7 x 7 dieren Leonie kooiker
Met de grote vogel mee
7 x 7 dieren Leonie Kooiker
© Tekst: Leonie Kooiker © Illustraties: Leonie Kooiker © Copyright van deze uitgave: Uitgeverij Leonie Kooiker Vormgeving: Zareh Geertjes, www.zien-media.nl www.leoniekooiker.nl Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen
in
een
geautomatiseerd
gegevensbestand
of
openbaar
gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voorwoord Ergens komen deze gedachten en gedichten vandaan, maar waar ze zijn ontstaan, hoe ze in iemands hoofd terecht zijn gekomen? Niemand weet het.
Waarom dieren? Waarom wel een karper en een luis, maar niet een aap of een leeuw? Moet je niet vragen.
Dieren kunnen niet lezen of schrijven. Soms zijn ze weliswaar zelf aan het woord, maar dat is natuurlijk nep, want ze kunnen ook niet praten. Voor dieren is dit boekje niet bestemd.
Voor wie die beschrijvingen dan wel bedoeld zijn? Dat mag iedereen zelf uitmaken. Het ene stukje is precies geschikt voor
kinderen van zes, een ander meer voor hun oma. En soms is
er misschien een echte dichter die er belangstelling voor heeft. Je kunt nooit weten.
Alles met elkaar is het wel een rommeltje geworden. Om het toch min of meer overzichtelijk te maken, dienen de hoofdstukken.
5
6
Inleiding Met de grote vogel mee. De hoofdpersoon in dit boekje is de grote vogel Fantassofie. Ze vliegt boven de wereld en bekijkt alle levende dingen die bewegen van een afstand, maar haarzelf zie je nooit. Daar
is ze te luchtig voor. Ze is uitgevonden om voor al deze beschrijvingen een verklaring te vinden die de auteur zelf niet heeft.
Fantassofie maakt geen onderscheid tussen mensen en andere dieren, hoewel het haar is opgevallen dat er wel heel erg veel zijn van één soort.
Zij is verantwoordelijk voor alles wat nu volgt.
7
Hoofdstuk 1 Kudde Dieren worden gewoonlijk ingedeeld aan de hand van hun uiterlijk:
geleedpotigen,
wolharigen,
lappendragenden (dat zijn wij).
vliesvleugeligen
en
Het kan ook anders. Bij voorbeeld volgens hun eigenschappen
of hun gedrag, want daarin vertonen ze vaak verrassend veel overeenkomst met ons.
Denk aan voetbalfans, bijenkorfbezoekers en gereformeerden. Angstvallig houden ze zich aan het ritueel van hun groep: doe
vooral precies zo als de ander. Dat heet kuddegedrag en we treffen het ook aan bij veel dieren. Een koe wil nog wel eens
proberen of het gras achter het hek niet beter smaakt. Die flexibiliteit heeft een voetbalfan meestal niet.
Het kuddegedrag komt in veel opzichten overeen met de gewoonten van onder meer zebra’s, runderen en mieren.
9
Zebra Een zebra heeft zevenenzeventig strepen, Dat hoort.
Er zijn er met zesenzeventig, achtenzeventig, Akkoord.
Maar die daar heeft er zevenentachtig, Dat stoort.
Dus alle zebra’s roepen eendrachtig: Jij hoort er niet bij! Jij hoort er niet bij! Jij hoort er niet bij!
Hij sjokt mistroostig achteraan.
Dat is niet best voor zijn bestaan.
Want daar komt al een luipaard aan. Jij bent er een voor mij! Jij bent er een voor mij! Jij bent er een voor mij!
Wat heeft die zebra nog te hopen? De luipaard kan veel harder lopen. Maar duur zal hij zijn huid
(met zevenentachtig strepen) verkopen.
Hij verkoopt hem een schop pal op zijn kop.
10
Ja, dan geeft de luipaard de jacht maar op. En alle zebra’s roepen eendrachtig: Allemachtig!
Wat is hij slim, wat is hij krachtig. Geen betere zebra dan hij! Geen betere zebra dan hij! Geen betere zebra dan hij!
En die zevenentachtig strepen? Prachtig.
11
Zebra 2 Het gaat hier over witte zebra’s met zwarte strepen, maar er
zijn ook zwarte zebra’s met witte strepen en dat is een ander verhaal.
Zij vinden iemand met zevenentachtig witte strepen juist allemachtig prachtig. Maar dan…
Die ene uitzonderlijke zebra doet iets verkeerd. Of hij zegt iets verkeerd. Of hij bedoelt het zo goed, maar het wordt verkeerd begrepen of uitgelegd.
Dan deugt er opeens niets meer van het arme dier en alle andere zebra’s in de kudde vinden die tien extra witte strepen afschuwelijk lelijk.
Als de luipaard hem niet pakt, doet de leeuw het wel, of een groepje hyena’s. Hij hoort er niet meer bij.
12
14
Koeien Als de wind aan de dag van de nacht vertelt En de nevel nog dwaalt op het veld,
Staan de koeien stil als stenen op het land. Alle koppen kijken naar dezelfde kant.
