80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
1925 – 2005
R.A.D. Renting
R.A.D. Renting
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM 1925 – 2005
door R.A.D. Renting
VOORWOORD Het feit dat de Rotary Club Rotterdam al meer dan tachtig jaar geleden werd opgericht is de aanleiding voor het uitbrengen van dit geschrift. Vele huidige clubleden hebben geen notie van de inspanningen die de founding fathers en hun opvolgers zich hebben getroost. Hun namen en kwaliteiten zijn aan de meesten onbekend. Enige jaren geleden spoorde met name voorzitter Hannes Moret mij in mijn toenmalige hoedanigheid van clubarchivaris aan om het een en ander op schrift te stellen. Na de herinventarisatie van het stevig aangegroeide clubarchief voltooid te hebben heb ik aan die wens gevolg gegeven. Vooral de bijna compleet bewaard gebleven serie weekberichten waren mijn leidraad, zij het dat ik bij mijn naspeuringen inzake de laatste tientallen jaren merendeels genoegen heb genomen met het raadplegen van de comprimés in de jaarverslagen. Directe aanhalingen heb ik als zodanig in de tekst aangegeven, maar ik heb nagelaten in een notenapparaat met precisie en zekere eentonigheid mijn bronnen te vermelden. Ik ben mij bewust dat deze handelwijze voor een wetenschappelijke uitgave nodig zou zijn geweest; tevens zou dan veel dieper gegraven moeten zijn in het rijkelijk voorhanden zijnde archiefmateriaal. Het geschrift is derhalve niet anders geworden dan een mijns inziens on-complete maar wel betrouwbare tour d’horizon voor degenen die geïnteresseerd zijn in het clubgebeuren sedert 1924.
De deftige Groote Sociëteit “Amicitia” aan de Zuidblaak ter hoogte van het Beursplein, waarin de club in de jaren 1923 - 1925 tot stand is gekomen en tot in 1930 bijeenkwam.
Ik ben ons clublid (oud-) gemeentearchivaris en thans clubarchivaris mevrouw Els van den Bent erkentelijk voor haar ruimhartige toestemming gebruik te maken van de faciliteiten die het Rotterdamse Gemeentearchief bieden kon met betrekking tot het zorgvuldig uittypen van de door mij aangeleverde tekst en het bijeenbrengen van het illustratiemateriaal. Aan de productie van het boek heeft zij een waardevolle persoonlijke bijdrage geleverd. Het past mij met dank apart de namen te noemen van de mij uit mijn gemeentearchivaris-verleden nog bekende altijd klaarstaande medewerkers Bert Jan Bollemeijer (zoon van een der vroegere clubleden), mevrouw V.M. de Waal Malefijt en Wim de Winter, en verder van de fotografe Mette van Essen en de bereidwillige eerste secretariaatsmedewerker-tekstverwerker mevrouw Marjon Warnik-Breedveld.
R.A.D. Renting mei 2006
Bladzijde uit het oudste notulenboek van de club betreffende de oprichting, 12 november 1924.
2
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
3
INHOUD 1924/1925 - 1940 Inleiding De oprichting van de Rotary Club Rotterdam De zeventien charterleden De cluborganisatie en de financiën van de club Rotary Nederland Rotary International / Oostende 1927 Het clubleven van alledag Ledenaanwas en attendance De jaardagen van de club en van Rotary De echtgenotes en de zonen van de rotarians Andere gasten en vanen Ideële toonzetting Vrije voordrachten Reisverhalen Leven wij als Rotary Club? Nationale gebeurtenissen Community service Contacten met andere Nederlandse clubs Contacten met Rotary in Engeland Contacten met de Belgische rotarians Rotary in Duitsland en contacten met rotarians aldaar Jeugduitwisseling Varia Een terugblik De opheffing van de club in 1940
7 9 14 20 21 23 25 26 28 29 30 31 31 35 37 37 38 39 41 44 47 48 49 49 50
Veelzijdige kennis en informatie Commentaren bij de grote politiek Het koloniaal verleden Reizen naar en lof voor Amerika Over andere reizen De sociale taak van de club Hulp aan Hongaarse studenten Landdagen/districtsconferenties, inter- en innercitymeetings Naoorlogse banden met Engelse clubs/Helpers in materiële noden Naoorlogse contacten met de Belgen Contact met de club van Hamburg Naar een contact met de club van Le Hâvre Het koesteren van de buitenlandse contacten Het jeugdwerk Varia Slotbeschouwing
78 80 82 84 85 85 89 90 92 94 95 98 99 102 104 105
Bijlage 1 Lijst van clubleden Bijlage 2 Lijst van voorzitters Bijlage 3 Proces-verbaal op rijm Bijlage 4 Nieuwjaarsrede 1948 op rijm
107 119 120 122
1945 – 2005 De heroprichting van de club en de huisvesting sindsdien De leden sedert 1945 Vrouwelijke leden Administratie en financiën De gewone samenkomsten Avondjes van zes/acht en clubborrels De attendance Vieringen De ladies c.q. partners en de kinderen Clubevenementen Sportieve activiteiten Gasten en vaantjes Wijding en luim Oorlogs- en naoorlogse ervaringen Begaafde sprekers Specialisten aan het woord 4
53 53 57 57 59 60 61 63 66 68 70 72 74 75 75 76 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
5
1924/1925 - 1940 INLEIDING De belangrijkste bron voor de beschrijving van de geschiedenis van de Rotary Club Rotterdam is de verzameling van enige duizenden bewaard gebleven weekberichten - de verslagen van de wekelijkse lunchbijeenkomsten, die vanaf het begin in 1924 altijd op woensdag zijn gehouden. De oudste verslagen zijn kort; in de jaren dertig werden ze uitvoeriger en dat is zo gebleven tot in de jaren negentig. Voor de beginjaren vallen gegevens te putten uit onder andere notulenboeken, correspondentie, jaarverslagen en vooral ook uit de verslagen van de clubbijeenkomsten, die vanaf 1927 jaren achtereen zijn opgenomen in het maandblad “Rotary Holland”; deze verslagen waren geredigeerd door de eerste voorzitter van de club: Moll, en na diens dood in 1931 door zijn opvolger: Van Dam.
De oude Beurs aan het Beursplein, in de naaste omgeving waarvan de club in oprichting in 1924 bijeenkwam. Rechts naast de Beurs het Westnieuwland, waaraan op nr.12 Restaurant “Stroomberg” gelegen was.
In september 1940 werd Rotary Nederland door de Duitse bezetters opgeheven en werden van alle clubs de papieren en geldmiddelen gevorderd. In mei 1946 meldde het lid Muntz dat er een kist met archivalia uit Duitsland was aangekomen. In januari 1948 ten tijde van zijn clubvoorzitterschap deelde Muntz de leden mee dat het oorspronkelijke charter van de club in de archieven van de S.S. was teruggevonden. Tot 1957 toe bleef het clubarchief - zowel het in 1940 niet ingeleverde deel als de in 1946 uit Duitsland teruggekomen bescheiden en ook de bescheiden vanaf 1945 - in de archiefkluizen van de Westlandsche Hypotheekbank - waarvan Muntz directeur was - opgeslagen. Toen kwam het er als een herontdekte schat uit te voorschijn om door clubsecretaris mr. J.H. Jonas, de hypotheekbewaarder, geordend te worden. Het originele clubcharter kwam nu ook weer voor de dag. Het prijkt met de handtekeningen erop van de president en de secretaris van Rotary International in 1925, Everett W. Hill en Chesley R. Perry. Dit document bevat de zinsnede dat het op 5 december 1945 is “issued”- verstrekt - als duplicaat van het document uit 1925. Ik neem aan dat het originele charter niet, zoals Muntz in 1948 had meegedeeld, in de S.S.-archieven was teruggevonden, maar in 1940 door de club is achtergehouden en zodoende in 1945 eenvoudigweg aangevuld heeft kunnen worden om tevens te fungeren als heroprichtingscharter. Wat de teruggave van archivalia betreft, rond 1992 heeft de Rotary Club Berlijn de twee notulenboeken 1931-1932 en 1932-1933 met een bundel andere stukken laten terugbezorgen; volgens een bijgevoegd schrijven waren ze vermoedelijk tijdens de oorlogsjaren in beslag genomen. In 2002 hebben de Russen de door hen in 1945 te Berlijn geconfisqueerde Nederlandse archivalia, waaronder die van een aantal rotaryclubs, aan Nederland teruggegeven. De club Rotterdam kreeg zo in 2004 een aantal dozen in bezit die gevuld waren met verloren gewaande bescheiden van vóór 1945, welke in Rusland niet alleen materieel goed verzorgd, maar tevens in zekere zin geïnventariseerd waren.
Dozen met archiefstukken van de Rotary Club Rotterdam die als oorlogsbuit vanuit Berlijn naar Moskou werden getransporteerd en in 2002 weer aan Nederland teruggegeven zijn. 6
Voornoemde clubsecretaris Jonas heeft ervoor gezorgd dat het clubarchief onder het beheer van gemeentearchivaris clublid mr. H.C. Hazewinkel werd gesteld. Vanaf 1964 volgden toevoegingen. Het Gemeentearchief zorgde voor de inventarisatie.
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
7
De oprichters van de Rotary Club Rotterdam
DE OPRICHTING VAN DE ROTARY CLUB ROTTERDAM Nadat er in 1923 clubs waren opgericht in Amsterdam en Utrecht kreeg de directeur van de Bijbank van De Nederlandsche Bank te Rotterdam mr. H.M. Moll - die enige malen een bijeenkomst in Amsterdam had bijgewoond - het verzoek zich in te willen zetten voor de oprichting van een club te Rotterdam. Hij herinnerde zich later acht voor het lidmaatschap in aanmerking komende vrienden uitgenodigd te hebben voor een “huiselijke maaltijd”op woensdag 12 december 1923 18 uur in een bovenzaal van de Sociëteit Amicitia op het Beursplein; volgens Van Dam waren het er twaalf. Daar verschenen ook acht Amsterdamse en Utrechtse rotarians, onder wie de Amsterdamse voorzitter J.A.E. (Anton) Verkade uit Zaandam. Deze hield een gloedvolle tafelcauserie over “Rotary”. Ook de andere gasten ontpopten zich als “apostelen van een nieuwe leer” oftewel rotarypropagandisten; er waren vrienden bij van de aanwezige Rotterdammers, zodat het ijs spoedig gebroken was.
mr. H.M. Moll, voorzitter
H.H. van Dam A.C.zn, vice - voorzitter
In 1924 zijn de bijeenkomsten van de Rotterdammers voortgezet; enkelen hebben afgehaakt, maar rond tien bleven over, onder wie Moll’s vriend P.L. Slis. Men kwam samen in de buurt van de Beurs en eindigde altijd precies op tijd ter wille van de leden-beursbezoekers. Aanvankelijk ontmoette men elkaar in een der benauwde boxen van het rook-doortrokken Leeskabinetrestaurant aan de Gelderse kade; vervolgens in een kamer van het gerenommeerde Restaurant Stroomberg, waar commissioner Teele van Rotary International nog eens een rotary-speech kwam houden, die er niet om loog; tenslotte in een zeer bescheiden bovenkamertje van het Vegetarisch Restaurant in de Nieuwehavensteeg,”waar juist voldoende ruimte voor een twaalftal toekomstige Rotarians was, om zonder veel gebaren gedurende een uur bij elkaar te blijven”. Wanneer de kapstok te weinig capaciteiten bood werden de jassen en hoeden geborgen op een lits-jumeaux in een inderhaast geopende logeerkamer. Daar leerden de aanwezigen elkaar kennen, begrijpen en waarderen, “zoodat we” merkte Van Dam naderhand op - “in December 1924 meenden, dat de op te richten club in ons vijftienen als chartermembers de fundeering zou vinden waarop verder kon worden voortgebouwd”. In het eerste notulenboek van de Rotary Club Rotterdam staat evenwel op blz. 1 dat op woensdag 12 november 1924 18 uur 30 dertien heren in Amicitia bijeenkwamen en dat er vier afwezig waren. Vermeld wordt dat Verkade terug is uit Amerika en als lid van de Board of Directors van R.I. zeker het recht zal hebben de club te komen installeren. Er werd nu een bestuur gekozen; voorzitter werd Moll, vice-voorzitter Van Dam, secretaris Slis en penningmeester mr. D.L. Uyttenboogaart. Er waren dus zeventien leden. Omdat uitbreiding van dit aantal wenselijk werd geacht is direct een Ledencommissie van drie leden ingesteld: Engelbrecht, Knottenbelt en Meerkamp van Embden. Aan haar konden namen worden opgegeven van voor het lidmaatschap in aanmerking komende heren. Na gunstig advies van deze commissie en goedkeuring door het bestuur zouden deze namen aan de gezamenlijke leden worden voorgelegd. Dezen zouden dan tenslotte alleen met algemene stemmen de voorstellen kunnen aannemen; de afwezigen zouden per brief dienen te stemmen.
P.L. Slis, secretaris 8
mr. D.L. Uyttenboogaart, penningmeester
Het begin van de club: de invitatie door mr. H.M. Moll aan een aantal vrienden om deel te nemen aan een ‘huiselijke’ maaltijd op 12 december 1923 in ‘Atlanta’. 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
9
Ook werd vastgesteld dat men bij verhindering van aanwezigheid op de bijeenkomsten zo mogelijk de voorzitter of de secretaris of Amicitia vóór ’s woensdagsmorgens 11 uur daarvan in kennis moest stellen; het bestuur zou dan beoordelen of er geen sprake was van onverschilligheid. Op voorstel van Knottenbelt viel het besluit om “ter bevordering van een gemakkelijken omgang” elkaar bij de achternaam te noemen, dus zonder “mijnheer”. Omdat de tijd van precies anderhalf uur voor een lunch + referaat wel wat krap werd bevonden, werd op voorstel van De Kanter aangenomen om éénmaal per maand de bijeenkomst te laten uitlopen tot na half twee, ook al kwam dat degenen die de Beurs wilden bezoeken te staan op een kwartje boete, dat daar werd geïnd van telaatkomers. Ten behoeve van de leden zou een kastje met rotarylectuur worden geplaatst met in elk geval daarin de Rotarian en de Weekly Letters. Alle leden zouden voor het verstreken jaar f. 30, - moeten betalen ter bekostiging van f. 250, - zaalhuur en $100, - entrance fee. Voor het komende jaar werd de contributie bepaald op f. 20, - en het entreegeld op f. 5, -. Het kostte veel tijd om over deze financiële aderlating overeenstemming te bereiken. Maar hoewel er op een volgende bijeenkomst opnieuw over werd gediscussieerd bleven de genomen besluiten intact. Tenslotte namen Santman en Knottenbelt op zich rapport uit te brengen inzake de vaststelling van statuten en een huishoudelijk reglement met enige eigen Rotterdamse inbreng. Inmiddels was met Van Tijen uit Amsterdam, de speciale gemachtigde van R.I. voor de installatie van de Rotterdamse club, overeengekomen dat deze installatie op eenvoudige wijze tijdens een middagbijeenkomst zou plaats hebben, en niet zoals in Den Haag op een feestelijke avondbijeenkomst; het moest overeenkomstig een in Rotterdam inslaand rotarybeginsel eenvoudig blijven. Op woensdag 3 december 1924 was het zover. Er waren dertien leden present, vijf Amsterdamse gasten en een Haagse gast. Van Tijen installeerde de club en Verkade stak als lid van de Board of Directors de eerste speech af. Hij wees daarin op de grote vriendschap en hulpvaardigheid die hij van iedere rotarian in Amerika had ondervonden en roemde speciaal secretaris Perry van het hoofdkwartier in Chicago. Hij hoopte dat er spoedig een vijfde club in Nederland zou worden geformeerd omdat er dan een district zou kunnen worden geïnstitueerd met aan het hoofd een gouverneur, die op kosten van R.I. de jaarlijkse conventie zou mogen bijwonen. Als een volleerd rotarian attendeerde hij op de zes objects of hoofddoeleinden van Rotary en op de attendance-plicht der leden. Voorzitter Moll vertolkte de dankbaarheid van de nieuwe club jegens Bij de oprichting betrokken rotarians van buiten beide Amsterdammers en ook jegens de Rotterdam. Engelse vrienden, van wie gelukwensen waren Club Amsterdam: Jan van Tijen, die als speciaal binnengekomen, zoals van de clubs van gemachtigde van Rotary International op 3 december Southend-on-Sea en Hull; hij vertrouwde erop 1924 de club heeft geïnstalleerd en Anton Verkade, die dat er speciaal tussen Engeland en Rotterdam op 18 maart 1925 het charter is komen overhandigen. nauwe rotaryverbindingen zouden ontstaan. 10
Van Dam dankte doopvader Moll voor diens vriendelijke zorg voor de jonge plant in het voorbijgegane jaar en penningmeester Uyttenboogaart verklaarde de voorsprong van Rotary in Amerika op Rotary elders uit het verschil in geestelijk klimaat; in Amerika was namelijk het standsverschil gering en daardoor kon de dienstvaardigheid jegens medemensen er beter tot haar recht komen; aan Rotary in Holland daarom de taak de hier zo manifest bestaande standsverschillen te overbruggen. In de eerste plaats was het zaak dat de leden elkaar goed leerden kennen. Op woensdag 10 december 1924 werd het voorstel van Knottenbelt, om beurtelings zijn levensloop te vertellen, aangenomen. Secretaris Slis maakte bij loting een rooster op van de desbetreffende spreekbeurten. Uyttenboogaart beet de spits af met het geven van een boeiende schets in twee afleveringen van zijn veelbewogen leven. Anderen volgden. Op 7 januari 1925 las Slis een cable-telegram voor, dat op de morgen van die dag door Moll in Bentley’s code was ontvangen van secretaris Perry te Chicago. Het bevatte de mededeling dat de Rotterdamse club op 5 januari in Rotary International was opgenomen onder nr 1879. Het aantal aanwezigen bedroeg in deze tijd meestal rond tien tot twaalf. Dat was weinig, zodat naarstig namen naar voren werden gebracht van personen met een beroep dat voorkwam op de officiële door Van Tijen meegebrachte classificatielijst. Zo passeerden de revue Boom (telefoon), Bodenhausen (Academie), Pot of Van Wijk (elektriciteit), Hannema (fine arts), Hoogendijk (fishing industry), Sissing (gas), Key (insulation), Van Houten (iron and steel), Van Haersolte, Both, Jacob Mees PRzn, De Bie, W. Dekking. Enigen hunner zijn naderhand toegetreden; als eerste - kort na de charteruitreiking aan de club - J.G. Both, wiens zoon getrouwd was met een dochter van een Amerikaanse rotarian en over wie blijkens navraag bij rotarian Gerzon in Amsterdam in vakkringen zeer gunstig werd geoordeeld. De ook uitgenodigde Hannema (van Boymans) bedankte voor de eer wegens tijdgebrek. Op 19 januari 1925 werd in Utrecht voor het eerst een vergadering gehouden van voorzitters en secretarissen van de Hollandse clubs ter bespreking van punten van gemeenschappelijk belang. Daar viel onder andere het besluit om in het voorjaar te Utrecht een Hollandse conventie te organiseren van een hele dag, zoals dat ook in Engeland gebeurde - de latere “landdag”. De eerste buitenlandse gast die de club bezocht was niemand minder dan Chesley R. Perry himself, de secretaris van R.I. te Chigago. Hij was, na in Zürich een branche secretariaat van R.I. te hebben geopend, op 18 februari te Rotterdam. Hij kreeg er een warm applaus en hield een causerie over de organisatie van R.I. met meer dan 2.000 clubs en 100.000 leden. Secretaris Slis liet hem iets van de stad zien en begeleidde samen met voorzitter Moll hem daarna naar Den Haag, vanwaar hij is doorgereisd naar Parijs. 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
Rotary International: Chesley R. Perry, die als secretaris - generaal van R.I. te Chicago de regie in handen had en op 5 januari 1925 samen met R.I. - president Everett W. Hill het charter heeft ondertekend; hij was op 18 februari 1925 de eerste buitenlandse gast van de club. 11
De vijf gouverneurs die de club heeft voortgebracht
ir. H.H. Buss, 1951/52
ir. D. de Iongh, 1938/39 en 1945/46
ir. N.Th. Koomans, 1962/63
Op woensdag 4 maart 1925 deelde voorzitter Moll mee een brief te hebben ontvangen van Verkade met het bericht dat deze het charter had ontvangen en bereid was het op een feestelijke bijeenkomst te komen uitreiken. Ook nu voelden de voorzitter en leden er meer voor om die uitreiking evenals de installatie te laten plaatshebben in een gewone lunchbijeenkomst en niet in een speciaal feestelijk samenzijn; er waren immers al genoeg feesten op komst: de voorjaarsconventie in Utrecht en het aangekondigde bezoek van R.I.-president Hill uit Chicago. Op 18 maart is inderdaad tijdens een gewone lunchbijeenkomst in Amicitia het charter door Director Verkade aan de club overhandigd. Behalve twaalf clubleden waren er vier rotarians uit Amsterdam en zes uit Den Haag bij aanwezig. Gezamenlijk zat men aan een T-vormige tafel met aan het hoofdeinde voorzitter Moll en Verkade, de belangrijkste gasten, de secretaris en de penningmeester, alle overigen aan het lange eind naast en tegenover elkaar. Verkade wees er in zijn toespraak op dat de Rotary Club Rotterdam op dat moment was “toegetreden tot die groote wereldomvattende groep van clubs die Rotary International heet”. Hij vergeleek al die clubs “met de touwtjes, die gezamenlijk den kabel vormen waarmede de groote zeeboot aan den wal wordt vastgemeerd”. Het groote doel van R.I. zou bereikbaar zijn “als ieder Rotarian het doel in zijn gedachtensfeer opneemt, den wereldvrede door wereldvriendschap”. In zijn dankwoord memoreerde Moll dat hij met enige goede vrienden gegrepen was door het adagium ‘service above self’ als de toekomstige “olie om den wereldas” en dat naar zijn overtuiging het charter niet als een gouden kistje, “maar als een stevige vriendschapsband” was geschonken.
P.L. Slis, gouverneur in 1931/32, staat afgebeeld bij de oprichters.
Cable - telegram in Bentleys code (met decodering) uit Chicago ontvangen op 7 januari 1925 met de mededeling dat de club op 5 januari in Rotary International was opgenomen
L.W.J. van Atten, 1998/99 Installatie van Leo van Atten (op de foto rechts) als gouverneur; met clubvoorzitter Louise van den Bos en oud - clubvoorzitter René de Monchy. 12
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
13
De ereleden van de club
jhr. mr. G.W. van Vierssen Trip, 1953
De Paul Harris Fellows van de club
dr. W.A. Engelbrecht, 1955
H. Hoogewerff Fzn, 1968
H.H. van Dam A.Czn. werd erelid in 1947 en staat afgebeeld bij de oprichters. (blz. 8)
George Stam, lid 1957 - 1995
L.J.W. van Atten, lid sedert 1977, staat afgebeeld bij de gouverneurs. (blz12)
DE ZEVENTIEN CHARTERLEDEN Wie waren nu degenen die deel uitmaakten van de club ten tijde van de oprichting, die lid waren voordat het charter werd uitgereikt? 1. mr. H.M. Moll. Voorzitter. Directeur van de Bijbank van De Nederlandsche Bank, 46 jaar oud, vrijgezel en wonende Eendrachtsweg 11b (tel.nr. 153). Hoewel geboren te Deventer als zoon van een gymnasium-rector stamde hij uit een bekend Rotterdams geslacht, dat rectoren en professoren telde, zoals de kerkhistoricus prof. dr. W. Moll. Een zuster van hem was getrouwd met LR. Sinnige, die in 1927 tot de club is toegetreden. Moll is in 1931 overleden. 2. H.H. van Dam ACzn. Vice-voorzitter en vervolgens voorzitter. Directeur van de N.V. Blaauwhoedenveem-Vriesseveem, 59 jaar oud, getrouwd met een Suermondt-telg en wonende Mathenesserlaan 302. Hij was vele jaren voorzitter van het bestuur van de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen en na zijn zeventigste verjaardag is hij zelf daar nog schilder- en tekenlessen gaan volgen. Hij is in 1948 overleden. 3. P.L. Slis. Secretaris, naderhand ook voorzitter geweest en in 1929/1930 gouverneur. Firmant van de Kaashandel Betz en Jay en directeur geworden van de Rotterdamse Spaarbank, 50 jaar oud en wonende Heemraadssingel 174, vanaf 1931 Mecklenburglaan 35. Hij is op 31 december 1943 overleden. 4. Mr. D.L. Uyttenboogaart. Penningmeester. Directeur van de Graan Elevator Maatschappij, 52 jaar oud en wonende Parklaan 8. Hij was een vermaard coleopteroloog oftewel keververzamelaar. Tot in 1929 bleef hij lid, was toen reeds vertrokken naar Renkum. Hij is in 1947 te Heemstede overleden. 5. T.P. Baart de la Faille. Directeur van Internatio tot 31 december 1938, 46 jaar oud, vrijgezel en wonende Willemskade 6. Hij was zoon van een arts in Leeuwarden en stamde uit een oud Fries geslacht van artsen en predikanten. In 1924 werd hij voorzitter van een toen gevormd 14
links: J.Hudig Jzn, lid 1945 - 1997 J.I. Cohen, lid 1953 - 2004 rechts: mr. P. ten Cate, lid 1952 - 1996
6.
7.
8.
9.
Comité Vliegveld Waalhaven met als doel de ontwikkeling van het vliegveld als station in het luchtverkeer te bevorderen. Hij was clubvoorzitter in 1934/1935 en bleef clublid tot in de oorlog. Hij was een dergenen die lunchvoordrachten hield over gemaakte grote reizen. W.A. Engelbrecht. Firmant van het cargadoorsbedrijf Wambersie & Zoon (van zijn oom Antoine Plate), 50 jaar oud en wonende Rivierstraat 12. Hij was geboren te Cheribon op Java als zoon van een resident; volgde opleiding K.M.A., vocht als eerste luitenant in Atjeh, werd voorzitter van de Scheepvaart Vereeniging Zuid, was medeoprichter van de Nederlandsche Handels Hoogeschool en voorzitter van de Raad van Beheer, lid en vanaf 1931 voorzitter van de Kamer van Koophandel. Hij was in zijn functies een zeer energiek mens. Tenslotte was hij een bekend collectioneur, wat na zijn overlijden in 1965 zeer profijtelijk zou worden voor het Museum voor Land- en Volkenkunde en het Maritiem Museum “Prins Hendrik”. Engelbrecht was de derde clubvoorzitter (1926/1927). L.S. Hannema. Eerste geneesheer van het Coolsingel - Ziekenhuis, 43 jaar oud en wonende Eendrachtsweg 56. Hij was zoon van een koopman en zoutzieder te Harlingen en oom van de bekende museumdirecteur dr. Dirk Hannema. Door zijn huwelijk op wat gevorderde leeftijd raakte hij verwant met de families Mees en De Monchy. In 1930 werd hij geneesheer-directeur van het Roode Kruis-Ziekenhuis in Den Haag; hij was hofarts van Prins Hendrik. In 1931 bedankte hij als clublid en overleed in 1962 te Wassenaar; zijn echtgenote Anna Hendrina Hannema-Mees stierf pas in 1979, 95 jaar oud. ir. A. de Kanter. Directielid van de Maatschappij voor Scheeps- en Werktuigbouw Fyenoord, sedert 1929 van Wilton-Fyenoord te Schiedam, 46 jaar oud en wonende Entrepôstraat 30, later in Den Haag. Hij was tot 1920 directeur geweest van de Gemeentelijke Handelsinrichtingen. Geboren in Brielle als zoon van een advocaat/ tevens volksvertegenwoordiger (voor de Liberalen). In 1927/1928 was hij clubvoorzitter, bedankte in 1937 als lid en overleed in 1953 te ’s-Gravenhage. mr. H.J. Knottenbelt. Advocaat en procureur met als confrères Fruin en Drost, speciaal ter
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
15
De Paul Harris Fellows van de club (vervolg)
ir. E.M. Storm, lid 1974 - 1996
ir. F.F. Venstra, lid 1973 - 1999
De Paul Harris Fellows van de club (vervolg)
C. Eegdeman, lid 1972 - 1999
mr. J. Verburg, lid sedert 1970
dr. P.H. Dieges, lid 1981 - 2005
Voorzitter Bul Beverdam wordt Paul Harris Fellow tijdens de lustrumviering in 2006
behartiging van scheepvaart- en havenzaken; adviseur van de Scheepvaart- en Steenkolen Maatschappij en sinds 1922 voorzitter van de Nederlandsche Reedersvereeniging, 50 jaar oud en wonende Schiekade 7. Zijn vader was de advocaat mr. Jan Knottenbelt en via zijn moeder was hij verwant met de familie Van Dam. Hij was getrouwd met een dochter van L.J. Hudig en was dus een zwager van J. Hudig LJzn, die in 1925 lid van de club is geworden. Toen hij op een verkiesbare plaats was gesteld voor het Tweede Kamerlidmaatschap feliciteerde de clubvoorzitter hem met het feit dat hij “met het been waarmede hij niet in de Rotary Club stond, al zoo goed als zeker in de Tweede Kamer gestapt was” en nadat hij in 1925 inderdaad gekozen was (voor de liberale Vrijheidsbond) ontving hij van de club een bloemenhulde in de vorm van een Rotary-wiel: ”Hoe gunstig moet het zijn voor een verpolitiekt Parlement, indien daarin leden van Rotary-clubs zitting nemen, die geleid worden door zuivere en onbaatzuchtige beginselen”. In 1931 bedankte hij voor het clublidmaatschap omdat zijn werkterrein in Den Haag was komen te liggen. In 1933 volgde het Eerste Kamerlidmaatschap. Hij behield zijn grote belangstelling voor haven en scheepvaart, gold als een harmonisch en evenwichtig mens met eerbied voor menselijke waarden en voor de klassieken, was zeer geïnteresseerd in de schilderkunst en was een enthousiast alpinist. In 1952 is hij in Den Haag overleden. 10. dr. K. Kuiper. Directeur van de Rotterdamse Diergaarde, 36 jaar oud en wonende Kruisstraat 51 (tel. nr 375). Hij stamde uit een Harlings geslacht dat doopsgezinde predikanten telde; zijn vader was hoogleraar Grieks in Amsterdam, evenals later een van zijn broers; zijn moeder heette Tjeenk Willink. Door het huwelijk van een dochter met M.J. de Monchy ontstond een directe connectie met de Rotterdamse elite. Kuiper was in 1914 aan de Universiteit van Amsterdam gepromoveerd tot doctor in de biologie op een dissertatie over “De functie van de Zwemblaas bij eenige onzer Zoetwatervisschen”. Hij gaf er meer dan eens blijk van zeer goed thuis te zijn in de ware rotaryleer en bekleedde in 1946/1947 het voorzitterschap van de club. In 1947 nam hij met enig ongenoegen voortijdig ontslag als directeur van de Diergaarde; hij
11. F.H.P. Meerkamp van Embden. Tabaksmakelaar, 47 jaar oud en wonende Mecklenburglaan 13. Om gezondheidsredenen bedankte hij in 1936 als lid; in 1937 is hij overleden, 59 jaar oud. 12. ir. I.J.F. Reijdon. Directeur van de B.P.M. te Pernis, 37 jaar oud en wonende Graaf Florisstraat 40. Ook hij was goed thuis in de rotaryleer en was in 1926 de aangewezen persoon om voorzitter te worden van een desbetreffende commissie. In 1927 zou hij clubvoorzitter zijn geworden, maar moest wegens vertrek naar Düsseldorf verstek laten gaan. 13. dr. A.C. van Rossem. Directeur van de Brouwerij “d’ Oranjeboom”, 44 jaar oud en wonende Parklaan 34. Hij was getrouwd met Petronella Nijgh. Reeds op dertigjarige leeftijd directeur van het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf (tot 1924). In juli 1940 bedankte hij als rotarylid wegens vertrek uit Rotterdam. In 1945 is hij te Hilversum overleden. 14. mr. H.J. Santman. Bankier Twentsche Bank, 45 jaar oud en wonende Mecklenburglaan 35. In 1932/1933 was hij voorzitter van de club. Na zijn pensionering in 1949 vertrok hij naar zijn geliefde Twente, waar hij nog erelid is geworden van de club Hengelo. 15. Mr. W. van Tets. Advocaat en procureur, 30 jaar oud, vrijgezel en wonende op de ’sGravendijkwal, maar met als postadres de Groote Sociëteit Amicitia. Hij was geboren in Breda en vestigde zich in 1922 te Rotterdam, komende uit De Bilt. Hij stond ook te boek als koopman. Reeds in april 1925 is hij naar Londen vertrokken. 16. F. Verschoor van Nisse. Directeur van de Gemeentelijke Handelsinrichtingen als opvolger van De Kanter, 47 jaar oud en wonende Stieltjesstraat 27a. Hij was zoon van een legerofficier en kleinzoon van een burgemeester van Goes. Zelf was hij luitenant ter zee, in 1914 adjuncthavenmeester te Rotterdam, in 1927 havenmeester. Hij overleed in 1933, 56 jaar oud. 17. A. Teves. Een eendagsvlieg: hij bedankte in december 1924, daar hem de tijd ontbrak om gere-
16
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
verhuisde naar Ermelo, van waaruit hij de oprichter en eerste voorzitter is geweest van de club Harderwijk. In 1971 is hij te Ermelo overleden.
17
geld aanwezig te zijn. Op 12 november 1924 werd een ander onmiddellijk als lid toegelaten en twee weken later als zodanig verwelkomd, met als classificatie “Boys Work”. Het was: dr. Walter Emile van Wijk, sinds 1920 directeur van het Instituut voor de Rijpere Jeugd en twee jaar nadien de grondlegger en eerste directeur van het Clubhuis “De Arend”, 37 jaar oud en wonende Leede 22. Hij was een sociaal begaafd man, doctor in de chemie en specialist op het gebied van de technische tijdrekenkunde; fungeerde in Leiden als privaatdocent in dat vak. Tot 1933 was hij een zeer gewaardeerd clublid. Sindsdien was hij directeur van het Gemeentelijke Onderwijs Museum en de Schoolbioscoop in Den Haag, van 1938 tot 1953 directeur van het Collège Néerlandais in de Cité Universitaire te Parijs. In 1961 is hij te Arnhem overleden. Hiermee zijn de eerste zeventien leden van de club genoemd, de zogenaamde charterleden. Het waren mannen die gemiddeld circa 45 jaar oud waren, een bepaald beroep vertegenwoordigden en niet tot de heffe des volks behoorden. Moll, Van Dam en Slis waren als leden van Amicitia goede bekenden zo niet vrienden van elkaar. Zij zijn te beschouwen als de founding fathers van de club. De overige charterleden waren zeker voor het merendeel elkaar ook niet onbekend, dank zij hun betrokkenheid bij Amicitia, “De Maas”, de Rotterdamsche Kring, de Beurs, de Kamer van Koophandel, de Remonstrantse Kerk en wat dies meer zij. En het miegelde binnen de betrekkelijk kleine Rotterdamse elite van familierelaties. Opvallend is dat die elite toen nog veelal woonde op de singels of in het Parklaankwartier in het westelijk stadsdeel en in veel mindere mate in Kralingen.
J.G. Both, 1925 -1940, het eerste nieuw-toegetreden clublid
dr. R. Jacobsen, 1928 - 1962, de legendarische begenadigde spreker.
mr. W.C. Mees, 1930 - 1967, evenals Jacobsen een erudiet mens, die een keur van belangwekkende uitvoerige voordrachten heeft gehouden.
Voordat er bij “Stroomberg” werd geluncht was gedurende enige maanden het café - restaurant “Le Commerce” onder het Rotterdamsch Leeskabinet op de Geldersekade de ontmoetingsplaats 18
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
19
DE CLUBORGANISATIE EN DE FINANCIËN VAN DE CLUB Gedurende het hele jaar 1924 waren er al lunchbijeenkomsten gehouden; er was ook al een bestuur gekozen en een ledencommissie ingesteld. In 1925 werd het clubleven voortgezet volgens de specifieke rotary-regels. Vanaf toen werd er elk jaar een jaarvergadering met voorafgaande maaltijd gehouden op een avond eind april. Een belangrijk agendapunt was altijd de bestuurssamenstelling voor het nieuwe clubjaar. Zo stelde voorzitter Moll op 26 april 1925 voor om de zittende bestuursleden te herbenoemen behalve hemzelf, omdat hij al vanaf 1923 had gefunctioneerd als organizing chairman. Onder protest werd Moll’s aftreden aanvaard en met algemene stemmen werd vice-voorzitter Van Dam tot president gekozen. Slis en Uyttenboogaart bleven in functie als secretaris en penningmeester; Verschoor van Nisse werd vice-voorzitter en Kuiper commissaris van orde. In 1926 kwam naast de Ledencommissie een aantal andere comissies van de grond: een classificatiecommissie, een ontvangstcommissie, een programmacommissie, een rotaryleercommissie, een zakenmethodecommissie en een jeugdwerkcommissie; de laatste drie werden in 1927 vervangen door commissies clubservice, vocational service en community service. Daarmee was de cluborganisatie in feite voor de toekomst rond. Hierbij valt te vermelden dat de avondjes van zes eveneens dateren van 1926: kleine bijeenkomsten bij de leden thuis ter versterking van de onderlinge band. “Wat wordt met onze penningen in Chicago gedaan?” - Die vraag was in 1926 reeds actueel. Slis gaf een gedegen uiteenzetting, die veel discussie teweegbracht. Een afdracht van f.11,25 per lid aan Rotary International vond men toch wel hoog. Wat kostte Rotary toch al niet? “In alle literatuur die we krijgen”, schreef Slis aan de gouverneur, ”staat te lezen, dat de Rotary geen rich men’s club is, maar als men uitrekent wat het lidmaatschap per jaar kost uit hoofde van contributie, wekelijksche lunches, enkele diners, jaarconferentie, reiskosten vergaderingen enz., onvermijdelijk voor wie een goed, d.w.z. een werkzaam Rotarian wil zijn, dan komt men tot een bedrag, dat in de tegenwoordige slechte tijden voor velen het gezinsbudget bezwaart”… De contributie, die vanaf het begin f.20,— bedroeg, gold als minimumcontributie. Vrijwillig kon men meer bijdragen. De opbrengst van die meerbetalingen is penningmeester Santman niet tegengevallen. Op 12 maart 1929 kon voorzitter Jan Hudig LJzn zelfs aan de gouverneur melden dat “de toestand van de kas op wonderbaarlijke wijze zoo gunstig is, dat wij eerder over verlaging dan verhooging der contributie denken”. Een poging om de huur van de vergaderruimte in Amicitia met f.100,— verlaagd te krijgen leed schipbreuk. De financiële positie van de club in aanmerking genomen was zo’n verlaging uiteindelijk ook niet nodig. De lunchkosten werden door de leden individueel per keer contant betaald totdat er ter vergemakkelijking in 1927 bonboekjes werden ingevoerd. Tot in 1935 is de contributie, waaruit ook de afdracht aan het district en Rotary International moest worden voldaan, op f.20,— gehandhaafd gebleven. Toen werd het f.25,—, maar niet zonder de compensatie dat tegelijkertijd de lunchprijs verlaagd werd van f.1,30 naar f.1,10.
- Gezegend hij die zonder dralen Als wij hem vragen te betalen Het geld ons zendt per cheque of post Zoodat zijn schuld is afgelost.
Maar dubbel is die vriend te loven Die wacht niet op een wenk van boven Maar weet wanneer hij storten moet En dat dan “stantepé” ook doet.
(O, blest is he who does not fuss When he receives a bill from us) De kleintjes speelden echt een rol. Zo staat geboekt dat de jaarvergadering van 1 mei 1935 een tekort opleverde van f.3,25; penningmeester Cohen moest degenen die vergeten hadden bier of wijn te betalen manen hun schuld aan hem af te dragen. Het was de tijd waarin de clubgenoten ter wille van het financiële voordeel voor f.2,50 per persoon met een gezamenlijk spoorbiljet derde klasse naar Amsterdam vice versa reisden ter bijwoning van een intercity-bijeenkomst, en dan ook nog ter plaatse geen dubbeltje verbrasten, want soberheid was gewenst.
ROTARY NEDERLAND Voor de eerste conventie (landdag) van de Hollandse rotaryclubs - op 2 mei 1925 te Utrecht - was ook in Rotterdam de belangstelling groot. Voorzitter Moll zorgde voor goedkoop treinvervoer met een gezelschapskaart. Het was een districtsbijeenkomst avant la lettre, met officiële gasten uit binnen- en buitenland. Verkade hield een belerende toespraak over de zes “objects”/ doeleinden van Rotary en een Engelsman belichtte de Engelse “codes of ethics”. Rotary in Engeland was het grote voorbeeld. Kort na de conventie in Utrecht ervoer Slis met andere gasten de zeggingskracht die uitging van een vijfdaags door de Britse rotary-organisatie (R.I.B.I.) in Blackpool georganiseerd congres. Het was een indoctrinatie van het hele rotary-scala van fellowship, goodwill, vocation en service. De in Blackpool ook aanwezige R.I.-president Everett W. Hill stak vanuit Engeland over naar Nederland en sprak op 17 mei 1925 tijdens een feestmaal in het Haagse Hotel Paulez 65 rotarians van de vier Hollandse clubs toe over het idee van Rotary . De Rotterdamse voorzitter Van Dam was er een van de tien sprekers en daags daarna genoot deze ook nog de eer de belangrijke gast te mogen verwelkomen op een feestelijke lunchbijeenkomst in het Clubgebouw van de Roei- en Zeilvereeniging “De Maas” te Rotterdam. Behalve het echtpaar Hill met hun dochter en de heer F.W. Teele, de special commissioner for the European Continent, waren daar acht clubleden, vier mannelijke gasten en zowaar vijf vrouwelijke gasten onder wie mevrouw Kuiper - present.
Geld uitgeven voor zichzelf was voor en na niet de sterkste zijde van vele Rotterdamse rotarians. Viel men niet dood op een cent, elk dubbeltje werd graag uitgespaard of op rente gezet. Vandaar dat vaak aandrang nodig was tot betaling van verschuldigde contributie en lunchkosten. Wie zonder navraag direct aan zijn financiële verplichtingen voldeed had recht op bijzondere lof, zoals zo goed wordt verwoord in de volgende vrij vertaalde Amerikaanse lofprijzing, welke terug te vinden is in het weekbericht van 7 november 1936:
Op de tweede Hollandse rotary-conventie - op 3 mei 1926 te Amsterdam - was weer de fungerende R.I.-president, Donald A. Adams, aanwezig. Deze had voet aan de Europese wal gezet te Hoek van Holland en was daar afgehaald door de Rotterdamse rotarians Slis en Reydon, beiden met veel rotary-ervaring en -diepgang; zij hadden hem naar Amsterdam begeleid, waar hij een bezielende rede zou houden over de leerstellingen van Rotary. Niet minder dan dertien Rotterdamse rotarians en negen hunner dames waren van de partij. Een groot belang van deze conventie was dat er nu - na de formering van een vijfde club te Haarlem - genoeg Nederlandse clubs bestonden om Mr. Adams in staat te stellen het Nederlandse district, het 59e, te installeren, met als eerste gouverneur ervan rotarian J. van Dillen van de club van Den Haag. In de loop der jaren zou zes maal de gouverneurskeuze vallen op een lid van de club van Rotterdam: op Slis (1931/1932), op De Iongh twee maal (1938/1939 en 1945/1946), op Buss (1951/1952), op Koomans (1962/1963) en op Van Atten (1998/1999).
20
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
21
Toen er een district was volgde snel - op Utrechts initiatief - de oprichting van een Hollands districtsmaandblad: “Rotary Holland”. Slis was een der vier leden van de commissie van voorbereiding en de Rotterdammer Swart (van de N.R.C.) een van de eerste drie redactieleden. Het eerste nummer is verschenen in januari 1927.
ROTARY INTERNATIONAL / OOSTENDE 1927 Head-Quarters - het hoofdkwartier van Rotary International - was in Amerika gevestigd; de richtlijnen en de inspiratie kwamen daar vandaan. Het Europese kantoor in Zürich was niet meer dan een bijkantoor van Head-Quarters. Met de toename van het aantal clubs in Europa nam de behoefte aan meer verzelfstandiging van de Europese branch toe. Die aangelegenheid werd besproken op een op 21 en 22 november 1925 te Brussel gehouden Continentale Rotary-Conferentie. Van Dam en Moll vertegenwoordigden er de club van Rotterdam. Het voorstel om te komen tot instituering van een Advisory Committee for Continental Europe werd aangenomen, maar heeft geen vervolg gekregen. De in Amerika zetelende Board of Directors van Rotary International vond het onnodig zo’n nieuw orgaan tot aanzijn te roepen. Er was immers voldoende mankracht van R.I. zelf in Europa voorhanden om aan de daar rijzende problematiek aandacht te kunnen schenken. In juni 1927 werd de jaarlijkse internationale Convention van Rotary in Oostende gehouden. Daar zouden veel Hollandse rotarians - ook Rotterdamse - naartoe kunnen gaan; de deelnemerslijst bevatte 15 Rotterdamse namen (25 personen). Er werden vele Amerikanen verwacht, van wie een aantal beslist Holland zou willen aandoen en dat niet alleen in een tripje naar Middelburg en Walcheren. Om het bezoek van Amerikanen aan Nederland te stimuleren werd een Nederlandse Ostende-commissie geformeerd. Namens de Rotterdamse club zat Moll daarin, maar hij bewees zijn clubgenoten geen dienst met zich te laten ontvallen dat bij een te organiseren tweedaagse trip door Holland Rotterdam wel zou kunnen worden overgeslagen. “Toen ik in onze ledenvergadering” - schreef hij aan gouverneur Van Dillen - “de mogelijkheid opperde dat onze Amerikaansche vrienden het volgend jaar geen bezoek aan Rotterdam zouden brengen, omdat ik goedig van meening was, dat voor menschen die een lange zeereis achter den rug hebben een groote zeehaven nu juist niet het meest aantrekkelijk was, ging er een zoodanig gehuil van verontwaardiging uit mijn clubgenooten op, dat ik aan een dreigende dadelijke lynchpartij alleen ben kunnen ontkomen door de belofte, dat ik alsnog aan U zou verzoeken, een bezoek aan Rotterdamsche Havenwerken, althans een facultatief bezoek voor diegenen die daarin belang stellen, mede op het programma te zetten… . Mijn clubgenooten worden onmiddellijk leeuwen, indien zij op hun locaal-patriottische teen getrapt worden wat overigens een voortreffelijke Rotary-eigenschap is, maar aangezien de rol van Daniël mij volstrekt niet past hoop ik, dat Gij alsnog de noodige maatregelen voor mijn lijfsbehoud zult willen nemen”. Op 1 juni 1927 luidde het nog dat “zes Oceaanstoomers met Rotarians onderweg zijn naar Ostende via Vlissingen en Antwerpen” en besloot de club “aan deze zeilende massa een draadloos telegram te richten namens de Rotterdamsche Club met een welkom in de Europeesche wateren”. Desondanks is het aantal Amerikaanse rotarians dat naar Nederland is doorgereisd ver beneden de verwachting gebleven. Hotel “Coomans” aan de Hoofdsteeg, waar de club van 1930 tot 1940 bijeenkwam. Foto J. Klaver. 22
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
23
HET CLUBLEVEN VAN ALLEDAG Vanaf het begin waren de woensdagse lunchbijeenkomsten de belangrijkste uitingen van het clubleven. In 1930 werd Amicitia als plaats van samenkomst vervangen door Hotel Coomans aan de Hoofdsteeg. In 1940 werd Atlanta het trefpunt. In 1937 werd besloten dat de leden in het vervolg bij binnenkomst een nummer moesten trekken dat verwees naar het tafeltje waaraan ze hun zitplaats kregen, een methode die ook naderhand - maar nooit voor lang - werd gehanteerd om het euvel van vaste vriendentafeltjes tegen te gaan. Om de leden te scherpen in de idealen van Rotary kregen zij beurtelings de opdracht aan het begin van de bijeenkomsten een uit de klassieke, middeleeuwse of moderne wereldlitteratuur geputte “rotary-gedachte” te citeren. Maar omdat het vinden van zulke op Rotary toegesneden verheven citaten niet allen even gemakkelijk afging werd dit huiswerk vervangen door de taak beurtelings een “voorwoord” of “openingswoord” uit te spreken. Die versoepeling ontlokte Van Dam de volgende strofe: Het Rot’rywoord heeft afgedaan Zal oopningswoord nu heeten Omdat er wel eens leden zijn Die niets toepasslijks weten.
Maar hoe het nu ook heeten mag Waar ligt toch ook de scheiding Het woord dat straks gesproken wordt Geev’ een oogenblik van wijding.
Interieur van een der salons van Restaurant “Bristol”, annex aan “Coomans”; de club heeft hiervan bij feestelijke gelegenheden diverse malen gebruik gemaakt.
Ook aan die openingswoorden is geen lang leven beschoren geweest. Hoewel voorzitter Van Dam ze in 1930 nog trachtte te redden waren de bezwaren van de leden ertegen zo massaal dat de verplichting werd afgeschaft. Het “oogenblik stilte voor tafel”, dat onderwijl in onbruik was gekomen, werd toen wel hersteld, zonder dat daar strikt de hand aan werd gehouden. Pas sedert 1939 - in de tijd waarin enige vooraanstaande leden zich aangesproken voelden door de Morele Herbewapenings-beweging - is het “even stilte” in zwang gebleven. Een poging in de jaren negentig om dit relict te doen beëindigen is niet geslaagd. Iets wat niet elke week voorkwam was het memoreren van de verjaardagen van de leden. Dan klonk uit aller kelen “Happy Birthday” of een vergelijkbare ode. Men was er zo aan gewend dat Slis aangaf wie jarig was of was geweest, dat men in verlegenheid kwam toen deze “onze levende verjaardagskalender” eens ontbrak. Op voorstel van Santman ging toen toch een applausje op voor de onbekende jarige(n). In juli 1949 stelde voorzitter Buss voor het huldigingritueel af te schaffen; en ook dat ontlokte zijn gehoor een applaus. Slis diende de gezelligheid ook nog op een andere wijze. We lezen dat hij op 30 juni 1926 “den disch heeft doen voorzien van een flinken voorraad prachtige aardbeien, onder leiding van zijne dochter geoogst op zijn kweekerij op het eiland Goeree”. Dit aardig gebaar werd elk jaar in de aardbeientijd herhaald. Zelfs nodigde hij eens een beperkt aantal leden met dames uit voor een dag of - samen met Baart de la Faille - voor een weekend in de aardbeientijd in zijn zomerhuisje in “Ouddorp-sur-Mer”. Lels maakte deelname aan de excursie nog aantrekkelijker door een motorboot aan te bieden voor het vervoer. Nog iets over Slis’ gulheid in combinatie met zijn rotarische degelijkheid: in januari 1932 legde hij de nieuwe leden “het gansche apparaat van vernuftige internationale werkzaamheid en samenhang” uit onder het culinaire genot van “een kostelijke maaltijd”, waarop hij hen vergastte. Het lid Ringers was wel aan zijn naam verplicht om bij gelegenheden te zorgen voor een traktatie in de vorm van chocolade. Zo versierde hij in 1929 de tafel voor het ladiesnight-diner met een chocoladen bestelwagen met twee paarden van de Firma Wambersie & Zoon en vol miniatuur-sinaasappelkisten; heel kunstig. De chocolade van Ringers vond doorgaans via het lid Walter van Wijk, directeur van het clubhuis “De Arend”, zijn weg naar de jongens onder diens hoede.
24
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
Interieur van één der zalen van “Coomans”
25
De clou van de lunchbijeenkomsten was van stonden aan en bleef tot vandaag toe de voordracht, liefst door een der leden. Talrijke verplichte levensberichten en vakvoordrachten werden uitgebracht. Verder kreeg de rotaryleer veel aandacht; vooral Slis en Reydon weerden zich op dit terrein. De voordrachten die in 1926 gewijd waren aan elk der zes objecten van Rotary hadden veel weg van catechismuspreken. Het werd ook een gewoonte om door de leden bij toerbeurt circa eenmaal per maand de bij de club binnengekomen rotarylitteratuur te laten bespreken. Hoewel deze activiteit verwaterde hebben de secretaris en de leercommissie het een tijd volgehouden de collectie op peil te houden. In het kader van het tienjarig bestaan van de club werd in december 1934 door Offerhaus een keurige verzameling “historische geschriften”, die door Slis bijeengebracht was, geëtaleerd. In september 1934 deed Backer Dirks enige onthullingen van zijn ervaringen als programma-commissaris. Omdat hij op de lunches rondging “om zaken te doen” waren de leden ietwat schuw als ze hem aan zagen komen. Overigens was hij maar één keer door een spreker in de steek gelaten. Dat nam niet weg dat sommigen in geen zes jaar aan bod waren geweest. Van Dam, Jacobsen, Siegenbeek en Slis hadden zich evenwel altijd bereid getoond om in te springen. Gelukkig waren er ook steeds jonge leden in reserve geweest die hun levensgeschiedenissen en hun vakverhalen konden voordragen. Bovendien gebeurde het wanneer er met name in de zomermaanden geen spreker was dat Slis de leemte vulde met het voorlezen van rotaryberichten en -artikelen die hij belangwekkend vond. Ter aanvulling van levens- en vakberichten en de rotary-wijdingen werden al spoedig voordrachten over interessante onderwerpen van allerlei aard getolereerd. Daarvoor werden eerst zo nu en dan maar geleidelijk vaker en uiteindelijk heel geregeld sprekers met kennis van zaken van buiten de club aangetrokken. Aan de variatie van lunchvoordrachten wordt hierna nog speciale aandacht besteed.
