HOL L A NDS
Maa ndblad inhoud no. 6/7 – 2013 vijf-en-vijftigste jaargang • nummer 787/788 juni/juli 2013 Opgericht in 1959 door K.L. Poll. www.hollandsmaandblad.nl Redactioneel – Deze maand Wim Brands – Ontsnappen op Hemelvaart Mark Boog – Gedichten J.M.A. Biesheuvel – Overpeinzing Philip Huff – Het kwaad in ons Maartje Wortel – Er moet iets gebeuren Erik Jan Harmens – Gedichten Esther Porcelijn – Professorenpleuris Hedwig Selles – Gedichten Chrétien Breukers – Zwemles omperen! Hugo Brandt Corstius – Mannenboordeel: interru Leo Vroman – Gedicht L.Th. Lehmann – Van bedrieger tot dadaïst Anton Gerits – Gedichten Arnon Grunberg – Op zoek naar het vacuüm Tekeningen – Jeroen Hermkens Auteurs in dit nummer Colofon
Deze maand De vruchtbaarste maanden van het jaar zijn de maanden waarin men stuit op de grenzen van het eigen onbenul. Deze maand was uitermate vruchtbaar. Het zal u niet verbazen dat de piketpalen van mijn onbenul uit louter zelfbehoud zijn getrokken rond de loopgraven van mijn onwetendheid, die de laatste verdedigingslinie vormen voor mijn gebrek aan kennis. Desniettegenstaande werd ik overvallen door een milde weemoed toen ik deze maand geheel onkundig bleek van een majeur gegeven in de vaderlandse cultuurgeschiedenis. Ik doel op het feit dat men in Nederland aan het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) eindexamen kan doen in het vak ‘Management en organisatie’. Natuurlijk, mijn glimlach hieromtrent was even onbenullig als gratuit, want wat het onderwijs betreft, zijn wij reeds gehard en gebutst, gepokt en gemazeld. Wij geven geen krimp meer bij het feit dat taalfouten niet meetellen in de beoordeling van het centraal eindexamen tekstverk laring van het vak Nederlands, wij halen onze schouders op als blijkt dat de afgelopen decennia de wettelijk verplichte tweede correctie van eindexamens non-existent was, en wij trekken onze wenkbrauwen niet op als duidelijk wordt dat de boekenlijsten voor scholieren dikwijls weinig meer behelzen dan digitaal verspreide videofragmenten. Toch heeft de introductie van het vak ‘Management en organisatie’ in het vwo een wijder reikende betekenis. Het wijst erop hoe ver het moderne obscurantisme is opgerukt in onze leefwereld. Blijkbaar herkennen weinigen ‘management’ nog als in alles het tegendeel van de westerse geesteshouding die loopt vanaf de Oudheid via de Middeleeuwen tot aan de Verlichting. Peter Brown, de historicus van Princeton, omschreef deze geesteshouding ooit als ‘ learning and imagination’. Hij doelde hiermee op de vruchtbare combinatie van de streng gereguleerde
wil tot geleerdheid met de vrije verbeelding. Misschien dat de snedigste consequentie van dit perspectief op de wereld werd geformuleerd door de wetenschapsfilosoof Karl Popper in de allereerste zin van zijn Conjectures and Refutations. Dit boek, noteerde hij, is geschreven ‘vanuit de veronderstelling dat wij kunnen leren van onze fouten’. Nu ja, dit wereldbeeld is passé, weten wij na de ontsporingen van de Fyra, de woningbouwcorporaties, de zorginstellingen, de onderwijsvernieuwingen, en andere hoogtepunten van moderne managementcultuur. Het perspectief van ‘leren van fouten’ is vervangen door geloof in lef, ambitie, kwaliteitsslagen, creativiteitsprocessen en excellent onderwijs. Deze termen maken duidelijk dat management het tegendeel is van ‘learming and imagination’, maar een religie, en zoals alle religies gebaseerd op onfeilbaarheid, meelopen en ja-knikken. Wij leven, wil ik zeggen, in een tijd dat de scepsis het aflegt tegen de anti-scepsis, intellectuele twijfel tegen jubelende hybris. Vergeet de euro, dit is de echte crisis. Bij nader toezien blijkt het eindexamenvak ‘Management en organisatie’ trouwens weinig meer dan een andere naam voor het traditionele lesonderdeel ‘Economie 2’. Het gaat om oude wijn in nieuwe zakken, getooid met een nieuw logo. Hiermee geeft het vak de eigen essentie bloot. Opgelucht constateren wij dat management, zoals elk geloof, op niets anders gedijt dan ons eigen onbenul. – bb