Als de wereld in een bad gaat van oranje schijn,
Als de mensen in de stad nog lang niet wakker zijn, Komt de rammelende trekker met de man En de melkmachine hobbelt achteran.
Als de zon op zijn reis door geen wolk wordt gestoord, Als je rondom drukke stemmen van de vogels hoort, Dan grazen ze, wijd in de wei verspreid, IJverig verslijten ze de tijd.
Als een wolkenpak zwaar op de bomen leunt
En de grijs gestreepte regen braaf zijn les opdreunt, Glijden dunne straaltjes water langs hun nek.
Malen, malen, malen gaan de kaken in hun bek. De horizon verandert in een knipselsilhouet,
De zon gaat als een dikke abrikoos naar bed.
De melkzak met de lange spenen hangt weer zwaar tussen de benen.
De koeien staan te wachten bij het hek. 15
Buffels Een kudde buffels met hun dikke koppen, daverend over de vlakte met donderend geweld.
En dan zo’n jonkie, klein buffeltje dat pas komt kijken. Hij jakkert mee, want hij moet wel, spant zich in en het lukt. Hij kan het.
Hij is een deel van dat overweldigende machtsvertoon, hij laat de aarde beven.
Een jong buffeltje zijn en draven, samen met de woeste stieren, dat is levensgeluk, het mooiste wat er in de wereld bestaat.
17
Wilde paarden Zo groot als de hele hemel
Van de ene kant tot de andere kant Die de wijde steppe omspant,
Is de wereld van wilde paarden. Zo groot is hun golvende land.
En zo hard als het gras waar de wind over jaagt, Is hun leven dat nooit om beschutting vraagt, Dat hitte en bittere kou verdraagt. Zo stil als de maan in de avond
De top van een pijnboom raakt,
Staat het paard dat de kudde bewaakt. Hij wendt zijn hoofd als een veulen Onrustig geluidjes maakt.
Soms staat een van de paarden alleen En tuurt over de vlakte heen.
Maar hoort hij een stem uit de kudde vandaan Dan draaft hij weer achter de anderen aan. Hun vrijheid houdt ze bijeen.
18
20
Muggen Muggen dansen in de avond.
Honderd? Duizend? Nee, miljoen.
Op en neer en op en neer en op en neer Zonder ooit wat anders te doen.
Muggen vinden dat niet vervelend.
Ze krijgen geen honger, ze worden niet moe. Op en neer en op en neer en op en neer En nergens naar toe.
Ik ben door zeventien muggen gebeten.
Negenhonderdnegenennegentigduizendnegenhonderddrieëntachtig muggen hebben niets gegeten.
Op en neer en op en neer en op en neer Gaat het hele miljoen.
Een mug wordt per minuut gedragen Door zestigduizend vleugelslagen.
Hoe kunnen ze dat zonder eten toch doen?
21
Mieren Het is nooit één mier, er zijn altijd mieren. Ze kruipen door kieren, onder de keukendeur, in je sok.
Een rustelozer menigte is haast niet voor te stellen. Ze slapen nooit, ze jakkeren maar door, staan geen ogenblik stil.
Behalve de koningin, diep in de mierenhoop ligt ze te bevallen.
Zij schenkt een heel leger mieren het leven. Dat beweert althans de wetenschap.
Maar een koningin die constant achter mekaar eieren legt, daar geloof je toch zeker niks van.
Die mieren komen uit zaadjes. De koningin is gewoon een oma
die op de kinderen past. Zij stuurt de meute erop uit om steeds maar weer nieuwe zaadjes te halen. En die mieren doen gehoorzaam wat ze zegt.
22
Hoofdstuk 2 Spelen Spelen, al wordt het met nog zoveel toewijding gedaan, hoort
niet bij de ernst van het leven. Werken is noodzakelijk, maar in
eerste instantie niet leuk. Spelen doe je als je niets beters hebt te doen.
Toch is spelen niets anders dan een prettige manier van
trainen. Alle vormen van spel, sport en puzzelen dragen bij aan je ontwikkeling. Met puzzelen train je je hersenen, met haasje
over je spieren en evenwichtsgevoel en met tennissen alles tegelijk. Door toneelspel worden emoties getraind. Het is dus verstandig spelen serieus te nemen.
25
Veldmuis Ik speelde dat ik een veldmuisje was
En verbeeldde mezelf heel klein onder het gras. Daar rook ik de vochtige grond En keek rond of ik eten vond.
De planten waren als bomen zo hoog.
Ik hield ieder blad dat bewoog in het oog. Zag ik een schaduw, Hoorde ik wat?
Sloop daar een olifant van een kat?
Viel er een valk als een steen uit de lucht?
Ik kroop in een kuiltje bij het kleinste gerucht. En toen riep de harde stem van een mens: Kom naar huis!
Maar ik ging lekker niet.
Ik was immers een muis.
26
27
Veldmuis 2 Om zo’n rijmpje te maken, kun je niet even achter de computer gaan zitten en beginnen. Het is nodig eerst zelf een beetje muis te worden. Daarvoor moet je op je buik in het gras gaan liggen om te weten, hoe dat ruikt en voelt.
