Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
8
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
Landenselectie en landenrisico Meerkeuzevragen
8.1
Een onderneming hanteert in de voorselectie van een landenanalyse twee criteria, te weten economische groei en maatschappelijke consensus. Deze twee variabelen geven informatie over respectievelijk a risico en rendement van ondernemingsactiviteiten in het land. b politieke stabiliteit en toename van de afzet. c vestigingsvoorwaarden en arbeidsrust. d rendement en risico van ondernemingsactiviteiten in het land.
8.2
In de voorselectie van een landenanalyse valt een aantal landen af. Welke landen vallen af in de voorselectie van een producent van varkensvlees? a Landen met een islamitische cultuur. b Landen met een christelijke cultuur. c Landen met lage importbelemmeringen voor varkensvlees. d Landen met een lage economische groei.
8.3
Voor welke van volgende ondernemingen zijn politieke criteria in een landenselectie relatief belangrijk? a Een bouwonderneming die grote infrastructurele projecten uitvoert. b Een onderdelenfabrikant van de auto-industrie. c Een koekjesfabrikant. d Een producent van damesschoenen.
8.4
Voor welke van de volgende ondernemingen zijn demografische criteria van groot belang in een landenselectie? a Een producent van militair materieel. b Een producent van verpakte voedingsmiddelen. c Een producent van machines. d Een bruggenbouwer.
8.5
In een landenselectie speelt de regionale economische integratie waarvan een land deel uitmaakt een belangrijke rol. In welk land zal voor een Nederlandse exporteur de concurrentie van Amerikaanse ondernemingen het grootst zijn? a Argentinië. b Brazilië. c Chili. d Mexico.
Opgaven hoofdstuk 8 | 1
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
8.6
In een landenselectie kan het van belang zijn om vast te stellen of een land lid is van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Het lidmaatschap van het IMF is belangrijk omdat het betrokken land in geval van betalingsmoeilijkheden a een beroep kan doen op de meestbegunstigingsclausule. b de valuta mag koppelen aan een harde valuta (dollar of euro). c een beroep kan doen op kredietfaciliteiten. d een beroep kan doen op ontwikkelingshulp.
8.7
In een bepaald jaar bedroeg het BBP per hoofd in de Verenigde Staten $ 46.040 en in Zwitserland $ 59.880 (inkomen in Zwitserse franken omgerekend tegen de feitelijke dollarkoers). Als we het Zwitserse inkomen omrekenen met behulp van de koopkrachtpariteit van de dollar, dan blijkt het inkomen per hoofd in Zwitserland $ 43.080 te bedragen. Hieruit kunnen we concluderen dat de koopkracht van Zwitsers a lager is dan die van Amerikanen en dat de prijzen in Zwitserland lager liggen dan die in de VS. b lager is dan die van Amerikanen en dat de prijzen in Zwitserland hoger liggen dan die in de VS. c hoger is dan die van Amerikanen en dat de prijzen in Zwitserland lager liggen dan die in de VS. d hoger is dan die van Amerikanen en dat de prijzen in Zwitserland hoger liggen dan die in de VS. De vragen 8.8 en 8.9 gaan over de volgende tekst. In 2010 bedroeg het inkomen per hoofd in China $ 4.270 en in Nederland $ 49.050 (beide omgerekend tegen de feitelijke dollarkoers). Uitgedrukt in koopkrachtpariteit bedroeg het inkomen respectievelijk $ 7.640 en $ 41.900. De bevolking in China bedroeg in 2007 1.338 mln en in Nederland 16,6 mln.
8.8
Uit de voorgaande tekst kunnen we afleiden dat de koopkracht van een Chinees a lager is dan die van een Nederlander en dat de prijzen in China lager zijn dan die in Nederland. b lager is dan die van een Nederlander en dat de prijzen in China hoger zijn dan die in Nederland. c hoger is dan die van een Nederlander en dat de prijzen in China lager zijn dan die in Nederland. d hoger is dan die van een Nederlander en dat de prijzen in China hoger zijn dan die in Nederland.