LEDENAANWAS EN ATTENDANCE Essentieel voor het functioneren van de club waren het aantal leden, hun leeftijd en hun attendance. Eind 1925 waren er 23 leden. In de jaren 1925-1930 traden 31 nieuwe leden toe; eind 1930 telde de club 43 leden. Drie van de 17 charterleden waren naar elders vertrokken en twee nieuwe leden – W. Dekking en Abr. Van Stolk - waren reeds overleden. Van 1931 tot 1940 waren er 48 toetredingen en het ledental klom tot 69. In de oorlogsjaren zijn er zes verdienstelijke leden overleden: Swart, Siegenbeek van Heukelom, Slis, Holwerda, Both en Cohen, en in 1945 zijn er bovendien nog dertien andere leden niet meer in de vernieuwde club teruggekeerd; enkelen hunner was de raad gegeven om te bedanken vanwege hun “twijfelachtige” houding (De Jaeger, Rotary vóór tijdens en na de Tweede Wereldoorlog (2003), blz. 126). Rond 1930 manifesteerde zich in streng-katholieke kring in Frankrijk en Spanje een negatieve stellingname jegens Rotary. De katholieke pers in Nederland - met name De Maasbode - volgde en wel zo scherp dat het Episcopaat ertoe overging toetreding tot Rotary aan de gelovigen te verbieden vanwege de vermeende relaties met Vrijmetselarij en Protestantisme. Uiteraard was men in Rotary-kring hierover ontstemd. De bekende Rotterdamse pater dr. Bonaventura Kruitwagen S.J. heeft in 1934 het vuurtje gestookt door in “De Katholieke Pers” op een denigrerende wijze het verbod in verband te brengen met de zijns inziens vertroebelde denkbeelden bij Rotary over de zedenleer. Van Dam stelde de club voor actie te nemen tegen de pater. Het is met een sisser afgelopen. In een gesprek met Van Dam zegde Kruitwagen toe zijn beweringen te zullen rectificeren, wat inderdaad geschiedde. Overigens is het Rotary-verbod voor katholieken tot 1955/1964 gehandhaafd gebleven. “Redelijkheid en zedelijkheid” was de titel van de voordracht die Van Vierssen Trip aan de materie wijdde. Het toetredingsverbod voor katholieken heeft de aanwas van nieuwe leden niet merkbaar geschaad. 26
De club viert haar tiende verjaardag in Restaurant Bristol op 8 december 1934.
Toen twee elkaar opvolgende gouverneurs de noodzaak van vermeerdering van het ledental propageerden lokte dat zelfs verzet tegen verdere clubvergroting uit van Corn. Van Stolk en in diens voetspoor van Drost; de laatste oordeelde in zijn voorzitters-maidenspeech op 6 juli 1938 dat de gepropageerde snelle groei ten koste zou gaan van de gewenste grondige onderlinge kennismaking. De club koos dan ook voor geleidelijke groei. Waren de charterleden bij hun intreding gemiddeld 45 jaar oud, de leeftijd van de 19 novieten van 1925-1927 lag rond 42 jaar en die van 1928-1930 weer wat hoger: circa 48/49 jaar. De jongste aangetrokken leden waren tot dusverre Van Tets (30 jaar), Corn. van Stolk (28), W.H. de Monchy (31), Murk Lels (31), Schalkwijk (32) en ir. F.W.C. Blom (34); de oudste Van Dam (59), de archivaris Wiersum (59), de kunstschilder Weyns (64) en burgemeester Droogleever Fortuyn (60). In de periode 1931 - 1940 (gemiddeld circa 47/48 jaar) waren de jongere novieten De Vooys (35), Backx (32), Muntz (33) en Van den Berg (34); de oudste de journalist Henri Dekking (62), de arts Stenfert Kroese (58) en de SVZ-voorzitter Straatemeier (ca 60). In het eerste jaar van het bestaan van de club -1925- was de attendance 69,5%. In de volgende jaren was meer dan 70% normaal; in 1930 werd 73%+ bereikt. Daarna volgde de daling naar beneden 70% in 1934. In maart 1936 moest zelfs geslikt worden dat de club van Rotterdam wat attendance betreft op één na het slechtste resultaat in het land had geboekt. Het percentage was toen ca 68% en dat bleef zo in weerwil van de aansporingen tot verbetering. Het qua leeftijd oudste charterlid Van Dam en andere pessimisten zagen die neergang als een symptoom van vervlakking, de meer dan dertig jaar jongere Corn. Van Stolk rekende in zijn oudejaarsrede 1937 evenwel voor dat het attendance-percentage flink gedrukt werd door slechts vier of vijf leden die nooit kwamen, en dat er met de overigen niets mis was. 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
27
Hoewel in januari 1937 was besloten dat het lidmaatschap zou worden beëindigd als men geen 60% attendance meer haalde, heeft niemand op grond van die duidelijke regeling de club behoeven te verlaten. Toen Ringers op 4 augustus 1937 de groeten overbracht van de club van Thun wekte hij dan ook enige hilariteit met zijn mededeling dat men hem daar had gevraagd wat men in Rotterdam deed met rotarians die hun attendance verwaarloosden. Over zijn antwoord daarop zweeg hij maar liever. De kersverse voorzitter Van Hoytema deed in juli 1939 toch nog een middel aan de hand ter verbetering: “Rotarycracks” zouden de nieuwe leden moeten gaan scholen in de rotary-beginselen; “weinig tijd” zou voortaan geen excuus meer mogen zijn voor absentie.
DE JAARDAGEN VAN DE CLUB EN VAN ROTARY Het botergebak waarop de clubvoorzitters rond Sinterklaas trakteerden lieten de heren zich goed smaken. Maar het diende niet ter viering van St. Nicolaas, maar van de verjaardag van de club op 3 december. Nadat deze in de jaren dertig wat groter was geworden werd die goedgeefsheid overgelaten aan de directie van Hotel Coomans. Sinterklaasviering paste toen ongetwijfeld niet bij de standing van de club en de verjaardag kreeg ook verder weinig aandacht. In 1931 hebben acht charterleden ieder enige minuten gespeecht en een hunner - Meerkamp van Embden - zelfs in dichtvorm, geïnspireerd door de motto’s “Service above self ” en “Keep Rotary simple”. Een echte reden tot feestviering was het tienjarig bestaan in 1934. Het feest had plaats op 8 december. In 1924 begonnen met 17 leden waren er nu 52 + 2 novieten - Leendertsz (bibliothecaris en privaat-docent aan de Nederlandsche Handels Hoogeschool) en De Vooys (de jonge directeur van Van Stolk & Reese Papierhandel). Drie oud-leden waren erbij - Uyttenboogaart, Van Wijk en ds. Fetter - en het ontbrak natuurlijk niet aan feestsprekers: voorzitter Baart de la Faille, zes oud-voorzitters en het oud-bestuurslid Uyttenboogaart. Het diner was zeer goed, de zaal was getooid met bebloemde rotary-emblemen en -vaandels, de tafels waren fraai gedekt. Geopend werd met het Wilhelmus en een “Leve de Koningin!”. Er waren 51 feestgangers, alleen maar mannen, gestoken in smoking. De voorzitters van de programmacommissie Blom en van de fellowshipcommissie Offerhaus hadden de avond en deels nacht voortreffelijk voorbereid. Bovendien waren de kosten gelukkig in het redelijke gebleven. Na 1934 werd de verjaardag van de club niet meer in december gevierd, maar wel herdacht met als speciaal geschenk van de leden een zo groot mogelijke opkomst. Op 2 december 1936 was de attendance onwaarschijnlijk groot: 95%. En de fellowshipcommissie had gezorgd voor bloemen en taart. Van Dam heeft toen de historie van de club nog eens geschetst aan de hand van zijn herinneringen. “Is Rotary veranderd?” vroeg hij zich af; soms vielen er stemmen van oudere leden te beluisteren, die er tegenwoordig “zoo weinig an vinden”. Van Dam wees erop dat wij in 1936 leven in een tijd van teleurstellingen, dat er om Rotary heen veel veranderd is. Bij geen der leden komt nog zoals voorheen het gevoel op naar een tempel te gaan tijdens de haast om tijdig voor de lunch binnen te zijn. Maar de spreker herkende toch nog het onderling vertrouwen, de goede vriendschap en de aanvaarding van het motto “Service above self ”, zodat er nog altijd wel “iets an” is en hoopte dat dat zo zou blijven. Al heel spoedig is de vierdag van de club verschoven van december naar februari. Dat ter gelegenheid van het tienjarig bestaan een feest georganiseerd werd in begin december was een uitzondering. De verjaardag van Rotary International liet men op 22 februari 1926 niet ongemerkt voorbijgaan. Op die dag feestte de club in het gerenommeerde Restaurant Bristol, annex aan Hotel Coomans, met als gasten rotarians uit Amsterdam en Den Haag, rotarians in spe uit Haarlem en Leiden en zelfs 21 dames. Tafelpresident was Kuiper (de Diergaarde-directeur). De glazen werden geheven ter ere van onze Koningin en het Wilhelmus werd gezongen. Voorzitter Van Dam heeft uit28
gelegd dat de Rotterdammers geen feest organiseerden op de eigen club-verjaardag omdat zij Rotary eenvoudig wilden houden , in de geest van Paul Harris. Te veel feestvieringen zouden voor vele rotarians bezwaarlijk zijn wat de tijd en de kosten betreft. Tegen de tien rotary-talks volgden; daar tussen in muzikale intermezzo’s, geproduceerd door het echtpaar Santman en het lid Meerkamp van Embden als violisten, met in het repertoire het Rotary-lied van Van der Hoeven Leonard, het Engelse lied van Stanley Leverton, een trio van Corelli en muziek van Wieniawsky. En wie was het die op geestige wijze de aanwezige dames huldigde met complimentjes ?..., de oudvoorzitter Moll, de celibatair. die in zijn periode de dames buiten de deur had weten te houden. Een jaar later, in de avond van 23 februari 1927 zaten opnieuw 21 dames mede aan het feestmaal aan. Er werd een felicitatie-telegram naar Chicago verzonden en het lid Uyttenboogaart heeft een feestrede gehouden over …”Instinct bij insecten”, vooral bij sluipwespen en spinnen.
DE ECHTGENOTES EN DE ZONEN VAN DE ROTARIANS Voordat op 2 mei 1925 de eerste landelijke conventie te Utrecht werd gehouden was meegedeeld dat ook de dames der leden welkom waren. Het lid Kuiper heeft toen het idee gelanceerd om ze tevoren op een avondbijeenkomst kennis met elkaar te laten maken. Desondanks waren er geen dames aanwezig op de jaarvergadering in de avond van 28 april. Maar op de bijzondere lunchbijeenkomst op “De Maas” met R.I.-president Hill en diens vouw en dochter op 18 mei 1925 waren zowaar - het is al vermeld - enige dames als gasten van de partij, onder wie Mevrouw Kuiper. In de notulen van 17 juni daarna lezen we dat voorzitter Van Dam “den dank der club overbrengt aan dr. K. Kuiper en Mevrouw voor de gezellige avondreceptie, welke zij op Maandag 15 dezer den leden en hunne dames te hunnen huize hebben aangeboden, en die ongetwijfeld veel zal bijdragen tot het verkrijgen van nauwer contact, ook tusschen de dames der leden onderling”. De Kuipers hadden zo hun wens de dames met elkaar in kennis te brengen toch in vervulling zien gaan. Het hiervoor beschreven feest op 22 februari 1926 ter ere van Rotary International en de feestelijke bijeenkomst op 23 februari 1927 kunnen geredelijk gezien worden als de eerste twee ladiesnights van de club. In maart 1928 en januari 1929 werden de ladiesnights gehouden in de Officieren Sociëteit, in 1930 en 1931 ten huize van de leden notaris Leopold en Jan Hudig, beiden in de Kralingse Plaslaan, sindsdien weer in Restaurant Bristol, behalve in 1934, toen gekozen werd voor de Sociëteit van de (oude) Diergaarde. Daar betaalden de deelnemers voor het diner met inbegrip van koffie en fooi f.2,— per couvert. Dat was duur; in 1937 betaalde men in Bristol voor hetzelfde nog f.1,50. Overigens heette het diner in die tijd nog gewoon avondmaaltijd. In 1928 hield prof. ir. J. Goudriaan, de latere directeur van de Nederlandsche Spoorwegen, een voordracht - met gebruikmaking van lantaarnplaatjes en zelfs film - over de Maatschappij Fyenoord, waaraan hij verbonden was. In de andere jaren traden altijd eigen clubleden als sprekers op en dan bij voorkeur woordkunstenaars als dr. Jacobsen - de conrector van het Erasmiaans Gymnasium -, Van Vierssen Trip - vice-president van de Rechtbank-, de litterair. begaafde journalisten Henri Dekking en Swart; ook Van Dam (over zijn reis naar Egypte), de hoogvermaarde arts Siegenbeek van Heukelom en Kuiper - Diergaardedirecteur -, die in 1940 onder de intrigerende titel “Met den leeuw op stap” de dierenhandel voor het voetlicht bracht. Offerhaus openbaarde toen in een toegift een amusante toekomstdroom, waarin hij een Hongaarse familie liet kennismaken met de vele “service”, waarmee de nieuwe “Zoo” in Blijdorp haar bezoekers hoopte te verwennen. Nadat in het begin van 1947 de echtgenotes van de leden der club Apeldoorn naar Engels voorbeeld waren overgegaan tot de oprichting van een Innerwheelclub, hebben drie Rotterdamse echtgenotes - de dames De Iongh, Hulshoff en Kuiper - een oproep gedaan aan de rotary-anns om ook in Rotterdam te komen tot oprichting ervan. Het was - misschien niet toevallig - in het jaar waarin 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
29
Kuiper clubvoorzitter was. Die poging is mislukt. Pas in oktober 1954 is de Rotterdamse Innerwheel Club tot stand gekomen. Op 19 mei 1937 is voor het eerst een rotary-lunch met zoons erbij georganiseerd. Het verwachte succes bleef uit; er was maar één zoon op komen dagen: Rueb jr. In mei 1938 werd besloten de lunch met zoons bij wijze van proef te verzetten naar een datum in de kerstvakantie. Voorshands leidde het fiasco van 1937 tot afstel. Pas op 24 december 1947 zijn de zoons werkelijk aangetreden, 26 tegelijk.
ANDERE GASTEN EN VANEN De clublunches werden van meet af aan vrij vaak bezocht door gasten, onder wie nogal wat buitenlandse rotarians in groepsverbanden. Vooral Engelsen en Amerikanen meldden zich aan; ze waren in Rotterdam gedebarkeerd of scheepten daar weer in. Ze werden altijd hartelijk verwelkomd in het Engels en er werden op ceremoniële wijze vaantjes uitgewisseld. Maar omdat het borduren van het vignet erop in het atelier van het clublid Both prijzig was geweest werd in 1935 besloten in het vervolg met het wegschenken ervan selectiever te werk te gaan. En om de aanmaakkosten te drukken werd een beroep gedaan op de dames der clubleden om ieder een of twee exemplaren te maken volgens een nader te verstrekken schabloon. In 1933 is er bovendien een speciale plaat - een ets van L. Hesshaimer met een Rotterdams havengezicht + de opschriften “Rotary Club Rotterdam” en “Service above self ”- in veelvoud aangemaakt om in zeer bijzondere gevallen geschonken te worden. Voorbeelden: aan een Ets van L. Hesshaimer, 1933; aan bijzondere relaties Noor, Amundsen geheten, die op 17 april 1935 werd een exemplaar ervan ten geschenke gegeven. in het Noors werd begroet door het lid burgemeester Droogleever Fortuyn, en aan de beminnelijke Amerikaanse consul-generaal clublid Brett, toen deze in 1937 na enige jaren Rotterdam naar Lima in Peru vertrok; alle leden hadden als blijk van vriendschap dat exemplaar voorzien van hun handtekening. Na de heroprichting van de club in 1945 duurde het nog drie jaar voordat voorzitter Muntz aan de clubgenoten een nieuw vaantje kon tonen naar het ontwerp van het medelid de glazenier Warffemius. Het produceren van een voorraadje was ook nu weer een kostbare zaak; de clubkas raakte er zo door in het ongerede dat een snelle contributie-inning uitkomst moest bieden. Maar dat neemt niet weg dat Rauwenhoff er een partij van meenam voor de door hem in Zuid-Afrika te bezoeken clubs. Op 21 april 1950 heeft Mevrouw Koomans op de Landdag in Rotterdam een Rotterdams clubvaandel naar het zelfde ontwerp overhandigd aan de vaandeldrager van de club Boddaert; het was door de dames van de rotarians gezamenlijk vervaardigd.
30
IDEËLE TOONZETTING Clubvoorzitter/oud-voorzitter Van Dam was de aangewezen persoon om op de laatste woensdagen van 1925 en 1926 kerst- en oudejaarsgedachten te ventileren vol christelijk-geïnspireerde rotariaanse aanbevelingen. Daarna kwamen beurtelings de leden-dominees aan bod om in de aangegeven trant door te gaan; de ernstige en op het gemoed inwerkende ds. Stam en de fijnzinnige wat nuchterder ds. Fetter. We hebben al vermeld dat in de jaren twintig veel aandacht werd besteed aan de rotaryleer. “Wat beoogt Rotary?” was de titel van een principieel betoog, dat de daartoe aangezochte Haagse rotarian J. Moret in twee afleveringen in 1927 en 1928 te Rotterdam ten beste kwam geven. Ook in de jaren dertig werden de gelegenheden benut voor het uitdragen van het specifieke rotarygedachtengoed. Een dergenen die in dezen het voortouw namen was Slis. Nadat Van Dam in zijn toch al somber gestemde oudejaarsrede van 1933 had gewaarschuwd tegen de dreigende vervlakking in de club, was het voorzitter Slis die in zijn nieuwjaarsrede 1934 een hoopvoller toon aansloeg. Hij hield zijn medeleden indringend de spiegel voor van de zes overduidelijke leefregels van Rotary International en wees hen daarbij op het allen verenigend dienstideaal “Service above self ”dienstvaardigheid boven eigenbelang. Ook voorzitter Baart de la Faille beklemtoonde in zijn Nieuwjaarsrede 1935 dat in de onderhavige moeilijke tijd het praktische idealisme van Rotary lijn en houvast gaf; het lidmaatschap was niet een soort kwitantie voor goed gedrag en fatsoenlijke opvattingen, maar een obligatie, die onophoudelijk en gezamenlijk moest worden afgelost. Kort tevoren had de goed in de leer onderlegde Oving een boekje uitgedeeld: ”Internationaal dienen”, waarin het doel van Rotary beschreven was. Het was normaal dat bij installaties van nieuwe leden dezen ernstig werden toegesproken over de plicht tot dienen waarmee zij belast werden. Zo stond voorzitter Baart de la Faille bij de installatie van Rijken en Van der Vlugt in 1935 uitvoerig stil bij de vier avenues: club service, vocational service, community service en international service. De betekenis van het grote voorbeeld Paul Harris werd in 1936 belicht door het toenmalige lid Hudig in een voordracht over de oudste geschiedenis van Rotary. En De Vooys bracht in november 1937 in zijn voordracht over “Rotary en Maatschappij” naar voren dat men in Rotary wordt gevraagd vanwege hetgeen men doen kan ter bevordering van haar doelstellingen via persoonlijk ideaal en individuele activiteit. Naar rotarian Christin uit Montreux-Vevey, die in 1937 vier Nederlandse clubs, waaronder die van Rotterdam, had bezocht, was opgevallen, werd er in Rotterdam ernstig gewerkt; ook de ontvangst was er hartelijk geweest, maar het menu bescheiden. Volgens hem weerspiegelden de rotary-bijeenkomsten dat de doelstellingen zeer serieus werden genomen. Dit toch wel hoge rapportcijfer valt te lezen in de “Paris Rotary” van 8 december 1937. Iemand die van ware Rotary-instelling blijk gaf was R.I.-president Anderson. Toen hij zich te New York inscheepte voor zijn Rotary-reis naar Europa (1933), bereikte hem de jobstijding van het verbranden van zijn kantoor, met vernieling van heel zijn zakenarchief, en tegelijkertijd het bericht van het verbranden van het schoolgebouw, waar zijn zoon schoolging. Hoe groot ook zijn aandrang was om naar huis terug te keren, Clint Anderson zette zijn Rotary-zending onverdroten voort.
VRIJE VOORDRACHTEN De club telde al spoedig verscheidene leden die gemakkelijk het woord konden voeren over onderwerpen die hun na aan het hart lagen. Zo iemand bleek Both te zijn, geïnteresseerd als hij was in Pan-Europa. De belangstelling van Ds Fetter lag vooral op het terrein van levensbeschouwing en litteratuur. Prof. F. de Vries putte uit zijn gedegen kennis van economische wetten en ontwikkelin80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
31
gen en bewees zich als een knap debater. De jonge leden Kuiper en Walter van Wijk wisten hun clubgenoten te boeien met voordrachten over respectievelijk dierenwereld/natuur en hemellichamen/tijdrekenkunde. Een journalist van klasse als Swart had veel te bieden, zowel cultureel (over Holbein) als actueel (over het fascisme). dr. Jacobsen gold als een zeer getalenteerd spreker, die thuis was in alle cultuuruitingen in het verleden en heden. Witteveen onthulde enige malen zijn bouwkundige plannen. En er waren clubleden die interessante verslagen wisten uit te brengen van door hen gemaakte verre en minder verre reizen; zoals Both over zijn maandenlange wereldreizen naar en door Oost-Azië, Japan en Zuid-Afrika; zoals Murk Lels over zijn bevindingen in NoordAmerika; en zoals Siegenbeek van Heukelom over drie maanden Zuid-Afrika. Niet minder dan drie leden - Moll, Slis en De Kanter - deelden hun ervaringen mee als conventiegangers naar Amerika. Ook in onze ogen kleine reisjes voor genoegen leverden toen nog stof op voor club-voordrachten: naar Engeland (Slis), de Canarische Eilanden en Portugal (Uyttenboogaart), de oevers van de Nijl (Van Dam), Oostenrijks Tirol (Swart) en IJsland (Knottenbelt). Soms keek de politiek om de hoek; zo vertelde Jan Hudig hoe hij zich in 1928 door de rotarians te Florence had laten overtuigen van de zegenrijke kracht van het fascisme, ruim voordat Swart in 1930 “Het Fascisme als verschijnsel” zou behandelen en afkeuren. Al in 1925 traden er gastsprekers op: G.A.M. de Bruijn over het reclasseringswerk in Rotterdam en oud-minister J.J. Rambonet over de Padvinderij. Daarna onder anderen prof. dr. J.A.P. François uit Den Haag over de Volkenbond. Meer dan eens kwam er een rotarian uit Indië de voor het moederland wel wat zorgelijke ontwikkelingen belichten. Een hunner was in 1929 het latere clublid ir. D. de Iongh van de club Bandoeng over de taak van Nederland in Nederlands Indië. Die taak was nog “gigantisch” betoogde in februari 1940 gastspreker Idenburg uit Den Haag. Opmerkenswaardig in het licht van de latere ontwikkelingen was de spreekbeurt van prof. D. Pont uit Zuid-Afrika over de viering van het eeuwfeest van de “Groote Trek” en de “voeling” van het toenmalige Zuid-Afrika met Nederland. De club nam dankbaar kennis van sprekers verwachtingen omtrent de betekenis van de ontwikkeling van zijn land en de toekomst daar voor Nederlandse jongeren. In het begin van de jaren dertig kwam tot twee maal toe de Amsterdamse hoogleraar economie prof. dr. H. Frijda het positieve naar voren brengen van de Russische Revolutie, van het Vijfjarenplan en van de industriële ontwikkeling in het Sovjet-rijk van Stalin. Het is wrang dat deze Frijda in de oorlog in Auschwitz is omgekomen. In die zelfde tijd viel de behandeling door dr. W.J. Stein uit Stuttgart van “die bange Frage wohin die Entwicklung der Weltsituation geht” - naar zijn mening was de toekomst aan de “Weltwirtschaft” en niet aan een dreigend nationalistisch systeem. Let wel, het was november 1932, toen zich donkere wolken samenbalden. Een paar maanden eerder had het clublid ds. Fetter de achtergrond van het Nationaal-Socialisme geschetst aan de hand van de nazi-ideoloog Alfred Rosenberg; hoewel beslist geen adept van het nationaal-socialisme achtte Fetter het weer hoog houden van eer en plicht bepaald wel een zegen. Zeker moet hier vermeld worden dat de mannenclub die de rotaryclub was er niet voor teruggedeinsd is zo nu en dan een gastspreekster aan te horen. De eerste was, op 23 november 1927, de spraaklerares Branco van Dantzig, Na haar volgden Mejuffrouw Slothouwer als kenster van de Bovenwindse Eilanden en de bekende Annie Salomons over de taak van de dichter.
actuele zaak-Frankfurter - een Joods student die in 1936 de gouwleider van de NSDAP in Zwitserland had doodgeschoten. Hij groef naar de oorsprong van het recht en ontpopte zich als een groot kenner van zedendelicten. In 1940 ging deze veelzijdig begaafde man ook nog op de kunsttoer met een voordracht over de hechte vriendschap tussen Kloos en Perk. Trip werd graag gehoord en hij was altijd bereid om voor een spreker, die verhinderd was, in te vallen. Een andere kei was Henri Dekking, de zeer belezen journalist. Hij verstond de kunst om met zijn humor daverende lachsalvo’s uit te lokken. Hij was het die al in 1937 wees op de naderende beconcurrering van de pers door de televisie. En wat ook treffend is, is dat hij attendeerde op de eigen verantwoordelijkheid van de journalisten om de krantenlezers naar behoren voor te lichten, en dat zonder de inmenging van hogerhand zoals dat in nazi-Duitsland het geval was. De clubvirtuoos op cultureel gebied was en bleef tot zijn dood in 1962 dr. Jacobsen. Zijn talrijke lezingen waren altijd uitermate verzorgd, of het nu over Florence ging, over Babylonië, Ur der Chaldaeën, de Zondvloed, de Amerikaanse romantiek, de idealen van zijn jeugd, enz. Een bijzondere uitstraling had ook prof. dr. Frans de Vries, de econoom. In feite gaf hij zijn clubgenoten colleges over actuele financiële en economische ontwikkelingen. Het ging over de Crisis en over de Gouden Standaard, over vrijhandel, coördinatie van het vervoer en wat dies meer zij. Aan de orde kwamen ook demografische onderwerpen zoals de bevolkingsaanwas van Japan. Het gebeurde dat zijn colleges besloten werden met een aparte discussiebijeenkomst. Verscheidene leden hebben onthullingen gedaan over de invloed van de wereldcrisis op de door hen vertegenwoordigde bedrijfstakken. Het lid ds. Stam predikte in die bange jaren een boodschap van bewuste aanvaarding van het droeve lot in vertrouwen op een goddelijke ons vasthoudende hand. Het paste bij deze ietwat deftige dominee en tevens bij de thema’s die hij besprak dat zijn betogen wat gedragen overkwamen; toch ontbrak het hem zeker niet aan zin voor humor. Een zeer gedegen spreker was mr. W.C. Mees, een man met grote verdiensten voor Rotterdam, maar wel wat ondoorgrondelijk. Hij koesterde een grote liefde voor historisch onderzoek en geschiedschrijving en was zo uitvoerig in zijn mededelingen dat er dikwijls meerdere spreekbeurten nodig waren om klaar te komen. Een van zijn lezingen - in twee afleveringen - wijdde hij aan de affaire-Pincoffs, de man van wiens talrijke malversaties de Firma R. Mees & Zoonen een der slachtoffers was. Hij toonde zich er verontwaardigd over dat er mensen waren die nochtans Pincoffs een standbeeld waardig achtten! Het was een treurige historie. Toen sommige leden wat te veel in de lach geschoten waren tijdens zijn verhaal - tot ergernis van andere clubleden - was Mees mild in zijn reactie; volgens hem mocht men nu gerust glimlachen, bij voorbeeld over het feit dat Pincoffs notabene aangezocht was geweest als minister van Financiën!... Dat het clublid die directeur was van de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, H.O. Schuhmacher, in 1935 een voordracht hield over het nieuwe Franse Zeepaleis de “Normandie” als een drijvend museum van moderne Franse kunst en als een enorm prestigeproject, was niet vreemd. In 1936 bekritiseerde hij vanuit zijn school-ervaring de toenmalige jeugd als oppervlakkig materialistisch, aanmatigend kritisch, cynisch en tuchteloos zonder respect voor morele normen en tradities. Haast vanzelf werd iemand met die visie in 1937 te München getroffen door het ordentelijke straatbeeld aldaar. Hij signaleerde dat ook in Nederland de roep om orde doorklonk en dat een “sterke man” gewenst was om leiding te geven. We mogen er de ogen niet voor sluiten dat er andere respectabele clubgenoten waren die dat verlangen naar gezag en orde van harte deelden. Mannen als Jan Hudig, Slis en Murk Lels kwamen in Italië onder de indruk van Mussolini en het fascisme en D. de Iongh prees in 1936 het sterke gezag van gouverneur-generaal De Jonge in Nederlands Oost Indië.
Ik vervolg met het richten van de schijnwerper op de zich het meest manifesterende sprekers in de jaren dertig uit de eigen gelederen. In het eerste gelid bevindt zich de rechter Jhr. Van Vierssen Trip. Meeslepend en amusant stelde hij oplichters aan de kaak en hij liet zijn licht schijnen over de
Het clublid Einthoven - hoofdcommissaris van politie - oordeelde in 1939 dat tengevolge van de crisis en werkeloosheid de lichamelijke, geestelijke en zedelijke conditie van het volk ondermijnd
32
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
33
was geraakt en dat met name na de mobilisatie zich de verwildering en losbandigheid van de jeugd sterk manifesteerde. De Rotterdamse politie had handen vol werk om de uitwassen “op de Schiedamsedijk” tegen te gaan; hij bepleitte versterking van het geestelijk welzijn en het gemeenschapsgevoel na te streven door bevordering van het door hem gekoesterde volkshogeschoolwerk. Einthoven is met zijn ideeën van volksverheffing, ontzuiling en vernieuwing een der drie steunpilaren geworden van de later omstreden Nederlandsche Unie, de beweging die in de tijd zelf talloze Nederlanders verenigd heeft als uitlaatklep tegen de bezettende macht. Opmerkelijk was in zijn vakvoordracht in 1935 de waarschuwing dat in geval van oorlog de stad en omgeving reëel gevaar zouden lopen het doelwit te worden van in groten getale neervallende handbommen. Het clublid Boddaert volgde met een voordracht “Bommen op Rotterdam”, waarin hij beklemtoonde dat Rotterdam in een komende oorlog een bombardement te wachten stond van vooral effectieve brandbommen. Ruim een jaar later in het begin van 1937 bracht hij onder aandacht dat er in Nederland te weinig werd gedaan aan luchtbescherming. In 1938 had Boddaert na de Anschluss in Wenen zoveel beestachtigs gezien en gehoord - de jeugdkoren:”Lass Judenblut vom Messer spritzen”-, dat hij zich geroepen voelde zijn clubgenoten te onderrichten over “De psychologie der massa”- de geconstateerde massahysterie - en ze op te wekken tot een grimmige onverzettelijke wil tot onafhankelijkheid. Op 28 september 1938 wekte voorzitter Drost de club op om in verband met het dreigende oorlogsgevaar als één man achter de regering en de Koningin te staan - onze sympathie moest uitgaan naar Tsjecho-Slowakije en vooral ook naar Engeland, dat zich gelukkig kon prijzen met een premier als Chamberlain… “Voordat wij opnieuw bij elkaar zijn” - meende Drost – “zal er beslist zijn of de hel over ons losgebarsten is”… De advocaat Drost had in het algemeen een helder oordeel en bezat relativerende zelfkennis. De tekst die hij toepasselijk vond als zijn grafschrift luidde:”Hier ligt een Advocaat. Hij was een eerlijk man. De Heer doet wond’ren nu en dan”… Zoals we al zagen stond Nederlands Indië in de belangstelling. Het lid mr. H.M. Hijmans onthulde in 1937 dat na de communistische rellen in 1926 voor 13.000 gevangenen een onderkomen moest worden gevonden, wat natuurlijk problemen had opgeleverd. mr. P.C. Swart van de N.R.C. gaf eveneens in 1937 - zijn visie op de actuele oorlog tussen Japan en China met het gevaar van betrokkenheid daarbij van Indië. In 1938 wijdde hij een voordracht aan “Onbekend Atjeh”; dit naar aanleiding van de verschijning van het boek van de Nederlands Indische journalist H.C. Zentgraaff over Atjeh met een nieuwe kijk op de bevolking aldaar. Swart heeft de club veel informatie geleverd. Na “Het Fascisme als verschijnsel” (1930) volgde “Stalin”, met aandacht voor Bolsjewiki, Trotsky, de koelakken (1932) en in 1934 beeldde hij uit hoe hij Wenen had aangetroffen na een oproer: mat, maar nog wel charmant met Oostenrijkse graven als pensionhouders of chauffeurs. Het clublid burgemeester Droogleever Fortuyn deed in 1933 het netelige Macedonisch vraagstuk in samenhang met de Bulgaarse aanspraken uit de doeken - hij was lid geweest van een desbetreffende Volkenbondscommissie. Uit de variëteit van de voordrachten blijkt hoeveel kennis in de club voorhanden was. Op medisch gebied waren de artsen Siegenbeek van Heukelom en Van Hoytema boeiende sprekers; de eerste bijvoorbeeld over geneeskundig onderzoek voor het huwelijk en inzake parapsychologie, de tweede met pikante onderwerpen als pijnverdoving bij bevalling, wettelijke sterilisatie, eugenetica en “das ewich Weibliche”- het laatste naar de mening van de spreker meer toegesneden op een herenlunch dan op een ladiesnight, wat aanvankelijk in de bedoeling had gelegen. De directeur van De Nationale - Holwerda - gaf waardevolle informatie over financiële aangelegenheden die toen evenals nu actueel waren, zoals financiering van pensioenen, verzekering en misdaad, het hypotheekwezen en zorg over rentedaling. 34
Ik noem verder nog de Diergaarde-directeur Kuiper, de Diergaarde-bestuurder F.W.C. Blom en de Directeur Stadsontwikkeling Witteveen, die de club lieten meeleven met de moeizame uitvoering van de plannen voor een moderne nieuwe Diergaarde in Blijdorp; de architect Van der Vlugt, die in 1935 uitleg gaf over het nieuwe Feyenoord-stadion; en directeur Boom van de Telefoondienst, die met zijn eigen noviteiten kwam: de radiodistributie (1931), het mysterie van de “stalen stem” - de elektrische tijdmelding -(1934) en de instelling van het gesprekkentarief door middel van tellers een fase op weg naar de automatisering (1938); Murk Lels als meeslepend causeur over de scheepsberging op alle wereldzeeën en over zijn nieuwe sleepboot de “Zwarte Zee”; W.H. de Monchy, die de club ervan op de hoogte stelde hoe hij het werk van zestig bij de bouw en inrichting van de “Nieuw Amsterdam” betrokken beeldende kunstenaars - door hem “moelijke heeren” genoemd inspirerend had gecoördineerd; Koomans, die - nog maar nauwelijks lid - als pleitbezorger optrad van de door hem aangehangen Oxford-beweging; en Ringers, die zijn ervaring opdiepte als medeorganisator van de eerste zanghulde op 31 augustus 1922, toen de rooms-katholieken weigerden het volkslied mee te zingen en de orthodox-hervormden het ook niet wilden meezingen omdat ze het te militaristisch vonden. Niet onvermeld mag blijven dat Boddaert temidden van alle oorlogsdreiging eind 1938 voor een vrolijke noot heeft gezorgd met zijn relaas “over een autotocht naar Monte Carlo en Italië” in een 135 P.K. Cadillac, 4.079 km. met een benzineverbruik van 4,89 km per liter en een gemiddelde snelheid van 70 tot 80 km. per uur; in Italië over een lege autostrada, omdat het gebruik daarvan voor de Italianen veel te duur was. Op 24 januari 1940 heeft deze sportieveling de club opgebiecht dat hij tegen de zin van zijn familie had deelgenomen aan de Rally van Monte Carlo. Het concours de comfort had hem doen denken aan een hondententoonstelling; het circuit van de snelheidsrit was zorgvuldig geheim gehouden, ”zoo geheim dat het overal zwart stond van de menschen” … Hij had hierbij een beker gewonnen. Een bijzonderheid was dat voor twee deelnemers uit Athene, die precies evenveel punten hadden, de beker was doorgezaagd. Boddaert had de rally afgesloten met een door hem zeer gewaardeerde tour gastronomique door Zuid-Frankrijk; hij moet een kleurrijk en veelzijdig clublid zijn geweest, een ware levensgenieter.
REISVERHALEN Het maken van reizen, zeker van grote reizen, was in de jaren dertig nog zo bijzonder dat het vrij vaak voorkwam dat reisbeschrijvingen, reisindrukken en elders aangetroffen situaties onderwerp waren van voordrachten en causerieën. Neem Indië. Baart de la Faille gaf in 1932 en 1936 de indrukken weer die hij had opgedaan tijdens twee maandenlange rondreizen door dat land. Hij was - zeker in 1932 - opgetogen over de prestaties van de blanken; de inlandse bevolking was er volgens hem niet slecht aan toe, geen zichtbare onrust, geen haveloze mensen, goede wegen enz.; in 1936 heerste er volgens hem bij de blanken enige irritatie over de Nederlandse rentenierspolitiek. Een andere Indië-reiziger - Oving - was rond 1931 ook al getroffen door de modernisering van het land, zonder verblind te zijn voor de zich voordoende malaiseverschijnselen. Siegenbeek van Heukelom liet in 1938 in niet minder dan drie zomervoordrachten zijn toehoorders mee genieten van de prachtige grote reis die hij door de gordel van smaragd had gemaakt; hij was op Flores geweest en op het straatarme Portugees Timor en uiteindelijk nog in Atjeh, waar het reizen mogelijk was dank zij veel machtsvertoon. Op de eerstvolgende ladiesnight (1939) kwam de gevierde dokter met een supplement, waarin hij de indrukken had verwerkt die hij had opgedaan op Java, waar hij onder andere de gast was geweest van de vorsten van Soerakarta. 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
35
Ook oud-gemeentearchivaris Wiersum zette in 1939 uiteen hoe plezant het hem en zijn twee Amsterdamse mederotarians was vergaan tijdens hun op uitnodiging van Rotary in Indië gemaakte reis naar en door dat land. In heel wat clubs waren ze feestelijk ontvangen, hadden daar instructieve voordrachten beluisterd en ook zelf het woord gevoerd. Na een ontvangst door de rotarian Sultan van Langkat in Deli met dans en thee in diens paleispark waren gevolgd het bijwonen van een ladiesnight in Padang, rotarybijeenkomsten in Batavia en vele andere plaatsen op Java, ook in het paleis van de Sultan van Djokjakarta - met een dansoptreden van twee prinsesjes -, een excursie naar Bali en een bezoek aan Semarang, “dat de laatste tijd geweldig is vooruitgegaan” (“leuk” om te horen voor de oud-burgemeester van die stad het clublid De Iongh, dus grote hilariteit), enz. enz.. Het was een uitvoerig, maar ook sprankelend verslag. De drie heren hadden in het vooroorlogse Indië nog veel te genieten gehad! In schril contrast met de hosanna’s van Wiersum kwam een week later gastspreker Van der Hoeven - na een jarenlang verblijf terug in Nederland - een heel wat soberder visie op de toestand in Indië, met name op de verhouding tussen Indië en het moederland, verkondigen dan het zonnige beeld dat de rotary-touristen daarvan hadden gegeven. Enige clubleden hebben in deze jaren verslag gedaan van hun luchtreis naar Indië en omgekeerd. De Iongh was in 1932 acht dagen onderweg van Batavia naar Nederland. ’s Nachts vliegen was er niet bij en hij was onder de indruk van het snelle naderen van Europa - ’s morgens nog in Cairo, ’s middags in Athene en ’s avonds al wandelend op de boulevard in Boedapest, als in een droom. In 1939 was het Kolff - met zijn grote belangstelling voor de ontwikkeling van de luchtvaart - die vertelde in een bijzonder comfortabel KLM-vliegtuig naar Indië vice versa te zijn gevlogen: bij iedere halte onderweg bood een inboorling aan de uitstappenden sigaretten aan en in de overnachtingsplaatsen was er precies genoeg tijd voor sightseeing. Hij had de Nederlanders in Indië in het algemeen zeer tevreden aangetroffen en de inlanders goed gevoed en content met het Nederlandse bestuur, dat ze niet door een Japans bestuur vervangen wilden zien. Uit de overige reisverhalen licht ik enige episoden. De Monchy reisde twee maanden door Amerika - heen en terug natuurlijk per Holland-Amerika Lijn - en was opgetogen over het vrijheidsideaal van een nog jong volk en over het internationale karakter van New York (1934). Slis merkte in 1935 in het verslag van zijn Rotary-reis naar de Verenigde Staten onder meer op dat daar aan de lunches veel, goed maar soms vrij luid werd gezongen en dat de bijeenkomsten in Chicago door wel 450 man werden bezocht. De Iongh - in 1938 als aankomend gouverneur in Amerika - zag daar verzorgde grote steden en prachtige benzinestations en constateerde er sterke emotionaliteit, behoefte aan goeddoen, aan pracht en rijkdom, grote scheppingskracht, gulle gastvrijheid en een enorm individualisme, met als reactie daarop het aanslaan van het Rotary-ideaal elkander te dienen. Wat de oude wereld betreft, burgemeester Droogleever Fortuyn deelde in 1932 mee dat hij had gezien dat in Le Hâvre (onze latere partnerstad) per auto door de katoenpakhuizen werd gereden. Hoogewerff - van professie wijnhandelaar - vertelde in 1938 in een vakantiepraatje dat hij in Clos de Vougeot in Bourgogne een buitengewoon zware maaltijd had gesavoureerd, besprenkeld met de edelste Bourgonse produkten en opgeluisterd door lieflijke liedjes van de Cadets de Bourgogne, en dat hij er tot Commandeur in de Confrèrerie was geslagen, alles zeer naar zijn zin. Slis had in 1932 het door hem bezichtigde Escorial uitgebeeld als een bouwwerk dat “zijn oude vooringenomenheid tegen Philips den Tweeden aan ’t wankelen heeft gebracht”. In 1934 kon hij vermelden dat hij in Rome behalve Mussolini ook de Paus had gezien en er een suggestieve tentoonstelling had bezocht van de Fascistische Revolutie. F.W.C. Blom merkte in 1933 in zijn voordracht over drie achtereenvolgende vakantiereizen naar Joegoslavië op dat hem was opgevallen dat de vrouwen er gesluierd waren, “ofschoon - blijkens waarneming - de sluier van de mooie mondaine vrouwen doorzichtig dun is”. Van Hoytema gaf in 36
1934 in twee afleveringen een geestig verhaal weg over een autotocht samen met twee dochters door Zweden; het had hem verbaasd dat daar geen autobewakers nodig waren en dat de Zweden niet eens wisten wat peau de Suède was. Tenslotte vermeld ik dat vakantiereizen naar Egypte toentertijd nog een hele onderneming waren: treinen naar Genua of Marseille, luxueus varen naar Alexandrië. Engelbrecht vermeldde in 1938 dat hij in Cairo onder andere een prachtige collectie oude kaarten had gezien - uiteraard naar het hart van deze collectioneur -, en dat hij er een receptie had bijgewoond ter gelegenheid van de geboorte van prinses Beatrix. Baart de la Faille wijdde in 1939 twee zomervoordrachten aan zijn reis als gepensioneerd vrijgezel naar Egypte met de prestigieuze Pullman Club.
LEVEN WIJ ALS ROTARY CLUB? Op de eerste in Hotel Atlanta gehouden lunchbijeenkomst - 1 april 1940 - gooide het markante jonge clublid Backx de knuppel in het hoenderhok door de vraag op te werpen of wij als rotarians wel iets anders deden dan gezellig samenkomen. Hij vond dat er meer moest worden gewerkt, in de club, in de stad, in het land en in de wereld. Zijn prikkelende voordracht heeft tot een brede discussie geleid op 31 juli en 7 augustus 1940. Backx herhaalde dat de clubgenoten - in de sinds 10 mei in Rotterdam veranderde constellatie - hard te werken hadden aan de komende vernieuwing van de gemeenschap en daarom Rotary nieuw leven moesten inblazen. Hij vond dat de vigerende grote problemen te weinig doorklonken in de club en dat deze haar leden, die ermee geconfronteerd werden, te weinig steun gaf. Hij vond ook dat het contact tussen de oudere en jongere clubleden te wensen overliet, constateerde inertie, terwijl men toch in het algemeen belang dag en nacht zou moeten werken met de steun van de club in haar geheel in de rug. Diverse clubleden bevestigden dat er vraagstukken van belang te over waren. Men zou ze binnen de club kunnen behandelen en ze verder kunnen bespreken op avonden van zes. Clubvoorzitter De Iongh was van oordeel dat het tegen de geest van Rotary International indruiste als de club als zodanig naar buiten toe handelend zou optreden. Koert vulde aan dat de uitingen van Rotary-geest tot hun recht moesten komen in wat de leden individueel deden. De Iongh vatte samen dat het zinvol geacht werd om grote problemen, die men tot nu toe bij gebrek aan tijd liet liggen, voortaan in de club als geheel aan te snijden en de meningsvorming terzake in de commissies en eventueel in avondvergaderingen voort te zetten. Met inachtneming van de geboden terughoudendheid voor wat betreft politieke propaganda en met respect voor elkaars standpunten zou volgens hem discussie over algemeen-politieke en godsdienstige onderwerpen niet meer behoeven te worden vermeden. Dat een dergelijke discussie binnen de club niet riskant was, was immers wel gebleken bij het debat na de voordracht van Koomans in 1936 over de hem dierbare Oxfordbeweging; we moesten dus niet al te angstvallig zijn.
NATIONALE GEBEURTENISSEN In de jaren dertig vonden de als nationaal ervaren gebeurtenissen binnen het Koninklijk Huis en aangaande de KLM hun weerklank in het Rotterdamse rotaryclubleven. In 1934 “verhieven” twee maal “allen zich van hun zetels” om de woorden van rouwbeklag uit de mond van voorzitter Slis aan te horen, eerst na het overlijden van de Koningin-Moeder en daarna van Prins Hendrik. Voorzitter Holwerda attendeerde in zijn nieuwjaarstoespraak op 6 januari 1937 op het nationale réveil, dat gevolgd was op de bekendmaking van de vorstelijke verloving en dat zich voortzette nu het vorstelijke huwelijk op handen was. Op 2 februari 1938 klonk een driewerf hoera ter ere van de blijde gebeurtenis op Soestdijk. Op 31 augustus 1938 werd om halfeen geluisterd naar de radiorede 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
37
van de jubilerende Koningin Wilhelmina en vervolgens het Wilhelmus aangehoord met als afsluiting een “Lang zal ze leven” en een krachtig applaus. De snelle vlucht van de KLM-vogel Pelikaan eind december 1933 trok ook in de club veel aandacht. Het enthousiasme was vooral groot in oktober 1934, toen de Uiver-vlucht “op zoo trotsche wijze ons nationaal zelfbewustzijn heeft versterkt”. De gouverneur had aan de Rotaryclub in Albury in Australië een dankbetuiging gezonden voor de aldaar verleende hulp. Met gejuich werd die mededeling ontvangen. En het lid Ringers vroeg medewerking aan het initiatief van zijn comité voor Nationale Belangen om de Uiverbemanning op Waalhaven een huldeblijk te doen geworden. “Men kent het gironummer…”. Het vergaan achter elkaar van drie KLM-vliegtuigen in juli 1935, van de Kwikstaart, de Maraboe en de Gaai, en in 1937 van de Specht bracht ook in de club verbijstering teweeg en herdenking.
COMMUNITY SERVICE Hiervóór is vermeld dat in 1926 een jeugdwerkcommissie is ingesteld en dat deze in 1927 is vervangen door een commissie community service. Het “boy’s work”, vertaald als jeugdwerk, diende zich al in de eerste jaren aan in de vorm van acties voor “crippled children” (gehandicapte kinderen) en voor spraakgebrekkige kinderen. Er kwamen sprekers om voorlichting te geven: op een avond in november 1926 dr. W. Roosenburg uit Den Haag over de achterstand en verzorging van “crippled children” en een jaar later de spraaklerares Branco van Dantzig. Het jeugdwerk, waarvoor vooral Walter van Wijk zich had ingezet, ging dus van nu af aan samen met het maatschappelijk werk - onder leiding van Abr. Van Stolk. Aan die gecombineerde commissie de taak om de portemonnees van de clubleden geopend te krijgen voor de goede doelen. Na de dood van Van Stolk in 1929 werd in januari 1930 opgericht de Stichting “Fonds RotaryRotterdam”, waaraan giften en legaten konden worden geschonken. In de eerste helft van de dertiger jaren verscheen elk jaar minstens één spreker van buiten de eigen club met een onderwerp in de sociaal-maatschappelijke sfeer, zoals dr. Eykman uit Amsterdam (AMVJ-werk), nogmaals Branco van Dantzig, Feith uit Den Haag (boot- en autotochten voor lichamelijk gehandicapten), Bouwe Vlas van het Leger des Heils, P.L. de Gaay Fortman uit Dordrecht (werkverschaffing aan jeugdige intellectuele werklozen). Maar ook Rotterdamse clubleden lieten zich horen, met name Meerkamp van Embden, Van Wijk en zijn clubhuis-opvolger Schouten, Hijmans, Van Vierssen Trip (“Pro Juventute” en “De Kindersluis”), Leopold (Spraakgebrekkige Kinderen) en Cohen (Joodse vluchtelingen, 1939). Om aan het clublid ds. Fetter te vergemakkelijken barmhartigheid te bewijzen aan hen die dat behoefden werd er een rotary-potje ingesteld, dat in de wandeling het Fetterpotje heette en na diens vertrek het Fetter-Stampotje of Stampotje naar het lid die de taak overnam: ds. Stam. Het ging er volgens ds. Stam om om ongelukkigen “met de daad” bij te kunnen staan. Het potje manifesteerde zich als een groot spaarvarken met een kernachtig opschrift: “Mijn buik is hol, Wie maakt ‘m vol?”. In februari 1934 zat er f.110,30 in, waarmee 22 weken lang een gezin met f.5,— per week geholpen kon worden; in december 1935 ongeveer evenveel. Een fenomeen dat lang stand hield was de verschijning op de clublunch elk jaar in april van een dame om Emmabloempjes ten bate van de tbc-bestrijding aan de man te brengen. Vele jaren was deze collectrice Mevrouw Kleyn van Willigen-Lels, later haar dochter Mevrouw Hudig-Kleyn van Willigen.
Rotterdamsche Blindeninrichting door middel van een tombola op de ladiesnight in 1933: “Velen gingen met leege portemonnaie en gevulde hand huiswaarts” heette het. In 1934 was zijn nieuwe object de dames die voor de British Sailors Society vreemde zeelieden in de ziekenhuizen bezochten, aan het geld te helpen dat nodig was voor het organiseren van afleiding en ook vaak voor daadwerkelijke hulp. Op de ladiesnight werden nu aan een buffet voor de heerlijkste dranken verhoogde prijzen betaald ten bate van het goede doel. Een ander object waarvoor Meerkamp zich inmiddels was gaan inzetten was de oprichting van een Werkinrichting voor Achterlijke Kinderen; de leden geliefden daarvoor geld te storten. Verder was hij in het najaar van 1933 de medewerking van de clubgenoten gaan inroepen voor het verschaffen van werk aan jeugdige intellectuele werklozen. Van Dam had in zijn oudejaarsrede de noodzaak van al die hulpacties nog eens krachtig beklemtoond. In 1934 was hij de commissaris die de kar van het maatschappelijk werk trok. Het is niet duidelijk of de Rotterdamse rotarians, die werkgevers en diensthoofden waren, gehoor hebben gegeven aan het verzoek om een groepje jeugdige intellectuele werklozen bij toerbeurt voor enige maanden als volontairs in dienst te nemen . Wel kwam, toen De Vooys in juni 1935 om ca f.28,— zakgeld vroeg voor vier jongens in een werkkamp, dat bedrag in een ommezien bijeen, werd zelfs overschreden. Werkkampen voor de werkloze jeugd waren in die jaren een lapmiddel, ook al heetten ze een succes te zijn. De Vooys, nu commissaris voor het maatschappelijk werk, was het ook die in augustus 1935 een paar Amerikaanse jongelui die op doorreis ziek waren geworden, te zijnen huize gastvrij heeft ontvangen. Dat was in overeenstemming met het standpunt dat hij in 1937 zou verwoorden, dat de club als zodanig aangewezen was om dienstverlening aan de medemens te stimuleren, maar dat de individuele leden het moesten waarmaken. We blijven vernemen van hulpacties waarbij de club betrokken werd: in november 1938 voor tijdelijke asielverlening aan vluchtelingen uit Duitsland, in januari 1939 ten behoeve van uitgeweken Spaanse rotarians en eind 1939 voor de Finnen, uit overtuiging dat er door hen ook voor ons werd gevochten tegen het kwaad. Na de mobilisatie in september 1939 werd evenals elders in Rotterdam een comité opgericht tot ontwikkeling en ontspanning van militairen; daarin nam namens de club Siegenbeek van Heukelom zitting. Hierbij bleek eens te meer dat de serviceverlening door de individuele clubleden waargemaakt diende te worden. Als club besloot men in Rotary Holland te laten opnemen dat de clubleden in Rotterdam bereid waren in hun woningen (studeer)kamers beschikbaar te stellen voor gemobiliseerden, die door rotarians zouden worden aanbevolen. Verder ging de bemoeienis van de club niet.