En dan komt de kat, onze lieve poes Kapoenkie. Je moet je voorstellen dat die zo groot is als een olifant.
Jawel, maar niet met een vriendelijke slurf. Haar mooie roze bekje met het dunne lebbertongetje is zo groot dat je er helemaal in kunt en dan word je knerp, knap, krunsj, kapot gebeten en opgevreten.
Gedichten schrijven is niet niks.
28
Kangoeroe Een kangoeroe, die kan goed springen, zeg! Hij springt heel Australië onder zich weg. In een lichtbruine jas, Zijn kind in een tas
Hoppe di hoppe di hop in het gras. In een keer over de oceaan,
Hup, naar het land van de Talibaan. Door Kazachstan En Kirgistan
Hoppe di hop op Europa aan. Totdat die kangoeroe dan kwam In onze straat in Amsterdam. En het mooiste was:
Ik mocht mee in zijn tas Van je hoppe di hop.
En dat zag dan de klas!
30
31
32
Dolfijn Dolphin, dolphin, speelt met de zeeën, Deelt in de dans van de oceaan, Reist met de getijden mee
En springt omhoog uit de golven vandaan. Dolphin, dolphin spuit ijle fonteinen Up in the air van krístelwit licht.
Viert er feest met familiedolfijnen,
Heeft in het water geen enkel gewicht.
Dolfijnen zien ons, hoe we werken en druk zijn, Dingen bezitten, onhandig en zwaar.
Ze denken misschien: zou dat mensengeluk zijn? Dan lachen ze maar, droge dieren doen raar.
33
34
Zwijn Moeder zwijn heeft zeven kleintjes. Vrolijk dartelen de zwijntjes Om het grote zwijn.
In de modder en de regen.
Zwijntjes kunnen daar wel tegen Ze vinden modder fijn.
Zwijntjes mogen met hun snoeten Lekker in de aarde wroeten,
Dingen stoppen in hun mond.
Hun neusjes worden nooit gesnoten, Ze gaan naar bed met vuile poten En dat is juist gezond.
Als zwijntjes met hun eten knoeien, Als ze weer zo wild gaan stoeien, Nooit zeggen hun moeders: nee. Zalig is het zwijnenleven,
Niks te zeuren, nergens om geven. Holladiee.
35
36
Koekoek Koekoek, koekoek, koekoek, koekoek. De koekoek kent geen lied.
Hij roept alleen maar: koekoek En verder komt hij niet,
De koekoek heeft geen kinderen, geen vrouw en geen gezin. Hij doet het met een scharreltje en soms met een vriendin. En misschien weet je het nog niet, maar dat verveelt Als je niet de grote en kleine zorgen samen deelt. De koekoek heeft geen eigen nest, hij schuinsmarcheert maar raak
Op zoek naar steeds weer nieuwe avontuurtjes en vermaak. En ja, het is nou eenmaal zo dat het verveelt Als je maar zo’n beetje met het leven speelt. De koekoek verveelt zich een ongeluk.
Vandaar dat stomvervelende: koekoek, koekoek, koekoek, koekoek.
37
38
Schildpad De schildpad scharrelt tussen het blad: Vier voetjes en een rare zware pan, Die hij altijd moet dragen.
Zonder klagen doet hij dat,
Want waarom, wie, waar, welk en wat
Is iets wat schildpadden nooit vragen. Zijn ouwe grauwe kreukelkopje Heeft niet veel verstand.
Het lijkt wat op een duim die vastzit aan een hand. Die kent zijn plaats, zit nooit verkeerd, Vergeet niet wat hij heeft geleerd.
Als die duim ook twee oogjes had Net als de schildpad. Dat was me wat!
39
Hoofdstuk 3 Presentatie ‘Kijk eens wat ik kan,’ zegt het kleine kind.
Grote mensen zeggen dat niet zo, maar ze zijn niet anders, want als je ergens goed in bent, wil je dat graag vertonen aan wie er maar belangstelling voort heeft.
Of, wat primitiever dan het kleine kind: ‘Kijk eens wat ik heb: mijn auto, mijn huis, mijn dikke gouden ring.’
Ikke, ikke, ikke, net als de hommels, de kikker en de haan.
41
Hommels Kom, ga mee naar het feest van de hommels.
Ze stemmen hun bassen en stellen hun trommels. Ze hebben zich strak in positie gezet,
Voor hun optreden in het groothommelballet. Hoor, de muziek begint aan te zwellen.
De choreograaf staat de maten te tellen. De eerste solist komt op, buigt en danst.
Het zachte fluweel van zijn vachtje glanst. Kijk, nu vliegt daar de hele formatie.
Ze vormen figuren met plechtige gratie.
Wie eens het ballet van de hommels ziet, Vergeet het zijn hele leven niet.
42
43
Kikker Ik kikker ik
Hou van gauwigheid gauwigheid. Zou ik niet gauw zijn, Ik ging uit de tijd.
Ploem, op het plompeblad,
Plomp, tussen het fluitekruid, Pliem, er weer uit.