8.9
Als we de koopkracht van beide landen als uitgangspunt nemen is de totale Chinese markt a 81 keer zo groot als de Nederlandse markt. b 30 keer zo groot als de Nederlandse markt. c 15 keer zo groot als de Nederlandse markt. d 5 keer zo groot als de Nederlandse markt.
Opgaven hoofdstuk 8 | 2
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
8.10
In een land met een overgewaardeerde munt zijn de afzetperspectieven voor een Nederlandse exporteur op korte termijn a goed en op lange termijn nog beter. b goed, maar op lange termijn slechter. c slecht, maar op lange termijn beter. d slecht en op lange termijn nog slechter.
8.11
Welk van de volgende alternatieven is onjuist? Een Nederlandse ondernemer die zakendoet in een land met een zeer hoge inflatie moet rekening houden met een grote kans a op een daling van de valuta van het betrokken land. b dat debiteuren te laat betalen. c op sociale onrust. d op exportrestricties door de overheid van het betrokken land.
8.12
De bezettingsgraad is een belangrijke maatstaf voor de aantrekkelijkheid van een bedrijfstak. Als de bezettingsgraad van de machine-industrie in Maleisië laag is, mag machinefabrikant Stork ervan uitgaan dat de prijzen in de bedrijfstak a omlaag gaan, omdat de concurrentie fel is. b omlaag gaan, omdat de concurrentie zwak is. c omhoog gaan, omdat de concurrentie fel is. d omhoog gaan, omdat de concurrentie zwak is.
8.13
Een voorbeeld van een strategische toetredingsbelemmering tot een bedrijfstak in het buitenland is de a hoogte van de importbelemmeringen. b hoogte van de belastingen. c aanwezigheid van een sterk lokaal merk. d omvang van de schaalvoordelen in de bedrijfstak.
8.14
Een onderneming loopt landenrisico indien afnemers in een bepaald land hun betalingsverplichtingen misschien niet kunnen nakomen omdat a politieke spanningen heftige wisselkoersfluctuaties veroorzaken. b afnemers failliet gaan. c afnemers door het vertragen van betalingen gebruik wensen te maken van een verwachte koersdaling. d de overheid de vrije omwisselbaarheid van de munt belemmert.
8.15
Het landenrisico van een in Nederland gevestigde bank die krediet verleent aan het buitenland bestaat uit de mogelijkheid dat a ondernemingen in het buitenland hun schuld niet kunnen terugbetalen als gevolg van een ongunstige conjuncturele ontwikkeling. b rente- en aflossingsverplichtingen niet worden nagekomen als gevolg van het faillissement van een buitenlandse klant. c een buitenlandse overheid beslag legt op het netto buitenlands actief van de bank. d buitenlandse schuldenaars hun verplichtingen niet kunnen nakomen vanwege een gebrek aan deviezen in het land.
Opgaven hoofdstuk 8 | 3
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
8.16
De a b c d
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
debt-serviceratio geeft de verhouding weer tussen de export en de import. buitenlandse schuld en de export. rente- en aflossingsverplichtingen op de buitenlandse schuld en de export. rente- en aflossingsverplichtingen op de buitenlandse schuld en de deviezenreserves.
8.17
Welke ontwikkeling is geen duidelijk signaal dat betalingsproblemen in een land aanwezig zijn of dreigen? a Het IMF weigert kredietverlening aan het betrokken land. b De invoerdekking daalt van 14 naar 12 maanden. c Atradius geeft geen dekking voor exporttransacties naar het betrokken land. d Het land heeft een hardnekkig tekort op de lopende rekening en een stijgende buitenlandse schuld die voor een steeds groter deel uit kortlopende leningen bestaat.
8.18
Een onderneming komt op grond van de operations risk index (ORI) tot de conclusie dat een investering in een bepaald land niet gewenst is. De verkoopmanager van het bedrijf brengt op grond van haar ervaring met export naar het desbetreffende land daartegenin dat de rendementskansen zeer goed zijn. De leiding zal a de beslissing heroverwegen omdat de ORI geen rendementsaspecten als economische groei meeweegt. b antwoorden dat rendementsaspecten als economische groei en loonkosten per eenheid product al in de ORI zijn meegewogen. c antwoorden dat een mogelijk deviezentekort in het land wel van belang is voor een directe investering in het land, maar niet voor export naar het land. d antwoorden dat rendementsoverwegingen geen rol spelen bij internationalisering.