Ontsnappen op Hemelvaart Brief aan mijn jongere ik door Wim Brands beste wim, Het is vandaag Hemelvaartsdag en ik moet opeens denken aan die Hemelvaart – lang voordat hij zelfmoord pleegde – waarop jij met je vader een fietstocht maakte. Jullie hadden een moeizame relatie, om het vriendelijk uit te drukken. De meeste dagen zeiden jullie niets tegen elkaar. Soms een grauw en een snauw, zoals je moeder dat uitdrukte. Ze kon die woorden overigens uitspreken op een toon die de suggestie wekte dat het de gewoonste zaak van de wereld was dat mensen elkaar zo naar het leven stonden als jullie dat deden. Je moeder riep voortdurend dat ze nooit had moeten trouwen met die man. Die iedereen uit haar omgeving had verjaagd met zijn norse gedrag. Die zo gefrustreerd was dat hij geen politieagent was geworden dat hij tijdens de twee keer per jaar dat hij als reservist werd opgetrommeld bij voorkeur buurtgenoten op de bon slingerde. Wat jullie gezin nog minder geliefd maakte in het gehucht waar jullie woonden en waar je steeds meer ging twijfelen aan je vrijheid. Uit pure ellende deed je soms rare dingen om toch in die vrijheid te blijven geloven. Zo snapte je al jong dat dorpen doorgaans duisterder zijn dan steden. En dan elke avond het schutterige verbale gebeuk van je vader, die in zo weinig mogelijk woorden met lange pauzes zei dat ze d’r kop moest houden, dat ze zo ongeliefd was dat ze blij mocht zijn dat ze hem had gekregen. Dat er niks anders had opgezeten voor je moeder. Ik weet niet meer precies waarom jullie die fietstocht maakten. Jullie gingen niet dauwtrappen zoals te doen gebruikelijk op Hemelvaart in jullie contreien. Daar was je als puber al te oud voor. Misschien ging
hij op bezoek bij zijn ouders in het naburige dorp en fietste jij mee omdat je shag of sigaretten moest kopen. Wat ik nog wel weet, is dat hij onderweg een toeval kreeg, zoals jullie dat noemden. Hij leed aan een zware vorm van epilepsie. Soms ging hij wel drie keer per week tegen de vlakte, waarbij er elke keer wel iets sneuvelde. Een stoel. Borden. Soms raakte hij zelf gewond. Ooit viel hij tussen het perron en de trein op het station Utrecht waar hij twee keer per jaar naartoe reisde om onderzocht te worden in het ziekenhuis. Thuis loog hij over de oorzaak van zijn verwondingen, niet wetend dat je moeder al lang was opgebeld door de spoorwegpolitie. Startsein voor weer een ruzie. Tijdens die Hemelvaart fietste hij opeens in een sloot. Je reed achter hem, dus je had niet gezien welke grimassen zijn hersens op zijn gezicht toverden, anders had je wel geweten hoe laat het was. Je kon zijn gezicht lezen, zoals je grootvader zijn tuin. Het was een moddersloot. Ondiep gelukkig, zodat hij niet kopje onder ging. lees meer in het nieuwe nummer
Het kwaad in ons Over schrijvers met en zonder visie door Philip Huff Er is maar één schrijver ergerlijker dan de schrijver die zijn stijl of de structuur van zijn werk niet onder controle heeft, en dat is de schrijver zonder visie. Als de schrijver immers een taak heeft, dan is die om de werkelijkheid te herordenen tot een nieuwe waarheid. Alleen zo kunnen zijn verhalen ons wereldbeeld verrijken, ondermijnen of misschien zelfs ontwrichten. Maar om de werkelijkheid te herordenen, is visie nodig. Dit klinkt wellicht meer gezwollen dan ik het bedoel. Ik wil slechts zeggen dat een schrijver er niet aan ontkomt om de wereld naar zijn idee te herscheppen. Als hij hiertoe geloofwaardig in staat is, heeft hij de eerste stap van zijn schrijverschap gezet. In 2006 verwoordde de Ierse auteur John McGahern deze essentie van het schrijverschap in het voorwoord van zijn verhalenbundel Creatures of the Earth als volgt: ‘Among its many other obligations, fiction has always to be believable. Life does not have to suffer such constraint, and much of what takes place is believable only because it happens. The god of life is accident. Fiction has to be true to a central idea or vision of life.’ Anders gezegd: geloofwaardigheid berust op het fundament van een ‘leidend idee’, de geloofwaardigheid van een schrijver op diens visie. Dit is precies wat ik bedoelde met de stelling dat het scheppen van een nieuwe waarheid de belangrijkste taak is van een schrijver. Schrijven met visie is kortom een noodzakelijke voorwaarde om schrijver te zijn. In het oog van de dichter worden de dingen verenigd, en zijn gedichten, zijn liederen, zijn romans en zijn toneelstukken laten zijn nieuwe waarheid opbloeien in het hoofd van anderen. Zo krijgt literatuur in het leven van de lezer een vormende kracht, maar dat is alleen
mogelijk als de schrijver een coherent wereldbeeld heeft en de autoriteit van talent bezit om zijn visie overtuigend te verkondigen. Het geheel van onze opvattingen over aard en functie van literaire teksten (academici bezigen dan al snel de term ‘poëtica’) is volledig vervlochten met ons wereldbeeld. Als ik zeg: ‘Dit is wat de goede auteur doet: het goede en het kwade in de wereld serieus nemen, de complexe gradaties ervan laten zien,’ dan is dat een poëticale uitspraak. Als ik zeg: ‘De natuur kent geen ethiek’, dan is dat een uitspraak die voortkomt uit mijn wereldbeeld. Maar onze poëtica en moraliteit zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, en met ons wereldbeeld. Poëtica, moraliteit, esthetiek: het zijn de ballen in de grote soeppan waaraan we voortdurend onze mond branden. lees meer in het nieuwe nummer
Erik Jan Harmens we staan ergens tot onze enkels in een nieuwe dag begint iemand met mijn naam is in mijn plaats gegaan deed eenmaal gestild gelikt verslag van ’t meisje megadrachtig schaalmodel van hoop toen het startschot zich nog ophield in de loop * we staan in een deuropening je wrijft ’m tegen je aan je vraagt wat is beneden wijst met je kin naar de kelder ik zeg daar is de kelder nu moet ik een beweging maken maar ergens blijft het haken en daarom zijn we hier lees verder in het nieuwe nummer
Professorenpleuris Uit het dagboek van een filosoof door Esther Porcelijn Vandaag is de pleuris uitgebroken in de vakgroep. Het liep toch al niet echt lekker. Sommigen van ons mogen elkaar, de meesten niet echt. Nou ja, eerlijk gezegd walgen ze van elkaar. Wat een lul, wat een ongelooflijke lul! Hij kijkt niet op of om naar anderen, is alleen bezig met zijn eigen hachje, zijn eigen wereldje. De rest kan barsten. Als hij maar een potje geld krijgt en de anderen niet, desnoods bedelt hij bij de faculteit voor hellestudies, het zal hem een worst zijn. En ik wist het, verdomme. Ik wist wel dat hij voor geen cent te vertrouwen was. Maar wat kan ik doen? Hij loopt godverdomme nog lachend door de gang, met z’n ‘Beste papa van de wereld’-mok naar de koffieautomaat. Ik stond daar mijn vingers te verbranden aan de nieuwe dunne plastic bekertjes. En hij maar opscheppen over z’n geld. De koffieautomaatkoffie heeft nog nooit zo bitter gesmaakt. Hij vroeg of ik nog ging tennissen vandaag. Tennissen! Wat een leeghoofd. Ik wilde iets roepen, iets over zijn afgrijselijk immorele rotkop, maar ik deed het niet. Ik hoorde mijn vader in mijn hoofd brullen. Zijn beruchte brulbuien. Zijn hele lichaam beefde op zo’n moment, en hij noemde dan de hele wereld immoreel, zelfs de hond. Mijn vader was streng vroeger, hard en streng. Hij had een vast repertoire van een handvol monologen die ik allemaal uit mijn hoofd kende. Zo was er de ‘Duitsers zijn allemaal moffen’-monoloog, en de ‘Van haring ga je helemaal niet stinken, want namelijk…’-monoloog, en natuurlijk de ‘Niemand is een haar beter dan zichzelf ’-monoloog. Vanuit zijn stoel, met de voeten op de poef.