Ik kikker ik eet alleen wat leeft, Wat vliezevleugels,
Spartelstaartjes, springepootjes heeft. Mijn lange tong is de vlieg te vlug, Mug te vlug.
Lekkere vliegemug,
Maak me vol maak me dik. Lekker dik, lekker vol. Plons, in de plas,
Ploems, in de lissepol.
Kijk, hoe de reiger te peinzen staat
Met zijn wijde wappers op de wieken gaat Naar de lis.
Met zijn lange priksnavel pikt. Mis!
44
Ha ha ha, lekker mis,
Omdat ie niet gauw genoeg is. Pak maar een muis,
Pik maar een luie pad.
Ik zit toch allang weer op mijn plompeblad. Ik ben een goeie,
Ik ben goed in gauwigheid. Ik kikker ik kikker ik.
45
46
Duif Duif in de duiventil, koerelekoere,
Duif op het plein waar ze pleinduiven voeren. Duif op het balkon, Duif in het gazon,
Tussen de reizigers op het perron. Duifje doet pikkedrol,
Stappestap, knikkebol. Eet, eet, eet zich vol.
Duif met een volgepropte krop, Grote krop, kleine kop, Kan nog meer op.
Duif met een boterham in zijn bekje
Duif met een kraag om zijn conische nekje. Duif met een brilletje, duif met een slabje, Duif met een soortement monnikenkapje, Duif met een kuif.
Postduif, bosduif, tortelduif,
Duif met een palmtakje, vredesduif, Duifje met uw blanke veren Grijze veren iriseren.
Eindeloos blijven de duiven roepen:
Kmoe póepe, opoeoe, kmoe póepe, opoeoe, kmoe póepe, opoeoe.
Oeh.
47
Paard Het paard is een zeer edel dier.
Zijn kont is rond, zijn hoofd is fier. Zijn gang is gracieus en waardig, Hindernissen neemt hij vaardig En voor kinderen is hij aardig. Hij draagt je met plezier.
Paarden zijn hun edelheid
Soms wel eens een beetje kwijt.
Ze poepen en piesen en laten winden Waar ze zich ook maar bevinden.
Och, laat je daar niet door verblinden. Het is toch maar een slordigheid.
48
49
Gans Gans jaagt iedereen van het erf.
Iedereen, drie, vijf of tien keer zo groot als zijzelf, ze trekt er zich niets van aan, want zij is in haar recht.
Veren glad, schoon gepoetst ziet ze eruit en zo hoort het. Stijl en elegantie, daar heeft gans geen boodschap aan. Dikke ronde buik, nou en?
Zelfkritiek? Kent ze niet. Gans heeft gelijk en, jammer genoeg, heel vaak is dat ook zo.
Gans is een tante, een gezellige bazige kwebbeltante. Zelfs als ze vliegt, kan ze haar mond niet houden.
50
51
52
Haan Onze haan is doodgegaan.
Ik heb hem nooit uit kunnen staan.
Hij liep daar maar te pronken met zijn staart rechtop. Er bengelde een enge lel aan zijn bekakte kop. Hij stapte zo van: zie je wel dat ik het ben? In zijn benepen wereldje: de kippenren. Gisteren was hij suf en traag.
Ik zag hem eerst niet eens vandaag.
Hij lag in een hoekje, stil, stoffig, zo klein. Nu kan hij geen pronker meer zijn.
Geen kip trekt er zich iets van aan. Niks waard zo’n haan.
Toen hij nog leefde, mocht ik hem niet. Nu is hij dood en nu heb ik verdriet.
53
Kraai Kraai is een vogel van staal. Niet helemaal natuurlijk. Van binnen zit een rood hartje, twee kleine nieren en de gebruikelijke darmentroep, net als bij jou en bij mij.
Je ziet het vooral aan zijn ogen. De ogen van een kraai hebben de staalharde blik van een filmcrimineel. En verder: elke veer
heeft een metalen coating, zijn stevige poten zijn bedekt met ijzeren schilfertjes en zijn snavel is een tang.
Het is al duidelijk bij de jongen in het nest. Die praten zachtjes
samen met een geluid van snaren, maar niks geen kattendarm
of kunststof. Nee, snaren van zuiver staaldraad, strak gespannen en heel dun.
54
55
Hoofdstuk 4 Instinct Het instinct is een handige uitvinding van God, of van de natuur, als je dat liever hebt.
Het laat je iets doen zonder dat je er eerst over hoeft na te denken.
Net als rood haar of een kromme neus krijg je het al bij je
geboorte mee van je voorouders. De meeste dieren hebben er veel profijt van. Kale tweebenige dieren doen graag alsof het voor hen niet erg nuttig is.
57
Inktvis Bij vreemde dingen die gebeuren,
Hoort dat een inktvis kan verkleuren. Hij maakt zichzelf geel, groen of wit.
Het hangt af van waar hij zwemt of zit. Dat doet die inktvis
Omdat het zijn instinct is. Om een aanvaller te foppen
Hoeft hij zich niet te verstoppen, Hij spuit een dikke zwarte wolk
In de richting van vijandig volk. Dat doet die inktvis
Omdat het zijn instinct is. Een inktvis zwemt niet zoals wij: Armen gestrekt, armen opzij.