8.19
Een onderneming uit het midden- en kleinbedrijf gaat over tot het exporteren van een massaproduct naar een buurland. De verkoopmanager vreest echter betalingsproblemen en doet voorstellen voor het verminderen van het betalingsrisico. Zij kan dit risico het best verminderen door a vooruitbetaling te eisen. b een geconfirmeerd documentair krediet te eisen. c het afsluiten van een exportkredietverzekering. d afzetspreiding te realiseren.
Opgaven hoofdstuk 8 | 4
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
8.20
Een ondernemer sluit een order met een Ghanese importeur voor de levering van een hoeveelheid goederen. In het contract tussen exporteur en importeur wordt vastgelegd dat betaling zal plaatsvinden met behulp van een documentair krediet. Indien het landenrisico met betrekking tot Ghana vrij groot is, zal de ondernemer het documentair krediet laten confirmeren door zijn bankrelatie. Hierdoor wordt de vordering op de importeur omgezet in een vordering op a de exporteur. b de bank van de importeur. c de bank van de exporteur. d de Nederlandse Credietverzekeringsmaatschappij.
8.21
Een bank zal meestal alleen overgaan tot het confirmeren van een documentair exportkrediet naar een land met een hoog landenrisico als: a de Staat der Nederlanden garant staat. b de bank een exportkredietverzekering bij Atradius kan afsluiten. c de bank beschikt over zekerheden in de vorm van een deposito die de bank van de importeur bij haar aanhoudt. d de bank beschikt over zekerheden in de vorm van schulden die de importeur bij de bank heeft.
8.22
Een onderneming sluit een contract voor de levering van goederen met een importeur in het buitenland. De kredietwaardigheid van de debiteur is zeer hoog. Atradius geeft dekking voor export naar het land van de importeur. Het probleem is dat de valuta van het land een grote instabiliteit vertoont ten opzichte van de euro. Door het sluiten van een exportkredietverzekering bij Atradius is de onderneming beschermd tegen a alleen het debiteurenrisico. b alleen het landenrisico. c het debiteuren- en het landenrisico. d het debiteuren-, het landen- en het valutarisico.
8.23
Een bank met veel vestigingen in het buitenland overweegt een vestiging te openen in een land met een hoog risico en een scenario waaruit blijkt dat ongunstige ontwikkelingen in het land op vrij korte termijn niet zijn uit te sluiten. Een bank heeft boven veel andere multinationale ondernemingen het voordeel dat zij a lagere toe- en uittredingskosten heeft. b geen nadelig imago heeft als gevolg van haar multinationale karakter. c hogere toe- en uittredingskosten heeft. d vanwege haar monetaire activiteiten geen landenrisico loopt.
Opgaven hoofdstuk 8 | 5
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
Opgaven 8.24
In de tabel zijn de economische kerngegevens van Argentinië in de periode 2009 tot 2011 weergegeven. Economische kerngegevens van Argentinië (2009-2011) 2009
2010
2011
Groei BBP (%) 0,8 6,8 4,0 Inflatie (%) 6,3 10,8 13,7 Overheidssaldo (% BBP) -0,6 -2,5 -3,0 Lopende rekening (% BBP) 3,7 2,0 1,5 Wisselkoers van de euro in peso’s 5,52 6,0 6,0 Bron: ABN AMRO Bank, Global Emerging Markets Economic Outlook, Oktober 2010. In 2002 trad in Argentinië een betalingscrisis op. Het land was niet langer in staat om de rente- en aflossingsverplichtingen op de buitenlandse schuld na te komen. Na de betalingscrisis trad een economisch herstel op. a
Welke gevolgen heeft een betalingscrisis voor de economische groei, de inflatie en de wisselkoers? Motiveer uw antwoord.
b
Welke invloed heeft een betalingscrisis in Argentinië op een buurland als Brazilië? In 2009 is de inflatie in Argentinië hoog. Bovendien loopt de inflatie naar verwachting in 2010 en 2011 verder op.