CONTACTEN MET ANDERE NEDERLANDSE CLUBS In juni 1925 stelde de Haagse club voor om éénmaal per kwartaal met de Rotterdamse club bijeen te komen, beurtelings in Den Haag en Rotterdam. De Rotterdammers reageerden positief en op woensdag 7 oktober 1925 kwamen veertien Haagse rotarians in Amicitia te Rotterdam op het “middagmaal”, dat wil zeggen om half zeven in de avond. Het was de eerste Hollandse intercitymeeting, ter bewerkstelliging van de onderlinge vriendschap. Sprekers waren Van Wijk (Walter) over de moderne aanpak van het jeugdwerk, Van Dillen uit Den Haag over zijn ervaringen in HeadQuarters in Amerika, en Knottenbelt uit Rotterdam - sinds kort lid van de Tweede Kamer -, die een actueel onderwerp behandelde: het hangend Belgisch-Nederlands Traktaat over de ScheldeRijnverbinding, waarvan hij zich als een fel tegenstander ontpopte. De avond is als succesvol ervaren en het gezelschap is op Haags initiatief gefotografeerd.
Maatschappelijk werk/community service werd een taak van het lid Meerkamp van Embden. Hij kwam op voor “onvolwaardigen”, met name voor blinden, en kreeg geld in het laadje van de
Nog in 1925 - op 11 december - gingen elf Rotterdamse rotarians op tegenbezoek in Den Haag om
38
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
39
daar samen met vier Amsterdammers de eerste verjaardag van de Haagse club mee te vieren. Op 7 april 1926 volgde voor de tweede maal een intercitymeeting met de Haagse club in Amicitia in Rotterdam. Een merkwaardige bijkomstigheid was dat die dag tevens gevierd werd als “raisinday” - rozijnendag -, waartoe een Californische club had opgewekt. De tafel prijkte met kleurige pakjes “sun-maid raisins” en het menu bevatte een rozijnenschotel, dit ter symbolisering van de internationale verbondenheid met de rotarians in Californië. Er was een gerenommeerd spreker, die kort tevoren ook al in Rotterdam was opgetreden: het Haagse lid prof. mr. J.P.A. François over de ontwikkelingen in Genève rond de Volkenbond, een materie waarin hij beter thuis was dan wie anders. Het Rotterdamse clublid Engelbrecht gaf op die avond zijn visie op de tussen Rotterdam en Den Haag hangende Vliegveld-kwestie. De Hagenaars organiseerden hun volgende intercitymeeting op 14 oktober 1926 in “De Zalm” te Gouda. Behalve de Rotterdamse rotarians waren daar ook leden van de clubs van Utrecht en Leiden aanwezig. De vier maal per jaar-opzet was toen al losgelaten. Rotterdam ontving weer in april 1927, Den Haag in november 1927. Daarna duurde het tot 25 juni 1930 voordat de club van Rotterdam haar Haagse zusterclub kon verwelkomen in de Officieren-Sociëteit met als spreker rotarian Witteveen. En voorts tot 7 oktober 1931 voordat de Rotterdammers met Murk Lels als spreker over zijn bergingsbedrijf naar Den Haag togen. In november 1932 kwamen nog 17 Hagenaars naar Restaurant Bristol te Rotterdam. In 1933 schortte het met de organisatie van een nieuwe ontmoeting. Voorzitter Slis opteerde in dat jaar voor aanhaling van de contacten met de clubs van Leiden en vooral van Amsterdam; hij herinnerde eraan dat het de club van Amsterdam was geweest die de oprichting van de Rotterdamse club had voorbereid en begeleid. Wat Leiden betreft, op 21 maart 1934 waren tien Leidse en drie Goudse rotarians als genodigde gasten aanwezig op een avondbijeenkomst in de Majestic Bar van Restaurant Bristol. Na het staand aangehoord woord van rouwbeklag bij de dood van koningin Emma door voorzitter Slis was buiten het diner het belangrijkste agendapunt de voordracht van het Rotterdamse lid prof. mr. F. de Vries over “De Crisis en de Gouden Standaard”, waaraan volgens de geleerde spreker ten onzent te lang werd vastgehouden. In maart 1936 hebben veertien Rotterdammers een tegenbezoek gebracht aan de Leidse club. Daar is het wat het clubcontact met Leiden betreft bij gebleven. Inmiddels waren op 29 januari 1935 zesentwintig Rotterdamse clubgenoten naar Amsterdam getogen ter bezegeling van de oude vriendschap. Dat er zo voordelig mogelijk werd gereisd en ook verder de wenselijke soberheid werd betracht is al ter sprake gekomen. Desondanks werd het een leuke happening: de Amsterdamse voorzitter Van Geuns ontving zijn gasten in de Witte zaal van Krasnapolsky en prees het Rotterdamse initiatief. De Rotterdamse voorzitter Baart de la Faille herinnerde aan het “introductie-stadium”, toen alles op zijn Amerikaans toeging met community singing en al; daarna was de reactie gekomen, maar nu was de tijd rijp om weer naar buiten te treden. De redenaar van de avond was de Amsterdammer dr. C.P. Gunning over “Geestelijke vrijheid” en Van Dam bedankte hem namens de Rotterdammers, besluitend met een limerick:
te ontvangen, en waarom dan ook de Hagenaars niet, met wie het onderling contact in de laatste jaren had gesluimerd? Zo werd het een meerstedenbijeenkomst met 18 gasten uit Amsterdam en 20 uit Den Haag. De maaltijd was goed verzorgd, de stemming geanimeerd en het verhaal van de Rotterdamse spreker Van Vierssen Trip over “Giftmengsters en verwante geesten” spannend. Hij was als altijd op dreef met zijn morfine toedienende verpleegsters, met een keukenmeid die veertig moorden op haar geweten had en met brandstichters ter wille van de kick: voor de spreker alles verklaarbaar vanuit de psychologie. Toch verzandde ook het contact met de Amsterdammers. Het duurde drie jaar eer er een invitatie van hen kwam voor een middagbezoek op zaterdag 25 februari 1939 aan het Koloniaal Instituut met een maaltijd daarna in Americain. De animo was echter zo gering dat deze excursie waarschijnlijk is afgelast. Ondertussen was met de club van Den Haag de traditie hersteld elkaar wisselend in een der beide steden te ontmoeten. In oktober 1937 in Rottterdam met een “after-dinnerpraatje” door Henri Dekking; in januari 1938 in Hotel De Witte Brug in Den Haag; op 17 april 1940 weer in Rotterdam met een vakvoordracht van burgemeester Oud. Dekking betreurde het in zijn boeiende voordracht dat er geen plaats meer was voor spotkunst - karikatuur, ironie, sarcasme; met hun kolder over de Joden waren de Duitsers evenwel hun boekje ver te buiten gegaan. Burgemeester Oud gaf te kennen in korte tijd een echte Rotterdammer te zijn geworden, die vocht voor zijn stad. Hij zag het als “een ontzaglijk voorrecht hier te mogen leven in ons land met zijn groote mate van vrijheid”. Nog geen maand later was Nederland bezet gebied. In de jaren dertig werden ook intercitymeetings gehouden met diverse andere clubs uit de buurt. Op 14 december 1931 kwam een zeer bevredigend aantal clubleden uit Gouda, Dordrecht en Breda (club in oprichting) naar Rotterdam. Het was een Dordtenaar die een lezing hield over de restauratie van de Grote Kerk in zijn stad. Toch hebben zich pas in 1936 zes Rotterdammers in Dordrecht laten zien om het vijfjarig bestaan van de zusterclub aldaar mee te vieren en de feestspreekster mevrouw Ina Boudier-Bakker te beluisteren. Op 28 juni 1939 zijn zes Dordtse rotarians naar de lunch in Rotterdam gekomen om de Rotterdammers te verzoeken om nu er een brug was geopend naar hun stad daar eens overheen te komen. Aan dit verzoek werd niet direct gevolg gegeven, maar wel is er in september 1939 nog een monster-intercitymeeting te Rotterdam gehouden met 54 gasten uit Dordrecht, Schiedam, Gouda, Delft, Breda en Middelburg (club in oprichting). Na een inleiding door Engelbrecht in Restaurant Tivoli werd de tentoonstelling “Rotterdam-Batavia” bezocht in een school aan de Schiedamsesingel, een aperitief genoten op De Bult, een diner in Hotel Coomans en tenslotte een “after -dinnertoespraak” geïncasseerd over “Rotary en oorlogstoestand” door ds. Stam.
CONTACTEN MET ROTARY IN ENGELAND
Een jaar later - op 22 januari 1936 - was het de beurt aan de Rotterdamse club de Amsterdammers
In de beginperiode van de club werd veel contact onderhouden met clubs in het Europese land waar Rotary reeds tot bloei was gekomen: Engeland. In mei 1925 was Slis al aanwezig op het vijfdaagse congres te Blackpool; kort daarna ontving de club bezoek van de voorzitter en de penningmeester van de Britse rotary-organisatie R.I.B.I.. Spectaculairder verliep de ontmoeting met twintig rotarians uit Southend-on-Sea en zes uit Colchester, die op woensdag 12 augustus collectief op bezoek kwamen. Slis en Reydon waren de avond tevoren al naar Hoek van Holland afgereisd om de gasten daar op een vroeg uur te kunnen verwelkomen en verder te begeleiden op een hun door de club van Rotterdam aangeboden excursie.
40
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
- Here is is too our friend Piet Gunning Whom I thank bij presidential vergunning For his most eloquent ace In a rhetoric race Took our hearts with his tongue as running!
41
Nog onder de indruk van de grandioze ontvangst in Southend-on-Sea, gaven zich in maart 1926 niet minder dan tien clubleden (met zeven dames) op om de R.I.B.I.-conventie te Margate bij te gaan wonen, maar die moest vanwege stakingen in Engeland uitgesteld worden tot eind september. Toen bleef alleen Slis over om de club te vertegenwoordigen. Kort tevoren, op 3 september 1926, was de Britse boot “Otranto” in de Rotterdamse Merwehaven afgemeerd na een cruise met tientallen Engelse rotarians naar Scandinavië, waar bezoeken waren gebracht aan een aantal clubs. Deze groep had al vele maanden tevoren haar komst in Rotterdam aangekondigd. Om half negen ’s morgens werden de 72 gasten van boord gehaald en getrakteerd op een havenrondvaart per “Columbus” van de Holland-Amerika Lijn. Na debarkering bij “De Maas” brachten vier touringcars de gasten en hun Rotterdamse begeleiders naar Den Haag voor een
clublunch met de Hagenaars. Via Scheveningen en Oud-Wassenaar - voor de tea - keerde men terug naar Rotterdam. Clubsecretaris Slis bleef districtsconferenties in Engeland bijwonen en tevens clubs aldaar bezoeken. Omgekeerd bleven er Engelse deputaties en groepen in Rotterdam komen. In juli 1928 uit Harrogate - ze overhandigden een Union Jack, het “God save the King” werd staande gezongen en er werden plechtige toespraken uitgewisseld en tot besluit een boottocht gemaakt. Of er voor de leden van de club van Kings Lynn, die in oktober 1928 kwamen, ook iets speciaals werd gedaan, achterhaalde ik niet, maar een groep van de Londense club St. Pancras kreeg enkele weken later ook een havenrondvaart aangeboden, met daaraan vooraf een wandeling door de stad en het Park en daarna een bezoek aan de Molukse tuin in de Diergaarde. Toen er op 2 oktober 1929 verscheidene Engelse en Engels sprekende gasten aanwezig waren werd ten hunnen gerieve de hele bijeenkomst in het Engels afgehandeld. Vier weken nadien verschenen er elf Engelse gasten. De twee dames van het gezelschap kregen elk een Hollands klompje aangeboden, dat het lid Ringers had laten vullen met bonbons; het tegengeschenk was een asbak met rotary-embleem. Op 2 juli 1930 hield rotarian Stephenson uit Edinburgh een voordracht over “Rotary and the Nations”, waarin hij met name inging op de ontwikkelingsgeschiedenis van Rotary in Engeland R.I.B.I. -. Zo ging het door in de jaren dertig. Om de paar jaar was er sprake van een invasie op de lunchbijeenkomsten van een groep Engelse rotarians, die Rotterdam aandeden. In 1931 kregen de meegekomen dames een aparte ontvangst door een damescomité - op “De Maas” - en weer volgde ’s middags een vaartocht in een motorboot van Murk Lels. In 1934 zorgde deze opnieuw voor een rondvaartstoomboot voor een groep uit Sunderland - een stad in het district Durham, die nota bene aan voorzitter Holwerda onbekend was, ook al had ze de grootste scheepswerven ter wereld en de beste voetbalclub van Engeland. Met de groepen Engelse rotarians die in 1938 en 1939 in de stad waren had de club ook bemoeienis: enkele leden gidsten hen en dineerden met hen. In februari 1934 heeft de club van Kingston-on-Thames, met welke in het verleden al vriendschappelijk was gecorrespondeerd, voorgesteld om in het kader van de jeugduitwisseling aan een aantal zoons en dochters van Rotterdamse rotarians een week lang gastvrijheid te bieden. Dat resulteerde in een verblijf van zes jongens en vijf meisjes aldaar, onder wie de zestienjarige Piet Kleyn van Willigen. En met veel entertainment werd het een succes. Op de slotavond bedankte een der meisjes namens allen de Engelse gastouders en hief de hele groep staande het Wilhelmus aan. Op 23 mei was deze groep in de Rotterdamse club aanwezig en bracht bij monde van de jonge Van Vierssen Trip verslag uit van de reisavonturen; ze waren in Eton geweest bij “de lummeltjes met hooge hoeden en sjebby jacqetjes” en op Trafalgar Square zonder de Nelson-zuil te hebben ontdekt. Verder een en al lofzang en een declamatie van een genoegelijk alfabet in beurtrij toe. Een zo hartelijke ontvangst in Engeland vroeg om een tegenontvangst in Rotterdam. Oving, van wie ook een zoon mee was geweest, nam als commissaris internationale zaken contact op met de club van Kingston. Het gevolg was dat er van 18 tot 24 april 1935 vijftien kinderen van leden van die club in Rotterdam te gast waren. De rotarylunch van 24 april was tegelijk voor hen een afscheidslunch in een zaal vol rotaryvlaggetjes, fruitschalen en doosjes Rademakers hopjes om mee naar huis te nemen. Ze werden leuk toegesproken door voorzitter Baart de la Faille en de aanwezige gouverneur, en - ingezet door Santman - klonk het “God save the King”. De meisjes ontvingen als herinnering een Javaanse met de hand beschilderde parasol, de jongens een Delfts bordje; ze hadden een fijne week gehad. In november 1936 heeft de Rotary Club Kingston-on-Thames een poging gedaan om meer duurzame betrekkingen aan te knopen met de Rotterdamse club. De mededeling dat 25 clubleden te Kingston zich voorstelden in schriftelijke correspondentie te treden met hun Rotterdamse collega’s met gelijke classificatie heeft evenwel niet veel uitgehaald.
42
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
Deze begon met een autotocht door het Westland naar Den Haag/Scheveningen en een rit met de elektrische trein vandaar naar Rotterdam. Dan om half een de lunchbijeenkomst in de Officieren Sociëteit - waarbij ook Anton Verkade present was -, met een uitvoerige rede van voorzitter Van Dam over de geschiedenis van Rotterdam en haar haven; Verkade voerde er ook het woord ”in zijn sympathieken bekenden trant”. ’s Middags een door Engelbrecht aangeboden boottocht door de havens, onderbroken door een thee op het Vliegveld Waalhaven, ”waar toevallig een groot luchtverkeer te aanschouwen viel”. Tenslotte “een gemeenschappelijke zeer goed verzorgde maaltijd in de Diergaarde, waarbij het aan stemming niet ontbroken heeft, waarna wij ’s avonds laat onze gasten uitgeleide konden doen naar de treinen, die hen dankbaar en hoogst voldaan voor het merendeel naar Amsterdam, en voor een klein gedeelte naar Engeland terug zouden brengen”. Het bezoek overtrof “aan beide zijden ruimschoots de verwachtingen” en culmineerde in het “het verzoek onzer Engelsche vrienden tot het brengen van een tweedaagsch tegenbezoek in het eind van September”. Niet eind september maar op dinsdag 27 en woensdag 28 oktober heeft dat tegenbezoek plaatsgehad. Het gebeuren is omstandig beschreven in The Southend Standard van 29 oktober 1925. De Rotterdamse gasten waren ”President H.H. van Dam and Miss Van Dam, Mr. and Mrs. I. J. F. Reydon, Mr. and Mrs. A. de Kanter, Immediate Past President Dr. H.M. Moll and the Secretary Mr. P.L. Slis”; ook waren er gasten uit Amsterdam - zoals Anton Verkade en diens zoon -, uit Utrecht en Den Haag. In het Palace Hotel te Southend-on-Sea zaten aan de lunch niet minder dan 133 personen aan en “several piles of Dutch cheeses” dienden als tafelversiering. “For they are jolly good fellows” werd de gasten enthousiast toegezongen en de chairman duidde in zijn welkomstspeech de dag aan als “a red-letter day in the history of the Club”; het was een practizering van “international good fellowship”. De ook aanwezige Past Vice-President van Rotary International J. Bain Taylor bracht in herinnering dat een voorvader van de Dutch visitors, die van tijd van tijd de “muddy old river” (de Medway) ter plaatse was komen opvaren (Chatham!), met gemengder gevoelens was ontvangen dan de invasiegasten van vandaag… . En natuurlijk waren er hartverwarmende toespraken van de chairman van het district en van die van de club van Colchester, van welke verscheidene leden met echtgenotes als medegasten naar Southend waren gekomen. Als blijk van dankbaarheid bood Van Dam namens de Rotary Club Rotterdam aan de club van Southend-on-Sea een Nederlandse vlag aan. Na stadsbezichtiging per autobus en tea werd er gedineerd met menige uitgebrachte toast. De avond werd feestelijk besloten met een excellent programma van muziek, zang en Engelse humor. Op woensdag 28 oktober zorgde de London Rotary Club voor entertainment van de Hollandse gasten in Londen. Tijdens de lunchbijeenkomst te Rotterdam van 4 november werd “het groote succes gememoreerd van het bezoek aan onze Engelsche vrienden, de keurige en uiterst cordiale wijze waarop de Hollandsche Rotarians aan de overzijde zijn ontvangen, onthaald en rondgeleid”.
43
In juni 1935 zond de club van Rochester een invitatie voor een bezoek van twee Rotterdamse rotarians met hun echtgenotes van 7 tot 14 oktober. Mees en Boddaert zijn gegaan en waren getroffen door de ondervonden gastvrijheid. Ze hadden ten vervolge ook nog de rotaryconferentie in Hastings bijgewoond. Mees was vooral onder de indruk van de kathedralen en de Engelse cultuur; Boddaert had bevonden dat het Rotary-gehalte in Engeland minder gedegen was dan in Nederland, het programma was overladen geweest, maar alles riekte naar oppervlakkigheid. En Rotary als zodanig had een kleinburgerlijke indruk bij hem nagelaten. Wel wees hij - toen al - op de in Engeland bestaande Inner Wheel-organisatie; in Rochester waren de dames der twee gasten tot erelid daarvan benoemd. Op zondag 4 juli 1937 hebben Boddaert, Mees en Van der Pol de club van Rochester een wederdienst bewezen door van ’s morgens acht tot ’s avonds tien uur met zes van haar leden een tocht door Rotterdam te maken. Ook buiten de voornoemde bezoeken waren de contacten met de Engelse clubs vrij veelvuldig. Meer dan eens werden er vakantieverblijven voor kinderen van rotarians aangeboden.
CONTACTEN MET DE BELGISCHE ROTARIANS Naast Engeland kwam België steeds meer in beeld. Belangrijke clubs waren die van Brussel en van Oostende. Eind 1926 kondigde zich die van Antwerpen aan en gouverneur Van Dillen wekte de club van Rotterdam op om een intercitymeeting te beleggen met de club in oprichting aldaar. De Rotterdammers waren niet afwijzend, maar vonden het tijdstip te prematuur. Wel zijn drie Rotterdamse rotarians - Engelbrecht, C. van Stolk en Bodenhausen - present geweest op het inauguratiefeest op 15 en 16 januari 1927. Burgemeester Cauwelaert van Antwerpen zinspeelde daar op het wankele Nederlands-Belgisch Verdrag. Desondanks werd na de rede van Van Dillen het “Wien Neerlandsch Bloed” gespeeld en gezongen. Voor toenadering tot de Belgen was zeker in Rotterdam het tijdstip - begin 1927 - bepaald niet geschikt. Clubvoorzitter Engelbrecht, het charterlid Knottenbelt en het in 1926 toegetreden invloedrijke lid prof. mr. F. de Vries waren actieve tegenstanders van de aanleg van het door de Tweede Kamer geaccepteerde Antwerpen-Rijnkanaal. Aan hen gaf de verwerping van het verdrag met België op 24 maart 1927 door de Eerste Kamer een ware voldoening. Met name in Rotterdam waren in die periode de anti-Belgische sentimenten sterk voelbaar. Toch kwam op 7 mei 1927 een grote Belgische delegatie naar Den Haag, naar de derde nationale rotarybijeenkomst en hielden daar zelfs de Belgische gouverneur dr. Willems en de voorzitter van de club van Antwerpen Steinmann een toespraak. Maar pas twee jaar later - op 3 april 1929 bezocht een gast uit Antwerpen de Rotterdamse clublunch: dr. Peeremans. Deze drong eropaan dat er contacten zouden worden aangegaan tussen de Belgische en Nederlandse clubs. Het duurde toch nog tot 21 maart 1931 alvorens een flink aantal Rotterdammers zich in Antwerpen liet zien. En “het was de moeite waard”: hartelijke speeches klonken over en weer van de Antwerpse voorzitter Peeremans, de Rotterdamse inkomend voorzitter Van Dam en de Belgische gouverneur Steinmann. Het Rotterdamse clublid Jacobsen “oogstte met zijn meesterlijke toespraak over Vlaamsche kunst allerwegen groot succes”. Eind 1931 kon gouverneur Kalff nu een oproep doen tot het houden van een eerste interlandbijeenkomst van Nederlandse en Belgische rotarians. Die vond plaats op 27 en 28 februari 1932 te Rotterdam.
Het was zonder twijfel een belangrijk Rotterdams Rotary-gebeuren en verdient daarom wel enige extra aandacht: Het was een slecht voorteken dat een van de autobussen, waarin de congresgangers op zaterdagmiddag 27 februari door Hollands dreven toerden, te water raakte. De slachtoffers moesten niet alleen van droge kleren worden voorzien, maar zelfs allen te bed gebracht worden; hoewel hun conditie bevredigend leek heeft deze ramp toch het leven gekost van de Brusselaar Devos. Tussen 17 en 19 uur was er een ontvangst in het Stadhuis door burgemeester Droogleever Fortuyn, gevolgd door een feestelijke thee in de daktuin van Café Atlanta. Bij de aanvang van het diner in de grote zaal van Hotel Coomans hief gouverneur Kalff zijn glas ter ere van de Koning der Belgen en de Groothertogin van Luxemburg en werden de Brabançonne en het Luxemburgse volkslied gespeeld. Daarna bracht de Belgische gouverneur Wigny een dronk uit op de gezondheid van “Sa gracieuse Majesté la Reine Wilhelmine” en klonk het Wilhelmus, door de Nederlanders met geestdrift meegezongen. De redes over de betrekkingen tussen Nederland en België werden gehouden door prof. H.T. Colenbrander uit Leiden en rotarian Devèze uit Brussel. Colenbrander benadrukte de scherpe stenen des aanstoots tussen de twee landen, de Fransgezindheid van met name de Walen, de Vlaamse kwestie en het door Antwerpen begeerde Moerdijkkanaal. Devèze daarentegen wees op de economische samenwerking, op het traktaat van Oslo en op de wenselijkheid van de totstandkoming van een tolunie. En president Peeremans van de Antwerpse club bood een fraaie vlag aan als een symbool van vriendschap, die de Rotterdamse club kreeg ter bewaring. De tweelandenbijeenkomst werd op zondag 28 februari besloten met groepsbezichtiging van het Museum Boymans en van het Gemeentearchief aan de Mathenesserlaan - waar rotarian Wiersum een tentoonstelling van oud-Rotterdam had ingericht - en een rotarylunch van de Rotterdamse club in Hotel Coomans. De muis had een staart. Op de lunchbijeenkomst van 9 maart - een goede week na het congres kwam de kritiek los en wel bij monde van Mees, die zei wat allen dachten, maar “quod pudet dicere”: de rede van Colenbrander was bepaald niet geschikt geweest om de goede verstandhouding met de Belgen te bevorderen. Voorzitter Sinnige voegde toe dat Prof. Colenbrander - die in België geen persona grata kon zijn vanwege zijn negatieve houding inzake het Belgisch Verdrag - niet de juiste man was geweest om namens de Hollandse clubs het woord te voeren over samenwerking op handelsgebied tussen de twee landen. Op de jaarvergadering van de club - op 27 april 1932 - was de nasleep van het congres nog een gevoelig discussiepunt. Toch vond de club van Antwerpen het incident kennelijk geen reden om zich terughoudend op te stellen. Ze nodigde al heel snel de clubs van Rotterdam en Dordrecht uit om met een paar echtparen op haar kosten de Belgische districtsconferentie 22-24 april 1932 te Luik te komen bijwonen. Of Corn. van Stolk cum uxore, ds. Stam en Wiersum werkelijk zijn gegaan is niet duidelijk.
Op 3 februari 1932 was rotarian Vink van de Brusselse club, bestuurslid van de Nederlandse Kamer van Koophandel te Brussel, als lunchgast te Rotterdam komen bepleiten om de aanstaande tweelandenbijeenkomst in het teken te doen staan van een Nederlands-Belgische economische toenadering. Voor die bijeenkomst was ingeschreven door ca. 85 Belgen en meer dan honderd Nederlanders.
Drie en een half jaar bleef het stil. Dan volgden twee initiatieven: Op 21 augustus 1935 kwam rotarian Camp uit Tirlemont (=Tienen) namens de Belgische gouverneur de Rotterdammers aansporen om de contacten met Brussel toch niet te verwaarlozen en tevens om in de komende november in Tirlemont mede te komen genieten van het jaarlijkse jachtmaal. Dat laatste was zo aantrekkelijk dat vijf Rotterdamse rotarians hebben aangezeten. De in juli 1934 in Brussel geplande interlandbijeenkomst was afgelast wegens onvoldoende deelname, maar op 6 en 7 september 1935 ging het helaas weer niet door vanwege de tragische dood van Koningin Astrid. “Brussel” moest wachten tot 1938. Het tweede initiatief staat op naam van de Rotterdamse clubcommissaris voor internationale betrekkingen, de politiechef Einthoven. Het behelsde een uitnodiging aan de clubs van vijf havensteden, waarmee Rotterdam nauwe economische relaties onderhield - Antwerpen, Duisburg, Bremen,
44
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
45
Hamburg en Londen - om elk op zijn beurt enige leden af te vaardigen voor een bezoek aan Rotterdam. De Antwerpenaren waren het eerst aan de beurt en daarbij is het ook gebleven. Op 16 oktober 1935 viel het bezoek van vier vooraanstaande Antwerpse leden. Na het (eenvoudige) diner kreeg rotarian Deckers het woord. Hij stelde de wederzijdse misverstanden in de loop der eeuwen aan de kaak, maar verklaarde tevens dat de Belgen zonder te vergeten vergevensgezind waren. Dat er vóór de oorlog nog over en weer wantrouwen had bestaan demonstreerde hij aan het feit dat de Belgen toen door de Vlissingse loodsen uitgemaakt waren voor “muiters” en de Hollanders “kaaskoppen” werden genoemd. Volgens de spreker was er geen sprake van concurrentie tussen Antwerpen en Rotterdam; voor Antwerpen kwam die veeleer uit het Franse Zuiden en voor Rotterdam uit het Duitse Oosten. De heren waren naar Rotterdam gekomen om te pleiten voor een goede verstandhouding en samenwerking. Engelbrecht, die in 1927 zo ongunstig over de Belgen had geoordeeld, drukte er nu zijn voldoening over uit dat het initiatief van Einthoven met zoveel succes was bekroond. Maar het duurde toch eveneens tot 1938 alvorens de Rotterdammers en Antwerpenaren elkaar weer ontmoetten. In 1938 was de tijd rijp voor het aanhalen van de contacten. Nederlanders en Belgen zochten in die tijd van internationale spanningen als vanzelf toenadering tot elkaar. Zo werd op zaterdag 5 en zondag 6 februari 1938 eindelijk de lang verbeide interlandmeeting in Brussel gehouden met prominente aanwezigheid van de hiervoor genoemde Antwerpenaar Deckers, die nu Belgisch gouverneur was. Er waren zestien Rotterdamse rotarians met acht echtgenotes opgekomen. Plaats van bijeenkomst was het Palace Hotel. De Brusselse clubvoorzitter Van Bemelen begon zijn speech met het uitbrengen van een dronk op het welzijn van de een paar dagen tevoren geboren prinses Beatrix en de Rotterdammers hieven “Wien Neerlandsch Bloed” aan. Voorzitter Blom uit Rotterdam wees op het belang van samenwerking in Rotary-verband en gouverneur Deckers prees in het Nederlands de bedoeling om de onderlinge animositeit te laten varen. Het is mooi dat bij de dans na het diner enkele Rotterdammers zich uitstekende danseurs toonden. De zondag was een uitgaansdag met als hoogtepunt een televisie-voorstelling in het Philips’ Laboratorium; dat nieuwe wonder van techniek bracht het gezelschap in verrukking, te meer toen men Blom en De la Faille zag debuteren. Op zaterdag 2 juli - dus geen vijf maanden later - kwamen de Brusselse vrienden een tegenbezoek brengen te Rotterdam: 47 rotarians met hun dames. Het werd een gezellige excursie met een boottocht door de havens per “Stad Rotterdam”, een noenmaal op “De Maas” met een tafelrede door het lid-fenomeen Jacobsen, bezichtiging van het (nieuwe) Museum Boymans en tot besluit thee of een geestrijker vocht op “De Maas”. Baart de la Faille had het prima georganiseerd; de enige schaduw was een financieel tekort van f. 116,38, wat ten laste van de clubkas werd gebracht.
De volgende interlandmeeting, op 12 en 13 maart 1940 in Brussel, trok vanuit Rotterdam niet meer dan twee deelnemers: de vrijgezellen Baart de la Faille en Wiersum, die en passant ook nog de club van Antwerpen aandeden. Misschien was men in 1938 en 1939 wel wat overvoerd geraakt.
ROTARY IN DUITSLAND EN CONTACTEN MET ROTARIANS ALDAAR Rond 1927 was het internationaal een belangrijk discussiepunt of de vorming van clubs in Duitsland moest worden toegestaan. De Engelsen, Zweden, Zwitsers en Nederlanders hadden geen bezwaar. Bij het overleg in Zürich was het Nederlandse standpunt geweest dat Rotary geen Rotary International was als Duitsland werd geweerd. Maar vooral de Fransen en de Belgen waren onvermurwbaar. Zij vonden dat de mentaliteit in Duitsland na de oorlog nog niet was veranderd en daarom zouden “wanneer in Ostende de Duitsche vlag op het podium zou worden gebracht, de Koning en de Koningin niet kunnen applaudiseeren”. Uiteindelijk is besloten de oplossing van het probleem uit te stellen tot na afloop van de conventie te Oostende. En die oplossing viel nog in 1927 positief uit. Gouverneur Van Dillen was sterk betrokken bij de oprichting van een club in Hamburg. Toen hij gouverneur af was richtte hij zich - in augustus 1927- tot de Rotterdamse club met het verzoek om een lijst van kandidaat-charterleden van die te constitueren club van opmerkingen en aanvullingen te voorzien. Drie Rotterdamse clubleden, die over nogal wat relaties in Hamburg beschikten, kregen opdracht nader te rapporteren. Op 18 oktober 1927 is de Club Hamburg geïnstalleerd. Daarbij waren wegens verhindering geen Rotterdamse rotarians aanwezig. Het eerste lid van een Duitse club, die de lunch in Rotterdam heeft bezocht, was de Nederlandse consul-generaal Ter Horst uit Frankfort op 12 september 1928, de eerste Hamburger die kwam was - op 22 mei 1929 - rotarian Hilcke. In 1931 voelde het Rotterdamse clublid W.C. Mees, getroffen als hij was door de vernederingen der Duitsers, zich geroepen het initiatief te nemen tot het aan de Duitse Rotary vanwege Rotary in Nederland doen toekomen van een getuigenis van deelneming in hun leed. Een door hem samen met gouverneur Kalff ontworpen desbetreffende conceptbrief heeft hij op 29 juli 1931 aan de club voorgelegd. De club stelde het district voor om de brief ongewijzigd aan alle Duitse clubs toe te zenden en tevens ter kennisneming aan alle clubs op het vasteland van Europa, aan R.I.B.I. en aan “Chicago”. Omdat enige clubs in het district deze actie niet wilden ondersteunen is de brief niet verzonden.
Kort na de Brusselse interlandmeeting in februari 1938 zijn op zondag 3 april 1938 niet minder dan 46 Rotterdamse rotarians cum suis per trein en 20 per auto naar Antwerpen getogen om daar de voetbalmatch Nederland-België mee te beleven. Op de na afloop belegde bijeenkomst met vele rotarians heerste een gezellige sfeer en nog in de zomer kwam er een uitnodiging van “Antwerpen” voor een collectief bezoek aan hun stad. Hoewel men in Rotterdam deze uitnodiging zeer op prijs stelde is toch overeengekomen dat de Antwerpenaars eerst op 22 oktober naar Rotterdam zouden komen ter bezichtiging van de Maastunnelwerken en dat de Rotterdammers dan in het voorjaar van 1939 een tegenbezoek zouden gaan afleggen. Zo is het ook gebeurd. Op 10 juni 1939 hebben dertig Rotterdamse rotarians met hun dames de reis per autobus ondernomen, ’s morgens naar keuze een museum bezocht of aan een stadswandeling deelgenomen, ’s middags vergaderd en het Museum van de Vlaamse Cultuur bezichtigd en verder zo heerlijk gedéjeuneerd en gedineerd als in heel Nederland bijna onmogelijk zou zijn geweest.
De in 1930 opgerichte club van Aken organiseerde als blijk van goodwill op 9 april 1932 een intercitymeeting met meerdere Nederlandse clubs; daaronder de club van Rotterdam, die met acht leden deelnam. Er was gezorgd voor goed logies in Hotel “Quellenhof ”, waar een Einzelzimmer RM 5,— kostte plus 10% Bedienung en het Abendessen RM 3,50 ”einschliesslich Mokka und Bedienung”. In een brief bracht “Aken” “Dank für die liebenswürdige Zueignung der wunderschönen Tischflagge in den Farben Ihrer Stadt, ein ständiges Erinnerungszeichen an eine so harmonisch verlaufene und von echtem Freundschaftsgeist getragene Zusammenkunft”. De Rotterdamse presentie leidde tot de organisatie van een tegenbezoek. Het zou plaatshebben op 22 en 23 april 1933 en mede een excursie per autobus naar de Bollenvelden bevatten. Het moest evenwel worden uitgesteld toen bleek dat er maar weinigen zouden kunnen komen, omdat de kinderen van vele Akense rotarians juist op zondag 23 april hun eerste Heilige Communie moesten doen. Na de komst van Hitler liep de sympathie voor en het vertrouwen in de Duitse clubgenoten zienderogen terug. Het duurde tot maart 1934 voordat de Akense rotarians opnieuw werden uitgenodigd naar Rotterdam te komen, als ze überhaupt daarin nog geïnteresseerd waren… .
46
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
47
Ze antwoordden wel graag gevolg te willen geven aan de invitatie, maar het ging op 16 juni weer niet door bij gebrek aan belangstelling. Feitelijk hoefde het ook voor de Rotterdammers niet meer nadat de in 1933 in Duitsland ingezette vervolgingen door “Aken” afgedaan waren als leugens - de Rotterdammers moesten zelf maar eens komen kijken om zich een oordeel te vormen… . Van Dam had in zijn oudejaarsrede 1933 de leden op het hart gebonden op hun hoede te zijn voor de weerklank van een ook in ons land gevoerde intensieve actie op politiek gebied. Geen wonder dus dat met “Aken” telefonisch geregeld werd “das Intercitymeeting voraus zu schieben, bis wir. wieder etwas bessere Zeiten erleben dürfen”… . Het is er niet meer van gekomen. In december 1934 heeft voorzitter Baart de la Faille nog een laatste gesprek gevoerd met rotarian Hesse uit Aken. Naar diens inzicht kon men zich in Duitsland vrij en open uitspreken en werd Rotary er in het bijzonder gewaardeerd als een instituut voor vrije meningsuiting… . Daarmee is de speciale relatie met de club van Aken geëindigd. Wiersum had in dat jaar nog wel een charteruitreiking aan de club van Garmisch-Partenkirchen bijgewoond en Schuhmacher zou op 21 juli 1937 nog een enthousiast verslag geven over het grandioze feest dat hij als gast van de Partei in München had meegemaakt bij de inwijding door de Führer van het Huis van de Duitse Kunst. Over de optocht was hij opgetogen en hij vond het frappant dat na zulk een volksbijeenkomst de straten zo schoon waren gebleven… . Kort daarna luidde de doodsklok voor Rotary in Duitsland.
VARIA In de zomer van 1937 heeft het er even op geleken dat de dochter van een Japanse rotarian iets zou kunnen vertellen over theeschenken en bloemschikken en daarna voor de club een dans zou opvoeren. Toen het na enige weken zover was is het aanlokkelijke bezoek helaas afgezegd. Een paar jaar eerder, in augustus 1934, had zich op recommandatie van de club van Gent een echtpaar dat zingend de kost verdiende aangemeld om op een weekbijeenkomst van de club te komen zingen. Daar werd niet op ingegaan. Secretaris Corn. van Stolk kwam in 1935 wel tegemoet aan de wens van zijn collega-secretaris in het Portugese Oporto om hem inlichtingen te verschaffen over de mogelijkheid en de kosten van levering van 12 of 24 Hollandse vaarzen- “descendentes de vaches hollandaises noires et blanches très bonnes laitières”; eveneens aan de wens van een Amerikaanse rotarian uit Ohio om een goed hotel aan te bevelen voor zijn twee dochters die via Rotterdam Europa gingen “doen” - het werd Hotel Weimar aan de Spaanschekade. Toen in juni 1935 een rotarian uit Oslo, een tabaksfabrikant, een betrouwbare connectie in Rotterdam zocht om zaken mee te doen antwoordde Van Stolk stante pede: de Firma A.L. van Beek, Nieuwe Haven 69 “With this firm you can handle any quantity to any amount without the slightest doubt about the proper fulfilment of the contract”. Het in 2004 overleden oudste clublid Anton van Beek (lid 19482004) zou die aanbeveling prachtig hebben gevonden wanneer hij er van op de hoogte was geweest. Het voorafgaande geeft een indruk van de soort vragen welke in een bepaald jaar op de clubsecretaris konden worden afgevuurd.
JEUGDUITWISSELING EEN TERUGBLIK Vanaf 1936 kwam het nogal eens voor dat er van Belgische zijde verzoeken binnenkwamen om in een vakantieperiode Belgische rotary-kinderen op te willen nemen in Nederlandse gastgezinnen. Aannemelijk is dat het er dan vooral om ging dat er wat Nederlandse taal werd opgestoken of bijgevijld. Als tegenprestatie werd meestal ruil aangeboden. Het kwam ook voor dat er plaatsingsmogelijkheden waren voor Nederlandse jongens in een vakantiekamp. Zo bracht de zoon van Witteveen in 1938 tien dagen door in een internationaal vakantiekamp in Diekirch (Lux.). Toch was de animo om in te gaan op dergelijke verzoeken en invitaties niet groot. In oktober 1937 deed gouverneur Trudus Treves een beroep op alle clubs een Belgisch kind te ontvangen. Ook gouverneur Korthals Altes heeft in 1939 een circulaire aan deze materie gewijd en toen hij op 27 december 1939 de kersttoespraak in de club van Rotterdam voor zijn rekening nam begon hij met de aansporing om eraan mee te werken dat Nederlandse kinderen in België en Belgische kinderen in Nederland zouden gaan logeren: “Ontvangt kinderen, zendt kinderen; een vriendelijke daad werkt tot in alle eeuwigheid!”, aldus deze gouverneur op de bres voor verwezenlijking van de vierde rotary-doelstelling, internationale toenadering.
Ter gelegenheid van de Rotary Observance Week/R.O.W. hield op 21 februari 1940 “onze rotaryexpert” Slis zijn voordracht: “Verjaardag van Rotary, een terugblik”. Zij behelsde vijftien jaar lunches, 1925-1940. “Er zijn niet minder dan 602 voordrachten gehouden op een totaal van 750 bijeenkomsten, zoodat er dus 134 sprekerlooze lunches waren, in de eerste jaren gemiddeld 15 per jaar, maar geleidelijk verminderd totdat het nu een hooge uitzondering geworden is wanneer er geen spreker is (in 1937, ’38 en ’39 resp. 3, 1 en 2). Van de voordrachten werden er 428 door onze huidige clubleden gehouden, 107 door vroegere clubleden en 67 door outsiders, al dan niet rotarians”. Jacobsen sprak 17 maal en maakte daarbij steeds een grote indruk, vijf sprekers namen samen meer dan 70 spreekbeurten waar. Het waren Siegenbeek van Heukelom , Swart, De Vries, Stam en Van Vierssen Trip. Het programma was zeer gedifferentieerd: Jeroen Bosch, de gouden standaard, Stalin, giftmengsters, Wüllner, de wilde bussen, Eise Eisinga, de gevaren der jeugdbeweging, slavenhalers, instinct bij insecten, Pincoffs, moderne stedenbouw, de rente enz. enz..
Ter verklaring van de geringe belangstelling moet in aanmerking worden genomen dat er ook aanbiedingen kwamen uit andere landen, met name uit Engeland en Zwitserland, en die waren natuurlijk concurrerend. Bovendien konden kinderen van rotarians uit binnen- en buitenland toen ook terecht in het Maarten Maartenshuis te Doorn. In augustus 1935 zat aan de Rotterdamse lunch een groep aan van achttien jongens, die deelnemers waren aan een internationaal kamp te Doorn voor zoons van rotarians. Voorzitter Holwerda gaf hun een rotary-les mee door hun het doel van Rotary voor ogen te houden:”to be friends national and international”; hij hoopte dat ze later als businessand professional men zouden terugdenken aan hun rotarydagen in Holland, die hun de waarde van de international friendship zo voelbaar hadden doen beleven.
“Op medisch gebied kregen we van onze leden-doctoren veel interessants te hooren over de ziekte van Weil, tandverzorging, kwakzalverij, het Havenziekenhuis, het Sophia-Kinderziekenhuis, enz.. Van de 94 leden, die onze club gehad heeft, vertelden er 77 hun levensgeschiedenis en hielden er 67 een vakvoordracht, deze laatste soms gevolgd door het bezoeken van fabrieken en instellingen, zo als Tromp en Rueb, Van Stolks Houthandel, Van Stolk en Reese, Ringers, de Telefoon, de N.R.C. enz.. De vraag: ‘Is attendance de moeite waard?’, moet dus, zelfs wanneer wij de ‘fellowship’ buiten beschouwing laten, alleen reeds om al het geestelijk voedsel, dat wij aan onze lunches opdoen, bevestigend beantwoord worden”. Slis concludeerde “dat wij, niettegenstaande onze vijf Benjamins van 37 jaar of minder, toch eigenlijk een club van oude heeren zijn met een gemiddelde leeftijd van 53 jaar. Wanneer de leden boven
48
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
49
de 65 jaar eens uittraden en daarvoor jongeren van 35 jaar in de plaats kwamen, dan zou de gemiddelde leeftijd toch slechts tot 50 jaar dalen. De kwestie van de vervangingswaarde zou dan echter ook moeilijkheden opleveren, want die oude leden zegt Slis (en hij kan het weten) zijn de kwaadste nog niet; ze weten veel van Rotary”. Kuiper wees erop dat in de voordracht van Slis vervalsingen of omissies voorkwamen, want Slis had er niet op gewezen “dat hij zelf in de afgeloopen 15 jaar niet minder dan dertig maal in onze club het woord (had) gevoerd en dat hij zeker meer dan een ander uit ons midden (had) meegewerkt aan de verbreiding der Rotary-idealen, iets waarvoor hij dan ook aan het slot van zijn voordracht door voorzitter Van Hoytema werd bedankt”. De periode 1924/1925 - 1940 is zonder twijfel van veel betekenis geweest voor de club, in feite een compleet preludium op de latere ontwikkelingen. In het gebeuren sedert 1945 valt immers veel te herkennen van het voorafgaande. De club telde binnen het district flink mee en leverde toen al twee gouverneurs op: P.L. Slis (1929/1930) en ir. D. de Iongh (1938/1939 en 1945/1946). Slis was in wezen een zeer bescheiden mens. In Rotary kreeg hij de kans om zich te bewijzen. Als financieel deskundige viel hem in 1935 de eer te beurt benoemd te worden tot lid van de Internationale Financiële Commissie van Rotary International. Hij is uitgegroeid tot een erkend vooraanstaand rotarian door wiens lidmaatschap het aanzien van de club is verhoogd. Met recht memoreerde Van Vierssen Trip op de eerste naoorlogse bijeenkomst dat de op 31 december 1943 overleden Slis “al de jaren dat de Rotterdamsche club had bestaan, daarvan de ziel is geweest”. Slis voelde zichzelf door Rotary gevormd en had er naar eigen zeggen veel voldoening en vreugde in gevonden en bracht “uit den grond van zijn hart ‘God dank voor Rotary’”. Toen ir. Daan de Iongh in 1936 lid werd van de club had hij al een rotary-verleden in Indië achter zich. In Rotterdam maakte hij bliksemcarrière. Na twee jaar was hij al districtsgouverneur, dus voordat hij in 1940 het clubvoorzitterschap op zich nam. Pal na de oorlog is zijn ster nog verder gerezen; hij werd voor de tweede maal gouverneur en vervolgens lid van de Board of Directors van Rotary International. Meer dan veertig jaar is hij een gezaghebbend lid van de club Rotterdam geweest.
voorwerpen, die onder bovenstaande omschrijving vallen, zoo spoedig mogelijk in te leveren op het Hoofdbureau van Politie, kamer 20, 2e etage”en dat wel “verpakt en voorzien van naam en adres van het lid dat ze inlevert en van de bijvoeging ‘Rotary Club Rotterdam’”. Wat er van de in beslag genomen bescheiden voor en na is teruggekomen is in de Inleiding vermeld. Daaronder bevonden zich ook series waardevolle weekberichten, maar die waren grotendeels toch wel bewaard gebleven omdat ze bepaald niet door ieder die er in 1940 over beschikte zijn ingeleverd. De club was dus “uitgecommandeerd” en bestond niet meer. “Wat de overweldiger niet had kunnen verbreken, dat was de vriendschap van de leden. In de woningen van de rotarians zijn bijna vijf jaar lang op Woensdagmiddagen tusschen vier en zes uur bijeenkomsten gehouden, waardoor het kwam dat de clubgenooten niet van elkaar vervreemd zijn” (Club Bulletin No 1 na de Bevrijding, 15 mei 1945). Dit waren ongetwijfeld bijeenkomsten van echte vrienden in klein verband en natuurlijk niet van alle leden tezamen. Er is een tekst over van een toespraak die waarschijnlijk door Kuiper namens de clubvrienden is uitgesproken “bij de crematie” (te Velsen?) van J.G. Both op 12 augustus 1944: “Voor de derde maal in dit jaar staan vrienden van den zelfden kring, die vóór den oorlog elkander zoo nágekomen waren, dat zij in de jaren die verliepen sinds hun band op last van de bezettingsoverheid verbroken was, elkander als mannen niet geheel uit het oog verliezen, laat staan vergeten konden, voor de derde maal staan zij bij de baar van een der hunnen. Eerst ging Slis heen, Holwerda volgde en nu wordt Both ter ruste gelegd. Zij waren alle drie mannen-uit-één-stuk, voorbeelden van goede Rotarians in geest en daad”.
DE OPHEFFING VAN DE CLUB IN 1940 De laatste lunchbijeenkomst in het oude Coomans - dat dichtging - heeft plaats gehad op 27 maart 1940, de eerste lunch in Atlanta op 5 april daarna. Na 14 mei van dat jaar kon de club daar niet meer terecht omdat de daktuin door oorlogshandelingen was beschadigd. Het nieuwe adres werd het Clubhuis “De Arend” aan de Schiekade - de huisvesting van het clublid Schouten. In juli kwam men daar bijeen tot eind augustus; ieder lid bracht zijn eigen boterhammen mee. In september 1940 was het gedaan met de lunchbijeenkomsten. Op bevel van de Sicherheitspolizei en de SD (Sicherheitsdienst) is Rotary Nederland opgeheven tegelijk met de verenigingen van Vrijmetselaren en Rozenkruisers. Voorzitter De Iongh en secretaris/oud-voorzitter Siegenbeek van Heukelom deelden de “waarde vrienden” mee dat zij op woensdag 4 september daarvan aanzegging hadden gekregen en dat de papieren en geldmiddelen in beslag waren genomen. Niet alleen de geregelde noenmalen, maar ook de bijeenkomsten in andere vorm waren verboden, ”zoodat b.v. ons gezamenlijk bezoek aan de werken van den Maastunnel niet kan doorgaan”. Op 13 september schreef de voorzitter aan de vrienden dat hem de inzameling was opgedragen van alle “zich nog bij de leden bevindende ritueele voorwerpen, correspondentie en boeken of andere bescheiden, ordeteekenen, geldsbedragen en in het algemeen alles, wat betrekking heeft op de Rotary Club, ook al zouden deze goederen particulier eigendom zijn”. Derhalve geliefden zij “de
dr. H. Cohen, lid 1932—1945 In het concentratiekamp BergenBelsen omgekomen clublid.
50
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
jhr.ir. R.J. Boddaert, 1935 - 1956, een man met een originele inborst, fungeerde als de vaandeldrager van de club.
Meer dan vijftig jaar rotarylid inclusief het charterlidmaatschap van de club van Amsterdam dr. J.J. Stam, lid 1923 - 1975 51
1945 – 2005 DE HEROPRICHTING VAN DE CLUB EN DE HUISVESTING SINDSDIEN Op 9 mei 1945 zijn de Rotterdamse rotaryleden weer bijeen gekomen in het Clubhuis “De Arend”, ieder met zijn eigen boterhammen bij zich. Het was een feestelijk gebeuren onder leiding van voorzitter De Iongh. De tafel was versierd met de vlaggen van Rotary International. De wijnkoper Hoogewerff had gezorgd voor een paar flessen rode wijn en de sigarenfabrikant Van der Pol had vooroorlogse tabak meegebracht. Gastheer Schouten - de beheerder van “De Arend” - laafde het gezelschap met koffie. De overleden leden Slis , Both en Holwerda werden herdacht. Dat de apotheker dr. H. Cohen op 11 januari 1945 in Bergen-Belsen was omgekomen was nog onbekend. In augustus 1945 is “De Arend” als plaats van samenkomst vervangen door de Diergaarde. De directeur daarvan - Kuiper - had een warme hap beloofd tot aller ingenomenheid – de boterhammen konden thuis blijven. Het werd een bonloze koude koffietafel ad f.2,— inclusief fooi, waarvan niets terecht kwam, zodat men al heel gauw gedwongen was terug te vallen op de zelf meegebrachte boterham. In november 1945 volgde de verhuizing naar “Caland West” met een warme maaltijd voor f.2,— in het vooruitzicht. Die toezegging schrompelde evenwel in werkelijkheid in tot een kop soep en twee koppen koffie, samen voor f. 1,—. Het bleef dus armoe troef: een half donker lokaal, waar de kou naar binnen woei, zodat sommigen hun overjassen aanhielden. De door een der leden aangeboden fladderak bleef uit. Het heette dat de door de directeur van het Bataafsch Genootschap dr. Douwe Dijkstra daar op 14 november gehouden voordracht over atoomenergie zo’n zware kost was dat ze de koude deed vergeten. Vanaf januari 1946 kwam men bijeen in de Beurs aan de Coolsingel. Het was nu niet meer nodig boterhammen mee te brengen. Het was er kraakzindelijk met tegelwanden die de stemmen weerkaatsten; men schreeuwde elkaar over de tafel heen toe zonder elkaar te verstaan. Het was een en al moderne zakelijkheid in een zaaltje als een parallellepipedum… . Na bijna anderhalf jaar broodjes te hebben genoten, soms zelfs zonder boter en de kroketten vetloos, zijn de heren in april 1947 teruggekeerd naar Caland West, op advies van de in 1945 lid geworden directeur van de Bierbrouwerij “d’Oranjeboom” ir. A.C. van Wijk, die “een jaar lang onverdroten kroeg in kroeg uit was gelopen om een passend eetvertrek te vinden”. De wantoestanden daar waren kennelijk verleden tijd. Vanaf 14 november 1951 werd weer samengekomen in de daktuin van Atlanta, zoals dat reeds in 1940 tijdelijk het geval was geweest. Tot eind 2003 - dus meer dan 52 jaar - bleef Atlanta het pied-à-terre, hoewel de laatste jaren de gewaardeerde daktuin nog maar sporadisch voor de club disponibel was. Omdat de directie van het in andere handen overgegane hotel er bovendien blijk van gaf het vertrek van de club niet te zullen betreuren, is per 1 januari 2004 Restaurant Engels in het Groothandelsgebouw ontmoetingsplaats geworden.
DE LEDEN SEDERT 1945
Oprichtingscharter van de Rotary Club van Rotterdam, 5 januari 1925 en opnieuw bevestigd 5 december 1945
52
In 1945 telde de vernieuwde club nog 50 leden, 19 minder dan bij de opheffing in 1940. Ondanks overlijden en vertrek waren er in 1948 opnieuw 69 leden en in 1950 75. Van die 75 waren er nog 42 vooroorlogse - onder wie één charterlid: Engelbrecht. Werd het geen tijd om de club te verjongen? Ja, meende het clublid Sinnige al in mei 1945. Zijn voorstel om het lidmaatschap op 65-jarige leeftijd te laten vervallen haalde het evenwel niet; met 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
53
Vooroorlogse afbeelding van Hotel “Atlanta” op de hoek van de Coolsingel en de Aert van Nesstraat. Korte tijd in 1940 en zonder onderbreking van 1951 tot december 2003 kwam de club er wekelijks bijeen, bij voorkeur in de hier zichtbare “Daktuin”.
name Mees verklaarde zich tegen. In 1946 stelde het charterlid Santman dat alle negentien 60-plussers, waartoe hijzelf ook behoorde, de club dienden te verlaten en een nieuwe club van oud-leden zouden gaan vormen. Voorzitter Kuiper wees erop dat dat statutair. gezien niet kon, maar zag in dat de club als men geen maatregelen nam zowel te oud als te groot zou worden. Daarom peilde hij in 1947 of inderdaad wel de richting van de Amerikaanse monsterclubs met diverse honderden leden moest worden ingeslagen. Nee, geen sterke uitbreiding meer, vonden de senioren Hudig en ds. Stam. Liever de weg op van instituering van nieuwe clubs in de regio voor de uitgroei van Rotary in Rotterdam, concludeerde Kuiper. De hem opvolgende voorzitter Muntz kwam in maart 1948 al met het plan om een club in Zuid op te richten. De clubleden De Iongh en Van Wijk (van “d ‘Oranjeboom”) zetten er hun schouders onder en zo kon in 1951 de eerste dochterclub geïnstalleerd worden door de Rotterdamse gouverneur Buss. In 1953 volgde de oprichting van de club Rotterdam-Noord met Buss als peetvader. Met moeite was tevoren de grens vastgesteld tussen de grondgebieden van moederclub en dochterclub, met dien verstande dat Rotterdam bevoegd bleef leden uit Noord aan te nemen, zoals van de Rechtbank aan de Noordsingel. De club RotterdamDelfshaven kreeg haar charter op 2 april 1960. Intussen was men in 1950 in de eigen club gebruik gaan maken van de regeling ingevolge welke de 65 plus-leden en zij die meer dan twintig jaar lid waren hun classificatie vrij konden maken voor junioren. Ze konden zich laten “bevorderen” tot senior active members oftewel SAM-leden om zodoende plaats in te ruimen voor jong talent. De eersten die dat deden waren Boddaert, Drost, Hulshoff en Leopold, gevolgd door Sinnige en Hudig; Koert was de bui voor en bedankte als lid. Maar deze handelwijze bewerkte in feite niet dat de club haar senioren kwijt raakte; alleen wel dat er gemakkelijker junioren toegevoegd konden worden. Hoewel er tengevolge van sterfte en vertrek in de periode 1951 - 1960 41 leden afvielen groeide de club nu door van 75 naar 88 man, van wie nog 24 vooroorlogs waren. Hoe was het mogelijk tegelijkertijd ledenvermeerdering tegen te gaan en de instroom van jongeren te bevorderen? Voorzitter Cohen betoogde in 1957 dat het lidmaatschap van vele ouderen de club ten goede kwam vanwege hun ervaring; bovendien vond hij dat binnen Rotary de leeftijd geen rol speelde in de omgang. Het in 1958 in de club van Utrecht gelanceerde idee de bejaarde leden het veld te laten ruimen sloeg in Rotterdam niet aan. De jonge voorzitter Enschedé was evenwel ook niet ontvankelijk voor het idee van een gedegen clubuitbreiding met jongeren ter compensatie van de te sterke aanwezigheid van oudere leden. Het moest, wist hij te bereiken, bij hoogstens negentig leden blijven. De eveneens jonge voorzitter Nico van Esveld koos evenwel in 1960 toch voor overschrijding van de aangenomen 90 leden-norm, mits het jonge aanwas betrof. In 1962 heeft de club inderdaad de voornoemde norm laten varen, nadat in het voorafgaande jaar op hoog niveau was vastgesteld dat de SAM-status al in kon gaan na tien jaar in plaats van twintig jaar active membership, en nadat gouverneur Koomans de ouderen nog eens had aangespoord tot bereidheid SAM te worden en zodoende hun classificaties vrij te geven ten behoeve van jongeren met ambities. Met de garantie dat ze binnen boord zouden blijven voldeden nu vele senioren aan het gedane verzoek. Een gevolg was dat er half 1962 tien classificaties werden opengesteld. De club telde op dat moment 91 leden, inclusief 28 SAM- en PSM-leden. Na aan aantal jaren waarin het ledental op peil was gebleven werden er in 1962 elf nieuwe leden toegelaten. Bevorderd doordat in 1973 de verwerving van het SAM-lidmaatschap een automatisme was geworden groeide de club van 106 leden in dat jaar naar 115 in 1983. Ter wille van de nu wenselijk geachte reductie van het ledental volgden er jaren met wat minder aanwas dan verloop. Al met al sloeg zodoende de veroudering steeds meer toe en nam de aantrekkingskracht van de club voor jongeren bij toenemend gebrek aan jeugdige uitstraling duidelijk af. In de tweede helft van de jaren negentig werd het tij gekeerd. Er werden vele geschikt geachte personen - ook vrouwen - beneden 45 jaar uitgenodigd en gelukkig met vrij wat resultaat. In 2001
54
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
55
telde de club opnieuw 110 leden en de opgaande lijn liep door, zij het dat zich tegelijkertijd ook veel vaker dan weleer het verschijnsel van snelle opzegging van het kortelings aangenomen lidmaatschap ging manifesteren. Voorzitter Van Wensveen is in 2002/2003 op grond van door hem verrichte enquêtes tot het inzicht gekomen dat, om aan een nog verder voortgaande veroudering het hoofd te bieden, aan de formering van een Club voor Past-Rotarians niet meer te ontkomen zou zijn. In 2005 was het zover, maar het zijn slechts enkelen die het veld geruimd hebben. Naar mijn weten is er geen onderzoek gedaan naar de politieke en religieuze achtergronden van de rotaryleden. Het heeft er alle schijn van dat zij voor het overgrote deel van liberalen huize waren en dat er vele vrijzinnig-hervormden en remonstranten onder hen geteld konden worden. In de jaren dertig werd de invloed van Morele Herbewapening voelbaar. Een toenemend oecumenisme bewerkstelligde dat er zo nu en dan ook een gereformeerd clublid bijkwam. De katholieken moesten wachten tot 1955, vanaf welk jaar zij individueel toestemming van hun bisschop konden krijgen om lid te worden; vanaf 1964 was voor leken die toestemming niet meer vereist en sedert 1966 mochten ook aangezochte priesters zelf beslissen. Zonder deze beleidswijzigingen van de Rooms-Katholieke Kerk zou de club waardevolle leden als mr. J.R.H. van Schaik (1967-1987), mr. F.J.M. Nivard (1974-2004) en pastoor J.I.M. van Adrichem (1974-1981) gemist hebben. Vermelden we hier dat er vier zeer verdienstelijke leden tot ereleden zijn benoemd: Van Dam (1947), Van Vierssen Trip (1953), Engelbrecht (1955) en Hoogewerff (1968). Kleyn van Willigen sr ontving op 10 maart 1982 uit handen van de gouverneur een certificaat wegens vijftig jaar lidmaatschap (hij werd overigens al in 1928 lid), een eerbewijs dat naderhand alleen nog Anton van Beek (lid 1948-2004) ten deel is gevallen. Tussen 1987 en 2006 zijn elf leden onderscheiden met een benoeming tot Paul Harris Fellow: George Stam, Jan Hudig, Pieter ten Cate, Jo Cohen, Ernst Storm, Frits Venstra, Kees Eegdeman, Leo van Atten, Jan Verburg, Paul Dieges en Bul Beverdam. Dat er zes maal een clublid gekozen is tot gouverneur is al meegedeeld. In 1961 werd de installatieprocedure gewijzigd. Dientengevolge werd de oud-clubvoorzitter Koomans in 1962 niet meer zoals tevoren in een besloten bijeenkomst van oud-gouverneurs als aantredend gouverneur geïnstalleerd. Het gebeuren speelde zich nu af in aanwezigheid van de clubgenoten binnen de eigen club.
Het was de aftredende gouverneur Van Heel die zijn opvolger het uiterlijk teken van de gouverneurswaardigheid op de lunchbijeenkomst van 4 juli te Rotterdam kwam omhangen. Gouverneur Koomans was in overeenstemming met de statuten op de voorafgaande landdag - 11 en 12 mei in de nieuwe RAI te Amsterdam - aangewezen als governor-nominee en had in Lake Placid vanwege Rotary International de opdracht meegekregen anderen te dienen: “Kindle the spark within” en “Lighten the path within” - Ontsteek het vuur binnen in je en Verlicht de weg. Het heeft 36 jaar geduurd - tot 24 juni 1998 - alvorens er weer een lid van de Rotary Club Rotterdam op gelijke wijze binnen de club tot gouverneur werd geïnstalleerd: Leo van Atten.
VROUWELIJKE LEDEN Het werd in de jaren tachtig duidelijk dat in de tijd van allerwegen vrouwenemancipatie de rotaryclubs geen mannenbolwerken konden blijven. Tijdens het voorzitterschap van Govaert Kok (1981/1982) bleek dat 49 leden geen bezwaar hadden tegen het opnemen van vrouwen en dat 27 leden dit afwezen. Wel moest om vrouwen te kunnen uitnodigen voor het lidmaatschap voorafgaande toestemming verkregen worden van hogerhand. Toen Otto Netze voorzitter was (1988/1989) werd toelating van vrouwen een actuele aangelegenheid. Met beleid heeft hij de discussie geleid, waarin de voors en tegens soms krachtig verwoord werden. In 1989 waren 45 leden voor en 22 tegen, dus niet veel anders dan zeven jaar eerder. Het clublid notaris Schrijner kon nu aan de slag om de nodige statutenwijziging te bewerkstelligen; voor sommigen schokkend, voor anderen een reden tot blijdschap. De beslissing werd toch nog aangevochten. Een roerige stemming ten tijde van het voorzitterschap van Friso Meeter (1990/1991) wees uit dat uiteindelijk met 70 tegen 10 stemmen de kogel definitief door de kerk ging. De eerste vrouw, die in 1991 clublid werd, was - op voorstel van oud-boekhandelaar Baars - de boekhandelaarster Maria Heiden. Spoedig volgden Henny Driessen, Joke de Beijer en Louise van den Bos. De gouverneur prees het vrouwenbeleid van de club als “een lichtend voorbeeld”. Louise van den Bos was in het clubjaar 1998/1999 de eerste vrouwelijke voorzitter. Overigens was niet zij, maar Marianne de Waard-Preller als penningmeester het eerste vrouwelijke bestuurlid.
ADMINISTRATIE EN FINANCIËN
F.C. Kleyn van Willigen, lid 1928 - 1983 56
A.L. van Beek, lid 1948 - 2004
Het eerste vrouwelijke clublid mw. Maria W. Heiden, 1991
Omdat het administratieve werk - met name van clubsecretaris Lambert - te veel was geworden heeft de club in het clubjaar 1966/1967 een secretaresse in dienst genomen. Zij kreeg er ook voor te zorgen dat het weekbericht gestencild en aan de leden toegezonden werd - een taak waarmee tevoren een der leden zich vrijwillig had laten belasten; de secretaresse kreeg voor de uitvoering van haar taak een stencil- en een adresseermachine ter beschikking, zodat er niet meer geprofiteerd behoefde te worden van door welwillende geoutilleerde clubleden om niet verleende diensten. De achtereenvolgende secretaresses waren mevrouw Havelaar-Smidt van Gelder, mevrouw Thea van Veen-Verheijen en mevrouw Julia Verhoef-Segers. Na vijfentwintig jaar is de functie weer opgeheven; het werd te duur en er werd vanuit gegaan dat de bestuursleden voldoende werkkracht in eigen huis hadden om een deel van het werk te kunnen overnemen. Na de oorlog bedroeg de ledencontributie f.35,— per jaar; voor de lunches werd door ieder apart met de ober afgerekend (lunchkosten f.2,50). Voor het Rotaryfonds van het district brachten in 1951 40 leden f.800,— bijeen en voor de Rotary Foundation 51 leden f.1.024,32. 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
57
Na veel gedelibereer werd in 1955 een nieuw stelsel ingevoerd: ieder was van toen af 0,8% van het belastbaar inkomen verschuldigd met een maximum van f.250,—. Daarmee werden de afzonderlijke lunchkosten afgeschaft. Het maximum ging geleidelijk omhoog, in het clubjaar 1972/1973 van f.450,— naar f.550,—. Toen in het jaar daarop de Stichting Community Service Rotterdam van start ging werd naast de contributie op een minimale bijdrage gerekend voor de Stichting. Ruim twintig jaar later werd met handhaving van de norm vrijwel het dubbele geïncasseerd als contributie; de bijdragen voor de Stichting bleven een stuk achter bij de oorspronkelijke verwachting, zodat er meer dan eens een beroep op de leden moest worden gedaan om voor bepaalde doelen - zoals Polio Plus - extra bij te dragen. Vanaf 1955 werden de lunchkosten dus uit de contributieopbrengst betaald. Eind jaren vijftig was men flink ontevreden: de akoestiek van de grote benedenzaal van Atlanta deugde niet, evenmin de kwaliteit van brood, beleg en bediening; toch protesteerde men maar liever niet, want de prijs was sedert 1951 niet verhoogd. In 1960 volgde evenwel toch een prijsverhoging van de lunchkosten van f.2,50 naar f.3,—, op welk bedrag de onderhandelaar van de club de nieuwe prijs voorlopig nog had weten te beperken. Na enkele jaren kon gelukkig geconstateerd worden dat er meer zorg aan de lunches werd besteed dank zij een nieuwe leiding van de zaak. Maar prijsverhogingen en bijgevolg meningsverschillen bleven niet uit. Halverwege de jaren zeventig moest f.9,50 per couvert worden neergeteld en dat vond men toen knap veel geld. Nadat de prijzen in een te korte tijd steeds verder waren opgelopen en de verblijfs-accommodatie steeds meer te wensen over was gaan laten is Atlanta - het is hiervoor al meegedeeld - noodgedwongen per januari 2004 verwisseld voor Restaurant Engels op het Stationsplein.
DE GEWONE SAMENKOMSTEN In 1962 hield de oud-secretaris-generaal van Rotary International Philipp Lovejoy een voordracht voor de club “over Rotary”. Hij haalde daarin aan wat Shaw had geantwoord op de vraag wat Rotarians doen:’going to lunch’, en op de volgende vraag, wat ze daar dan wel doen: ‘they meet and eat’. Maar, aldus Lovejoy: ze doen veel meer, ze praten ook… . Shaw doelde natuurlijk op de lunchbijeenkomsten als hoofdbestanddeel van het rotaryleven. En Lovejoy duidde op de daar gehouden voordrachten. Tot vandaag de dag is het beeld van Rotary: wekelijkse lunch met een spreker - springlevend gebleven. Wel heeft zich in de Rotary Club Rotterdam geleidelijk een verschuiving voorgedaan van het optreden van veel sprekers uit de club zelf naar dat van veel van buiten aangetrokken sprekers. Die verschuiving komt niet overeen met de bedoeling van de founding fathers van Rotary, maar is wel verklaarbaar.
Het clubhuis “De Arend” aan de Schiekade, uitwijkplaats van de club na het bombardement in 1940; in 1945 was dit de plaats van een nieuw begin.
Rond 1960 ging het de programmacommissie steeds meer moeite kosten om eigen clubleden te werven voor spreekbeurten. In het clubjaar van voorzitter Oster - 1961/1962 - ontstond er zelfs een leemte, die men dacht te kunnen vullen met onderlinge gesprekken. Een proef daarmee liep op een fiasco uit: alle leden stapten vroeg op en lieten voorzitter Oster en secretaris Jonas in eenzaamheid de rit tot klokke twee uitzitten; daarom liever ten-minutes-speeches ingelast, maar de praktijk leerde dat de animo hiervoor niet groot was. De leden Anton van Beek en Aak Dutilh vonden het een schande dat een club van negentig leden niet in staat was zelf minstens dertig sprekers per jaar te leveren. Zij zagen over het hoofd dat tussen 1951 en 1961 1. vrij veel vooroorlogse leden de club ontvallen waren, negen waren overleden en zeven hadden als lid bedankt, stuk voor stuk mannen met een inbreng;
58
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
59
2. de club steeds minder captains of industry en hoge ambtenaren met geregeld waardevolle inbreng telde; 3. de novieten minder vaak top-informatie konden verschaffen en ook minder tijd voor Rotary konden vrij maken dan de voorafgaande generatie. Het gevolg van dit alles was dat het aantal gastsprekers was opgelopen van ongeveer een derde van het totaal in de jaren vijftig tot boven de helft enkele jaren later. Gelukkig was de kwaliteit van de voordrachten in het algemeen goed gebleven, niet alleen omdat toch nog veel leden hoog gekwalificeerd en geïnteresseerd waren, maar ook omdat het niet ontbrak aan connecties met niet-leden, die gespecialiseerd waren en bereid gevonden werden om als gastsprekers te komen optreden. Ook na 1945 was een vrouw als spreekster in de club nog lang een zeldzaamheid. De eerste die een voordracht hield was - tijdens het voorzitterschap van Buss - op 19 april 1960 Juffrouw Kranendonk, die sociaal werkster was in diens petroleumbedrijf in Pernis. Wat ze gezegd had heette “anecdotisch” en “innig vrouwelijk” te zijn. Een maand later trok de concert-pianiste Mrs. Waters oftewel Irene Köhler aller gespannen aandacht. Zij was de echtgenote van de past president van de Rotary Club London Fulham. Op 10 december 1962 werd het onderwerp “Het Fulbrightprogram”, dat uitwisseling beoogde van leerkrachten en studenten tussen de Verenigde Staten en Nederland, behandeld door mejuffrouw dr. Van Dullemen, de oud-directrice van de H.B.S. voor Meisjes aan de Mecklenburglaan. Door haar vriendschap met het kort tevoren overleden clublid Jacobsen was zij al jaren met Rotary verbonden. Naderhand hebben niet zo heel veel vrouwen, maar toch een groeiend aantal het woord tot de club gericht. Geleidelijk is het een normaliteit geworden.
avondjes van acht. Het waren mannenbijeenkomsten. In het clubjaar 1975/1976 werd een poging gedaan om ze op te krikken door er ook de echtgenotes aan te laten deelnemen. Tijdelijk was de opkomst wel wat hoger, maar de ware animo bleef bij te veel leden ontbreken, of er al dan niet tevoren vastgestelde thema’s werden besproken. In het clubjaar 1998/1999 werd het systeem van voor allen voorgeschreven samenkomsten veranderd in een systeem, waarbij de clubleden zichzelf kunnen opgeven voor avonden naar keuze. Ongeveer een kwart van hen doet mee. In 1945 werden er borrelmiddagen gehouden bij een aantal leden thuis. Een centrale figuur daarbij was Hoogewerff. Toch was hieraan geen lang leven beschoren. In 1949 werd het anders aangepakt. Er werd een gemeenschappelijk borreluurtje ingesteld in “Old Dutch” en wel op elke laatste vrijdag van de maand om 17 uur. In september 1961 was het hiermee afgelopen omdat er niemand nog zin in had. In 1958 was er nog bij gekomen dat er op elke derde dinsdag van de maand in Heinekens Hoek een stamtafel gereed stond voor de clubleden met hun echtgenotes. Geen succes; na 1959 horen we er niet meer over. In de jaren tachtig heeft een klein aantal leden gebruik gemaakt van een kwartaalborrel in de kantine van de Jockeyclub in Kralingen; evenzo in de jaren negentig van de borrel bij Loeff. Tot hoe lang de in 2004 weer bij de Jockeyclub ingestelde maandborrel zal blijven bestaan zal de toekomst uitwijzen.
DE ATTENDANCE
De in 1926 ingestelde avondjes van zes - ter versterking van de band tussen de leden onderling hebben zich weten te handhaven; ze dijden in de jaren dertig al wel eens uit tot avondjes van zeven. De opkomst was niet altijd even groot en daarom werden ze in de loop van de tijd vervangen door
In 1951 kwam een Amerikaanse rotarian, die al twintig jaar aaneen honderd procent attendance had gehaald, per auto uit Brussel aangesneld om in Rotterdam een zoveelste attendancekaart te kunnen bemachtigen. Zo bont maakten de ware Rotterdamse rotarians het niet, maar er waren er wel zes die in 1949 100 procent haalden: De Iongh, Jacobsen, Jonas, Rijken, Hoogewerff en Kleyn van Willigen. Het was aan hen te danken dat het club-percentage in die tijd boven de 70 procent uitkwam. Na een kortdurende terugval werd in 1956 met vijftien 100%-leden en negen 90 tot 100%-leden 73,85 procent attendance gehaald; in de volgende jaren eveneens 73 en 74 procent. Attendance was een hot item. Rotary International had in 1954 verordend dat vier maal achtereen verzuim zonder reden op verlies van het lidmaatschap kwam te staan. Burgemeester Van Walsum hield de eer aan zich zelf en bedankte in 1956. Dat een lid met een zo druk bezet leven zich aangesproken had gevoeld vonden verscheidene medeleden niet terecht. Ook volgens gouverneur Nieveen woog alle Amerikaanse regulering qua belang niet op tegen een waarachtige rotary-instelling, een goede voorbeeldfunctie en een functioneren als ambassadeur van goeden wille. Toch waarschuwde het clubbestuur in 1959 nog eens voor onverbiddelijk royement na vier maal achtereen verzuim zonder geldig excuus. Dit ter aansporing van nalatige junioren. Het hielp niet en sancties bleven uit. In 1962 viel de attendance sterk terug - tot net boven de 60 procent. Het was de periode van de al gesignaleerde algemene malaise in de club, waarin vele leden niet meer voor spreekbeurten te vangen waren. In het vervolg van tijd is het attendance-percentage verder gedaald, in de jaren tachtig naar 55 procent, in de jaren negentig naar 50 procent en daarna naar nog minder. Om de attendance te stimuleren zijn in de jaren 1988-1992 elk jaar enige avondbijeenkomsten met warme maaltijd - georganiseerd, maar de opkomst werd er ten genen dele door bevorderd. In een vlaag van gestrengheid is in 1993 een aantal leden met te lage attendance uit de ledenlijst geschrapt. Die maatregel veroorzaakte commotie en versterkte de mening dat de internationale regels in dezen te stringent waren toegepast. Betrokkenheid bij Rotary werd van essentiëler belang geacht dan stipte nakoming van de regels. Nieveen had gelijk gehad.
60
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
Er was tijd nodig voor verandering, voor democratisering. Was kort na de oprichting van de club al besloten dat men elkaar met de achternaam zou aanspreken zonder “mijnheer” erbij, in 1951 moest dit opnieuw worden bepaald en ook toen moest dat nog wennen. Pas veel later kwam men in de club tot het inzicht dat de leden niet alleen familienamen maar ook voornamen hebben om gebruikt te worden. De democratisering ging nog verder. Op woensdag 30 augustus 1961 heeft voorzitter Oster, geïnspireerd door de warmte, de clubleden en zichzelf toegestaan de colbertjasjes uit te trekken, van welk verlof vele leden dankbaar gebruik zijn gaan maken - voor enkelen gold dit evenwel als een blijk van ongepaste proletarisering. Een enkeling durft thans – decennia later – zelfs zonder stropdas te verschijnen. Oster wenste zich geen heer van stand te voelen. Gegrepen als hij was door het boek van Vance Packard over de “Status-seekers” hield hij in zijn nieuwjaarstoespraak op 4 januari 1962 de club de spiegel voor van de in Amerika met de welvaartsstijging toegenomen klasse- en standsverschillen. Met het oog op de daar waarneembare statusverschijnselen haalde hij de uitspraak van de auteur aan “dat wij ons allemaal gelukkiger zouden voelen als wij de mensen niet beoordelen naar de symbolen die zij vertonen, en de etiketten die zij dragen, maar eerder naar hun waarde als individu” –een uitspraak die volgens Oster iedere rotarian uit het hart gegrepen moest zijn.
AVONDJES VAN ZES/ACHT EN CLUBBORRELS
61
VIERINGEN Het gebeurde maar hoogst zelden dat de club zong. Zo op 4 december 1946. Als variatie op de magere kroketten en kale broodjes in het kille Beursgebouw was er voor ieder een waar stuk banket op tafel verschenen, reden te over voor de gelukkigen om “Zie de maan schijnt door de bomen” aan te heffen. Tot dan toe had het zingen zich beperkt tot vreugdeuitingen over de verjaardagen van de leden. “O, wat zijn wij heden blij” verdween van het repertoire toen in 1949 aan de oubollige verjaardagsvieringen een eind werd gemaakt. Het was het clublid George Stam die zijn clubgenoten meer aan het zingen wist te krijgen. Tijdens de clubwandeling op Schouwen in 1986 ging hij er in de kerk van Renesse spontaan toe over de daar aanwezige clubgenoten zangles te geven. Op de lunchbijeenkomst van 30 december 1992 kwam hij met het Rotary-clublied op de proppen en ieder die zingen kon zong het na enige oefening van harte met hem mee. In de jaren negentig gebeurde het ook dat de club rijp werd voor een heuse Sint-Nicolaasviering. Dus niet meer voor het enkel nuttigen van een stukje botergebak zoals in 1946 of voor het aanhoren van een min of meer diepzinnige lezing van een op en top Sint Nicolaas-kenner, maar voor het laten vloeien van de dichtaders der leden zonder aanzien des persoons. En enkele malen is de goedheiligman in al zijn waardigheid zelf in de club verschenen om gepaste vermaningen en loftuitingen uit te delen. Was er in 1949 dan een punt gezet achter de vieringen van de verjaardagen van de clubleden, er bleven andere redenen tot betoon van blijdschap om gelukkige medeleden bestaan. Er verloofden zich zoons met dochters en omgekeerd, maar zelfs ook nog eigen clubleden: in 1948 Jan Hudig met een dochter van Kleyn van Willigen en in 1950 het toen jongste lid Nico van Esveld met Jvr. Antoinette Roëll - met huwelijken in het nabije verschiet. Veel vaker dan jonge vaders werden jonge grootvaders gefeliciteerd. Dergelijke evenementen leverden de medeleden gewoonlijk een heerlijk en begeerlijk aperitief op. Wanneer rond Koninginnedag de lintjesregen soms rijkelijk op de clubleden was nedergedaald volgden eveneens steevast borrel-, bier- en “sapjes”-rondjes aan de bar. Een goed jaar was 1952, waarin op één dag de club twee leeuwen en vijf officieren rijker is geworden en waarin de geridderde Boddaert badinerend geestig over het onderwerp ”Lintjes” sprak. Druk bezocht werd in 1959 de receptie op “De Maas” van het gouden echtpaar Daan de Iongh; de bijna 77-jarige bruidegom en zijn gouden bruid kregen van de clubgenoten een divankleed cadeau en ze hebben daar nog jaren van kunnen genieten. De beminnelijke en volijverige secretaris van de club Jonas bedankte na de viering van zijn zeventigste verjaardag op 24 maart 1961 de vrienden voor de overstelpende blijken van belangstelling. Hij was diep getroffen door het ontvangen van het prachtige cadeau, dat het hem mogelijk maakte volop te genieten van de verrukkelijkste klassieke muziek. En Jonas’ echtgenote had het zeer gewaardeerd dat men ter wille van haar op de receptie niet had gerookt.
Clublied van de Rotary Club van Rotterdam samengesteld door en ingewijd op 30 december 1992 door het clublid musicus George Stam.
In de eerste jaren na de heroprichting van de club uitte zich een enkele maal het nationaal gevoel. Zo had Kuiper ervoor gezorgd dat op 15 augustus 1945 in de lunchruimte in de Rivièrahal een oranjebloem-versiering was aangebracht wegens de capitulatie van Japan. Toen Muntz voorzitter was werd op 3 september 1947 gezamenlijk staande het Wilhelmus gezongen (sic) in verband met de verjaardag van de Koningin. Voorzitter Koomans hield in 1948 een voordracht over koningin Wilhelmina ter gelegenheid van haar gouden regeringsjubileum en de club zond haar een telegram toe met woorden van dank. Op 31 augustus 1949 werd de verjaardag van “onze vereerde Prinses Wilhelmina” staande herdacht. Tenslotte werden na haar overlijden in 1962 de radiotoespraken van de Voorzitter van de Tweede Kamer en van de Minister-President gezamenlijk beluisterd.
62
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
63
Murk Lels was in 1952 onder de indruk van de “buitengewoon indrukwekkende” toespraak van koningin Juliana in Amerika. Prins Bernhard genoot zoveel goodwill bij Rotary dat hem op 29 juni 1955 - zijn verjaardag - door de club een staand eresaluut werd gebracht. In latere jaren is publiek eerbetoon jegens het Koninklijk Huis in de club steeds meer in onbruik geraakt. Was het tienjarig bestaan van de club nog gevierd op 8 december 1934, de viering van het 25-jarig bestaan liet men vallen op 29 januari 1950, een datum die paste in de reeks ladiesnights welke sedert 1926 altijd plaats hadden rond de vierdag van de oprichting van Rotary International. Als club-lustrumjaren golden en gelden sindsdien de jaren die eindigden met de cijfers 0 en 5 in plaats van 9 en 4.
De gelauwerde clubvoorzitter ds. Lisa Sillevis Smitt. (lustrum 1975 in het Hulstkampgebouw)
v.l.n.r.: prof.dr. Nico van Esveld en Antoinette van Esveld - Roël, Ton Rijken. (lustrum 1975)
Enige musicerenden : Reina ’t Hoen-Croll, George Stam, Han Benjamins. (lustrum 1975)
Lustrumviering 2000 op ‘De Maas’.
Lustrumviering 2006 in de Kunsthal met o.a. Suzy Lorand - Ohlbaum, Helen en Wil Arts, Jaap Gerritzen op de voorgrond.
Sint Nicolaasviering in de Daktuin van “Atlanta”, 1997; Wilfried van den Muijsenbergh als goedheiligman, naast clubvoorzitter René de Monchy.
64
Het 25-jarig bestaan in 1950 werd dus, anders dan het tienjarig bestaan, gevierd met de dames. 110 Mannen en vrouwen namen eraan deel - in Caland West, waar men volgens het verslag “gezapig aanzat aan zes tafels”. Maar toch: “Het wemelde van japonnen en van mannelijke gasten en we werden opgewonden van het weerzien. Hier en daar vielen twee dames elkaar om de hals”, wat met elkaar toch duidt op een feestelijk samenzijn. Het charterlid Kuiper hield een herdenkingsrede en tot besluit werd er gezongen (sic): het Rotarylied van het 55 ste district. Het lustrum van 1955 werd samen met de dochterclubs Zuid en Noord gevierd als herdenking van het vijftigjarig bestaan van Rotary International. De heren gingen in smoking of rok, de dames “in het lang”. Hoogtepunt van de avond was een terugblik door Thomasvaer en Pieternel. Een eigenlijke reden om de lustra van 1960, 1965 en 1970 groots te vieren was er niet, maar voorzitter Nico van Esveld vond het 35-jarig bestaan in 1960 een welkome aanleiding om de op dat tijdstip wat terugvallende club te activeren. Door hemzelf en een lustrumcommissie van gelijkgezinden - bestaande uit de leden Van Lynden, Van den Bent en Van Keulen - werd een aantrekkelijke opzet bedacht en uitgevoerd: eerst ontvangst van groepjes leden bij “borrelgastechtparen” thuis, gevolgd door een feestavond in Atlanta, met zelfbediening via een bonnensysteem, optreden van de Bela Bub Zigeunerkapel - wat een nog nooit bereikte stemming teweegbracht- en een “gracielijk aangeboden” bloemenhulde, culminerend in een klinkende zoen voor de aanvoerende “Zigeunerin”/ voordrachtskunstenares op het podium bij kaarslicht. Met de stemming er nog goed in had op 2 april 1960 de charteruitreiking plaats aan de dochterclub Rotterdam-Delfshaven. Er werd een sprekend standbeeld van Piet Heyn aangehoord, waarna het gezelschap in Henkes‘ Distilleerderij het verschil is gaan proeven tussen tien en twintig jaar oude jenever. Het was volgens Van Esveld begrijpelijk dat de avond “zeer stemmingsvol” is verlopen. Die eindigde vrij laat op “De Maas”. De uitbundigheid van de feesten in 1960 werd op de volgende lustra op geen stukken na geëvenaard. In 1965 bleef het bij een diner op “De Maas”, in 1970 bij een captains dinner in Atlanta. Wel werd het usance dat er enige gasten van de bevriende clubs Antwerpen, Hamburg en Le Hâvre het programma in zijn geheel of deels kwamen meemaken. In 1975 werd het vijftigjarig bestaan van de club gevierd in het Hulstkampgebouw op het Noordereiland. De feestgangers gaven er daar blijk van bedreven te zijn in dichtkunst, schilderkunst, zangkunst en eetkunst. Evenals 1955 was 1980 een lustrumjaar van Rotary International. Het vreugdebetoon van de club bestond uit het aanzitten van de leden met hun aanhang aan een feestelijke rijsttafel in de Marinierskazerne. Het zestigjarig bestaan van de club in 1985 werd wat te groots gevierd. Er was een weekend mee gemoeid en omvatte een excursie naar de Neeltje Jans inclusief bezichtiging van het Expositiegebouw van architect/medelid Wim Quist, een diner-dansant op “De Maas” - met muzikale omlijsting door de Marinierskapel (dank zij clubvoorzitter luit.-kolonel Ton Harthoorn van het 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
65
Korps Mariniers) - en een door het Kamermuziekensemble “Erasmus” opgeluisterde brunch in het Schielandshuis. Er waren niet minder dan 34 rotarians uit het buitenland op afgekomen. Het was niet best dat uit de clubkas f.8000,— moest worden bijgepast… . In een tijd van bezuiniging moest het soberder toegaan. Daarom werd in 1990 volstaan met een symposion in Museum Boymans-van Beuningen, een maaltijd met sprankelende toespraak door clublid Jan Verburg en een concert in de kerk van Delfshaven; in 1995 met een excursie naar de stormstuw in de Nieuwe Waterweg, een lunch in het Westland en een diner in het Stadion Feyenoord, gelardeerd met entertainment door een zekere “Nel”, wat niet bij iedereen in de smaak is gevallen. Het 75-jarig bestaan van de club in het jaar 2000 vroeg om een wat feestelijker accent. Er was opnieuw een symposion aan verbonden en de volgende dag werd besteed aan een fast ferry - boottocht naar Dordrecht vice versa, sightseeing en lunch ter plaatse en een waarlijk lustrumdiner op “De Maas”. De lustrumviering in 2005 werd verschoven naar mei 2006. Hoogtepunten waren de bezichtiging van de Toulouse Lautrec-tentoonstelling en het slotdiner, beide in de Kunsthal.
DE LADIES C.Q. PARTNERS EN DE KINDEREN Nadat in mei 1947 een eerste poging tot oprichting van een Innerwheel in Rottterdam had gefaald is de Rotaryclub ertoe overgegaan eenmaal per maand een zondagse ontmoeting tussen 12 en 13 uur van de clubleden met de dames te arrangeren aanvankelijk in “Parkzicht”. Na een paar maanden was dit al weer voorbij. Intussen was er op 7 juni 1947 voor het eerst na de oorlog een ouderwetse ladiesnight gehouden in Caland West. Sindsdien was dit evenement helemaal terug, naar traditie elk jaar in of rond februari. Tot en met 1951 vond het plaats in Caland West, daarna aanvankelijk in Atlanta. In de lustrumjaren van de club bleef een aparte ladiesnight naast het feest van de club achterwege. Tot 1960 toe veranderde er aan het karakter van de ladiesnight in feite niets; een aperitief (in de daktuin of kleine zaal van Atlanta), een diner voor 40 tot 45 echtparen (in de grote feestzaal), een goede voordracht door een spreker uit de eigen club: (con)rector Blanken, Rooy (van de NRC), Van Hoytema (gynaecoloog), Blom (van de Houthandel), Enschedé (rechter), Van Lynden (advocaat), Van der Meer (Van der Meer en Schoep - Bakkerijen), Stempels (van de NRC). Na de spectaculaire lustrumviering in 1960 volgden tot en met 1968 ladiesnights nieuwe stijl, veel uitbundiger dan tevoren. Op 11 januari 1961 werd het een happening, niet meer in Atlanta maar op “De Maas” met een optreden van het Delftse Studenten Cabaret, volgens het verslag “een allergeestigst getrap op tenen”. Van Lynden, ’t Hoen en Van den Bent hadden het zo bedacht. De lustrumcommissarissen Piet Jan van der Giessen en Henk Spoon maakten het nog doller. Ze organiseerden een pretfeest, wederom op “De Maas” op 10 januari 1962. Na het lopend buffet trad en amateur-cabaretgezelschapje op - onder leiding van mr. Eijkman - met een conférence en een aantal liedjes, waarin vele grapjes ook over rotarians zo ludiek waren verwerkt, dat de aanwezigen van de ene pretbui in de andere lachbui schoten. Omdat een achtbaar jong clublid zich te erg aangesproken voelde kwam de leider met een schriftelijke verklaring dat hier sprake was van een misverstand. Na het cabaret volgde het toneel, heel snel nadat de acteur Rob de Vries - die directeur was van het Nieuw Rotterdams Toneel - in de club was opgenomen. De ladiesnights van 1963 en 1964 behelsden beide het bijwonen van de opvoering van een toneelstuk in de Schouwburg met Rob de Vries in een hoofdrol: “Niemand van ons” en “Kiss me Kate”. In 1963 werd gesoupeerd in het nieuwe Rijnhotel; in 1964 was tevoren gedineerd in Maassluis. De feestelijke reeks is in 1968 geëindigd met een bezoek aan een presentatie van Ansje van Brandenberg in haar “Winkeltje” aan de Nieuwe Binnenweg en een (te kostbaar) kostelijk diner. 66
In 1969 was men zich bewust dat de ladiesnights en ook de lustra te weinig voldeden aan het oude rotary-beginsel “to keep it simple”. Vandaar dat de sobere ladiesnights oude stijl weer terugkeerden. Wat volgde waren onderhoudende avonden op telkens een andere locatie met een spreker of musicus (1974 Lorand) uit de eigen gelederen en een drankje en hapje als toegift. Waar alzo? In de Manege, de kantine van het Shell-gebouw (1973 Thomassen over het image van Rotterdam), het Havenziekenhuis, de Dubbelde Palmboom, Ter Meulen in de Spaanse Polder, de Rivièrahal, de Sociëteit “Eendragt maakt Magt” in Kralingen, Van Ommeren (1984 Wies Erkelens over Het Loo), het Gemeentearchief, het Maritiem Musem, het Sophia Kinderziekenhuis, Boekhandel Donner, Galerie Mirjam de Winter. Vanaf ca. 1978 werd de traditie doorbroken om de ladiesnights in of rond februari te houden. Na 1991 werden ze partnersnights. Maar het traditionele éénmaal per jaar een avond uit met de ladies c.q. partners is tegelijkertijd geleidelijk vervangen door soms meermaals per jaar georganiseerde evenementen, welke in het volgende hoofdstuk nader ter sprake komen. Het is niet helemaal duidelijk welk evenement beschouwd kan worden als de laatste partnersnight oude stijl. Misschien was het de door Jo Kolf als Hoekschewaarder in 1997 geregisseerde excursie naar de in aanbouw zijnde tweede Heinenoordtunnel - met een goed verzorgd slotdiner in wat toen nog “Het Wapen van Rijsoord” heette. We keren nog even in de tijd terug. Het is éénmaal gebeurd - in 1956 - dat de Inner Wheel-ladies met een gentlemensnight voor de dag zijn gekomen en wel op zaterdagavond 13 oktober in Museum Boymans. Het programma bestond uit een optreden van hun clublid Mevrouw Hazewinkel-Cense als solozangeres. Tijdens het voorzitterschap van Muntz werden voor de lunch op 23 december 1947 voor het eerst na mei 1937 weer de zoons van de rotarians - vanaf zestien jaar oud - uitgenodigd. Het was spannend of die nu, in tegenstelling tot in 1937, wel wilden komen. Dat viel bijzonder mee: er kwamen er niet minder dan 26, onder wie de zoons van Van der Giessen, Van der Meer, De Monchy, Rijken, De Vooys. De jonge Piet Kleyn van Willigen dankte namens allen voor de ontvangst, tijdens welke een vlotte spreker als Van Vierssen Trip de jeugd van Hans Andersen de revue had laten passeren. In het vervolg vond deze sessie met zoons elk jaar plaats, hetzij rond Kerstmis hetzij op de plechtige oudejaarsbijeenkomst of op de eerste bijeenkomst in het nieuwe jaar. De opkomst varieerde in de jaren 1947-1953: 26,13,15,7,22 (nu ook schoonzoons), 19 en 10. Een nieuw stadium begon op 24 december 1958, toen voor het eerst ook de dochters mochten komen. Er werden twaalf zoons en twaalf dochters verwelkomd en bovendien nog twee jonge Hongaren, die hierna nog ter sprake zullen komen. Anders dan de oudejaarsbijeenkomsten hadden de kerstbijeenkomsten in de jaren zestig nog geen gewijd karakter. Zo was er in 1960 een voordracht over ruimtevaart en sprak Stempels in 1961 over zijn reis naar Japan. Met de komst vanaf 1966 van ook de echtgenotes van de leden op de kerstlunch kreeg deze een zekere facelift in culinair. opzicht, maar tevens inhoudelijk. Voortaan werd met name een beroep gedaan op de predikanten in en buiten de club om kerstgedachten naar voren te brengen; ook wel op lekenleden, die goed in staat waren om een op het tijdstip passend onderwerp voor hun rekening te nemen. Zo vielen in de termen de predikanten Stam, Hoekstra, Van Royen, Sillevis Smitt, Ter Haar, Cossee, de oud-katholieke pastoor Van Kleef, pastoor Van Adrichem, Van Ruyven en, om enigen van de buitenwacht te noemen: ds. H. IJzerman (van de oude stadswijken), de vrouwelijke ds. M. Hudig, ds. Fockema Andreae uit Wassenaar, ds. Van der Klaauw, de rooms-katholieke bisschoppen mgr. Bär en mgr. Van Luyn. En verder eigen filosofen en lekenpredikers van de club zoals Jo Cohen, Gert Jan van de Beek, Koos de Valk, Harm Bart, Wil Arts. Eenmaal trad een Hindoe-prediker op. De kerstlunches zijn altijd goed bezocht door de partners van de leden; het aantal daar komende zoons en dochters is evenwel feitelijk gereduceerd tot nul. 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
67
CLUBEVENEMENTEN
Restaurant ‘Caland West’ in het Land van Hoboken aan de Nieuwe Binnenweg, waar de club eind 1945 en van april 1947 tot november 1951 haar domicilie had. Foto J. Klaver
Echte mannen-aangelegenheden - niet interessant voor vrouwen - waren in 1957 een presentatie door het lid president-hoofdman Oster van “zijn” Vrijwillige Brandweer, in 1959 een confrontatie op uitnodiging van het lid Loopuyt - met de moderne robot van Unilever - een electronic data processing machine van de I.B.M., en in 1960 een politiehonden-demonstratie op het hondeneiland Van Brienenoord. In deze rij past ook nog veel later - in 1992 - de bezichtiging van het nieuwe Tweede Kamer-gebouw in Den Haag, waar Leo van Atten zijn clubgenoten de weg wees. Met de clubleden waren de echtgenotes in 1957 van harte welkom in de nieuwe “Bijenkorf ”, waar clublid Isaäc het gezelschap een blik achter de schermen gunde. Evenzo waren zij uitgenodigd bij de zogenaamde vakvoordracht van de Generaal der Mariniers Van Nass (toen nog Nass). Op 11 juli 1962 werden 33 leden met hun dames met groot ceremonieel ontvangen in de Marinierskazerne aan het Toepad. Drankjes en hartige hapjes werden aangeboden door hofmeesters en trawanten, terwijl een strijkje van de Marinierskapel frisse achtergrondmuziek ten gehore bracht. Het festijn werd besloten met een taptoe op het voorplein. Gezeten op een tribune, juist in de as van het kazernegebouw, konden de aanwezigen genieten van een schouwspel van correcte exercitie met muziek van de Marinierskapel, geflankeerd door een groot aantal flambouwdragers, met voorop het korps trommelslagers en pijpers, allen gedost in witte broek en pet met een donkere tuniek… . Een zeer bijzondere “vakvoordracht”, waarin ook nog de vertoning van twee films was opgenomen. De dames namen inmiddels ook volop deel aan de bezoeken aan diverse tentoonstellingen in Museum Boymans, welks directeur Ebbinge Wubben - van 1951 tot 1967 clublid - een voortreffelijk inleider en gastheer was. Tot 1956 toe ging het zelfs zonder toegangsprijs. Nadat Ebbinge Wubben als clublid had bedankt zijn de speciale rotary-ontvangsten in het museum sterk verminderd, maar als er een toptentoonstelling was ingericht zoals in 1984 “Het goud der Thraciërs” werd zo mogelijk een avondbezoek gearrangeerd. In 1981 werd opgetrokken naar de Ruysdael-tentoonstelling in het Haagse Mauritshuis, waar toen het oud-clublid Hoetink directeur was. In 1992 had een grootse ontvangst plaats hoog in het nieuwe Internationale Nederlanden-gebouw, domein van clubgenoot Herman Huizinga; in 1996 werd op de achttiende etage van het World Trade Center op invitatie van clubgenoot Herman Wessels een Telecom-demonstratie gegeven (met een aangeboden diner) en in 2001 was het clubgenoot René Berkvens, die de club met partners uitnodigde voor een excursie naar de Vlissingse scheepswerf “De Schelde” en een royale ontvangst. In de jaren negentig is de organisatie van dergelijke evenementen - waarin geleidelijk aan de partnersnight geïncorporeerd werd - opgedragen aan een door de club ingestelde evenementencommissie. In het Haagse Mauritshuis werden de Vermeer-tentoonstelling (1996) en de Rembrandt zèlftentoonstelling (1999) bezocht. Verder vallen te noemen de bezichtiging van het Paleis en de beeldententoonstelling Lange Voorhout in Den Haag (1998), van de Hieronymus Bosch-tentoonstelling in Museum Boymans-van Beuningen (2001) en van de beeldentuin van Joop van Caldenborgh in Wassenaar - met diner in de Haagse Sociëteit “De Witte” (2002); tenslotte van de Mucha-tentoonstelling in de Kunsthal (2004) en van de Willem de Kooning – en J.H. Mastenbroek – tentoonstellingen eveneens in de Kunsthal (2005). Jan Zoet haalde op 22 maart 2002 vele rotarians met hun partners naar de Schouwburg ter bijwoning van de première van “Orestes’ last tango”. De opera’s Faust van Gounod (2003), Tosca van Puccini (2004) en Montezuma van Vivaldi (2005) konden gemeenschappelijk bezocht worden dank zij Doelen-directeur Gabriël Oostvogel. Midden jaren negentig gaf Jo Kolf een nieuwe impuls aan de fellowship door de leden uit te nodigen voor een soiree artistique in en om zijn “Hoge Huys” in Numansdorp; te zelfder tijd initieerde Wolter Coops te zijnent een muzikale matinee, na 2000 nagevolgd door Wout Siddré. Het nieuwe Maritiem Museum was in 1986 in clubverband - de dames mee- als een belangrijke schepping van het clublid architect Wim Quist bezichtigd (ladiesnight) en in 1988 de nieuwe Schouwburg. In 1996 had een excursie plaats van rotarians en partners naar de door Quist vernieuwde Zuid-vleugel van het Rijksmuseum in Amsterdam.
68
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
Naast landdagen, intercitymeetings, contactbijeenkomsten met bevriende clubs in het buitenland en dergelijke zijn er vanaf het begin bijzondere evenementen georganiseerd. Ze waren meestal kleinschalig van aard; soms waren de echtgenotes van de partij. Ik noemde al het uitstapje - in 1928 naar het kwekerijtje van secretaris Slis in Ouddorp. In de jaren dertig werden de clubleden al geregeld ter kennisneming uitgenodigd voor bezoeken aan door collegae-rotarians geleide bedrijven: het Telefoonbedrijf (lid Boom), de Van Nelle-fabriek (lid Van der Leeuw), de Glimfabriek (poetsmiddelen), de Azijnfabriek (lid Rueb), de Houthandel Abr. Van Stolk & Zoonen, Oving’s IJzer- en Staalhandel, het Haagse Museum voor Onderwijs en Schoolbioscoop (oud-lid Van Wijk). Burgemeester Drooglever Fortuyn bood in 1935 een boottocht aan door de havens om de nieuwe ontwikkelingen in ogenschouw te nemen. Na de oorlog - in november 1947 - waren verscheidene leden zo gelukkig dat ze de proefvaart van het vlaggeschip van de Lloyd, de “Willem Ruys”, konden meemaken. Het clublid Van der Giessen maakte er vanaf 1949 een gewoonte van zijn clubgenoten uit te nodigen voor het bijwonen van tewaterlatingen op zijn werf en zijn zoon Piet Jan van der Giessen volgde in zijn voetspoor. Buss organiseerde op 16 juni 1948 een excursie voor de buitenlandse deelnemers aan een internationale rotarybijeenkomst te Utrecht met de hen begeleidende Rotterdamse clubleden. Vanaf “De Maas” ging het per fregat van de BPM naar de indrukwekkende BPM-installaties aan de Petroleumhaven. Van Moorsel liet op 8 juli 1953 de clubgenoten de Margarinefabriek aan de Nassaukade bezichtigen en haalde daarbij uit met een “zeer smakelijk” diner. Er waren negen leden die in 1953 gehoor gaven aan een uitnodiging van de club van Haarlem om deel te nemen aan een bezoek aan de Internationale Tentoonstelling “Flora”; een grotere groep clubleden met hun dames ging in 1954 het Arboretum “Klein Schovenhorst” (Putten) van dr. Th.C. Oudemans bezichtigen.
69
Op het terrein van de lichaamsbeweging stond de club nooit in het voorste gelid, wat niet wegneemt dat er individuele leden waren die presteerden. Al wat we uit de weekberichten van vóór de Tweede Wereldoorlog distilleerden is dat er in november 1939 zes leden hebben deelgenomen aan een golftoernooi in Den Haag, te weten: Blom, Hulshoff, Kolff ,Van Stolk, Stenfert Kroese en Siegenbeek van Heukelom. Van Moorsel deelde in 1948 - als gast uit Hamburg aanwezig - mee dat hij daar ter plaatse onder andere golfde. Meer concreet was in juli 1952 Kroese: hij had in Crans in Zwitserland een golfbeker gewonnen en schonk de club daarom een glas wijn. Kroese bevestigde in juni 1956 zijn naam als goede golfer door samen met Van Moorsel deel te nemen aan Rotary-golf in “De Pan”, vanwaar zij zowaar weer als prijswinnaars teruggekeerd zijn. Of er in 1960 en 1962 leden hebben deelgenomen aan de Rotary-golfdag op de banen van de Hattemsche Golf- en Country Club ontdekte ik niet. Maar de oproep was er wel:”Doe per se - dit jaar mee”. In de jaren die volgden is er zeker ook door Rotterdamse rotarians her en der gegolfd. Binnen en buiten de club heeft József Keglovich zich gemanifesteerd als een enthousiast beoefenaar en gangmaker. Verscheidene clubleden maken gebruik van de golflinks van de Golfclub Cromstrijen te Numansdorp. Op 5 september 2003 werd daar gegolfd ten bate van de Stichting Community Service met een wisseltoernooibeker voor de winnaar. Het is een jaarlijks terugkerend sportevenement geworden. Over Van Moorsel en de sport valt meer te vermelden. Op 2 juli 1947 brandde hij - 45 jaar oud los met een knallende voordracht over voetbal. Het verslag daarvan in het clubweekbericht is te mooi om hier niet te worden weergegeven: Zijn loopbaan was een triomftocht geweest vanaf het eerste voetbalveld in Groningen tot de grote internationale wedstrijden toe. Ons waardig lid bracht vrijwel al zijn zondagen als scheidsrechter door op het voetbalveld; hij was door het publiek uitgejouwd, bespogen, met flessen bestookt, door de politie gered, zo bedreigd dat hij het veld had moeten ruimen; hij was niets vermoedend door een wraakgierige juffrouw met een paraplu afgeranseld
en was in België door een spreekkoor van vele tienduizenden voor ‘kaaskop’ uitgemaakt. Een van zijn gloriepunten was een gesprek geweest in de trein vanuit Groningen met twee Kamerleden, de latere minister mr. J.R.H. van Schaik en de communist Lou de Visser. Die twee hadden partijvergaderingen achter de rug, waarover ze elkaar vertelden. Van Schaik had 500 toehoorders gehad en De Visser 600. Hierop had Van Moorsel zich in het gesprek gemengd met de opmerking dat hij een paar uur geleden voor 15.000 mensen was opgetreden. De Kamerleden waren toen zeer benieuwd geweest om te vernemen wie hun medereiziger wel was en welk verkiezingsavontuur hij had beleefd!.. Kort daarop werd Van Moorsel benoemd tot directeur van Unilever Duitsland. Hij kreeg de Gouden medaille van de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond. dr. J.F. van Moorsel, 1946 - 1977, Een ander sporttalent in de club was Ton Harthoorn, de marinier. stimulator van het aanknopen en Hij bestond het in de jaren negentig enige malen de Marathon onderhouden van vriendschapsRotterdam uit te lopen, mede ten behoeve van de Stichting banden met de club van Hamburg, Community Service. Ook in latere jaren - 2003, 2005 - telde de waarvan hijzelf erelid was; tevens club marathonlopers (Ton Geerts, Hein Pols). vermaard vanwege zijn grote Een sportieve manier om het onderling contact te bevorderen betrokkenheid bij de voetbalsport. bleek het gezamenlijk uit wandelen gaan te zijn. Het begon met een door Van Heel en Kesler voor hun clubgenoten en introducé(e)s georganiseerde wandeling te Ulvenhout in oktober 1973. In de eerste jaren daarna volgde telkens een herfstwandeling en vanaf 1979 werden het zowel een voorjaars- als een najaarswandeling. De organisatie was in handen van een ingestelde wandelcommissie. Jan Renardel de Lavalette was jarenlang haar voorzitter en werd opgevolgd door Boudewijn Boot. De wandelroutes werden meestal uitgezet met hulp van een clublid in een gebied waar deze bekend was en vaak een huis of pied à terre bezat om de wandelaars te ontvangen. In 1974 namen vijftien echtparen deel aan een wandeling te Moergestel onder leiding van Santman. Naderhand was de groep doorgaans wat kleiner; wel was ze vrij homogeen van samenstelling. In 1975 werd een duinwandeling gemaakt op Voorne daar waar Jan en Mieke Bollemeijer een vakantiewoning hadden, in 1976 op Schouwen/Haamstede waar Van Royen en Wolters konden ontvangen en gidsen. Kesler was in 1978 voor 35 wandelaars gastheer te Soestduinen. Ik noem ook andere wandeloorden omdat velen er een goede herinnering aan bewaren: de Treek, Driebergen, de Alblasserwaard, het Quakjeswater, Oisterwijk, het Mastbos, de Neeltje Jans; Bloemendaal, Kennemerland en Aerdenhout - alle drie keer in het genot van de gastvrijheid van het echtpaar Rothbarth. In 1984 ging het vanuit het huis van Frits en Ita Venstra te Barendrecht door de Carnissegrienden; in 1985 was het Meyendel, in 1986 nog eens Haamstede en Renesse met zangles in de kerk aldaar door George Stam, drie maal Epe (Kleyn van Willigen), Warnsveld (Van Munster van Heuven), Elten in Duitsland (Staab), Exloo in Drente (Harthoorn), fietsen in de Krimpenerwaard (Roel Burgert), Cromstrijen (Kolf), Baarschot (Verlage) en opnieuw Driebergen (Engelbrecht); in 1995 Rucphen (Joke de Beijer), in 1996 Kralingen (Renardel de Lavalette), in 1997 Rhoon (Pieters) met Rhoonse grienden (Jan Jansen) en de Horsten in Wassenaar (Vigeveno en Van der Graaf), in 1998 Amsterdamse grachtentuinen (Van Wensveen en Quist), in 1999 Postel (Wintermans en Hart), in 2000 Nieuwpoort aan de Lek, in 2002 de Neterselse Heide/ Landgoed “De Utrecht” (Verlage), in 2003 Epse (Gert Jan en Coby van de Beek), in 2004 Van Abbemuseum in Eindhoven, Eersel (Wintermans) en Lage Mierde (Hart), in 2005 de Hoge Veluwe, in 2006 vanuit het huis van Jo en Willy Kolf te Numansdorp naar Tiengemeten/Willemstad. Zoals uit deze opgave blijkt heeft het niet aan variatie ontbroken.
70
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
Gedurende enige maanden in 1945 kreeg de club huisvesting in de Rivièrahal in de nieuwe Diergaarde in Blijdorp.
SPORTIEVE ACTIVITEITEN
71
In deze tijd gebeurde het ook soms dat gasten niet lijfelijk aanwezig waren maar dat er een tape werd beluisterd met hulp van de door het clublid Rijken meegebrachte apparatuur. Zo kreeg de club in 1957 groeten van en informatie over de zusterclubs van Mombasa en Sharon-Herzlijah en werden de maidenspeeches van de in 1961 en 1962 aangetreden R.I.-presidenten eerbiedig aangehoord. Er werden ook evenals vóór de oorlog groepen uit Engeland als gasten verwelkomd. De rotarians uit Bebington (Cheshire) kregen in 1952 een geestig betoog in het Engels te horen van Eyken Sluyters en Van Keulen gaf in 1955 aan zestien Engelse jongens onder leiding van een dominee in a nutshell een lesje havenhistorie als inleiding op een hun aangeboden boottochtje in de middag. Het was aardig dat in 1960 een groep van veertig Engelse rotarians, die Rotterdam passeerde op weg naar de bollenvelden, de Rotterdamse clubvoorzitter en -secretaris uitnodigde voor een dinnerparty. In 1962 werd aan een groep uit Newmarket een Spido-vaartocht aangeboden. Drie clubleden - Van Alphen, De Iongh en de dierenarts Boom - gaven aan boord serieuze uitleg. Hun Britse gehoor voelde evenwel meer voor sight-seeing “met glimmende pretneuzen”; de zich uitgesloofd hebbende heren werden hartelijk bedankt en vertrokken vervolgens met een lege maag… .
Ontvangst van de President van Rotary International Buzz Tennent in de Beatrixzaal in het Groothandelsgebouw, 7 september 1957; van links naar rechts clubvoorzitter Cohen en Mevrouw Cohen, gouverneur Heusdens, Mevrouw Nieveen, President Tennent en Mevrouw Tennent, gouverneur Nieveen, Mevrouw Heusdens, clubsecretaris Jonas en Mevrouw Jonas
GASTEN EN VAANTJES
Na 1960 is de stroom rotarians die Rotterdam aandeden op weg vanuit of naar Engeland en Amerika snel opgedroogd. Het vliegtuig en de auto zijn de boot en de trein als vervoermiddelen gaan vervangen. Rotterdam kwam voor de snelle reizigers terzijde te liggen. Wie er beslist wilde zijn moest tijd opofferen en wie er Rotary wilde bezoeken was niet meer aangewezen op één plaatselijke club. Zo is het aantal buitenlandse bezoekers aan de oudste club van Rotterdam uiteindelijk gering geworden. Internationaal gezien heeft de club aan uitstraling ingeboet. De rotarians uit eigen land zijn eveneens steeds minder tijd gaan nemen voor rotary-bezoek elders; ze lieten het dus ook in Rotterdam afweten, zodat van de 142 in 1961/1962 getelde Nederlandse clublunch-gasten veertig jaar later nog maar een handvol is overgebleven.
Na de heroprichting in 1945 verschenen er net als tevoren vaak gasten op de lunchbijeenkomsten. Het aantal buitenlandse gasten liep tegen de honderd per jaar. Bovendien bleven er groepjes komen, zoals op woensdag 3 juni 1953 meer dan veertig Amerikaanse rotarians met vele echtgenotes, die komende van de Convention in Parijs via Rotterdam per “Nieuw Amsterdam” naar Amerika terug reisden. Voorzitter Moret ontving ze waardig in de kleine zaal van Atlanta en Koomans hield voor hen in het Engels een voortreffelijke causerie over de haven van Rotterdam, waarbij hij het verblijf van de Pilgrim Fathers in Delfshaven memoreerde. Rotarian Jansse van de jonge club RotterdamZuid dankte de Amerikanen in Engels rijm voor alle sinds de oorlog bewezen hulp. Op 15 mei 1955 eindigde een “croisière du Rhin” ter gelegenheid van de Golden Anniversary van Rotary - in drie boten vanuit Straatsburg met ruim 1.200 rotarians aan boord - in Rotterdam. Er was één clubgenoot meegevaren die graag alle rotary-evenementen meemaakte: De Iongh, oud-lid van de Board of Directors van Rotary International. De grote schare kreeg een ontvangst door de Rotterdamse clubs gezamenlijk in de Rivièrahal van de Diergaarde. Het jonge clublid Oster had zich danig ingezet voor de organisatie daarvan en hoewel vele clubleden verstek hadden laten gaan werd de club verrijkt met niet minder dan zestig vlaggetjes in één keer en er werden er ook nog uit Frankrijk nagezonden. In de jaren vijftig bezochten twee R.I.-presidenten Rotterdam. In 1951 logeerde en recipieerde president Frank E. Spain bij het echtpaar De Iongh. In september 1957 kwam president Buzz Tennent met zijn echtgenote met de “Nieuw Amsterdam” in Rotterdam aan. Na een tripje naar de Antiekbeurs in Delft en een havenrondvaart volgde een grootse ontvangst in de Beatrixzaal van het Groothandelsgebouw. Daar waren maar liefst 225 aanwezigen uit tachtig clubs, onder wie twee echtparen uit Purmerend in Volendamse dracht. De volgende dag reisden de hoge gasten per TEEtrein door naar Zürich.
In de jaren vijftig kwamen er nog zoveel vaantjes binnen van andere clubs dat de sergeant-at-arms Hoogewerff een vaantjes-kaartsysteem is gaan aanleggen en voor een goede opstelling is gaan zorgen. In 1954 werd bepaald dat de leden in het vervolg zouden opstaan wanneer gasten vaantjes overhandigden. Bij wijze van voorbeeld vermeld ik dat toen in 1961 een vlag uit Madagascar werd aangeboden met een van esprit tintelend speechje de leden dat staande hebben aangehoord. Zo is het gebleven. De aanwas ging toen nog snel. In 1959 had zelfs een telefonische vlaggenruil plaats met een club in Tasmanië. Omgekeerd kreeg de boekhandelaar Dietrich, toen deze weer een wereldreis ging maken, een koffer met Rotterdamse vaantjes mee. Het aanbieden van een vaantje door een gast - vroeger aan de orde van de dag - is uiteraard steeds zeldener gaan voorkomen. Wel bleef de club trots op haar voorraad. Het was een ramp toen op tweede kerstdag 1973 circa 600 (!) vaantjes door brand verloren gingen; slechts één vlaggetje van kangoeroeleer heeft het overleefd. Mededeling van het geleden verlies in “Rotary Nederland” en “Rotary International” heeft evenwel bewerkstelligd dat de club overstelpt is met honderden (vooral uit Amerika) toegezonden vervangende vaantjes. Hoe mooi ook, ze misten de gevoelswaarde van de oorspronkelijke. Uiteindelijk is een geselecteerd aantal bewaard gebleven om - opgehangen in speciaal daarvoor geconstrueerde rekken - als een zinvolle achtergrond aan de lunchbijeenkomsten een eigen fleurig aanzien te geven.
72
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
In 1951 werd het initiatief genomen om samenkomsten te organiseren met buitenlanders. Op 29 november van dat jaar werden voor de eerste maal 29 in Rotterdam wonende Amerikanen, Belgen en Engelsen in Atlanta ontvangen door een aantal clubleden. Het programma bestond uit een maaltijd en een causerie door Koomans. In 1952 volgde een dergelijke maaltijd voor daarvoor uitgeno73
digde mannelijke buitenlanders, zoals onder anderen consuls. Al met al een mooi idee, maar zonder vervolg. De lunchbijeenkomst van 23 november 1955 werd bijgewoond door zeven Indonesische studenten aan de NEH. Rotarian Rooy (van de NRC) behandelde daar “Problemen van Nederland”, welke zich voor en na de oorlog voordeden. De buitenlandse studenten waren ook welkom op de oudejaarslunch, samen met de zoons van de clubleden. Het werd geen succes, er kwamen er maar twee. In 1956 ging alle aandacht uit naar de Hongaarse studenten. In de jaren zestig werden door de jeugdcommissie nog pogingen gedaan om de buitenlandse cursisten van het Bouwcentrum te laten deelnemen aan de avondjes van zes, maar ook hierbij viel de opkomst sterk tegen, zodat er geen lang leven beschoren was aan dit experiment.
leiding van de voorzitter steevast een kwartier aan grappen werd besteed. De cultureel zeer geïnteresseerde Blanken had al een jaar eerder gesignaleerd dat hij in de Amsterdamse club een Engelse rotarian zeldzame goocheltoeren had zien verrichten. Toen een Amerikaanse rotarian aan de Rotterdamse club aanbood om een cowboyfilm te komen vertonen, vond voorzitter Buss dat ondermaats. Hoewel de clubleden wel in koor te kennen gaven zo’n kans niet te willen missen is de voorstelling evenmin doorgegaan als het in 1937 aan de club aangeboden optreden van een Japanse danseres. Voor volop entertainment was de club niet in, daargelaten dat het bij de vieringen van lustra en ladiesnights wel vrolijk kon toegaan. Het gebeurde maar een enkele keer dat zich op de lunchbijeenkomst iets buitennissigs voordeed. Zo iets unieks en tegelijk ontroerends was op 27 mei 1959 het aanheffen van een negrospiritual, een “song of escape”, door een Amerikaanse zwarte gastleraar, John E. Bush, die kwam spreken over zijn werk als leraar in de Verenigde Staten tegen de achtergrond van het rassenvraagstuk.
WIJDING EN LUIM Zo nu en dan werden in de naoorlogse club nog ware rotary-voordrachten gehouden, maar het idealisme van Rotary, dat vóór 1940 geregeld doorklonk, was minder manifest geworden. De beginselen kregen met name nog aandacht op de oudejaarsbijeenkomsten; de kerstbijeenkomsten gingen zoals hiervóór reeds is meegedeeld - pas in de jaren zestig deze rol overnemen. Bijbelse gedachten en Rotary-gedachten gingen gelijk op in de oudejaarstoespraken van de daartoe geroepen clubleden-predikanten. Verscheidene keren natuurlijk nog het charterlid (van de club van Amsterdam) ds. Stam. Op 28 december 1949 uitte hij tal van bezorgdheden - Indië kwijt, overbevolking, emigratieproblemen, devaluatie van de munt, armoede, de Koude Oorlog - in een zo aanslaande theatrale oreertrant dat hij in 1950 zijn betoog kon voortzetten met een paulinisch verhaal, waarin hij de angst der tijden neutraliseerde met een opwekking tot godsvertrouwen. In 1951 speechte het nieuwe lid ds. Joop Hoekstra - een zeer aimabel mens - als stond hij op de preekstoel over de tekst Openbaringen 21. In 1955 kreeg ds. J.G. van Dongen, in dat jaar voor korte tijd lid geworden, meteen de beurt; in zijn toespraak onder het motto “Met de ander in de wereld” sprak hij het kerklid en het rotarylid gelijkelijk aan. Ook hielden voorzitters als Rauwenhoff en Van Moorsel bij de jaarwisseling hun medeleden duidelijk de rotary-spiegel voor. En er kwamen gouverneurs op bezoek die het zelfde deden. Enige oudere leden lieten zich bij tijd en wijle evenmin onbetuigd, zoals Kuiper en Sinnige en in het bijzonder De Iongh, die meer dan wie ook thuis was in de historie, ontwikkeling, idealen en gedragsregels van Rotary International en bijgevolg zich graag geroepen voelde jonge leden van voorlichting te dienen. Niet voor niets was hij oud-gouverneur en oud-lid van de Board of Directors van Rotary International. Voor leden als Koomans, De Vooys, Hintzen en Moret gold dat ze Rotary beleefden als een innerlijke levensdrijfkracht in het verlengde van Morele Herbewapening. De jonge Cohen drukte toen hij in 1958 het clubvoorzitterschap neerlegde het plastisch uit: we zijn “mannen in badpak”, die elkaar niet zien in ons dagelijks pakje, maar naar de geest die eronder zit… Mochten diverse leden dan sterk onder de indruk zijn geraakt van de beleving van Rotary in Amerika, voor het overnemen van Amerikaanse poespas waren de clubgenoten te nuchter. Toen hij in 1946 aantrad als clubvoorzitter had Kuiper reeds naar voren gebracht dat de club zich al in een vroeg stadium had gedistantieerd van een gewild Amerikaanse toonzetting. Ook De Iongh vond dat de Nederlandse clubs in organisatorisch opzicht geen klakkeloze navolgers van Amerika moesten zijn. In Nederland en zeker in Rotterdam groeide de afkeer van wat men Amerikaanse “kwezelarij” noemde. Volgens gouverneur Teenstra in 1950 sloegen zowel community-singing als de in de Amerikaanse clubs geliefde grappen en grollen hier niet aan. De uiterst serieuze mr. W.C. Mees had kort tevoren verteld dat hij in de club van Modesto in Californië had meegemaakt dat daar onder 74
OORLOGS- EN NAOORLOGSE ERVARINGEN Vlak na de bevrijding, op 16 mei 1945, achtte Van Vierssen Trip het in zijn voordracht over “Recht en Zedelijkheid” verklaarbaar dat vrijwel elke Nederlander de mening was toegedaan dat de overheidsmisdadigers, die toegelaten hadden dat het recht met voeten was getreden, de doodstraf verdienden. Bijna alle voordrachten in de periode direct na de oorlog gingen over oorlogs- en naoorlogse ervaringen. Hulshoff had het over de voedselnood en honger, Lugt over zijn krijgsgevangenschap en bevrijding door de Russen, Muntz over het Rode Kruiswerk in het “geteisterde Gelderland”, F. de Vries over het geteisterde spoorwegwezen, ds. Stam over de spionnen in de kerk, Van Vierssen Trip over de zuivering en de bijzondere strafrechtpleging, Van Doesburgh over de reclassering van politieke delinquenten, en de zoon van voorzitter De Iongh over zijn werk in de illegaliteit; het weekbericht meldt daarover dat de club ”zelden zoo diep onder de indruk is geweest van een voordracht”. Zij die in 1945-1946 in het buitenland kwamen waren onder de indruk van wat ze daar ervoeren. Koomans bracht in mei 1945 verslag uit van zijn reizen door de frontlinies heen naar Brabant, Brussel en Londen. In Engeland was hem vooral de vele vrouwenarbeid opgevallen. Ook Lels rapporteerde dat een paar maanden later, maar hij had ook de wegen vol auto’s gezien - een lust om te beleven - en je kon er zomaar een winkel ingaan om sigaretten te kopen, en een restaurant voor een vertering naar keuze. Muntz vond in het najaar van 1945 Parijs down, duur en donker. Het was een gave stad met lege winkels; hij had er geen dames gezien, wel vrouwen met hoge kapsels, die kennelijk met pomade waren samengekoekt, wat onsmakelijk. België maakte een aanmerkelijk vrolijker indruk. Lels constateerde in Zweden een grote welvaart, maar de vliegreis naar Malmö had hem wel vier dagen gekost. Koomans zag in de zomer van 1946 in Duitsland nog ontstellend veel onopgeruimde verwoestingen. De gelukkigen die een tijdlang in Amerika hadden vertoefd, wisten veel te vertellen. Kolff was er uiteraard heen gevlogen en De Monchy was er natuurlijk heen gevaren. Van Stolk had er in de oorlogsjaren in opdracht van de Nederlandse regering voedsel ingekocht en opgeslagen; hij gaf zijn eigen graanhandel op en ging er zich opnieuw vestigen, maar bleef wel op dringend verzoek toch lid van de Rotary Club in Rotterdam.
BEGAAFDE SPREKERS Een zeer begaafd spreker was en bleef het clublid dr. R. Jacobsen. De verslaggever - en dat was jaren achtereen de onvolprezen Van Vierssen Trip - was altijd bijzonder lovend over hem: een man “met de gave van Midas; alles wat hij aanraakt wordt goud”. In een prachtige stijl en met een zeer 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
75
verzorgde woordkeus liet deze erudiet zijn gehoor talloze malen delen in zijn grote kennis op historisch, oudheidkundig, kunstzinnig, litterair. gebied. Zijn laatste voordracht hield hij een maand voor zijn overlijden in 1962. Vrienden hebben ervoor gezorgd dat ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag in 1951 een bundel opstellen van zijn hand werd uitgegeven onder de titel “Prisma”; op 18 juli van dat jaar kreeg deze bescheiden geleerde man deze door Muntz aangeboden. Evenals Jacobsen was dr. G.H. Blanken toen hij in 1947 clublid werd conrector van het Erasmiaans Gymnasium; in 1952 werd hij rector en in 1954 hoogleraar laat Grieks enz. aan de Universiteit van Amsterdam. Ook hij was een getalenteerd spreker over onderwerpen op de terreinen van klassieke historie, taal en letteren. Daarnaast zette hij zich in 1947 en 1952 op kundige wijze kritisch af tegen de onderwijsvernieuwings-drang met de daaraan inherente aanvallen op het gymnasium. Een ladiesnight met Blanken als spreker was net als één met Jacobsen als spreker altijd zeer geslaagd. Jammer dat hij slechts betrekkelijk kort clublid is geweest. Geen begenadigde maar wel een bijzondere spreker gedurende vele jaren was het lid mr. W.C. Mees. Hij was een erudiet mens, die op jeugdige leeftijd een rol had gespeeld in de oprichting van de Nederlandsche Handels Hoogeschool, en was met vele Rotterdamse instellingen van economisch en cultureel belang verbonden. Na 1945 ontpopte hij zich als auteur van historische publikaties, te beginnen met het dikke boek “mr. Marten Mees, Man van de Daad”. Hij bleef een interessant verteller, maar wel langdradig; tot het eind van zijn leven was een voordracht zonder vervolgen haast ondenkbaar. Zo vulde hij in1950 twee spreekbeurten met het verhaal over zijn reis naar en door Amerika. In 1953 verwerkte hij een opzienbarende diefstal in de achttiende eeuw op het kantoor van Rudolf Mees in een trilogie. Het was opwindend genoeg maar had een anticlimax als slot. Zijn welbestede reis naar Egypte was goed voor twee beurten. Als historicus had hij zich verdiept in het lijden van de Amsterdamse Geloofsmartelaren en noemde het Roomse Amsterdam van vóór 1578 “Moorddam”. Na de Geloofsmartelaren behandelde hij de persoon Robespierre en in 1962 kwam hij voor de dag met een gedegen betoog in twee afleveringen over Neville Chamberlain en München. Toegevoegd moet worden dat Mees vrij wat meer voordrachten voor de club heeft gehouden dan uit het vóórgaande valt af te leiden.
digheid tegen te gaan. Hij was niet de enige spreker van buiten die sociale noden kwam belichten. Alle jaren door waren medische onderwerpen, belicht door bekwame artsen, in tel bij de clubgenoten. Kanker-genezing, malaria, eugenese, hartcatheterisatie passeerden de revue. Santman keerde zich al in 1958 tegen het de gezondheid schadende roken en de arts De Lange roerde een heikel punt aan toen hij in 1961, sprekende over de grenzen tussen leven en dood, onomwonden abortus veroordeelde als ongeoorloofde levensvernietiging. Naar voordrachten over geldswaarde en financiële efficiency werd door vele clubleden graag geluisterd. Er was altijd wel een financieel ter zake kundige of een journalist binnen de club disponibel voor uitleg van en beschouwingen over de miljoenennota of de bestedingsnota, zoals prof. Witteveen of Rooy (van de NRC); ook trad in dezen wel eens een niet-lid op, waarbij ik denk aan de Nederlandsche Bank-directeur prof. S. Posthuma. Andere bankdirecteuren, hoogleraren, een Kamerlid, een krantenredacteur hebben de traditie voortgezet. Als specialisten in beursontwikkelingen, effecten, belastingen hebben leden als Tuk, Moret, Kloosterman, Oudemans hun medeleden veel goede diensten bewezen. Robeco-directeuren Rauwenhoff en na hem Bunker waren waardevolle informanten, en zo ook gastspreker dr. Jaap van Duijn (eveneens van Robeco). Van de genoemden gaf Moret blijk van een zekere veelzijdigheid; tot zijn thema’s behoorden corruptie en steekpenningen, fraude, efficiency en “business-games” - aanwending van elektronische middelen bij de opleiding van topfunctionarissen (1959).
De club heeft vele leden gehad die in hun voordrachten zaken die hun beroepsmatig of anderszins na aan het hart lagen naar voren hebben gebracht. Zo heeft Van den Berg, die in 1957 lid was geworden, diverse malen de aandacht gevraagd voor de problemen van de verhouding tussen de werkgevers en de werknemers. Steeds opnieuw hamerde hij op het belang van overlegstructuur/mede-zeggenschap in het bedrijfsleven. In zijn sociale visie kreeg hij Kroese (van Van Ommeren) als medestander. Van den Berg waagde zich graag op de terreinen van winstdeling, loonpolitiek, verhoging van de arbeidsproduktiviteit door middel van meer menselijk contact enz.. Lichtenauer en Van Esveld bewezen zich ook als experts inzake de sociale verhoudingen. Van Esveld bekritiseerde in 1951 de Noodwet-Drees en was evenals de arts Santman goed thuis in het ziekenfondswezen. In 1949 traden twee gastsprekers van formaat op als voorstander en als tegenstander van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie en in 1955 had het oud-lid prof. mr. F. de Vries het woord over de door hem voorgezeten Sociaal Economische Raad (SER). Meer dan eens was het sociaal werk aan de orde. Het lid Blom was thuis in het clubhuiswerk in de grote steden en de directeur van de Landelijke Vereniging voor Clubhuiswerk J.W. Ooms verscheen in 1960 om ruimte voor de jeugd te bepleiten om de in de welvaartsstaat toenemende jeugdbalda-
Er waren diverse clubleden die in de jaren vijftig met grote interesse de enorme voortgang van de technieken en methodieken volgden en hun medeleden daarbij betrokken. Ik noem opnieuw Rauwenhoff, die in Amerika allerlei kennis had opgedaan over atoomenergie, moderne vrouwenarbeid, vrije tijdsbesteding, televisie en andere zaken die ten onzent toen nog weinig actueel waren; verder Hunger, die op het belang van commerciële televisie wees - waarbij aan het licht kwam dat toen slechts drie clubgenoten televisie hadden; Van Moorsel, die zijn indrukken weergaf over Management Development in de Verenigde Staten en de toegenomen behoefte bij het bedrijfsleven constateerde aan academisch gevormde managers in plaats van aan geboren leiders - dat was in 1959, het jaar waarin Loopuyt (ook van Unilever) een excursie organiseerde naar de rekenrobot van Unilever en twee jaar voordat Caron (eveneens van Unilever) een voordracht wijdde aan de ontwikkeling van management development bij Unilever. Moret wilde het zijn van manager zien als een vak op zich zelf, buiten inhoudelijke kennis van het bedrijf en ervaring om. De managerachtige ontwikkelingen in het onderwijs in Amerika, de computer in de loonadministratie waren onderwerpen waarover gastsprekers met ervaring dienaangaande kwamen spreken in een tijd die daarvoor rijp was. Boddaert bracht al in 1946 de ontwikkeling van de atoombom voor het voetlicht en de apotheker Cohen wijdde in 1956 een beschouwing aan de atoomtheorie in samenhang met de religie. Nieuwigheden waren er in overvloed. Een gastspreker, baron van Hemert tot Dingshof, deed in 1958 boeiende mededelingen over de ruimtevaart. Interessant en vooruitziend was het relaas van gastspreker majoor D.A. van Steenis over “Robotwapens als tijdverschijnsel”. Volgens hem anticipeerde de zich zelf richtende raket op de greep naar het heelal; de toekomst was aan de ruimtevaart en een retourtje naar de maan was realiseerbaar. Een half jaar later was het woord aan het lid Kolff over de ruimtevaart; na het succes van de Russische spoetniks behoorde ook naar zijn mening de vlucht naar de maan tot de mogelijkheden. Op de kerstlunchbijeenkomst van 1960 deed hij nieuwe onthullingen, gepaard met stoute dromen over de ruimtevaart en een toekomstig ruimtestation. Kleurrijk waren de voordrachten van Santman (huisarts). In 1959 bracht kennisneming van een boek over onware bekentenissen hem op onthullingen over hersenspoelingen; daarbij noemde hij de pogingen om de Hongaarse primaat kardinaal Mindszenty om te turnen. In 1962 haalde hij veel overhoop met zijn tweedelige voordracht die hij veelzeggend getiteld had “Kains kinderen”, over
76
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
SPECIALISTEN AAN HET WOORD
77
evolutie, reageerbuisleven, eugenese, de kloof tussen geloof en wetenschap en de ideeën van de filosoof Teilhard de Chardin. Derhalve genoeg uitdaging. Tot besluit een boeiende visie in het jaar 1951 van een gezaghebbend clublid op leeftijd, dr. L.R. Sinnige, op het jaar 2000. In zijn voordracht over Chemocratie voorspelde hij dat over vijftig jaar de landarbeiders omgevormd zouden zijn tot fabrieksarbeiders tot schade van hun levensgeluk en hun godsdienstig leven; de door Sinnige gedachte algemene welvaart op materieel gebied zou met geestelijke armoede gepaard gaan. Het was een somber toekomstbeeld. Aan de thans levenden valt de beoordeling toe of en in hoeverre Sinnige’s profetische blik juist is geweest.
VEELZIJDIGE KENNIS EN INFORMATIE Een gezaghebbende spreker was (oud-)burgemeester Oud, die parlementaire geschiedenis doceerde, onderwees in de rechten van de mens en onderlegd was in de Nederlandse partijverhoudingen. Een andere geleerde was Lichtenauer; hij bezat een fenomenaal geheugen en bracht telkens al zijn medeleden in verbazing vanwege zijn historische kennis, of dat nu Denemarken en Zweden betrof waar hij op een vakantiereis niet minder dan circa achttien rotaryclubs had bezocht - of Frankrijk. Hij kende de feiten en anekdoten betreffende bijkans alle Europese vorstenhuizen, parlementen en parlementariërs, wist bijkans alles van Ierland en van Mexico af wat maar te bedenken viel. Hij was met name in Europa kind in huis. Het kostte hem in 1961 geen enkele moeite om in voortreffelijke Latijnse poëzie en proza afscheidsgroeten te wisselen met de naar Amsterdam vertrekkende rector van het Erasmiaans Gymnasium dr. Hoek. Deze was zes jaar clublid geweest en had de uitstraling van een geleerd mens evenals zijn voorganger in de school en in de club: Blanken. Net als Blanken stond hij op de bres voor het behoud van het gymnasium en hij manifesteerde zich als een Hugo de Groot-kenner. Ook Enschedé gaf blijk van wetenschappelijke zin, inzonderheid op het terrein van het strafrecht. Zijn voordrachten getuigen daarvan. Het is niet verbazingwekkend dat hij hoogleraar is geworden in Amsterdam, zoals dat enige jaren eerder het geval was geweest met Blanken en Rooy; voor Van Esveld geldt het zelfde, maar dan in Rotterdam en Leiden. De club beschikte over vrij wat gedegen juristen. Van Vierssen Trip - al vele jaren een prestigieus lid van de club - bleef een sprankelend vernuft, onderhoudend en geleerd. Drost kan gelden als zijn juridisch geleerde evenknie. De eerste hield in 1953 een voordracht over “Het Materialisme in de Wijsbegeerte“, de tweede over de herziening van het Burgerlijk Wetboek. Het was jammer dat gemeentebibliothecaris Reedijk, die Erasmuskenner bij uitstek was, al zo spoedig - hij werd in 1961 directeur van de Koninklijke Bibliotheek - naar Den Haag vertrok; niemand in de club kon na zijn voordracht “Erasmus en Nederland” (1961) nog twijfelen aan zijn wetenschappelijke instelling. Twee maal is de litterator F. Bordewijk vanuit Schiedam een voordracht komen houden voor de club van Rotterdam, in 1950 en 1957. Een andere kunstenaar, die in 1957 lid werd, was de organist George Stam. In zijn vakvoordracht in 1958 demonstreerde hij op de piano wat “bouwstenen” zijn in de muziek door middel van een improvisatie in de stijlen van diverse beroemde componisten. In 1960 was hij goed voor twee voordrachten, over Chopin en over Gustav Mahler en dat - dankzij de hulp van muziekhandelaar Rijken - niet zonder muzikale omlijsting. Zo bleef George Stam een zeer gewaardeerd buitenbeentje in de club - tegelijk een fervent caravanrotarian. In zijn laatste lidmaatschapsjaren gelukte het hem (matig) de clubgenoten aan het zingen te krijgen. Een origineel clublid was ook de hiervóór al genoemde Kolff, die leefde voor zijn grote liefde: de luchtvaart. Heel bijzonder was het dat in 1954 in Turkije een postzegel uitkwam met de beeldenaar van hem als luchtvaartexpert. Over Stempels, de opvolger van Rooy, valt ondermeer te melden dat hij zo gebiologeerd was van 78
het actuele wereldgebeuren dat hij op de dag van zijn installatie als clublid - 11 juni 1958 - de Algerijns-Franse ontwikkelingen op dat moment en de positie van De Gaulle daarin becommentarieerde in de club. Ook Ludo Pieters verraste in 1962, toen hij nog maar net lid was, de club met een gedegen voordracht, en wel over een onderwerp dat allerminst samenhing met zijn classificatie van cargadoor: “Saint Just - voorman in de Franse Revolutie - en de ideeën van De Gaulle”. Hij zou nog vaak een historisch onderwerp ter hand nemen, zoals de geschiedenis van de dogen van Venetië, optreden als beminnaar van de letteren en als beheerder van een der grote Rotterdamse Fondsen het woord voeren. De hoofdcommissaris van politie Wolters - lid van 1961 tot 1978 - gaf intrigerende titels aan de pakkende voordrachten die hij produceerde: in 1962 “Crèpe-zolen en nog wat”, behelzende de activiteiten van de Nederlandse geheime diensten in Engeland 1940-1945, waarvan hij zelf deel had uitgemaakt, inclusief het Englandspiel; in het zelfde jaar deed hij - uitermate spannend - onthullingen over de opheldering van de kofferbakmoord te Sassenheim in 1947, met een discussie over vingerafdrukken. Voordrachten over de ontwikkeling van stad en haven werden altijd zeer op prijs gesteld. De club telde in de jaren vijftig en zestig leden met invloedrijke posities om vorm en uitvoering te geven aan desbetreffende plannen en die daarover informatie wilden verstrekken uit de eerste hand. Naast hen werden sprekers van buiten de club aangetrokken die goed geïnformeerd waren. Twee zeer informatieve voordrachten in 1956 waren die van ir. Lange van de Planologische Dienst van Zuid-Holland over de groei van de Randstad en de mogelijkheid van het stichten van een Haringvlietstad, en die van ir. F.P. Mesu van de Cultuur-technische Dienst als tegenstander van Lange en propagandist van het Maasvlakteplan. In 1960 was het de nieuwe Haven-directeur Posthuma, die een indrukwekkend beeld gaf van zijn werkzaamheden, waarin de aanleg van Europoort excelleerde. Het waren diens topjaren en eveneens van Van Traa als hoofddirecteur van de Dienst van Stadsontwikkeling, die de clublunches placht te bezoeken met in beide handen een loodzware aktentas vol documenten inzake stadsplanning. Hij had gevoel voor het kunstzinnige element in de nieuwe stad en gaf in 1957 zijn visie op “Het Ding” of de metalen feesttoorts vóór de nieuwe Bijenkorf. Het clublid Rutgers sprak net als Van Traa als deskundige inzake de wederopbouw van de stad, en het niet-lid ir. Brouwer - Van Traa’s adjunct-directeur- was de specialist die in 1960 het onderwerp “Metro en Oeververbindingen” voor zijn rekening nam. Een andere specialist, het clublid Van Ettinger - directeur van het Bouwcentrum - wees in het zelfde jaar de club op de noodzaak van een grote bouwproduktie, ervan uitgaande dat de wereldbevolking over 42 jaar verdubbeld zou zijn in tal. Het lidmaatschap van burgemeester Thomassen leverde de club geregeld mededelingen uit de eerste hand op over gemeentelijke en gewestelijke ontwikkelingen. De stichting van een universiteit in Rotterdam was ook een aangelegenheid waarover ter zake kundige informanten hun clubgenoten op de hoogte hielden: het lid De Vooys als voorzitter van de Raad van Beheer van de Nederlandse Economische Hogeschool, enige hoogleraren en het bovengenoemde voortreffelijke voor de door hem vertrouwde clubgenoten mededeelzame lid Thomassen. Een belangrijke ontwikkeling die later aan de orde kwam was de sprong over de rivier naar de Kop van Zuid; mevrouw Riek Bakker, die als directeur van de Gemeentelijke Dienst Stedebouw hierbij een grote rol had gespeeld, kwam er een toelichting op geven. Ter bevestiging van het beeld van veelzijdigheid noem ik hier nog enige voordrachten: Muntz trakteerde de club in 1949 op een voordracht over Naundorff , van wie hij onomstotelijk aannam dat deze de ware zoon van de Franse koning Lodewijk XVI was geweest. In 1948 had hij de club verrast door zijn voorzittersnieuwjaarsrede geheel in rijmvorm te declameren, iets wat later - in 1986 en 2000 - werd nagevolgd door respectievelijk de voorzitters Boogaerdt ’t Hooft en Hannes Moret, 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
79
terwijl voorzitter Kroese het in 1951 bestond zijn nieuwjaarstoespraak in het Engels te houden - ter wille van de 33 aanwezige Zuid-Afrikaanse studenten - in de vorm van een roll-call. Van Nooten (van Schieland) sprak in het watersnoodjaar 1953 over de waterkering. Ds Hoekstra was in 1959 bij de tijd met zijn referaat over de verhouding tussen ouders en kinderen “in deze tijd”. In 1961 was hij actueel met “De ontwikkeling van de Oecumenische Beweging”. Die belangstelling deelde hij met de oud-katholieke pastoor Van Kleef en met diens kerkgenoot Govaert Kok. De remonstrantse ds. Van Royen dwong respect af met zijn bespreking van Sartre’s “Le diable et le bon Dieu”(1961), maar daar bleef het niet bij. De paardesport - en dan met name het Concours Hippique in Kralingen - was het domein van de cavalerist baron van Lynden, de skisport van Loopuyt, de sportvliegerij van Van den Bent, de jacht en de Tour de France van Pluygers jr. en de wielersport optima forma van Van Ballegoyen de Jong. Maar als voorzitter van de Hoge Raad van Adel leverde Van Lynden ook bijdragen over Adel en Ridderschap, Heraldiek, “Discriminatie”, Ridderorden, enz.. Dolf Welling heeft verscheidene malen zich verdienstelijk gemaakt door op een bijzonder verzorgde wijze inleidingen te geven op kunsttentoonstellingen en over kunstuitingen als “Musée d’Orsay” en “Enjoy van Gogh”. Wie zou ik hier nog verder noemen? Rob Metzelaar met zijn “Wandelingen door Barcelona”, Folkert Roorda Boersma, de psychiater, met zijn “Duivels”, met zijn “Angst”?... Aan de programmacommissie werd de jaren door veel vrijheid gelaten in het aantrekken van sprekers voor de lunchvoordrachten. Het programma viel daardoor gevarieerd uit. In de jaren zeventig kwam de wens naar voren wat meer lijn in de spreekbeurten te brengen door een aantal ervan te doen wijden aan een vastgesteld jaarthema; aan de commissie dus de taak om sprekers van binnen en van buiten de club aan te trekken die een bepaald aspect van het jaarthema konden belichten. Dergelijke jaarthema’s waren: De Toekomst, Besturen en bestuurd worden, Veranderingen in de Tachtiger jaren, Agressie, Feiten en gebeurtenissen in en om Rotterdam, Normen, Ontwikkelingen bij Rotterdamse bedrijven, Rotterdam Culturele Hoofdstad, enz.. Daarnaast bleef er evenwel genoeg ruimte over voor keuzevrijheid en behielden de verplichte levensberichten en vakvoordrachten hun belangrijke plaats in het repertoire.
COMMENTAREN BIJ DE GROTE POLITIEK Ook na 1945 kwam prof. François uit Den Haag naar Rotterdam, nu om te spreken over de nieuwe Verenigde Naties (UNO). Uit de eigen club hield De Iongh hier in 1952 een voordracht over. In latere jaren kwamen onderwerpen als wereldfederalisme en Unesco nog op het tapijt, maar de inrichting van Europa kreeg al spoedig meer aandacht. In 1948 hield mr. W.F. Lichtenauer als gast (hij werd in 1949 lid) een prachtig betoog over de Benelux en in 1949 prees het clublid Oud het vertrouwen wekkend begin van de Raad van Europa. Na de totstandkoming van de E.E.G. voorzag het clublid C. van Stolk in 1961 zeer ernstige gevolgen van de zijns inziens dreigende politieke eenwording; hij kreeg de kritiek over zich heen van de leden Witteveen en vooral Stempels (van de NRC). Van Stolk hield vol en sprak in 1962 de vrees uit dat het nationale bewustzijn en de nationale kracht teloor zouden gaan en dat Nederland een bijkomstige provincie van Europa zou worden; de basis was niet goed omdat Engeland ontbrak en het Nederlandse volk was onvoldoende voorgelicht. De niet tegen te houden integratie zou zich dan ook dienen te beperken tot het economisch terrein. Opnieuw brak de discussie los; Stempels, Hunger, Van den Berg, Van den Bent, Cohen waren het niet met hem eens. De toekomst moest uitwijzen wie gelijk had.
80
Prof. C.W. de Vries kwam in 1955 zijn visie geven op het verscheurde Communisme tegenover de Westerse eenheid. Vier jaar later kwam C.C. van den Heuvel - lid van de B.V.D. - een schrijnend licht werpen op de psychologische oorlogvoering van het wereldcommunisme en de daarmee verwante vredesbewegingen. Meteen daarop volgden de reeds vermelde onthullingen door Santman over hersenspoelingen. De Australische journalist Chester Wilmot veronderstelde in 1952 dat de Nederlandse troepen slecht voorbereid waren op de uit de Sovjet-Unie dreigende gevaren. Ook de bekende politicus mr. H. van Riel liet in 1961 - midden in de koude oorlog - zijn licht schijnen op de zwakte van de Nederlandse Defensiepolitiek. Defensie was toen uiteraard een actueel item. Het clublid Kroese informeerde de club meer dan eens over de ontwikkelingen in Israël en naburige landen. Een zwak voor Israël had met name ook Stempels, die in 1961 verslag deed van een spectaculaire zitting van het Eichmann-proces, die hij daar had bijgewoond. Stond in feite de hele club voor wat het Midden-Oosten betreft nog decaden lang achter Israël, inzake de ontwikkelingen in Zuid-Afrika geraakten de meningen spoedig sterk verdeeld. Het clublid Goddard was een schoonzoon van de lijfarts van Paul Krüger en kwam heel geregeld in Zuid-Afrika. In 1947 verbleef hij er een half jaar en dat leverde de club twee voordrachten op over dit tweede vaderland. Hij wist te vertellen dat de zwarten er geen autochtonen waren en dat Afrikaners er niet voor voelden dat de zwarten in hun land - die ze “kaffers” noemden - opgeleid zouden worden tot ontwikkelde medeburgers; Smuts zou graag de 2 miljoen blanken aan zien groeien tot 10 miljoen. Goddard gaf ook een positief beeld van de zich ontwikkelende apartheid. Het clublid Rauwenhoff, die in 1948 Zuid-Afrika bezocht, was er evenwel van overtuigd geraakt dat het onmogelijk zou zijn de zwarten dom te laten; ook al vreesden Malan cum suis dat wanneer de zwarten zouden worden opgevoed als blanken het weldra uit zou zijn met de Europeanen in het land. Op de eerste lunchbijeenkomst in 1951 waren 33 Zuid-Afrikaanse studenten, die op een hockeytoer Nederland aandeden, als gasten aanwezig. Mocht de economische en materiële toestand (van de blanken) in hun land dan veel beter zijn dan in Nederland, voorzitter Kroese wilde toch niet achterwege laten hun in hun land wijsheid toe te wensen, gepaard met mededeelzaamheid ten gunste van de vele armen in de “shanty towns” rond de grote steden, die leden onder de bestaande wanverhoudingen tussen “white” and “coloured people”. Hij gaf ze als les het rotary-motto “service above self ” mee. Een half jaar later heeft Goddard het negervraagstuk in Zuid-Afrika nog eens uitvoerig belicht. Hij ontkende dat de door Malan gepropageerde rassenscheiding een vorm van kaffer-onderdrukking was; de negers zouden immers ook ontwikkeld worden en betere huisvesting krijgen, waarvan op hun beurt de blanken, die de goedkope zwarte arbeiders niet konden missen, mee zouden profiteren. Wel voorzag Goddard dat er veel immigranten, vooral technisch geschoolde, zouden moeten worden aangetrokken ter vervanging van de naturellen, die immers na korte tijd weer graag naar hun kraal zouden terugkeren. Bovendien vreesde hij dat een volgende wereldoorlog een opstand van zwart tegen blank met zich mee zou brengen, tot een ramp voor de Westerse beschaving. Bij de discussie kwamen er bedenkingen los tegen de ideeën van Malan. Hoe dacht hij zich zo’n rassenscheiding? Buss vreesde voor een soort ijzeren gordijn; De Iongh zag al een scheiding op politiek gebied voor zich en Pluygers vroeg zich af of de zwarten nog wel iets in te brengen zouden hebben. Volgens Goddard was dat laatste wel het geval. Van Stolk was van oordeel dat de blanken hoe dan ook de verliezers zouden zijn en zou het raadzaam achten om de kleurlingen als gelijken te aanvaarden, waarop Goddard erop attendeerde dat het verschil in denken tussen de rassen een erkenning van gelijkheid uitsloot. Toen Goddard in 1952 weer in Zuid-Afrika was geweest, heeft hij wijselijk nagelaten nog eens over dit onderwerp te spreken. In juni 1954 kwam een professor uit Johannesburg het Bantoe-vraagstuk belichten. Het werd een onverbloemde verdediging van de apartheid. Directe felle reacties bleven 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
81
toen uit, maar de jonge Santman heeft enige maanden later een voordracht gehouden over “De negers en wij”, waarin hij concludeerde dat het verschil tussen de “negers” en ons minder groot is dan gedacht werd. De Zuid-Afrikaanse Rotary Foundation-fellow J.M. de Wet, die in 1957 op een intercitymeeting over het rassenvraagstuk sprak, was inzake de rassenscheiding wel wat soepeler dan de regering in Pretoria. Twee maanden later debiteerde hij dat 60 procent van de bevolking Afrikaans sprak en dat dat percentage snel steeg. Er werd meer ongeloofwaardigs verteld. Zo gaf Koomans in 1959 klakkeloos door, wat hij op een vakantiereis door Zuid-Afrika had vernomen, dat het land bevolkt werd door 3 miljoen blanken, 1,4 miljoen kleurlingen, 460.000 Indiërs en (slechts) 9 miljoen zwarten, samen een kleine 14 miljoen inwoners. Hij deelde ook mee dat de oude naturellen-nederzettingen tussen de blanke voorsteden werden opgeruimd en dat de naturellen moesten verhuizen naar mooie voorsteden op grotere afstand van de steden. Hij had dus wel iets waargenomen van de apartheid, maar zich kennelijk daaraan niet bijzonder gestoord. Omdat er in de club steeds feller gereageerd ging worden op sprekers die het in meer of mindere mate opnamen voor het politieke bedrijf van de blanke Zuid-Afrikaanse machthebbers, werd het aanstootgevende onderwerp naderhand zo veel mogelijk geweerd. Een debat over politieke ontwikkelingen in het buitenland was in Rotary ongewenst wanneer de emoties onbeheersbaar dreigden te worden.
HET KOLONIAAL VERLEDEN Het spreekt vanzelf dat er geregeld sprekers waren die aandacht besteedden aan Nederlands Indië, later Indonesië. Het begon nog zo zoet: Kuiper zorgde op 15 augustus 1945 voor een oranjebloemversiering ter viering van de capitulatie van Japan. Maar Muntz deed in februari 1946 een boekje open over wat er aan de hand was - de strijd tegen het “Javaanse fascisme” en het zoeken naar een oplossing. En gast Th. Ruys illustreerde in mei 1946 hoe beroerd de toestanden waren. Toen men zich in 1948 ergerde over de Amerikaanse afkeuring van de Nederlandse gedragslijn jegens de ”rebellen” gaf Rooy een zo onpartijdig mogelijk beeld van de feiten. Aan de wens van Muntz om de rotarians in Amerika en elders zakelijk voor te gaan lichten om zo misverstanden weg te werken, werd op advies van De Iongh en anderen geen gevolg gegeven omdat Rotary zich buiten de politiek diende te houden. In 1950 heeft de uit militaire dienst in Indië terggekeerde jonge Jan Hudig in twee voordrachten onder de titel “Tragedie op Java” uiteengezet hoe slecht het gesteld was geweest met de Nederlandse militaire organisatie aldaar. Er waren ook leden die over hun Indisch verleden vertelden, zoals Koert, of die met reisverhalen kwamen. Eyken Sluyters had in 1947 gedurende enige maanden voor de Rotterdamsche Lloyd een rondreis door het land gemaakt en opnieuw in 1950; Loopuyt bezocht in 1949 Batavia - “als men die stad nog bij haar naam mag noemen” - voor Unilever en Van der Giessen voer in 1951 samen met zijn echtgenote op een op zijn werf gebouwd schip naar Indonesië en keerde per vliegtuig terug. De club stak natuurlijk wel het een en ander op uit hun reisverslagen. Zo vernam ze van Van der Giessen dat het niet overal veilig was maar ook dat onder de bevolking de overtuiging heerste dat ze het onder het Nederlandse bewind beter had gehad. Wat Eyken Sluyters te vertellen had werd om redenen niet gepubliceerd; onder andere had hij een gesprek gehad met Sukarno himself. In 1954 memoreerde Engelbrecht in zijn levensverhaal een stuk Indisch verleden: de Atjeh-oorlog, waaraan hij zijn Militaire Willemsorde te danken had. In prof. dr. P.N. Drost uit Djakarta had de club in 1954 en 1956 een spreker uit Indonesië, die veel begrip aan de dag legde voor de ontwikkelingen daar. Men moest zich volgens hem geen illusies maken, alle speciaal verband met Nederland was voorbij…. Zijn begrip strekte zich tevens uit tot 82
de Nieuw Guinea-politiek van Sukarno. Drost’s uitspraken wekten veel discussie op, die opzettelijk niet in het weekverslag is vastgelegd. In het zelfde jaar 1956 was er ook een ds. Drost uit Hollandia (Nieuw Guinea) een voordracht komen houden over de taak van de Nederlanders op het ontoegangelijke Nieuw Guinea. Hij was van mening dat de Indonesiërs die taak niet aan konden. Sinnige, die als gedelegeerd commissaris van Bredero’s Bouwbedrijf vier weken te Hollandia en elders had verbleven, wilde evenwel het behoud van het rijksdeel uitsluitend zien als een prestige-aangelegenheid. In 1955 was de club door een spreker uit Den Haag, de substituut-officier van justitie dr. De Lint, nader geconfronteerd met de Ambonese kwestie. De Iongh en anderen vonden het een objectief verhaal. De Iongh - zelf oud-Indischman -, gaf in 1958 vergelijkenderwijs een resumé van de koloniale politiek van Engeland en van Nederland. Een ander oud-Indischman, De Boer - geen lid van de club - releveerde drie weken later hoe de voor de oorlog bloeiende Rotary in Indonesië geïndonesianiseerd werd en hoe in het algemeen het geweld jegens de Nederlanders in dat land toesloeg. We hadden ons in Nederlands Oost Indië - merkte hij op - wat tegemoetkomender moeten gedragen en ons voor de cultuur van het land moeten interesseren, nu was het te laat… . Het was de tijd van de repatriatie van velen. Ds J.J. Hille uit Amsterdam - geestelijk verzorger van het repatriantenschip “Zuiderkruis” - kwam aandacht vragen voor hun lot, in overeenstemming met een oproep van de districtsgouverneur. Talrijk waren degenen die in Rotterdamse contractpensions waren ondergebracht. Nadat dr. Evert Diemer van de club Noord, die in het gezelschap van Kamerleden de installatie van de Nieuw Guinea-Raad in Hollandia had bijgewoond, in 1961 een reisverslag was komen uitbrengen, is het doek gevallen over de directe verbondenheid van Nederland met Oost-Indië. Het is opvallend dat het vaak gastsprekers zijn geweest die de club geïnformeerd hebben over de ware stand van zaken in de Oost. Zij waren veelal direct betrokkenen en daardoor goed op de hoogte. De clubleden, die geïnteresseerd waren in de ontwikkelingen, hadden kennelijk aan zulke sprekers behoefte. Aan wat er in de West gaande was werd veel minder aandacht geschonken. Het clublid Moret gaf in 1950 een exposé over de ecomonische toestand van de rijksdelen nadat hij er was geweest en naar zijn zeggen er veel charmante mensen had ontmoet. Sinnige bezocht als president-commissaris van een groot extractiebedrijf te Zaandam in 1954 Suriname; dat leverde drie spreekbeurten daarover op. In 1956 werd de club een nader beeld van Curaçao gegeven door een daaruit geboortige student aan de Belasting Academie, mr. Plantz. Van 1969 tot 1974 is een uit Suriname afkomstige arts - dr. S. Kafiluddi - lid van de club geweest en tenslotte waren er ook enkele clubleden, die ervaringen hadden opgedaan in de West, zoals Hannes Moret en naderhand Simon Cohen. Dat was het dan eigenlijk wel. Lichtenauer wijdde in 1951 een van zijn altijd boeiende voordrachten vol historische bijzonderheden aan Brazilië, dat in een ver verleden tijdelijk tot onze West had behoord. Ook andere clubleden die er geweest waren hebben de club daarover geïnformeerd, maar ds. Stam kon in 1959 veel dieper ingaan op wat er in dat land aan de hand was; hij had er twee jaar lang kerkelijk werk verricht en vele ervaringen opgedaan, die de Rotterdamse clubgenoten toen nog vreemd in de oren klonken: dat bezoekers van een voetbalwedstrijd aan de ingang van het veld op wapenbezit werden gefouilleerd, dat chirurgen er in operatieprijzen tegen elkaar opboden, en nog veel meer. In 1958 deelde Van den Berg mee dat hij in het geruststellende bezit van palmbeach-kleren naar het Afrikaanse land Ghana - eveneens met een West-Indisch verleden - was gereisd om daar te adviseren inzake de aanschaf van een drijvend dok. Hij had er premier N’krumah ontmoet, die wilde dat het dok kwam omdat Ghana het centrum van scheepsbouw en -reparatie moest worden van heel Afrika, en dat terwijl de havens nog zeer primitief waren uitgerust… . De met het kolonialisme samenhangende rassendiscriminatie in Amerika werd in 1949 aan de kaak 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
83
gesteld door het clublid Buss en in 1959 nog eens indringend zoals we zagen nader belicht door de zwarte Amerikaanse gast-leraar John E. Bush. In groter verband behandelde gastspreker Aukes, directeur van het Afrika-Instituut, in het zelfde jaar de problematiek van een steeds dreigender controverse tussen weinige blanken en talloze zwarten in Afrika. De Sovjet-Unie en de vrije wereld betwistten elkaar daar de invloed; het bouwsel van het Westen - grote economische macht in dat werelddeel ter compensatie van het verlies van de koloniën - was tengevolge van die ontwikkeling ingestort. De Belgische past-governor Jos. Meulenberghs uit Antwerpen - ook gastspreker - ging er toen nog van uit dat voor een autonoom gouvernement in Belgisch Congo en Ruanda-Urundi de tijd pas na drie tot vijf generaties rijp zou zijn, omdat de negers verstandelijk een grote achterstand hadden. Het was de zelfde gedachte, die rond 1945/1946 zo velen in Nederland hadden gekoesterd met betrekking tot de inlandse bevolking in Nederlands Oost Indië. Maar in 1960 al kwam de heer Aukes de actuele stand van zaken in Belgisch Congo ontvouwen: de Belgen hadden het uit de hand laten lopen en Kasavubu en Lumumba waren er de helden van de dag geworden.
