waren bij een faillissement. Alle SCHULDEN zouden in de toekomst als een inbreuk op de erkenningsvoorwaarden beschouwd worden en tot een intrekking van de erkenning kunnen leiden. Momenteel schendt een onderneming met een schuld van minder dan €2.500- of een onderneming met een afbetalingsplan dat gerespecteerd wordt, de erkenningsvoorwaarden niet. In de toekomst zouden dus ook deze ondernemingen hun erkenning kunnen verliezen. Als in de toekomst wordt vastgesteld dat een onderneming de voorwaarden om als dienstenchequeonderneming erkend te worden niet langer respecteert, zou voor elke dienstencheque die voor terugbetaling bij Sodexo ingediend wordt een bedrag van de FEDERALE TEGEMOETKOMING INGEHOUDEN EN GEBLOKKEERD worden. Dit bedrag, dat varieert naargelang de zwaarte van de inbreuk, kan dan dienen tot dekking van de eventuele schulden. Ook zouden ondernemingen bij hun aanvraag tot erkenning een BORGSOM van €25.000- moeten storten. Dit bedrag blijft geblokkeerd gedurende de gehele periode van de erkenning en dient eveneens als borg wanneer de onderneming betalingsmoeilijkheden ondervindt. Nog steeds wat de erkenningsaanvraag betreft, en dit met het oog op een verdere professionalisering van de sector, zou de aanvraag zoals gericht aan de erkenningscommissie
7
Unisoc Update 87
dienstencheques in de toekomst boekhouder moeten bevatten.
een
BUSINESSPLAN
goedgekeurd
door
een
Aan gebruikerszijde zou het gebruik van de dienstencheques vanaf 2013 opnieuw beperkt worden door het MAXIMAAL AANTAL AAN TE SCHAFFEN DIENSTENCHEQUES op 400 per gebruiker (800 per gezin) af te toppen wat overeenkomt met acht cheques per week. Bovenop dit plafond zouden 100 dienstencheques extra aangeschaft kunnen worden. De prijs van deze bijkomende cheques zal weliswaar één euro hoger liggen. Net zoals de beperking die op één januari 2012 in werking getreden is 8, zou ook deze aftopping niet van toepassing zijn op de personen voor wie een afwijkende regeling geldt. Naast de mogelijkheid om de prijs van een dienstencheque te laten variëren, zou het eveneens mogelijk gemaakt worden om de FEDERALE TEGEMOETKOMING te laten VARIËREN. Een dergelijke variabiliteit zou de ondernemingen positief moeten stimuleren met betrekking tot de stabiliteit en de kwaliteit van de werkgelegenheid in het kader van het dienstenchequestelsel. Ten slotte, om dichter op de bal te kunnen spelen in geval van een (dreigende) ontsporing van de financiën van een onderneming, zouden de ondernemingen met een sui-generis afdeling in de toekomst een APARTE BOEKHOUDING voor deze afdeling moeten bijhouden. De maatregelen met betrekking tot de aparte boekhouding en het businessplan zouden samen met de zogenaamde 60%-REGEL op één juli van dit jaar in werking treden. Voor de volledigheid van uw informatie herinneren we eraan dat de 60%regel inhoudt dat zestig procent van de door de erkende onderneming nieuw aangeworven werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques uitkeringsgerechtigde volledig werkloze en/of gerechtigde op een leefloon moeten zijn, behalve wanneer de werkloosheidsbureaus een afwijking toestaan op basis van de lokale werkloosheidsgraad. Deze maatregel, die de Koning nog moet uitvoeren, ligt vervat in de wet diverse bepalingen van 28 december 2011 (artikel 77) (BS 30/12/11). De inwerkingtreding van de overige bepalingen zou door de Koning bepaald worden. Aangezien bovenstaande maatregelen zich vooralsnog in een ontwerpfase bevinden, zullen we hier zeker nog op terug komen in een volgende editie van de unisoc-update. In tussentijd verwijzen we voor aanvullende informatie naar de twee persberichten die u dienaangaande vindt op de website van de FOD WASO in de rubriek NEWS.