c
8.25
Waarom maakt een hoge inflatie een land onaantrekkelijk als exportmarkt of vestigingsplaats? In 2001 reageerde de Russische minister van Binnenlandse Zaken op het verwijt dat 70% van de Russische ambtenaren corrupt zou zijn door te zeggen dat corruptie niet verward moest worden met het aannemen van steekpenningen. Er zou volgens hem alleen sprake zijn van corruptie als de georganiseerde misdaad erbij betrokken is. In 2010 stond Rusland op een 154e plaats op de internationale corruptieranglijst (zie de volgende tabel).
Opgaven hoofdstuk 8 | 6
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
Tabel De meest en minst corrupte landen in 2010 (0 = zeer corrupt; 10 = niet corrupt) Minst corrupt
Score
Meest corrupt
Score
1
Denemarken 9,3 168 Angola 1,9 Finland 9,3 170 Burundi 1,8 Nieuw-Zeeland 9,3 171 Tsjaad 1,7 4 Finland 9,2 172 Soedan 1,6 Zweden 9,2 Turkmenistan 1,6 6 Canada 8,9 Oezbekistan 1,6 7 Nederland 8,8 175 Irak 1,5 8 Zwitserland 8,7 176 Afghanistan 1,4 Australië 8,6 Myanmar 1,4 10 Noorwegen 8,6 178 Somalië 1,1 Bron: Transparency International, Global Corruption Report, 2010
8.26
a
Hoe ontstaat corruptie?
b
Welk verband bestaat er tussen de cultuur in een land enerzijds en corruptie anderzijds?
c
Welke invloed heeft corruptie op de aantrekkelijkheid van een land als potentiële vestigingsplaats? Het IMF verdeelt de wereldeconomie in industrielanden, opkomende industrielanden en ontwikkelingslanden. Binnen de opkomende industrielanden en ontwikkelingslanden onderscheidt het IMF de regio’s Afrika, het Midden-Oosten, Het Westelijk halfrond (Latijns-Amerika) en Azië. De laatstgenoemde twee regio’s worden als de belangrijkste emerging markets beschouwd. Dit zijn markten die vanwege hun goede uitgangspositie (zoals een aantal landen in Latijns-Amerika) of hun economische potentie (zoals een aantal landen in Azië, waaronder China en India) de beste kansen hebben om zich te ontwikkelen tot een industrieland. In de volgende tabel staan de economische groei en de inflatie in de industrielanden, Latijns-Amerika en Azië weergegeven. Tabel Economische groei en inflatie (tien jaargemiddelden, procentuele mutatie per jaar) Industrie landen 1992-01 2,8 2,1
Azië1
LatijnsAmerika 2002-112 1,7 1,0
1992-01 3,0 1,3
2002-112 3,7 2,6
1992-01 7,3 5,8
Groei BBP Groei BBP per hoofd Inflatie 2,4 1,9 51,9 6,8 7,4 1 Azië exclusief Japan, Zuid-Korea, Taiwan, Hong Kong and Singapore
2002-112 8,7 7,7 4,3
Opgaven hoofdstuk 8 | 7
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
2
schatting Bron: IMF, World Economic Outlook, oktober 2010. a
Als we de economische groei als een maatstaf voor de afzetperspectieven in een land beschouwen en de inflatie als maatstaf voor het risico, hoe beoordeelt u dan het rendement/risicoprofiel van de drie categorieën landen?
b
Leid uit de tabel de bevolkingsgroei in de drie regio’s af. Welke rol speelt de bevolkingsgroei als een land de welvaart van haar inwoners wil vergroten? Tabel Externe positie: Lopende rekening van de betalingsbalans ($ mld.)1 LatijnsAmerika
Goederenexport Goederenimport Handelsbalans Diensten Goederen- en dienstenbalans Inkomensbalans Inkomensoverdrachte nbalans Lopende rekening
Azië
2009 694 643 51 -30 21
20102 875 831 44 -38 6
20113 933 907 26 -41 -15
2009 1957 1773 184 6 190
20102 2458 2349 109 -8 101
20113 2889 2753 136 -2 134
-102 58
-125 62
-131 67
-4 136
4 169
-9 183
-22
-57
-80
322
273
308
1
Door afronding kan de som der bedragen afwijken van het totaal schatting 3 prognose Bron: IMF, World Economic Outlook, oktober 2010. 2
c
Analyseer de lopende rekening van de betalingsbalans van Latijns-Amerika en Azië. Wat zeggen de verschillende saldi over het landenrisico?