REIZEN NAAR EN LOF VOOR AMERIKA Een dergenen die het meest thuis was in Amerika was Corn. van Stolk, die er immers vele jaren heeft gewoond. Wanneer hij bij tussenpozen in Rotterdam verbleef en zijn club bezocht, gunde hij deze meer dan eens een heldere kijk achter de Amerikaanse schermen. Hij prees het Amerikaanse vrijheidsideaal en het daaruit voortkomende anti-communisme en liet ondubbelzinnig blijken grote achting te hebben voor de kracht en de integriteit van mannen als Eisenhower en Foster Dulles. Ook Murk Lels legde toen hij in 1952 de komende presidents-verkiezing becommentarieerde zijn voorkeur aan de dag voor Eisenhower boven Taft, en Blom prees in 1958 de vele vrijheid aan de overzijde van de Atlantische Oceaan; hij kwam geregeld in Canada, waar drie van zijn kinderen woonden. Bijna elk jaar kwam Amerika wel aan de orde in een voordracht van een der leden die er was geweest, voor zaken, voor genoegen, voor bezoek aan de Convention, zoals Buss, Moret en uiteraard De Iongh. Niemand kende het rotary-leven in Amerika beter dan de laatstgenoemde. Loopuyt was onder de indruk van de enorme grootte van de door hem bezochte clubs van New York en Chicago, maar merkte daarover wel op dat je er “eigenlijk niemand spreekt”. Hij was naar Amerika overgestoken met de “Queen Mary “ zoals Mees in het zelfde jaar 1950 met de “NieuwAmsterdam” en Rooy met de “Volendam”. Dit in tegenstelling met Van Alphen (1949) en Sinnige (1951), die vlogen, wat toen nog lang niet gewoon was. Rooy reisde met 1400 Amerikaanse studenten aan boord, met wie eindeloos gediscussieerd werd, en in 1951 deed hij het nogmaals. Hudig sr. vervulde in 1952 drie maal een spreekbeurt over zijn belevenissen in Texas, Californië met Hollywood -, Arizona enz.; aan Indianen, speelholen en sequoia’s geen gebrek. Van Ettinger had in 1957 eveneens een verhaal over zijn reis naar Texas, met royal reception, ranch en schiettent. En dan volgde Van der Meer op de ladiesnight van 1958 met een jolig verslag van zijn rondtoer per “car” door het land. Plezierreizen dus. Serieuzer van aard waren weer de reizen van Rauwenhoff en van Ebbinge Wubben, die met 54 schilderijen uit “zijn” Museum Boymans was overgestoken (beiden in 1955). Vermelden we nog dat het clublid Van Traa - hoofddirecteur van de Gemeentelijke Dienst van Stadsontwikkeling - in 1960 verslag heeft gedaan van zijn verblijf in Boston. Hij had goed geobserveerd: een collegiale omgang tussen professoren en studenten, een consumptie-maatschappij, trek naar de steden, geen planmatigheid in de stedenbouw, grote autodichtheid, aanleg van shoppping84
centres in de buitenwijken met parkeerterreinen, kinderspeelplaatsen enz.. Het waren de “zegeningen” die ons pas jaren later ten deel zouden gaan vallen; ze waren aan de planoloog Van Traa goed besteed. Amerika bleef in vele opzichten een voorbeeld met voorsprong. Het reizen daarheen - per vliegtuig - en het opdoen van ervaringen en ideëen aldaar zijn na 1960 zo doodgewoon geworden dat de behoefte er veel aandacht aan te besteden in het voordrachten-programma sterk is afgenomen.
OVER ANDERE REIZEN Met de reisverslagen in het algemeen ging het niet anders. In de jaren vijftig werden er evenwel nog vrij wat voordrachten mee gevuld. In 1949 versloeg Murk Lels een zakenreis naar India - dat toen voor de KLM onbereikbaar was vanwege de anti-Nederlandse gezindheid daar te lande. Hij bezocht tevens Pakistan en het “aardse paradijs” Ceylon. In 1955 was hij enthousiast over wat hij aan groei en luxe had aangetroffen in het olieland Venezuela. De reisverslagen van Eyken Sluyters behelsden behalve zijn bevindingen in Indonesië en Nieuw Guinea tevens veel ervaringen in geheel Zuid-Oost Azië; Kroese - ook een gerenommeerd reiziger bracht in 1955 naar voren wat hij alzo had beleefd in het Nabije en Verre Oosten en voor Stempels waren de ijzingwekkend snelle taxiritten in Tokio en de elegante Japanse buigtechniek vermeldenswaardige ervaringen. Sinnige besteedde twee spreekbeurten aan zijn wereldvliegreis in 1951, welke hij - behalve naar Amerika - naar Pearl Harbor en Australië had ondernomen. Drost was in Brazilië, Peru en New York geweest. En wat afstanden betreft mocht Dietrich er ook wezen; hij gaf in 1954 weer wat hem getroffen had tijdens zijn verblijf op de Stille Oceaan -eilanden Guam en Wake – hij had er gelogeerd bij zijn dochter, die getrouwd was met een op Guam gestationeerde Amerikaanse marineofficier. Over Iran vertelde eerst Eyken Sluyters en later Koomans. Diens opvolger als directeur van het Gemeentelijk Havenbedrijf Posthuma had een boeiend verhaal voorhanden over het door hem voor de Wereldbank bezochte India. Wat reizen in Europa betreft Verkerk logeerde in 1961 bij een dochter op het “onoverwinnelijke” eiland Malta, met als gevolg een voordracht voor de club. En wie de Sovjet -Unie had bezocht had zeker wel iets te vertellen. Blom deed dat in 1958 toen hij in Moskou was geweest in zijn kwaliteit van voorzitter van de Vereniging Nederland - U.S.S.R., en Van Moorsel in 1960. Tenslotte leverden in de jaren vijftig, toen nog niet iedereen overal geweest was, vakantiereizen naar nabije bestemmingen nog stof op voor clubvoordrachten, vooral wanneer de klemtoon viel op culturele elementen. Zo was Ten Have een Griekenland-kenner, kon Mees tweemaal interesse vragen voor een reis naar Egypte en kon Santman doorgeven wat hij in Colmar en Avignon had aanschouwd.
DE SOCIALE TAAK VAN DE CLUB Het voldoen aan de sociale paragraaf van het beginselprogramma van Rotary - de community service - was in de jaren na de Tweede Wereldoorlog bepaald geen prioriteit. Een relict uit de tijd van vóór de oorlog was de zogenaamde Stampot (tevoren bekend als FetterStampot), uit de opbrengst waarvan ds. Stam te zijner beoordeling enige bijstand kon verlenen aan behoeftige mensen. Op 3 januari 1947 ging die pot nog rond op de club, maar kort daarna is hij afgeschaft omdat er bezwaren waren tegen het beheer ervan door één persoon. Voorzitter Kuiper heeft in 1946 erop gewezen hoe de club aan een sociaal project zou kunnen deelnemen. Hij was - zei hij - getroffen door de offervaardigheid van de leden van de door hem bezoch80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
85
ook nog in 1951 een financiële tegemoetkoming worden uitgekeerd aan studenten wier ouders in Indonesië in moeilijkheden waren geraakt; en een legaat van wijlen rotarian Rueb kon in 1962 worden aangewend voor gehandicapte padvinders. Toen in februari 1952 de Amerikaanse gastspreker Bestebreurtje het betreurde dat de Nederlandse clubs zo weinig deden aan sociaal werk, repliceerde De Iongh dat wij er juist veel meer aan deden dan de Amerikanen, maar dan wel als particuliere personen buiten Rotary om via andere verbanden. Zo waren er bijvoorbeeld verscheidene rotarians die chauffeerden in voor bejaarden georganiseerde autotochten. Fondsvorming ten bate van de community service bleef voorlopig uitgesloten; het persoonlijk verantwoordelijkheidsgevoel zou er onder lijden. Wel werd in 1953 besloten om voortaan de jaarlijkse bijdrage aan de Rotary Foundation te voldoen uit het sinds 1930 bestaande Clubfonds in plaats van deze door de afzonderlijke leden te laten bijeenbrengen op basis van vrijwilligheid. ds. H.D. Bruggeman - lid van de club Noord en oud-gouverneur - heeft op 29 april 1959 als gastspreker over het onderwerp “Community Service” er nogmaals op gewezen dat de leden individueel op dat terrein actief behoorden te zijn, dus niet in clubverband. Ingevolge zijn advies werd bepaald dat in het vervolg in de weekberichten ter kennisneming een opgave van noodsituaties zou worden opgenomen; een aansporing voor de lezers om persoonlijk op te reageren. Hieraan voorafgaand had gouverneur Nieveen reeds in 1958 via zijn gouverneursbrief de noodzaak beklemtoond van hulpverlening aan de uit Indonesië gearriveerde indo-repatrianten, die in de contractpensions waren ondergebracht. In 1946 en een deel van 1947 werd geluncht in een lokaal van de nieuwe Beurs aan de Coolsingel.
te club van Veendam. Zij wilden f.35,— per hoofd bijeenbrengen voor de oprichting van een instituut tot opleiding van sociale werkers voor de heropvoeding van 50.000 uit hun milieu gerukte kinderen; volgens Kuiper een blijk van “rechte rotarygeest”. Semeyns de Vries van Doesburgh, die goed thuis was op het gebied van de reclassering van politieke delinquenten, adviseerde ruim twee maanden later dat de Rotterdamse clubleden ook elk f.35,— zouden schenken voor het genoemde doel. Of dat gebeurd is ? Waarschijnlijk niet. Gouverneur Van Mameren bracht bij zijn bezoek in november van het zelfde jaar als zijn mening naar voren dat sociaal werk geen eerste taak van de club was; van meer belang was de rotarygezindheid van de individuele leden. Naar die opvatting was weldadigheid geen clubkas-aangelegenheid. Maar rotarygezindheid bleek niet altijd hand in hand te gaan met financiële toeschietelijkheid. Toen in 1949 vanuit Utrecht om financiële hulp werd gevraagd voor drie uitgeweken Tsjechische studenten - zoons van rotarians - leverde dat een totaalbedrag op van zegge en schrijve f.34,70. Dat was volgens de weekbericht-verslagschrijver een resultaat, waarmee je de studenten voor het communisme rijp maakte. In 1950 is de ondersteuning daarom door het bestuur gefixeerd op f.4,— per lid; die bijdrage werd van alle leden op basis van vrijwilligheid verwacht en verder werd voor dit doel het overschot van de Rotterdamse landdag van 1950 disponibel gesteld; men wilde voorkomen dat de clubkas door dergelijke onvoorziene uitgaven geruïneerd zou worden. Dat laatste was ook het motief van het vrijwel gelijktijdig genomen besluit om de vele ontvangen prachtige kerstkaarten “met mate” te beantwoorden, dat wil zeggen met simpele bedankbriefjes om de kosten te beperken tot postzegelkosten. Het financieel beleid moest zuiver en zuinig zijn. In de jaren vijftig en zestig ontbrak het de club dus nog aan specifieke financiële middelen voor filantropische doeleinden. Als zodanig kon zij slechts incidenteel hulp bieden, wanneer er extra geld voorhanden was. Zo kon uit het batig saldo van de in 1950 in Rotterdam gehouden landdag 86
Maar in deze tijd begon het clubbestuur ook de leden op te wekken financieel bij te dragen voor club-jaarprojecten. Zo konden in 1958 en 1959 de jeugdhuizen “De Arend” en “De Zeemeeuw” en het Delta Ziekenhuis aan bandrecorders worden geholpen. In 1960 was de target de aankoop van een vleugel voor het Doofstommen Instituut. Tijdens de lunches was er de collectebus voor rondgegaan, terwijl voor de dorpenactie Displaced Persons van Pater Pire ieder gevraagd werd zijn bijdrage te willen storten via zijn bank- of girorekening (1961). Het aan de man brengen van Emmabloempjes door Mevrouw Hudig - Kleyn van Willigen ging voorlopig ook nog elk jaar door, en toen de Broedergemeente in Zeist geteisterd was door een catastrofale brand in haar complex gingen de portemonnees der leden eveneens daarvoor open. Op de lijstjes van aandachtvragende steun-objecten, welke in de tweede helft van de jaren zestig uitgingen van de commissie community service, stonden zoal de kinderen in Vietnam, de instelling Kinabu (“Kinderen naar buiten”), een ziekenhuis in Teheran (de contacten tussen Nederland en de Sjah waren in deze periode vrij hartelijk), de buitenlandse arbeiders (toentertijd een nieuw verschijnsel), de studentensociëteit “Hermes”, de tewerkstelling van een blinde telefonist. Sommige projecten werden periodiek bedacht zoals de Telefonische Hulpdienst en de Rotterdamse International Students Club. De hulpverlening kon omvangrijker en efficiënter worden nadat in het clubjaar 1967/1968 was besloten om in het vervolg gebundeld in innerclubverband de bijdragen te gaan betalen uit een centrale pot. In de jaren zeventig passeerden de revue de Rotterdamse Alarm Centrale, het Rode Kruisschip “Henri Dunant”, de jeugdige drugsgebruikers, een Engelse suikerpatiënte op vakantie in Rotterdam, de actie “Boeken voor Indonesië”, het Centrum voor Mohammedaanse Gastarbeiders, de Rotary Club in Laos, het Verpleeghuis “Antonius Binnenweg” ten behoeve van een uitstapje van de patiënten naar Avifauna. Nadat de samenwerking tussen de clubs in Rotterdam was begonnen af te kalven is er in het club80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
87
de Binnenstad”, de inrichting van de Van Bellekamer in het Schielandshuis (f.10.000,—), het werk van de Stichting “De Schelp” (voor huisvesting van met de justitie in aanraking gekomen of dreigend te komen jongeren), de inrichting van het Logeerhuis van de Daniël den Hoed Kliniek, het Aandachtcentrum Bombardement 1940 in de Laurenskerk, het Sophia Kinderzieken-huis, de managementopleiding via districtshulp van vier Oost-Europese jongeren, de ondersteuning van een postduivenclub en van Scouting Rotterdam, het wijkpastoraat “Middelland” van d. IJzerman, de steun aan leerlingen - schipperskinderen - van de Prinses Margriet Franciscaschool, de aanschaf van keukenapparaten voor het Van Speijkhuis, de watersnood-slachtoffers in Polen, het Koningin Wilhelmina Fonds voor de Kankerbestrijding (lustrumbijdrage in 2000), het lustrumproject “Duimdrop” voor de aanschaf van speelwerktuig in achterstandswijken, de deelneming aan het BARM - project (Bangladesh Archives and Records Management - redding van archieven in Bangladesh), het Rotterdamse jubileum project podium Grote Kerkplein (2005). Daarbij kwamen de bijdragen aan de Rotary Foundation en in het bijzonder vanaf eind jaren tachtig de financiële steun aan het ambitieuze Rotary International - project “Polio Plus” of “Polio de wereld uit“ ; deze werd in 2003 afgesloten met benefietdineetjes bij de voorzitter thuis, high teaparties bij de secretaris in de tuin en een concert in de Museumparkkerk. Iets heel anders was het dat op instigatie van de gouverneur door bemiddeling van de commissie community service in 1983 werd overgegaan tot de oprichting van een probusclub; deze is zich enige malen in de club komen presenteren.
Kerstmaaltijdverstrekking aan daklozen in “Havenzicht” aan de Ruyslaan, jaren 90; Jo Kolf en Leo van Atten als koks.
jaar 1973/1974 binnen de club een betere kanalisatie tot stand gebracht met de oprichting van de Stichting Community Service Rotterdam. Alle clubleden namen daaraan deel door middel van een substantiële jaarlijkse bijdrage. Daarmee heeft de doelstelling ten dienste van de gemeenschap werkzaam te zijn ontegenzeggelijk een zwaarder accent in het clubleven gekregen. Er kwamen in ruimere mate gelden beschikbaar en de lijst van de door de Stichting te bedenken goede doelen groeide met het jaar. Men kwam in actie voor de jeugd in de oude stadswijken, de oprichting van “ruigere speelplaatsen” achter de clubhuizen “De Arend” en “De Zeemeeuw” (wat uiteindelijk niet mogelijk bleek te zijn), de Stichting M.G.M. - Medeleven Gedupeerden tengevolge van Misdrijven -, de Stichting S.S.B.S. - Stichting Sociale Belangen Surinamers (voor de aanschaf van muziekinstrumenten in een ontmoetingscentrum) -, de opvang van gehandicapte Vietnamese kinderen en van Noord-Ierse kinderen, de Adriaanstichting, de Stichting Raymundus (voor de bekostiging van gezinsvoogdijkampen), de Stichting Rotary Foundation (waarmee de club een “200%-club”werd), deelname van Rotterdamse kinderen aan het Rotarykamp op Vlieland, de Stichting Therapeutische Gezinsverzorging (f.20.000,— voor geestelijke gezondheidszorg in het lustrumjaar 1980) en de Stichting Roeivalidatie, die een gift ontving ter gelegenheid van het 75jarig bestaan van Rotary International in 1980.
In het clubjaar waarin Van Wessem clubvoorzitter was (1976/1977) kwam de wens naar voren om in het vervolg niet meer alleen financiële hulp te bieden, maar om ook lijfelijk de handen uit de mouwen te steken. Als begin van de beoogde zelfwerkzaamheid kan beschouwd worden het jaarlijks door clubleden wegbrengen van kinderen naar Harlingen voor het Vlieland-kamp. In de jaren negentig kwamen er nieuwe impulsen: de begeleiding van invaliden, het tandem-project: het gaan fietsen met blinden van de Stichting Visio; de Marathonloop van Ton Harthoorn met sponsors voor een goed doel. En verder met name de persoonlijke dienstverlening door clubleden bij het kerstdiner voor daklozen in het Tehuis “Havenzicht”. Paul Dieges, Leo van Atten, Jo (en Willy) Kolf namen hierin het voortouw. Vermeldenswaard is nog dat mevrouw Winnifred E. van Keulen - Russell - de weduwe van het clublid Van Keulen en zelf van Engelse origine met een groot sociaal gevoel - in het clubjaar 1996/1997 aan de club een legaat heeft nagelaten, te besteden in het kader van de community service. Jaren aaneen tot in 2004 heeft het clublid Paul Dieges als voorzitter van de commissie community service zich ervoor ingezet het hiervóór beschreven werk te organiseren en coördineren. Die taak is overgegaan naar Bregtje Nolst Trenité - Everts.
HULP AAN HONGAARSE STUDENTEN
Financiële hulpverlening bleef verreweg de belangrijkste uiting van community service. Naast enige reeds genoemde doelen - “normale activiteiten” - kregen in de jaren tachtig en daarna steeds nieuwe items deels in samenwerking met andere Rotterdamse clubs aandacht. Te noemen zijn de Aktion Sühnezeichen, de bestrijding van de jeugdwerkeloosheid, het districtsproject “Kinderen van
“Freedom, justice, truth, respect for human rights”, met het noemen van deze voor rotarians vanzelfsprekende idealen ving voorzitter Jan Hudig op 7 november 1956 een kort woord aan over de ontstellende gebeurtenissen in Hongarije. Er werd niet alleen gereageerd met enige ogenblikken van stilte als blijk van medeleven, nee spontaan werd besloten aan de Studentenraad te berichten dat de club de zorg voor een der uitgeweken Hongaarse studenten geheel op zich wilde nemen. Via het Universitair. Asylfonds werd vernomen dat er al spoedig een student in Rotterdam zou gaan studeren. De club adopteerde deze jongeman, die alleen Hongaars en Russisch sprak en reeds tijde-
88
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
89
lijk onderdak was bij de rotarian Bakker. Een paar weken later - op 9 januari 1957 - kwamen met de twaalf zoons van rotarians twee andere jonge Hongaren mee naar de clublunch. Ze werden door Hudig hartelijk verwelkomd; de ene heette József Keglovich, de andere Batthic György. De reeds geadopteerde student verloor men spoedig uit het oog, maar de club stelde toch f.2.000,— ’s jaars aan het Asylfonds beschikbaar voor hulp en heeft haar toezegging tot in 1962 gestand gedaan. Over József Keglovich, die opgenomen was bij de familie Erkelens, deelde pleegvader Erkelens in mei 1958 mee dat hij nu Nederlands sprak en ook goed Engels wilde leren spreken en daarom een tijdelijk baantje in Engeland zocht; dat is gelukt. Op de kerstbijeenkomst op 24 december 1958 was József weer present samen met een aantal zoons en dochters van rotarians en met - als tweede Hongaar - G. Bartha, een pleegzoon van Van Moorsel. In 1961 liet Erkelens een intekenlijst rondgaan voor het betuigen van instemming met het opnieuw in de Verenigde Naties ter sprake brengen van de kwestie van het zelfbeschikkingsrecht van het volk van Hongarije. József Keglovich is in 1980 lid van de club geworden, in 1972 voorafgegaan door een andere in Rotterdam gesettelde Hongaarse uitwijkeling, de musicus Thomas Lorand.
LANDDAGEN/DISTRICTSCONFERENTIES, INTER- EN INNERCITYMEETINGS In de jaren vijftig werden de landdagen nog redelijk goed bezocht door de clubleden. Het is niet verwonderlijk dat dat in 1950 en 1955 het geval was, want de landdag vond toen plaats in Rotterdam. De Rotterdammers - in 1950 Van Alphen en Muntz, in 1955 Cohen en Oster - hadden er iets zeer aanlokkelijks van weten te maken. Maar ook naar elders trokken in die tijd nog enige tientallen op. Wellicht was in 1956 prins Bernhard als spreker te Amsterdam een trekpleister en sprak het in 1957 nog aan dat het eigen lid Van Tijen een der sprekers in Delft was. Sindsdien is de animo snel gaan tanen; in 1960 waren er te Voorburg nog maar vijf leden van de club Rotterdam present en meestal was de belangstelling voor wat later “districtsconferentie” is gaan heten nog geringer. Alleen wanneer Rotterdam aan de beurt was voor de organisatie ervan namen er gewoonlijk wat meer clubgenoten aan deel, zoals in 1981 onder het toepasselijke motto “Motivatie in de tachtiger jaren”.
en 1954 respectievelijk te Gouda en Dordrecht belegde intercitymeetings te bezoeken. Maar omgekeerd trok een intercitymeeting in Hotel Atlanta op 20 september 1954 wel vijftig rotarians uit de omgeving en zelfs de gouverneur liet er zich zien. Het is niet duidelijk of die toeloop samenhing met het programma. De spreker was een Engelse rotarian – Manson –, die een actueel onderwerp behandelde:”An United Europe from a British point of view”, waarin de Engelse bezwaren tegen een Federaal Europa werden uiteengezet. Ook de intercitymeeting van 30 januari 1957 met als spreker de Zuid-Afrikaanse Rotary Foundation-fellow J.M. de Wet was een succes. Dat verklaart mede dat hij op 18 maart opnieuw optrad op een door tachtig leden uit tien clubs bezochte intercitymeeting, die georganiseerd was door de club van Zuid. Op voorstel van de club van Zuid werd op 4 juni 1958 voor het eerst een gezamenlijke lunchbijeenkomst van de drie bestaande Rotterdamse clubs gehouden in Atlanta, met als spreker de Belgische ambassadeur Baron Van der Straten Waillet. Hiermee was de innercitymeeting geboren. Deze meetings zijn tot in 1968 - dus tien jaar lang - jaarlijks beurtelings door een der clubs georganiseerd. In april 1959 nodigde Zuid de andere clubs uit voor een lunchbijeenkomst in het restaurant “Schuttershof ” op het Zuidplein, waar haar leden ir. K. van der Pols - directeur van de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij - en Jhr. H. Reuchlin - van de Holland-Amerika Lijn - uiteenzettingen gaven over de nieuwe H.A.L.-boot de “Rotterdam”. Noord zorgde in 1960 voor een briljante voordracht door haar lid prof. H.W. Lambers in Restaurant Engels. De drie dochterclubs Zuid, Noord en Delfshaven - schonken toen aan de moederclub een palissanderhouten “tafelgemak” oftewel lezenaar. Delfshaven presenteerde zich in 1961 met “Rotterdam heeft een haven”. Op 14 maart 1962 was het de moederclub die haar vier dochters ontving - de club Botlek was er nu ook bij - op een avondbijeenkomst in de Unilever-vergaderzaal (onderwerp: filmkeuring) en in 1963 organiseerde Botlek een bijeenkomst in de Caltex-kantine (onderwerp: energievoorziening), waarbij zestien leden van de club Rotterdam aanwezig waren. Zo ging het door tot in 1968. In dit verband moet ook een discussiebijeenkomst van de vier clubs genoemd worden op 9 mei 1961 in het Groothandelsgebouw, welke gewijd was aan de komst van een universiteit in Rotterdam; de inleiders waren de professoren Van Esveld (club Rotterdam) en Lambers (club Rotterdam-Noord).
Compensatie voor de teloorgegane contacten met de clubs van Amsterdam en Den Haag verschaften de contacten met clubs in het buitenland en vooreerst ook met een aantal regionale clubs. Op 30 november 1949 waren te Rotterdam 47 rotarian uit Dordrecht, Gorinchem en het Westland aanwezig op een filmavond en op 21 februari 1951 kwam een aantal Delftse en Schiedamse rotarians een Rotterdamse lunchbijeenkomst bijwonen. In Rotterdam was evenwel weinig animo om de in 1953
In november 1957 nam de Rotary Club Amsterdam het initiatief om de afgebroken geregelde contacten met de club van Rotterdam te hervatten. De Rotterdammers reageerden positief en dit resulteerde op 10 december van dat jaar in een bezoek van niet minder dan 31 Rotterdamse rotarians aan Amsterdam. Ze waren er op z’n Rotterdams weer per tweede klas trein naartoe gereisd en kregen er als spreker rotarian mr. G.M. Greup, algemeen secretaris van de Amsterdamse Kamer van Koophandel; deze hield in Krasnapolsky een boeiend betoog over “Rotterdam en Amsterdam, eenheid of tegendelen?“, met als conclusie dat de verschillen tussen de steden minder groot waren dan in eerdere jaren was gesuggereerd. Sindsdien werden er jaarlijks intercitymeetings gehouden om en om in een der beide steden. Op 18 februari 1959 werden 16 Amsterdammers op tegenbezoek in het Rotterdamse Parkhotel onthaald op een (waarschijnlijk door henzelf bekostigd) diner en op een inleiding van museumdirecteur Ebbinge Wubben over de kort tevoren in Museum Boymans opgenomen collectie - Van Beuningen, met daaraan annex een bezichtiging daarvan. Op 17 mei 1960 maakten 18 Rotterdammers met hun Amsterdamse gastheren een tocht door het stadsdeel Nieuw West, dineerden weer in Krasnapolsky en luisterden in de Zuiderkerk naar een voordracht over de ontwikkeling van de stad. Het gekissebis tussen de burgemeesters Van Hall van Amsterdam en Van Walsum van Rotterdam beu, stuurde de voorzitter van de club van Amsterdam in februari 1961 aan zijn Rotterdamse collega Van der Meer een brief met de vraag de controverse tussen de beide steden met elkaar uit te pra-
90
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
In 1936 waren de Amsterdamse rotarians voor het laatst op bezoek geweest bij hun Rotterdamse collega’s. Tien jaar later - in november 1946 - volgde een tegenbezoek te Amsterdam, waar de burgemeesters van Amsterdam - d’Ailly - en Rotterdam - Oud - het woord voerden over de verhouding tussen beide steden. Er ontstonden visie-verschillen. In februari 1948 kwamen er nog wel 27 Amsterdammers naar Rotterdam, maar ze moesten er toen een krachtig pleidooi van Kolff aanhoren tegen het voorstel van Plesman om één centraal vliegveld aan te leggen in de Haarlemmermeer. Bijna tien jaar lang werden er sindsdien geen bezoeken meer uitgewisseld. Ook wilden de in 1947 hervatte over en weer-bezoeken met de Haagse clubgenoten niet meer vlotten. Na 1948 was het afgelopen, waarschijnlijk mede omdat de Hagenaars in Rotterdamse ogen wat verkwistend overkwamen; ze vroegen maar liefst f.7,50 per couvert en dat was dan nog exclusief de drank en de fooi!
91
ten. De Rotterdammers initieerden daarop een bijeenkomst op 3 mei in Restaurant Bristol over “wat ons bindt”, ervan uitgaande dat de verstandhouding tussen beide clubs niet te wensen overliet – “wij zijn per slot geen burgermeesters”…. Het clublid Lichtenauer heeft zich daar uitstekend gekweten van de hem opgedragen taak als spreker de eensgezindheid te benadrukken. Op 23 mei 1962 heeft het clublid ds. Van Royen zijn Rotterdamse clubgenoten op magistrale wijze een vergelijking voorgehouden tussen de twee totaal verschillende steden; daarbij wekte hij de club op om bij bepaalde gelegenheden iets meer gevoel voor decorum aan de dag te leggen dan in Rotterdam gebruikelijk was. Aan goede sprekers ontbrak het de twee clubs nooit. Zo was het samenzijn op 20 november 1962 in Amsterdam - natuurlijk weer in “Kras” - een groot succes dank zij het optreden van een autoriteit, die lid was van de Amsterdamse club als directeur van De Nederlandsche Bank, maar ook (toen nog buitengewoon) hoogleraar te Rotterdam was: prof. S. Posthuma. De dag waarop de Amsterdammers de metrobouw in Rotterdam kwamen bezichtigen - 22 november 1963 - werd een historische datum vanwege de moord op de Amerikaanse president Kennedy. Er was altijd wel een passend doel. In Rotterdam bijvoorbeeld het nieuwe N.E.H.- gebouw aan de Burgemeester Oudlaan (met diner in het nog vrij nieuwe Hilton Hotel) (1968), de tentoonstelling C ’70 (met een captains dinner in Atlanta) en in 1974 de indrukwekkende Europoort van de clubleden Thomassen en Posthuma. Amsterdam ontving in 1979 in het nieuwe Elsevier-gebouw, met een rede van de President van de Nederlandsche Bank prof. dr. J. Zijlstra; in de volgende jaren in hun AMRO-Bank en in hun World Trade Center. Daarna ging Amsterdam op de culturele toer: de tenstoonstelling in de Nieuwe Kerk “Het Goddelijk gezicht van Indonesië“ (met een rijsttafel ter plaatse) (1992), Artis bij Avond (1995), de gerestaureerde Oude Kerk en de Wallen (1998), de schuilkerk “Onse Lieve Heer op Solder” (met eten bij de Chinees) (2001), Schiphol (2003) en de tentoonstelling “Marocco” in de Nieuwe Kerk (2005). Rotterdam volgde het zelfde patroon: een ontvangst van maar liefst 41 Amsterdammers op “De Maas”(1981), ontvangsten bij Moret (1984) en bij Nedlloyd in het nieuwe gebouw “Willemswerf ” van architect Wim Quist (1989), een bezichtiging van het voor velen onbekende Belastingmuseum (1997), een bezoek aan twee in Amsterdam (sic) in aanbouw zijnde (Rottterdamse) klippers (waar veel Rotterdammers en zeer weinig Amsterdammers op af kwamen) (1999), een voorstelling van de opera “Lady Macbeth” door het Mariinsky Theater uit S. Petersburg met als dirigent Valery Gergiev in het nieuwe Luxor Theater op de Kop van Zuid (2001) en een tentoonstelling van het werk van Mucha, Meester van de Jugendstil, in de Kunsthal (2004).
NAOORLOGSE BANDEN MET ENGELSE CLUBS/HELPERS IN MATERIËLE NODEN In de naoorlogse jaren waren de banden met de clubs in Engeland nog altijd nauw. Muntz en drie andere leden met hun echtgenotes waren in april 1946 te gast op Wight en een Engelse delegatie bezocht in juni daarop de club van Rotterdam. Rotarian Tom Smith uit Londen fungeerde nogal eens als verbindingsman. Hij was het die in september 1946 tweehonderd Nederlanders uitnodigde om gezamenlijk naar Wight te komen. Het werd een prachtige reis in het voorjaar van 1947, waarover Muntz enthousiast verslag uitbracht. Voor de club bracht hij een gong mee als geschenk. Uit Engeland kwam ook een lint met een goud-glanzend rotarywiel erop. Dat werd op 6 augustus 1947 de enige weken eerder aangetreden voorzitter Muntz omgehangen door voornoemde Londense vriend Tom Smith; met zijn “smiling face” vrolijkte hij bij deze gelegenheid de bestuurs92
tafel in Caland West weer eens op. Het lint was een geschenk van het dertiende rotarydistrict in Engeland als blijk van dank voor bewezen gastvriendschap te Rotterdam; de bedoeling was dat de namen van alle voorzitters erop vermeld zouden worden, wat ook is gebeurd. Verder kwamen uit England nog - in 1945 - de eerste pakketten met kleren en schoenen voor de door de oorlog berooide Rotterdamse clubleden. In de jaren daarna volgde uit Engeland en vooral uit Amerika een aanzwellende stroom van goed-bedoelde gaven: kisten vol kleding, kledinggarnituren, pantoffels voor volwassenen en kinderen, dekens, voor ieder naast zijn bord een stuk Ivoryzeep uit Toronto, nog in januari 1949 500 paar schoenen en kort daarna opnieuw 20 paar en bovendien een partij afleggers, waarvoor toch hoge invoerrechten betaald moesten worden. En zo ging het door. Wat kwam werd opgeslagen bij De Vooys of Muntz, en wie wilde mocht komen uitzoeken, en voor de rest wist ds. Stam wel afnemers. Begin 1948 had de club al wel naar Amerika doorgeseind: “niet meer nodig”, maar pas anderhalf jaar later had dit zijn uitwerking. Enkele leden, die zelf na de oorlog kans hadden in het buitenland enige nooddruft te betrekken, vonden daarvoor gretig aftrek. Toen Muntz in 1946 tandenborstels aan zijn medeleden aanbood “verhief zich een mastbosch van armen opwaarts” en van de sinaasappels, die De Iongh te zelfder tijd in een handkoffer uit Palestina had meegebracht, kregen alle aanwezigen er twee in de zak mee naar huis. Een aardige geste van de club van Rochester in Amerika was het aanbod in 1948 om enkele zoons van rotarians uit Nederland en andere Europese landen aldaar te laten komen studeren “all expenses paid”. Van een dergelijk scholarship is toen door de Rotterdamse club geen gebruik gemaakt. Toen de Amerikaanse en Engelse zendingen van kleding, schoeisel enz. voor de oorlogsslachtoffers nauwelijks waren beëindigd bracht in 1953 de watersnoodramp een nieuwe golf van weldadigheid teweeg. Van alle kanten, maar vooral van ver overzee kwamen brieven en pakketten toegestroomd. Lawines van kleren arriveerden, zoals uit Canada. Helaas was veel van de goed bedoelde hulpgoederen niet alleen overtollig maar ook onbruikbaar, zodat Muntz als commissaris van het provinciale Rode Kruis er soms nauwelijks een passende bestemming voor kon vinden; maar de actie getuigde wel van veel spontaan rotary-medeleven. Het is merkwaardig dat de Rotterdamse club geen contactclub in Engeland heeft gekregen. Het is een feit dat er vanaf het begin juist met diverse Engelse clubs zeer vriendschappelijke betrekkingen zijn onderhouden en dat van Engelse kant veel is gedaan om in de materiële nood in de naoorlogse jaren hulp te bieden. Ook kwamen er vaak Engelse rotarians, zelfs hele groepen vooral in de bloembollentijd, op bezoek en ze werden steevast als vrienden bejegend. Over en weer was er veel goodwill. In 1961 bond Muntz de kat de bel aan. Hij herinnerde aan de kledingzending vanuit Londen cum annexis in 1945. In 1945/1946 waren er van weerskanten delegatiebezoeken, maar daarna was de sluimering ingevallen, totdat hij - Muntz - een brief had ontvangen met de pijnlijke vraag: “waar blijf je nu met je contact?’. Van Alphen en Pluygers vroegen ook:”waarom hebben we geen Engelse contactclub?”. Hunger rapporteerde op 7 november 1962 dat in de bijeenkomst van de Commissie International Service Nederland aan de orde was gesteld dat Engelse clubs stonden te dringen om een contactclub in Nederland te krijgen. Voorzitter Van Keulen antwoordde dat het aantal leden dat deelnam aan bezoeken aan de drie contactclubs die we al hadden - Antwerpen, Hamburg en Le Hâvre - altijd maar gering was en dat dat meestal nog dezelfde leden waren; uitbreiding van het aantal contactclubs leek dus niet in de rede te liggen…. Zou ook niet meegesproken hebben dat de Engelse clubs die solliciteerden clubs waren van plaatsen van een andere statuur dan die van de grote Europese havensteden, waarmee Rotterdam zich kon meten?... .
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
93
NAOORLOGSE CONTACTEN MET DE BELGEN Vanaf 1947 zijn de relaties met de Belgische rotarians weer tot verdere ontplooiing gekomen. Samen met de Hagenaars namen de Rotterdammers op 24 juni van dat jaar deel aan een interlandbijeenkomst in Brussel. Er werd per bus gereisd. Omdat er in Brussel net een elektriciteitsstaking gaande was, werd er romantisch geluncht bij kaarslicht. ’s Middags om 16 uur volgde een hartelijke ontvangst door de club van Antwerpen met ter afsluiting een goed diner op de in ontwikkeling zijnde Linker Oever. Na afloop werden er zelfs bananen mee naar huis genomen. Toen de Brusselaars en Antwerpenaars op 13 oktober 1948 - slechts negen in aantal met daarbij nog een paar dames - op tegenbezoek in Holland kwamen, lunchten ze in Rotterdam gewoon povertjes mee in de Rivièrahal en hoorden ze daar Van Traa aan over de moeilijkheden bij de wederopbouw. Na een havenrondvaart vertrokken de gasten naar Den Haag. Lels, die erbij was, rapporteerde dat ze daar een voortreffelijk diner hadden gesavoureerd. De royale spijs en drank in ’sGravenhage kon dan ook worden vergeleken met het uiterst sober gerecht, dat Rotterdam aan de “ambassadeurs de bonne volonté” - zoals Koomans ze betiteld had - had durven voorzetten; maar de Belgen hadden het wel begrepen: Rotterdam was democratisch en Den Haag was aristocratisch ingesteld….. Op 8 juni 1950 ging een bus met Rotterdamse rotarians naar Antwerpen, waar de zusterclub hen had uitgenodigd voor de lunch. Ook de club van Brussel zond een invitatie toe en wel voor een “gala gastronomique” met bal na op 16 december 1950; de dames waren evenzo welkom en de kosten bedroegen 350 fr. per persoon. De desbetreffende mededeling van secretaris Jonas werd rustig ontvangen, maar toen daaraan door oud-voorzitter Buss werd toegevoegd een opsomming van de spijzen van het menu, welke met champagne zouden worden besprenkeld, nam - noteerde de verslagmaker - menigeen een zakdoek voor de mond om het watertanden te bedekken. Die handgreep ging over in een zucht op het vernemen van de twee woorden “bal na”, want dansen na zulk een menu zou zwaar werk zijn. De club van Oostende maakte het even bont door alle rotarians uit te nodigen voor een “Réveillon de Nouvel An”op 31 december 1950; avondkleding verplicht. “Keep Rotary simple” dachten de toenmalige Rotterdammers in zulke gevallen en bleven thuis. De animo in Rotterdam was ook nihil voor het op 30 april en 1 mei 1951 door de club van Brussel te organiseren knalfeest. Wie wilde mocht daaraan deelnemen, maar op al die dure poespas zaten de Rotterdammers niet te wachten.
leden, 19 Antwerpenaren, 4 Amerikanen en 3 leden van de club van Zuid. Er was weer een voordracht over de wederopbouw - nu door Rutgers - met daarna een stadsexcursie per bus en een bezoek aan de “Nieuw Amsterdam”, afgesloten met een ontvangst aan boord van de “Noordam”. De meegekomen Anwerpse dames hadden in een andere zaal van Atlanta geluncht, maar konden aan de overige programmapunten deelnemen. In 1953 werd voorgeschreven dat op de gecombineerde bijeenkomsten van Belgische en Nederlandse clubs de Nederlanders hun voordrachten in het Frans en de Belgen de hunne in het Nederlands zouden houden. Het is dubieus of dat ook gold voor de combinatie RotterdamAntwerpen. Overigens was en bleef Antwerpen in Rotary-land nog lang Anvers. Elk jaar werd er over en weer in Rotterdam en Antwerpen wel iets gezamenlijks gearrangeerd. Zo werden op de lunchbijeenkomst van 16 december 1953 twintig Antwerpenaren verwelkomd; een Antwerpse advocaat gaf een toelichting op de Belgische Grondwet. In 1955 namen vijf Rotterdammers deel aan een croisière overzee van Oostende naar Antwerpen ter viering van het vijftigjarig bestaan van Rotary International. In het zelfde jaar kwamen negen Antwerpse leden met vijf dames voor een weekend naar Rotterdam; ze bezichtigden er de tentoonstelling E’55 en dineerden in het nieuwe Vlaardingse Deltahotel, kregen de volgende ochtend een havenrondvaart aangeboden en lunchten tenslotte op “De Maas”. De Antwerpenaren stelden daar in juni 1956 een zeer gastvrije ontvangst in hun havengebied en in de paleisachtige woning van een hunner leden tegenover; negen Rotterdammers met vier dames hadden ze te gast. Een vrijwel even groot gezelschap uit Antwerpen lunchte op 20 november 1957 in Atlanta te Rotterdam (met de dames erbij!), bezocht het Bouwcentrum, dineerde in Restaurant Holbein en danste daar tot in de nacht. Op 10 mei 1958 ontving de club van Antwerpen de rotarians uit Rotterdam, Duisburg en Le Hâvre tegelijk voor een gezamenlijk bezoek aan de EXPO-Wereldtentoonstelling in Brussel. Bij die gelegenheid vroeg de president van de club van Le Hâvre of zijn club contactclub zou mogen worden van de Rotterdamse, zoals zij dat ook was van de club van Hamburg.
CONTACT MET DE CLUB VAN HAMBURG
Stierven de relaties met de club van Brussel zienderogen af, die met de club van Antwerpen werden van lieverlee hechter. Op 4 juli 1951 kwam de Antwerpse rotarian Middelburg aan de club meedelen dat in zijn club de blikken noordwaarts gericht waren en dat men graag wilde komen tot een geregeld contact met de club van Rotterdam. Hij oogstte luid applaus. Kort daarna arriveerde er een desbetreffende officiële brief uit Antwerpen. In september gingen voorzitter Rauwenhoff en secretaris Jonas als vriendschaps-gebaar op bezoek in Antwerpen en op 3 oktober werd bekend dat de club van Antwerpen die van Rotterdam officieel als contactclub had aangenomen. Op 31 oktober 1951 kwamen veertien Antwerpse leden in Rotterdam dineren - na jaren voor de eerste keer weer in Atlanta en dat wel “in een zo prachtige zaal, dat de schuchteren onder de leden er verlegen en stil van werden. De spijs die we opgediend kregen was voornaam; het servies van porselein en de kelners waren jonge baronnen”. De overgang vanuit Caland West was zoals uit dit commentaar blijkt groot. Het tegenbezoek van de Rotterdammers aan Antwerpen had plaats op 6 maart 1952. Geen autobus vol, wat eerst in de bedoeling had gelegen, men reed er in eigen auto’s heen en bracht als spreker het jonge lid Nico van Esveld mee. Op 10 september van dat jaar namen 75 man deel aan de lunch in de daktuin van Atlanta: 49 eigen
Op 14 maart 1951 was voor het eerst na de Tweede Wereldoorlog weer een Duitse gast - uit Hamburg - bij de Rotterdamse clublunch aanwezig. Er was sedert 1948 heel wat gediscussieerd op nationaal en internationaal Rotary-niveau, maar zeker ook in Rotary Rotterdam, alvorens de Duitsers weer acceptabel waren geworden als rotary-vrienden. In Rotterdam was het begonnen op 24 maart 1948, toen de naar Hamburg vertrokken Van Moorsel een voordracht kwam houden over het leven in armoe en onbegrip van de Duitse bevolking, waartussen hij zelf en andere buitenlanders afstaken door hun comfortabele levenswijze. Kort daarna had hij in een brief aan de club gevraagd of ze bereid was contact te bemiddelen tussen de bestaande Duitse “clubs van vrienden” van 1927 en Rotary. Die suggestie had binnen de club veel commotie teweeg gebracht. Er waren leden geweest die van geen toenadering tot de Duitsers hadden willen weten. Zodoende was gouverneur Ter Haar Romeny erin gemengd. Deze - op 15 december 1948 bij de club op bezoek - had als zijn mening te kennen gegeven dat de Duitse clubs wel spoedig erkend zouden worden ondanks de furieuze weerstand van de Belgen. Begin 1949 was er nog wel een internationale commissie benoemd om het probleem te bestuderen, daarmee was niet voorkomen dat in het voorjaar van 1949 de hervorming van vijf Clubs der Freunde - waaronder die van Hamburg - tot rotaryclubs van hogerhand was toegestaan. Vervolgens was in augustus 1949 de R.I.-president in Den Haag op bezoek geweest en hadden vier Rotterdamse rotarians - te weten voorzitter Buss, De Iongh, Mees en Muntz - de ontvangst in “De Witte Brug” bijgewoond. In zijn rede had de President aanbevolen dat de clubs het contact met de
94
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
95
weer opgerichte Duitse clubs zouden herstellen. Dat had binnen de Rotterdamse club opnieuw tot een scherp debat geleid, waarop clubvoorzitter Buss zich schriftelijk tot de President had gewend. De vraag hoe te doen als er Duitsers de club zouden komen bezoeken had nog weer een langdurig debat uitgelokt, op 31 augustus 1949. Een week later had de mededeling van De Iongh dat hij een bevredigend gesprek had gevoerd met een Duitse rotarian olie op de golven gebracht en de R.I.President had water bij de wijn gedaan door een vertrouwensman voor Duitsland aan te stellen om toe te zien op de ontwikkeling van de Duitse clubs. Op 28 september was Van Moorsel weer in de Rotterdamse club geweest. De Hamburgse club telde - zei hij - weliswaar veel oudere leden en in meerderheid oud-leden van de N.S.P., maar omdat er nu eenmaal geen eenheid van Europa denkbaar was zonder Duitsland, moest de club de Duitse gasten behandelen alsof er niets aan de hand was, althans tijdens de lunches; wilden de leden hun hart luchten, dan moesten ze dat maar liever ’s avonds doen op een rustige plek. Om de Rotterdammers een duwtje te geven had Van Moorsel begin januari 1950 vier representatieve clubgenoten uitgenodigd voor een ontmoeting met de Hamburgers ergens net over de grens, in Bentheim of Nordhorn. Voorzitter Buss, De Iongh en Muntz hadden zich bereid verklaard te gaan, Drost had geweigerd; begin februari hadden Buss, Eyken Sluyters, De Iongh en Koomans in Nordhorn een nuttig gesprek gevoerd. In januari 1950 was er inmiddels ook vordering gemaakt met een Belgisch-Duitse toenadering. De heropgerichte Rotary Club Aken had deemoedig aan de Belgische gouverneur excuus aangeboden wegens twee maal “in deze eeuw” aangevallen te hebben, wat door Buss was uitgelegd als een geste die positieve aandacht waard was. De ontwikkelingen waren doorgegaan en per 1 juli 1950 waren de Duitse clubs met elkaar in een eigen district verenigd. Gouverneur Teenstra was Aken gaan bezoeken en in december 1950 was tenslotte vastgesteld dat de Duitse rotaryleden voortaan welkom zouden zijn in de Nederlandse clubs en dus ook de Hamburgse leden in Rotterdam.
betuigde zijn dank voor het gestelde vertrouwen en Lorenz Mayer herdacht in opdracht van zijn gouverneur het oorlogsleed en vroeg om vergeving; hij sprak de hoop uit dat de hopeloos vastgelopen materiële intregratie in Europa te verwezelijken zou zijn via geestelijke integratie op grondslag van het christendom. Als gebaar overhandigde hij daarbij namens zijn gouverneur aan het lid ds. Hoekstra een financiële bijdrage voor de herbouw van het orgel in de St. Laurenskerk. Hierop volgde een voordracht van Koomans over “De Rijn in Nederland”. Op de vooravond van dit bezoek hadden de gasten samen met een twaalftal Rotterdamse clubleden en de gouverneur een begroetingsmaal aangeboden gekregen in de Unilever-fabriek aan de Nassaukade - dat wil zeggen bij Van Moorsel -, gevolgd door een bieravond in “d’Oranjeboom”, het domein van het clublid Van Wijk. Onderwijl nuttigden de meegekomen Duitse dames met hun begeleidsters - de dames Van Moorsel, Van Doesburgh, Muntz, Van Wijk, Moret, De Iongh en Bakker - de maaltijd in Atlanta; de mannen-vooravond werd namelijk beschouwd als een specifieke rotary-werkbijeenkomst, waar geen pottenkijksters toegang hadden. Dat de Rotterdammers zichzelf overwonnen hadden blijkt ook wel uit het feit dat drie Rotterdammers op 15 mei 1954 een feestelijke charteruitreiking in Duisburg gingen bijwonen; De Iongh - altijd van de partij - rapporteerde dat er geen wanklank was vernomen. Anderhalf jaar na de verzoeningsbijeenkomst in Rotterdam had - in oktober 1955 - het Rotterdamse tegenbezoek plaats. Twaalf leden en negen echtgenotes namen eraan deel. Drie dagen achtereen hebben zij genoten van een welverzorgd programma met lunches, diners en excursies langs de Elbe en zelfs naar Lübeck (met een ontvangst door de club van die stad). Ook de Hamburger Kunsthalle werd bezocht. De meeste gasten logeerden in Hotel “Vier Jahreszeiten”. Buss erkende dat de in 1948 ingeslagen weg de juiste was geweest. Penningmeester Lugt zorgde na afloop voor een douceurtje: alle reis- en verblijfkosten - bij wijze van uitzondering ook die van de dames - konden bij hem gedeclareerd worden.
In juni 1953 kwam Piet Slis - kleinzoon van wijlen rotarian Slis - een praatje houden over zijn verblijf samen met een aantal Belgische en Nederlandse jongelui in het Ruhrgebied op uitnodiging van de club van Essen. Ze hadden diepgaande gesprekken gevoerd met Duitsers maar ervaren dat bij dezen toch nog opvattingen leefden die hun niet altijd even prettig aandeden. Hoe behoedzaam de pogingen van de Hamburgers om met de Rotterdammers in contact te komen ook waren, voorshands bleven ze vruchteloos. In oktober 1953 wees gouverneur De Jong bij zijn clubbezoek er dan ook op dat de Rotterdamse clubleden hun afweerhouding jegens de Duitsers niet langer konden volhouden. Sindsdien was er een kentering, zodat de Hamburgse rotarian Lorenz Mayer, die op 20 januari 1954 te gast was in Rotterdam, in een sympathiek speechje in het Nederlands kon tonen begrip te hebben voor de zelfoverwinning, die het de Rotterdammers moest hebben gekost om uit eigen beweging contact te zoeken met de Hamburgse club. Eindelijk was het dan zo ver. Op 28 april 1954 werd in Rotterdam een Hamburgse deputatie van zeven man hartelijk welkom geheten door voorzitter Semeyns de Vries van Doesburgh, zonder dat verzwegen werd wat gezegd moest worden. De Hamburgse voorzitter Freiherr Von der Goltz
De in 1956 geplande ontvangst van de Hamburgers in Rotterdam werd op het laatste moment uitgesteld vanwege de dramatische gebeurtenissen in Hongarije. Ze ging door van 18-20 juni 1957, nog net tijdens het voorzitterschap van Jan Hudig jr. Zeven heren en drie dames waren van de partij. Het Hamburgse verslag meldt vanuit Duits gezichtspunt aardige bijzonderheden: Rotarian Rutgers, lunchspreker over de wederopbouw van Rotterdam, “leitete seinen Vortrag ein mit der Hoffnung, dass es ihm heute besser erginge als vor etwa 30 Jahre als er sein Ingenieurstudium in Zürich anfing. Als er damals zum ersten Mal an die Hochschule kam, bat er einen Schweizerstudenten um eine Auskunft in seinem besten Schul-Deutsch. Der hörte höflich zu, sagte dann aber freundlich lächelnd: “Es tut mir leid, ich verstehe kein Englisch”. Bij het bezoek aan “De Porceleyne Fles” in Delft zorgde oud-president Freiherr Von der Goltz voor enige commotie door “mit seiner Rückseite Kontakt auf zu nehmen mit einer Glasvitrine kostbaren Inhalts, derart dass diese ins Zittern geriet und ein lautes schepperndes Geräusch zu vernehmen war”. Tot aller opluchting - ook van de fabrieks-directeur - “gelang es mit letzter Kraft, die Vitrine festzuhalten”. Een tweede incident ter plaatse was dat de Hamburgse Frau Hamann, die in het Delfts blauw gekleed was, “von einem kurzsichtigen Amerikanischen Besucher von weitem für einen besonders kostbaren Ausstellungsgegenstand gehalten wurde”. Wat de Duitsers opviel was het feit dat “die Damen am Lunch teilnahmen, was in Rotterdam eine grosse Ausnahme zu sein schien. Anscheinend sind dort die Damen nicht so oft anwesend”….. Het genereuze Hamburgse gebaar was ditmaal het aanbod een Rotterdamse student een semester in Hamburg te laten komen studeren. Zo gingen ook hier de wederzijdse bezoeken elkaar afwisselen. In juni 1958 waren er acht Rotterdamse leden en zes dames in Hamburg, waar voorzitter Cohen een magistrale rede hield over de groeiende Europese eenheid en niet verzweeg dat verschillende landgenoten nog altijd iets moesten overwinnen om een vriendschapsbezoek in Duitsland te gaan afleggen. Voor de derde dag
96
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
In 1951 en 1952 hadden de Rotterdammers het druk met het aankweken en koesteren van vriendschapsbanden met de club van Antwerpen. Er was te weinig tijd maar beslist ook geen zin om ook naar versterking van contacten in oostwaartse richting te streven. Wel heeft voorzitter Kroese in maart 1951 de club van Hamburg bezocht en er het woord gevoerd; ongetwijfeld zal hij er Van Moorsel hebben ontmoet. Nadat Van Moorsel in 1952 als erelid van de club van Hamburg in Rotterdam was teruggekeerd is Hamburg in versterkt beeld gekomen. Van Moorsel prees de economische vooruitgang in Duitsland dank zij het harde werken der Duitsers.
97
van het bezoek had de Hamburgse club een bezoek aan een scheepswerf en een haventocht georganiseerd, eindigend aan de Elbeterrassen. “Alles war herrlich gestaltet” vonden de Duitsers; ”voor honderd procent geslaagd en het contact verdiept” vonden de Rotterdammers en ze schonken uit dankbaarheid een klok.
Van Royen, en hun conclusie was: het is stellig de moeite waard het contact met deze club te bestendigen, afgezien van de geschonken champagne, die daar blijkbaar clubdrank was. Bovendien hadden de Fransen hun financiële lasten zeer soepel geregeld.
HET KOESTEREN VAN DE BUITENLANDSE CONTACTEN NAAR EEN CONTACT MET DE CLUB VAN LE HÂVRE Hiervóór is al vermeld dat op 15 mei 1955 een grote groep deelnemers aan de “Croisière du Rhin”voornamelijk Franse rotarians - door Rotary in Rotterdam in de Rivièrahal is ontvangen. Op 4 mei 1957 is iets van een herhaling gevolgd. Toen heeft namelijk een door de club van Dieppe georganiseerde croisière Rotterdam aangedaan. Een aantal Rotterdamse rotarians had zich bereid verklaard om met de honderden Franse gasten de havens rond te varen. Als jongste gids bracht Van Lynden verslag uit van zijn wedervaren: hijzelf was erg getroffen door 1. de Rotterdamse haven, door 2. een Fransman die 3.000 Hollandse sigaren had ingeslagen, en door 3. de secretaresse, die de Fransen bij zich hadden en aan wie hij de schoonheid van onze haven, vrijer dan een vrijhaven, had mogen tonen. Als dank voor het genotene hebben de Fransen royaal vlaggen, platen en boekwerken ten geschenke achtergelaten, waarbij een tête-vin voor voorzitter Jan Hudig. Die geschenken bleven doorstromen, uit Quimperlé in de vorm van asbakken, uit Angers in de vorm van een fraai boek. Volgens de clubgenoten van Angers was de Rotterdamse club nu een vriendenclub geworden. Van Moorsel ging al direct in Angers “bij onze contactclub” - zoals hij die noemde - lunchen en hoe heerlijk… . Jonas heeft met kennelijk genoegen het menu voorgelezen. Maar uiteindelijk zijn de vermeende avances van Angers op niets uitgelopen. Die van de club van Le Hâvre hadden wel succes. Kort na de vraag op 10 mei 1958 of zij contactclub zou mogen worden heeft secretaris Jonas een positieve brief in fraai Frans naar Le Hâvre ten antwoord gezonden. Het was dus snel beklonken. Op de grote rotary-meeting op 30 en 31 mei 1959 te Rotterdam (waarover hierna nader) was dan ook een delegatie uit Le Hâvre aanwezig, maar in de club van Rotterdam was in 1959 het enthousiasme over de officieel aangegane vriendschap met de club van Le Hâvre kennelijk nog niet zo groot dat met enige gretigheid werd ingegaan op een invitatie voor een bezoek aldaar op 22 en 23 juni van dat jaar. Moeten deze internationale contacten zo frequent zijn, vroeg voorzitter Enschedé zich af. Daar kwam nog bij dat de clubkas wellicht geruïneerd was vanwege de kosten van voornoemde meeting en dat men dus wel voor eigen rekening naar Le Hâvre zou moeten Brief waarin de Rotary Club du Hâvre verzoekt congaan en daarvoor bestond weinig animo. tactclub te mogen worden van de club van Rotterdam, Toch zijn er uiteindelijk drie leden met hun echt9 juni 1958 genotes heen gereisd: Jan Hudig, Van Keulen en 98
Na de door de club van Antwerpen op 10 mei 1958 georganiseerde vierstedenbijeen-komst werden de drie buitenlandse clubs, waarmee de Rotterdamse inmiddels contacten onderhield - die van Antwerpen, Hamburg en Le Hâvre - gelijktijdig voor een happening te Rotterdam op 30 en 31 mei 1959 uitgenodigd. Van Keulen en Pluygers hebben enorm veel werk verricht ter voorbereiding daarvan. Het programma bevatte een lunch in de lunchroom van de nieuwe Bijenkorf, een sightseeing-toer door Rotterdam, een bezoek aan Museum Boymans - van Beuningen, een diner op “ De Maas” met entertainment door Georgette Hagedoorn, een bus- en boot-excursie naar de Deltawerken in het Haringvliet en tot besluit een diner d’adieu in de Doelenclub. Er waren in totaal 90 deelnemers - 52 uit Rotterdam, 14 uit Antwerpen, 14 uit Hamburg en 10 uit Le Hâvre - , onder wie 31 dames. Het werd een der hoogtepunten in het bestaan van de club, tijdens het voorzitterschap van een gevatte goede organisator: Enschedé. De dankbrieven voor wat in Hamburg in één woord het “Vierstädtekontaktklubtreffen” werd genoemd, stonden bol van de superlatieven. De vierstedenbijeenkomsten te Antwerpen werden uiteraard bezocht door leden van met de Antwerpse club bevriende clubs. Dat waren de clubs van Rotterdam en van Duisburg en gewoonlijk een der Engelse clubs. De Antwerpenaren hadden er gevoel voor die bijeenkomsten feestelijk te laten verlopen, met veel muziek, dans en lekker eten. In mei 1960 kwamen er veertig gasten op af, waarvan zes clubleden met drie dames uit Rotterdam. Ook naar de feestelijke dagen te Antwerpen in mei 1962 was de toeloop uit Rotterdam - vier echtparen - vrij gering, terwijl het programma toch niet te wensen overliet: een Schelde-vaartocht naar het Mercator-stadje Rupelmonde vice versa, een diner dansant in het Century Hotel en een uitstekend déjeuner d’adieu (“zondags pak”) in het Nautilus Hotel. In 1968, 1971 en 1974 waren er weer van die sprankelende ontvangsten in Antwerpen en daarop volgde in 1976 de luisterrijke viering van het vijftigjarig bestaan, die door 25 Rotterdammers en vele van hun echtgenotes werd bijgewoond. Terug naar Rotterdam. In 1965 waren enige rotarians uit Antwerpen en Le Hâvre en geen enkele uit Hamburg het lustrum van de club in Rotterdam komen meevieren. Rond die tijd was er een zekere verzanding van de contacten waarneembaar, die voor wat het contact met Antwerpen betreft duurde tot eind 1968. In september 1969 was in Rotterdam de tijd rijp voor een tweede vierstedenbijeenkomst; deze evenaarde - met veertig buitenlandse gasten - het succes van 1959. In 1972 volgde al weer zo’n Rotterdamse contactdag als antwoord op ontvangsten in Le Hâvre (1970), Antwerpen (1971) en Hamburg (1971) en het aantal deelnemers was zo mogelijk nog groter dan in 1969: 24 Antwerpenaren, 17 rotarians uit Le Hâvre en een luttele 3 uit Hamburg naast 47 Rotterdamse clubleden. In verband met het vijftigjarig bestaan van de club van Rotterdam werden de bevriende buitenlandse clubs uitgenodigd om in maart 1975 de dan te houden speciale contactdagen te komen bezoeken. De opkomst viel nu tegen, zeker in aanmerking genomen wat het driedaagse programma te bieden had. Le Hâvre liet zelfs helemaal verstek gaan, zoals Hamburg in 1965. In 1979 was de beurt opnieuw aan Rotterdam om de contactdagen te organiseren en zie er kwamen weer 38 buitenlandse gasten plus daarbij nog de meegekomen dames. Men liet ze de Esso 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
99
Raffinaderij, Delfshaven en de Euromast zien. Het lustrum-weekend in april 1985 - met 34 gasten van de drie contactclubs - was ook goed geslaagd. De namen van voorzitter Ton Harthoorn en van de Marinierskapel zijn eraan verbonden.
bleef het bij een kort “verschoningsbezoekje” van een aantal leden aan de Antwerpse lunchbijeenkomst op donderdag 3 november. Het aangeboden feestje werd welwillend verschoven naar een later tijdstip.
Buiten de feestelijke stedencontacten om waren in december 1960 vier Antwerpse vrienden informeel een gewone lunchbijeenkomst in Rotterdam komen meemaken. Nieuw was ook een gemeenschappelijke informele bijeenkomst op 14 februari 1964 te Breda, waar de Rotterdamse rotarian Van den Bent een voordracht hield over het in dit gezelschap van Nederlanders en Belgen toch wel enigszins pikante onderwerp: de Rijn-Schelde verbinding. Na de vermelde stagnatie verschenen er eind 1967 weer gasten uit Antwerpen in de Rotterdamse club en in 1969 werden de informele bezoeken met sprekers om en om in Antwerpen en Rotterdam voortgezet. Zo trokken Pierre Janssen (over Rembrandt), Santman en Caljé naar de Scheldestad als goodwill-missionarissen. In de latere jaren zeventig is de gewoonte ontstaan om de informele ontmoetingen over en weer te laten plaats hebben op belangrijke momenten in elkaars clubbestaan, met name bij de jaarlijkse bestuurswisselingen. In de praktijk betekende dat dat sindsdien bij zulke gelegenheden dikwijls de zelfde vertrouwde gezichten werden en worden gezien. Daarnaast bleven in de jaren tachtig en negentig de contactdagen in Antwerpen altijd heel plezant voor de bijna vaste groep van acht tot tien clubgenoten die zich de invitatie en gulle gastvrijheid lieten welgevallen. In Rotterdam was Joost van Vollenhoven een groot animator ervan. Toen Antwerpen in 1993 culturele hoofdstad van Europa was, was dat reden voor een bijzondere ontvangst ter beleving van dat gebeuren; twaalf Rotterdamse rotarians met hun partners beleefden er enkele dagen van genot.
De contacten met de verder weg gelegen bevriende clubs van Hamburg en Le Hâvre zijn niet zo intensief gekoesterd als die met de club van het naburige Antwerpen. Uit het voorgaande blijkt dat de Rotterdamse vierstedenbijeenkomsten van 1959, 1969, 1972, 1975, 1979 en 1992 behalve door Antwerpenaren in een wat kleiner aantal bezocht werden door clubleden van de twee andere buitenlandse contactclubs. Alleen in 1975 ontbraken de leden van de club van Le Hâvre en in 1992 die van de club van Hamburg. Ik vermeldde reeds dat ook de Rotterdamse lustra doorgaans werden bijgewoond door enige representanten van de clubs van Hamburg en van Le Hâvre.
In 1988 heeft de Rotterdamse club de Antwerpenaars betrokken bij een excursie naar de Biesbosch. Ongedwongen genoot het gezelschap van clubleden met hun dames van een boottocht met een barbecue aan boord. Van 3 tot 5 april 1992 - toen Wolter Coops voorzitter was - werd na jaren weer een echte vierstedencontactdag in Rotterdam georganiseerd. Ze omvatte houseparties, bezoeken aan de Keukenhof en aan het Leidse Volkenkundig Museum met tot besluit een filmpresentatie en een diner in het hoge gebouw van de Internationale Nederlanden Groep, waar het clublid Herman Huizinga een voortreffelijk gastheer was. Zowel uit Antwerpen als uit Le Hâvre waren tien rotarians met hun partners gekomen, de Hamburgers ontbraken. Het lustrumfeest in 1995 te Rotterdam werd gelukkig weer bijgewoond door gezamenlijk negen echtparen uit alle drie partnerclubs en bij de viering van het 75-jarig bestaan van de club in april 2000 waren eveneens weer enige gasten aanwezig uit Antwerpen, Hamburg en Le Hâvre. In mei 2006 was dit niet anders. Omgekeerd is er in 2001 een vijftienhoofdige deputatie van Rotterdam naar Antwerpen getogen om daar het 75-jarig bestaan van de club mee te vieren met een rondvaart, een banket en bezoeken aan het beeldenpark Middelheim en de St Pauluskerk. Vanzelf konden de Rotterdammers in 2001 niet nalaten hun Antwerpse vrienden uit te nodigen mee te komen genieten van een der activiteiten in hun stad als culturele hoofdstad van Europa anno 2001. Zodoende kwam er een Antwerpse Rotary-groep van twintig personen naar Rotterdam om samen met de Rotterdamse rotarians de Jeroen Bosch-tentoonstelling in Museum Boymans van Beuningen in ogenschouw te nemen.
Na het eerste grote “Vierstädtekontaktklubtreffen” te Rotterdam in 1959 waren er van 28 tot 30 juni 1960 al weer acht Rotterdamse echtparen in Hamburg: Caron, Hudig, Van Moorsel, Van der Meer, Moret, Oster, Brouwer, Van Esveld. Ze werden onthaald op een tocht in de zogenaamde Vierlande, een ontvangst in het particuliere huis van een Nederlands lid van de club, Piet le Clercq, en een bezoek aan het Museum für Kunst und Gewerbe. Het lid Freiherr Von der Goltz - reeds een goede bekende - had georganiseerd dat de gasten ten huize van Hamburgers konden logeren. Wat Jan Hudig als een der hoogtepunten had beleefd was een zangrecital van de dochter van de rotarian die dirigent was van de Opera, met pianobegeleiding door haar vader. “Bruggen bouwen” was het thema geweest van de toespraken der voorzitters; van de Rotterdamse club was dat Van Esveld. Twee jaar later, in maart 1962, werd de club van Hamburg - dat wil zeggen zeven leden en vier dames - weer in Rotterdam ontvangen. Op 28 maart begon dat bezoek met een “Kaffeeklatch” op de Euromast en ’s middags werd net als in 1957 een excursie gemaakt naar een naburige stad. Nu was het Gouda, waar de Goudse glazen werden bezichtigd in een helaas ijskoude kerk. Rotarian James, burgemeester van Gouda, zou de groep verwelkomen op de thee in het fraaie Stadhuis, maar was verhinderd; het was een bode die voorlichting gaf over de restauratie van het gebouw. Tevoren was een lunchbijeenkomst gehouden in de daktuin van Atlanta - naar Rotterdamse gewoonte zonder de dames daarbij (die lunchten apart met enige Rotterdamse Innerwheel-dames in de grillroom). Clublid Posthuma - directeur van het Havenbedrijf - had er in het Duits een magistrale uiteenzetting gegeven over het waarom en het hoe van het nieuwe Rotterdam-Europoort. ’s Avonds werd onder leiding van Witteveen een symposion gehouden over de wording van de Hamburgse Universiteit en - ingeleid door prof. H.W. Lambers - de behoeften aan de komst van een alma mater in Rotterdam.
Het was een gul gebaar van de Antwerpse vrienden de Rotterdammers met partners te gast te vragen – onder andere op een Mosseldiner en voor een bezoek aan de Vogelenmarkt – voor het weekend van 22/23 oktober 2005. Omdat het de Rotterdammers op dat moment niet goed convenieerde
Al met al was het een geslaagd bezoek, maar voorzitter Oster was niet helemaal te spreken over de wat lage attendance van de Rotterdamse clubleden bij dit evenement. Kregen de Rotterdammers op hun beurt in 1963 nog een prachtige ontvangst in Hamburg aangeboden, daarna was er sprake van een “kwestie”; in de club van Hamburg was een zekere irritatie ontstaan over daar bekend geworden uitingen binnen de Rotterdamse club van bepaalde negatieve gevoelens jegens de Hamburgers als Duitsers. Pas nadat deze “kwestie Hamburg” uit de wereld was kwamen er - in april 1967 - weer Hamburgers in Rotterdam op bezoek en konden Van Moorsel en Dutilh in dat zelfde jaar het veertigjarig bestaan van de club van Hamburg gaan meevieren. De Rotterdamse rotarians zijn bij hun regelmatige bezoeken aan Hamburg nooit iets tekort gekomen. Hoogtepunten waren de in 1967, 1977 en 1987 door de Rotterdamse afgevaardigden meegemaakte lustrum-festijnen. Maar vanwege de afstand waren de aantallen die aan de bezoeken deelnamen in feite altijd gering. In de eerste jaren zeventig werd een poging gedaan om de Rotterdammers en Hamburgers wat dichter bij elkaar te brengen (en de toeloop te doen vermeerde-
100
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
101
ren) door bijeenkomsten te beleggen in tussengelegen plaatsen: Delden, Bentheim, NieuwSchoonebeek; omdat er geen blijvende belangstelling was voor zo’n grensinstituut is dat toen weer spoedig beëindigd. Na een sluimering van het contact tussen 1987 en 1995 is het sindsdien weer opgebloeid. In mei 1995 hebben 21 leden en partners Hamburg bezocht en daar nieuwe banden gesmeed. Na jaren kwamen de Hamburgers in september 1997 weer in Rotterdam, waar hun behalve een bezoek aan het Museum “De Dubbelde Palmboom” een zeiltocht in een driemaster werd aangeboden, “zelfs naar Hamburgse maatstaven grandioos”, zoals de clubsecretaris in zijn jaarverslag opmerkte. Van 14 tot 16 september 2001 viel het tegenbezoek van zeven Rotterdamse echtparen aan Hamburg. Met een bezoek aan Lübeck, een orgelconcert in de Marienkirche aldaar en een avondrondvaart te Hamburg en andere aantrekkelijkheden werd ook hun een programma geboden om op terug te zien. De banden waren weer zo aangehaald dat in oktober 2002 vijftien Rotterdammers naar Hamburg getogen zijn ter medeviering van het 75-jarig bestaan van de club aldaar. Helaas waren de Hamburgers in 2006 verhinderd het Rotterdamse lustrum mee te komen vieren. De club van Le Hâvre nodigde voor 15-17 juni 1961 de Rotterdamse club uit haar te komen bezoeken met “une délégation bien nombreuse” en een spreker mee te brengen over de hulp aan onderontwikkelde gebieden. Er gingen vier man, onder wie als spreker Van Lynden. ’t Hoen was als verslaggever zeer voldaan. Hij had echte vriendschap beleefd, veel gezelligheid, overvloed aan champagne, een tocht door Zuid-Normandië - met de imposante nieuwe brug aldaar - en een cocktailparty bij de president van de club aan huis; op de derde dag was er “gewerkt”, dat wil zeggen men had enige redevoeringen aangehoord en er was een ontvangst geweest door de burgemeester, een zeiltocht en een soiree, die het karakter had gekregen van een uitbundig feest - het had niet óp gekund. Op de volgende contactdagen hetzij in Rotterdam hetzij in Le Hâvre verschenen doorgaans ook niet meer dan 3 à 4 gasten van de partnerclub; bij de vieringen van de lustra was het niet anders. In de jaren zeventig waren er evenwel enige uitschieters; in 1972 kwamen er 17 en in 1978 14 clubleden van Le Hâvre naar Rotterdam en in 1975 gingen er 12 Rotterdammers naar Le Hâvre. Omdat de belangstelling over en weer meestal gering was vroeg men zich in Rotterdam opnieuw af of het hebben van contactclubs op grote afstand wel functioneel was. De conclusie was dat gemakkelijk bereikbare clubs de voorkeur verdienden, omdat het veel minder moeite kostte om daarheen wat grotere delegaties af te vaardigen. Desondanks bleef het vriendencontact met de club van Le Hâvre gehandhaafd. Het was bemoedigend dat in april 1999 weer een twaalfkoppige delegatie uit Rotterdam de club van Le Hâvre heeft bezocht en de banden heeft aangehaald. Als geschenk ging een cheque mee ad f.1.500,—, het zelfde bedrag als ooit door Hamburg aan Rotterdam was geschonken. En zie, in mei 2003 werd het 75-jarig bestaan van de club van Le Hâvre ter plaatse meegevierd door vijftien Rotterdamse gasten. En in mei 2006 kwamen enige tientallen gasten uit Le Hâvre de lustrumviering in Rotterdam bijwonen.
HET JEUGDWERK
Vanaf 1947 hebben we de zoons en vanaf 1958 ook de dochters van de clubleden op de kerstlunch zien verschijnen; van lieverlee zijn ze naderhand weer weggebleven. In de jaren vijftig trokken er ook weer rotary-zoons naar het buitenland om daar kennis op te doen. Dat Piet Slis - kleinzoon van het charterlid Slis - in juni 1953 rapporteerde over het verblijf van hemzelf en enige andere jongelui in het Ruhrgebied wordt hier volledigheidshalve gerecapituleerd. In 1955 was een zoon van Van Moorsel veertien dagen te gast in Hamburg, zag het IJzeren Gordijn en bezocht Helgoland. Op de kerstlunchbijeenkomst van 1958 hoorde de club het verslag aan van Ernst Enschedé en Walter Moret over hun ervaringen met het Hamburgse “Jugendtreffen”, waaraan ze hadden deelgenomen: de organisatie was goed geweest, maar ze hadden een bepaald gespreksthema node gemist. In het zelfde jaar heeft Maarten Bakker enige weken doorgebracht in een internationaal rotary-studentenkamp in Italië; evenzo Willem Erkelens in 1961. Intussen hadden in het kader van de internationale jeugduitwisseling zeven jongens en meisjes uit het buitenland in de zomer van 1957 een week lang bij Rotterdamse gastouders gelogeerd. Dezen hadden veel moeite gedaan om hun verblijf succesvol te maken en hadden hun gasten bovendien een fijne slotavond bezorgd. In augustus 1960 kwamen er zestien Amerikaanse jongens - rotarykinderen van 16 à 17 jaar - naar Rotterdam. Vier ervan kregen logies bij leden van de moederclub, en Jonker en Van Stolk hebben een uitstapje met de groep gemaakt naar Den Haag. In deze tijd is rotarian M.J.C. Olland van de club van Zwolle aangesteld tot landelijk youth exchange officer. Daarmee werd hij de man in eerste instantie die de jeugduitwisseling te propageren en coördineren had. In 1959 drong hij aan op de totstandkoming van een jeugduitwisseling tussen Rotary in Nederland en in België. Het was het clublid Van Keulen met zijn Engelse relaties die in 1959 zijn clubgenoten evenwel heeft geadviseerd hun kinderen van 18 tot 25 jaar te doen deelnemen aan een vakantiekamp in Pembroke. Herinneren we ons dat in de jaren 1934/1935 een zeer geslaagde vakantie-jeugduitwisseling had plaats gehad tussen de clubs van Kingston-on-Thames en Rotterdam. Over Pembroke horen we evenwel verder niets meer. Met de zo gewenste jeugduitwisseling met België wilde het eerst evenmin vlotten. Een zoon van het clublid Unger bracht uiteindelijk verslag uit van wat hij in 1959 had beleefd als deelnemer aan een internationaal Rotary-studentenkamp in het Belgische Marche-en-Famenne: te veel luxe en te weinig activiteit van de deelnemers zelf; er was een soirée dansante geweest met dochters van rotarians en er waren familiebezoeken afgelegd bij de rotaryleden thuis. Veel positiever was de toon van de rapportages – in 1959 - van Geleyn Jurry, die als rotary-fellow een studiejaar had doorgebracht in de Verenigde Staten als voorbereiding op een zakencarrière, en van Petra Dengerink, studente Duits, die kwam vertellen met hoeveel vrucht zij -“ein nettes Mädchen”- het door de club van Hamburg in 1957 aangeboden stipendium-halfjaar had beleefd in een zeer comfortabel studentenhuis tussen Duitse studenten met een bewonderenswaardige studieijver. Al een paar jaar eerder was de dochter van het clublid Van Ettinger als Rotary Foundation-fellow naar Amerika afgereisd. In 1955 was zij teruggekomen als Mrs. Hereford en had zij een causerie gehouden over haar scholarship aan de University of Georgia; zij werd als een vlotte spreekster ervaren.
In het hoofdstuk over de sociale taak zijn al aspecten van de in het kader van de community service door de club behartigde jeugdzorg ter sprake gekomen. Onder andere werd er geregeld geld en mankracht beschikbaar gesteld om kinderen uit minder bevoorrechte milieu’s een fijne vakantie te bezorgen in speciale kinderkampen. En hoeveel andere projecten waren er niet die het geven van steun beoogden aan jeugd met een achterstand.
Voor wat de uitwisseling van studenten betreft rapporteerde het clublid Hunger namens de commissie international service in 1962 dat er meer belangstelling was om naar het buitenland te gaan dan om buitenlandse studenten hier te ontvangen, iets wat naar zijn mening moest veranderen. De pogingen in de jaren vijftig en zestig om Indonesische en andere buitenlandse studenten, met
102
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
103
name ook buitenlandse cursisten van het Bouwcentrum, gastvrij te ontvangen op de kerstlunches of de avonden van zes - hiervóór al besproken - waren niet meer dan vriendelijke gestes met weinig gevolg. Dat in 1961 door de club van Leyton bij Londen logies werd aangevraagd voor een zestienjarige jongen, aan wie als wedstrijdprijs een week Rotterdam was toegekend, was een op zichzelf staand incident. Clubsecretaris Jonas, die altijd klaar stond, ontving hem bij zich aan huis, begeleidde hem en nam hem mee naar de club om zijn verhaal te doen. Zo werd ook wel eens van andere buitenlandse rotary-kinderen, die Rotterdam aandeden, notitie genomen. Het waren vriendschapsdiensten. In 1967 werd een groep van elf studenten en scholieren, die op een croisière een verblijf van een week in Rotterdam hadden ingepland, in Rotterdamse gastgezinnen - dus niet alleen van de moederclub - ondergebracht. Diverse malen kwamen groepen leergierige jongeren een aantal dagen in Rotterdam doorbrengen in het kader van de Group Study Exchange (uitgaande van de Rotary Foundation en feitelijk geen “jeugdwerk”-activiteit): in 1969 een groep uit Zuid-Afrika, in 1982 uit Wisconsin (Veren. Staten) en in 1988 uit Alabama (Veren. Staten); in het laatste geval heeft oudclubvoorzitter Venstra zich veel moeite gegeven om de Rotterdamse week succesvol te doen zijn. Het was in het zelfde kader dat een zestallige Braziliaanse groep de club heeft bezocht op 27 april 2005, gevolgd door een Indonesische groep met een weekprogram in 2006. Over study exchange gesproken, in de jaren zestig werd voor de eerste maal een zogenaamd “jaarkind” in een Rotterdams gastgezin opgenomen en er zijn er verscheidene gevolgd. Deze rotary-kinderen uit de Verenigde Staten, Canada, Australië kregen een soort inburgering in het Nederlandse cultuurpatroon te verwerken; ze volgden colleges op universitair. niveau of gingen naar school, bij voorbeeld naar het Montessori Lyceum, waar het clublid rector Eddy Kuhlmann klaar stond voor de nodige begeleiding. Voordat ze naar hun eigen land terugkeerden kwamen ze een keer op de lunchbijeenkomst blijk geven van wat ze hadden opgestoken en dat deden ze feitelijk altijd in vrij goed Nederlands (met een Engels/Amerikaans accent). Wel is het geleidelijk moeilijker geworden echtparen bereid en in staat te vinden een jaarkind voor op zijn minst enkele maanden in huis op te nemen. Besluiten we dit hoofdstuk met de vermelding dat de jeugdcommissie in het clubjaar 1990/1991 een Bulgaarse jeugdtheatergroep - voor het eerst in West-Europa - heeft opgevangen en zinvol begeleid.
VARIA Uit de weekberichten valt informatie te halen over allerlei details van het clubleven. Om hiervan een indruk te geven putte ik uit de grabbelton een aantal losstaande memorabilia uit een kort tijdsbestek vanaf 1945. Zo stond aangetekend: dat de pijprokers onder de leden eind 1945 hun medelid Van der Pol - tabaksfabrikant - een azalea hebben toegestuurd uit dankbaarheid voor het genot van de tabak uit het door hem wekelijks naar de club meegebrachte blikje; dat in 1947 een voordracht van het lid Pluygers werd aangekondigd als te handelen over zout, maar dat zijn toehoorders verrast werden met een lezing over Ibn Saud; dat in het zelfde jaar de clubleden broodbonnen voor hun lunches moesten inleveren bij de tweede secretaris, “bakker” Van der Meer: dat in 1948 Sinnige een episode voorlas uit een boek, waarin gezegd werd dat een bepaalde slappeling bijzonder geschikt was voor het lidmaatschap van een rotaryclub, en dat hij daarna de club voorhield dat hun medelid Dietrich dergelijke boeken in zijn winkel verkocht; dat de club in 1949 een bedrag van f.132,— heeft teruggekregen van het Beheersinstituut als vergoeding voor het door de Duitsers in 1940 gestolen geld; 104
dat de jonge Anton van Beek in 1950, nadat voorzitter Buss hem publiekelijk bedankt had voor zijn geschenk aan sigaren voor de viering van het 25-jarig bestaan van de club, “zich onmiddellijk van zijn stoel verhief, niet om deze dank af te wijzen, maar om de groeten over te brengen van Stockholm”. Allen die Anton hebben gekend kunnen zich voorstellen dat het zo is gebeurd; dat ieder lid dat op 8 juni 1950 per bus naar Antwerpen zou gaan 600 Belgische franken vergoed zou krijgen; dat de komst van twintig Antwerpenaren met een spreker op de lunch van 16 december 1953 door de Rotterdammers gezien werd als “Het Weerzien der Belgen” naar analogie van de grote naoorlogse tentoonstelling “Het Weerzien der Meesters”; dat de rotaryclub van Auckland (N.Z.) in 1954 de club heeft gevraagd van haar belangstelling blijk te willen geven bij de honderdste verjaardag van een Aucklands clublid met gedurende 23 jaar 100 procent attendance; dat vanwege het vijftigjarig jubileum van Dirk Reese de lunch op 26 februari 1958 in Atlanta enige feestelijke uitbreiding heeft gekregen; dat in 1958 tijdens het heetst van een gesprek tussen het clublid Van den Berg en premier N’krumah van Ghana deze nog aandacht wist te vinden voor een pluisje op Van den Berg’s colbert; dat een rotary-gouverneur in Frankrijk zoveel tijd aan de uitoefening van zijn functie had moeten besteden dat hij zijn maatschappelijke positie had verloren en pompbediende was geworden; dat de sergeant-at-arms Hoogewerff in 1960 de instelling heeft bepleit van een kwartjesboete voor telaatkomers, maar dat de Assembly dat idee van de hand heeft gewezen. Tenslotte: bij degenen die in 1997 clublid waren staat onuitwisbaar in het geheugen gegrift dat voorzitter René de Monchy het toen heeft bestaan zijn nieuwjaarstoespraak te wijden aan “de kakkerlak” – een onorthodoxe titel van een serieuze voordracht.
SLOTBESCHOUWING De oorlogsjaren 1940-1945 hebben in het Nederlandse Rotary-leven een scherpe scheidslijn getrokken. Zo is er ook in Rotterdam sprake van twee periodes: 1924/1925-1940 en 1945-heden. In de eerste periode van zestien jaar is de club opgericht en heeft ze structuur weten te krijgen grotendeels in overeenstemming met de uit Amerika aangedragen richtlijnen. De founding fathers hebben daarbij een grote rol gespeeld en de wijze waarop de club in de begintijd is gaan functioneren heeft in feite sindsdien geen wezenlijke verandering ondergaan. Het ledenbestand werd gekenmerkt door het daarin voorkomen van nogal wat onderlinge banden van bloed- en aanverwantschap. Ook zijn diverse met elkaar bevriende Rotterdammers elkaar in de club tegengekomen. Opvallend is dat deze voorwaar niet bestond uit eenvoudige burgerlieden. Met andere woorden de kleine Rotterdamse upper ten - wereld was goed vertegenwoordigd. Men was zich terdege bewust van de ideële doelstellingen van Rotary International en wijdde daar behoorlijk veel aandacht aan. In 1945 hebben de overgebleven clubgenoten van weleer ervoor gezorgd dat de gang van zaken van vóór de oorlog weer energiek werd opgepakt en gecontinueerd. Nieuwe leden - deels van buiten de oude kring - hebben de fakkel overgenomen. Er werd veel aandacht besteed aan de uitbouw van duurzame betrekkingen met contactclubs in eigen land en in het buitenland. Wat het laatste betreft heeft zich de oude vriendschap met een aantal clubs in Engeland na de oorlog ondanks de ruimhartig geschonken hulpgoederen niet verder weten te ontwikkelen. Na een wat moeizaam begin hebben vooral de contacten met de club van Antwerpen wortel geschoten. De contacten met de in Duitsland weer ontluikende Rotary bleven jaren lang stroef maar zijn toch vooral dank zij de volharding van het clublid Van Moorsel van de grond gekomen, en wel met de club waarvan hij erelid 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
105
was geworden, die van de havenstad Hamburg. Dat de club van Le Hâvre als derde contactclub is aanvaard berust min of meer op toeval. Er werd ook actief gewerkt aan de oprichting van dochterclubs, waardoor het aantal rotarians in de regio snel vermeerderd kon worden. Met deze clubs werd aanvankelijk nauw innercitycontact onderhouden. Na 1945 kwamen er nog steeds, net als in de eerste bestaansperiode, veel gasten op bezoek en het aantal buitenlanders daaronder bleef onveranderlijk opvallend groot. Voor Engelsen en Amerikanen was Rotterdam nog geruime tijd de havenstad waar ze aankwamen en vanwaar ze vertrokken. En waarom dan niet en passant de club van Rotterdam bezocht, wat ook nog meetelde voor de attendance? Tengevolge van de ontwikkeling van de luchtvaart is de bezoekersstroom sterk verminderd. In de jaren zestig, zeventig lieten de zoons en dochters van de leden zich nog graag uitnodigen voor het bijwonen van de kerstlunches. Van lieverlee lieten ze het weer afweten. Er zijn jaren geweest waarin de club actief meewerkte aan jeugduitwisseling, aan uitzending en ontvangst van “jaarkinderen”, aan study exchange. Ook die activiteiten zijn in de loop der jaren verminderd. Binnen de club kreeg men daartegenover steeds meer oog voor het belang van de community service. Dat resulteerde uiteindelijk in de oprichting van de Stichting Community Service Rotterdam, maar voordat het zover was waren de jaren zeventig al aangebroken. In de laatste decennia is de uitstraling van de club duidelijk veranderd. Het toelatingsbeleid is verruimd en het lidmaatschap is voor vrouwen opengesteld. De attendance is weliswaar teruggelopen en de belangstelling voor de avondjes van acht bij de leden thuis is gaan tanen, maar er wordt gepoogd om deze bijeenkomsten in klein verband door een nieuwe opzet voor de afzijdigen weer aantrekkelijk te maken. Om het vriendschapsgevoel tussen de leden onderling te intensiveren is men meer dan voorheen evenementen gaan organiseren zoals gemeenschappelijk bezoek aan belangrijke exposities in musea, gezamenlijke bijwoning van opvoeringen en uitvoeringen in schouwburg, theater en De Doelen, gemeenschappelijke bezichtiging van gebouwen, bedrijven of een beeldentuin, groepswandelingen in verder weg gelegen streken. De ladies- of partnersnights zijn praktisch in de evenementen geïntegreerd geraakt. De methodieken zijn dus in bepaalde opzichten aangepast aan de behoeften van de tijd, maar de doelstellingen van weleer zijn overeind gebleven. Aan de opzet van de lunchbijeenkomsten op woensdag is weinig veranderd. In 2004 is evenwel Atlanta als ontmoetingsplek sedert 1940 vervangen door Restaurant Engels in het Groothandelsgebouw. Onder de voordrachten van de leden worden de levensberichten en de vakvoordrachten nog steeds hogelijk gewaardeerd. Daarnaast worden er net als in vroegere jaren voordrachten gehouden over tal van actuele onderwerpen, vaak met gebruikmaking van moderne uitbeeldingstechnieken. Dat redelijk dikwijls sprekers van buiten worden aangetrokken is een geaccepteerde zaak. Bepaalde categorieën van voordrachten zoals principiële rotary-indoctrinaties en reisverhalen komen veel minder voor. De eerste categorie wordt voorbehouden voor de gouverneur en de reisverhalen zijn, nu iedereen bereisd is, vanzelf minder belangwekkend geworden. Alleen voor bijzondere reiservaringen en - waarnemingen bleef de club openstaan. Rest mij te concluderen dat het lidmaatschap van de club - die in 1925 met 17 leden is begonnen en sedert 1983 ongeveer 115 leden telt - in de 21ste eeuw nog altijd een boeiende belevenis is en een verrijking in het beroeps- en het persoonlijk leven inhoudt.
106
BIJLAGE 1 Lijst van alle personen, die sinds de oprichting lid van de club zijn geweest of er nog toe behoren, met jaren van toetreding en overlijden c.q. vertrek 1924 1. 2. 3.
charterleden Baart de la Faille, T.P. Dam A.C.zn, H.H. van Engelbrecht, W.A.
-1940 -1948 -1965
4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13 14. 15. 16. 17.
Hannema, dr. L.S. Kanter, ir. A. de Knottenbelt, mr. H. J. Kuiper, dr. K. Meerkamp van Embden, F.H.P. Moll, mr. H.M. Reydon, ir. I.J.F. Rossem, dr. A.C. van Santman, mr. H.J. Slis, P.L. Tets, W. van Uyttenboogaart, mr. D.L. Verschoor van Nisse, F. Wijk, dr. W.E. van
-1931 -1937 -1931 -1947 -1936 -1931 -1927 -1940 -1949 -1940 -1925 -1929 -1933 -1933
1925 18. 19.
Both, J.G. Bodenhausen, T.
-1940 -1931
20. 21. 22. 23. 24.
Stolk, Corn. van Siegenbeek van Heukelom, dr. J. Hudig L.J. zn, J. Fetter, dr. J.C.A. Swart, mr. P.C.
-1976 -1940 -1961 -1932 -1940
1926 25. 26. 27. 28.
Vries, Prof. mr. F. de Monchy, W.H. de Dekking, W. Stolk, Abr. van
-1946 -1940 -1927 -1929
29.
Ringers, H.
-1940
30. 31.
Leopold, mr. J. Lels, Murk
-1953 -1970
32.
Schalkwijk, ir. W.C.
-1935
hoogleraar Nederl. Handels Hoogeschool directeur Phs van Ommeren Scheepvaartbedrijf N.V. directeur N.V. Vereenigde Brandstoffenhandel firmant A. van Stolk en Zoonen Houthandel, beheerder Atlas van Stolk chocoladefabrikant, secretaris Comité ter Behartiging van Nat. Belangen notaris directeur L. Smit en Co’s Internat. Sleepdienst, president-directeur Kon. Zuid-Holl. Mij tot Redding van Schipbreukelingen makelaar in vethoudende/koloniale produkten
1927 33. 34. 35. 36.
Pol, L. van der Witteveen, ir. W.G. Sinnige, dr. L.R. Stam Ds J.J.
-1956 -1940 -1964 -1975
directeur Kon.Tabaksfabriek J. en A.C. van Rossem stadsarchitect/chef afd. Stadsontwikkeling directeur N.V. Rotterd. Zoutziederij v/h Kolff en Vis Herv. predikant, (charterlid Amsterdam)
1928 37. 38.
Jacobsen, dr. R. Kleyn van Willigen, F.C.
-1962 -1983
conrector Erasmiaans Gymnasium koffie- en theehandelaar
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
directeur Internatio (erelid 1947) directeur N.V. Blaauwhoedenveem-Vriesseveem (erelid 1955) firmant cargadoorsbedrijf Wambersie en Zoon, oud-voorzitter Scheepvaart Vereeniging Zuid eerste geneesheer Coolsingel-Ziekenhuis directielid Mij voor Scheeps- en Werktuigbouw Fyenoord advocaat en procureur, voorzitter Nederl. Reedersvereeniging directeur Rotterd. Diergaarde tabaksmakelaar president Bijbank Nederl. Bank directeur B.P.M. te Pernis directeur Bierbrouwerij‘d’Oranjeboom’ directeur Twentsche Bank firmant kaashandel Betz en Jay, commissaris Rotterd. Spaarbank advocaat en procureur directeur Graan Elevator Mij directeur Gem. Handelsinrichtingen directeur Instituut tot Ontwikkeling van de Rijpere Jeugd
firmant damesmodemagazijn Fa H. Both directeur Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen firmant Gebr. Van Stolk Graanhandel/ Koninkl. Commissiehandel huisarts, geneesk. adviseur Nationale Levensverzekering-Bank firmant D.Hudig en Co Makelaars in Assurantiën Remonstr. predikant adj. hoofdredacteur Nieuwe Rott. Ct
107
39. 40. 41.
Wiersum, dr. E. Weyns J.H. Geldermalsen, L. van
-1952 -1945 -1963
gemeentearchivaris kunstschilder directeur N.V. Transportagentuur v/h. T.J. van Geldermalsen
1929 42. 43. 44. 45. 46.
Rueb, P. Boom, ir. H.C.A. Blom, ir. F.W.C. Droogleever Fortuyn, mr. P. Koert, J.M.C.
-1958 -1960 -1976 -1938 -1951
directeur Tromp en Rueb Azijn- en Conservenfabrieken directeur plaatsel. Telefoondienst firmant A. van Stolk en Zoonen Houthandel burgemeester directeur Mij voor Volkshuisvesting Vreewijk
1930 47. 48.
Mees, mr. W.C. Oving, ir. H.
-1967 -1935
directeur Rotterd. Scheepshypotheekbank directeur Oving’s IJzer- en Staalhandel
1931 49. 50. 51. 52. 53. 54.
Haitsma Mulier mr. T. Backer Dirks, J.J. Offerhaus, H.J. Twijnstra, T.J. Hoogewerff F.zn, H. Vierssen Trip, Jhr. mr. G.W. van
-1934 -1955 -1940 -1933 -1970 -1960
1932 55.
Holwerda, dr. A.O.
-1940
56. 57. 58.
Hoytema, D.G. van Cohen, dr. H. Nooten, ir. W.N. van
-1957 -1940 -1963
inspecteur Nederl. Spoorwegen tandarts firmant Firma Offerhaus en Co Bouwmaterialen directeur Twijnstra’s Oliefabrieken te Maarssen (Unilever) (erelid 1968) wijnhandelaar (erelid 1953) vice-president Rechtbank
directeur Nat. Levensverzekering-Bank, buitengewoon hoogleraar Nederl. HandelsHoogeschool gynaecoloog apotheker op het Noordereiland ingenieur Hoogheemraadschap Schieland, secretaris Bataafsch Genootschap
1933 59.
Hijmans, mr. H.M.
-1940
60. 61. 62.
Drost, mr. J. Dekking, Henri M. Pluygers, C.J.
-1954 -1939 -1952
63.
Schuhmacher, H.O.
-1940
1934 64. 65. 66. 67.
Donker C. Rensen ir. J.W.A. Einthoven, mr. L. Brett, Homer
-1934 -1935 -1940 -1937
hoofdinspecteur van den Arbeid adviseur Utrechtsche Asphaltfabriek (won. Krimpen aan de Lek) hoofdcommissaris van politie consul-generaal van de Veren. Staten van Amerika
1935 68. 69. 70. 71.
Leendertsz dr. W. Vooys, G.C. de Boddaert, Jhr. ir. R.J. Goddard, mr. J.R.
-1946 -1978 -1956 -1958
72. 73. 74. 75.
Vlugt, L.C. van der Rijken, J.F. Koomans, ir. N. Th. Backx, dr. J.P.
-1936 -1983 -1970 -1940
bibliothecaris en privaat-docent Nederl.Handels Hoogeschool directeur Van Stolk & Reese Papierhandel directeur Chemisch Handels-laboratorium v/h. dr. A.Verwey directeur N.V. Mij van Assurantie, Disconteering en Beleening der Stad Rotterdam Anno 1720 architect directeur Muziekinstrumentenhandel Rijken en De Lange directeur Gem. Havenbedrijf directeur Thomsen’s Havenbedrijf
108
secr. afd. Rotterdam Nederl. Genootschap tot Zedelijke Verbetering der Gevangenen, enz. advocaat van nat. en internat. allure redacteur Rotterd. Nieuwsblad eigenaar Pharmaceut. Fabriek van BrocadesSteehman aan de Boompjes directeur Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen
1936 76. 77. 78. 79.
Schouten, G.H.L. Walsem, dr. F.M.G. van Iongh, ir. D. de Muntz, mr. C.H.
-1953 -1956 -1977 -1971
directeur Instituut tot Ontwikkeling van de Rijpere Jeugd directeur Gem. Dienst van Soc. Zaken oud-burgemeester van Semarang, directielid Economisch Instituut directeur Westlandsche Hypotheekbank, ecr. Mij van Nijverheid en Handel
1937 80. 81. 82. 83. 84.
Tijen, ir. W. van Dietrich, C. Leck, ir. G.C. van der Kempenaer, J.U. de Berg, ir. J. van den
-1964 -1962 -1940 -1945 -1985
architect oprichter Boekhandel Voorhoeve en Dietrich directeur Rotterd. Melkinrichting directeur B.P.M. te Pernis directeur Niehuis en Van den Berg’s Scheepsreparatiebedrijf
1938 85.
Giessen, C. van der
-1964
86. 87. 88.
Hulshoff, dr. A.A. Stenfert Kroese, mr. W.H. Verster, W.B.K.
-1956 -1952 -1940
directeur Scheepswerf Van der Giessen De Noord te Krimpen aan den IJssel geneesheer-directeur Havenziekenhuis president Bijbank Nederl. Bank directeur N.V. Reederij Van der Schuyt (binnenvaart)
1939 89.
Kolff, C.
-1968
90. 91. 92.
Oud, mr. P.J. Hellema, J.H.C. Stenfert Kroese, J.A.
-1968 -1940 -1952
directeur Tollens en Co Verf- en Vernisfabrikanten, voorz. Rotterd. Aeroclub, enz., luchtvaartdeskundige burgemeester hoofdinspecteur der invoerrechten en accijnzen huisarts
1940 93. 94. 95. 96.
Vreede E.A. Gelder, dr. J.G. van Lugt, F. Straatemeier, E.
-1940 -1940 -1946 -1940
directeur N.V. Observator (nautische instrumenten) conservator Museum Boymans luitenant-kolonel der Mariniers alg. voorzitter Scheepvaart Vereeniging Zuid
-1955
ambtenaar Openbaar Ministerie
98. 99. 100. 101. 102.
Semeyns de Vries van Doesburgh, mr. T. Meer, ir. A.P. van der Wijk, ir. A.C. van Traa, ir. C. van Hudig, J.zn, J. Hazewinkel, mr. H.C.
-1985 -1975 -1969 -1997 -1966
directeur Van der Meer & Schoep Bakkerijen N.V. directeur Bierbrouwerij ‘d’Oranjeboom’ directeur Dienst van Stadsontwikkeling directeur Hudig & Veder/Mij Zeevaart N.V. Cargadoors gemeentearchivaris
1946 103. 104. 105. 106. 107. 108.
Monchy, Ch. De Warffemius, E. Kroese, mr. J. Rooy, mr. M. Eyken Sluyters, N. Moorsel, dr. J.F. van
-1954 -1969 -1966 -1957 -1965 -1977
lid raad van bestuur M. & R. de Monchy Katoenhandel glazenier lid raad van beheer Phs van Ommeren Tankvaart hoofdredacteur Nieuwe Rotterd. Ct firmant van Ruys en Co/medebeheerder Kon. Rotterd. Lloyd lid raad van bestuur Unilever N.V.
1947 109. 110. 111. 112. 113. 114. 115.
Blanken, dr. G.H. Tuk, A.F. Hintzen, mr. H.C. Steen, F.T. van der Jonas, mr. J.H. Buss, ir. H.H. Rauwenhoff, L.W.E.
-1954 -1979 -1964 -1950 -1974 -1957 -1974
conrector Erasm. Gymnasium hoofdinspecteur van ’s Rijks Belastingen lid Bankbedrijf R. Mees & Zoonen Oud-katholiek pastoor hoofdbewaarder der Hypotheken directeur B.P.M. te Pernis oprichter en directeur Robeco Beleggingsmij
1945 97.
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
109
116.
Houwing, mr. Ph. A.N.
-1954
hoogleraar Nederl. Econ. Hogeschool
1948 117.
Kok, J.L.
-1976
118. 119. 120. 121. 122. 123. 124.
Rutgers, ir. J. Beek, A.L. van Loopuyt, ir. J. Moret, mr. B. Enschedé, mr. Ch.J. Alphen, F.M. van Brouwer, mr. D.R.
-1962 -2004 -1950, -1982 -1959 -1986 -1970
oprichter en beherend vennoot C.V. Aannemings-Mij ‘De Nieuwe Rotterdamsche’ directeur Diwero(Dienst Wederopbouw Rotterdam) lid raad van bestuur Fa A.L. van Beek Tabakshandel 1957-1966 lid raad van bestuur Unilever N.V. lid Maatschap Moret & Starke/ Limperg Accountants rechter Arrond. Rechtbank directeur Handelscompagnie N.V.Handel in nautische instrumenten secr. Coöp. Aan- en Verkoopver. voor de Landbouw ‘Centraal Bureau’/ Cebeco
1949 125. 126. 127. 128. 129.
Gijn, Kol. P.J. van Spek, dr. Joh. van der Lichtenauer, mr. W.F. Verkerk, ir. H. Lugt, mr. P.E.W.
-1954 -1955 -1986 -1968 -1971
commandant Korps Mariniers directeur Psychiatr. Inrichting ‘Maasoord’ alg. secretaris Kamer van Koophandel directeur N.V. Fabriek van Chem. Producten Vondelingenplaat directeur Rotterd. Spaarbank
1950 130. 131. 132.
Have, mr. L.S. ten Hummel, mr. J.K. Esveld, mr. N.E.H. van
-1978 -1955 -1976
directeur Nat. Levensverzekering-Bank alg. voorzitter Scheepvaart Vereeniging Zuid voorzitter Raad van Arbeid
1951 133. 134. 135. 136. 137. 138. 139.
P.N. Bakker Erkelens, dr. A.D. Schoorl, Drs G. Hoekstra, Ds J.D. Schorer, Jhr. mr. W.L. Ebbinge Wubben, Drs J.C. Wieneke, ir. G. H.
-1957 -1983 -1952 -1986 -1954 -1967 -1965
tandarts cardioloog directeur ‘De Bijenkorf’ Herv. Predikant advocaat en procureur directeur Museum Boymans directeur Telefoondienst
1952 140. 141. 142. 143. 144. 145. 146. 147. 148.
Barbas, mr. P.E. Witteveen, Prof.dr. H .J. Benjamins, mr. H.L. Graaff, mr. W.J. de Pluygers, W. Walsum, mr. G.E. van Santman, H.H. Cate, mr. P. ten Pitte, E.J.H.T. van der
-1957 -1963, -1987 -1954 -1965 -1956 -1986 -1996 -1956
directeur Thomsen’s Havenbedrijf 1966-1967, 1971-1973 hoogleraar Nederl. Econ. Hogeschool notaris inspecteur Nederl. Spoorwegen directeur Nieuwe Rotterd. Ct burgemeester huisarts president Bijbank Nederl. Bank consul-generaal van België
1953 149. 150. 151. 152. 153. 154. 155.
Unger, ir. A.K.W. J.I. Cohen Bourguignon, J.C. Both, H.A. Ettinger, ir. J. van Kloosterman, J.B. Oster, J.J.
-1960 -2004 -1961 -1970 -1971 -1965 -1989
hoofdingenieur Rijkswaterstaat apotheker bloemenhandelaar directeur damesmodemagazijn directeur Bouwcentrum belastingconsulent hoofd Rijksverkeersinspectie, pres.-hoofdman Vrijwillige Brandweer te Rotterdam
1954 ——1955 156. 110
Dongen, Ds J.G. van
-1956
157. 158. 159
Hunger, dr. F.W.T. Lynden, mr. F.W.B. baron van Keulen, H.M. van
-1970 -2000 -1986
160.
Giessen, P.J. van der
-1993
161. 162. 163. 164.
Dutilh, mr. J. Boreel, Jhr. W. Hoen, C.E. ‘t Romswinckel, Gen.-majoor H.O.
-1999 -1981 -1983 -1958
alg. secretaris Kamer van Koophandel advocaat directeur N.V. Van den Bergh’s Kolen Mij, directeur afd. Rotterdam Nederl. Rode Kruis directeur N.V. Van der Giessen & Zoonen’s Scheepswerven Van der Giessen-De Noord te Krimpen aan den IJssel directeur N.V. Olie Scheepvaart districtsvertegenwoordiger K.L.M. theemakelaar/directeur Kolff en Witkamp commandant Korps Mariniers
1956 165. 166. 167.
Hoek, dr. J.M. Isaäc, H. Lange, Bob de
-1962 -1959, -1959
rector Erasm. Gymnasium 1971-1982 directeur ‘De Bijenkorf’ toneelspeler
1957 168. 169.
Bent, J.P. van den Oudemans, W.H.
-1964 -1982
170. 171.
Postma, mr. D.G. Stam, George
-1989 -1995
directeur Damco-Rijnvaart commissionair. in effecten/directeur N.V. Rotterdamsch Effectenkantoor pres.-directeur Assurantieconcern ‘Stad Rotterdam’ organist St. Laurenskerk, directeur Rotterdams Conservatorium
1958 172. 173. 174. 175.
Boom, J. Jonker, G.H. Stempels, mr. A. Lieftinck, Gen-majoor H.
-1967 dierenarts -1982 directeur Econosto Techn. Groothandels- en Installatiebedrijf -1987 hoofdredacteur Nieuwe Rotterdamse Courant -1960, 1963-1965 commandant Korps Mariniers
1959 176. 177. 178.
Posthuma, ir. F. Royen, dr. J.F. van Reedijk, dr. C.
-1968, -1996 -1961
1972-1977 directeur Gem. Havenbedrijf Remonstr. predikant gemeentebibliothecaris
1960 179. 180. 181.
Spoon, H.C. Caron, A.W.J. Reimers, W.
-1983 -1967 -1965
182. 183. 184.
Kleyn van Willigen, P.E.E. Smitskamp, dr. H. Lange, dr. S.A. de
-2004 -1982 -1977
tandarts lid raad van bestuur Unilever N.V. directeur Kon. Instrumenten Fabriek Gebr. Caminada & P.M. Tamson Meet- instrumenten directeur Smit Internationale Sleepvaart geneesheer-directeur Havenziekenhuis hoofd neuro-chirurg. kliniek Ziekenhuis ‘Dijkzigt’
1961 185. 186. 187. 188.
Nass, Gen.-majoor J.G.M. (van) Posthumus Meyjes, mr. C.B. Wolters, A. Lambert, ir. G.J.
-1986 -1961 -1978 -1987
commandant Korps Mariniers directeur A.M.V.J. Rotterdam hoofdcommissaris van politie oud-directeur N.V. Dakpannen- en Kleiwarenfabriek v/h. D. van Oordt & Co te Alphen aan den Rijn (SAM-lid)
1962 189.
Ballegoyen de Jong, mr. J.P.A. van
-1966
190. 191. 192. 193.
Erades, mr. L. Hoeven, mr. S.J. van der Kleef, G.A. van Pieters, dr. L.J.
-1977 -1975 -1967 -2004
hoofdinspecteur/chef exploitatie district Zuid-West Nederl. Spoorwegen vice-president Arrond. Rechtbank hoofdofficier van justitie Oud-katholiek pastoor directeur Hudig & Pieters Cargadoors, alg. voorzitter Scheepvaart Vereeniging Zuid
ziekenhuispredikant 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
111
194. 195.
Es E.L. van Renting, Drs R.A.D.
-1974 - ——
directeur P.A. van Es & Co N. V. Kustvaart gemeentearchivaris
196. 197. 198. 199.
Rol, C.J. Spuybroek, G.J. Verstegen, mr. J.H. Vries, Robert de
-1973 -2004 -1968 -1969
gemeentelijk hoofdinspecteur van het lager onderwijs kunstschilder, leraar tekenen Erasm. Gymnasium directeur Reclamebureau Palm N.V. toneelspeler, directeur Nieuw Rotterdams Toneel
1963 200.
Catz, mr. H.S.
-2004
assurantiemakelaar Catz en Lips, directeur Hudig-Langeveldt Groep B.V.
1964 201. 202. 203. 204.
Groosman, E.F. Eijk, Prof. dr. C.J. van Rijken, A. Struben, Prof. dr. W.H.
-1999 -1966 -1985 -1978
architect/directeur Groosman Partners N.V. hoogleraar Nederl. Econ. Hogeschool directeur Rijken en De Lange Muziekinstrumentenhandel keel-, neus- en oorarts Ziekenhuis ‘Dijkzigt’
1965 205. 206. 207.
Jong, dr. A. de Wakkie, mr. H.N. Thomassen, W.
-1966 -1985 -1974
inspecteur van het gymnasiaal en middelbaaronderwijs lid hoofddirectie Rotterd. Bank burgemeester
1966 208. 209. 210. 211. 212. 213.
Leentvaar, C.W. Ton, dr. J.P. Bollemeijer, J.A. Asch van Wijck, Jhr. Z.H.M. van Bast, dr. G.H. Brauw, Jhr. mr. M.L. de
-1989 -1968 -1979 -1966 -1971 -1971
214.
Vollenhoven, Drs A. van
-1971
215.
Janssen, Pierre L.A.
-1969
drogist directeur Heineken’s Bierbrouwerijen Nederland N.V. directeur Reens, Bollemeijer en Brans Opticiens directeur Straatsteenfabriek ‘Nederhemert’ directeur Thomsen’s Verenigde Bedrijven N.V. Stuwadoors lid raad van bestuur Nationale Nederlanden N.V. Levensverzekering-Bank directeur N.V. Van Rees, Burcksen en Bosman’s Handel Mij Koffiegroothandel directeur Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen
1967 216.
Rothbarth, mr. H.M.
-2001
217. 218. 219.
Schaik, mr. J.R.H. van Schutter, A.J.M. Vos van Steenwijk, mr. C. baron de
-1987 -1976 -1970
1968 220. 221. 222.
Baars, C.J. Luijk, Gen.-majoor A.M. Monchy, S.J.R. de
-1999 -1984 - ——
223. 224. 225. 226. 227. 228. 229.
Veen, mr. H.A. van Blaisse, Drs W.B. Goudswaard, dr. J.M. Heyden, M.P. van der Hofman, Drs W. Schneider, Eric Verhage, ir. G.F.
-1970 -1969 -1997 -1969 -1969 -1973 -1968
directeur Boekhandel Voorhoeve en Dietrich commandant Korps Mariniers lid raad van bestuur M. & R. de Monchy N.V. Katoenhandel districtsvertegenwoordiger K.L.M. lid raad van bestuur Unilever N.V. lid raad van bestuur Unilever N.V. antiquair. Kunsthandel Ch. Van der Heyden directeur Gem. Kunstgebouwen toneelspeler directeur Telefoondienst
1969 230. 231.
Burgert, Prof. Drs R. Kafiluddi, dr. S.
-2000 -1974
hoogleraar Nederl. Econ. Hogeschool leider Gem. Geneeskundig Schooltoezicht
112
directeur Catz International N.V. Groothandel in gedroogde zuidvruchten pres.-directeur Shell Nederland directeur V.V.V. directeur Bank voor Handel en Scheepvaart N.V.
232. 233. 234. 235. 236. 237.
Repko, Drs F.F.M. Vooys, mr. R.F. de Welling, R.L. Bos, mr. M. van den Vollenhoven, A.J. van Plantenga, mr. P.
-1976 -1984 - —— -1991 -2003 -1977
directeur Instituut voor de Rijpere Jeugd directeur Van Stolk & Reese Papiergroothandel journalist/chef kunstredactie Rotterd. Nieuwsblad/Haagsche Courant directeur Europese Waterweg Transporten N.V. directeur Wijnkoperij Thooft & Van Vollenhoven lid raad van bestuur Amro Bank N.V.
1970 238. 239. 240. 241. 242. 243. 244.
Janssens, E.M. Momma, W.C. Parry, R.A. Th. Verburg, mr. J. Sillevis Smitt, Ds P.A.E. Hoetink, Drs H.R. Hoogendoorn, mr. J.
-1971 -1977 -1971 - —— -2000 -1971 -1984
huisarts directeur Nederl. Dagblad Unie/N.R.C. docent Academie voor Beeldende Kunsten hoofdinspecteur Vennootschapsbelasting Geref. predikant hoofdconservator Museum Boymans- van Beuningen firmant Belastingadviesbureau Moret/ Gudde/ Brinkman en Co
1971 245. 246. 247. 248. 249. 250. 251.
Okker, dr. J.J. Fibbe, K. Muller, M.J. Renardel de Lavalette, J.G.C. Walt Meijer, mr. H.A. van Wassing, Drs R.S. Wessem, mr. J.J. van
-1975 -1982 -1973 -1997 -1993 -1978 -2001
geneesheer-directeur Van Dam Ziekenhuis directeur/voorzitter raad van bestuur OGEM directeur Zeerederij Phs van Ommeren N.V. geneesheer-directeur Oogziekenhuis lid raad van bestuur Furness N.V. Stuwadoors adj.-directeur Museum voor Land- en Volkenkunde advocaat
1972 252. 253. 254. 255. 256.
Vriese, mr. C.J. de Caljé, J.F. Jong, mr. J.D. de Kok, mr. G. Chr. Lorand, Th.
-1977 -1975 - —— -1989, - ——
257.
Eegdeman, C.
-1999
258.
Braakman, Drs T.C.
-1978
cargadoor/directeur Pakhoed Holding N.V. psychiater Gem. Geneesk. en Gezondh. Dienst hoofdofficier van justitie 1996 - ——notaris, naderhand president Gerechtshof te Den Haag solo-altist Rotterd. Philham. Orkest, docent Rotterd. Conservatorium gemeentelijk inspecteur van het basis- en voorber. wetensch. onderwijs lid raad van bestuur Nationale Nederlanden N.V.
1973 259. 260. 261. 262. 263. 264. 265. 266.
Brantenaar, dr. A.D.J. Heel, ir. H.P. van Kesler, J.J. Drion, mr. T. Gurp, F.P.C. van Vermeij, A. Venstra, ir. F.F. Gerritzen, mr. J.J.H.
-1985 -1976 -1983 -1996 -1998 -1974 -1999 -1982,
267.
Vries, G.S. de
-1994
1974 268. 269. 270.
Brouwer, mr. D.H.R.B. Kuhlmann, Drs E. Storm, ir. E.M.
-1986 -1995 -1996
271. 272. 273.
Wensveen, mr. D.M.N. van Nivard, mr. F.J.M. Rijn, J. van
- —— -2004 - ——
274.
Adrichem, J.I.M. van
-1981
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
alg. secretaris Kamer van Koophandel directeur Hunter Douglas Aluminium Industrie directeur Aannemingsmij H. en P. Voormolen B.V. hoofd jurid. afd./secretaris raad van bestuur Unilever N.V. directeur J.M. Lucardie N.V./Schaap en Citroen Juweliers hoofdcommissaris van politie raadgevend ingenieur 1985 - —— partner Vereenigde Dispacheurs, naderhand rechter – plaatsvervanger Rechtbank te Rotterdam en raadsheer Gerechtshof te Den Haag directeur Rotterd. Spaarbank
directeur Raad voor de Kinderbescherming conrector Montessorilyceum adj.-directeur Gem. Dienst Stadsontwikkeling, Ruimtelijke Ordening en Stadsvernieuwing (DROS) lid hoofddirectie Bank Mees & Hope vice-president Arrond. Rechtbank lid raad van bestuur Rijn-Schelde-Verolme Machinefabr. en Scheepswerven N.V. R.K. pastoor St. Jozefparochie 113
1975 275. 276. 277. 278. 279.
Staab, mr. F.E. Engelbrecht, K.W.A. Christiano, J.F. Boddeus, W.F. Bunker, Mr. A.B.
-1994 -2000 -1978 -1977 -1995
ass. regional director Continental Europe Unilever N.V. directeur Computer Service Holland B.V. consul-generaal van de Veren. Staten van Amerika adj.-directeur Techn. Bureau Van Rijn B.V. Oliewinning directeur Robeco Beleggingsmij
1976 280. 281. 282. 283. 284.
Hart, dr. H.N. Boomsma, Drs J. Boogaerdt ’t Hooft, F. Zandbergen, Drs W. Ruyven, C.L.M. van
- —— -1977 -2005 -1988 ——-
cardioloog Gem. Geneesk. en Gezondh. Dienst directeur Pedag. Academie‘Kweekschool met den Bijbel’ directeur Drukkerij G.B. ’t Hooft B.V. directeur Gem. Energiebedrijf secretaris Diocesaan Pastoraal Centrum Bisdom Rotterdam
1977 285. 286. 287. 288.
Atten, L.W.J. van Zijderveld, mr. T.G. Meyerman, A.M. Rengelink, A.
- —— -1995 -1979 -1979
289. 290. 291. 292. 293. 294.
Korver, W. Eichelsheim, F. Meulen, G.E.J. ter Schrijner, mr. J. Beek, G.J. van de Metzelaar, Drs R.
-1983 - —— - 1985 - 1997 - —— -1980,
295. 296.
Rottier, Drs W.G. Buisson, Drs P.H. du
- —— -1983
297.
Verschuer, B.P. baron van
-1978
polit. commentator Alg. Dagblad directeur Luchthaven Rotterdam directeur Hist. Museum zenuwarts, hoofd afd. Soc. Psychiatrie en Geest. Hygiëne Gem. Geneesk. en Gezondh. Dienst eigenaar/directeur filmproduktiebedrijf directeur Loodswezen afd. Rijnmond directeur Warenhuis Ter Meulen B.V. notaris commissaris van politie 1982-1987 lid raad van bestuur/ bedrijfsadviseur De Erven Wed. J. van Nelle B.V. Tabak pres.-directeur Anker Kolen Mij B.V. directeur Anthony Veder & Co B.V. Gasrederij, lid raad van bestuur Unigas Int. B.V. directeur Het Rode Kruis Rotterdam
1978 298. 299. 300. 301. 302.
Harthoorn,Luit.-kol. A.M. Haar, Ds B. ter Netze, mr. O. Valk, Prof. dr. J.M.M. de Ondei, Drs G.M.D.
-1991 - 1986 -1995 - —— -1984
hoofd sectie personeel Korps Mariniers Geref. predikant/sociaal-cultureel welzijns-werk hoofdinspecteur Vennootschapsbelasting hoogleraar sociologie en filosofie Erasmus Universteit conservator Museum voor Land -en Volkenkunde
——— 1980 303. 304. 305.
Lambert, ir. H.J. Herwaarden, dr. J. van Keglovich, Drs J.
- —— -1983 -1993,
306. 307. 308. 309. 310. 311.
Ketwich Verschuur, E. van Moret, Drs J.W. Doeksen, mr. G. J. Dommelen, Drs H.I. van Nelissen, Drs J.A.M. Munster van Heuven, mr. J.C. van
-1986 - —— -1993 - —— - —— -1991
114
Molen, Drs W. van der Linde, H. van der Veen, Drs P.H. van der Korthals Altes, Drs J.P.W.C. Verwoerd, Prof. dr. C.D.A. Dam, mr. C.W.H. van Kanter, mr. N.W. de Cossee, dr. E.H.
-1984 -1990 - —— -1989 - —— -1983 - 2006 - ——
hoofd Secretarieafd. Onderwijs Gem. Rotterdam huisarts te Capelle aan den IJssel directeur Kon. Ammanstichting directeur Bijbank Nederl. Bank hoogleraar keel-, neus- en oorheelkunde Erasmus Universiteit directeur Cornelder’s Scheepvaart Mij directeur financiën Kon. Nedlloyd N.V. Remonstr. predikant
1983 324. 325. 326. 327. 328. 329.
Wolf, ir. P.A.M. van der Bosman, C. Goud, dr. Th. J.L.M. Meeter, mr. F. Quist, Prof. W.G. Sola, ir. J.H. de
-1993 -1993 -1990 - —— - —— -1986
directeur Raadgevend Ingenieursbureau adj.-directeur Chemgas B.V.Gastankvaart internist Havenziekenhuis advocaat Maatschap Loeff architect directeur Supply and Trading Shell Nederland Verkoop Mij B.V.
1984 330.
Christiaanse, Prof. dr. J.G.
-1988
331. 332. 333.
Roorda Boersma, Drs F.C. Verbeek, Drs K.J. Sillevis Smitt, dr. P.A.E.
-1998 - —— - ——
334. 335. 336.
Leemreis, mr. A.R. Kienhuis, A.W. Hilten, dr. W. van
-2001 -1985 -1986
337.
Koppelaars, Mr. W.G.
- ——
hoogleraar belastingrecht Erasmus Universiteit, lid Eerste Kamer psychiater/neuroloog tandarts directeur patiëntenzorg, lid raad van bestuur Acad. Ziekenhuis ‘Dijkzigt’ belastingadviseur, partner Moret Gudde Brinkman directeur Havensleepdienst Smit Internationale hoofd Secretarieafd. Onderwijs, Jeugd-Zaken en Vormingswerk Gem. Rotterdam voorzitter college van bestuur Erasmus Universiteit
-1995
gemeentearchivaris
339. 340. 341. 342.
Schimmelpenninck van der Oije, Drs C.O.A. baron Kolf, J.W.J. Coops, Drs W.J.P. Siddré, Prof. Drs W. Horsting, Drs H.H.
- —— -1999 - —— -1994
directeur Van Stolk & Reese Papier-groot-handel dierenarts te Capelle aan den IJssel hoogleraar economie Erasmus Universiteit plv. alg. secretaris Kamer van Koophandel
1986 343. 344. 345. 346. 347.
Besselaar, mr. M.W. Boddaert, Jhr. R.J.A. Vinkeles Melchers, mr. H.A. Wessels, Drs Ing.H.G. Blessing, R.B.
-1993 -1993 -1990 -1988, -1998
voorzitter raad van beheer A. Kiewit Schade Expertise directeur Techn. Laboratorium v/h. Dr. A. Verwey adj.-directeur CBE Handelsbevordering 1990-1997 directeur P.T.T. Telecom district Rotterdam directeur Zwart en Partners B.V. Adviseurs in Communicatie te Alphen aan den Rijn
1987 348. 349. 350. 351.
Boogert, Drs J.J. Boot, mr. C.H.B. Brongersma, E.W. Jansen, Drs J.T.G.
-1996 - —— -1988 - ——
rector Het Rotterdamsch Lyceum vice-president Arrond. Rechtbank lid raad van bestuur Furness Stuwadoors apotheker
1988 352. 353.
Roche, M.S.N. Huizinga, H.
-1993 - 2005
354. 355.
Jong, Drs J.W. de Loo, dr. P.D. van
- —— - ——
1e solo-cellist bij het Rotterd. Philharm. Orkest lid raad van bestuur (Inter) Nation. Nederlanden N.V. Levensverzekering-Bank directeur Rotterd. Leeskabinet directeur Bijbank Nederl. Bank
1985 338.
1979
1981 312. 313. 314. 315.
1982 316. 317. 318. 319. 320. 321. 322. 323.
Dieges, Drs P.H. Redelé, Drs A. Ch. Hudig, M.J.F. Besten, Drs R den
-2005 -1986 - ——-1983
directeur Lambert Venture Promotion B.V. enL.V.P. Microdienst lector Erasmus Universiteit 1994- —— lid raad van bestuur Van Ommeren Matex Storage Nederland B.V. Zeescheepvaart voorzitter Stichting Havenbelangen lid Maatschap Moret & Limperg Registeraccountants lid raad van bestuur Internatio/Müller Cargadoors adj. directeur/bedrijfseconoom Diergaarde Blijdorp econ.directeur St. Franciscus Gasthuis directeur Metaalmij Van Houten B.V. Metaalgroothandel, president Kon. Zuid-Holl. Mij tot Redding van Schipbreukelingen
hoofddocent allergologie Erasmus Universiteit directeur verkoop regio Rotterdam Heineken Nederland B.V. directeur Hudig-Langeveldt/Aon Hudig Assurantiemakelaars directeur R.E.T.
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
115
356.
Velden, W.A. Th. van der
- ——
manager Barclays Bank
1989 357. 358. 359. 360.
Pfeiffer, mr. R. Vigeveno, mr. F.A.H. Arts, dr. W.A. Bezemer, Drs J.
-1994 - —— - —— - ——
361. 362. 363. 364. 365. 366.
Koops, H.A. Visser, Drs P. Weenink, G.G. Bootsma, A. Th. Giltay, Drs J. Kingma, ir. J.H.
-2003 -1995 -1992 -1993 -1993 -1992
notaris chef executive CDF Group Unilever socioloog/hoofddocent econ. faculiteit Erasmus Universiteit directeur onderzoek- en wetenschaps-beleid Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen directeur Maritiem Museum hoofd inspectie ’s Rijks Belastingen commandant Van Ghentkazerne/Marit. Middelen Rotterdam regiodirecteur Verenigde Spaarbank N.V. hoofdconservator Museum Boymans-van Beuningen hoofd Heidemaatschappij Adviesbureau Rotterdam
1990 367. 368.
Heiden, mr. D.J. van der Biemond, Drs P.A.
-1998 -1993
alg. directeur Loodswezen vertegenwoordiger K.L.M.
1991 369. 370. 371. 372. 373.
Heiden, mw Maria W. Verlage, dr. H.C. Jelsma, mr. O. Driessen, mw Drs H.A. Beijer-Dominicus, mw J. de
- —— - —— -2005 -1997 -1995
boekhandelaar directeur/voorz. raad van bestuur Kon. Econosto N.V. Techn. Handel executive search consultant Jelsma & Comp. Organisatieadviezen directeur personeel en organisatie Stad Rotterdam Verzekeringen oogarts Ikazia Ziekenhuis
1992 374. 375. 376.
Bos, mw Drs L.M. van den Ernst, mw J. Jonge, mw mr. L. de
- —— -1995 - 1995
hoofd Transferpunt Erasmus Universiteit/Consultancy directeur Rotterd. Schouwburg officier van justitie
1993 377. 378.
Bart, Prof. dr. H. Winter, mw M.F. de
- —— - ——
hoogleraar wiskunde Erasmus Universiteit galeriehoudster
1994 379. 380. 381. 382. 383. 384.
Knegt-Junk, mw Drs K.J. Waard-Preller, mw mr. M.F.E. de Knipscheer, ir. J.S. Slot, J. van ‘t Sturmans, Prof. dr. F. Waal , mr. C.J.D.
- —— - —— -1995 - —— -2001 -1994
dermatoloog Havenziekenhuis notaris alg. directeur Thuiszorg Rotterdam kunstschilder epidemioloog / alg. directeur Gem. Geneesk.en Gezondh. Dienst oud-burgemeester van Deventer
1995 385. 386. 387.
Cohen, S.A. Lynden, mr. C.J.H. baron van Meursing, mw dr. A.E.E.
- —— - —— -2001,
388. 389. 390. 391. 392. 393. 394. 395.
Verlegh, mw D. Vries, A.J. de Woudenberg, ir. G.J. Schadee, mw Drs N.I. Simon Thomas, mw mr. E.C.C. Wintermans, ir. F.J.E. Graeff, J.J. de Kasteel, Drs R.J.
-2001 -2005 - —— - —— -1997 - —— -1996 - ——
directeur IBAD B.V. Beleggingen advocaat 2003- —— hoofd subafd. Anesthesiologie Acad. Ziekenhuis ‘Dijkzigt’ lid management Nederl. Spoorwegen div. directeur Steinweg Handelsveem alg. directeur TBI Holdings Bouw- en Installatiebedrijf hoofd presentatie Hist. Museum regiodirecteur ABN AMRO architect Quist Wintermans Architectuur dijkgraaf Hoogheemraadschap van Schieland managing director Van Ommeren Agencies Rotterdam B.V.
1996 396.
Wit, mr. L.A.J.M. de
- ——
hoofdofficier van justitie Arrond. Rechtbank
116
397. 398. 399. 400. 401.
Laupman, P.M.M. Graaf, ir. C.J. van der Jansen, L.F.J. Lemij, dr. H.G. Beverdam, ir. H.J.
1997 402. 403. 404. 405. 406. 407. 408. 409. 410.
Bent, mw Drs E.A.G. van den - —— Molier, Drs G.M. - —— Overbosch, dr. D. -2006 Jullian, mw. V.S. -2000 Eichelsheim, R.M. -1999 Kadiks, Drs H. -1998 Muijsenbergh, mr. W.H.A.M. van den- —— Boogaard, Drs C.B. -1999 Rotmans, G. -2000
gemeentearchivaris directeur Hogeschool voor Econ. Studies (HES) internist Havenziekenhuis directeur Alliance Française directeur Loodswezen Rotterdam Rijnmond lid directie Nation. Nederlanden N.V. Levensverzekering-Bank advocaat Maatschap Loeff accountant Moret Ernst & Young rector Caland Lyceum
1998 411. 412.
Hoff, Drs T.O.M. van ‘t Pols, ir. H.G.
- —— - 2005
directeur Van Uden Group B.V. Transport directeur Nederl. Particul. Rijnvaart Centrale
1999 413. 414. 415. 416. 417.
Forbes, mw ir. E. Haars, ir. J.G. Warmelink, F.W. Lanschot, G.L.M.A. van Siertsema, J.
-2002 -2002 - —— -2002 - ——
418. 419. 420. 421. 422. 423. 424. 425. 426.
Beek ir. G.A. van de Meeuwis, J. Dura, Drs J. Manrho, mw. Drs H.J. Berkvens, Ing. R.H. Geerts, mr. Ing. A.W.M. Steen, J.W. Th. van der Peters, Drs K.H. Zoet, Drs J.L.M.
- —— - —— - —— -2005 -2003 - —— -2002 -2001 - ——
directeur Havenziekenhuis treasurer Unilever N.V. directeur AON Nederland Assurantie-makelaars president Nidera Handelscompagnie B.V. business manager Northern Europe HP Foods Ltd De Beukelaer te Herentals (B) directeur PIE Beheer B.V. keel-, neus -en oorarts St Franciscus Ziekenhuis directeur Dura Bouw Rotterdam B.V. directeur Kinderkunsthal alg. directeur Damen Shipyard te Gorinchem alg. secretaris Kamer van Koophandel voorzitter districtscommissie ING Bank alg. directeur Olie Scheepvaart B.V. directeur Rotterdamse Schouwburg
2000 427. 428. 429. 430. 431.
Zwiers, J. Groenewout, H.W.F. van ‘t Nolst Trenité-Everts, mw Drs B.F. Reitsma, Drs D. Vredenbregt, Drs A.H.M.
- —— -2006 - —— -2003 - ——
432. 433.
Haksteen, Drs ir. G.M. Lak, mr. S.W.A.
- —— - ——
2001 434. 435. 436. 437. 438. 439.
Burgt, dr. mr. Th. G.J.M. van de Dijk, mw Drs J.C.E.M. van Weiler, Jhr. R.P.R. von Dutilh, D.P.F. Oostvogel, G.B.L.C. Hacksteiner, mw mr. T.K.
- 2005 - —— - —— -2003 - —— - ——
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
- —— -2000 -1998 - —— - ——
fotograaf executive vice-president Unilever voorzitter Alg. Werkgeversvereniging Haven oogarts Oogziekenhuis alg. directeur Stichting C.O.V.A. Transport en opslag aardolieprodukten
adviseur Time Out Public Relations journalist NOS Executive search kinderpsychotherapeute commercieel directeur VDM Reklame Marketing Adviesbureau partner Deloitte & Touche Belastingadviseurs directeur Beurs Rotterdam N.V./ WTC executive vice-president Europ Container Terminal (ECT) Stuwadoors/ Container-overslag
alg. directeur Rabo Bank Rotterdam conrector Erasm. Gymnasium directeur Pro Logis Trust Nederland op Schiphol directeur Vertom Scheepvaart- en Handelmij B.V. directeur ‘De Doelen’ alg. secretaris Internat. Veren. voor de behartiging van gemeensch. belangen van de binnenvaart en van de verzekering en voor het houden van het register van binnen-schepen in Europa (IVR/EBU) 117
440.
Monchy, Drs P. de
- ——
441. 442. 443.
Poorten, G.J. ter Pieterse, M.P. Pijbes, W.M.J.
-2005 - —— - ——
2002 444. 445. 446. 447. 448. 449. 450. 451. 452. 453. 454.
Heggeler, mr. Drs R.H.L. ten Vermeer, ir. W.G. Bosch, mr. R.H.J. Dorhout Mees, F.M. Thissen, mr. A.O. Mittertreiner, P.J. Groffen, mw R. Marwijk Kooy, mr. J. van Jordaan, J.G. Zuuren, mr. J.G.A. van Hooyer, mw J.
-2003 -2005 - —— - 2004 - —— -2005 -2003 -2003 -2005 - —— - ——
455.
Dattatreya, Drs H.
- ——
2003 456. 457. 458. 459. 460. 461. 462.
Salomons, mr. M.E.J. Smaalen, mw N.C. van Vlug, Drs P. Beijlevelt, Drs R.A. Spek, mw A.F.M. Eelkman Rooda, Drs S.J. Rietveld, K.J.
- —— - —— - —— - —— - —— - —— - ——
lid directie Imtech/ Technische Installatie notaris organisatieadviseur directeur Automobielbedrijf Ames bedrijfsleider Schaap en Citroen Juweliers financieel adviseur Renpart Participatie Holding N.V alg. directeur V.D.M. Reklame/advies en marketing
2004 463. 464. 465. 466.
Groot, Ing. E. de Warburg, mw M. Ledeboer, H.W. Hintzen, dr. R.Q.
- —— - —— - —— - ——
directeur Stichting Haven- en Scheepvaartmuseum directeur Rotterdam Port Promotion Council directeur Fortis Bank Rotterdam neuroloog Erasmus Medisch Centrum
2005 467. 468. 469. 470.
Huisman – van Baaren, mw lngr. Loo, W.H.J.M. van der Betsky, A.A. Span, W.H.M.
- —— - —— - —— - ——
makelaar in onroerend goed directeur Rabo Bank directeur Nederlands Architectuur Instituut mede-eigenaar van een verzekeringsbedrijf
2006 471 472 473
Smit, mr. J. Kamp, N.F. van de Streevelaar, R.P.J.
- —— - —— - ——
advocaat Boonk Van Leeuwen manager Eneco Energie Rotterdam directeur Muziekschool Stichting Kunstzinnige Vorming Rotterdam
118
directeur Participatiefonds Mainport Rotterdam/Fin. dienstverlening manager Public Affairs Railion Benelux N.V. juwelier directeur Kunsthal
lid bestuursraad Fortis Bank Nederland managing director DPW Van Stolk Holding B.V. Houthandel executive vice-president Deli Universal N.V. assuradeur managing director Hapag Lloyd Nederland commercieel directeur Port of Rotterdam logistiek adviseur Port of Rotterdam Services voorzitter raad van bestuur Nauta Dutilh directielid Chemgas Shipping B.V./Gastankvaart managing partner Nolst Trenité/Simmons en Simmons, Advocaten directeur Hooyer Consultancy Human Resource/Werving en selectie, executive search en interim management hoofd commercie en business development Vopak Oil Logistics Europe en Middle East B.V.
BIJLAGE 2 Lijst van voorzitters van de club 1924/25 1925/26 1926/27 1927/28 1928/29 1929/30 1930/31 1931/32 1932/33 1933/34 1934/35 1935/36 1936/37 1937/38 1938/39 1939/40 1940 1940/45 1945/46 1946/47 1947/48 1948/49 1949/50 1950/51 1951/52 1952/53 1953/54 Doesburgh 1954/55 1955/56 1956/57 1957/58 1958/59 1959/60 1960/61 1961/62 1962/63 1963/64 1964/65 1965/66 1966/67
mr. H.M. Moll H.H. van Dam A.C. zn W. A. Engelbrecht ir. A. de Kanter J. Hudig L.J. zn H.H. van Dam A.C. zn dr. J. Siegenbeek van Heukelom dr. L.R. Sinnige mr. H.J. Santman P.L. Slis T.P. Baart de la Faille dr. J.J. Stam dr. A.O. Holwerda ir. F.W.C. Blom mr. J. Drost D.G. van Hoytema ir. D. de Iongh door de Duitsers verboden ir. D. de Iongh dr. K. Kuiper mr. C.H. Muntz ir. N.Th. Koomans ir. H.H. Buss mr. J. Kroese L.W.E. Rauwenhoff mr. B. Moret mr. T. Semeyns de Vries van ir. A.C. van Wijk dr. J.F. van Moorsel J. Hudig J. zn J.I. Cohen mr. Ch. J. Enschedé Prof. mr. N.E.H. van Esveld ir. A.P. van der Meer J.J. Oster H.M. van Keulen mr. F.W.B. baron van Lynden C.E. ’t Hoen ir. J. Loopuyt mr. J. Dutilh
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
1967/68 1968/69 1969/70 1970/71 1971/72 1972/73 1973/74 1974/75 1975/76 1976/77 1977/78 1978/79 1979/80 1980/81 1981/82 1982/83 1983/84 1984/85 1985/86 1986/87 1987/88 1988/89 1989/90 1990/91 1991/92 1992/93 1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/2000 2000/01 2001/02 2002/03 2003/04 2004/05 2005/06 2006/07
H.H. Santman mr. D.G. Postma mr. L. Erades H.C. Spoon mr. L.J. Pieters mr. H.M. Rothbarth A. Rijken Ds P.A.E. Sillevis Smitt A. Wolters mr. J.J. van Wessem ir. F.F. Venstra mr. R.F. de Vooys dr. H. Smitskamp mr. J.R.H. van Schaik mr. G.Chr. Kok dr. H.N. Hart mr. F.J.M. Nivard A.M. Harthoorn F. Boogaerdt ‘t Hooft Prof. dr. J.M.M. de Valk Mr. F.E. Staab mr. O. Netze G.J. van de Beek mr. F. Meeter Drs W.J.P. Coops ir. E.M. Storm K.W.A. Engelbrecht mr. J. Verburg L.W.J. van Atten J.W.J. Kolf S.J.R. de Monchy mw. Drs L.M. van den Bos Drs J.W. Moret mr. F.A.H. Vigeveno dr. H.C. Verlage Prof. dr. H. Bart Prof. dr. D.M.N. van Wensveen Mr. J.J.H. Gerritzen ir. H.J. Beverdam Prof. dr. C.D.A. Verwoerd
119
BIJLAGE 3 Proces-verbaal van de verloting ten bate van de Rotterdamsche Blindeninrichting op de ladiesnight in 1933, door notaris J. Leopold Op heden, den dag der Rotary-Annen, In Bristol saamgebracht met hare mannen, In opdracht van de commissie voor Fellowship, Na ’t griezelig verhaal van rechter Trip Over ’t huis van bewaring en den rechter-commissaris, Verschijnt voor U de zachtmoedige notaris, Beroeps-verlijder, doch wil er wel op letten, Slechts van minuten en van brevetten. ‘k Doe goed, voor ik begin t‘ instrumenteeren, Gegadigden eerst duidelijk te expliceeren Waarvoor ‘k hier ben. Hier volgt dus de praemisse, Die is, dat Meerkamp op den bodem zit te visschen Van de schatkist der hulpbehoevende blinden, Waar zijn scherp oog nog geen tientje meer kan vinden. Hij heeft het kortlings, zeer welsprekend, Ons uitgelegd, wat dat beteekent. De Voorzitter, een van die knappe koppen, Algemeen Bankbedrijf, weet overal wat uit te kloppen. Dies werd fluks zijn advies ingewonnen, Waarna hij een loterij heeft verzonnen. Een prospectus werd er opgesteld, Waarin een groot aantal prijzen werd vermeld. Omtrent het aantal uit te geven loten Bleef de promotor eenigszins gesloten; Hij achtte te schooner de loterijsport, Naarmate Fotuna’s lok verder werd ingekort. De verkoop werd Offerhaus opgedragen, Men was dan zeker daarmede te slagen. Hij verkocht dan ook zonder limieten, Met ijver vergrootte hij het aantal nieten. Mocht één uwer nog een duitje willen wagen, Wil slechts aan Offerhaus gaan vragen. Kom, waagt een kans, het doel is schoon, Een prachtprijs is wellicht Uw loon. He profits most, who serves best, Wie koopt van Offerhaus de rest?
Welke prijzen zijn beschikbaar gesteld. De hoofdprijs is een waterverf-aquarel, De schilder? Is ’t noodig, dat ik zijn naam vermel? Wie had van Weyns het ooit gedacht, Dat hij met water tot scheppingsdrift kon worden gebracht? Both vindt het in Europa een reuzepan, Werd daarom Pan Europa-man, In den handel werd hij Perzisch, Bewijs, dat het in zijn brein nog versch is. Aanschouw het Oostersch weefproduct, Prijs, waarmee hij elk Rotarian verrukt.
notaris J. Leopold
Twee flesschen wijn, boven-de-maatse, Zeer geschikt voor gebruik ter plaatse. Hun, die Hoogewerff over wijn hebben hooren spreken, Zij meegedeeld, dat het de commissie is gebleken, Dat de winnaar thans niet bij den neus wordt genomen: De flesschen zijn geheel gevuld ter verloting gekomen. Drie prijzen van echt Rotary-leer, Geschenk van Blom, dan volgt er weer Een zilver voorwerp, van onzen president Die zich blijkbaar van den gouden standaard heeft afgewend. Tenslotte heeft de commissie kunnen vinden Diverse voorwerpen, gemaakt door de blinden. ’t Archief van Rotary werd door Wiersum gezeefd, Ziehier wat hij niet overgenomen heeft. Secretaris Jan Hudig bestemde het voor de nieten, Doch daar een goed Rotarian nog veel ervan zal genieten, Heeft de commissie het als bibliotheek saamgebracht, Waarvan zij veel profijt verwacht. Nu het moment van trekking is gekomen, Zij gezorgd, dat niemand bij de neus wordt genomen. Als weeskind zal Backer Dirks fungeeren In ‘t trekken bekwaam, al moet hij ’t loten nog leeren Hij zal bij de prijzen ’t bijpassend lot zeker vinden, Zoo verbetert het blinde lot het lot der blinden. Het proces-verbaal wordt thans gesloten, Een niet valt op de rest der loten.
Thans zij U in het kort verteld, 120
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
121
BIJLAGE 4 Nieuwjaarsrede uitgesproken door Voorzitter Muntz op 7 januari 1948 n.b. Dit was de eerste nieuwjaarsrede op rijm. In 1986 en 2000 zetten resp. F. Boogaerdt ‘t Hooft en drs. J.W. Moret dit gebruik voort.
Uw voorzitter staat thans klaar om U toe te spreken in het Nieuwe Jaar, doch voordat ik kom tot het huidige heden richt ik eerst een blik op het voorbije verleden. Flitsend glijden mijn geestesoog voorbij kaleidoscopisch de beelden in een bonte rij. Voor verliezen werden wij gespaard en acht nieuwe leden werden vergaard. Ge begrijpt, dat ik hen aan de vergetelheid ontruk. Nogmaals welkom aan Van der Steen en Tuk, Buss, de man van het vloeibare goud, Jonas, op wien het kadaster bouwt, Blanken en Houwing, geleerde heren, dank zij wie de jeugd kan studeren. Rauwenhoff, deskundig op internationaal beleggingsgebied en Hintzen, de man van het crediet. Ai, U denkt wellicht, dat ik het wat laat zie; het noodlot verhinderde nog steeds zijn installatie. En zonder mezelf onsterfelijk te blameren. Kan ik na een halfjaar hem moeilijk nog installeren. Zei ik zoëven, dat om verliezen niet behoeft te worden getreurd, toch werd één lid uit ons midden gescheurd. Van Moorsel, gekoppeld aan voetbal en margarine Gaat voortaan de kost in het Herrenreich verdienen. Het ga hem goed in die dorre steenwoestijn Als gast zal hij ons steeds welkom zijn. Van Dam, die wij maar weinig zagen, maar wiens verdiensten in vroegere dagen door wie hem kenden, worden geroemd, werd met acclamatie tot erelid benoemd. Als het clubleven nu de aandacht trekt dit was als steeds zeer opgewekt. Gasten hadden wij ± 150 in getal waarvan uit het binnenland 90 al in al.
mr. C.H. Muntz
29 verschafte het buitenland en 40 kwamen buiten rotaryverband. Zij waren ons allen even lief; de Radja was het meest decoratief. Hij bleek weliswaar in assurantie te doen doch dit is, getuige Goddard, geen vlek op zijn blazoen. Intercity-meetings, ten eerste met Amsterdam. waar een burgervaders-duet ten tonele kwam. Oud vertegenwoordigde ons daar waardig; d’Ailly vond het misschien wat minder aardig. Vervolgens kwam Den Haag op bezoek in Centraal, waar Kroese aan een eenvoudig maal Trouwlustigen wees op .... ge kunt het wel raden de gevolgen van een vroegere escapade. Ook contact met de Zuiderburen kwam tot stand En met Den Haag togen we naar het Belgenland. We daalden af in duistere spelonken, waar de Brusselaars ons het welkom toedronken. François leerde, wat de UNO biedt; of onze vrienden het begrepen… ik weet het niet. De Scheldestad gaf ons een goed onthaal aan het Stille Strand genoten wij het maal. De verhouding met die beste mensen liet niemand verder iets te wensen. Beladen met bananen werden wij middernacht met de bus weer thuisgebracht. Dan was er nog de avond met de rotary-vouwen Trip toonde daar, hoe men niemand kan vertrouwen en hoe de leden van het oplichtersgild’ zo menig sterveling hebben gevild. Verder dient te worden aangestipt hoe naar Engeland werd overgewipt. Een gezelschap van 200 Hollandse rotaryvrinden gingen daar gastvrijheid vinden. Wij bezochten Londen en het Isle of Wight en, Kroese, bijna geen ponden raakten wij kwijt. De ontvangst was voor velen dan ook een openbaring. Wij kwamen thuis, rijker aan vriendschap en ervaring. In Amsterdam was de landdag georganiseerd die door de Rotterdammers niet talrijk met een bezoek werd vereerd. Het was een groots opgezet Rotaryfeest het wegblijven is zeker een fout geweest. De lunch met de zoons was ieder een vreugd Wel voelden we ons oud temidden van zoveel jeugd. Van de voordrachten wil ik er enige releveren, zonder de niet genoemde te diskwalificeren,
122
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
123
Ik denk aan Rijken met zijn verhaal over muzikanten, en Van Moorsel sprekend over voetbalklanten. Buss over de ontwikkeling van zijn maatschappij en de wijze, waarop Kuiper sloot de rij.
Ook de gouverneur hield een hoogstaande rede terwijl De Vries als gast het gebied der nationalisatie heeft betreden. Pluygers bemoeide zich met Sinnige’s vak, terwijl Van Mook sissend door de radio tot ons sprak. Ervaringen in Amerika werden door Van Stolk beschreven Van Hudig, VanTraa en Rooy hoorden wij iets van hun leven. Tekeningen toonde ons Van der Heyden en Eyken Sluyters liet ons in gedachten in Indië vermei(d)en. De Rhesusfactor was ‘t onderwerp van Hoytema, En Hulshoff gaf ons malaria. Tuk deed ons huiveren door zijn belastingtheorie En dank zij Mees kregen we Ciano onder de knie. Een spreker dient met dank te worden vermeld die ons over vele onderwerpen heeft verteld Steeds staat hij onvoorbereid klaar wanneer een spreekbeurt komt in gevaar. Ik weet het, zijn naam is op ieders lip; het programma was gevuld, dank zij Trip. De verhuizing naar Caland mag niet worden vergeten Door toedoen van Van Wijk wordt hier heerlijk gegeten. Het kost ons weliswaar wekelijks een riks doch in deze wereld krijgen we nu eenmaal niets voor niks. Dank aan Van der Pol, met tranen in dankbare ogen, zijn Zondagsmengsel was steeds Woensdag in rook vervlogen. Na vermelding van de Iongh’s benoeming tot Europees directeur Staat thans het Nieuwe Jaar 1948 voor de deur. Wat de toekomst U biedt kan ik U niet vertellen, dus ga ik wensend Thomasvaeren en Pieternellen. Ik begin, zoals het hoort, maar bij het begin, en dus bij H.M. de Koningin. Ik wens haar in deze veelbewogen tijd op haar hoge plaats kracht en het allerwijst beleid. Mogen in dit jubileumjaar alle geschillen worden beslecht. Tot een werkelijke Rijkseenheid, sterk en hecht. De prinses en haar gezin, populair. in het ganse land wens ik een gelukkige familieband. Thans wil ik mijn aandacht wijden aan de clubgenoten in de komende tijden. Voor Oud, onze primus inter pares Hoop ik, dat ’48 een gunstig jaar is. Een jaar van opbouw en herstel, 124
een begroting... ach, hij begrijpt het wel. Een vliegveld in Schieveen kome tot stand en ook weer scheepvaart met het achterland. Energie in de hogere politiek doch die is taboe. Succes in de fabriek, wens ik Rueb, en ook met de paarden. Dat hij er op blijve en niet bijte in de aarde. Koomans wens ik gerepareerde kaden de havens vol schepen, tot het boord toe geladen. Van Willigen volop aanvoer van koffie en thee; misschien profiteren we er zelf van mee. Mr. Kroese wens ik een pot vol deviezen opdat wij Rotarians kunnen reizen waar we kiezen. Voor Rijken piano’s van Steinway en Gavaux; Van Wijk een afzet van de Maas tot de Po. Aan Rooy een oplaag van 100.000 of meer aan Pluygers gezondheid, aan Santman ruste met eer. De dokters wens ik het behoud der patiënten; aan Hintzen en Mees een spoedige stijging der renten. Voor Buss voltooiing van een prachtinstallatie, Warffemius gewrochten van smaak en gratie. Aan Rauwenhoff rendement op al z’n Amerikanen, Van Traa een stad met wijdse straten en lanen. Aan Tuk wens ik zachtheid en coulance, opdat wij op onze financiële vulkaan wat langer kunnen dansen. Van der Giessen en Van den Berg veel drukte op de werven. Aan Van Stolk dat hij terugkomt en ophoudt met zwerven. Van Doesburgh ook genoemd de Vries, of Semeyns en ook Tade de juiste maat van straf of genade. Aan Jacobsen, onze onvolprezen secretaris, een weekbericht, dat steeds op tijd klaar is. Aan alle leden met de toevoeging z.c. een blijvende belangstelling voor de club hier ter stee. Aan Goddard en Hudig een bloeiende assurantie. Aan Koert een groot Vreewijk, als je daartoe de kans zie(t). Aan Steen en aan Stam wens ik stampvolle kerken, Van Tijen een voortdurende uitbreiding van werken. Aan Boddaert de strijdlust; het welzijn van Mina, Een tong voor Bourgogne, Bordeaux, doch niet voor kina. Hazewinkel en Wiersum de ontdekking van belangrijke stukken. Moge De Vooys de Indische en boorden affaire gelukken. Voor Hudig, Eyken Sluyters en ook Geldermalsen een behouden vaart En dat voor Van der Meer genoeg bonnen worden vergaard. Wat Schouten wenst dat weet ik niet, Maar ik hoop, dat gij hem spoedig weer in ons midden ziet. Kroese wens ik volle tankers. En Houwing en Blanken, onze grote denkers, 80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
125
met studie en publicatie veel succes. Drost menig gewonnen proces. En moge Leopold, de vraagbaak van zo velerlei klassen, veel actes passeren en trouw op zijn minuten passen. Moge Blom de wederopbouw ruimschoots voorzien van hout En Sinnige ons maal zilten met zout. Moge Trip zo voortgaan met het vullen der K.B., en Kolff meer hier zijn dan overzee. Laat Jonas voor mijn bedrijf de vraagbaak blijven en Lels zijn slepen over alle wereldzeeën drijven. De Monchy een grote invoer van katoen; dat is tevens nuttig voor ons uiterlijk en fatsoen. Moge de onteigening Van Nooten niet tot wanhoop brengen en Van der Pol in zijn tabak niet te veel Rhodesia mengen. Dietrich zend’ aan Indië een keur van boeken en De Iongh wens ik niet te talrijke buitenlandse bezoeken. Van harte hoop ik dat de nieuwe leden zich voldaan zullen voelen, dat zij hier toe zijn getreden. De Rotary-spirit worde over U snel vaardig, dan zijt ge Uw lidmaatschap zeker waardig. Voor mezelf, U weet, ik ben onbescheiden, Uw aller vriendschap in de komende tijden. Moge Rotary-band en Rotary-geest in onze club blijven, wat zij steeds zijn geweest. Moge negentienhonderdveertig en acht U allen brengen wat ervan wordt verwacht. Tenslotte wens ik allen hier bij elkaar Zegen voor U en de Uwen in het Nieuwe Jaar.
126
Restaurant “Engels” aan het Stationsplein, ontmoetingsplaats sinds 2004. Foto E. Susanna.
80 JAAR ROTARY CLUB ROTTERDAM
127
Colofon Uitgegeven ter gelegenheid van het 80 jarig bestaan van de Rotary Club Rotterdam. Omslag: het clubvaandel, in 1950 vervaardigd door de partners van de clubleden. Foto: clublid Maarten Laupman. Druk en lay-out: Drukkerij G.B. ’t Hooft bv, Rotterdam. Met dank aan de heer H.A. Voet voor gebruik van de foto van Hotel “Coomans” Niet alle rechthebbenden van de gebruikte illustraties konden worden achterhaald. Belanghebbenden wordt verzocht contact op te nemen met Gemeentearchief Rotterdam, Hofdijk 651, 3032 CG Rotterdam. © R.A.D. Renting en Rotaryclub Rotterdam, 2006 128