KB van 28 december 2012 tot wijziging van het KB van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques (BS 30/12/11)
8
8
Unisoc Update 87
Ouderschapsverlof NAAR EEN 4DE BETAALDE MAAND … MAAR NIET VOOR IEDEREEN! De vraag naar de omzetting in het Belgisch recht van de Europese richtlijn 2010/18/EU van 8 maart 2010 inzake ouderschapsverlof stelt zich al een hele tijd. Deze richtlijn bevat onder meer een recht op ouderschapsverlof van 4 maanden. Weldra komt er een antwoord op die vraag met de bekendmaking van een Koninklijk Besluit waarbij de vigerende Belgische regelgeving terzake wordt gewijzigd, zoals aangekondigd in een perscommuniqué van de minister van Tewerkstelling naar aanleiding van de Ministerraad van 23 maart. Het desbetreffende besluit, momenteel nog in ontwerpfase, regelt een aantal gevoelige punten die voor heel wat discussie gezorgd hebben toen begin 2011 binnen de NAR aan de sociale partners werd gevraagd hierover een standpunt in te nemen. Een stand van zaken. MINISTERRAAD VAN 23 MAART 2012 De minister van Tewerkstelling heeft op 23 maart aangekondigd dat de Ministerraad beslist heeft om de regeling van het ouderschapsverlof aan te passen door de duurtijd van het verlof met een bijkomende maand te verlengen, waardoor het aldus op 4 maanden wordt gebracht 9. De besluitvorming werd dringend! De richtlijn moest immers in het interne recht worden omgezet tegen uiterlijk 8 maart 2012 10. VERLENGING VOOR IEDEREEN? De 4de bijkomende maand zal, overeenkomstig de richtlijn, toegankelijk zijn voor iedere werknemer. Ongeacht of het kind geboren of geadopteerd is vóór of na 8 maart 2012. Daarentegen zullen enkel de ouders wier kind geboren of geadopteerd is vanaf 8 maart 2012 recht hebben op een onderbrekingsvergoeding die door de RVA voor die 4de maand wordt uitbetaald. De minister verantwoordt die opmerkelijke keuze door de huidige budgettaire beperkingen 11 en is van mening dat geen afbreuk wordt gedaan aan de richtlijn in zoverre die niet de verplichting oplegt dat voor het ouderschapsverlof een uitkering moet worden uitbetaald. Merken we hierbij wel op dat zij dan ook had kunnen beslissen dat voor die 4de maand in geen enkel geval een RVA-uitkering zou worden uitbetaald. De minister is evenwel van oordeel dat de uitbetaling van die 4de maand « een maatregel van sociale rechtvaardigheid is : voor de kinderen zorgen moet mogelijk zijn voor alle ouders en niet alleen voor diegenen met een hoog inkomen en voor wie één maand zonder loon slechts weinig gevolgen zou hebben ». VERREKENING OP HET GEMOTIVEERD TIJDSKREDIET ? Sinds het verzoek om advies dat door de vorige minister van Tewerkstelling begin 2011 werd ingediend, hebben de sociale partners binnen de NAR talrijke Een maand volledige schorsing of 2 maanden deeltijds of 5 maanden vermindering 1/5de. Zie in dit verband editie nr. 82 van unisoc update die werd gepubliceerd op 1 juli 2011. 11 De verlenging van het ouderschapsverlof met één maand met RVA-uitkering voor de kinderen geboren na 8 maart 2012 zou alleen al, volgens de Minister, reeds op 5,5 miljoen euro worden geraamd voor 2013 en op 8,8 miljoen euro voor 2014. En het kostenplaatje zal nog veel meer bedragen wanneer de maatregel eenmaal op kruissnelheid is. 9
10
9
Unisoc Update 87
besprekingen gewijd aan de omzetting van de richtlijn in het Belgisch recht. Een van de punten van onenigheid betrof het feit dat de Europese richtlijn het mogelijk maakt dat op het ogenblik van de omzetting van de richtlijn rekening wordt gehouden met de in de lidstaten bestaande maatregelen (considerans 13)12. Het Belgische systeem van tijdskrediet, dat al een betere verzoening tussen het professionele leven en het gezinsleven mogelijk maakt, had in deze optiek in aanmerking genomen kunnen worden om in te spelen op de aan België opgelegde verplichting om te voorzien in een bijkomende maand ouderschapsverlof. Dat was in ieder geval het standpunt van de werkgeversbank tijdens die besprekingen. Op 1 maart 2012 hebben de sociale partners binnen de