Opgaven hoofdstuk 8 | 8
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
Tabel Externe positie: Schuldindicatoren Latijns-Amerika 2009 113
Azië 1
2010 101
20112 102
Buitenlandse schuld (% van export van goederen en diensten) Rente en aflossing op buitenlandse 39 30 30 schuld (% van export van goederen en diensten) Buitenlandse schuld (% van BBP) 23 21 21 1 schatting 2 prognose Bron: IMF, World Economic Outlook, oktober 2010.
2009 53
20101 46
20112 43
22
18
17
15
15
14
d
Analyseer de schuldpositie van beide regio’s. Wat zeggen de verschillende schuldindicatoren over het landenrisico?
e
Welke regio heeft op basis van de tabellen het grootste landenrisico?
Vraagstukken V8.1
De volgende gegevens zijn ontleend aan het ‘Country Report Brazil’ van de Economic Research Department van de Rabobank (april 2010). Basisgegevens van Brazilië 2
Oppervlakte (in 1000 km ) Bevolking (miljoen) Bruto binnenlands product ($ mld) BBP/hoofd (USD) Bruto nationaal inkomen (koopkrachtpariteit, USD) BBP per sector (% van het totale BBP) • landbouw • nijverheid • dienstverlening Wisselkoers (Real per USD) Werkloosheid (% beroepsbevolking)
2009 8.514 192 1.573 8.095 10.365 6 25 69 2,0 8,1
Source: Rabobank, Country Report Brazil, april 2010 a
Wat kunt u op basis van de structurele data zeggen over de Braziliaanse economie als potentiële afzetmarkt?
Opgaven hoofdstuk 8 | 9
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
Economische kerngegevens van Brazilië 2009 Economische groei Volumegroei BBP -0,2 Economisch beleid Begrotingssaldo (% BBP) -3,3 Inflatie 4,9 Betalingsbalans Lopende rekening (% BBP) -1,5 Buitenlandse schuld Debt service ratio 0,52 Interest service ratio 0,06 Bruto schuld/export (gd&i) 1 1,44 Liquiditeit Reserves/import van goederen 16,3 (maanden) Reserves/Schuldendienst 2,34 1 gd&i = goederen, diensten en inkomen Bron: Rabobank, County Report Brazil, april 2010
V8.2
2010
2011
5,5
4,5
-2,4 5,2
-2,0 4,4
-2,8
-3,4
0,41 0,05 1,28
0,41 0,05 1,22
14,6
14,1
2,85
2,86
b
Is Brazilië in 2010 en 2011 een aantrekkelijke markt voor een Europese exporteur? Betrek in uw antwoord ook de mogelijke risico’s
c
Wat zou een exporteur aan het landenrisico kunnen doen? Een onderneming produceert tandpasta voor de Europese en Amerikaanse markt. Het succes van het bedrijf is gebaseerd op de kwaliteit van het product in combinatie met een sterke merknaamreputatie. De marketing van het bedrijf is erop gericht om de kracht van het internationale merk te combineren aan een lokale aanpak. Zo heeft het bedrijf in het verleden veel succes gehad met de toevoeging van lokale ingrediënten aan haar tandverzorgingsproducten. De onderneming overweegt om in 2010 de Aziatische markt te betreden. China en India lijken, vanwege de enorme omvang van de bevolking, gunstige afzetgebieden te zijn voor een exporteur van tandpasta. Om een eerste indruk te krijgen van de aantrekkelijkheid van beide landen als afzetmarkt, heeft de marketingafdeling enkele basisgegevens van China en India naast elkaar gezet.
Opgaven hoofdstuk 8 | 10
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
Basisgegevens van China en India China 2
2009 9,6 mln.