Hij schiet als een raket vooruit
Doordat hij water zuigt en spuit. Dat doet die inktvis
Omdat het zijn instinct is.
58
Soms wil hij zomaar ergens blijven, Lekker lui zich laten drijven.
Hij knabbelt een garnaal of vier
En spuugt de restjes tussen het wier.
Dat doet die inktvis omdat hij dan geniet. Van zijn instinct hoeft hij dat niet.
59
60
Vogeljong In een hoge boom in een vogelnest
Daar woon je lekker, daar woon je best.
Het is door je vader en moeder gebouwd.
Ze hebben zich samen een rotje gesjouwd: Takken en draden en pluizen gebracht
En veertjes uit hun buik geplukt, heel zacht. Je zit er zo veilig hoog boven de grond.
Je wiegt in de wind en kijkt ver in het rond. En je schreeuwt met een grote bek: Ma, ik heb trek!
In pitjes en piertjes en knapperige diertjes. Hap slik slok hik, schrokken maar. En dan zijn je vleugeltjes klaar. Je wilt weg weg weg,
Los in de lucht en alleen
En nooit meer een nest om je heen.
61
Mens Het paard is producent van dampend warme ballen De koe laat kletsend groene kledders vallen. Hurkend in een hoekje schijt de hond.
En poes begraaft haar poepje in de grond. Zo bevruchten ze de aarde met zijn allen. Onze aarde kan niet zonder stront.
Alleen de mens heeft dit patroon verlaten En poept plichtmatig op privaten.
Onze ontlasting zit toch vol fosfaten
En die zijn, naar men zegt, niet zo gezond.
62
63
64
Rottweiler Toen Wouter een poesje wou, Kreeg hij een gnauw.
Want, zeiden zijn ouders, Een gnauw is zo trouw.
Hij was er benauwd voor. Toch wende het gauw.
De gnauw gaf hem kopjes En zei zelfs miauw.
Maar vreemden kregen een grom en een grauw. Dat doet hij voor jou, Zeiden die ouders,
Zo trouw is hij nou.
Helaas heeft de gnauw
Met een knars en een knauw
De man opgekauwd die de krant brengen wou,
De verwarmingsmeneer en de schoonmaakmevrouw. En toen durfde niemand meer in het gebouw.
Hij heeft ook Wouters ouders naar binnen gestouwd Nadat hij er eerst mee had rondgesjouwd, Wouter heeft nou alleen nog zijn gnauw. Hij blijft van hem houden: Hij is toch zo trouw.
65
Konijn Knagen is, naar mijn gevoel,
Zei een konijn, ons levensdoel.
Ik knaag mijn maag vol kool en dan Komen er kleine konijnen van. Ze is naïef, maar toch wel lief, Zei toen haar maat. En hij volbracht
De paringsdaad
Voor het nageslacht.
66
67
Slang Slang schuifelt vooruit op zijn buik, plat op de grond, onbewust van de loodware last aan symboliek die hij meetorst.
Onderwereld, de dood en het eeuwige leven, het zegt hem
niets. In het logo van de dokter herkent hij zijn beeltenis niet. Adam en Eva? Nooit van gehoord.
Slang schuifelt vooruit op zijn buik, ombekommerd. Hij doet gewoon waar hij goed in is: doodmaken.
68
Marter Marter in zijn dure bontjasje, met zijn slangachtig lijf sluipend tussen varens, bramen en hooggroeiend gras. Zijn gebit is een
perfect instrumentje om bloed af te tappen, het warme bloed uit een trillende hals. Hij doet hetzelfde als de slang: doden, maar anders.
Voor de slang is doden routine, een job, voor marter is het een kunst en een passie. Marter is moordenaar met hart en ziel.
69
Hoofdstuk 5 Techniek Het is wel grappig te zien hoe trots mensen kunnen zijn op dingen waarin een dier veel beter is. Geen enkel touwtje is
ooit gefabriceerd dat even sterk en elastisch is als de draden van een spin. De snelheid van een vlieg, de kapriolen van een libelle en het gehoor, of wat het precies is, van de vleermuis, daar kan een mens niet aan tippen.
71
Spin Weet je wat er eng is aan een spin?
Zijn vingers zitten aan zijn dikke buik met niks ertussenin. Die wriemelende vingers kunnen weven, breien, haken. Hij is gevuld met spul om sterke netten van te maken.
Net zoals de meeste beesten heeft hij achterin een gaatje, Alleen bij spinnen komt uit dat gaatje een draadje.
Hij breit, wat ik al zei, een net waar hij dan in gaat hangen.
Het is de bedoeling er muggen en vliegen en motten en mieren en lieveheersbeestjes in te vangen.
Hij windt en hij bindt met de draad die hij spint
Dat arme lieveheersbeestje voordat hij het verslindt.
Dus nu weet je zo’n beetje waarom ik spin een enge griezel vind.