NAR uiteindelijk een akkoord 13 bereikt en aan de minister van Tewerkstelling overgemaakt. Dit akkoord hield rekening met de bekommernissen van zowel werkgeverszijde als vakbondszijde. De sociale partners waren het eens geraakt over het recht op een bijkomende maand « betaald » ouderschapsverlof voor alle kinderen jonger dan 12 jaar, ongeacht of zij vóór of na 8 maart 2012 geboren zijn. Als tegenprestatie vroegen de sociale partners, gelet op het evenwicht dat op basis van considerans 13 mogelijk was, dat die 4de maand ouderschapsverlof zou worden verrekend op het tijdskrediet met motief bedoeld in het koninklijk besluit van 28 december 2011 m.b.t. de RVAuitkering voor tijdskrediet 14 . Kortom, de bedoeling was dat een werknemer die 4 maanden betaald ouderschapsverlof heeft genoten, die vierde maand 15 moet aftrekken van de 36 maanden tijdskrediet met motief waarover hij voor de duur van zijn hele loopbaan beschikt sinds de wijziging van het systeem tijdskrediet van eind 2011. Het akkoord tussen de sociale partners is uiteraard vervallen op het ogenblik waarop de ministerraad heeft beslist om geen uitkering toe te kennen voor de kinderen die vóór 8 maart 2012 zijn geboren/geadopteerd. Uiteindelijk is dus geen enkele verrekening van die 4de maand opgenomen in het ontwerp van koninklijk besluit betreffende het ouderschapsverlof. AANPASSING VAN HET UURROOSTER/DE WERKREGELING BIJ TERUGKEER De minister heeft ook aangekondigd dat, overeenkomstig de richtlijn ouderschapsverlof, de werknemer het recht zal hebben om een aanpassing van zijn werkregeling en/of uurrooster te vragen teneinde hem in te staat stellen zijn gezinsleven en professioneel leven beter met elkaar te verzoenen. Raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof van 18 juni 2009 ten uitvoer gelegd door de richtlijn 2010/18/EU van 8 maart 2010, considerans nr. 13 : « Overwegende dat veel lidstaten al beschikken over een grote verscheidenheid aan beleidsmaatregelen en praktijken op het gebied van verlofvoorzieningen, kinderopvang en flexibele werkregelingen, die zijn afgestemd op de behoeften van werknemers en werkgevers en bedoeld zijn om ouders te ondersteunen in het combineren van werk, gezin en privéleven; hiermee moet rekening worden gehouden bij de uitvoering van deze overeenkomst». 13 Officieuze beslissing die aan de minister werd overgezonden maar niet werd opgenomen in een advies van de NAR. 14 Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven, betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking. 15 Een maand zou afgetrokken worden in geval van voltijdse opname van de 4de maand ouderschapsverlof, twee maanden in geval van halftijdse opname en 5 maanden in geval van 1/5de opname. 12
10
Unisoc Update 87
Vanuit organisatorisch oogpunt stelt de implementatie van deze mogelijkheid in de socialprofitsectoren bijzonder veel problemen. De social profit kampt namelijk met een personeelskrapte, levert vaak een doorlopende dienstverlening van 24 uur op 24 en stelt werknemers geregeld tewerk volgens atypische werkregelingen. De werkgever zal de aanvraag onderzoeken rekening houdend met zijn noden. Concreet betekent dit dat de werknemer minstens 3 weken vóór het einde van het ouderschapsverlof een geschreven aanvraag aan zijn werkgever moet richten met vermelding van de redenen die verband houden met een betere verzoening tussen het beroepsleven en het gezinsleven ter verantwoording van zijn aanvraag. De werkgever moet vervolgens de aanvraag onderzoeken en daarop uiterlijk één week vóór het einde van het lopende ouderschapsverlof antwoorden, daarbij rekening houdend met zijn eigen noden en met die van de werknemer. Die periode van aanpassing zal normalerwijze beperkt zijn tot zes maanden maximum na de terugkeer van de werknemer. EN NU ? Het ontwerp van koninklijk besluit is inmiddels overgezonden naar de Raad van State voor advies en zou in de komende weken moeten worden gepubliceerd. Normalerwijze zal het met terugwerkende kracht in werking treden op 8 maart 2012.
Diverse KORT NIEUWS Containerwetten – De wet houdende diverse bepalingen en de programmawet die samen het tweede luik in de tenuitvoerlegging van het federale regeerakkoord vormen, zijn op 30 maart respectievelijk 6 april 2012 in het Belgische Staatsblad gepubliceerd. De wet diverse bepalingen bevat o.m. de bepalingen inzake “Bijkomende (europa)vakantie”, betaald educatief verlof en leeftijdspiramide die gerespecteerd moet worden in geval van collectief ontslag. De Programmawet voorziet de verhoging van de werkgeversbijdragen (pseudo-)brugpensioen alsook van de sanctie in geval van onvoldoende bijkomende vormingsinspanningen, de introductie van het werkgelegenheidsplan voor oudere werknemers en het weerlegbaar vermoeden voltijdse tewerkstelling in geval van niet-naleving van de verplichtingen inzake bekendmaking en registratie van de afwijkingen bij deeltijdse arbeid. Meer informatie over deze bepalingen vindt u ook in onze unisoc update nr. 86. Referenties: Wet van 29 maart 2012 houdende diverse bepalingen (BS 31/03/12) Programmawet van 29 maart 2012 (BS 06/04/12)
11
Unisoc Update 87
Structurele lastenverlaging – Vanaf 1 april 2012 wordt de hoge loongrens van de structurele lastenverlaging verhoogd met €240-, tot €12.240-. Voorts wordt deze grens voortaan gekoppeld aan de index. Voor de werkgevers betekent dit dat de uitbreiding van de groep werknemers die het recht op deze lastenverlaging openen, afgeremd wordt. De werkgeversorganisaties hebben zich dan ook negatief uitgesproken over dit KB in het advies nr. 1794 dat de NAR dienaangaande op 31 januari 2012 aangenomen heeft (zie ook unisoc update nr. 85). De regering heeft evenwel anders beslist … Referentie: KB van 28 maart 2012 tot wijziging van het KB van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen (BS 30/03/12)
Sluitingsfonds – De kwartaalbijdragen die de “ondernemingen zonder handels- of industriële finaliteit” in 2012 aan het Fonds Sluiting Ondernemingen moeten betalen, zijn op 29 maart, respectievelijk 11 april in het Belgische Staatsblad gepubliceerd. Het gaat over de hierna volgende percentages: Basisbijdrage: 0,01% (dezelfde bijdrage als in 2011); Bijdrage voor de financiering tijdelijke werkloosheid: 0,24% (in vergelijking met 0,30% in het eerste trimester 2011 & 0,31% in de drie overige trimesters 2011). In de bovenvermelde bijdragepercentages is de loonmatigingsbijdrage verrekend. Referenties: KB van 5 maart 2012 tot vaststelling, voor het jaar 2012, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers om een deel van het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen, uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, te dekken voor de werknemers van wie de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst is in toepassing van de artikelen 49, 50, 51 en 77/4 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (BS 29/03/12) KB van 5 maart 2012 tot vaststelling, voor het jaar 2012, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers waarvan de onderneming bedoeld wordt in artikel 2, 3°, b), van de wet van 26juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers (BS 11/04/12)
Hoge Raad voor Preventie & Bescherming op het Werk – De Hoge Raad is op 20 april 2012 in plenaire vergadering samengekomen. Tijdens deze zitting hebben de leden zich in hoofdzaak gebogen over een visienota m.b.t. de toekomst van de arbeidsgeneeskunde alsook over het Jaarverslag 2010 algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk.
12