India 2010 9,6 mln.
2009 3,3 mln.
2010 3,3 mln.
Oppervlakte (km ) Bevolking Omvang bevolking (mln.) 1.328 1.130 Bevolkingsgroei 0,5 .. 1,3 .. (procentuele mutatie) Urbanisatiegraad (%) 44,0 .. 29,8 .. Analfabetisme (%; 15 6 37 jaar en ouder) Economie BNP/hoofd (USD, 6.719 .. 3.205 .. koopkrachtpariteit) Groei BBP (%) 8,3 9,3 6,8 7,7 Inflatie (%) -0,8 2,6 10,9 12,0 BBP per sector (%) a Landbouw 12 17 b Nijverheid 48 28 c Dienstverlening 40 55 Buitenlandse betrekkingen Export van goederen en 26 25 diensten (% BBP) Import van goederen en 21 30 diensten (% BBP) Netto instroom van 43 27 23 28 directe investeringen (USD mld.) Bron: Wereldbank, World development Indicators database, Oktober 2010; Rabobank, Landenrapporten China en India (2010). a
Analyseer de gegevens in de tabel. Geef per indicator de betekenis aan voor de landenselectie.
b
Welke van beide landen biedt volgens u, op basis van de beschikbare gegevens, de beste afzetmogelijkheden?
Casus C8.1
Een grote producent van voedings- en genotmiddelen heeft een sterke positie in het topsegment van de ijsmarkt. Het bedrijf produceert verpakt ijs onder een sterke merknaam. Op de West-Europese thuismarkt neemt het bedrijf een dominante positie in. Al vijftien jaar exporteert de onderneming met groot succes naar de Noord-Amerikaanse markt (de Verenigde Staten en Canada).
Opgaven hoofdstuk 8 | 11
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
Het succes op de Noord-Amerikaanse markt smaakt naar meer. Een belangrijke strategische doelstelling van de onderneming is voortgezette internationalisering in de richting van de emerging markets. Vanwege het relatief hoge welvaartsniveau in Latijns-Amerika wil de onderneming in eerste instantie proberen een positie te verwerven in deze regio. Het management heeft drie landen op het oog, namelijk Argentinië, Brazilië en Chili. Het management gaat ervan uit dat de Latijns-Amerikaanse markt in eerste instantie wordt bediend vanuit de productievestigingen in Nederland. Als uit de landenanalyse blijkt dat een directe investering aantrekkelijker is, wil het management dit in overweging nemen. De vestiging in Latijns-Amerika zou dan ook ijs voor de Noord-Amerikaanse markt kunnen produceren De belangrijkste concurrent in het topsegment van de markt is een Zwitserse onderneming, die zowel productievestigingen in Europa als in de Verenigde Staten heeft. Opdracht: Voer een landenselectie uit voor een producent van ijs in het topsegment voor de landen Argentinië, Brazilië en Chili (gebruik hierbij de bijgevoegde checklist). Vragenlijst voor de analyse van een buitenlandse markt Macro-omgeving Politieke omgeving • Wat is de staatsvorm? • Hoe ziet de politieke structuur eruit (belangrijkste politieke partijen en hun macht)? • Hoe groot is de politieke en sociale stabiliteit in het land (etnische en religieuze conflicten, stakingen)? • Wat is de kwaliteit van de overheid (corruptie, bevoordeling van lokale producenten)? • Hoe zijn de internationale betrekkingen? Van welke internationale organisaties is het land lid en hoe is de relatie met deze organisaties (WTO, IMF)? • Welk handelsbeleid voert de overheid (hoe staat de overheid tegenover import en buitenlandse investeringen)? Maakt het land deel uit van een regionaal handelsblok? • Liggen de producten en/of investeringen politiek gevoelig? Bestaan er beperkingen voor buitenlandse bedrijven? Zo ja, welke? Demografische omgeving • Welke invloed hebben de groei en de samenstelling van de bevolking (leeftijd, geslacht, etniciteit) op de vraag naar het product? • Hoe groot is de bevolking en de bevolkingsgroei? • Hoe ziet de samenstelling van de bevolking eruit (leeftijd, geslacht, etniciteit)? Opgaven hoofdstuk 8 | 12
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
• •
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
Hoe hoog is de urbanisatiegraad? Wat is het opleidingsniveau van de bevolking (alfabetiseringsgraad, samenstelling van de bevolking naar opleidingsniveau)?
Culturele omgeving • Welke invloed hebben waarden en normen in de samenleving op de vraag naar het product? • Wat zijn de belangrijkste waarden en normen in de maatschappij en in het economisch verkeer (handelsethiek, betalingsmoraal, houding ten opzichte van buitenlandse producten en buitenlandse ondernemingen)? • Welke religies hangt de bevolking aan? • Welke taal of talen worden gesproken? • Wat is de sociale status van de doelgroep gerelateerd aan de rest van de maatschappij? • Hoe gaan mensen met elkaar om in het algemeen en in het economisch verkeer (wijze van communiceren, belang van tradities, hiërarchische verhoudingen))? What’s done and what’s not done (verbaal en non-verbaal gedrag)? Juridische omgeving • Houdt de overheid zich aan internationale verdragen (op het gebied van handel en investeringen). • Wat is de kwaliteit van het rechtssysteem (kwaliteit van wet- en regelgeving, onafhankelijkheid rechterlijke macht, handhaving van wet- en regelgeving) • Hoe kan intellectueel eigendom (patenten, merken) worden beschermd? • Welke wettelijke regelingen hebben betrekking op de producten (producteisen, productaansprakelijkheid etc.) Economische omgeving • Hoe ziet het economisch systeem eruit? Hoe groot is de overheidsinvloed in de economie? • Hoeveel bedraagt het bruto nationaal product, het inkomen per hoofd van de bevolking en de inkomensverdeling? Wat is de invloed van deze variabelen op de vraag naar het product? • Hoe ziet de macro-economische ontwikkeling eruit (economische groei, inflatie, werkloosheid, rente)? • Wat zijn de belangrijkste sectoren in de economie? • Hoe is de economische positie van de doelgroep in vergelijking tot de rest van de maatschappij? • Hoe is de situatie van de betalingsbalans van het land (lopende rekening en financiële rekening)? • Hoe groot is de kans dat er in de nabije toekomst betalingsproblemen mogen worden verwacht? • Is de nationale munt convertibel? Hoe stabiel is de wisselkoers? Bedrijfstak- of concurrentieomgeving Opgaven hoofdstuk 8 | 13
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
• • • • • •
•
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
Hoe hoog is het gemiddelde rendement in de bedrijfstak? Hoe sterk groeit de vraag? In welke fase van de productlevenscyclus bevindt het product zich in de buitenlandse markt? Hoe ontwikkelt de bezettingsgraad zich? Is er overcapaciteit in de bedrijfstak? Wat zijn de belangrijkste concurrenten in de buitenlandse markt? Wat zijn hun sterke en zwakke punten? Wat zijn de belangrijkste toetredingsbelemmeringen tot de bedrijfstak? Waaruit bestaat de kern van de concurrerende strategieën in de buitenlandse markt? Wordt er vooral op prijs of op kwaliteit (productdifferentiatie) geconcurreerd? Hoe groot is de marktmacht van toeleveranciers en afnemers in de bedrijfstak?
Marktomgeving • Hoe groot is de markt voor het product? Hoe kan de markt gesegmenteerd worden? • Hoe snel groeit de markt? • Welke productkenmerken zijn voor de doelmarkt belangrijk (kwaliteit, verpakking, merk etc.)? • Op welke wijze worden op dit moment vergelijkbare producten gedistribueerd? Past deze distributiewijze bij de positionering van het product? • Welke mogelijkheden zijn er voor promotie van het product (gebruik van media, beurzen)? • Wat is de gebruikelijke factureringsvaluta in het internationale economische verkeer? Is deze valuta stabiel? • Welk prijs- en margebeleid wordt er in het algemeen gevoerd? Is deze marge voldoende? • Bestaan er geografische en/of klimatologische omstandigheden die het transport en het houden van voorraad beïnvloeden?
Opgaven hoofdstuk 8 | 14