Ik wilde niet als mijn vader zijn en ik kon me gelukkig inhouden. Nog net. Misschien had ik mij niet moeten inhouden. Had ik het er gewoon uit moeten brullen, alles. Dat hij ons in de steek laat. Dat hij zijn afdeling in de kou laat staan. Dat hij geen zak over heeft voor de filosofie, dat hij zichzelf in feite niet eens filosoof mag noemen als hij enkel bezig is met zijn eigen carrière, dat hij een aanfluiting is voor het academische denken. En misschien had ik wel vooral moeten brullen over de schade die hij aanricht bij anderen. Dat ik jarenlang gevochten heb voor deze vakgroep en grotere banen aan mij voorbij heb laten gaan om hier iets op te zetten. Dat ik jaar na jaar bij oeverloze vergaderingen ben geweest waar ik telkens zorgde dat filosofie niet kopje onderging in de Faculteit der Geesteswetenschappen of zelfs moest fuseren met de economische faculteit. Dat ik er godverdomme persoonlijk voor heb gezorgd dat er nog een vakgroep is en dat hij zijn riante salaris behield en in zijn mooie auto naar zijn doorzonwoning in de buitenwijk kon rijden, elke dag, nou ja, elke dag dat hij er was. Ja, dat hij als geldwolf al jaren een schande is voor de gehele filosofie! Ach, maar wat zou ik? Het is voorbij. We slaan nergens meer op. Er is geen school, geen stroming, er zijn geen ideeën, alleen ruzies. We kunnen niet meer samenwerken, nauwelijks meer denken. We zijn als varkens in een te krappe stal die elkaars staart beginnen af te knagen. Dat zijn we: wijsgerige varkens, wetenschappelijke zwijnen, die wentelen in de drek van onze eigen ego’s lees meer in het nieuwe nummer
Zwemles door Chrétien Breukers –1– Mooi is: ouderwets schrijven. Met een notitieboek in een café. Nu ja, in de Restorette bij Aquacenter Den Hommel. Ook te huur voor besloten feesten. Maar het is iets. Een groep kinderen. Het zijn er acht. Twee zijn de baas. De oudere mevrouw die deze ettertjes blijkbaar moet begeleiden zet vruchteloos alle zeilen bij. Een van de twee laat zijn broek zakken en heft zijn armen in triomf: ‘Olé, olé, olé!’ Op zijn zwembroek: witte en zwarte zeilschepen. Gelukkig duurt het niet lang, ze vertrekken richting zwembad. Mijn dochter heeft zwemles, en daar zit ik dan, ik kan niet anders. Met een notitieboek tussen de Nederlandse moeders, midden in de loopgraven van de moderne opvoeding. Oorlogscorrespondent van het moderne leven. De kinderen zijn aan de winnende hand. Ik ga me niet afvragen wat de zin is van dit alles. Ik ga me ook niet ergeren aan de mensen die voortdurend schreeuwen naar elkaar, liefst op drie meter afstand van mij. Het christendom is één lange oefening in verdraagzaamheid, dus waarom zou ik in hemelsnaam klagen? Ik ruik de geur van chloor en frituurvet. Zie een kind dat haar moeder ‘domme doos’ noemt en vervolgens een ijsje krijgt. De moeder zegt: ‘Het is een monstertje.’ Observeer een man van om en nabij de dertig jaar, klein, gespierd, kort haar, die zijn vrouw uitvetert. Ze heeft haar tas ergens laten staan. Op het terras voor de Restorette, blijkt later, als ze het ding terugvindt. Hij heeft een blaffende stem. Heerser over vrouw en kind. Zoals het hoort. Hij slaat de levenslust van kleine kinderen gade. De destructieve drift van kinderen ouder dan vier jaar. De nu al uitgebluste ouders die