72
73
74
Vlieg Het vliegst van alle vliegers is de vlieg. Daar gaat ie; van het
raam naar de lamp naar de stoel naar het raam naar je hoofd naar de suikerpot in minder dan een seconde.
Hij veegt zijn neus af, wrijft in zijn kleverige handjes en krabbelt met een achterpoot zijn achterste net zoals alle andere viezerikken dat ook altijd doen.
Goor beestje zo’n vlieg, maar razend knap, dat wel.
75
Krab Krab is dood.
Vastberaden marcheerde hij langs de vloedlijn, de formidabele scharen klaar voor de aanval. En toen, één trap en het was met hem gebeurd.
Zijn geavanceerde techniek: twee verstelbare oogjes, zijn bizarre harnasje, het heeft allemaal niets geholpen. Het meest intieme, zijn eigen geheime binnenste puilt open en bloot naar buiten, vieze pap.
Adieu, mijn kleine gardeofficier. Je leventje. Voorbij.
76
77
78
Eekhoorn Je denkt: hij is een artiest met zijn zwierige staart, zijn feilloze atletiek en zijn prachtige kleur.
Jawel, maar hij is meer. De eekhoorn is een wetenschapper. Hij beheerst de topografie van zijn omgeving in drie dimensies en vakkundig berekent hij de logistiek van zijn reserves.
Een voorraad beukennoten: zeven sprongen naar het Noorden en twaalf omhoog in een oksel van de eik.
Zuidelijk van het konijnenhol, rechtsom: een partijtje losse sparappelpitten en berkenzaad.
Achter de brem in een holletje: eenentwintig bosbessen en drie hoeden eekhoorntjesbrood.
Zes sprongen West van het nest ligt de rest.
Eekhoorn met zijn slimme oogjes heeft een wiskundig brein.
79
Libelle Daar gaat boven het water Een stukje regenboog, Een pijpig dun lijfje Het kopje vol oog. Een dingetje, Licht leventje
Dat dwarrelt in de zonneschijn Die breekt in bonte kleuren Waar zijn vleugels zijn.
Hij maakt achten en spiralen. Hij wentelt wendt en wiegt. Hij kopjekukelt in de lucht En paart terwijl hij vliegt.
Een beestje als een zeepbel Dat je ’s zomers vindt, Geboren in het water Levend van de wind.
80
Diezelfde libelle Ik met mijn langelijzenlijf blijf in de lucht. Ik vrij met het wijfje tijdens de vlucht.
Ik eet niet, ik drink niet, ik slaap niet, ik zweef Heel de lieve lange zomerdag, ik leef.
81
Vleermuis Vissen in de diepzee, pinguins in het ijs en niet te vergeten
wonderlijke insecten die de meest rare dingen doen, je kunt ze moeilijk begrijpen, maar je weet het: ze zijn nu eenmaal anders dan wij.
Dan is er de vleermuis. Die is eigenlijk een beetje familie van ons. In een zacht fluwelen zakje zitten precies dezelfde botjes en beentjes, alleen veel kleiner en lichter.
Zijn vleugels zijn van vel gemaakt en je zou willen dat je zelf
zo’n vel kon laten groeien tussen je armen en je zij en dat je dan
zomaar Woeps! de lucht in kon zeilen, terwijl je toch je handen
nog had, want dat is het bezwaar van vogels: ze hebben geen handen.
Als je eens een vleermuis kon zijn, heerlijk.
Wij zouden natuurlijk niet ’s nachts gaan vliegen. We zouden niet gaan slapen in een duistere stinkende grot en al helemaal
niet op onze kop. Een winterslaap? Misschien. Maar hangend
aan je nagels, maandenlang, nee, dat is niet voor te stellen. Vleermuizen doen al net zo vreemd als al die anderen.
82
83
Vlo Wie is er zo vro Lijk als de vlo? Die zich voedt Met het no
Dige bloed
Van een gast
Heer die past Bij zijn reuk.
Van een jeuk Ende plek
Wordt die gastheer gek In zijn lek
Kere bed.
Het is uit met de pret, Die vlo gaat eraan. O jee!
Maakt een wilde jacht In een nacht Elijk uur
Nu een eind aan de duur Van zijn avontuur Lijk bestaan.
84
Nee.
Met een sier Lijke zwier
Springt het dier Naar waar?
Maakt niet uit want de vlo Die vro
Lijke vlo Is een o
Genblik later weer daar.
85
Hoofdstuk 6 Status Als je geen geld hebt en niet erg veel verstand dan kun je het altijd nog doen met status.
Giraffe en ooievaar zijn er meesters in maar krokodil, die niet.
Zijn soort is al zo oud, dat status in zijn tijd geen zin had. Een grote bek met tanden was alles wat je nodig had. Krokodil heeft er genoeg, vandaar dat hij er nu nog is.
87
Giraffe Ze bewegen zich dansend voort, het hoofd in de wolken. Kop kun je het niet meer noemen: iets wat zo hoog verheven
meedeint boven de rest van het dier. Trots dragen ze hun kokette horentjes met fluweel bekleed.
Ze hebben ook nog een prachtig klinkende naam: giraffe.