het aanzien. Of die, als ze het niet aanzien, naar hun mobiel kijken. Het zijn sterke genen die de paardrift achteraf zonder droefheid weten te dragen. De oorlogscorrespondent is omringd door normale, nee, gewone mensen en is als de dood zo bang. –2– Een vol café, want buiten regent het. De meeste ouders bestellen niets, of zo weinig mogelijk. Meegebrachte etenswaren (een banaan, een liga, iets onduidelijks) worden in kinderen geschoven en de tuitbekers met appelsap staan naast de kopjes munt- of rooibosthee. Ik bestel twee keer een koffie verkeerd. Louter balorigheid, want ik heb zin in een broodje bal, met mosterd, zo’n balletje uit de jus. Maar dat mag niet, want ik ben op dieet. Alweer. Nog steeds. Ik zit aan de leestafel. Af en toe verschijnt iemand, bladen worden uit een stapel gerukt en weer terug gesmeten. Gezucht, gemopper, tot ze, soms zonder tijdschrift, terugkeren, naar hun kinderen. lees meer in het nieuwe nummer
Van bedrieger tot dadaïst Kort essay over de schelmenroman door L.Th. Lehmann Toen mij verzocht werd voor een microfoon enige tijd te spreken over ‘de schavuit’ in de literatuur, meende ik aanvankelijk dat ik wel zeer langzaam zou moeten spreken om de tijd vol te krijgen. Maar na enig mismoedig nadenken werd het me vrij plotseling duidelijk dat ik, verre van gebrek aan stof te hebben, aan de oever stond van een ‘mer à boire’. Het geval was dat ik mij min of meer werktuiglijk had geconcentreerd op de juist weer modieus geworden term ‘schelmenroman’. Dit is een bepaald genre dat ongeveer twee eeuwen in de mode is geweest, en dat, – afgezien van het gegeven dat natuurlijk niet alle schelmen van de wereldliteratuur hierin verwerkt kunnen zijn – , zoals vele dingen met een traditioneel vaststaande naam, niet geheel correct benoemd is. Als men zich namelijk de moeite geeft een of meer schelmenromans werkelijk te lezen, wat doorgaans lang niet meevalt, dan zal men zien dat in deze romans in feite weinig schelmen voorkomen en dat vaak juist de hoofdpersonen het minst schelmachtig zijn. Daar kan men zich slechts over verbazen als men zich een rotsvaste voorstelling van het genre heeft gemaakt, maar teleurstellend is het wel. Ik meen echter een reden voor dit feit gevonden te hebben, of, voorzichtiger gezegd, een historische ontwikkeling die haast te logisch is om niet op toeval te berusten. Om U deze uit te leggen verzoek ik U mij te volgen naar de vijfde eeuw voor Christus. – Maar voor ik van U deze verplaatsing vraag, wil ik nog even een zijsprong maken. Als ik U naar de vijfde eeuw wil brengen, hebt U wel begrepen dat het mij erom te doen is U daar een schelm te laten zien, maar ik wil U niet de indruk geven dat dit de oudste literaire schelm ter wereld is. Dat is, voor zover wij
weten, Odysseus, de held wiens succes niet slechts op vechten berust, maar ook op liegen, bedriegen, handig vluchten en vermommingen. Odysseus is behalve schelm ook werkelijk ‘held’ in de geaccepteerde zin van dat woord. Zo nodig kan hij ook nog vechten, zelfs met zijn blote handen tegen een volwaardig tegenstander, zoals blijkt in de worstelwedstrijd bij de Phaiaken. Odysseus is een koning, die na op heldhaftige – of wellicht beter: schelm-haftige – wijze zijn moeilijkheden te boven gekomen te zijn, zijn legitieme troon opeist. Maar de volgende schelm in de antieke literatuur is een slaaf, hetgeen literatuur-historisch belangrijk zal blijken te zijn. Hij duikt op in de eerder genoemde vijfde eeuw voor Christus. Nu is het geenszins onmogelijk dat er in de drie eeuwen na de Odyssee door Grieken ook nog over schelmen geschreven is, maar van de oud-Griekse literatuur is weinig over. lees meer in het nieuwe nummer
Op zoek naar het vacuüm In gesprek met Günter Grass door Arnon Grunberg grunberg – Mijnheer Grass, u bent zojuist onderscheiden met de Spiros Vergos Prize for Freedom of Expression. Deze prijs krijgt u voor al uw boeken, maar au fond gaat de onderscheiding om de vrijheid van denken en om uw laatste dichtbundel ‘Eintagsfliege’. De politieke gedichten daarin hebben veel reacties opgeroepen, ook veel kritiek. U hebt geriposteerd dat er in Duitsland een traditie van politieke gedichten bestaat, zoals Hans-Magnus Enzensberger en Erich Fried die hebben geschreven. grass – En Walter von der Vogelweide, Heinrich Heine! Met andere woorden: door de Duitse en door de hele Europese literatuur is het gedicht vaak gebruikt om in die strenge, geserreerde vorm politieke onderwerpen ter sprake te brengen. De Silezische Weversopstand van 1844, die bloedig door de Pruisen werd onderdrukt, was niet echt bekend geworden als Heinrich Heine niet zijn gedicht ‘Die Schlesischen Weber’ had geschreven met het vers: ‘Duitsland, wij weven je lijkwade.’ grunberg – Maar zijn de tijden niet veranderd? Had u werkelijk het gevoel dat er door uw politieke gedicht ‘Was gesagt werden muss’, waarin u Israël een gevaar voor de wereldvrede noemt, iets zou kunnen veranderen aan de situatie in het Midden-Oosten? grass – Ik geloof dat de explosieve kracht van gedichten altijd is onderschat. Ik denk dat een deel van de ergernis die in West-Duitsland ontstond, voortkwam uit het besef dat iemand met een gedicht zo’n opwinding kon veroorzaken. Kijk, ik kan er niets aan doen dat de West-Duitse
media zo eensluidend van toon is, en dat journalisten zich tegenwoordig voornamelijk beperken tot het verspreiden van meningen en stemmingen. Dat het gedicht in dit klimaat op kritiek is gestuit, is begrijpelijk. grunberg – U had dit verwacht, u wist het? lees meer in het nieuwe nummer
Auteurs in dit nummer j.m.a. biesheuvel (1939) – Schrijver. Publiceerde o.m. de verhalenbundels In de bovenkooi (1972), Slechte mensen (1973), De verpletterende werkelijkheid (1979) en Het wonder (1995). In 2007 ontving hij voor zijn gehele œuvre de P.C. Hooft-prijs. In 2008 verscheen in drie delen zijn Verzameld werk. mark boog (1970) – Publiceerde diverse romans en dichtbundels. Werd in 2001 bekroond met de C. Buddingh’‑prijs en in 2006 met de VSBPoëzieprijs. In 2011 verscheen zijn nieuwste roman Het lot valt altijd op Jona en in 2013 zijn nieuwste poëziebundel Maar zingend. Zie: http:// boogblog.wordpress.com. wim brands (1959) – Als journalist werkzaam bij de vpro. Publiceerde zijn poëzie o.m. in De schoenen van de buurman (1999), Ruimtevaart (2005) en Neem me mee, zei de hond (2010). hugo brandt corstius (1935) – Woont in Parijs. chrétien breukers (1965) – Dichter en redacteur van het literair weblog De Contrabas. Publiceerde o.m. de bundel Oudegracht (2011). In 2013 verscheen Het eerste gedicht; Over het lezen van poëzie. anton gerits (1930) – Oud-antiquaar en dichter. Zijn recentste bundel is Altijd samen, altijd alleen; Verzamelde natuurgedichten (2012). Zie verder: www.antongerits.nl.