Ongetwijfeld zijn ze van adel: de graven en gravinnen van de savanne. Onder elkaar spreken ze Frans, les giraffes. Mooi.
88
89
90
Merel Merel zingt in de perenboom:
Home home home sweet home.
Mijn tè tè tè tè tè tè territoooorium, Mijn boom.
Jij! Maak je weg!
Uít mijn territorium. Go home. En nu:
Voedsel Zoeken.
Mug pakken, rups pakken,
Bungelende wurm opsmakken. Jam jam jam, sappig slakje, Ik pak je voor het wijfje, Lief lijfje.
Jij jij jij, ga kwijt!
Jij met je verentooi,
Verentooi klerezooi, Mereltooi mooi. Ik mooi.
Dit dit dit territorium.
Tè tè tè tè tè tè territoooorium. Ik mij ik mij ik mij mij mij. Weg jij!
91
Krokodil Er zit een krokodil in bad, een reuze krokodil. Hij kliedert alle tegels nat en de wc zijn bril. De spetters vliegen in het rond,
Mijn sloffen zwemmen op de grond. Ik baal ervan dat hij zijn bil
Met mijn dure viooltjeszeep wast.
Maar ik kan niet zeggen wat ik wil, Want de krokodil is mijn gast.
Nu pakt hij Mijn tandenborstel. Ja, dit wordt echt te gek,
Want hij heeft wel honderd Vieze tanden in zijn bek.
Ik bel direct de dierentuin, Of ze hem komen halen.
Ze stoppen hem maar in een hok. Daar kan híj zitten balen.
92
93
94
Paling In de waterwereld langs sliertige wieren, Voze groeisels slap gewas,
Daar glijden gladde waterdieren, Er bibberen stille belletjes gas.
Laag op de grond is het eind van het leven: Daar ligt wat vergeten is te vergaan, Weke bezinksels, overgebleven
Resten van wezens die niet meer bestaan.
Van de zon komt alleen nog wat vuilgroene straling. Daar woont de paling.
Hij wroet met zijn snotterige body door dril.
Hij voedt zich met dingen die niemand meer wil. Zachtjesaan bijt hij een gat
In het lijf van een verdronken kat. Hij slobbert zachte klodders op Uit een verrotte koeienkop.
Kronkelend in zijn modderbed Wordt ons palinkje lekker vet.
95
Beer Kijk, daar gaat het kleine beertje Wandelen in het mooie weertje. En de vogels en de vlinders En de vissen in de sloot
Vinden kleine beer heel groot.
Eerst komt hij een spitsmuis tegen Die wel veertien kinderen heeft. En alle veertien jonge muisjes Zeggen heel beleefd: Dag meneer Beer.
Dan een schichtig hagedisje, Ritseldingetje op het pad,
Verbergt zich haastig tussen het blad Waar kikkertjes met bolle ogen Het gladde rugje laten drogen, En allemaal zeggen ze: Dag meneer Beer.
Maar de kraai in zijn vaalzwarte pak
Op een tak zegt: hoe maakt u het makker? Vindt u ook tegenwoordig de jeugd
Veel te laat op de avond nog wakker? Verlegen beertje weet niet goed Wat hij daarop zeggen moet.
Hij is nog maar een kleuterbeer
En de kraai is een oude meneer. 96
97
98
Ooievaar Op een wiel op een paal woont de ooievaar en iedereen kijkt ernaar.
Ooievaar heeft er geen moeite mee. Zijn luxueuze woning
mag gezien worden. Hijzelf trouwens ook. Ooievaar beweegt
zich zelfbewust onder alle omstandigheden, perfect gekleed in tweekleurig pak.
Zijn kinderen krijgen een uitstekende opvoeding en ze worden al jong voorbereid op een internationale carrière.
Als de winter nadert, vertrekt ooievaar met zijn gezin naar een aangenaam klimaat. In zijn sociale kring is dat de gewoonte. Hij kan het zich permitteren.
99
Muis In ons huis
Daar woont een muis.
Die heeft een machtig leven. Van alles heeft ie zeven: Zeven plakjes worst, Zeven brokjes korst,
Zeven kruimels brood, Zeven korrels noot,
Zeven harde zaadjes,
Zeven zachte draadjes
En zeven kleine muisjes in een wollig plukje pluis. Oei, wat een rijke muis.
100
101
Hoofdstuk 7 Vragen Op sommige vragen is het niet moeilijk een antwoord te geven.
Op andere zijn verschillende antwoorden mogelijk. Het leukst
zijn de vragen waar geen antwoord op is, want daar blijf je over denken.
103
Roodborst Een beestje als een speeltje
Blozend van zijn buik tot aan zijn keeltje. De beentjes recht en lang Dun als een ijzerdraadje, De boezem fier omhoog Zonder behaatje.
Hij zingt een oerontroerend liedje. Is het een hij, is het een zij,
Of is het een sierlijk travestietje.
104
105
106
Luis Ik ben luis,
Een eenzaam klein luisje dat woont op je hoofd. Al mijn kinderen, nichten en neven Zijn zojuist van het leven beroofd.
Die luizen hadden niets misdreven, Ze deden je helemaal geen pijn.
Het enige wat ze graag wilden, was leven. Ze vonden het fijn om bij je te zijn.
De dierenbescherming, een stichting die groot is, Heeft heel erg veel geld, zo wordt er verteld, Maar als er ergens een dier in nood is, Dan worden eerst zijn poten geteld.
En als hij meer dan vier poten heeft,
Vindt niemand het nodig dat hij leeft.
Maak hem maar dood op een wrede manier. Waarom?
Een luis is ook een dier.
107
Karper Een karper zwom al tachtig jaar
Heen en weer in een prachtig meer. Krachtige vis,
Ronde gezonde vis
En wijs, wat een heel oude vis vaak is. Hij wist:
Van honger en haat, van domheid en kwaad En liefde die diep onder water bestaat. Hij zag:
Het vuil dat op de bodem lag.
De zon scheen minder elke dag
En vaag is toen de vraag ontstaan:
Waar komt het kwaad in het water vandaan? Houdt het verband met de bleke lijven
Die in de zomer hier rond komen drijven En zinloos zwemmen zonder kop?
Boven het meer houdt zijn wereld op.
108
109
110
Katje Er ligt sneeuw in de tuin en alles is wit
Op een klein plekje na waar ons katje zit. Dat is zwart.
Het is voor het eerst dat katje de winter ziet, Want verleden jaar was ze er zelf nog niet. En toen ze vanmorgen naar buiten ging, Had ze oogjes rond van verwondering
Om dat vreemde wit op het pad, op het dak, Op het deksel van onze vuilnisbak.
Katje heeft angstig twee stapjes gedaan.
Het kwam tegen haar eigen warm lijfje aan.
Ze snuffelt en blaast en ze zit met de vraag:
Hoe moet het nou met mijn plasje vandaag? Onze tuin lijkt wel dood, zo koud en zo wit, Behalve het plekje waar katje zit.
Dat is levend en warm en pikzwart.
111
Waterbeest In de wiel woont een waterbeest, Glad zwart waterbeest.
Is zijn leven lang in de wiel geweest.
Hij kronkelt zijn lange lijf door het riet En heeft een oog dat vonken schiet. Als er Westerstormen staan
Die de golven over de dijk heen slaan
En er komt een eenzame bromfietser aan, Dan steekt hij boven de wiel zijn kop
En eet hem met fiets en brom en al op. Maar kom je op een mooie dag er voorbij Dan ligt hij te zonnen op zijn zij
Aan de rand van de griend in de modderbrij.
Zijn ene watergroen oog op een kier, het andere oog zit dicht.
En je snapt niet dat hij soms bromfietsen eet als hij daar zo rustig ligt.
112
113
114
Vogels Vogel Vrij, wat vlieg je alleen. Hoe ver weg is daarginder?
Vogel Vreemd, wat ben jij er voor een, Wat denk je daarboven te vinden,
Als je hoog, heel hoog de hemel in gaat, De grootste ruimte die er bestaat, Zie je dan alles beneden zo klein
Dat je denkt Alvogelsvader te zijn?
Of maak je jezelf in de ruimte verloren
Omdat je bij niets en niemand wilt horen?
Vogel Veer, vogel Vrind, vogel Vaaropdewind. Vogels Veel, vliegen jullie zomaar wat rond Of ga je op reis naar het land van de zon?
115
Olifant? Nee, die andere twee Een olifant van vijfhonderd kilo Beweegt zich elegant.
Maar meneer Rhino…
Wat banjert die kanjer nonchalant Door het gras.
En mevrouw Hippo,
Omdat zo’n loodzwaar lijf haar hindert En water het gewicht vermindert, Woont in een plas.
Meneer Rhino, mevrouw Hippo En hun lompe echtgenoten
Met die verpletterende poten, En dat harde taaie vel,
Voelen ze eigenlijk nog wel?
Kunnen ze lief zijn voor elkaar? Dat hoop je dan maar,
Want zwaar zijn is toch al zo naar.
116
117
Inhoud
Voorwoord Inleiding
5 7
1
Kudde
9
Zebra Zebra 2 Koeien Buffels Wilde paarden Muggen Mieren
10 12 15 17 18 21 22
2
Spelen
25
Veldmuis Veldmuis 2 Kangoeroe Dolfijn Zwijn Koekoek Schildpad
26 28 30 33 35 37 39
3
Presentatie
41
Hommels Kikker Duif Paard Gans Haan Kraai
42 44 47 48 50 53 54
4
Instinct
57
Inktvis Vogeljong Mens Rottweiler Konijn Slang Marter
58 61 62 65 66 68 69
5
Techniek
71
Spin Vlieg Krab Eekhoorn Libelle Vleermuis Vlo
72 75 76 79 90 82 84
6
Status
87
Giraffe Merel Krokodil Paling Beer Ooievaar Muis
88 91 92 95 96 99 100
7
Vragen
103
Roodborst Luis Karper Katje Waterbeest Vogels Olifant? Nee, die andere twee
104 107 108 111 112 115 116