arnon grunberg (1971) – Schrijver en columnist. Zijn recentste roman is Huid en haar (2010). Ontving o.m. de Anton Wachterprijs, de F. Bordewijkprijs, tweemaal de Gouden Uil, tweemaal de ako-litera tuurprijs, de Libris literatuurprijs, de Constantijn Huygens-prijs en de Frans Kellendonk-prijs. erik jan harmens (1970) – Publiceerde de dichtbundels In menigten (2003), Underperformer (2005), die o.m. werd bekroond met de J.C. Bloem-poëzieprijs, en Gospels en psalmen (2008). In 2007 publiceerde hij de roman Kleine doorschijnende man en dit najaar verschijnt zijn nieuwe bundel, Open mond. jeroen hermkens (1960) – Lithograaf, schilder, beeldhouwer. Ontving in 1996 de Nederlandse Graf iekprijs. Werd in 2006 gekozen tot Kunstenaar van het jaar. Exposeerde o.m. in New York en Utrecht. In 2013 nam het Rijksmuseum een serie litho’s van zijn hand in de collectie op. Zie www.hermkens.com. philip huff (1984) – Debuteerde in 2009 met de roman Dagen van gras, die werd genomineerd voor de Academica Debutantenprijs. Hij ontving de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2010-2011 (proza). Zijn roman Niemand in de stad (2012) werd onderscheiden met de juryprijs van de DJP-prijs 2013. l.th. lehmann (1920-2012) – Dichter, prozaïst, vertaler, jurist, archeoloog en dj. In 2005 verscheen de prozacollectie De Tewaterlating van een Theorie; herinneringen, reisverhalen en beschouwingen. Recente poëziebundels zijn Wat boven kwam (2006) Laden ledigen (2008) en Schoon schip (2010).
esther porcelijn (1985) – Toneelspeler, theatermaker en stadsdichter van Tilburg; studeert filosofie aan de Universiteit van Tilburg en publiceerde eerder o.m. in Brabant Literair. Ontving de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs 2012-2013 voor haar poëziepublicaties in Hollands Maandblad. hedwig selles (1968) – Publiceerde o.m. in De Gids, Tirade, Hollands Maandblad, Awater, DW&B en Het Liegend Konijn. Van haar hand verschenen de bundels IJzerbijt (2009) en Schadenfreude (2011). leo vroman (1915) – Schrijver, dichter, tekenaar, hematoloog. Ontving de P.C. Hooftprijs (1964) en de VSB Poëzieprijs (1996). Recent verschenen Nee, nog niet dood (2008), Zodra (2010) en Daar (2011). maartje wortel (1982) – Studeerde beeld en taal aan de Gerrit Rietveld Academie. Zij publiceerde de verhalenbundel Dit is jouw huis (2009) die werd bekroond met de Anton Wachterprijs en de roman Half Mens (2011) die werd genomineerd voor de BNG Nieuwe literatuurprijs en de Opzij literatuurprijs.
HOL L A NDS
Maa ndblad Redactie: Bastiaan Bommeljé Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke Louman Vormgeving: Steven Boland Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds. Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam • Tel. 020-5706100 •
[email protected] (niet voor kopij) Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands Maandblad, Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 70,00 • voor stu-
denten en docenten € 52,50 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd Opgave: S.P. Abonneeservice • Postbus 105 • 2400 ac Alphen aan den Rijn. Telefoon tijdens werkdagen van 9.00-17.00 uur: 0172-476085. Een acceptgiro voor betaling volgt
Losse nummers: € 6,95 • dubbelnummers € 8,95 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers