EFG 535/540/545/550 Gebruiksaanwijzing 52016504 07.08
01.04 -
H
F
Voorwoord
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
F
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
M Z
Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden. Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering.
t Duidt op de standaarduitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Auteursrecht
Auteursrecht
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
0108.NL
0108.NL
M Z
Voorwoord
0108.NL
0108.NL
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
A
Reglementair gebruik
A
Reglementair gebruik
B
Beschrijving van de truck
B
Beschrijving van de truck
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 1 Beschrijving van modules en functies ................................................. B 2 Heftruck ............................................................................................... B 3 Technische gegevens standaarduitvoering ......................................... B 4 Prestaties ............................................................................................ B 4 Gewichten (alle gewichten in kg) ........................................................ B 6 Banden ................................................................................................ B 6 EN-normen .......................................................................................... B 7 Gebruiksomstandigheden ................................................................... B 7 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 8 Typeplaatje, truck ................................................................................ B 9 Lastdiagram heftruck ........................................................................... B 9 Lastdiagram vorktanden (basisheftruck) ............................................. B 10 Lastdiagram aanbouwapparaat ........................................................... B 10
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 1 Beschrijving van modules en functies ................................................. B 2 Heftruck ............................................................................................... B 3 Technische gegevens standaarduitvoering ......................................... B 4 Prestaties ............................................................................................ B 4 Gewichten (alle gewichten in kg) ........................................................ B 6 Banden ................................................................................................ B 6 EN-normen .......................................................................................... B 7 Gebruiksomstandigheden ................................................................... B 7 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 8 Typeplaatje, truck ................................................................................ B 9 Lastdiagram heftruck ........................................................................... B 9 Lastdiagram vorktanden (basisheftruck) ............................................. B 10 Lastdiagram aanbouwapparaat ........................................................... B 10
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
1 2 3 4 4.1 5
Heffen met een kraan .......................................................................... C De heftruck vastzetten voor het transport ........................................... C Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C De heftruck zonder eigen aandrijving verplaatsen .............................. C Heftruck met draaistoel (o) zonder eigen aandrijving verplaatsen ....... C De heftruck slepen .............................................................................. C
1 2 3 4 4.1 5
Heffen met een kraan .......................................................................... C De heftruck vastzetten voor het transport ........................................... C Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C De heftruck zonder eigen aandrijving verplaatsen .............................. C Heftruck met draaistoel (o) zonder eigen aandrijving verplaatsen ....... C De heftruck slepen .............................................................................. C
D
Accu: onderhoud, opladen, vervangen
D
Accu: onderhoud, opladen, vervangen
1 2 3 4 5 5.1 6 7 8
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuuraccu’s ...................... D Accutypen ........................................................................................... D Open accudeksel met beugels (optie) ................................................. D Accu vrijmaken .................................................................................... D De accu laden ..................................................................................... D Oplaadstekkerdoos (o) ....................................................................... D De accu demonteren en monteren ...................................................... D Het accudeksel sluiten ........................................................................ D Accuverbruik-indicator, accuverbruik-bewaker, bedrijfsurenteller ....... D
1 2 3 4 5 5.1 6 7 8
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuuraccu’s ...................... D Accutypen ........................................................................................... D Open accudeksel met beugels (optie) ................................................. D Accu vrijmaken .................................................................................... D De accu laden ..................................................................................... D Oplaadstekkerdoos (o) ....................................................................... D De accu demonteren en monteren ...................................................... D Het accudeksel sluiten ........................................................................ D Accuverbruik-indicator, accuverbruik-bewaker, bedrijfsurenteller ....... D
1 2 3 4 5 5
1 2 3 4 5 6 7 8 9
0708.NL
0708.NL
1 2 3 4 5 6 7 8 9
1 2 3 4 5 5
I1
I1
E
Bediening
E 1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ................................................................................... E 1 2 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 2 2.1 Schakelaar op het instrumentenpaneel ............................................... E 6 2.2 Schakelaar op de bedienconsole ........................................................ E 6 2.3 Multifunctionele indicatie ..................................................................... E 7 2.4 Waarschuwingsindicaties, knoppen en schakelaars ........................... E 8 2.5 Vensterindicaties ................................................................................. E 9 2.6 Bedienconsole ..................................................................................... E 9 2.7 Indicaties op de bedienconsole ........................................................... E 10 2.8 Knop op de bedienconsole .................................................................. E 11 2.9 De tijd instellen .................................................................................... E 14 2.10 Waarschuwingen chauffeursvenster ................................................... E 15 3 Heftruck in gebruik nemen .................................................................. E 16 3.1 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling ............ E 16 3.2 Voertuigen met gereduceerde hoofdruimte X (o) ............................... E 16 3.3 De stoel instellen ................................................................................. E 17 4 Veiligheidsgordel ................................................................................. E 19 4.1 Zijbeugel automatisch / mechanisch (optie) ........................................ E 21 4.2 Stuurkolom instellen ............................................................................ E 23 4.3 De bedrijfsgereedheid herstellen ........................................................ E 23 5 Verwarming (o) .................................................................................. E 24 6 Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 25 6.1 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 25 6.2 Rijden .................................................................................................. E 26 6.3 Sturen (t) / elektrische besturing (o) ................................................ E 30 6.4 Remmen .............................................................................................. E 30 6.5 Bediening van de hefinrichting en aanbouwapparatuur (Multipilot) ............................................................................................ E 32 6.6 Bediening van de hefinrichting en aanbouwapparatuur (Solopilot) + (fingertip).......................................................................... E 34 6.7 Opnemen, transporteren en wegzetten van lasten ............................. E 36 6.8 Het interne transportmiddel veilig neerzetten ...................................... E 39 6.9 Trekken van aanhangers .................................................................... E 40 7 Storingshulp ........................................................................................ E 41
I2
0708.NL
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ................................................................................... E 1 2 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 2 2.1 Schakelaar op het instrumentenpaneel ............................................... E 6 2.2 Schakelaar op de bedienconsole ........................................................ E 6 2.3 Multifunctionele indicatie ..................................................................... E 7 2.4 Waarschuwingsindicaties, knoppen en schakelaars ........................... E 8 2.5 Vensterindicaties ................................................................................. E 9 2.6 Bedienconsole ..................................................................................... E 9 2.7 Indicaties op de bedienconsole ........................................................... E 10 2.8 Knop op de bedienconsole .................................................................. E 11 2.9 De tijd instellen .................................................................................... E 14 2.10 Waarschuwingen chauffeursvenster ................................................... E 15 3 Heftruck in gebruik nemen .................................................................. E 16 3.1 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling ............ E 16 3.2 Voertuigen met gereduceerde hoofdruimte X (o) ............................... E 16 3.3 De stoel instellen ................................................................................. E 17 4 Veiligheidsgordel ................................................................................. E 19 4.1 Zijbeugel automatisch / mechanisch (optie) ........................................ E 21 4.2 Stuurkolom instellen ............................................................................ E 23 4.3 De bedrijfsgereedheid herstellen ........................................................ E 23 5 Verwarming (o) .................................................................................. E 24 6 Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 25 6.1 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 25 6.2 Rijden .................................................................................................. E 26 6.3 Sturen (t) / elektrische besturing (o) ................................................ E 30 6.4 Remmen .............................................................................................. E 30 6.5 Bediening van de hefinrichting en aanbouwapparatuur (Multipilot) ............................................................................................ E 32 6.6 Bediening van de hefinrichting en aanbouwapparatuur (Solopilot) + (fingertip).......................................................................... E 34 6.7 Opnemen, transporteren en wegzetten van lasten ............................. E 36 6.8 Het interne transportmiddel veilig neerzetten ...................................... E 39 6.9 Trekken van aanhangers .................................................................... E 40 7 Storingshulp ........................................................................................ E 41
0708.NL
1
Bediening
I2
F
Onderhoud van het vloertransportmiddel
F 1 2 3 4 5 5.1 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud ...................................... F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhouds-controlelijst EFG. ............................................................ F 4 Smeerschema EFG ............................................................................. F 7 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 8 Beschrijving van de onderhouds-werkzaamheden ............................. F 9 De heftruck voorbereiden ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. ................................................................ F 9 6.2 De bevestiging van de wielen controleren .......................................... F 9 6.3 Bandendruk ......................................................................................... F 9 6.4 Controleer het niveau van de hydraulische olie. ................................. F 10 6.5 Het hydraulische olie-filter vervangen ................................................. F 11 6.6 Controleer het olieniveau voor het remsysteem. ................................. F 11 6.7 Het zuigfilter van de motorventilator vervangen .................................. F 12 6.8 Onderhoud van de veiligheidsgordel ................................................... F 12 6.9 Controleer de elektrische zekeringen. ................................................. F 13 6.10 Weer in gebruik nemen ....................................................................... F 14 7 Stilleggen van het vloertransportmiddel .............................................. F 14 7.1 Maatregelen voor het stilleggen .......................................................... F 14 7.2 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 14 7.3 Hernieuwde ingebruikname na de stillegging ..................................... F 15 8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen ............................................................ F 15 9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 15
0708.NL
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud ...................................... F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhouds-controlelijst EFG. ............................................................ F 4 Smeerschema EFG ............................................................................. F 7 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 8 Beschrijving van de onderhouds-werkzaamheden ............................. F 9 De heftruck voorbereiden ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. ................................................................ F 9 6.2 De bevestiging van de wielen controleren .......................................... F 9 6.3 Bandendruk ......................................................................................... F 9 6.4 Controleer het niveau van de hydraulische olie. ................................. F 10 6.5 Het hydraulische olie-filter vervangen ................................................. F 11 6.6 Controleer het olieniveau voor het remsysteem. ................................. F 11 6.7 Het zuigfilter van de motorventilator vervangen .................................. F 12 6.8 Onderhoud van de veiligheidsgordel ................................................... F 12 6.9 Controleer de elektrische zekeringen. ................................................. F 13 6.10 Weer in gebruik nemen ....................................................................... F 14 7 Stilleggen van het vloertransportmiddel .............................................. F 14 7.1 Maatregelen voor het stilleggen .......................................................... F 14 7.2 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 14 7.3 Hernieuwde ingebruikname na de stillegging ..................................... F 15 8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen ............................................................ F 15 9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 15
0708.NL
1 2 3 4 5 5.1 6 6.1
Onderhoud van het vloertransportmiddel
I3
I3
I4 I4 0708.NL
0708.NL
Bijlage
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Z
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Z
Bijlage
1
1
2 2 0605.NL
0605.NL
A Reglementair gebruik
A Reglementair gebruik
Z
Z
M
De leveromvang van dit apparaat omvat de “richtlijn voor correct gebruik van vloertransportmiddelen“ (VDMA). Deze richtlijn is bestanddeel van deze handleiding en moet beslist worden nageleefd. Nationale voorschriften gelden onbeperkt.
De leveromvang van dit apparaat omvat de “richtlijn voor correct gebruik van vloertransportmiddelen“ (VDMA). Deze richtlijn is bestanddeel van deze handleiding en moet beslist worden nageleefd. Nationale voorschriften gelden onbeperkt.
De truck in deze handleiding is een vloertransportmiddel, dat wordt gebruikt voor het heffen en transporteren van lasten. U moet het inzetten, bedienen en onderhouden volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing. Een andere toepassing is niet reglementair en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan de truck of voorwerpen van waarde. Vermijd in de eerste plaats overbelasting of belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lasten. Het typeplaatje of het lastdiagram dat op de truck is aangebracht, is bindend voor de maximaal op te nemen last. U mag de truck noch in vuurgevaarlijke of explosiegevaarlijke omgevingen noch in corrosie veroorzakende of sterk stofhoudende omgevingen gebruiken.
De truck in deze handleiding is een vloertransportmiddel, dat wordt gebruikt voor het heffen en transporteren van lasten. U moet het inzetten, bedienen en onderhouden volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing. Een andere toepassing is niet reglementair en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan de truck of voorwerpen van waarde. Vermijd in de eerste plaats overbelasting of belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lasten. Het typeplaatje of het lastdiagram dat op de truck is aangebracht, is bindend voor de maximaal op te nemen last. U mag de truck noch in vuurgevaarlijke of explosiegevaarlijke omgevingen noch in corrosie veroorzakende of sterk stofhoudende omgevingen gebruiken.
Verplichtingen van de exploitant: exploitant in de context van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het vloertransportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere gevallen (bijvoorbeeld leasen, huren) is de exploitant die persoon die overeenkomstig de bestaande contractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het vloertransportmiddel de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het vloertransportmiddel uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de bedrijfs- en onderhoudsrichtlijnen bewaken. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
Verplichtingen van de exploitant: exploitant in de context van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het vloertransportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere gevallen (bijvoorbeeld leasen, huren) is de exploitant die persoon die overeenkomstig de bestaande contractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het vloertransportmiddel de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het vloertransportmiddel uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de bedrijfs- en onderhoudsrichtlijnen bewaken. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
M
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer zonder toestemming van de klantendienst van de producent de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten.
Aanbouwen van toebehoren: de aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het vloertransportmiddel worden beïnvloed, of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
0903.NL
0903.NL
Aanbouwen van toebehoren: de aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het vloertransportmiddel worden beïnvloed, of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer zonder toestemming van de klantendienst van de producent de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten.
A1
A1
A2 A2 0903.NL
0903.NL
B Beschrijving van de truck
B Beschrijving van de truck
1
1
Beschrijving van de toepassing
Beschrijving van de toepassing
De EFG is een elektro-heftruck met chauffeursstoel, in uitvoering met vier wielen en voorwielaandrijving. De truck neemt de last op, heft, en transporteert deze buiten de wielbasis. Het is een vrijdragende heftruck met contragewicht, die met het lastopnamemiddel dat vóór de heftruck is aangebracht ongehinderd vrachtwagens kan lossen en de last op hellingen of in stellingen kan plaatsen. Met deze heftruck kunt u normpallets volgens DIN 15142, laadkisten volgens DIN 15144 en andere op pallets geplaatste lasten stapelen en transporteren.
De EFG is een elektro-heftruck met chauffeursstoel, in uitvoering met vier wielen en voorwielaandrijving. De truck neemt de last op, heft, en transporteert deze buiten de wielbasis. Het is een vrijdragende heftruck met contragewicht, die met het lastopnamemiddel dat vóór de heftruck is aangebracht ongehinderd vrachtwagens kan lossen en de last op hellingen of in stellingen kan plaatsen. Met deze heftruck kunt u normpallets volgens DIN 15142, laadkisten volgens DIN 15144 en andere op pallets geplaatste lasten stapelen en transporteren.
Heftrucktypen en maximale hefcapaciteit
Heftrucktypen en maximale hefcapaciteit
Type EFG 535
Maximale hefcapaciteit*) 3.500 kg
Last-zwaartepunt 500 mm
Type EFG 535
Maximale hefcapaciteit*) 3.500 kg
Last-zwaartepunt 500 mm
EFG 540 EFG 545
4.000 kg 4.500 kg
500 mm 500 mm
EFG 540 EFG 545
4.000 kg 4.500 kg
500 mm 500 mm
EFG 550
4.990 kg
500 mm
EFG 550
4.990 kg
500 mm
0708.NL
*) De lastdiagrammen die aan de heftruck zijn bevestigd, bepalen de hefcapaciteit.
0708.NL
*) De lastdiagrammen die aan de heftruck zijn bevestigd, bepalen de hefcapaciteit.
B1
B1
2
Beschrijving van modules en functies
2
Beschrijving van modules en functies
1
1
2
2
8
8
3
7
6
6
5
Betekenis Dak Stoel Contragewicht Stuuras Aandrijfas Vorkdrager Hefmast Sturen
Pos. 1 2 3 4 5 6 7 8
B2
t t t t t t t t
4
Betekenis Dak Stoel Contragewicht Stuuras Aandrijfas Vorkdrager Hefmast Sturen
0708.NL
t t t t t t t t
5
4
0708.NL
Pos. 1 2 3 4 5 6 7 8
3
7
B2
Heftruck
2.1
Heftruck Sturen (8): wanneer de stoel wordt belast, wordt de stuurinrichting in de modus “stand-by” geplaatst. De stuurinrichting werkt met een vooraf ingesteld basistoerental. Afhankelijk van de vraag naar stuurcapaciteit wordt het toerental van de stuurpomp verhoogd; afhankelijk van de grootte van de stuurhoek wordt de rijdsnelheid gereduceerd (“CurveControl“). De stuurhoek wordt aangegeven op het display.
Stoel (2): de stoel is een comfortstoel, de stuurkolom is instelbaar. Er zijn opbergmogelijkheden voor papieren of persoonlijke bezittingen van de chauffeur. De Multipilot verenigt alle hydraulische functies en de rijrichtingschakelaar in één hendel.
Stoel (2): de stoel is een comfortstoel, de stuurkolom is instelbaar. Er zijn opbergmogelijkheden voor papieren of persoonlijke bezittingen van de chauffeur. De Multipilot verenigt alle hydraulische functies en de rijrichtingschakelaar in één hendel.
Elektrisch / elektronisch: de modernste elektronica maakt gegevensoverdracht mogelijk met weinig kabelstrengen (CAN-bus). Daardoor realiseren we een geringere storingsgevoeligheid voor kabelbreuken en een wezenlijk snellere storinglocalisatie. De complexe TC-regeling (Total Control) is eenvoudig, zeker en flexibel opgezet. De chauffeur kan afhankelijk van last en omgeving kiezen uit vijf programma’s: van extra groot vermogen tot energiebesparend. Een uiterst comfortabele en vooral snelle storingsanalyse en programmering is mogelijk via de PC.
Elektrisch / elektronisch: de modernste elektronica maakt gegevensoverdracht mogelijk met weinig kabelstrengen (CAN-bus). Daardoor realiseren we een geringere storingsgevoeligheid voor kabelbreuken en een wezenlijk snellere storinglocalisatie. De complexe TC-regeling (Total Control) is eenvoudig, zeker en flexibel opgezet. De chauffeur kan afhankelijk van last en omgeving kiezen uit vijf programma’s: van extra groot vermogen tot energiebesparend. Een uiterst comfortabele en vooral snelle storingsanalyse en programmering is mogelijk via de PC.
Aandrijving en remmen: De frontaandrijving biedt op ieder moment de beste trekkracht aan de aandrijfwielen. De hydraulisch bediende oliebad-lamellenrem is als bedrijfsrem praktisch onderhoudsvrij. De inkapseling in de overbrenging maakt zelfs inzet in agressieve omgevingen mogelijk. Bovendien wordt de heftruck via generatorisch remmen (over de motor) tot stilstand geremd. Daardoor wordt het energieverbruik verminderd.
Aandrijving en remmen: De frontaandrijving biedt op ieder moment de beste trekkracht aan de aandrijfwielen. De hydraulisch bediende oliebad-lamellenrem is als bedrijfsrem praktisch onderhoudsvrij. De inkapseling in de overbrenging maakt zelfs inzet in agressieve omgevingen mogelijk. Bovendien wordt de heftruck via generatorisch remmen (over de motor) tot stilstand geremd. Daardoor wordt het energieverbruik verminderd.
De veeraccumulatorrem valt circa 5 seconden na stilstand van de heftruck of 5 tot 120 seconden (deze tijd is instelbaar) na het verlaten van de stoel in. Bij het bedienen van het rijpedaal wordt de veeraccumulatorrem automatisch weer gelost.
De veeraccumulatorrem valt circa 5 seconden na stilstand van de heftruck of 5 tot 120 seconden (deze tijd is instelbaar) na het verlaten van de stoel in. Bij het bedienen van het rijpedaal wordt de veeraccumulatorrem automatisch weer gelost.
Hydraulische installatie: u kunt alle functies gevoelig, proportioneel en simultaan (in zoverre ze de veiligheid niet beïnvloeden) gebruiken. Voor een hoog rendement werken een hydraulisch aggregaat en een stuurbekrachtigingmotor onafhankelijk van elkaar. U kunt het micro-drukfilter van bovenaf vervangen (zonder dat de hydraulische olie eruit loopt).
Hydraulische installatie: u kunt alle functies gevoelig, proportioneel en simultaan (in zoverre ze de veiligheid niet beïnvloeden) gebruiken. Voor een hoog rendement werken een hydraulisch aggregaat en een stuurbekrachtigingmotor onafhankelijk van elkaar. U kunt het micro-drukfilter van bovenaf vervangen (zonder dat de hydraulische olie eruit loopt).
Hefmast (7): ons doel is optimaal zicht. De hoogvaste staalprofielen zijn smal, hetgeen is te merken aan het goede zicht op de vorken bij de drietraps-hefmast. Dezelfde goede resultaten worden verkregen voor de vorkdrager. De hefmast en de vorkdrager lopen op permanent gesmeerde en daarmee onderhoudsvrije, schuin geplaatste steunrollen.
Hefmast (7): ons doel is optimaal zicht. De hoogvaste staalprofielen zijn smal, hetgeen is te merken aan het goede zicht op de vorken bij de drietraps-hefmast. Dezelfde goede resultaten worden verkregen voor de vorkdrager. De hefmast en de vorkdrager lopen op permanent gesmeerde en daarmee onderhoudsvrije, schuin geplaatste steunrollen.
0708.NL
Sturen (8): wanneer de stoel wordt belast, wordt de stuurinrichting in de modus “stand-by” geplaatst. De stuurinrichting werkt met een vooraf ingesteld basistoerental. Afhankelijk van de vraag naar stuurcapaciteit wordt het toerental van de stuurpomp verhoogd; afhankelijk van de grootte van de stuurhoek wordt de rijdsnelheid gereduceerd (“CurveControl“). De stuurhoek wordt aangegeven op het display.
0708.NL
2.1
B3
B3
Betekenis
3 EFG EFG EFG EFG 535 540 545 550
h1 Hoogte hefmast ingeschoven
3.1
Betekenis
EFG EFG EFG EFG 535 540 545 550
2405 2405 2405
mm
h1 Hoogte hefmast ingeschoven
2405 2405 2405
mm
h2 Vrije hefhoogte h3 Hefhoogte
150
150 150 150 3000 3000 3000
mm mm
h2 Vrije hefhoogte h3 Hefhoogte
150
150 150 150 3000 3000 3000
mm mm
h4 Hoogte hefmast uitgeschoven h6 Hoogte boven beschermdak (cabine)
3830 3830 3830 2320 2320 2320 2320
mm mm
h4 Hoogte hefmast uitgeschoven h6 Hoogte boven beschermdak (cabine)
3830 3830 3830 2320 2320 2320 2320
mm mm
h7 Zithoogte / stahoogte
1165 1165 1165 1165
mm
h7 Zithoogte / stahoogte
1165 1165 1165 1165
mm
Zitvrijheid H1 h10 Koppelhoogte
mm mm
Zitvrijheid H1 h10 Koppelhoogte
mm
L1 Totaallengte, inclusief vorken
1105 1105 1105 1105 390/ 390/ 390/ 390/ 500 500 500 500 3975 3980 3980 3980
mm mm
L1 Totaallengte, inclusief vorken
1105 1105 1105 1105 390/ 390/ 390/ 390/ 500 500 500 500 3975 3980 3980 3980
L2 Lengte inclusief vorkachterstuk b1 Totaalbreedte
2830 2830 2830 2830 1340 1340 1340 1450
mm mm
L2 Lengte inclusief vorkachterstuk b1 Totaalbreedte
2830 2830 2830 2830 1340 1340 1340 1450
mm mm
b3 Breedte vorkdrager
1120 1260 1260 1260
mm
b3 Breedte vorkdrager
1120 1260 1260 1260
mm
m1 Bodemvrijheid met last onder hefmast m2 Bodemvrijheid midden wielstand Ast Werkbreedte bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Ast Werkbreedte bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting Wa Draaicirkel x Lastafstand (DZ-mast + 32 mm) y Wielstand
120 160
120 120 120 160 160 160 4260 4260 4260
mm mm mm
120 160
120 120 120 160 160 160 4260 4260 4260
mm mm mm
4060 4060 4060
mm
4060 4060 4060
mm
2450 2450 2450 510 510 510 1855 2000 2000 2000
mm mm mm
m1 Bodemvrijheid met last onder hefmast m2 Bodemvrijheid midden wielstand Ast Werkbreedte bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Ast Werkbreedte bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting Wa Draaicirkel x Lastafstand (DZ-mast + 32 mm) y Wielstand
2450 2450 2450 510 510 510 1855 2000 2000 2000
mm mm mm
Prestaties Betekenis Q Hefcapaciteit / last c Last-zwaartepunt Rijsnelheid met / zonder last Hefsnelheid met / zonder last Daalsnelheid met / zonder last Stijgcapaciteit met / zonder last S2 30 minuten Maximale stijgcapaciteit met / zonder last S2 5 minuten
B4
Technische gegevens standaarduitvoering
3.1 EFG 535 EFG 540 EFG 545 EFG 550 3,5 4,0 4,5 4,99 t 500 500 500 500 mm 16/17 15/17 15/16,5 15/16 km/h
0,58/0,55 0,55/0,50 0,55/0,50 0,55/0,50 m/s 8,5/14,5
8/13,5
7/12
15,5/25
14/23,5 12,5/21,5
6,5/12
%
12/21
%
Prestaties Betekenis Q Hefcapaciteit / last c Last-zwaartepunt Rijsnelheid met / zonder last Hefsnelheid met / zonder last Daalsnelheid met / zonder last Stijgcapaciteit met / zonder last S2 30 minuten Maximale stijgcapaciteit met / zonder last S2 5 minuten
0,38/0,50 0,35/0,47 0,33/0,45 0,31/0,45 m/s
B4
mm
EFG 535 EFG 540 EFG 545 EFG 550 3,5 4,0 4,5 4,99 t 500 500 500 500 mm 16/17 15/17 15/16,5 15/16 km/h 0,38/0,50 0,35/0,47 0,33/0,45 0,31/0,45 m/s 0,58/0,55 0,55/0,50 0,55/0,50 0,55/0,50 m/s 8,5/14,5
8/13,5
7/12
15,5/25
14/23,5 12,5/21,5
6,5/12
%
12/21
% 0708.NL
Technische gegevens standaarduitvoering
0708.NL
3
B5 B5
0708.NL
0708.NL
Gewichten (alle gewichten in kg) Betekenis
EFG 540
EFG 545
EFG 550
5800
6600
6950
7300
1863 8350/950
2178 9700/900
2178 2178 kg 10400/1050 11200/1100 kg
Gewicht van accu Aslast met last voor / achter
Aslast zonder last vóór / 3000/2800 achter
3700/2900
3700/3250
Gewicht van accu Aslast met last voor / achter
3700/3600
Betekenis kg
kg 3.3
Bandenmaat, voor Bandenmaat, achter
EFG 535
EFG 540
EFG 545
EFG 550
SE
250 -15
28 x 12,5 - 15
Massief rubber
28 x 10 x 22
28 x 12 x 22
SE
21 x 8 -9
Massief rubber
21 x 7 -15 1/8“
EFG 540
EFG 545
EFG 550
5800
6600
6950
7300
1863 8350/950
2178 9700/900
2178 2178 kg 10400/1050 11200/1100 kg
Aslast zonder last vóór / 3000/2800 achter
3700/2900
3700/3250
Bandenmaat, voor Bandenmaat, achter
Z
Goedgekeurde banden: Zie hoofdstuk F „Onderhoud van het interne transportmiddel“. Stel uw vragen aan de adviseur van Jungheinrich.
3700/3600
kg
kg
Banden Omschrijving
0708.NL
B6
EFG 535
Eigengewicht (inclusief accu)
Banden Omschrijving
Z
Gewichten (alle gewichten in kg)
EFG 535
Eigengewicht (inclusief accu)
3.3
3.2
EFG 535
EFG 540
EFG 545
EFG 550
SE
250 -15
28 x 12,5 - 15
Massief rubber
28 x 10 x 22
28 x 12 x 22
SE
21 x 8 -9
Massief rubber
21 x 7 -15 1/8“
Goedgekeurde banden: Zie hoofdstuk F „Onderhoud van het interne transportmiddel“. Stel uw vragen aan de adviseur van Jungheinrich.
0708.NL
3.2
B6
3.4
EN-normen
3.4
Gemiddelde geluidsdrukniveau:75 dB(A)
EN-normen Gemiddelde geluidsdrukniveau:75 dB(A)
volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald aan de hand van de normgegevens, en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en bij het onbelast lopen. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de chauffeur.
Trilling:
0,64 m/s2
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald aan de hand van de normgegevens, en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en bij het onbelast lopen. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de chauffeur.
Trilling:
volgens EN 13059
Z
0,64 m/s2 volgens EN 13059
Z
De slingerversnelling die op een lichaam in zijn bedieningspositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen versnelling in het verticale vlak. Ze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels. Elektromagnetische verdraaglijkheid (EMV)
De slingerversnelling die op een lichaam in zijn bedieningspositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen versnelling in het verticale vlak. Ze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels. Elektromagnetische verdraaglijkheid (EMV)
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
Z
Veranderingen aan elektrische of elektronische onderdelen en hun plaats mogen uitsluitend worden uitgevoerd met schriftelijke toestemming van de producent.
Z
Veranderingen aan elektrische of elektronische onderdelen en hun plaats mogen uitsluitend worden uitgevoerd met schriftelijke toestemming van de producent.
3.5
Gebruiksomstandigheden
3.5
Gebruiksomstandigheden
Omgevingstemperatuur
Omgevingstemperatuur - in bedrijf -20 °C tot 40 °C
Z
Bij voortdurende inzet onder 5 °C of in het koelhuis respectievelijk bij extreme temperaturen of verandering van de luchtvochtigheid is voor heftrucks een speciale uitrusting en toestemming vereist.
0708.NL
Bij voortdurende inzet onder 5 °C of in het koelhuis respectievelijk bij extreme temperaturen of verandering van de luchtvochtigheid is voor heftrucks een speciale uitrusting en toestemming vereist.
0708.NL
Z
- in bedrijf -20 °C tot 40 °C
B7
B7
4
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
4
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
F
Waarschuwings- en attentieplaatjes zoals lastdiagrammen, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten steeds leesbaar zijn, vernieuw ze eventueel.
F
Waarschuwings- en attentieplaatjes zoals lastdiagrammen, bevestigingspunten en typeplaatjes moeten steeds leesbaar zijn, vernieuw ze eventueel.
12
13
14
11
12
13
10
15
15
12 9
12 9
16
17
21
14
h3 (mm)
16
17
Q (kg)
21
h3 (mm)
D (mm)
18
Pos 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 B8
18
19
Omschrijving Plaatje “Maximale lichaamsgrootte“ Plaatje “Niet op en niet onder last staan; letselplaats” Plaatje "Waarschuwing bij omvallen" Plaatje ”Bevestigingspunten” Plaatje "Meerijden verboden" Plaatje “Rijden met geheven last”, “Verboden de mast met geheven last voorover te neigen” Plaatje ”Veiligheidsgordel” Plaatje "Leef de bedieningshandleiding na" Plaatje “Hefcapaciteit” Plaatje “Uitsluitend minerale olie“ Plaatje ”Hefpunt” Beproevingsmerk (o) Typeplaatje
20
Pos 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
0708.NL
20
Q (kg)
D (mm)
B8
19
Omschrijving Plaatje “Maximale lichaamsgrootte“ Plaatje “Niet op en niet onder last staan; letselplaats” Plaatje "Waarschuwing bij omvallen" Plaatje ”Bevestigingspunten” Plaatje "Meerijden verboden" Plaatje “Rijden met geheven last”, “Verboden de mast met geheven last voorover te neigen” Plaatje ”Veiligheidsgordel” Plaatje "Leef de bedieningshandleiding na" Plaatje “Hefcapaciteit” Plaatje “Uitsluitend minerale olie“ Plaatje ”Hefpunt” Beproevingsmerk (o) Typeplaatje
0708.NL
11 10
4.1
Typeplaatje, truck
4.1
Typeplaatje, truck
22
33
22
33
23
32
23
32
24
31
24
31
25
30
25
30
26
29
26
29
Pos. Betekenis
28
28
27
27
Pos. Betekenis
Pos. Betekenis
Pos. Betekenis
22
Type
28
Producent
22
Type
28
Producent
23 24 25
Serienummer Nominale hefcapaciteit in kg Accuspanning in Volt
29 30 31
Accugewicht min/max in kg Aandrijfvermogen in kW Lastzwaartepunt-afstand in mm
23 24 25
Serienummer Nominale hefcapaciteit in kg Accuspanning in Volt
29 30 31
Accugewicht min/max in kg Aandrijfvermogen in kW Lastzwaartepunt-afstand in mm
26 27
Leeg gewicht zonder accu in kg Logo van de producent
32 33
Bouwjaar Optie
26 27
Leeg gewicht zonder accu in kg Logo van de producent
32 33
Bouwjaar Optie
Z
Vermeld bij vragen over de heftruck of bij het bestellen van onderdelen het serienummer (vakje 23).
Z
Vermeld bij vragen over de heftruck of bij het bestellen van onderdelen het serienummer (vakje 23).
4.2
Lastdiagram heftruck
4.2
Lastdiagram heftruck
Het lastdiagram voor de heftruck geeft de hefcapaciteit Q van de heftruck in kg bij verticaal staande hefmast. In tabelvorm wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een bepaalde lastzwaartepunt-afstand D (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm).
Het lastdiagram voor de heftruck geeft de hefcapaciteit Q van de heftruck in kg bij verticaal staande hefmast. In tabelvorm wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een bepaalde lastzwaartepunt-afstand D (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm).
Voorbeeld:
Voorbeeld:
4250 3600 2900
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
4250 3600 2900
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
Bij een lastzwaartepunt-afstand D van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3.600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg.
Bij een lastzwaartepunt-afstand D van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3.600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg. 0708.NL
Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit
0708.NL
Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit
B9
B9
4.3
Lastdiagram vorktanden (basisheftruck)
4.3
Het lastdiagram voor de vorktanden geeft de hefcapaciteit Q kg van de heftruck in kg aan. In een diagram wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij verschillende lastzwaartepunt-afstanden D (in mm).
Het lastdiagram voor de vorktanden geeft de hefcapaciteit Q kg van de heftruck in kg aan. In een diagram wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij verschillende lastzwaartepunt-afstanden D (in mm).
Lastdiagram aanbouwapparaat
4.4
B 10
Lastdiagram aanbouwapparaat
Het lastdiagram aanbouwapparaat geeft de hefcapaciteit Q van de heftruck in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat in kg aan. Het serienummer dat in het lastdiagram voor het aanbouwapparaat is aangegeven, moet overeenstemmen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat, omdat de hefcapaciteit meestal speciaal wordt aangegeven door de producent. Het wordt op dezelfde manier aangegeven als de hefcapaciteit van de heftruck; u moet het overeenkomstig bepalen.
Het lastdiagram aanbouwapparaat geeft de hefcapaciteit Q van de heftruck in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat in kg aan. Het serienummer dat in het lastdiagram voor het aanbouwapparaat is aangegeven, moet overeenstemmen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat, omdat de hefcapaciteit meestal speciaal wordt aangegeven door de producent. Het wordt op dezelfde manier aangegeven als de hefcapaciteit van de heftruck; u moet het overeenkomstig bepalen.
De pijlvormige markeringen (34 en 35) aan de binnenste en buitenste mast vertellen de chauffeur, wanneer hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram heeft bereikt.
De pijlvormige markeringen (34 en 35) aan de binnenste en buitenste mast vertellen de chauffeur, wanneer hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram heeft bereikt.
35
34
35
0708.NL
34
0708.NL
4.4
Lastdiagram vorktanden (basisheftruck)
B 10
C Transport en eerste inbedrijfstelling
C Transport en eerste inbedrijfstelling
1
Heffen met een kraan
1
Heffen met een kraan
M
Gebruik uitsluitend een hefwerktuig met voldoende hefcapaciteit. (Laadgewicht = eigengewicht + accugewicht; zie typeplaatje heftruck).
M
Gebruik uitsluitend een hefwerktuig met voldoende hefcapaciteit. (Laadgewicht = eigengewicht + accugewicht; zie typeplaatje heftruck).
1
– Plaats de heftruck veilig. (zie hoofdstuk E). – Bevestig de kraan-hulpmiddelen aan de dwarsbalk van de hefmast (1) en aan de aanhangerkoppeling (2).
1
– Plaats de heftruck veilig. (zie hoofdstuk E). – Bevestig de kraan-hulpmiddelen aan de dwarsbalk van de hefmast (1) en aan de aanhangerkoppeling (2).
M
Hang de kraan-draagband of -ketting uitsluitend in het bovenste oog van het contragewicht en aan de ogen van de bovenste dwarsbalk van de hefmast. De hefmast moet altijd geheel achterover zijn geneigd. De kraan-draagband of -ketting aan de mast moet een vrije minimale lengte van 2 meter hebben.
M
Hang de kraan-draagband of -ketting uitsluitend in het bovenste oog van het contragewicht en aan de ogen van de bovenste dwarsbalk van de hefmast. De hefmast moet altijd geheel achterover zijn geneigd. De kraan-draagband of -ketting aan de mast moet een vrije minimale lengte van 2 meter hebben.
M
Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen of het dak.
M
Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen of het dak.
0706.NL
2
0706.NL
2
C1
C1
De heftruck vastzetten voor het transport
2
C2
De heftruck vastzetten voor het transport Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u de heftruck vakkundig vastzetten met wiggen, en vastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen en een houten vloer hebben. Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet de heftruck laden volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703.
Leg de juiste dimensionering en omzetting van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast.
Leg de juiste dimensionering en omzetting van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast.
Gebruik voor het vastsjorren van de truck met gemonteerde hefmast de ogen aan de bovenste dwarsbalk van de mast en de aanhanger-pen. Zie de bovenste afbeelding (vastsjorren en vastzetten met wiggen bij een aangebouwde hefmast) en middelste afbeelding (vastsjorren en vastzetten met wiggen zonder aangebouwde hefmast).
Gebruik voor het vastsjorren van de truck met gemonteerde hefmast de ogen aan de bovenste dwarsbalk van de mast en de aanhanger-pen. Zie de bovenste afbeelding (vastsjorren en vastzetten met wiggen bij een aangebouwde hefmast) en middelste afbeelding (vastsjorren en vastzetten met wiggen zonder aangebouwde hefmast).
Wanneer de heftruck zonder hefmast moet worden getransporteerd, wordt aan de voorzijde via het dak vastgesjord. Zie middelste afbeelding.
Wanneer de heftruck zonder hefmast moet worden getransporteerd, wordt aan de voorzijde via het dak vastgesjord. Zie middelste afbeelding.
De onderste afbeelding toont de globale positie van het zwaartepunt.
De onderste afbeelding toont de globale positie van het zwaartepunt.
0706.NL
Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u de heftruck vakkundig vastzetten met wiggen, en vastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen en een houten vloer hebben. Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet de heftruck laden volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703.
0706.NL
2
C2
F
3
F
Uitsluitend overeenkomstig geschoold personeel mag de eerste inbedrijfstelling verrichten en de chauffeur inwerken. Wanneer meer heftrucks zijn geleverd, moet u erop letten, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisheftruck met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd.
M
Rijd de heftruck uitsluitend met accustroom. Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de accu (losse aansluitkabel) moeten korten zijn dan 6 meter.
Eerste inbedrijfstelling Uitsluitend overeenkomstig geschoold personeel mag de eerste inbedrijfstelling verrichten en de chauffeur inwerken. Wanneer meer heftrucks zijn geleverd, moet u erop letten, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisheftruck met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd. Rijd de heftruck uitsluitend met accustroom. Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de accu (losse aansluitkabel) moeten korten zijn dan 6 meter.
Verricht de volgende werkzaamheden om de heftruck na uitlevering of na een transport bedrijfsklaar te maken.
Verricht de volgende werkzaamheden om de heftruck na uitlevering of na een transport bedrijfsklaar te maken.
– Controleer de uitrusting op volledigheid. – Controleer de accu-aansluitingen en het zuurniveau (zie hoofdstuk D, paragraaf 6). – Neem de heftruck in gebruik zoals voorgeschreven. (zie hoofdstuk E, paragraaf 3).
– Controleer de uitrusting op volledigheid. – Controleer de accu-aansluitingen en het zuurniveau (zie hoofdstuk D, paragraaf 6). – Neem de heftruck in gebruik zoals voorgeschreven. (zie hoofdstuk E, paragraaf 3).
0706.NL
M
Eerste inbedrijfstelling
0706.NL
3
C3
C3
F
4
C4
De heftruck zonder eigen aandrijving verplaatsen
Wanneer u de heftruck zonder stroomtoevoer wilt kunnen verplaatsen, moet u de veeraccumulatorrem als volgt lossen.
Wanneer u de heftruck zonder stroomtoevoer wilt kunnen verplaatsen, moet u de veeraccumulatorrem als volgt lossen.
– Zwenk de hendel (3) naar links in de positie “accumulatorrem lossen”. – Draai het stuurwiel naar rechts, tot zich een druk heeft opgebouwd in het hydraulisch circuit, en de veeraccumulatorrem is gelost. Dit merkt u doordat de veeraccumulatorzuiger 20-25 mm uitschuift en daardoor de parkeerremhendel wordt gelost. De aandrijfwielen worden dan niet meer geblokkeerd of afgeremd door de veeraccumulatorrem. De voetrem blijft echter volledig functioneren. Tijdens het draaien van het stuurwiel mag u de voetrem niet bedienen.
– Zwenk de hendel (3) naar links in de positie “accumulatorrem lossen”. – Draai het stuurwiel naar rechts, tot zich een druk heeft opgebouwd in het hydraulisch circuit, en de veeraccumulatorrem is gelost. Dit merkt u doordat de veeraccumulatorzuiger 20-25 mm uitschuift en daardoor de parkeerremhendel wordt gelost. De aandrijfwielen worden dan niet meer geblokkeerd of afgeremd door de veeraccumulatorrem. De voetrem blijft echter volledig functioneren. Tijdens het draaien van het stuurwiel mag u de voetrem niet bedienen.
3
F
Voordat de chauffeur de heftruck bij geloste veeraccumulatorrem verlaat, moet de heftruck door geschikte maatregelen worden beveiligd tegen abusievelijk wegrollen.
M
Vóór u de heftruck weer in bedrijf neemt met stroomtoevoer, moet u de hendel (3) weer naar rechts brengen in de positie “rijstand”. De heftruck is nu bedrijfsgereed in de rijstand.
0706.NL
M
De heftruck zonder eigen aandrijving verplaatsen
3
Voordat de chauffeur de heftruck bij geloste veeraccumulatorrem verlaat, moet de heftruck door geschikte maatregelen worden beveiligd tegen abusievelijk wegrollen. Vóór u de heftruck weer in bedrijf neemt met stroomtoevoer, moet u de hendel (3) weer naar rechts brengen in de positie “rijstand”. De heftruck is nu bedrijfsgereed in de rijstand.
0706.NL
4
C4
4.1
Heftruck met draaistoel (o) zonder eigen aandrijving verplaatsen – Zwenk de hendel (4) naar links in de positie “accumulatorrem lossen”. – Beweeg de pomphendel (5) op en neer, totdat de zuiger van de veeraccumulator is uitgeschoven tot aan het einde (circa 20 - 25 mm). De aandrijfwielen worden dan niet meer geblokkeerd of afgeremd door de veeraccumulatorrem. De voetrem blijft echter volledig functioneren.
F
4.1
– Zwenk de hendel (4) naar links in de positie “accumulatorrem lossen”. – Beweeg de pomphendel (5) op en neer, totdat de zuiger van de veeraccumulator is uitgeschoven tot aan het einde (circa 20 - 25 mm). De aandrijfwielen worden dan niet meer geblokkeerd of afgeremd door de veeraccumulatorrem. De voetrem blijft echter volledig functioneren.
4
3
Voordat de chauffeur de heftruck bij geloste veeraccumulatorrem verlaat, moet de heftruck door geschikte maatregelen worden beveiligd tegen abusievelijk wegrollen.
Heftruck met draaistoel (o) zonder eigen aandrijving verplaatsen
F 5
4
3
Voordat de chauffeur de heftruck bij geloste veeraccumulatorrem verlaat, moet de heftruck door geschikte maatregelen worden beveiligd tegen abusievelijk wegrollen.
5
M
Vóór u de heftruck weer in bedrijf neemt met stroomtoevoer, moet u de hendel (4) weer naar rechts brengen in de positie “rijstand”. De heftruck is nu bedrijfsgereed in de rijstand.
M
Vóór u de heftruck weer in bedrijf neemt met stroomtoevoer, moet u de hendel (4) weer naar rechts brengen in de positie “rijstand”. De heftruck is nu bedrijfsgereed in de rijstand.
5
De heftruck slepen
5
De heftruck slepen
– Bevestig de sleepstang/-kabel aan de aanhangerkoppeling bergingsvoertuig en aan de heftruck die moet worden gesleept. – Trek de batterijstekker eruit (let op punt 3). – Los de parkeerrem.
van
het
– Bevestig de sleepstang/-kabel aan de aanhangerkoppeling bergingsvoertuig en aan de heftruck die moet worden gesleept. – Trek de batterijstekker eruit (let op punt 3). – Los de parkeerrem.
van
het
F
Er moet zich op de stoel van de te verslepen heftruck een persoon bevinden om te sturen. Sleep de heftruck stapvoets!
Z
De hulpstuurinrichting is niet ingeschakeld, en daarom kan de heftruck uitsluitend met een verhoogde krachtinspanning worden gestuurd!
Z
De hulpstuurinrichting is niet ingeschakeld, en daarom kan de heftruck uitsluitend met een verhoogde krachtinspanning worden gestuurd!
M
Bij elektrische besturing (o) kan de heftruck niet worden bestuurd. Voor het wegslepen moet de service van de fabrikant geïnformeerd worden.
M
Bij elektrische besturing (o) kan de heftruck niet worden bestuurd. Voor het wegslepen moet de service van de fabrikant geïnformeerd worden.
0706.NL
Er moet zich op de stoel van de te verslepen heftruck een persoon bevinden om te sturen. Sleep de heftruck stapvoets!
0706.NL
F
C5
C5
C6 C6 0706.NL
0706.NL
D Accu: onderhoud, opladen, vervangen
D Accu: onderhoud, opladen, vervangen
1
1
F
M
Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet u de heftruck veilig parkeren (zie hoofdstuk E).
Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet u de heftruck veilig parkeren (zie hoofdstuk E).
Onderhoudspersoneel: uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de accu’s opladen, onderhouden en vervangen. Leef bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de accu en het acculaadstation na.
Onderhoudspersoneel: uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de accu’s opladen, onderhouden en vervangen. Leef bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de accu en het acculaadstation na.
Brandpreventiemaatregelen: rook niet wanneer u met de accu’s omgaat en gebruik geen open vuur. In het bereik van de heftruck die moet worden opgeladen, mogen zich in een afstand van minimaal 2 meter geen brandbare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerd zijn. Zet brandblusmiddelen gereed.
Brandpreventiemaatregelen: rook niet wanneer u met de accu’s omgaat en gebruik geen open vuur. In het bereik van de heftruck die moet worden opgeladen, mogen zich in een afstand van minimaal 2 meter geen brandbare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerd zijn. Zet brandblusmiddelen gereed.
Onderhoud van de accu: houd de cellendeksels van de accu droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met accupoolvet, en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet-geïsoleerde polen moeten zijn afgedekt met een slipvaste isoleermat.
Onderhoud van de accu: houd de cellendeksels van de accu droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met accupoolvet, en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet-geïsoleerde polen moeten zijn afgedekt met een slipvaste isoleermat.
De accu verwijderen: de verwijdering van accu’s is uitsluitend toegestaan onder inachtneming en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de fabrikant verstrekt over verwijdering.
De accu verwijderen: de verwijdering van accu’s is uitsluitend toegestaan onder inachtneming en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de fabrikant verstrekt over verwijdering.
M
Controleer vóór het sluiten van het accudeksel of de accukabel niet kan worden beschadigd.
F
De accu’s bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Om deze reden moet u bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming dragen. Vermijd beslist contact met accuzuur. Wanneer kleding, huid of ogen evenwel in contact komen met accuzuur, moet u de betreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim voldoende, schoon water. Raadpleeg bij huid- en oogcontact bovendien een arts. Neutraliseer gemorst accuzuur onmiddellijk.
M
Gebruik uitsluitend accu’s met gesloten accutrog.
F
Het gewicht en de afmetingen van accu’s hebben een aanzienlijke uitwerking op de bedrijfsveiligheid van de heftruck. U mag de accugarnituur uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
0308.NL
F
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuuraccu’s
Controleer vóór het sluiten van het accudeksel of de accukabel niet kan worden beschadigd. De accu’s bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Om deze reden moet u bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming dragen. Vermijd beslist contact met accuzuur. Wanneer kleding, huid of ogen evenwel in contact komen met accuzuur, moet u de betreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim voldoende, schoon water. Raadpleeg bij huid- en oogcontact bovendien een arts. Neutraliseer gemorst accuzuur onmiddellijk. Gebruik uitsluitend accu’s met gesloten accutrog. Het gewicht en de afmetingen van accu’s hebben een aanzienlijke uitwerking op de bedrijfsveiligheid van de heftruck. U mag de accugarnituur uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
0308.NL
M
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuuraccu’s
D1
D1
2
Accutypen
2
Afhankelijk van de toepassing wordt de heftruck uitgerust met verschillende accutypen. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien, volgens DIN 43536 (80 V). EFG 535 EFG 540 / 545 / 550
Afhankelijk van de toepassing wordt de heftruck uitgerust met verschillende accutypen. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien, volgens DIN 43536 (80 V).
80 V - 5PzS – accu 700 Ah 80 V - 6PzS – accu 840 Ah
EFG 535 EFG 540 / 545 / 550
Het accugewicht is aangegeven op het typeplaatje van de accu.
Het accugewicht is aangegeven op het typeplaatje van de accu.
F
Het gewicht en de afmetingen van accu’s hebben een aanzienlijke uitwerking op de stabiliteit van de heftruck. Afmeting en gewicht en gewicht van de accu’s moeten daarom overeenkomen met de gegevens uit de volgende tabel en tekening. U mag de heftruck met hiervan afwijkende accu’s uitsluitend gebruiken met toestemming van de producent. Aandrijfaccu 80 Volt Heftruck L max. 1028 1028
855 999
769 769
Aandrijfaccu 80 Volt
784 784
Nominaal gewicht (-5/+8%) in kg 1863 2178
Heftruck L max. 700 Ah 840 Ah
EFG 535 EFG 540/545/550
0308.NL
EFG 535 EFG 540/545/550
D2
Het gewicht en de afmetingen van accu’s hebben een aanzienlijke uitwerking op de stabiliteit van de heftruck. Afmeting en gewicht en gewicht van de accu’s moeten daarom overeenkomen met de gegevens uit de volgende tabel en tekening. U mag de heftruck met hiervan afwijkende accu’s uitsluitend gebruiken met toestemming van de producent.
dergelijke DIN 43536
Dimensie (mm) B max. H1 +/- 2 mm H2 +/- 2 mm
80 V - 5PzS – accu 700 Ah 80 V - 6PzS – accu 840 Ah
1028 1028
dergelijke DIN 43536
Dimensie (mm) B max. H1 +/- 2 mm H2 +/- 2 mm 855 999
769 769
784 784
Nominaal gewicht (-5/+8%) in kg 1863 2178
700 Ah 840 Ah
0308.NL
F
Accutypen
D2
3
Open accudeksel met beugels (optie)
3
Open accudeksel met beugels (optie)
M
Wanneer de heftruck beschermbeugels heeft, kan het accudeksel uitsluitend worden geopend wanneer de veiligheidsbeugels naar onderen zijn gedraaid.
M
Wanneer de heftruck beschermbeugels heeft, kan het accudeksel uitsluitend worden geopend wanneer de veiligheidsbeugels naar onderen zijn gedraaid.
– Laat bij automatische beugels vergrendelknop (1) vastklikken en zwenk de beugels naar onderen.
– Laat bij automatische beugels vergrendelknop (1) vastklikken en zwenk de beugels naar onderen.
0308.NL
1
0308.NL
1
D3
D3
4
Accu vrijmaken
4
Accu vrijmaken
F
Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E).
F
Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E).
F
Let speciaal op bij het ont- en vergrendelen van het regelventiel-deksel.
F
Let speciaal op bij het ont- en vergrendelen van het regelventiel-deksel.
– Ontgrendel de stuurkolomvergrendeling (2), schuif de stuurkolom naar voren en zet hem vast in deze positie. 2
Met Multipilot
– Trek de afsluitkap (3) naar voren tot hij vastklikt. – Klap het accudeksel met stoel (4) voorzichtig naar achteren.
4 3
Met Solopilot – Ontgrendel het regelventiel-deksel (3) door de hendel (5) naar beneden te drukken en naar voren te zwenken. – Klap het accudeksel met stoel voorzichtig naar achteren.
3
Bij voertuigen met een stalen cabine, moet u vóór het openen van de batterijkap de chauffeursstoel volledig naar voren bewegen en de achterruit openen.
5
M
M
3
Bij voertuigen met een stalen cabine, moet u vóór het openen van de batterijkap de chauffeursstoel volledig naar voren bewegen en de achterruit openen.
5
Bij heftrucks met gesloten cabine moet u vóór het openen van de batterijkap de achterruit helemaal open zetten. – Klap beide armleuningen helemaal naar achteren. – Klap de hendel (6) naar onderen en haak de daaronder liggende sluitbeugel los.
6
– Draaivergrendeling (7) aantrekken en de draaistoel in de positie van de gemarkeerde boring (8) klinken. – Klap het batterijdeksel met stoel voorzichtig naar achteren.
6
– Draaivergrendeling (7) aantrekken en de draaistoel in de positie van de gemarkeerde boring (8) klinken. – Klap het batterijdeksel met stoel voorzichtig naar achteren.
0308.NL
7 0308.NL
7
D4
– Ontgrendel het regelventiel-deksel (3) door de hendel (5) naar beneden te drukken en naar voren te zwenken. – Klap het accudeksel met stoel voorzichtig naar achteren.
o Met draaistoel
Bij heftrucks met gesloten cabine moet u vóór het openen van de batterijkap de achterruit helemaal open zetten. – Klap beide armleuningen helemaal naar achteren. – Klap de hendel (6) naar onderen en haak de daaronder liggende sluitbeugel los.
4 3
Met Solopilot
o Met draaistoel
M
2
Met Multipilot
– Trek de afsluitkap (3) naar voren tot hij vastklikt. – Klap het accudeksel met stoel (4) voorzichtig naar achteren.
M
– Ontgrendel de stuurkolomvergrendeling (2), schuif de stuurkolom naar voren en zet hem vast in deze positie.
D4
F
F
U mag de accustekker en contrastekker uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakelde hoofdschakelaar en laadapparaat. – Trek de accusteker (9) er uit. – Neem eventuele isoleermatten van de accu.
U mag de accustekker en contrastekker uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakelde hoofdschakelaar en laadapparaat. – Trek de accusteker (9) er uit. – Neem eventuele isoleermatten van de accu.
9
5
9
De accu laden
5
– Maak de batterij vrij (zie paragraaf “Batterij vrijmaken“).
F M
– Maak de batterij vrij (zie paragraaf “Batterij vrijmaken“).
F
U mag de accu en laadapparaat uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakeld laadapparaat. Bij het laden van de accu moeten de oppervlakken van de accucellen vrij liggen, teneinde voldoende ventilatie te garanderen. Leg geen metalen voorwerpen op de accu.
M
Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden. – Verbind de laadkabel van het acculaadstation met de accustekker (9). – Schakel het laadstation in en laad de accu overeenkomstig de voorschriften van de producenten van accu en laadstation.
efg-v d03
9
U mag de accu en laadapparaat uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakeld laadapparaat. Bij het laden van de accu moeten de oppervlakken van de accucellen vrij liggen, teneinde voldoende ventilatie te garanderen. Leg geen metalen voorwerpen op de accu. Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden. – Verbind de laadkabel van het acculaadstation met de accustekker (9). – Schakel het laadstation in en laad de accu overeenkomstig de voorschriften van de producenten van accu en laadstation.
efg-v d03
9
F
Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van accu en laadstation na. Het accudeksel moet tijdens het laden beslist geopend blijven, opdat de gassen die ontstaan bij het laden, kunnen ontwijken. Gebruik geen vuur en open licht. Explosiegevaar!
0308.NL
Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van accu en laadstation na. Het accudeksel moet tijdens het laden beslist geopend blijven, opdat de gassen die ontstaan bij het laden, kunnen ontwijken. Gebruik geen vuur en open licht. Explosiegevaar!
0308.NL
F
De accu laden
D5
D5
5.1
Oplaadstekkerdoos (o)
5.1
– Het voertuig veilig plaatsen (zie hoofdstuk E).
F
– Het voertuig veilig plaatsen (zie hoofdstuk E).
F
U mag de batterij en laadapparaat uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakeld laadapparaat. – Verbind de laadkabel van het batterijlaadstation met de oplaadstekkerdoos (10). – Naargelang de batterij moet de wateraansluiting (11) met de batterijlaadstation worden verbonden. Het laadproces wordt elektrisch bewaakt Gebruik van het voertuig wordt automatisch verhinderd en voor beluchting van de batterij wordt de ventilatoren van het voertuig geactiveerd.
F
Het laadproces wordt elektrisch bewaakt Gebruik van het voertuig wordt automatisch verhinderd en voor beluchting van de batterij wordt de ventilatoren van het voertuig geactiveerd.
10 11
F
De werking van de ventilatoren moet bij ieder laadproces worden gecontroleerd.
D6
10 11
De werking van de ventilatoren moet bij ieder laadproces worden gecontroleerd. – Schakel het laadstation in en laad de batterij overeenkomstig de voorschriften van de producenten van batterij en laadstation.
Z
Gebruik alleen laders met een maximale laadstroom van 160 A.
Gebruik alleen laders met een maximale laadstroom van 160 A. Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van batterij en laadstation na. De ventilatoren moeten tijdens het laden beslist in bedrijf zijn, opdat de gassen die ontstaan bij het laden, kunnen ontwijken. Gebruik geen vuur en open licht. Explosiegevaar!
0308.NL
F
Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van batterij en laadstation na. De ventilatoren moeten tijdens het laden beslist in bedrijf zijn, opdat de gassen die ontstaan bij het laden, kunnen ontwijken. Gebruik geen vuur en open licht. Explosiegevaar!
0308.NL
F
U mag de batterij en laadapparaat uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakeld laadapparaat. – Verbind de laadkabel van het batterijlaadstation met de oplaadstekkerdoos (10). – Naargelang de batterij moet de wateraansluiting (11) met de batterijlaadstation worden verbonden.
– Schakel het laadstation in en laad de batterij overeenkomstig de voorschriften van de producenten van batterij en laadstation.
Z
Oplaadstekkerdoos (o)
D6
6
De accu demonteren en monteren
6
De accu demonteren en monteren
M
De accu mag niet over de beschermbeugel aan de achterzijde worden geheven, anders bestaat het gevaar dat de ventilator of de zit-overkapping worden beschadigd.
M
De accu mag niet over de beschermbeugel aan de achterzijde worden geheven, anders bestaat het gevaar dat de ventilator of de zit-overkapping worden beschadigd.
– Accu vrijmaken (zie hoofdstuk D, paragraaf 3). – Trek de zijdelen (12 en 13) er uit.
– Accu vrijmaken (zie hoofdstuk D, paragraaf 3). – Trek de zijdelen (12 en 13) er uit.
12
13
efg v d04 mitte
Dek accu’s met open polen of connectoren af met een rubber mat, teneinde kortsluitingen te vermijden. Wanneer u de accu vervangt met kraan-hulpmiddelen, moet u letten op de maximale hefcapaciteit (zie accugewicht op het accu-typeplaatje aan de accutrog). Leid de kraan-hulpmiddelen door de uitsparing in het dak; ze moeten verticaal heffen, opdat de accutrog niet wordt samengedrukt. Breng de haken zodanig aan, dat ze bij ontspannen kraan-hulpmiddelen niet op de accucellen kunnen vallen. – Bevestig de kraan-hulpmiddelen aan de accutrog. – Hef de accu met de kraan-hulpmiddelen rechts (in de rijrichting gezien) over het frame en vervolgens zijwaarts eruit. – De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats.
F
Plaats bij het vervangen van de accu uitsluitend dezelfde uitvoering. Controleer na het plaatsen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden. Afdekkingen en zijdeuren moeten goed zijn afgesloten.
F
Let er bij het vervangen / inbouwen van de accu op dat deze stevig in de accuruimte van de heftruck is geplaatst.
0308.NL
F
F
Dek accu’s met open polen of connectoren af met een rubber mat, teneinde kortsluitingen te vermijden. Wanneer u de accu vervangt met kraan-hulpmiddelen, moet u letten op de maximale hefcapaciteit (zie accugewicht op het accu-typeplaatje aan de accutrog). Leid de kraan-hulpmiddelen door de uitsparing in het dak; ze moeten verticaal heffen, opdat de accutrog niet wordt samengedrukt. Breng de haken zodanig aan, dat ze bij ontspannen kraan-hulpmiddelen niet op de accucellen kunnen vallen. – Bevestig de kraan-hulpmiddelen aan de accutrog. – Hef de accu met de kraan-hulpmiddelen rechts (in de rijrichting gezien) over het frame en vervolgens zijwaarts eruit. – De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats.
F
13
efg v d04 mitte
Plaats bij het vervangen van de accu uitsluitend dezelfde uitvoering. Controleer na het plaatsen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden. Afdekkingen en zijdeuren moeten goed zijn afgesloten. Let er bij het vervangen / inbouwen van de accu op dat deze stevig in de accuruimte van de heftruck is geplaatst.
0308.NL
F
12
D7
D7
Het accudeksel sluiten
7
Met Multipilot
Met Multipilot
– Schuif de afsluitkap krachtig naar achteren, zodat de afsluitpennen (14) vastklikken.
– Schuif de afsluitkap krachtig naar achteren, zodat de afsluitpennen (14) vastklikken.
14
Met Solopilot
Met Solopilot
– Draai na het sluiten van de batterijkap de regelventiel-kap (3) naar achteren tot hij vastklikt.
– Draai na het sluiten van de batterijkap de regelventiel-kap (3) naar achteren tot hij vastklikt.
3
Met draaistoel
Met draaistoel
– Let er bij het dichtklappen van de batterijkap op dat de koppeling (15) in elkaar grijpt. – Haak na het sluiten van het batterijdeksel de afsluitbeugel in en klap de hendel (6) naar boven. – Klap beide armleuningen naar onderen.
– Let er bij het dichtklappen van de batterijkap op dat de koppeling (15) in elkaar grijpt. – Haak na het sluiten van het batterijdeksel de afsluitbeugel in en klap de hendel (6) naar boven. – Klap beide armleuningen naar onderen.
3 15
5
14
3
3 15
6
0308.NL
6
D8
Het accudeksel sluiten
5
0308.NL
7
D8
8
Accuverbruik-indicator, accuverbruik-bewaker, bedrijfsurenteller
8
Accuverbruik-indicator: De informatie- en serviceindicatie toont de laadtoestand van de accu.
M
Z
Accuverbruik-indicator, accuverbruik-bewaker, bedrijfsurenteller Accuverbruik-indicator: De informatie- en serviceindicatie toont de laadtoestand van de accu.
M
De standaard instelling van de accuverbruik-indicator / verbruik-bewaker vindt plaats op standaard accu’s. Stel bij gebruik van onderhoudsvrije accu’s de indicatie opnieuw in. De service moet deze instelling realiseren. Wanneer u dat niet doet, kan de accu worden beschadigd door uitputting.
De standaard instelling van de accuverbruik-indicator / verbruik-bewaker vindt plaats op standaard accu’s. Stel bij gebruik van onderhoudsvrije accu’s de indicatie opnieuw in. De service moet deze instelling realiseren. Wanneer u dat niet doet, kan de accu worden beschadigd door uitputting.
Is een batterij tot aan de toelaatbare ontladingstoestand ontladen dan wordt het batterijsymbool als leeg weergegeven.
Is een batterij tot aan de toelaatbare ontladingstoestand ontladen dan wordt het batterijsymbool als leeg weergegeven.
Accuverbruik-bewaker: wanneer de capaciteit lager wordt dan de restcapaciteit, wordt de heffunctie uitgeschakeld. De betreffende indicatie verschijnt op de informatie- en service-indicatie.
Accuverbruik-bewaker: wanneer de capaciteit lager wordt dan de restcapaciteit, wordt de heffunctie uitgeschakeld. De betreffende indicatie verschijnt op de informatie- en service-indicatie.
Wanneer u het heffen wilt stoppen, moet u de sleutelschakelaar uit- en weer inschakelen. Heffen is dan nog mogelijk voor 30 tot 40 seconden.
Wanneer u het heffen wilt stoppen, moet u de sleutelschakelaar uit- en weer inschakelen. Heffen is dan nog mogelijk voor 30 tot 40 seconden.
Z
De functie heffen wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten accu minstens voor 40 % is geladen.
Bedrijfsurenteller: de bedrijfsuren worden weergegeven naast de laadtoestand van de accu. Werkuren worden geteld wannaar het voertuig is ingeschakeld en de stoelschakelaar is gesloten.
0308.NL
0308.NL
Bedrijfsurenteller: de bedrijfsuren worden weergegeven naast de laadtoestand van de accu. Werkuren worden geteld wannaar het voertuig is ingeschakeld en de stoelschakelaar is gesloten.
De functie heffen wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten accu minstens voor 40 % is geladen.
D9
D9
D 10 D 10 0308.NL
0308.NL
E Bediening
E Bediening
1
1
F
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel.
Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel.
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder: de bestuurder moet zijn ingelicht over zijn rechten en plichten, moet zijn onderricht in de bediening van het interne transportmiddel, en moet de inhoud van deze gebruiksaanwijzing kennen. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen dragen.
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder: de bestuurder moet zijn ingelicht over zijn rechten en plichten, moet zijn onderricht in de bediening van het interne transportmiddel, en moet de inhoud van deze gebruiksaanwijzing kennen. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen dragen.
Verbod op gebruik door onbevoegden:` de bestuurder is tijdens de gebruikstijd verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. Hij moet onbevoegden verbieden, met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. U mag geen personen meenemen of optillen.
Verbod op gebruik door onbevoegden:` de bestuurder is tijdens de gebruikstijd verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. Hij moet onbevoegden verbieden, met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. U mag geen personen meenemen of optillen.
Beschadigingen en gebreken:beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften.
Beschadigingen en gebreken:beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften.
Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. U mag het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen geval veranderen of blokkeren.
Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. U mag het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen geval veranderen of blokkeren.
Gevarenbereik: het gevarenbereik is het bereik, waarbinnen de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last een gevaar betekenen voor personen. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende last of een dalende / vallende werkinrichting kan terechtkomen.
Gevarenbereik: het gevarenbereik is het bereik, waarbinnen de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last een gevaar betekenen voor personen. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende last of een dalende / vallende werkinrichting kan terechtkomen.
F
U moet onbevoegden uit het gevarenbereik sturen. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal worden gegeven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe het gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen. Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.
U moet onbevoegden uit het gevarenbereik sturen. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal worden gegeven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe het gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen. Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.
M
Voertuigen met gereduceerde hoofdruimte zijn uitgerust met een waarschuwingsplaat in het zichtveld van de bestuurder. Houd de aanbevolen maximale lichaamsgrootte op deze plaat beslist aan.
0707.NL
Voertuigen met gereduceerde hoofdruimte zijn uitgerust met een waarschuwingsplaat in het zichtveld van de bestuurder. Houd de aanbevolen maximale lichaamsgrootte op deze plaat beslist aan.
0707.NL
M
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel
E1
E1
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element 1 Stuurwiel
Functie
t
3
Parkeerrem (tuimelschakelaar)
t
4
Stuurkolomvergrendeling
t
5
Contactslot
t
6 7 8
Rijpedaal Rempedaal Rijrichtingschakelaar Multipilot Claxon Extra hydrauliek (ZH3) Schakelaar voor extra uitrusting Hoofdschakelaar NOODSTOP Bij dubbelpedaalbesturing: rijpedaal “achteruit“ Bij dubbelpedaalbesturing: rempedaal Bij dubbelpedaalbesturing: rijpedaal “vooruit“ Rijrichtingschakelaar Claxon Solopilot Heffen / dalen Solopilot Hefmast: neigen Solopilot Extra hydrauliek (ZH1) Sideshift Solopilot Extra hydrauliek (ZH2) Omschakelaar Extra hydrauliek (ZH3)
t t o o o o o
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
19
stuur van links naar rechts. Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters, waarschuwingsindicaties, aanwijzingen bij verkeerde bediening en service-indicaties, maar ook indicatie van batterijverbruik en werkuren. Uitsluitend handmatig bedienen wanneer de bedrijfsrem weigert. Normaliter functioneert de parkeerrem (veeraccumulatorrem) bij stilstand automatisch. Optische indicatie: rood = parkeerrem geactiveerd groen = parkeerrem gelost De stuurkolom wordt ingesteld en vastgezet op de gewenste afstand. Schakelt de regelstroom in en uit. Door de sleutel uit het contactslot te trekken, beveiligt u de heftruck tegen inschakelen door onbevoegden. De rijsnelheid wordt traploos geregeld. De heftruck wordt geremd. De gewenste rijrichting wordt ingeschakeld Regelt de functies van de hefmast. Activeert het waarschuwingssignaal. Omschakelen van ZH2 naar ZH3. Bijvoorbeeld indicatie voor werklampen aan
E2
Functie
t De heftruck sturen met vijf omwentelingen van het stuur van links naar rechts.
Informatie- en serviceindicatie
t Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters,
3
Parkeerrem (tuimelschakelaar)
t
4
Stuurkolomvergrendeling
t
5
Contactslot
t
6 7 8
Rijpedaal Rempedaal Rijrichtingschakelaar Multipilot Claxon Extra hydrauliek (ZH3) Schakelaar voor extra uitrusting Hoofdschakelaar NOODSTOP Bij dubbelpedaalbesturing: rijpedaal “achteruit“ Bij dubbelpedaalbesturing: rempedaal Bij dubbelpedaalbesturing: rijpedaal “vooruit“ Rijrichtingschakelaar Claxon Solopilot Heffen / dalen Solopilot Hefmast: neigen Solopilot Extra hydrauliek (ZH1) Sideshift Solopilot Extra hydrauliek (ZH2) Omschakelaar Extra hydrauliek (ZH3)
t t o o o o o
2
9
t Stroomtoevoer in- en uitschakelen.
10
o Bij bediening rijdt de heftruck achteruit.
11
De rijsnelheid wordt traploos geregeld. o De heftruck wordt geremd.
12
o Bij bediening rijdt de heftruck vooruit
13
De rijsnelheid wordt traploos geregeld. t De gewenste rijrichting wordt ingeschakeld t Activeert het waarschuwingssignaal. t De lastvorken worden geheven of neergelaten.
14 15 16
t De lastvorken neigen naar voren respectievelijk naar
17
achteren. o De vork wordt naar rechts respectievelijk naar links geschoven.
18
o Voor hydraulische aanbouwapparatuur.
19
o Omschakelen van ZH2 naar ZH3
20 0707.NL
20
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element 1 Stuurwiel
t De heftruck sturen met vijf omwentelingen van het
Informatie- en serviceindicatie
2
2
waarschuwingsindicaties, aanwijzingen bij verkeerde bediening en service-indicaties, maar ook indicatie van batterijverbruik en werkuren. Uitsluitend handmatig bedienen wanneer de bedrijfsrem weigert. Normaliter functioneert de parkeerrem (veeraccumulatorrem) bij stilstand automatisch. Optische indicatie: rood = parkeerrem geactiveerd groen = parkeerrem gelost De stuurkolom wordt ingesteld en vastgezet op de gewenste afstand. Schakelt de regelstroom in en uit. Door de sleutel uit het contactslot te trekken, beveiligt u de heftruck tegen inschakelen door onbevoegden. De rijsnelheid wordt traploos geregeld. De heftruck wordt geremd. De gewenste rijrichting wordt ingeschakeld Regelt de functies van de hefmast. Activeert het waarschuwingssignaal. Omschakelen van ZH2 naar ZH3. Bijvoorbeeld indicatie voor werklampen aan
t Stroomtoevoer in- en uitschakelen. o Bij bediening rijdt de heftruck achteruit. De rijsnelheid wordt traploos geregeld.
o De heftruck wordt geremd. o Bij bediening rijdt de heftruck vooruit
De rijsnelheid wordt traploos geregeld.
t De gewenste rijrichting wordt ingeschakeld t Activeert het waarschuwingssignaal. t De lastvorken worden geheven of neergelaten. t De lastvorken neigen naar voren respectievelijk naar achteren.
o De vork wordt naar rechts respectievelijk naar links geschoven.
o Voor hydraulische aanbouwapparatuur. o Omschakelen van ZH2 naar ZH3 0707.NL
2
E2
Heftruck met Multipilot
Heftruck met Multipilot 1 2
1 2 4
4 3
5
10 9 8
7
3
5
10 9 8
6
Dubbelpedaalregeling
7
6
Dubbelpedaalregeling 11
11
12
12
13
13
Heftruck met Solopilot
Heftruck met Solopilot 14 15 16
17
18
19
14 15 16
20
17
18
19
20
0707.NL
10
0707.NL
10
E3
E3
o Heftruck met elektrische besturing in de linker armleuning
23 24 25
NOODSTOPknop Draaivergrendeling Contactslot ISM
26 27 28 29 30
Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element 21 Fingertip 22 Bedienconsole
o Werkt als Solopilot positie 16; 17; 18; 19 o Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters, waarschuwingsindicaties, aanwijzingen bij verkeerde bediening en service-indicaties, maar ook indicatie van batterijverbruik en werkuren. o Stroomtoevoer in- en uitschakelen. De stoel in de gewenste richting draaien. o Schakelt de regelstroom in en uit. Door de sleutel uit het contactslot te trekken, beveiligt u o de heftruck tegen inschakelen door onbevoegden.
23 24 25
E4
NOODSTOPknop Draaivergrendeling Contactslot ISM
o Knipperlicht links/rechts inschakelen
26 27 28 29 30
o De heftruck in de gewenste richting sturen.
31
0707.NL
31
Zonder functie Zonder functie Zonder functie Zonder functie Schakelaar rijrichtingindicatie Stuurwiel
Functie
Zonder functie Zonder functie Zonder functie Zonder functie Schakelaar rijrichtingindicatie Stuurwiel
Functie o Werkt als Solopilot positie 16; 17; 18; 19 o Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters, waarschuwingsindicaties, aanwijzingen bij verkeerde bediening en service-indicaties, maar ook indicatie van batterijverbruik en werkuren. o Stroomtoevoer in- en uitschakelen. De stoel in de gewenste richting draaien. o Schakelt de regelstroom in en uit. Door de sleutel uit het contactslot te trekken, beveiligt u o de heftruck tegen inschakelen door onbevoegden.
o Knipperlicht links/rechts inschakelen o De heftruck in de gewenste richting sturen.
0707.NL
Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element 21 Fingertip 22 Bedienconsole
o Heftruck met elektrische besturing in de linker armleuning
E4
Heftruck met elektrische besturing in de linker armleuning (uitsluitend bij draaistoel)
Heftruck met elektrische besturing in de linker armleuning (uitsluitend bij draaistoel)
8 31 30 29 28 27 26
8
22
31
22
23
30 29
23
24
28 27
24
26
25
Heftruck met multifunctionele armleuning Multipilot / fingertip
Heftruck met multifunctionele armleuning Multipilot / fingertip
16 17 18 19
8
25
22
22 21
21
23
23 24
24
0707.NL
25
0707.NL
25
16 17 18 19
8
E5
E5
2.1
Schakelaar op het instrumentenpaneel
2.1
Schakelaar op het instrumentenpaneel
Functie
Schakelaar voor noodknipperlichtinstallatie
Schakelaar “zwaailamp / parkeerlicht“
Schakelaar “zwaailamp / parkeerlicht“
Schakelaar ruitenwisser-wasinstallatie Stand 1 “ruitenwisser aan“ Stand 2 “wasinstallatie in“
Schakelaar ruitenwisser-wasinstallatie Stand 1 “ruitenwisser aan“ Stand 2 “wasinstallatie in“
Schakelaar op de bedienconsole
2.2
E6
Schakelaar op de bedienconsole Functie Overbruggingsknop “heffen uitschakelen“
Schakelaar “kruipgang”
Schakelaar “kruipgang”
Schakelaar “stoelverwarming“
Schakelaar “stoelverwarming“
Schakelaar “heftruckverlichting“ (parkeerlicht / dimlicht)
Schakelaar “heftruckverlichting“ (parkeerlicht / dimlicht)
Schakelaar “werklamp“
Schakelaar “werklamp“ 0707.NL
Functie Overbruggingsknop “heffen uitschakelen“
0707.NL
2.2
Functie
Schakelaar voor noodknipperlichtinstallatie
E6
2.3
Multifunctionele indicatie
2.3
Het multifunctionele venster toont de bedrijfsgegevens, batterijcapaciteit, werkuren, storingen en gegevens. Als waarschuwingsindicaties bevinden zich grafische symbolen op het multifunctionele venster. 32
33
49
34
35
36
37
48
32
34
35
36
37
39 41 38 40
42
43
43
44
47
33
42
49
45
48
44
47
46
Indicatie Omschakelknop tussen werkuren en tijd Overtemperatuur van de regelingen Overtemperatuur pompmotor Overtemperatuur rijmotor Stoelschakelaar Parkeerrem aangetrokken Rijrichtingindicatie o Heftruck in bedrijf (sleutelschakelaar “AAN“) Service-indicatie / “APK”-indicatie Remvloeistofniveau te laag Brandt bij storingen respectievelijk knippert wanneer de batterijcapaciteit kleiner is dan 10% Knop voor kruipgang Programmakeuze-knop SET-knop Indicatie van bedrijfsprogramma (programma 1 tot 5) Indicatie van rijrichting en wielstand Indicatie van batterijcapaciteit Tijd en werkuren respectievelijk diagnose en storingindicatie
Pos. 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
0707.NL
0707.NL
43 44 45 46 47 48 49
Het multifunctionele venster toont de bedrijfsgegevens, batterijcapaciteit, werkuren, storingen en gegevens. Als waarschuwingsindicaties bevinden zich grafische symbolen op het multifunctionele venster.
39 41 38 40
46
Pos. 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Multifunctionele indicatie
E7
43 44 45 46 47 48 49
45
Indicatie Omschakelknop tussen werkuren en tijd Overtemperatuur van de regelingen Overtemperatuur pompmotor Overtemperatuur rijmotor Stoelschakelaar Parkeerrem aangetrokken Rijrichtingindicatie o Heftruck in bedrijf (sleutelschakelaar “AAN“) Service-indicatie / “APK”-indicatie Remvloeistofniveau te laag Brandt bij storingen respectievelijk knippert wanneer de batterijcapaciteit kleiner is dan 10% Knop voor kruipgang Programmakeuze-knop SET-knop Indicatie van bedrijfsprogramma (programma 1 tot 5) Indicatie van rijrichting en wielstand Indicatie van batterijcapaciteit Tijd en werkuren respectievelijk diagnose en storingindicatie
E7
Waarschuwingsindicaties, knoppen en schakelaars
2.4
De volgende toestanden worden weergegeven of ingeschakeld.
De volgende toestanden worden weergegeven of ingeschakeld.
Pos. Indicatie / functie
Pos. Indicatie / functie
32
Omschakelknop tussen werkuren en tijd – Werkuren heftruck sleutelschakelaar “AAN“ – U kunt werkuren “EFF“ schakelen tussen code “AAN“ of code “UIT“. – Tijd-indicatie
32
Omschakelknop tussen werkuren en tijd – Werkuren heftruck sleutelschakelaar “AAN“ – U kunt werkuren “EFF“ schakelen tussen code “AAN“ of code “UIT“. – Tijd-indicatie
33
Overtemperatuur van de regelingen (controller) – Brandt bij overtemperatuur van de regelingen. – De capaciteit wordt temperatuurafhankelijk continu gereduceerd.
33
Overtemperatuur van de regelingen (controller) – Brandt bij overtemperatuur van de regelingen. – De capaciteit wordt temperatuurafhankelijk continu gereduceerd.
34
Overtemperatuur pompmotor, stuurbekrachtigingmotor – De temperatuur van de pompmotor en de stuurbekrachtigingmotor worden gecontroleerd. – Bij overtemperatuur wordt de capaciteit gereduceerd.
34
Overtemperatuur pompmotor, stuurbekrachtigingmotor – De temperatuur van de pompmotor en de stuurbekrachtigingmotor worden gecontroleerd. – Bij overtemperatuur wordt de capaciteit gereduceerd.
35
Overtemperatuur rijmotor. – De temperatuur van de rijmotor wordt gecontroleerd. – Bij overtemperatuur wordt de capaciteit gereduceerd.
35
Overtemperatuur rijmotor. – De temperatuur van de rijmotor wordt gecontroleerd. – Bij overtemperatuur wordt de capaciteit gereduceerd.
36
Stoelschakelaar – Stoelschakelaar niet gesloten. – Heftruck bedrijfsklaar, stoel echter niet bezet. Parkeerrem aangetrokken – Heftruck bedrijfsgereed, parkeerrem aangetrokken. Rijrichtingindicatie o – Bij verlichting met knipperinstallatie. Heftruck in bedrijf – Sleutelschakelaar op “AAN“. Service-indicatie / “APK”-indicatie – Ingesteld service-interval is verstreken (1000 werkuren) of “APK”-controle na 12 maanden moet plaatsvinden (lampje knippert).
36
Stoelschakelaar – Stoelschakelaar niet gesloten. – Heftruck bedrijfsklaar, stoel echter niet bezet. Parkeerrem aangetrokken – Heftruck bedrijfsgereed, parkeerrem aangetrokken. Rijrichtingindicatie o – Bij verlichting met knipperinstallatie. Heftruck in bedrijf – Sleutelschakelaar op “AAN“. Service-indicatie / “APK”-indicatie – Ingesteld service-interval is verstreken (1000 werkuren) of “APK”-controle na 12 maanden moet plaatsvinden (lampje knippert).
Te weinig remvloeistof – Remvloeistofniveau wordt op de remvloeistoftank gecontroleerd door voelers. WAARSCHUWING – Brandt bij storingen. – Knippert bij voertuigcapaciteit kleiner dan 10%. Knop voor kruipgang – Rijsnelheid maximaal 6 km/h (instelbaar). Programmakeuze-knop – Knop voor “omhoog“ en “omlaag“. SET-knop – Speciale functies selecteren. Indicatie van modus – Indicatie van het geselecteerde rijprogramma (1 tot 5).
41
38 39 40
41
42
43 44 45 46
37 38 39 40
42
43 44 45 46 0707.NL
37
E8
Waarschuwingsindicaties, knoppen en schakelaars
E8
Te weinig remvloeistof – Remvloeistofniveau wordt op de remvloeistoftank gecontroleerd door voelers. WAARSCHUWING – Brandt bij storingen. – Knippert bij voertuigcapaciteit kleiner dan 10%. Knop voor kruipgang – Rijsnelheid maximaal 6 km/h (instelbaar). Programmakeuze-knop – Knop voor “omhoog“ en “omlaag“. SET-knop – Speciale functies selecteren. Indicatie van modus – Indicatie van het geselecteerde rijprogramma (1 tot 5).
0707.NL
2.4
2.5
Vensterindicaties
2.5
Pos. Functie
2.6
Vensterindicaties Pos. Functie
47
Indicatie van rijrichting en wielstand – Toont de geselecteerde rijrichting (vooruit of achteruit) respectievelijk de wielstand van de gestuurde wielen.
47
Indicatie van rijrichting en wielstand – Toont de geselecteerde rijrichting (vooruit of achteruit) respectievelijk de wielstand van de gestuurde wielen.
48
Batterijcapaciteit in % De restcapaciteit van de batterij wordt weergegeven. Indicatie 0% = batterij voor 80% ontladen. Bij een indicatie van 10% knippert de attentie-indicatie (42). Bij 0% capaciteit wordt de heffunctie na 30 tot 40 seconden uitgeschakeld.
48
Batterijcapaciteit in % De restcapaciteit van de batterij wordt weergegeven. Indicatie 0% = batterij voor 80% ontladen. Bij een indicatie van 10% knippert de attentie-indicatie (42). Bij 0% capaciteit wordt de heffunctie na 30 tot 40 seconden uitgeschakeld.
49
Werkuren-indicatie / storingindicatie – Indicatie van de werkuren. – eff: indicatie van de totale werktijd. Storingsindicatie – Wanneer een storing (Err) of een waarschuwing (Inf) optreedt, verdwijnt de indicatie van de werkuren. De storingscode wordt weergegeven. – Wanneer er meer storingen zijn opgetreden, worden ze afwisselend in intervallen van 1,5 seconde weergegeven; er klinkt een waarschuwingstoon.
49
Werkuren-indicatie / storingindicatie – Indicatie van de werkuren. – eff: indicatie van de totale werktijd. Storingsindicatie – Wanneer een storing (Err) of een waarschuwing (Inf) optreedt, verdwijnt de indicatie van de werkuren. De storingscode wordt weergegeven. – Wanneer er meer storingen zijn opgetreden, worden ze afwisselend in intervallen van 1,5 seconde weergegeven; er klinkt een waarschuwingstoon.
Bedienconsole
2.6
Het venster van de bedienconsole toont de bedrijfsgegevens, batterijcapaciteit, werkuren, storingen en gegevens. Als waarschuwingsindicaties bevinden zich grafische symbolen op de bedienconsole.
Het venster van de bedienconsole toont de bedrijfsgegevens, batterijcapaciteit, werkuren, storingen en gegevens. Als waarschuwingsindicaties bevinden zich grafische symbolen op de bedienconsole.
50 52 54 56 58 60 62 64 51 53 55 57 59 61 63 65
50 52 54 56 58 60 62 64 51 53 55 57 59 61 63 65
66 67 68 69 70 71 72
km/h
73
75
81
80 83
77
73
78
79 84
74
85
75
81 82
0707.NL
82
76
66 67 68 69 70 71 72
km/h
76
80 83
77
78
79 84
85
0707.NL
74
Bedienconsole
E9
E9
Pos.
Indicatie
Indicaties op de bedienconsole Pos.
Indicatie
50
Zonder functie
50
Zonder functie
51
Zonder functie
51
Zonder functie
52
Zonder functie
52
Zonder functie
53
Controlelampje “kruipgang”
53
Controlelampje “kruipgang”
54
Zonder functie
54
Zonder functie
55
Rijrichtingindicatie – Bij verlichting met knipperinstallatie.
55
Rijrichtingindicatie – Bij verlichting met knipperinstallatie.
56
Parkeerrem aangetrokken – Heftruck bedrijfsgereed, parkeerrem aangetrokken.
56
Parkeerrem aangetrokken – Heftruck bedrijfsgereed, parkeerrem aangetrokken.
57
Heftruck in bedrijf – Contactslot op “AAN“
57
Heftruck in bedrijf – Contactslot op “AAN“
58
Zonder functie
58
Zonder functie
59
Stoelschakelaar – Stoelschakelaar niet gesloten. – Heftruck bedrijfsklaar, stoel echter niet bezet.
59
Stoelschakelaar – Stoelschakelaar niet gesloten. – Heftruck bedrijfsklaar, stoel echter niet bezet.
60
Zonder functie
60
Zonder functie
61
62
E 10
2.7
Service-indicatie – Ingesteld service-interval is verstreken (1000 werkuren) of de “APK”-controle na 12 maanden moet plaatsvinden (lampje knippert). Overtemperatuur van de regelingen (controller) – Brandt bij overtemperatuur van de regelingen. – De capaciteit wordt temperatuurafhankelijk continu gereduceerd.
61
62
Service-indicatie – Ingesteld service-interval is verstreken (1000 werkuren) of de “APK”-controle na 12 maanden moet plaatsvinden (lampje knippert). Overtemperatuur van de regelingen (controller) – Brandt bij overtemperatuur van de regelingen. – De capaciteit wordt temperatuurafhankelijk continu gereduceerd.
63
Zonder functie
63
Zonder functie
64
Zonder functie
64
Zonder functie
65
WAARSCHUWING – Brandt bij storingen. – Knippert bij voertuigcapaciteit kleiner dan 10%.
65
WAARSCHUWING – Brandt bij storingen. – Knippert bij voertuigcapaciteit kleiner dan 10%.
66
Bestuurdersvenster
66
Bestuurdersvenster
E 10
0707.NL
Indicaties op de bedienconsole
0707.NL
2.7
2.8
Knop op de bedienconsole
2.8
Knop op de bedienconsole
50 52 54 56 58 60 62 64 51 53 55 57 59 61 63 65
50 52 54 56 58 60 62 64 51 53 55 57 59 61 63 65
66 67 68 69 70 71 72
km/h
74
73
81 82
76
80 83
77
73
78
79 84
74
85
Functie
Pos.
75
81 82
76
80 83
77
78
79 84
85
Functie
67
Selecteer een rijprogramma (in andere modi verhogen)
67
Selecteer een rijprogramma (in andere modi verhogen)
68
Omschakelknop tussen werkuren en tijd
68
Omschakelknop tussen werkuren en tijd
69
Set-knop – Speciale functies selecteren.
69
Set-knop – Speciale functies selecteren.
70
Selecteer een rijprogramma (in andere modi verlagen)
70
Selecteer een rijprogramma (in andere modi verlagen)
71
Parkeerrem Parkeerrem activeren /lossen
71
Parkeerrem Parkeerrem activeren /lossen
72
Knop voor kruipgang – Rijsnelheid maximaal 6 km/h (instelbaar).
72
Knop voor kruipgang – Rijsnelheid maximaal 6 km/h (instelbaar).
73
Niet in gebruik
73
Niet in gebruik
74
Dakruitenwisser in- en uitschakelen; intervalschakeling
74
Dakruitenwisser in- en uitschakelen; intervalschakeling
75
Ruitenwasinstallatie in- en uitschakelen
75
Ruitenwasinstallatie in- en uitschakelen
76
Ruitenwisser in- en uitschakelen; intervalschakeling
76
Ruitenwisser in- en uitschakelen; intervalschakeling
0707.NL
0707.NL
Pos.
75
66 67 68 69 70 71 72
km/h
E 11
E 11
Pos.
Functie
Pos.
Noodknipperlichtinstallatie in- en uitschakelen.
77
Noodknipperlichtinstallatie in- en uitschakelen.
78
Werklamp vóór in- en uitschakelen.
78
Werklamp vóór in- en uitschakelen.
79
Werklamp achter in- en uitschakelen.
79
Werklamp achter in- en uitschakelen.
80
Dimlicht in- en uitschakelen.
80
Dimlicht in- en uitschakelen.
81
Parkeerlicht in- en uitschakelen.
81
Parkeerlicht in- en uitschakelen.
82
Achterruitverwarming in- en uitschakelen.
82
Achterruitverwarming in- en uitschakelen.
83
Stoelverwarming in- en uitschakelen.
83
Stoelverwarming in- en uitschakelen.
84
Zwaailichten in- en uitschakelen.
84
Zwaailichten in- en uitschakelen.
85
Overbruggingsknop “heffen uitschakelen“.
85
Overbruggingsknop “heffen uitschakelen“.
0707.NL
77
0707.NL
E 12
Functie
E 12
Vensterindicaties
Vensterindicaties 86
86
87
km/h
90
89
88
90
Pos. Functie
87 88
89
88
Pos. Functie
Indicatie van batterijcapaciteit – Ontlaadtoestand van de batterij Profielnummer (rij-/hefprofiel 1, 2, 3, 4 en 5)
86
Werkurenindicatie – De tijd weergeven – Indicatie van restlooptijd met ingebouwde batterij in indeling uren : minuten Storingsindicatie – Wanneer een storing (Err) of een waarschuwing (Inf) optreedt, verschijnt de indicatie van storingscode. – Wanneer er meer storingen zijn opgetreden, worden ze afwisselend in intervallen van 1,5 seconde weergegeven. Er klinkt een waarschuwingstoon. – eft: indicatie van de totale werktijd. Indicatie van rijrichting, snelheid en wielstand – Toont de geselecteerde rijrichting (vooruit of achteruit) respectievelijk de wielstand van de gestuurde wielen.
88
87
0707.NL
90
89
89
90
Indicatie van batterijcapaciteit – Ontlaadtoestand van de batterij Profielnummer (rij-/hefprofiel 1, 2, 3, 4 en 5) Werkurenindicatie – De tijd weergeven – Indicatie van restlooptijd met ingebouwde batterij in indeling uren : minuten Storingsindicatie – Wanneer een storing (Err) of een waarschuwing (Inf) optreedt, verschijnt de indicatie van storingscode. – Wanneer er meer storingen zijn opgetreden, worden ze afwisselend in intervallen van 1,5 seconde weergegeven. Er klinkt een waarschuwingstoon. – eft: indicatie van de totale werktijd. Indicatie van rijrichting, snelheid en wielstand – Toont de geselecteerde rijrichting (vooruit of achteruit) respectievelijk de wielstand van de gestuurde wielen.
0707.NL
86
87
km/h
E 13
E 13
2.9
De tijd instellen
2.9
De tijd instellen
Normale modus
Normale modus
Druk de knoppen “h/time” (68) en up (67) gelijktijdig in.
Druk de knoppen “h/time” (68) en up (67) gelijktijdig in.
Op het venster verschijnt de tijd. Het eerste cijfer knippert.
Op het venster verschijnt de tijd. Het eerste cijfer knippert.
Met de knoppen up (67) / down (70) kunt u het knipperende cijfer groter of kleiner maken. Met SET (69) schakelt u over naar het volgende cijfer. Na het laatste cijfer wordt de waarde overgenomen.
Met de knoppen up (67) / down (70) kunt u het knipperende cijfer groter of kleiner maken. Met SET (69) schakelt u over naar het volgende cijfer. Na het laatste cijfer wordt de waarde overgenomen.
67 68 69 70
E 14
67 68 69 70
0707.NL
km/h
0707.NL
km/h
E 14
Waarschuwingen chauffeursvenster
2.10
Waarschuwingen chauffeursvenster
Betekenis
Indicatie
Betekenis
INFO 02
-Geen rijrichting geselecteerd bij inschakelen voertuig, er verschijnt een indicatie van de wielstand -Rijrichting wordt veranderd in neutraalstand tijdens bedrijf, indicatie wijziging wielstand van vooruit naar achteruit.
INFO 02
-Geen rijrichting geselecteerd bij inschakelen voertuig, er verschijnt een indicatie van de wielstand -Rijrichting wordt veranderd in neutraalstand tijdens bedrijf, indicatie wijziging wielstand van vooruit naar achteruit.
INFO 05
(Optionele instelling voor ingang Rijden uitschakelen) Heffen uitschakelen actief / onafhankelijk van overige bedieningen
INFO 05
(Optionele instelling voor ingang Rijden uitschakelen) Heffen uitschakelen actief / onafhankelijk van overige bedieningen
INFO 16
(Optionele instelling voor ingang Rijden uitschakelen) Rijden uitschakelen actief / onafhankelijk van overige bedieningen
INFO 16
(Optionele instelling voor ingang Rijden uitschakelen) Rijden uitschakelen actief / onafhankelijk van overige bedieningen
INFO 35
Ruststand rijpedaal -Melding kan via parameters worden ingesteld, of de ruststand alleen bij het inschakelen wordt gecontroleerd of iedere keer als de stoelschakelaar van open over gaat op gesloten.
INFO 35
Ruststand rijpedaal -Melding kan via parameters worden ingesteld, of de ruststand alleen bij het inschakelen wordt gecontroleerd of iedere keer als de stoelschakelaar van open over gaat op gesloten.
INFO 36
Ruststand hydraulisch systeem -Melding kan via parameters worden ingesteld, of de melding wordt weergegeven of niet.
INFO 36
Ruststand hydraulisch systeem -Melding kan via parameters worden ingesteld, of de melding wordt weergegeven of niet.
INFO 40
Overtemperatuur Rij- of hefregeling boven 83 °C warm. Rij- of hefmotor boven 145 °C warm.
INFO 40
Overtemperatuur Rij- of hefregeling boven 83 °C warm. Rij- of hefmotor boven 145 °C warm.
INFO 90
Rijden met aangetrokken parkeerrem -Rijpedaal bediend, hoewel de handremschakelaar op de parkeerstand staat.
INFO 90
Rijden met aangetrokken parkeerrem -Rijpedaal bediend, hoewel de handremschakelaar op de parkeerstand staat.
INFO 96
Ruststand hydraulisch systeem bij het inschakelen -Tijdens het inschakelen is een hydraulische functie bediend - De hydraulische functie die is bediend, wordt niet uitgevoerd.
INFO 96
Ruststand hydraulisch systeem bij het inschakelen -Tijdens het inschakelen is een hydraulische functie bediend - De hydraulische functie die is bediend, wordt niet uitgevoerd.
0707.NL
Indicatie
0707.NL
2.10
E 15
E 15
3
F 3.1
Heftruck in gebruik nemen
3
F
De bestuurder moet, voordat hij de heftruck in gebruik neemt, of bedient of voordat hij een last heft, zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt en dat de heftruck zich in een bedrijfszekere toestand bevindt. Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
3.1
– Controleer de werking van de bedrijfs- en parkeerrem respectievelijk de automatische rem (NOODSTOP). – Controleer de beveiliging van de vorktanden tegen eruit tillen en verschuiven. – Controleer of het lastopnamemiddel geen herkenbare schade heeft (zoals scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken). – Controleer de werking van de waarschuwingsinrichting. – Controleer de werking van de veiligheidsgordel.
Heftruck in gebruik nemen De bestuurder moet, voordat hij de heftruck in gebruik neemt, of bedient of voordat hij een last heft, zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt en dat de heftruck zich in een bedrijfszekere toestand bevindt. Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling – Controleer de werking van de bedrijfs- en parkeerrem respectievelijk de automatische rem (NOODSTOP). – Controleer de beveiliging van de vorktanden tegen eruit tillen en verschuiven. – Controleer of het lastopnamemiddel geen herkenbare schade heeft (zoals scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken). – Controleer de werking van de waarschuwingsinrichting. – Controleer de werking van de veiligheidsgordel.
3.2
Voertuigen met gereduceerde hoofdruimte X (o)
M
Wanneer u de aanbevolen maximale lichaamsgrootte niet aanhoudt, kan het bedienen van het voertuig een grotere belasting en groter gevaar voor de bestuurder vormen, waarbij u (permanent) lichamelijk letsel voor de bestuurder (vanwege een ongezonde houding en overmatige lichaamsbelasting) niet moet uitsluiten. De exploitant moet er voor zorgen, dat de bestuurder van het voertuig niet groter is dan de aanbevolen maximale lichaamsgrootte. Verder moet de exploitant de opgedragen bestuurder controleren ten aanzien van normale zitpositie, waarbij de bestuurder zonder extra inspanning rechtop moet (kunnen) zitten.
M
Wanneer u de aanbevolen maximale lichaamsgrootte niet aanhoudt, kan het bedienen van het voertuig een grotere belasting en groter gevaar voor de bestuurder vormen, waarbij u (permanent) lichamelijk letsel voor de bestuurder (vanwege een ongezonde houding en overmatige lichaamsbelasting) niet moet uitsluiten. De exploitant moet er voor zorgen, dat de bestuurder van het voertuig niet groter is dan de aanbevolen maximale lichaamsgrootte. Verder moet de exploitant de opgedragen bestuurder controleren ten aanzien van normale zitpositie, waarbij de bestuurder zonder extra inspanning rechtop moet (kunnen) zitten.
E 16
0707.NL
Voertuigen met gereduceerde hoofdruimte X (o)
0707.NL
3.2
E 16
3.3
De stoel instellen
3.3
De stoel moet zijn ingesteld op het gewicht van de bestuurder, om een optimale vering te bereiken.
De stoel instellen De stoel moet zijn ingesteld op het gewicht van de bestuurder, om een optimale vering te bereiken.
94
94
93
93
92
92 91
91
– Neem plaats op de stoel. Bij de correcte gewichtinstelling moet de pijl bij de indicatie (94) van het bestuurdersgewicht nu boven de ijkstreep staan. Wanneer de pijl te ver naar links of rechts staat, moet u het gewicht opnieuw instellen. – Klap hiertoe de gewichtinstelhendel (93) naar voren, tot de hendel ongeveer een hoek van 90° heeft bereikt. – Druk de gewichtinstelhendel (93) naar onderen om het bestuurdersgewicht te verminderen. – Druk de gewichtinstelhendel (41) naar boven om het bestuurdersgewicht te verhogen. – Wanneer de correcte gewichtinstelling is bereikt, moet u de gewichtinstelhendel (93) weer in de uitgangspositie brengen.
– Neem plaats op de stoel. Bij de correcte gewichtinstelling moet de pijl bij de indicatie (94) van het bestuurdersgewicht nu boven de ijkstreep staan. Wanneer de pijl te ver naar links of rechts staat, moet u het gewicht opnieuw instellen. – Klap hiertoe de gewichtinstelhendel (93) naar voren, tot de hendel ongeveer een hoek van 90° heeft bereikt. – Druk de gewichtinstelhendel (93) naar onderen om het bestuurdersgewicht te verminderen. – Druk de gewichtinstelhendel (41) naar boven om het bestuurdersgewicht te verhogen. – Wanneer de correcte gewichtinstelling is bereikt, moet u de gewichtinstelhendel (93) weer in de uitgangspositie brengen.
0707.NL
Het gewicht van de bestuurder instellen
0707.NL
Het gewicht van de bestuurder instellen
E 17
E 17
F Z
De hoek van de rugleuning instellen
De hoek van de rugleuning instellen
– Neem plaats op de stoel. – Trek de hoekinstelling (91) van de rugleuning omhoog en stel de hoek van de rugleuning in. – Laat de hoekinstelling (91) van de rugleuning weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.
– Neem plaats op de stoel. – Trek de hoekinstelling (91) van de rugleuning omhoog en stel de hoek van de rugleuning in. – Laat de hoekinstelling (91) van de rugleuning weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.
De zitpositie instellen
De zitpositie instellen
– Trek de langsinstelling (92) naar boven, en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze voor- of achteruit te schuiven. – Laat de langsinstelling (92) weer in de groef springen.
– Trek de langsinstelling (92) naar boven, en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze voor- of achteruit te schuiven. – Laat de langsinstelling (92) weer in de groef springen.
F
De langsinstelling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden!
Z
De instelling van de stoel heeft betrekking op de standaard uitvoering. Voor uitvoeringen die hiervan afwijken gebruikt u de instelbeschrijving van de producent. Let er bij de instelling op, dat u alle bedienelementen goed kunt bereiken. De draaipositie instellen
97
De instelling van de stoel heeft betrekking op de standaard uitvoering. Voor uitvoeringen die hiervan afwijken gebruikt u de instelbeschrijving van de producent. Let er bij de instelling op, dat u alle bedienelementen goed kunt bereiken. De draaipositie instellen
96
97
96
24
24
95
95
– Trek aan de draaivergrendeling (24) en draai hem in de gewenste rijrichting (maximaal 15° links / 40° rechts)
De neiging van de multifunctionele armleuningen instellen
De neiging van de multifunctionele armleuningen instellen
– Draai aan de stergreep (95) tot de gewenste stand is bereikt.
– Draai aan de stergreep (95) tot de gewenste stand is bereikt.
De hoogte van de multifunctionele armleuningen instellen
De hoogte van de multifunctionele armleuningen instellen
– Bedien de knop (96) om de armleuning in de gewenste stand te plaatsen.
– Bedien de knop (96) om de armleuning in de gewenste stand te plaatsen.
De langspositie van de multifunctionele armleuning instellen
De langspositie van de multifunctionele armleuning instellen
– Bedien de draaiknop (97) om de gewenste langspositie te bereiken.
– Bedien de draaiknop (97) om de gewenste langspositie te bereiken.
0707.NL
– Trek aan de draaivergrendeling (24) en draai hem in de gewenste rijrichting (maximaal 15° links / 40° rechts)
0707.NL
E 18
De langsinstelling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden!
E 18
4
F
Veiligheidsgordel
4
F
Breng de gordel aan voordat u het interne transportmiddel enige beweging laat maken. De gordel beschermt tegen zwaar letsel! Bescherm de veiligheidsgordel tegen verontreiniging (bijvoorbeeld: afdekken tijdens stilstand) en reinig hem regelmatig. Ontdooi en droog een bevroren gordelsluiting of gordelspanner, om opnieuw bevriezen te vermijden.
Z
F
Z
De temperatuur van de warme drooglucht mag niet hoger zijn dan + 60 °C.
F
Breng geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aan! Verhoogd risico door functiestoringen.
De temperatuur van de warme drooglucht mag niet hoger zijn dan + 60 °C. Breng geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aan! Verhoogd risico door functiestoringen. – Vervang de veiligheidsgordel na ieder ongeval. – Gebruik bij nalevering en reparaties uitsluitend originele onderdelen.
F
Laat beschadigde of niet functionerende veiligheidsgordels uitsluitend vervangen door de dealer of filialen.
Gedrag in ongewone situaties
Laat beschadigde of niet functionerende veiligheidsgordels uitsluitend vervangen door de dealer of filialen.
Gedrag in ongewone situaties
F
Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kantelen, maak dan nooit de gordel los en probeer niet van de heftruck te springen. Wanneer u eraf springt, is er een hoger letselgevaar!
Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kantelen, maak dan nooit de gordel los en probeer niet van de heftruck te springen. Wanneer u eraf springt, is er een hoger letselgevaar! Het juiste gedrag
– Buig het bovenlichaam over het stuurwiel.
– Buig het bovenlichaam over het stuurwiel.
– Houd het stuurwiel met beide handen vast en zet u schrap met beide voeten.
– Houd het stuurwiel met beide handen vast en zet u schrap met beide voeten.
– Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting.
– Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting.
0707.NL
Het juiste gedrag
0707.NL
F
Breng de gordel aan voordat u het interne transportmiddel enige beweging laat maken. De gordel beschermt tegen zwaar letsel! Bescherm de veiligheidsgordel tegen verontreiniging (bijvoorbeeld: afdekken tijdens stilstand) en reinig hem regelmatig. Ontdooi en droog een bevroren gordelsluiting of gordelspanner, om opnieuw bevriezen te vermijden.
– Vervang de veiligheidsgordel na ieder ongeval. – Gebruik bij nalevering en reparaties uitsluitend originele onderdelen.
F
Veiligheidsgordel
E 19
E 19
F
Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordel
Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordel
Trek vóór het starten van het vloertransportmiddel de gordel soepel uit het span-/oprolmechanisme, leg hem nauwsluitend over het lichaam en het dijbeen, en steek de insteekplaat in het slot.
Trek vóór het starten van het vloertransportmiddel de gordel soepel uit het span-/oprolmechanisme, leg hem nauwsluitend over het lichaam en het dijbeen, en steek de insteekplaat in het slot.
F
De gordel mag niet verdraaid over het lichaam liggen! Blijf bij het bedienen (bijvoorbeeld rijden, heffen, dalen et cetera) van het interne transportmiddel steeds zo ver mogelijk naar achteren zitten, met uw rug stevig tegen de rugleuning. De blokkeerautomaat van de gordelspanner laat voldoende bewegingsvrijheid op de stoel toe.
F Z
F
Wanneer u op het puntje van de stoel zit, hebt u minder bescherming vanwege een te lange gordel.
Z
Gebruik de gordel op een bepaald moment uitsluitend voor het beschermen van één persoon.
E 20
Wanneer u op het puntje van de stoel zit, hebt u minder bescherming vanwege een te lange gordel. Gebruik de gordel op een bepaald moment uitsluitend voor het beschermen van één persoon.
– Druk na het gebruik op de rode knop en breng de insteekplaat met de hand terug naar het span/oprol-mechanisme.
Z
Wanneer de insteekplaat op de behuizing klapt, kan dit de blokkeerautomaat activeren. U kunt de gordel dan niet verder uit het span/oprol-mechanisme trekken.
Wanneer de insteekplaat op de behuizing klapt, kan dit de blokkeerautomaat activeren. U kunt de gordel dan niet verder uit het span/oprol-mechanisme trekken.
Blokkering activeren
Blokkering activeren
– Trek de gordel vrij krachtig 10 tot 15 mm uit de behuizing. – Laat de gordel terugglijden, teneinde de blokkeerautomaat te lossen.
– Trek de gordel vrij krachtig 10 tot 15 mm uit de behuizing. – Laat de gordel terugglijden, teneinde de blokkeerautomaat te lossen.
U kunt de gordel nu weer uit het span/oprol-mechanisme trekken.
U kunt de gordel nu weer uit het span/oprol-mechanisme trekken.
Hoe u het interne transportmiddel moet starten wanneer het erg schuin staat
Hoe u het interne transportmiddel moet starten wanneer het erg schuin staat
Bij een sterke schuinstand van het interne transportmiddel blokkeert de blokkeerautomaat de gordelspanner. U kunt de gordel dan niet meer uit het span/ oprol-mechanisme trekken.
Bij een sterke schuinstand van het interne transportmiddel blokkeert de blokkeerautomaat de gordelspanner. U kunt de gordel dan niet meer uit het span/ oprol-mechanisme trekken. Rijd het interne transportmiddel voorzichtig uit de schuine stand en breng de gordel aan. 0707.NL
Z
Rijd het interne transportmiddel voorzichtig uit de schuine stand en breng de gordel aan. 0707.NL
Z
Blijf bij het bedienen (bijvoorbeeld rijden, heffen, dalen et cetera) van het interne transportmiddel steeds zo ver mogelijk naar achteren zitten, met uw rug stevig tegen de rugleuning. De blokkeerautomaat van de gordelspanner laat voldoende bewegingsvrijheid op de stoel toe.
– Druk na het gebruik op de rode knop en breng de insteekplaat met de hand terug naar het span/oprol-mechanisme.
Z
De gordel mag niet verdraaid over het lichaam liggen!
E 20
4.1
F F F F
Zijbeugel automatisch / mechanisch (optie)
4.1
F F F F
Gebruik de heftruck nooit zonder goed werkende zijbeugels. Laat de zijbeugels na ieder ongeluk controleren door bevoegd vakpersoneel. Breng geen veranderingen aan de zijbeugel aan. Handhaaf bij belaste stoel de maat van 90 mm tussen beugels (98) en stoel, om de bedrijfsveiligheid te garanderen.
98
Gedrag in ongewone situaties
Gebruik de heftruck nooit zonder goed werkende zijbeugels. Laat de zijbeugels na ieder ongeluk controleren door bevoegd vakpersoneel. Breng geen veranderingen aan de zijbeugel aan. Handhaaf bij belaste stoel de maat van 90 mm tussen beugels (98) en stoel, om de bedrijfsveiligheid te garanderen.
98
Gedrag in ongewone situaties
F
Wanneer de heftruck dreigt te kantelen, probeer er dan nooit af te springen. Wanneer u eraf springt, is er een hoger letselgevaar!
Wanneer de heftruck dreigt te kantelen, probeer er dan nooit af te springen. Wanneer u eraf springt, is er een hoger letselgevaar!
Het juiste gedrag
– Buig het bovenlichaam over het stuurwiel. – Houd het stuurwiel met beide handen vast en zet u schrap met beide voeten. – Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting.
– Buig het bovenlichaam over het stuurwiel. – Houd het stuurwiel met beide handen vast en zet u schrap met beide voeten. – Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting.
0707.NL
Het juiste gedrag
0707.NL
F
Zijbeugel automatisch / mechanisch (optie)
E 21
E 21
Gebruikshandleiding van de zijbeugels (automatisch)
De vergrendelknop (98) mag niet zijn geactiveerd. – Neem de zitpositie in – Draai de contactsleutel op ”Aan”.
De vergrendelknop (98) mag niet zijn geactiveerd. 98
Na het lossen van de parkeerrem sluiten en vergrendelen beide veiligheidsbeugels links en rechts automatisch.
99
99
Let erop dat de veiligheidsbeugels vrij kunnen bewegen.
Let erop dat de veiligheidsbeugels vrij kunnen bewegen.
Na het uitzetten van de heftruck en na het aantrekken van de handrem openen de veiligheidsbeugels automatisch.
Na het uitzetten van de heftruck en na het aantrekken van de handrem openen de veiligheidsbeugels automatisch.
U mag de contactsleutel pas na het openen van de veiligheidsbeugels op “0“ draaien en eruit trekken.
U mag de contactsleutel pas na het openen van de veiligheidsbeugels op “0“ draaien en eruit trekken.
Bij stroomuitval kunt u de veiligheidsbeugels ontgrendelen door aan de knop (99) te trekken. U kunt de veiligheidsbeugels dan handmatig naar achteren draaien.
Bij stroomuitval kunt u de veiligheidsbeugels ontgrendelen door aan de knop (99) te trekken. U kunt de veiligheidsbeugels dan handmatig naar achteren draaien.
Gebruiksaanwijzing veiligheidsbeugels (mechanisch)
Gebruiksaanwijzing veiligheidsbeugels (mechanisch)
F
Controleer de werking van de zijbeugels voordat u gaat rijden. Wanneer u toegang wilt krijgen, drukt u de linker beugel naar binnen en tegelijkertijd naar boven. Wanneer u de beugel weer loslaat, zwenkt deze zelfstandig naar onderen en vergrendelt zich.
0707.NL
E 22
Controleer de werking van de zijbeugels voordat u gaat rijden.
– Neem de zitpositie in – Draai de contactsleutel op ”Aan”.
98
Na het lossen van de parkeerrem sluiten en vergrendelen beide veiligheidsbeugels links en rechts automatisch.
F
F
Controleer de werking van de zijbeugels voordat u gaat rijden.
Controleer de werking van de zijbeugels voordat u gaat rijden. Wanneer u toegang wilt krijgen, drukt u de linker beugel naar binnen en tegelijkertijd naar boven. Wanneer u de beugel weer loslaat, zwenkt deze zelfstandig naar onderen en vergrendelt zich.
0707.NL
F
Gebruikshandleiding van de zijbeugels (automatisch)
E 22
4.2
Stuurkolom instellen
4.2
– Ontgrendel de stuurkolomvergrendeling (4), schuif de stuurkolom in de gewenste stand naar voren of achteren. – Draai de stuurkolomvergrendeling weer vast.
4.3
F
– Ontgrendel de stuurkolomvergrendeling (4), schuif de stuurkolom in de gewenste stand naar voren of achteren. – Draai de stuurkolomvergrendeling weer vast.
2 4 5
De bedrijfsgereedheid herstellen
4.3 100
– Ontgrendel de hoofdschakelaar (10). – Druk de wipschakelaar in (s) en trek hem naar boven (r), tot de hoofdschakelaar merkbaar vastklikt.
10
De bedrijfsgereedheid herstellen
– (o) Ontgrendel bij heftrucks met multifunctionele armleuning de NOODSTOPknop (23).
– (o) Ontgrendel bij heftrucks met multifunctionele armleuning de NOODSTOPknop (23).
– Steek de sleutel in het contactslot (5) en draai hem tot aan de aanslag naar rechts in de stand “I“. – Controleer de werking van de claxon (100).
– Steek de sleutel in het contactslot (5) en draai hem tot aan de aanslag naar rechts in de stand “I“. – Controleer de werking van de claxon (100).
Controleer de werking van de elektrische rem, van de hydraulische rem, en van de parkeerrem.
100
2 4 5
100
– Ontgrendel de hoofdschakelaar (10). – Druk de wipschakelaar in (s) en trek hem naar boven (r), tot de hoofdschakelaar merkbaar vastklikt.
22
F
23
De heftruck is nu bedrijfsgereed. De informatie- en service-indicatie (2) respectievelijk bedienconsole (22) toont de actuele batterijcapaciteit.
Controleer de werking van de elektrische rem, van de hydraulische rem, en van de parkeerrem.
10
100
22
23
De heftruck is nu bedrijfsgereed. De informatie- en service-indicatie (2) respectievelijk bedienconsole (22) toont de actuele batterijcapaciteit.
Z
Wanneer u de NOODSTOP hebt uitgetrokken en de contactsleutel naar rechts hebt gedraaid, verricht de heftruck circa 3-4 seconden lang een zelftest (regelingen en motoren worden gecontroleerd). In deze tijd is rijden niet mogelijk. Wanneer in deze tijd het rijpedaal wordt bediend, ziet u “Ruststand rijden“ in het venster.
0707.NL
Wanneer u de NOODSTOP hebt uitgetrokken en de contactsleutel naar rechts hebt gedraaid, verricht de heftruck circa 3-4 seconden lang een zelftest (regelingen en motoren worden gecontroleerd). In deze tijd is rijden niet mogelijk. Wanneer in deze tijd het rijpedaal wordt bediend, ziet u “Ruststand rijden“ in het venster.
0707.NL
Z
Stuurkolom instellen
E 23
E 23
5
Verwarming (o)
5
Verwarming (o)
F
In verband met acuut brandgevaar mag het verwarmingsapparaat niet worden afgedekt.
F
In verband met acuut brandgevaar mag het verwarmingsapparaat niet worden afgedekt.
– Zet schakelaar (101) op trap I of II voor het inschakelen van de verwarming.
Z
Als de schakelaar (101) op middelste stand staat is verwarmingsfunctie uit.
– Zet schakelaar (101) op trap I of II voor het inschakelen van de verwarming.
de de
102
– Zet schakelaar 102 op trap I of II voor het inschakelen van de compressor.
M
F
Tijdens het verwarmen moet compressor zijn ingeschakeld.
Z
101
M
Verwarming voor optie met draaistoel (o)
F
In verband met acuut brandgevaar mag het verwarmingsapparaat niet worden afgedekt.
Tijdens het verwarmen moet compressor zijn ingeschakeld.
In verband met acuut brandgevaar mag het verwarmingsapparaat niet worden afgedekt. – Zet schakelaar (101) op trap I of II voor het inschakelen van de verwarming.
de de
Z
100
101
Als de schakelaar (101) op middelste stand staat is verwarmingsfunctie uit.
de de
100
101
– Zet schakelaar 102 op trap I of II voor het inschakelen van de compressor. 102
de
M
103 102 101
Tijdens het verwarmen moet compressor zijn ingeschakeld.
102
de 103 102 101
0707.NL
Stel de gewenste temperatuur in met de draaiknop (103).
0707.NL
Stel de gewenste temperatuur in met de draaiknop (103).
E 24
103
de
Verwarming voor optie met draaistoel (o)
– Zet schakelaar 102 op trap I of II voor het inschakelen van de compressor.
M
Tijdens het verwarmen moet compressor zijn ingeschakeld.
– Stel de gewenste temperatuur in met de draaiknop (103).
Als de schakelaar (101) op middelste stand staat is verwarmingsfunctie uit.
101
102
– Stel de gewenste temperatuur in met de draaiknop (103).
– Zet schakelaar (101) op trap I of II voor het inschakelen van de verwarming.
Z
de de
– Zet schakelaar 102 op trap I of II voor het inschakelen van de compressor.
103
de
Als de schakelaar (101) op middelste stand staat is verwarmingsfunctie uit.
E 24
Werken met het interne transportmiddel
6
Werken met het interne transportmiddel
6.1
Veiligheidsregels voor het rijden
6.1
Veiligheidsregels voor het rijden
Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden moeten wegblijven uit het werkbereik. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde locaties neerzetten.
Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden moeten wegblijven uit het werkbereik. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde locaties neerzetten.
Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet bijvoorbeeld langzaam rijden in bochten, bij en in nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / draaideuren, en op onoverzichtelijke plekken. U moet steeds een veilige remafstand ten opzichte van heftrucks vóór u handhaven, en de heftruck altijd onder controle hebben. Plotseling stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen.
Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet bijvoorbeeld langzaam rijden in bochten, bij en in nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / draaideuren, en op onoverzichtelijke plekken. U moet steeds een veilige remafstand ten opzichte van heftrucks vóór u handhaven, en de heftruck altijd onder controle hebben. Plotseling stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen.
Zichtverhoudingen bij het rijden: u moet in de rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht hebben over de weg die u wilt rijden. Wanneer u lasten transporteert die het zicht belemmeren, moet u de heftruck met de lading aan de achterzijde rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk voor het interne transportmiddel uitgaan.
Zichtverhoudingen bij het rijden: u moet in de rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht hebben over de weg die u wilt rijden. Wanneer u lasten transporteert die het zicht belemmeren, moet u de heftruck met de lading aan de achterzijde rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk voor het interne transportmiddel uitgaan.
Rijden op hellingen: u mag uitsluitend op glooiingen en hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en u er veilig op kunt rijden volgens de technische heftruckspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van de heftruck bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.
Rijden op hellingen: u mag uitsluitend op glooiingen en hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en u er veilig op kunt rijden volgens de technische heftruckspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van de heftruck bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.
In liften en op laadbruggen rijden: u mag uitsluitend in liften en op laadbruggen rijden wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de exploitant zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd de heftruck met de last vooraan in de lift, en neem een positie in die het onmogelijk maakt de schachtwanden aan te raken. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden wanneer het interne transportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het interne transportmiddel.
In liften en op laadbruggen rijden: u mag uitsluitend in liften en op laadbruggen rijden wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de exploitant zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd de heftruck met de last vooraan in de lift, en neem een positie in die het onmogelijk maakt de schachtwanden aan te raken. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden wanneer het interne transportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het interne transportmiddel.
Conditie van de te transporteren last: de bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen.
Conditie van de te transporteren last: de bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen.
Aanhangers trekken: overschrijd de voor het interne transportmiddel aangegeven maximale aanhangerbelasting ten aanzien van ongeremde en / of geremde aanhangers niet. U moet de last van de aanhangwagen volgens de voorschriften beveiligen, en mag de voor de wegen toegestane afmetingen niet overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet u controleren of de koppeling is beveiligd tegen losgaan, voordat u begint te rijden. Rijd het trekkende interne transportmiddel zodanig, dat veilig rijden en remmen van de trein bij alle rijbewegingen is gegarandeerd.
Aanhangers trekken: overschrijd de voor het interne transportmiddel aangegeven maximale aanhangerbelasting ten aanzien van ongeremde en / of geremde aanhangers niet. U moet de last van de aanhangwagen volgens de voorschriften beveiligen, en mag de voor de wegen toegestane afmetingen niet overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet u controleren of de koppeling is beveiligd tegen losgaan, voordat u begint te rijden. Rijd het trekkende interne transportmiddel zodanig, dat veilig rijden en remmen van de trein bij alle rijbewegingen is gegarandeerd.
E 25
0707.NL
0707.NL
6
E 25
6.2
F
Rijden
6.2
F
Bij rijden in elektromagnetische velden buiten de toegestane grenswaarden, kunnen er ongecontroleerde rijbewegingen optreden. Bedien onmiddellijk de NOODSTOP (hoofdschakelaar), rem de heftruck af met de bedrijfsrem en trek de parkeerrem aan. Stel de oorzaak van de storing vast, neem eventueel contact op met de servicedienst van de producent. Veiligheidsfuncties
Z
F
Z
Wanneer de stoel niet is bezet of wanneer het bestuurdersgewicht te hoog is ingesteld, onderbreekt de veiligheidsschakelaar de rijfunctie (zie paragraaf 3.3 “Bestuurdersgewicht instellen“). Bij het bezetten van de stoel en het bedienen van het rijpedaal wordt de veeraccumulatorrem gelost. Afhankelijk van de grootte van de stuurhoek wordt de rijdsnelheid gereduceerd. U bent er echter evenwel verantwoordelijk voor, dat u de rijsnelheid aanpast aan de omstandigheden: de rijweg, het werkbereik en de lading.
F
Rijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap. Rijwegen moeten vrij zijn van hindernissen.
Wanneer de stoel niet is bezet of wanneer het bestuurdersgewicht te hoog is ingesteld, onderbreekt de veiligheidsschakelaar de rijfunctie (zie paragraaf 3.3 “Bestuurdersgewicht instellen“). Bij het bezetten van de stoel en het bedienen van het rijpedaal wordt de veeraccumulatorrem gelost. Afhankelijk van de grootte van de stuurhoek wordt de rijdsnelheid gereduceerd. U bent er echter evenwel verantwoordelijk voor, dat u de rijsnelheid aanpast aan de omstandigheden: de rijweg, het werkbereik en de lading. Rijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap. Rijwegen moeten vrij zijn van hindernissen. – Hef de vorkdrager circa 200 mm, zodat de vorktanden vrij zijn van de bodem. – Neig de hefmast geheel naar achteren.
De rijrichtingschakelaar (14/104) kan afhankelijk van het type heftruck
M
14
De rijrichtingschakelaar (14/104) kan afhankelijk van het type heftruck
op de Solopilot of
op de Solopilot of
op de fingertip of
op de fingertip of
14
0707.NL
14
0707.NL
14
E 26
Bij rijden in elektromagnetische velden buiten de toegestane grenswaarden, kunnen er ongecontroleerde rijbewegingen optreden. Bedien onmiddellijk de NOODSTOP (hoofdschakelaar), rem de heftruck af met de bedrijfsrem en trek de parkeerrem aan. Stel de oorzaak van de storing vast, neem eventueel contact op met de servicedienst van de producent. Veiligheidsfuncties
– Hef de vorkdrager circa 200 mm, zodat de vorktanden vrij zijn van de bodem. – Neig de hefmast geheel naar achteren.
M
Rijden
E 26
op de Multipilot (104) zijn aangebracht.
op de Multipilot (104) zijn aangebracht. 104
Vooruit rijden (afzonderlijk pedaal)
F
104
Vooruit rijden (afzonderlijk pedaal)
104
F
Stel zeker dat het rijbereik vrij is – Los de parkeerrem (3) – Schuif de rijrichtingschakelaar (14/ 104) op de Multipilot of op de Solopilot naar voren. – Druk het rijpedaal (6) langzaam in.
R
V 7
104
Stel zeker dat het rijbereik vrij is – Los de parkeerrem (3) – Schuif de rijrichtingschakelaar (14/ 104) op de Multipilot of op de Solopilot naar voren. – Druk het rijpedaal (6) langzaam in.
R
7
6
6
Vooruit rijden (dubbelpedaal)
Vooruit rijden (dubbelpedaal)
Stel zeker dat het rijbereik vrij is (13)
Stel zeker dat het rijbereik vrij is – Los de parkeerrem (3) – Druk het rechter rijpedaal langzaam in.
3 (13)
0707.NL
– Los de parkeerrem (3) – Druk het rechter rijpedaal langzaam in.
F
3
0707.NL
F
V
E 27
E 27
Vooruit rijden (draaistoel)
F Z
F
Stel zeker dat het rijbereik vrij is
Vooruit rijden (draaistoel)
F
104
Voor een gemakkelijk betreden en afstappen trekt u de draaivergrendeling (24) naar boven en draait u de stoel naar links tot hij vastklikt.
Z 24
– Klap de armleuning naar onderen. – Los de parkeerrem (3) – Schuif rijrichtingschakelaar (104) aan de Multipilot naar voren. – Druk het rijpedaal (6) langzaam in.
Rijrichting veranderen (enkelpedaal)
Rijrichting veranderen (enkelpedaal)
F
Garandeer vóór het wegrijden in een andere richting dat het achterliggende rijbereik vrij is. Haal de voet van het rijpedaal (6). Rem de heftruck met behulp van het rempedaal (7) af tot aan stilstand. Schuif rijrichtingschakelaar (104) of (14) naar achteren. Bedien het rijpedaal langzaam, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt.
F
Haal de voet van het rijpedaal (6). Rem de heftruck met behulp van het rempedaal (7) af tot aan stilstand. Schuif rijrichtingschakelaar (104) of (14) naar achteren. Bedien het rijpedaal langzaam, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt.
Rijrichting veranderen (dubbelpedaal)
F
Garandeer vóór het wegrijden in een andere richting dat het achterliggende rijbereik vrij is.
Garandeer vóór het wegrijden in een andere richting dat het achterliggende rijbereik vrij is.
– Haal de voet van het rijpedaal (13). – Rem de heftruck met behulp van het rempedaal (12) af tot aan stilstand. – Bedien het rijpedaal (11) langzaam, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt.
– Haal de voet van het rijpedaal (13). – Rem de heftruck met behulp van het rempedaal (12) af tot aan stilstand. – Bedien het rijpedaal (11) langzaam, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt.
Rijrichting veranderen (draaistoel)
Rijrichting veranderen (draaistoel)
F
Garandeer vóór het wegrijden in een andere richting dat het achterliggende rijbereik vrij is.
Garandeer vóór het wegrijden in een andere richting dat het achterliggende rijbereik vrij is.
0707.NL
– Neem de voet van het rijpedaal. – Rem de heftruck met behulp van het rempedaal (12) af tot aan stilstand. – Trek de draaivergrendeling (24) naar boven en laat hem vastklikken in één van de linker boringen. Dit komt overeen met een naar rechts gedraaide stoelpositie van 35° - 40°. – Schuif de rijrichtingschakelaar aan de Multipilot (104) naar achteren. – Controleer of het achteruit-rijbereik vrij is. – Bedien het rijpedaal langzaam, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt. 0707.NL
– Neem de voet van het rijpedaal. – Rem de heftruck met behulp van het rempedaal (12) af tot aan stilstand. – Trek de draaivergrendeling (24) naar boven en laat hem vastklikken in één van de linker boringen. Dit komt overeen met een naar rechts gedraaide stoelpositie van 35° - 40°. – Schuif de rijrichtingschakelaar aan de Multipilot (104) naar achteren. – Controleer of het achteruit-rijbereik vrij is. – Bedien het rijpedaal langzaam, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt.
E 28
24
Garandeer vóór het wegrijden in een andere richting dat het achterliggende rijbereik vrij is. – – – –
Rijrichting veranderen (dubbelpedaal)
104
Voor een gemakkelijk betreden en afstappen trekt u de draaivergrendeling (24) naar boven en draait u de stoel naar links tot hij vastklikt.
– Klap de armleuning naar onderen. – Los de parkeerrem (3) – Schuif rijrichtingschakelaar (104) aan de Multipilot naar voren. – Druk het rijpedaal (6) langzaam in.
– – – –
F
Stel zeker dat het rijbereik vrij is
E 28
De heftruck afremmen (enkelpedaal / draaistoel) – Bedien het rijpedaal (6) langzaam, tot de heftruck gaat rijden. – Druk het rijpedaal (6) verder in. Wanneer u het pedaal dieper intrapt, nemen motortoerental en rijsnelheid toe.
De heftruck afremmen (enkelpedaal / draaistoel) – Bedien het rijpedaal (6) langzaam, tot de heftruck gaat rijden. – Druk het rijpedaal (6) verder in. Wanneer u het pedaal dieper intrapt, nemen motortoerental en rijsnelheid toe.
104
R
V
104
R
7
V 7
6
6
De heftruck accelereren (dubbelpedaal)
De heftruck accelereren (dubbelpedaal)
– Bedien het rijpedaal (11 of 13) langzaam (mede afhankelijk van de geselecteerde rijrichting), tot de heftruck gaat rijden. – Druk het rijpedaal (11 of 13) verder in. Wanneer u het pedaal dieper intrapt, nemen motortoerental en rijsnelheid toe.
– Bedien het rijpedaal (11 of 13) langzaam (mede afhankelijk van de geselecteerde rijrichting), tot de heftruck gaat rijden. – Druk het rijpedaal (11 of 13) verder in. Wanneer u het pedaal dieper intrapt, nemen motortoerental en rijsnelheid toe.
11 12
12 13
0707.NL
0707.NL
13
11
E 29
E 29
De heftruck afremmen
F
De heftruck afremmen
F
Het remgedrag van de heftruck hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. U moet daar rekening mee houden bij het bepalen van uw rijgedrag. Rem de heftruck voorzichtig af, zodat de lading niet wegglijdt. Bij ritten met aanhangende last moet u rekenen op een langere remweg. – Haal de voet van het rijpedaal (6) (11 of 13) en druk eventueel het rempedaal (7 of 12) licht in (zie ook paragraaf 6.4).
Het remgedrag van de heftruck hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. U moet daar rekening mee houden bij het bepalen van uw rijgedrag. Rem de heftruck voorzichtig af, zodat de lading niet wegglijdt. Bij ritten met aanhangende last moet u rekenen op een langere remweg. – Haal de voet van het rijpedaal (6) (11 of 13) en druk eventueel het rempedaal (7 of 12) licht in (zie ook paragraaf 6.4).
6.3
Sturen (t) / elektrische besturing (o)
6.3
Sturen (t) / elektrische besturing (o)
M
U hoeft slechts licht te sturen (vanwege de hydraulische stuurbekrachtiging / elektrische besturing) (o), draai het stuurwiel daarom gevoelig rond.
M
U hoeft slechts licht te sturen (vanwege de hydraulische stuurbekrachtiging / elektrische besturing) (o), draai het stuurwiel daarom gevoelig rond.
6.4
Een rechter bocht nemen
Een rechter bocht nemen
– Draai het stuurwiel (overeenkomstig de gewenste bocht) met de klok mee.
– Draai het stuurwiel (overeenkomstig de gewenste bocht) met de klok mee.
Een linker bocht rijden
Een linker bocht rijden
– Draai het stuurwiel (overeenkomstig de gewenste bocht) tegen de klok in.
– Draai het stuurwiel (overeenkomstig de gewenste bocht) tegen de klok in.
Remmen
6.4
Er zijn vijf mogelijkheden om de heftruck te remmen.
Er zijn vijf mogelijkheden om de heftruck te remmen.
– – – – –
– – – – –
Bedrijfsrem Uitrolrem Omkeerrem Parkeerrem Veeraccumulator-rem
7 6 3
Bedrijfsrem
Z
Met behulp van de bedrijfsrem remt u de aandrijfwielen af via lamellen.
3
Met behulp van de bedrijfsrem remt u de aandrijfwielen af via lamellen. Uitrolrem
– Haal de voet van het rijpedaal (6) (11 of 13). De heftruck wordt generatorisch geremd door de rijstroomregeling.
11
Deze modus energieverbruik.
13
het
Z
– Haal de voet van het rijpedaal (6) (11 of 13). De heftruck wordt generatorisch geremd door de rijstroomregeling.
11
Deze modus energieverbruik.
13
vermindert
het
12
0707.NL
vermindert
12
0707.NL
E 30
7 6
– Druk het rempedaal (7 of 12) in, tot er merkbare remdruk aanwezig is.
Uitrolrem
Z
Bedrijfsrem Uitrolrem Omkeerrem Parkeerrem Veeraccumulator-rem
Bedrijfsrem
– Druk het rempedaal (7 of 12) in, tot er merkbare remdruk aanwezig is.
Z
Remmen
E 30
F
Omkeerrem (één pedaal)
Omkeerrem (één pedaal)
– Schakel de rijrichtingschakelaar (14 of 104) tijdens het rijden in de tegenovergestelde rijrichting. De heftruck wordt generatorisch geremd door de rijstroomregeling, tot de heftruck in tegenovergestelde richting gaat rijden.
– Schakel de rijrichtingschakelaar (14 of 104) tijdens het rijden in de tegenovergestelde rijrichting. De heftruck wordt generatorisch geremd door de rijstroomregeling, tot de heftruck in tegenovergestelde richting gaat rijden.
De rijrichtingschakelaar kan afhankelijk van het type heftruck zijn aangebracht op
104
F
14
v
– de Multipilot (afbeelding 1) of – de Solopilot (afbeelding 2) of
14
v r
(1)
(2)
– de fingertip (afbeelding 3).
(2)
– de fingertip (afbeelding 3).
Omkeerrem (dubbel pedaal) (3)
Omkeerrem (dubbel pedaal)
14
(3)
14
Druk het rijpedaal (11 of 13) tijdens het rijden in voor de tegenovergestelde rijrichting. De heftruck wordt generatorisch geremd door de rijstroomregeling, tot de heftruck in tegenovergestelde richting gaat rijden.
Druk het rijpedaal (11 of 13) tijdens het rijden in voor de tegenovergestelde rijrichting. De heftruck wordt generatorisch geremd door de rijstroomregeling, tot de heftruck in tegenovergestelde richting gaat rijden.
Parkeerrem
Parkeerrem
– Parkeerrem aantrekken
– Parkeerrem aantrekken
F
De parkeerrem bedient een aan/uit-ventiel; dat wil zeggen: u kunt niet gevoelig afremmen.
F
De parkeerrem bedient een aan/uit-ventiel; dat wil zeggen: u kunt niet gevoelig afremmen.
Z
Met behulp van de parkeerrem worden de aandrijfwielen mechanisch afgeremd via lamellen.
Z
Met behulp van de parkeerrem worden de aandrijfwielen mechanisch afgeremd via lamellen.
F
De parkeerrem houdt de heftruck met de toegestane maximale belasting, op een helling van 15% met schoon bodembeslag.
F
De parkeerrem houdt de heftruck met de toegestane maximale belasting, op een helling van 15% met schoon bodembeslag.
Veeraccumulator-rem
Veeraccumulator-rem
De veeraccumulatorrem valt circa 5 seconden na stilstand van de heftruck of 5 tot 120 seconden (deze tijd is instelbaar) na het verlaten van de stoel in. Bij het stoppen op de helling wordt de heftruck elektrisch geremd tot de veeraccumulatorrem invalt. Bij het wegrijden wordt vóór het lossen van de veeraccumulatorrem een koppel aan de rijmotor opgebouwd, om een terugrollen van de heftruck te verhinderen.
De veeraccumulatorrem valt circa 5 seconden na stilstand van de heftruck of 5 tot 120 seconden (deze tijd is instelbaar) na het verlaten van de stoel in. Bij het stoppen op de helling wordt de heftruck elektrisch geremd tot de veeraccumulatorrem invalt. Bij het wegrijden wordt vóór het lossen van de veeraccumulatorrem een koppel aan de rijmotor opgebouwd, om een terugrollen van de heftruck te verhinderen.
E 31
0707.NL
0707.NL
104
– de Multipilot (afbeelding 1) of – de Solopilot (afbeelding 2) of
r
(1)
De rijrichtingschakelaar kan afhankelijk van het type heftruck zijn aangebracht op
E 31
6.5
F
Bediening van de hefinrichting en aanbouwapparatuur (Multipilot)
6.5
8
F
U mag de Multipilot uitsluitend vanaf de stoel bedienen. De bestuurder moet zijn geïnstrueerd in het gebruik van de hefinrichting en de aanbouwapparatuur! Druk de Multipilot afhankelijk van de hydraulische functie in de betreffende richting.
Breng bij het achterover neigen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast en frontwand. – Druk de Multipilot (8) naar links (110), om de hefmast achterover te neigen. – Druk de Multipilot (8) naar rechts (107), om de hefmast voorover te neigen.
U mag de Multipilot uitsluitend vanaf de stoel bedienen. De bestuurder moet zijn geïnstrueerd in het gebruik van de hefinrichting en de aanbouwapparatuur!
Vorkdrager heffen / dalen 105
111
MP-Symbole
110
106
– Druk de Multipilot (8) naar achteren (108), om de vorkdrager te heffen. – Druk de Multipilot (8) naar voren (105), om de vorkdrager te laten dalen.
107
Hefmast voor-/achterover neigen
F
105
111
MP-Symbole
110
106
107
Hefmast voor-/achterover neigen 109
F
108
Breng bij het achterover neigen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast en frontwand. – Druk de Multipilot (8) naar links (110), om de hefmast achterover te neigen. – Druk de Multipilot (8) naar rechts (107), om de hefmast voorover te neigen.
105
108 Gecombineerde functie
– Wanneer u de vorkdrager wilt laten dalen en tegelijkertijd de hefmast voorover wilt neigen, moet u de Multipilot naar voren en naar rechts (106) drukken. – Wanneer u de vorkdrager wilt heffen en tegelijkertijd de hefmast achterover wilt neigen, moet u de Multipilot naar achteren en naar links (109) drukken. – Wanneer u de vorkdrager wilt laten dalen en tegelijkertijd de hefmast achterover wilt neigen, moet u de Multipilot naar voren en naar links (111) drukken.
– Wanneer u de vorkdrager wilt laten dalen en tegelijkertijd de hefmast voorover wilt neigen, moet u de Multipilot naar voren en naar rechts (106) drukken. – Wanneer u de vorkdrager wilt heffen en tegelijkertijd de hefmast achterover wilt neigen, moet u de Multipilot naar achteren en naar links (109) drukken. – Wanneer u de vorkdrager wilt laten dalen en tegelijkertijd de hefmast achterover wilt neigen, moet u de Multipilot naar voren en naar links (111) drukken.
108
105
106
109
106
0707.NL
109
109
108
Gecombineerde functie
0707.NL
E 32
8
Druk de Multipilot afhankelijk van de hydraulische functie in de betreffende richting.
Vorkdrager heffen / dalen – Druk de Multipilot (8) naar achteren (108), om de vorkdrager te heffen. – Druk de Multipilot (8) naar voren (105), om de vorkdrager te laten dalen.
Bediening van de hefinrichting en aanbouwapparatuur (Multipilot)
E 32
6.5.1 Aanbouwapparaten regelen (Multipilot) (o)
6.5.1 Aanbouwapparaten regelen (Multipilot) (o)
F
F
Neem de handleiding van de fabrikant en het draagvermogen van het aanbouwapparaat in acht. Het is verboden personen te heffen met de hefinrichting.
Extra regeling I (geïntegreerde sideshift) – Druk op de knop (112) op de Multipilot, om de vorkdrager naar links te schuiven. – Druk op de knop (113) op de Multipilot, om de vorkdrager naar rechts te schuiven.
Extra regeling I (geïntegreerde sideshift)
112
– Druk op de knop (112) op de Multipilot, om de vorkdrager naar links te schuiven. – Druk op de knop (113) op de Multipilot, om de vorkdrager naar rechts te schuiven.
113
114
Extra regeling II
113
114
Extra regeling II
Z
U kunt de Multipilot draaien om een hydraulisch aanbouwapparaat te bedienen. Let bij het gebruik van aanbouwapparatuur op de handleidingen van de producent. aanbouwapparaat.
U kunt de Multipilot draaien om een hydraulisch aanbouwapparaat te bedienen. Let bij het gebruik van aanbouwapparatuur op de handleidingen van de producent. aanbouwapparaat.
Extra regeling III
Extra regeling III
Druk voor de extra regeling III op de knop (114) op de Multipilot (bijvoorbeeld vergrendeling).
Druk voor de extra regeling III op de knop (114) op de Multipilot (bijvoorbeeld vergrendeling).
De snelheid van het werkapparaat regelen
De snelheid van het werkapparaat regelen
Met de uitslag van de Multipilot wordt de snelheid van de hydraulische cilinder geregeld.
Met de uitslag van de Multipilot wordt de snelheid van de hydraulische cilinder geregeld.
Na het loslaten van de Multipilot gaat deze automatisch terug naar de neutrale positie, en blijft het werkapparaat in de bereikte stand staan.
Na het loslaten van de Multipilot gaat deze automatisch terug naar de neutrale positie, en blijft het werkapparaat in de bereikte stand staan.
M
De Multipilot is altijd gevoelig, bedien hem niet schokkerig. Laat bij het bereiken van de eindaanslag van het werkapparaat de Multipilot onmiddellijk los.
0707.NL
M
112
De Multipilot is altijd gevoelig, bedien hem niet schokkerig. Laat bij het bereiken van de eindaanslag van het werkapparaat de Multipilot onmiddellijk los.
0707.NL
Z
Neem de handleiding van de fabrikant en het draagvermogen van het aanbouwapparaat in acht. Het is verboden personen te heffen met de hefinrichting.
E 33
E 33
6.6
F
F
Bediening van de hefinrichting en aanbouwapparatuur (Solopilot) + (fingertip) U mag de Solopilot uitsluitend vanaf de stoel bedienen. De bestuurder moet zijn geïnstrueerd in het gebruik van de hefinrichting en de aanbouwapparatuur!
6.6
20
F 16 17
18
19
Bediening van de hefinrichting en aanbouwapparatuur (Solopilot) + (fingertip) U mag de Solopilot uitsluitend vanaf de stoel bedienen. De bestuurder moet zijn geïnstrueerd in het gebruik van de hefinrichting en de aanbouwapparatuur!
Vorkdrager heffen / dalen
Vorkdrager heffen / dalen
– Trek de Solopilot (16) naar achteren, om de vorkdrager te heffen. – Druk de Solopilot (16) naar voren, om de vorkdrager te laten zakken.
– Trek de Solopilot (16) naar achteren, om de vorkdrager te heffen. – Druk de Solopilot (16) naar voren, om de vorkdrager te laten zakken.
Hefmast voor-/achterover neigen
Hefmast voor-/achterover neigen
F
Breng bij het achterover neigen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast en frontwand. – Trek de Solopilot (17) naar achteren, om de hefmast achterover te neigen. – Druk de Solopilot (17) naar voren, om de hefmast voorover te neigen.
20
16 17
– Trek de Solopilot (17) naar achteren, om de hefmast achterover te neigen. – Druk de Solopilot (17) naar voren, om de hefmast voorover te neigen. 6.6.1 Aanbouwapparaten regelen (SOLO-PILOT) (o)
F
F
Neem de handleiding van de fabrikant en het draagvermogen van het aanbouwapparaat in acht. Het is verboden personen te heffen met de hefinrichting.
Neem de handleiding van de fabrikant en het draagvermogen van het aanbouwapparaat in acht. Het is verboden personen te heffen met de hefinrichting.
– Trek de bedienhendel extra hydrauliek ZH1 (18) naar achteren of druk hem naar voren om het aanbouwapparaat te regelen (b.v. sideshift). – Trek de bedienhendel extra hydrauliek ZH2 (19) naar achteren of druk hem naar voren om het aanbouwapparaat te regelen (b.v. tandenverstelapparaat). – Met behulp van knop (20) kunt u bedienhendel ZH2 (19) omschakelen naar de extra hydrauliek ZH3. Extra hydrauliek ZH3 kan alleen worden geactiveerd als de toets (20) wordt bediend en de bedienhendel op de nulstand staat. Trek bedienhendel extra hydrauliek ZH2 (19) naar achteren of druk hem naar voren, om het aanbouwapparaat te regelen. Nadat toets (20) is losgelaten en de bedienhendel terug is in de nulstand, is de extra hydrauliek ZH3 gedeactiveerd.
– Trek de bedienhendel extra hydrauliek ZH1 (18) naar achteren of druk hem naar voren om het aanbouwapparaat te regelen (b.v. sideshift). – Trek de bedienhendel extra hydrauliek ZH2 (19) naar achteren of druk hem naar voren om het aanbouwapparaat te regelen (b.v. tandenverstelapparaat). – Met behulp van knop (20) kunt u bedienhendel ZH2 (19) omschakelen naar de extra hydrauliek ZH3. Extra hydrauliek ZH3 kan alleen worden geactiveerd als de toets (20) wordt bediend en de bedienhendel op de nulstand staat. Trek bedienhendel extra hydrauliek ZH2 (19) naar achteren of druk hem naar voren, om het aanbouwapparaat te regelen. Nadat toets (20) is losgelaten en de bedienhendel terug is in de nulstand, is de extra hydrauliek ZH3 gedeactiveerd.
De uitslag van de bedienhendel regelt de hefsnelheid van de hydraulische cilinder. Na het loslaten van de bedienhendel gaat deze automatisch terug naar de neutrale positie, en blijft het werkapparaat in de bereikte stand staan.
De uitslag van de bedienhendel regelt de hefsnelheid van de hydraulische cilinder. Na het loslaten van de bedienhendel gaat deze automatisch terug naar de neutrale positie, en blijft het werkapparaat in de bereikte stand staan. De bedienhendel is altijd gevoelig, bedien hem niet schokkerig. Laat bij het bereiken van de eindaanslag van het werkapparaat de bedienhendel onmiddellijk los.
0707.NL
M
De bedienhendel is altijd gevoelig, bedien hem niet schokkerig. Laat bij het bereiken van de eindaanslag van het werkapparaat de bedienhendel onmiddellijk los.
0707.NL
E 34
19
Breng bij het achterover neigen van de mast geen lichaamsdelen tussen mast en frontwand.
6.6.1 Aanbouwapparaten regelen (SOLO-PILOT) (o)
M
18
E 34
Met de geïntegreerde sideshift kan de vorkdrager zijwaarts worden verschoven.
Met de geïntegreerde sideshift kan de vorkdrager zijwaarts worden verschoven.
– Bedienhendel extra hydrauliek ZH1 (18) naar achteren trekken = sideshift rechts. – Bedienhendel extra hydrauliek ZH1 (18) naar voor drukken = sideshift links.
– Bedienhendel extra hydrauliek ZH1 (18) naar achteren trekken = sideshift rechts. – Bedienhendel extra hydrauliek ZH1 (18) naar voor drukken = sideshift links.
Geïntegreerd tandenverstelapparaat (o)
Geïntegreerd tandenverstelapparaat (o)
Met het geïntegreerde tandenverstelapparaat kan de afstand tussen de vorktanden worden gewijzigd.
Met het geïntegreerde tandenverstelapparaat kan de afstand tussen de vorktanden worden gewijzigd.
– Bedienhendel extra hydrauliek ZH2 (19) naar achteren trekken = vorken naar elkaar toe. – Bedienhendel extra hydrauliek ZH2 (19) naar voren drukken = vorken van elkaar af.
– Bedienhendel extra hydrauliek ZH2 (19) naar achteren trekken = vorken naar elkaar toe. – Bedienhendel extra hydrauliek ZH2 (19) naar voren drukken = vorken van elkaar af.
Z
Om de vorken gelijk te laten lopen, kan het tandenverstelapparaat worden gesynchroniseerd. Vorken moeten één keer tot de aanslag van elkaar af en weer naar elkaar toe worden bewogen.
Om de vorken gelijk te laten lopen, kan het tandenverstelapparaat worden gesynchroniseerd. Vorken moeten één keer tot de aanslag van elkaar af en weer naar elkaar toe worden bewogen.
Overige aanbouwapparaten
Overige aanbouwapparaten
De aanbouw van extra inrichtingen is alleen toegestaan na schriftelijke goedkeuring door de fabrikant, zie hoofdstuk A „Aanbouwen van toebehoren“. Bij het gebruik van overige aanbouwapparaten moet u altijd de handleiding van de fabrikant in acht nemen!
De aanbouw van extra inrichtingen is alleen toegestaan na schriftelijke goedkeuring door de fabrikant, zie hoofdstuk A „Aanbouwen van toebehoren“. Bij het gebruik van overige aanbouwapparaten moet u altijd de handleiding van de fabrikant in acht nemen!
De bedienhendels van de aanbouwapparaten moeten zijn voorzien van symbolen die aangeven hoe het aanbouwapparaat werkt.
De bedienhendels van de aanbouwapparaten moeten zijn voorzien van symbolen die aangeven hoe het aanbouwapparaat werkt.
M
Gebruik uitsluitend aanbouwapparaten die voldoen aan de CE-keuring. Het gereduceerde resterende hefvermogen moet opnieuw worden vastgesteld en met een afzonderlijk draaglastplaatje worden aangeduid.
0707.NL
M
Geïntegreerde sideshift (o)
Gebruik uitsluitend aanbouwapparaten die voldoen aan de CE-keuring. Het gereduceerde resterende hefvermogen moet opnieuw worden vastgesteld en met een afzonderlijk draaglastplaatje worden aangeduid.
0707.NL
Z
Geïntegreerde sideshift (o)
E 35
E 35
6.7
Opnemen, transporteren en wegzetten van lasten
6.7
Opnemen, transporteren en wegzetten van lasten
M
De bestuurder moet, voordat hij een last opneemt, controleren of deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en of de last niet de toegestane hefcapaciteit van de heftruck overschrijdt. Leef het lastdiagram na!
M
De bestuurder moet, voordat hij een last opneemt, controleren of deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en of de last niet de toegestane hefcapaciteit van de heftruck overschrijdt. Leef het lastdiagram na!
De vorktanden instellen
F
Stel de vorktanden zodanig in, dat beide dezelfde afstand tot de buitenkant van de vorkdrager hebben, en dat het lastzwaartepunt midden tussen de vorktanden ligt.
De vorktanden instellen
F 115
– Zwenk de vergrendelhendel (116) naar boven. – Schuif de vorktanden (115) op de vorkdrager (117) in de juiste stand. – Draai de vergrendelhendel naar onderen en verschuif de vorktanden, tot de hendel in een gleuf springt.
115
– Zwenk de vergrendelhendel (116) naar boven. – Schuif de vorktanden (115) op de vorkdrager (117) in de juiste stand. – Draai de vergrendelhendel naar onderen en verschuif de vorktanden, tot de hendel in een gleuf springt. 117
116
117
De last opnemen
De last opnemen
– Rijd voorzichtig naar de last die u wilt opnemen.
– Rijd voorzichtig naar de last die u wilt opnemen.
3
116
3
0707.NL
– Plaats de hefmast verticaal. – Hef de vorktanden tot aan de juiste hoogte ten opzichte van de last.
0707.NL
– Plaats de hefmast verticaal. – Hef de vorktanden tot aan de juiste hoogte ten opzichte van de last.
E 36
Stel de vorktanden zodanig in, dat beide dezelfde afstand tot de buitenkant van de vorkdrager hebben, en dat het lastzwaartepunt midden tussen de vorktanden ligt.
E 36
– Rijd de heftruck met de vorktanden zo ver mogelijk onder de last.
F
F
De vorktanden moeten minstens tweederde van hun lengte onder de last steken. – Trek de parkeerrem (3) aan. Hef vorkdrager, tot de last vrij op vorktanden ligt. – Kies 'achteruit rijden' met rijrichtingschakelaar (104) en los parkeerrem.
F
– Rijd de heftruck met de vorktanden zo ver mogelijk onder de last.
de de
– Trek de parkeerrem (3) aan. Hef vorkdrager, tot de last vrij op vorktanden ligt. – Kies 'achteruit rijden' met rijrichtingschakelaar (104) en los parkeerrem.
de de
Let naar achteren toe op een vrije rijruimte.
De vorktanden moeten minstens tweederde van hun lengte onder de last steken.
F
104
– Rijd voorzichtig en langzaam achteruit, tot de last zich buiten het opslaggebied bevindt.
de de de de
Let naar achteren toe op een vrije rijruimte. – Rijd voorzichtig en langzaam achteruit, tot de last zich buiten het opslaggebied bevindt.
3
F
3
F
Personen mogen zich niet onder de geheven last bevinden! Reik niet door de hefmast heen. – Neig de hefmast voorzichtig naar achteren. – Laat de last zo ver dalen als beslist nodig is voor het transport (bodemvrijheid circa 150...200 mm).
Personen mogen zich niet onder de geheven last bevinden! Reik niet door de hefmast heen. – Neig de hefmast voorzichtig naar achteren. – Laat de last zo ver dalen als beslist nodig is voor het transport (bodemvrijheid circa 150...200 mm).
F
Bij transport van lasten moet de hefmast achterover zijn geneigd en moeten de vorktanden zo laag mogelijk zijn.
0707.NL
Bij transport van lasten moet de hefmast achterover zijn geneigd en moeten de vorktanden zo laag mogelijk zijn.
0707.NL
F
104
E 37
E 37
Last transporteren
F
Last transporteren
F
Wanneer de last zo hoog is gestapeld, dat het zicht vooruit is belemmerd, rijd dan achteruit. – Versnel de heftruck gevoelig met behulp van het rijpedaal (6) en rem hem voorzichtig af met het rempedaal (7). Wees daarbij altijd gereed om te remmen. – Pas de rijsnelheid aan aan de aard van de rijwegen en de getransporteerde last. – Let vooral bij kruisingen en doorgangen op ander verkeer. – Rijd op onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend met een seiner.
F
– Versnel de heftruck gevoelig met behulp van het rijpedaal (6) en rem hem voorzichtig af met het rempedaal (7). Wees daarbij altijd gereed om te remmen. – Pas de rijsnelheid aan aan de aard van de rijwegen en de getransporteerde last. – Let vooral bij kruisingen en doorgangen op ander verkeer. – Rijd op onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend met een seiner.
F
Transporteer de last op hellingen altijd aan de “bovenzijde” van de heftruck; rijd nooit dwars over de helling en draai nooit om. De last wegzetten
M
De last wegzetten – Rijd de heftruck voorzichtig naar het lastopnamemiddel. – Trek de parkeerrem (3) aan. – Plaats de hefmast verticaal. – Hef de vorktanden tot aan de juiste hoogte ten opzichte van het lastopnamemiddel. – Los de parkeerrem. – Rijd de heftruck voorzichtig in het lastopnamemiddel. – Laat de last langzaam zakken, tot de vorktanden vrij zijn.
7
6 3
M
Vermijd het hard neerzetten van de last, om de last en het lastopnamemiddel niet te beschadigen.
F
Voorover neigen bij geheven lastopnamemiddel uitsluitend vóór of boven de stapel.
0707.NL
F
E 38
Transporteer de last op hellingen altijd aan de “bovenzijde” van de heftruck; rijd nooit dwars over de helling en draai nooit om.
7
6 3
Vermijd het hard neerzetten van de last, om de last en het lastopnamemiddel niet te beschadigen. Voorover neigen bij geheven lastopnamemiddel uitsluitend vóór of boven de stapel.
0707.NL
– Rijd de heftruck voorzichtig naar het lastopnamemiddel. – Trek de parkeerrem (3) aan. – Plaats de hefmast verticaal. – Hef de vorktanden tot aan de juiste hoogte ten opzichte van het lastopnamemiddel. – Los de parkeerrem. – Rijd de heftruck voorzichtig in het lastopnamemiddel. – Laat de last langzaam zakken, tot de vorktanden vrij zijn.
Wanneer de last zo hoog is gestapeld, dat het zicht vooruit is belemmerd, rijd dan achteruit.
E 38
6.8
Het interne transportmiddel veilig neerzetten
6.8
Het interne transportmiddel veilig neerzetten
F
Plaats de heftruck veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is.
F
Plaats de heftruck veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is.
– Rijd de heftruck op een vlakke vloer. – Activeer de parkeerrem (3) / remknop (o) (71). – Laat de lastvorken volledig dalen, en neig de hefmast voorover.
F
Bij een geheven last mag u de heftruck nooit uitschakelen en verlaten. – Druk de hoofdschakelaar (10) naar beneden. – Draai de sleutel in het contactslot (5) in de stand “0“. – Trek de sleutel uit het contactslot (5). Plaats de heftruck niet langdurig in bereiken onder 5 °C, omdat hierbij de hydraulische vloeistoffen erg taaivloeibaar worden, en de functies overeenkomstig zwaar werken. Breng in koude toestand nooit de pomp op vol toerental. Verwarm de olie door enkele keren te neigen en / of langzaam te heffen. Het LCD-venster kan tijdelijk uitvallen. Bij een hogere temperatuur wordt de indicatie weer zichtbaar.
10
M 3
5
Bij een geheven last mag u de heftruck nooit uitschakelen en verlaten. – Druk de hoofdschakelaar (10) naar beneden. – Draai de sleutel in het contactslot (5) in de stand “0“. – Trek de sleutel uit het contactslot (5).
0707.NL
M
5
Plaats de heftruck niet langdurig in bereiken onder 5 °C, omdat hierbij de hydraulische vloeistoffen erg taaivloeibaar worden, en de functies overeenkomstig zwaar werken. Breng in koude toestand nooit de pomp op vol toerental. Verwarm de olie door enkele keren te neigen en / of langzaam te heffen. Het LCD-venster kan tijdelijk uitvallen. Bij een hogere temperatuur wordt de indicatie weer zichtbaar.
10
3
0707.NL
F
– Rijd de heftruck op een vlakke vloer. – Activeer de parkeerrem (3) / remknop (o) (71). – Laat de lastvorken volledig dalen, en neig de hefmast voorover.
E 39
E 39
6.9
Trekken van aanhangers
6.9
Het voertuig kan in voorkomende gevallen voor het trekken van een aanhanger op een droge, effen en goed onderhouden ondergrond worden gebruikt.
Z
Het voertuig kan in voorkomende gevallen voor het trekken van een aanhanger op een droge, effen en goed onderhouden ondergrond worden gebruikt.
Z
De max. aanhangerlast is gelijk aan het op het hefcapaciteit-plaatje aangegeven hefvermogen (zie schema met plaatjes in hoofdstuk B). De aanhangerlast wordt bepaald aan de hand van het gewicht van de aanhanger en het aangegeven hefvermogen. Als er een last op de vorken wordt getransporteerd, moet de aanhangerlast met deze hoeveelheid worden gereduceerd.
E 40
De max. aanhangerlast is gelijk aan het op het hefcapaciteit-plaatje aangegeven hefvermogen (zie schema met plaatjes in hoofdstuk B). De aanhangerlast wordt bepaald aan de hand van het gewicht van de aanhanger en het aangegeven hefvermogen. Als er een last op de vorken wordt getransporteerd, moet de aanhangerlast met deze hoeveelheid worden gereduceerd.
F
Belangrijke aanwijzingen voor een veilig bedrijf tijdens het slepen – – – –
Een permanent bedrijf met aanhanger is niet toegestaan. Een steunlast is niet toegestaan. De maximale snelheid is 5km/h. Sleepwerkzaamheden mogen alleen op vlakke, verharde wegen worden uitgevoerd. – Wanneer u speciale aanhangerkoppelingen gebruikt, moet u ook de voorschriften van de producent van de koppeling naleven. – Gebruik van een aanhanger met de vastgestelde goedgekeurde aanhangerlast, moet door de exploitant worden gecontroleerd aan de hand van een proefrit onder plaatselijke omstandigheden.
Belangrijke aanwijzingen voor een veilig bedrijf tijdens het slepen – – – –
Een permanent bedrijf met aanhanger is niet toegestaan. Een steunlast is niet toegestaan. De maximale snelheid is 5km/h. Sleepwerkzaamheden mogen alleen op vlakke, verharde wegen worden uitgevoerd. – Wanneer u speciale aanhangerkoppelingen gebruikt, moet u ook de voorschriften van de producent van de koppeling naleven. – Gebruik van een aanhanger met de vastgestelde goedgekeurde aanhangerlast, moet door de exploitant worden gecontroleerd aan de hand van een proefrit onder plaatselijke omstandigheden.
Aankoppelen van de aanhanger
Aankoppelen van de aanhanger
– Steekbout (118) omlaag drukken en 90 graden draaien. – De steekbout omhoog trekken en de dissel van de aanhanger in de opening plaatsen. – Steekbout inschuiven, omlaag drukken, 90 graden draaien en laten vastklikken.
– Steekbout (118) omlaag drukken en 90 graden draaien. – De steekbout omhoog trekken en de dissel van de aanhanger in de opening plaatsen. – Steekbout inschuiven, omlaag drukken, 90 graden draaien en laten vastklikken.
118
0707.NL
118
0707.NL
F
Trekken van aanhangers
E 40
Storingshulp
7
Met behulp van dit hoofdstuk kan de gebruiker eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf lokaliseren en verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
Met behulp van dit hoofdstuk kan de gebruiker eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf lokaliseren en verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
Storing De heftruck rijdt niet.
Storing De heftruck rijdt niet.
De last kan niet worden geheven.
Mogelijke oorzaak – Batterijstekker niet ingestoken. – Hoofdschakelaar ingedrukt – Contactsleutel in stand “0“ – Batterijcapaciteit te gering. – Zekering defect. – De heftruck is niet bedrijfsgereed. –
– – Storingindicatie op het venster
– –
Maatregelen – Controleer de batterijstekker, steek hem er eventueel in. – Hoofdschakelaar ontgrendelen – Plaats de contactsleutel in de stand “I“.
– Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel op. – Controleer de zekeringen. – Verricht alle maatregelen die worden genoemd onder de storing ”heftruck rijdt niet”. Niveau van de – Controleer het niveau van de hydraulische hydraulische olie olie. te laag. Zekering defect. – Controleer de zekeringen. Batterijcapaciteit – Controleer de batterijcapaciteit, laad de te gering. batterij eventueel op. De heftruck is niet – Druk op de hoofdschakelaar NOODSTOP bedrijfsgereed. of draai de contactsleutel in de stand “0”; herhaal de functie na circa drie seconden. Softwarefout
De last kan niet worden geheven.
Mogelijke oorzaak – Batterijstekker niet ingestoken. – Hoofdschakelaar ingedrukt – Contactsleutel in stand “0“ – Batterijcapaciteit te gering. – Zekering defect. – De heftruck is niet bedrijfsgereed. –
– – Storingindicatie op het venster
Z
Wanneer u de storing na het uitvoeren van de ”maatregelen” niet kunt verhelpen, neemt u contact op met de servicedienst van de producent, omdat uitsluitend bijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel de storingen verder kan oplossen.
0707.NL
Z
Storingshulp
– –
Maatregelen – Controleer de batterijstekker, steek hem er eventueel in. – Hoofdschakelaar ontgrendelen – Plaats de contactsleutel in de stand “I“.
– Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel op. – Controleer de zekeringen. – Verricht alle maatregelen die worden genoemd onder de storing ”heftruck rijdt niet”. Niveau van de – Controleer het niveau van de hydraulische hydraulische olie olie. te laag. Zekering defect. – Controleer de zekeringen. Batterijcapaciteit – Controleer de batterijcapaciteit, laad de te gering. batterij eventueel op. De heftruck is niet – Druk op de hoofdschakelaar NOODSTOP bedrijfsgereed. of draai de contactsleutel in de stand “0”; herhaal de functie na circa drie seconden. Softwarefout
Wanneer u de storing na het uitvoeren van de ”maatregelen” niet kunt verhelpen, neemt u contact op met de servicedienst van de producent, omdat uitsluitend bijzonder geschoold en gekwalificeerd servicepersoneel de storingen verder kan oplossen.
0707.NL
7
E 41
E 41
E 42 E 42 0707.NL
0707.NL
F Onderhoud van het vloertransportmiddel
F Onderhoud van het vloertransportmiddel
1
1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
F M
Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
F
Iedere verandering aan het vloertransportmiddel (met name aan de veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het vloertransportmiddel in geen geval veranderen.
M
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig verwijderen volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie. Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen“ (zie hoofdstuk F).
2
Z
M
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
Iedere verandering aan het vloertransportmiddel (met name aan de veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het vloertransportmiddel in geen geval veranderen. Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig verwijderen volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie. Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen“ (zie hoofdstuk F).
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud
2
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud
Personeel voor het onderhoud: uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de vloertransportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die hier speciaal voor zijn opgeleid. Wij adviseren u daarom een onderhoudscontract af te sluiten met het betreffende servicesteunpunt van de producent.
Personeel voor het onderhoud: uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de vloertransportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die hier speciaal voor zijn opgeleid. Wij adviseren u daarom een onderhoudscontract af te sluiten met het betreffende servicesteunpunt van de producent.
Heffen en opbokken: bevestig bij het heffen van het vloertransportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. Bij het opvijzelen moet u wegglijden of -zakken uitsluiten door middel van geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken). U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven last uitvoeren, wanneer deze is afgevangen met een voldoende sterke ketting.
Heffen en opbokken: bevestig bij het heffen van het vloertransportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. Bij het opvijzelen moet u wegglijden of -zakken uitsluiten door middel van geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken). U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven last uitvoeren, wanneer deze is afgevangen met een voldoende sterke ketting.
Hefpunt zie hoofdstuk B. Reinigingswerkzaamheden: reinig het vloertransportmiddel niet met brandbare vloeistoffen. Tref vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden alle veiligheidsmaatregelen, om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven vloertransportmiddelen moet u de accustekker eruit trekken. Reinig elektrische en elektronische modules met zwakke zuig- of perslucht en een niet-geleidende, antistatische kwast. Wanneer u het vloertransportmiddel reinigt met een waterstraal of hoogdrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht storingen kan veroorzaken. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
Hefpunt zie hoofdstuk B.
M
Wanneer u het vloertransportmiddel reinigt met een waterstraal of hoogdrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht storingen kan veroorzaken. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
Reinigingswerkzaamheden: reinig het vloertransportmiddel niet met brandbare vloeistoffen. Tref vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden alle veiligheidsmaatregelen, om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven vloertransportmiddelen moet u de accustekker eruit trekken. Reinig elektrische en elektronische modules met zwakke zuig- of perslucht en een niet-geleidende, antistatische kwast.
Voer na de reiniging de werkzaamheden uit die zijn beschreven in de paragraag „Weer in gebruik nemen“. 0708.NL
0708.NL
Voer na de reiniging de werkzaamheden uit die zijn beschreven in de paragraag „Weer in gebruik nemen“.
Z
F1
F1
Laswerkzaamheden: demonteer elektrische en elektronische onderdelen uit het vloertransportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, teneinde schade aan deze onderdelen te vermijden.
Laswerkzaamheden: demonteer elektrische en elektronische onderdelen uit het vloertransportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, teneinde schade aan deze onderdelen te vermijden.
Instelwaarden: bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische onderdelen moet u de truckafhankelijke instelwaarden naleven.
Instelwaarden: bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische onderdelen moet u de truckafhankelijke instelwaarden naleven.
Wielen: De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Gebruik bij het vervangen van de standaard wielen uitsluitend originele onderdelen van de producent, omdat anders de gegevens van het typeblad niet kloppen. Let er bij het vervangen van wielen op dat het vloertransportmiddel niet scheef komt te staan (wielen moeten altijd per paar worden vervangen, m.a.w. links en rechts gelijktijdig).
Wielen: De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Gebruik bij het vervangen van de standaard wielen uitsluitend originele onderdelen van de producent, omdat anders de gegevens van het typeblad niet kloppen. Let er bij het vervangen van wielen op dat het vloertransportmiddel niet scheef komt te staan (wielen moeten altijd per paar worden vervangen, m.a.w. links en rechts gelijktijdig).
Hefketting: de hefkettingen slijten snel bij onvoldoende smering. De intervallen die zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik. Smeer bij verhoogde eisen (stof, temperatuur) vaker na. Gebruik de voorgeschreven kettingspray volgens de voorschriften. Met het uitwendig aanbrengen van vet wordt geen voldoende smering bereikt.
Hefketting: de hefkettingen slijten snel bij onvoldoende smering. De intervallen die zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik. Smeer bij verhoogde eisen (stof, temperatuur) vaker na. Gebruik de voorgeschreven kettingspray volgens de voorschriften. Met het uitwendig aanbrengen van vet wordt geen voldoende smering bereikt.
Hydraulische slangleidingen: vervang de slangleidingen na een gebruiksduur van zes jaar. Vervang bij het vervangen van hydraulische onderdelen ook de slangleidingen in dit hydraulische systeem.
Hydraulische slangleidingen: vervang de slangleidingen na een gebruiksduur van zes jaar. Vervang bij het vervangen van hydraulische onderdelen ook de slangleidingen in dit hydraulische systeem.
F2
0708.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. Vóór het begin van de werkzaamheden moeten ze alle maatregelen te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te vermijden. Bovendien moeten ze bij elektrisch aangedreven vloertransportmiddelen de accustekker eruit trekken, hetgeen de machine spanningsvrij maakt.
0708.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. Vóór het begin van de werkzaamheden moeten ze alle maatregelen te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te vermijden. Bovendien moeten ze bij elektrisch aangedreven vloertransportmiddelen de accustekker eruit trekken, hetgeen de machine spanningsvrij maakt.
F2
3
Onderhoud en inspectie
3
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het vloertransportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het vloertransportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
M
De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door slijtage op het juiste moment te vermijden. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één ploeg-dienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door slijtage op het juiste moment te vermijden. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één ploeg-dienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verricht en het tijdstip waarop ze moeten worden verricht. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd.
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verricht en het tijdstip waarop ze moeten worden verricht. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd.
W A B C
W A B C
= = = =
alle 50 werkuren, doch minstens eenmaal per week alle 500 werkuren alle 1000 werkuren, doch minstens eenmaal per jaar alle 2000 werkuren, doch minstens eenmaal per jaar
Z
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W doorvoeren. In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.
0708.NL
Z
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het vloertransportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het vloertransportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
= = = =
alle 50 werkuren, doch minstens eenmaal per week alle 500 werkuren alle 1000 werkuren, doch minstens eenmaal per jaar alle 2000 werkuren, doch minstens eenmaal per jaar
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W doorvoeren. In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.
0708.NL
M
Onderhoud en inspectie
F3
F3
4
Onderhouds-controlelijst EFG.
4
Onderhouds-controlelijst EFG.
Onderhoudsintervallen Standaard= t W A B C 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 Aandrijving:
Wielen:
Sturen:
2.1 2.2 2.3 2.4 3.1 3.2 3.3 3.4 4.1 4.2
4.3 4.4 Reminrichting 5.1 : 5.2 5.3
t
t t t t
Frame / opbouw
t t
1.7 t
1.8
t t t t t
Aandrijving:
t
Wielen:
t t t
Sturen:
t
F4
2.1 2.2 2.3 2.4 3.1 3.2 3.3 3.4 4.1 4.2
t t
t
4.3
t
4.4 Reminrichting 5.1 : 5.2
t
t
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
t
5.3 t
5.4 5.5 5.6
0708.NL
5.4 5.5 5.6
Controleer alle dragende elementen op beschadiging Controleer de schroefverbindingen Controleer de aanhangerkoppeling Controleer het dak op beschadiging en bevestiging. Controleer de werking van de veiligheidsgordel en controleer hem op beschadigingen. Controleer de werking van de zijbeugels (optie), en controleer ze op beschadigingen. Controleer de plaatjes op aanwezigheid, leesbaarheid en geldigheid. Controleer de dak-lagering op voorspanning, en vervang deze eventueel. Controleer de overbrenging op geluiden en lekkages Controleer het olieniveau van de overbrenging Controleer het pedaalmechanisme, stel en vet het eventueel in. Ververs de olie van de overbrenging Controleer de wielen op beschadiging en slijtage. Controleer de luchtdruk. Controleer de lagering en de bevestiging. Vernieuw de vetvullingen van de lagers van de vóór- en achterwielen, en stel de wiellagers opnieuw in. Controleer de werking en dichtheid van de hydraulische onderdelen. Smeer uiterlijk na 500 uur alle lagerpunten van de stuuras (wiellagers, fuseepennen, fusee-armen) volgens het smeerschema met een gangbare vetspuit af. Controleer de stuurassen, fusees en aanslagen op slijtage en vervorming. Reinig de stuurwielsensor met perslucht. Controleer de werking en de instelling Controleer het remmechanisme, stel en vet het eventueel in. Controleer de remleidingen, aansluitingen en olieniveau voor het remsysteem. Vervang de minerale olie van het remsysteem. Meet de restdruk van de veeraccumulatorrem. Controleer het remolieniveau (minerale olie).
Controleer alle dragende elementen op beschadiging Controleer de schroefverbindingen Controleer de aanhangerkoppeling Controleer het dak op beschadiging en bevestiging. Controleer de werking van de veiligheidsgordel en controleer hem op beschadigingen. Controleer de werking van de zijbeugels (optie), en controleer ze op beschadigingen. Controleer de plaatjes op aanwezigheid, leesbaarheid en geldigheid. Controleer de dak-lagering op voorspanning, en vervang deze eventueel. Controleer de overbrenging op geluiden en lekkages Controleer het olieniveau van de overbrenging Controleer het pedaalmechanisme, stel en vet het eventueel in. Ververs de olie van de overbrenging Controleer de wielen op beschadiging en slijtage. Controleer de luchtdruk. Controleer de lagering en de bevestiging. Vernieuw de vetvullingen van de lagers van de vóór- en achterwielen, en stel de wiellagers opnieuw in. Controleer de werking en dichtheid van de hydraulische onderdelen. Smeer uiterlijk na 500 uur alle lagerpunten van de stuuras (wiellagers, fuseepennen, fusee-armen) volgens het smeerschema met een gangbare vetspuit af. Controleer de stuurassen, fusees en aanslagen op slijtage en vervorming. Reinig de stuurwielsensor met perslucht. Controleer de werking en de instelling Controleer het remmechanisme, stel en vet het eventueel in. Controleer de remleidingen, aansluitingen en olieniveau voor het remsysteem. Vervang de minerale olie van het remsysteem. Meet de restdruk van de veeraccumulatorrem. Controleer het remolieniveau (minerale olie).
t
t t t t
t t t t t t t t
t t t t
t
t t t
t
t
t
t
t
0708.NL
Frame / opbouw
Onderhoudsintervallen Standaard= t W A B C
F4
Onderhoudsintervallen Standaard= t W A B C t
Hydraulische 6.1 Controleer de verbindingen en aansluitingen op installatie: dichtheid en beschadiging. 6.2 Controleer het ventilatie- en ontluchtingsfilter op de tank van de hydraulische olie. 6.3 Controleer het olieniveau 6.4 Controleer de hydraulische cilinder op dichtheid, beschadiging en bevestiging. 6.5 Controleer de werking van de slanggeleiding en controleer op beschadigingen. 6.6 Vervang de filterelementen (hydraulische olie en ontluchtingsfilter). 6.7 Vervang de hydraulische olie. 6.8 Controleer de werking van de drukbegrenzingsventielen. 6.9 Vervang alle zuigfilters (stuurinrichting). Elektrische 7.1 Controleer de werking van de instrumenten en de t installatie: indicaties. 7.2 Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en controleer op beschadigingen. 7.3 Controleer de werking van de kabelgeleidingen, en controleer ze op beschadigingen. 7.4 Controleer de werking van de waarschuwingsinrichtingen en veiligheidsschakelingen. 7.5 Controleer de contactgevers. 7.6 Controleer de waarde van de zekeringen 7.7 Reinig de inbouwruimte van de elektronica en koelribben. 7.8 Lees het storingsgeheugen uit en wis het. Elektro8.1 Controleer de bevestiging van de motor. motoren: 8.2 Controleer de werking van de ventilatoren. 8.3 Reinig het zuigfilter van de motorventilator. Accu: 9.1 Controleer de accukabel op beschadigingen; vervang t de kabel eventueel. 9.2 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de t celspanning. 9.3 Controleer de aansluitklemmen op stevige bevestiging, vet ze in met poolvet. 9.4 Reinig de accu-stekkerverbindingen, controleer of ze stevig zijn bevestigd.
t t t t t t t t t t t t t t t t
t
t
t
t t t t t t t t t t t t t t t t t
t
t
t t
0708.NL
t
0708.NL
Hydraulische 6.1 Controleer de verbindingen en aansluitingen op installatie: dichtheid en beschadiging. 6.2 Controleer het ventilatie- en ontluchtingsfilter op de tank van de hydraulische olie. 6.3 Controleer het olieniveau 6.4 Controleer de hydraulische cilinder op dichtheid, beschadiging en bevestiging. 6.5 Controleer de werking van de slanggeleiding en controleer op beschadigingen. 6.6 Vervang de filterelementen (hydraulische olie en ontluchtingsfilter). 6.7 Vervang de hydraulische olie. 6.8 Controleer de werking van de drukbegrenzingsventielen. 6.9 Vervang alle zuigfilters (stuurinrichting). Elektrische 7.1 Controleer de werking van de instrumenten en de t installatie: indicaties. 7.2 Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en controleer op beschadigingen. 7.3 Controleer de werking van de kabelgeleidingen, en controleer ze op beschadigingen. 7.4 Controleer de werking van de waarschuwingsinrichtingen en veiligheidsschakelingen. 7.5 Controleer de contactgevers. 7.6 Controleer de waarde van de zekeringen 7.7 Reinig de inbouwruimte van de elektronica en koelribben. 7.8 Lees het storingsgeheugen uit en wis het. Elektro8.1 Controleer de bevestiging van de motor. motoren: 8.2 Controleer de werking van de ventilatoren. 8.3 Reinig het zuigfilter van de motorventilator. Accu: 9.1 Controleer de accukabel op beschadigingen; vervang t de kabel eventueel. 9.2 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de t celspanning. 9.3 Controleer de aansluitklemmen op stevige bevestiging, vet ze in met poolvet. 9.4 Reinig de accu-stekkerverbindingen, controleer of ze stevig zijn bevestigd.
Onderhoudsintervallen Standaard= t W A B C
F5
F5
Onderhoudsintervallen Standaard= t W A B C t
t
Hefmast:
10.1 Voorzie loopbanen en zijdelingse aanloopvlakken van de geleidingsrollen en de hefmast-profielen van smeervet. 10.2 Controleer de hefketting op slijtage, en stel deze in. 10.3 Smeer de hefketting, en controleer de spanning. 10.4 Controleer de bevestiging van de hefmast. 10.5 Controleer de lagering en de bevestiging van de neigcilinder. 10.6 Controleer de vorktanden en vorkdragers op beschadiging en slijtage. 10.7 Controleer de looprollen, glijstukken en aanslagen visueel. 10.8 Controleer de neighoek van de hefmast. Controleer de gelijkmatige uitslag van de beide neigcilinders. 10.9 Controleer de speling in de mast, en stel eventuele zijspeling in door middel van afstandschijven. Algemene 11.1 Controleer de elektrische installatie op massasluiting metingen: volgens VDI 2511. 11.2 Controleer de rijsnelheid en remweg. 11.3 Controleer de hef- en daalsnelheid. Demonstratie: 12.1 Proefrit met nominale last 12.2 Toon de heftruck na geslaagd onderhoud aan een bevoegd persoon.
t t t t t t t t
t t
t t
F6
t
t
t t t t t t t t
t t
t t
0708.NL
10.1 Voorzie loopbanen en zijdelingse aanloopvlakken van de geleidingsrollen en de hefmast-profielen van smeervet. 10.2 Controleer de hefketting op slijtage, en stel deze in. 10.3 Smeer de hefketting, en controleer de spanning. 10.4 Controleer de bevestiging van de hefmast. 10.5 Controleer de lagering en de bevestiging van de neigcilinder. 10.6 Controleer de vorktanden en vorkdragers op beschadiging en slijtage. 10.7 Controleer de looprollen, glijstukken en aanslagen visueel. 10.8 Controleer de neighoek van de hefmast. Controleer de gelijkmatige uitslag van de beide neigcilinders. 10.9 Controleer de speling in de mast, en stel eventuele zijspeling in door middel van afstandschijven. Algemene 11.1 Controleer de elektrische installatie op massasluiting metingen: volgens VDI 2511. 11.2 Controleer de rijsnelheid en remweg. 11.3 Controleer de hef- en daalsnelheid. Demonstratie: 12.1 Proefrit met nominale last 12.2 Toon de heftruck na geslaagd onderhoud aan een bevoegd persoon.
0708.NL
Hefmast:
Onderhoudsintervallen Standaard= t W A B C
F6
5
Smeerschema EFG
5
Smeerschema EFG
G
G
t-D
t-D
g-E
g-E
-A b-N
a
K
-A
s-E
b-N
a a
a
K
K
c
a
s-E
a
K
c b a t
Vulopening olie van overbrenging Aftapschroef olie van overbrenging Vulopening minerale olie voor de reminstallatie
g s
Glijvlakken Smeernippel Vulopening hydraulische olie
b a t
Vulopening olie van overbrenging Aftapschroef olie van overbrenging Vulopening minerale olie voor de reminstallatie
c
Aftapschroef hydraulische olie
K
Controleschroef voor olieniveau
c
Aftapschroef hydraulische olie
K
Controleschroef voor olieniveau
0708.NL
Glijvlakken Smeernippel Vulopening hydraulische olie
0708.NL
g s
F7
F7
Gebruiksmiddelen
5.1
Omgang met gebruiksmiddelen: u moet altijd vakkundig omgaan met gebruiksmiddelen, en de voorschriften van de producent naleven.
F
Gebruiksmiddelen Omgang met gebruiksmiddelen: u moet altijd vakkundig omgaan met gebruiksmiddelen, en de voorschriften van de producent naleven.
F
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar. Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in containers die voldoen aan de voorschriften. Ze kunnen brandbaar zijn; breng ze daarom niet in contact met hete onderdelen of open vuur.
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar. Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in containers die voldoen aan de voorschriften. Ze kunnen brandbaar zijn; breng ze daarom niet in contact met hete onderdelen of open vuur.
Gebruik bij het vullen van gebruiksmiddelen uitsluitend schone containers. Het is verboden gebruiksmiddelen van verschillende kwaliteit te mengen. U mag uitsluitend afwijken van deze voorschriften, wanneer het mengen in deze handleiding nadrukkelijk wordt voorgeschreven.
Gebruik bij het vullen van gebruiksmiddelen uitsluitend schone containers. Het is verboden gebruiksmiddelen van verschillende kwaliteit te mengen. U mag uitsluitend afwijken van deze voorschriften, wanneer het mengen in deze handleiding nadrukkelijk wordt voorgeschreven.
Vermijd morsen. Verzamel gemorste vloeistof onmiddellijk met een geschikt bindmiddel, en verwijder het mengsel van bedrijfsmiddel en bindmiddel volgens de voorschriften.
Vermijd morsen. Verzamel gemorste vloeistof onmiddellijk met een geschikt bindmiddel, en verwijder het mengsel van bedrijfsmiddel en bindmiddel volgens de voorschriften.
Code
Bestelnummer 50426072 50429647 50124051 51082888
Hoeveelheid
D
50429647
0,25 l
E
50055726
G N
29201280 50137755
A
35 l
Betekenis
Gebruiken voor
Code
Renolin 321) HLPD Hydraulische installatie Renolin 222) HLPD HV 68 3) Plantosyn 46 HVI
Bestelnummer 50426072 50429647 50124051 51082888
Hoeveelheid
D
50429647
0,25 l
E
50055726
G N
29201280 50137755
A
35 l
(BIO-hydrauliekolie)
M
F
Hydraulische reminstallatie Smeervet KP 2 K3) Voor- en achterwiel: wiellager Kettingspray Ketting links 1,3 liter Shell Donax TC 50 Overbrenging rechts 1,3 liter Universal (bij eerste keer vullen elk 1,4 l)
M
F
De voertuigen worden af fabriek geleverd met hydrauliekolie „H-LPD 32“ of met BIOhydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI”. Overstappen van BIO-hydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI“ op hydrauliekolie „H-LPD 32“ is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het overstappen van hydrauliekolie „H-LPD 32“ op BIO-hydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI“. Bovendien is het vermengen van hydrauliekolie „H-LPD 32“ met BIOhydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI“ niet toegestaan. Vet-richtwaarden
1) 2) 3)
F8
Renolin 321) HLPD Hydraulische installatie Renolin 222) HLPD HV 68 3) Plantosyn 46 HVI Renolin 221)
Hydraulische reminstallatie Smeervet KP 2 K3) Voor- en achterwiel: wiellager Kettingspray Ketting links 1,3 liter Shell Donax TC 50 Overbrenging rechts 1,3 liter Universal (bij eerste keer vullen elk 1,4 l)
* Let er bij het vullen van de rechter zijde van de overbrenging op, dat de veeraccumulatorrem is uitgeschoven, en de parkeerrem dus is gelost. Daardoor kan de olie door de open remlamellen ongehinderd in de overbrenging komen. De voertuigen worden af fabriek geleverd met hydrauliekolie „H-LPD 32“ of met BIOhydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI”. Overstappen van BIO-hydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI“ op hydrauliekolie „H-LPD 32“ is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het overstappen van hydrauliekolie „H-LPD 32“ op BIO-hydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI“. Bovendien is het vermengen van hydrauliekolie „H-LPD 32“ met BIOhydrauliekolie „Plantosyn 46 HVI“ niet toegestaan. Vet-richtwaarden
Druppelpunt ° C 185
Walkpenetratie bij 25°C 265-295
geldig bij temperatuurbereik –5 tot +30 °C geldig bij temperatuurbereik –20 tot -5 °C geldig bij temperatuurbereik –30 tot +50 °C
NLG1-klasse 2
Gebruikstemperatuur °C -35/+120
Code E 1) 2) 3)
0708.NL
E
Soort verzeping Lithium
Gebruiken voor
(BIO-hydrauliekolie)
Renolin 221)
* Let er bij het vullen van de rechter zijde van de overbrenging op, dat de veeraccumulatorrem is uitgeschoven, en de parkeerrem dus is gelost. Daardoor kan de olie door de open remlamellen ongehinderd in de overbrenging komen.
Code
Betekenis
F8
Soort verzeping Lithium
Druppelpunt ° C 185
Walkpenetratie bij 25°C 265-295
geldig bij temperatuurbereik –5 tot +30 °C geldig bij temperatuurbereik –20 tot -5 °C geldig bij temperatuurbereik –30 tot +50 °C
NLG1-klasse 2
Gebruikstemperatuur °C -35/+120 0708.NL
5.1
6
Beschrijving van de onderhouds-werkzaamheden
6
Beschrijving van de onderhouds-werkzaamheden
6.1
De heftruck voorbereiden ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden.
6.1
De heftruck voorbereiden ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden.
F
6.2
6.3
Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden.
Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden.
– Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Trek de accustekker er uit en beveilig de heftruck op deze manier tegen abusievelijk in gebruik nemen.
– Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Trek de accustekker er uit en beveilig de heftruck op deze manier tegen abusievelijk in gebruik nemen.
F
Bij werkzaamheden onder geheven lastvorken of geheven heftruck moeten deze zodanig worden beveiligd, dat een wegzakken, kantelen of wegglijden is uitgesloten. Volg bij het heffen van de heftruck bovendien de voorschriften uit het hoofdstuk "Transport en eerste inbedrijfstelling". Beveilig de heftruck tegen wegrollen wanneer u werkzaamheden aan de parkeerrem uitvoert.
De bevestiging van de wielen controleren
6.2
Bij werkzaamheden onder geheven lastvorken of geheven heftruck moeten deze zodanig worden beveiligd, dat een wegzakken, kantelen of wegglijden is uitgesloten. Volg bij het heffen van de heftruck bovendien de voorschriften uit het hoofdstuk "Transport en eerste inbedrijfstelling". Beveilig de heftruck tegen wegrollen wanneer u werkzaamheden aan de parkeerrem uitvoert.
De bevestiging van de wielen controleren
– Plaats de heftruck veilig. (zie hoofdstuk E). – Draai de wielmoeren (1) kruislings aan met een momentsleutel.
– Plaats de heftruck veilig. (zie hoofdstuk E). – Draai de wielmoeren (1) kruislings aan met een momentsleutel.
Vastdraaimoment
Vastdraaimoment
Wielen/aandrijfas
MA = 430 Nm
Wielen/aandrijfas
MA = 430 Nm
Wielen / stuuras
MA = 220 Nm
Wielen / stuuras
MA = 220 Nm
Bandendruk
1
6.3
1
0708.NL
Wielen / aandrijfassen 10 bar Wielen / aandrijfassen 7 - 8 bar
0708.NL
Wielen / aandrijfassen 10 bar Wielen / aandrijfassen 7 - 8 bar
Bandendruk
F9
F9
6.4
Controleer het niveau van de hydraulische olie.
6.4
Controleer het niveau van de hydraulische olie.
M
Het lastopnamemiddel moet volledig zijn gedaald.
M
Het lastopnamemiddel moet volledig zijn gedaald.
– Bereid de heftruck voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. (zie paragraaf 6.1). – Draai de drie bouten van de bodemplaat los. – Zwenk de stuurkolom naar voren en neem de bodemplaat eraf. – Schroef het luchtfilter eraf met meetstaaf (2).
2
– Controleer visueel het hydraulische olieniveau aan meetstaaf (3).
Z
– Bereid de heftruck voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. (zie paragraaf 6.1). – Draai de drie bouten van de bodemplaat los. – Zwenk de stuurkolom naar voren en neem de bodemplaat eraf. – Schroef het luchtfilter eraf met meetstaaf (2).
2
– Controleer visueel het hydraulische olieniveau aan meetstaaf (3).
Z
Bij voldoende tankinhoud moet u het hydraulische olieniveau aan de bovenste markering (4) kunnen aflezen.
Bij voldoende tankinhoud moet u het hydraulische olieniveau aan de bovenste markering (4) kunnen aflezen.
3
3
max. min.
max. min.
4
f09unten
f09unten
– Vul eventueel hydraulische olie bij tot aan de voorgeschreven vulhoogte (10 mm aan meetstaaf (3) komt overeen met circa 1 liter hydraulische olie).
M
– Vul eventueel hydraulische olie bij tot aan de voorgeschreven vulhoogte (10 mm aan meetstaaf (3) komt overeen met circa 1 liter hydraulische olie).
M
Vul de hydraulische olie-tank niet over de bovenste markering, omdat dit kan leiden tot storingen en beschadigingen van de installatie. Verwijder vervangen bedrijfsmiddelen vakkundig en volgens de geldende milieuvoorschriften.
F 10
Vul de hydraulische olie-tank niet over de bovenste markering, omdat dit kan leiden tot storingen en beschadigingen van de installatie. Verwijder vervangen bedrijfsmiddelen vakkundig en volgens de geldende milieuvoorschriften. Voertuigen met bio-hydrauliekolie zijn op de hydrauliektank voorzien van het waarschuwingsplaatje „Uitsluitend bijvullen met bio-hydrauliekolie“. Er mag alleen bio-hydrauliekolie worden gebruikt, zie paragraaf „Bedrijfsmiddelen“. 0708.NL
F
Voertuigen met bio-hydrauliekolie zijn op de hydrauliektank voorzien van het waarschuwingsplaatje „Uitsluitend bijvullen met bio-hydrauliekolie“. Er mag alleen bio-hydrauliekolie worden gebruikt, zie paragraaf „Bedrijfsmiddelen“. 0708.NL
F
4
F 10
6.5
Het hydraulische olie-filter vervangen
6.5
5
Het hydraulische olie-filter bevindt zich links naast de neigcilinder, en is toegankelijk na het wegnemen van de bodemplaat.
Het hydraulische olie-filter vervangen
5
Het hydraulische olie-filter bevindt zich links naast de neigcilinder, en is toegankelijk na het wegnemen van de bodemplaat.
– Schroef de afsluitkap van het hydraulische olie-filter (5) eraf. – Vervang het filterelement; wanneer de O-ring is beschadigd, moet u deze vervangen. Olie de O-ring bij het monteren licht in. – Schroef de afsluitkap er weer in.
– Schroef de afsluitkap van het hydraulische olie-filter (5) eraf. – Vervang het filterelement; wanneer de O-ring is beschadigd, moet u deze vervangen. Olie de O-ring bij het monteren licht in. – Schroef de afsluitkap er weer in.
6.6
Controleer het olieniveau voor het remsysteem.
6.6
Controleer het olieniveau voor het remsysteem.
M
Bij achterovergeneigde stuurkolom kunt u de remolietank van rechts inzien. Neem voor het navullen of vervangen van de minerale olie de bekleding (6) eraf.
M
Bij achterovergeneigde stuurkolom kunt u de remolietank van rechts inzien. Neem voor het navullen of vervangen van de minerale olie de bekleding (6) eraf.
M
Gebruik geen gangbare remvloeistof; vul uitsluitend bij met voorgeschreven minerale olie!
M
Gebruik geen gangbare remvloeistof; vul uitsluitend bij met voorgeschreven minerale olie!
– Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Draai de schroeven los en neem de bekleding (6) eraf. – Controleer visueel het olieniveau op het drukvat (7), vul eventueel olie voor de overbrenging bij (zie paragraaf 5.1).
– Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Draai de schroeven los en neem de bekleding (6) eraf. – Controleer visueel het olieniveau op het drukvat (7), vul eventueel olie voor de overbrenging bij (zie paragraaf 5.1).
7 6
Z
Het olieniveau moet tussen de markeringen „Min.“ en „Max.“ liggen.
M
Verwijder vervangen bedrijfsmiddelen vakkundig en volgens de geldende milieuvoorschriften.
M
Verwijder vervangen bedrijfsmiddelen vakkundig en volgens de geldende milieuvoorschriften.
Z
Bij heftrucks met draaistoel bevindt de remvloeistoftank zich goed zichtbaar aan de pedaalplaat.
Z
Bij heftrucks met draaistoel bevindt de remvloeistoftank zich goed zichtbaar aan de pedaalplaat.
6
0708.NL
Het olieniveau moet tussen de markeringen „Min.“ en „Max.“ liggen.
0708.NL
Z
7
F 11
F 11
Het zuigfilter van de motorventilator vervangen Draai schroef (8) los, neem het rooster (9) er naar voren af en vervang het filter.
6.8
6.8
89
Onderhoud van de veiligheidsgordel
De chauffeur moet dagelijks vóór het gebruik van het vloertransportmiddel de toestand en de probleemloze werking van de veiligheidsgordel controleren. Uitsluitend door een regelmatige controle kunt u een defect vroegtijdig herkennen.
De chauffeur moet dagelijks vóór het gebruik van het vloertransportmiddel de toestand en de probleemloze werking van de veiligheidsgordel controleren. Uitsluitend door een regelmatige controle kunt u een defect vroegtijdig herkennen.
– Trek de gordel helemaal uit en controleer hem op rafels. – Controleer de werking van de gordelsluiting en controleer of het oprol/spanmechanisme de gordel probleemloos intrekt. – Controleer de afdekking op beschadiging.
– Trek de gordel helemaal uit en controleer hem op rafels. – Controleer de werking van de gordelsluiting en controleer of het oprol/spanmechanisme de gordel probleemloos intrekt. – Controleer de afdekking op beschadiging.
De blokkeerautomaat testen
De blokkeerautomaat testen
– Plaats het vloertransportmiddel horizontaal. – Trek de gordel er plotseling uit.
– Plaats het vloertransportmiddel horizontaal. – Trek de gordel er plotseling uit.
De automaat moet de gordelafgifte blokkeren.
M
De automaat moet de gordelafgifte blokkeren.
– Open de motorkap circa 30 °.
M
De automaat moet de gordelafgifte blokkeren.
M
De automaat moet de gordelafgifte blokkeren.
F
Gebruik het vloertransportmiddel niet wanneer de veiligheidsgordel defect is, maar laat de gordel onmiddellijk vervangen!
0708.NL
F 12
Het zuigfilter van de motorventilator vervangen Draai schroef (8) los, neem het rooster (9) er naar voren af en vervang het filter.
89
Onderhoud van de veiligheidsgordel
M
F
6.7
– Open de motorkap circa 30 °.
Gebruik het vloertransportmiddel niet wanneer de veiligheidsgordel defect is, maar laat de gordel onmiddellijk vervangen!
0708.NL
6.7
F 12
6.9
Controleer de elektrische zekeringen.
6.9
– Bereid de heftruck voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. (zie paragraaf 6.1). – Open de accukap of schroef de elektronica-kap eraf. – Schroef de afdekkap eraf. – Controleer alle zekeringen op de juiste waarde volgens de tabel, en controleer de toestand.
– Bereid de heftruck voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. (zie paragraaf 6.1). – Open de accukap of schroef de elektronica-kap eraf. – Schroef de afdekkap eraf. – Controleer alle zekeringen op de juiste waarde volgens de tabel, en controleer de toestand.
F
Gebruik uitsluitend zekeringen met de aangegeven waarden, teneinde schade aan de elektrische installatie te vermijden.
12
Betekenis F3,1 F4 F1,2 F2.1 1F9 F1 3F1
12
34 56
Stroomcircuit Waarde / type Regelzekering DC/DC-omvormer 32 Volt, 10 Ampère Regelzekering 32 Volt, 5 Ampère Regelzekering 80 Volt, 15 Ampère Regelzekering 80 Volt, 10 Ampère Regelzekering 80 Volt, 3 Ampère Algehele regelzekering 30 Ampère Zekering stuurbekrachtigingmotor 40 Ampère
0708.NL
Pos. 10 11 12 13 14 15 16
Gebruik uitsluitend zekeringen met de aangegeven waarden, teneinde schade aan de elektrische installatie te vermijden.
Pos. 10 11 12 13 14 15 16
Betekenis F3,1 F4 F1,2 F2.1 1F9 F1 3F1
34 56
Stroomcircuit Waarde / type Regelzekering DC/DC-omvormer 32 Volt, 10 Ampère Regelzekering 32 Volt, 5 Ampère Regelzekering 80 Volt, 15 Ampère Regelzekering 80 Volt, 10 Ampère Regelzekering 80 Volt, 3 Ampère Algehele regelzekering 30 Ampère Zekering stuurbekrachtigingmotor 40 Ampère
0708.NL
F
Controleer de elektrische zekeringen.
F 13
F 13
6.10
7
Weer in gebruik nemen
6.10
U mag de heftruck na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt uitgevoerd.
U mag de heftruck na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt uitgevoerd.
– – – –
– – – –
Controleer de werking van de claxon. Controleer de werking van de hoofdschakelaar. Controleer de werking van de rem. Smeer de heftruck volgens het smeerschema.
Stilleggen van het vloertransportmiddel
7
Wanneer het vloertransportmiddel (bijvoorbeeld om bedrijfsinterne redenen) langer dan 2 maanden wordt stilgelegd, mag u het uitsluitend opslaan in een vorstvrije en droge ruimte en moet u de maatregelen vóór, tijdens en na stillegging uitvoeren, zoals beschreven.
M
M
Het vloertransportmiddel moet tijdens de stillegging zó worden opgevijzeld, dat alle wielen van de grond komen. Uitsluitend zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
7.1
– – – –
Reinig het vloertransportmiddel grondig. Controleer de remmen. Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F). Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag met een dunne olie- of vetfilm. – Smeer het vloertransportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). – Laad de accu op (zie hoofdstuk D). – Maak de accuklemmen los, reinig de accu, en vet de poolschroeven in met poolvet. Leef verder de gegevens van de producent van de accu na.
7.2
Maatregelen tijdens de stillegging
F 14
Het vloertransportmiddel moet tijdens de stillegging zó worden opgevijzeld, dat alle wielen van de grond komen. Uitsluitend zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
Maatregelen voor het stilleggen – – – –
Reinig het vloertransportmiddel grondig. Controleer de remmen. Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F). Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag met een dunne olie- of vetfilm. – Smeer het vloertransportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). – Laad de accu op (zie hoofdstuk D). – Maak de accuklemmen los, reinig de accu, en vet de poolschroeven in met poolvet.
– Besproei alle vrijliggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
Z
Leef verder de gegevens van de producent van de accu na.
7.2
Maatregelen tijdens de stillegging
– Besproei alle vrijliggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
Alle twee maanden
Alle twee maanden
– Laad de accu op (zie hoofdstuk D).
– Laad de accu op (zie hoofdstuk D). Elektrisch aangedreven vloertransportmiddelen: u moet de accu beslist regelmatig opladen, omdat de accu anders door zelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou de accu vernielen. 0708.NL
M
Elektrisch aangedreven vloertransportmiddelen: u moet de accu beslist regelmatig opladen, omdat de accu anders door zelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou de accu vernielen. 0708.NL
M
Stilleggen van het vloertransportmiddel
Wanneer het vloertransportmiddel langer dan zes maanden wordt stilgelegd, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de service van de producent.
Maatregelen voor het stilleggen
Z
Controleer de werking van de claxon. Controleer de werking van de hoofdschakelaar. Controleer de werking van de rem. Smeer de heftruck volgens het smeerschema.
Wanneer het vloertransportmiddel (bijvoorbeeld om bedrijfsinterne redenen) langer dan 2 maanden wordt stilgelegd, mag u het uitsluitend opslaan in een vorstvrije en droge ruimte en moet u de maatregelen vóór, tijdens en na stillegging uitvoeren, zoals beschreven.
Wanneer het vloertransportmiddel langer dan zes maanden wordt stilgelegd, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de service van de producent.
7.1
Weer in gebruik nemen
F 14
7.3
Hernieuwde ingebruikname na de stillegging
7.3
– – – – –
Reinig het vloertransportmiddel grondig. Smeer het vloertransportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). Reinig de accu, vet de poolschroeven in met poolvet en bevestig de accuklemmen. Laad de accu op (zie hoofdstuk D). Controleer de olie van de overbrenging op condenswater; vervang de olie eventueel. – Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. – Neem het vloertransportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).
– – – – –
Reinig het vloertransportmiddel grondig. Smeer het vloertransportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). Reinig de accu, vet de poolschroeven in met poolvet en bevestig de accuklemmen. Laad de accu op (zie hoofdstuk D). Controleer de olie van de overbrenging op condenswater; vervang de olie eventueel. – Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. – Neem het vloertransportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).
Z
Elektrisch aangedreven vloertransportmiddelen: bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.
Elektrisch aangedreven vloertransportmiddelen: bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.
F
Probeer onmiddellijk na de ingebruikname de rem verscheidene malen.
F
Probeer onmiddellijk na de ingebruikname de rem verscheidene malen.
8
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
8
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van de veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van de veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
Z
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
Z
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z
Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Leef met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie na.
Z
Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Leef met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie na.
F 15
0708.NL
0708.NL
Z
Hernieuwde ingebruikname na de stillegging
F 15
F 16 F 16 0708.NL
0708.NL
Gebruiksaanwijzing
Gebruiksaanwijzing
Jungheinrich Tractiebatterij
Jungheinrich Tractiebatterij
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
1
1
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7
Gebruiksaanwijzing
Gebruiksaanwijzing
water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12
water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12
Jungheinrich Tractiebatterij
2
Jungheinrich Tractiebatterij Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17
0506.NL
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17
0506.NL
2
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6
1
1
Jungheinrich Tractiebatterij
1
met buisjesplaat EPzS en EPzB
met buisjesplaat EPzS en EPzB
Nominale waarden
Nominale waarden
1. 2. 3. 4.
Nominale capaciteit C5: Ontlaad eindspanning: Nominale ontlaadstroom: Nominale elektrolyt dichtheid* Type EPzS: Type EPzB: Treinverlichting: 5. Nominale batterij temperatuur: 6. Nominale Elektrolytniveau:
zie type plaat 2,0 V x aantal cellen C5/5h
1. 2. 3. 4.
Nominale capaciteit C5: Ontlaad eindspanning: Nominale ontlaadstroom: Nominale elektrolyt dichtheid* Type EPzS: Type EPzB: Treinverlichting: 5. Nominale batterij temperatuur: 6. Nominale Elektrolytniveau:
1,29 kg/l 1,29 kg/l zie type plaat 30° C bis Elektrolytstandmarke „max.“
* zal binnen 10 cycli worden bereikt.
zie type plaat 2,0 V x aantal cellen C5/5h 1,29 kg/l 1,29 kg/l zie type plaat 30° C bis Elektrolytstandmarke „max.“
* zal binnen 10 cycli worden bereikt.
•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen! •Roken verboden! •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen! •Roken verboden! •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!
•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!
•Batterij nooit omkiepen! •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
•Batterij nooit omkiepen! •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
•Gevaarlijke elektrische spanning! •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
•Gevaarlijke elektrische spanning! •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij! 0506.NL
2
Jungheinrich Tractiebatterij
0506.NL
1
2
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.
Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie bijgevoegde verklaring).
Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie bijgevoegde verklaring).
1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.
1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.
De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.
De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.
Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij en de lader beschadigd worden.
Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij en de lader beschadigd worden.
Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:
Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:
M 10
Staal 23 ± 1 Nm
M 10
Staal 23 ± 1 Nm
De batterij opladen volgens punt 2.2
De batterij opladen volgens punt 2.2
2. In gebruikname
2. In gebruikname
Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».
Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».
2.1 Ontladen
2.1 Ontladen
Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.
Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.
Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze toestand gebeuren.
Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze toestand gebeuren.
Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).
Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).
Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.
Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.
2.2 Laden
2.2 Laden
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.
0506.NL
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.
0506.NL
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.
3
3
Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.
Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.
Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.
Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.
2.3 Vereffeningslading
2.3 Vereffeningslading
Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.
Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.
et op de temperatuur!
et op de temperatuur!
2.4 Temperatuur
2.4 Temperatuur
Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur toegestaan.
Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur toegestaan.
2.5 Elektrolyt
2.5 Elektrolyt
De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
4
0506.NL
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, aan -).
0506.NL
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, aan -).
4
3.1 Dagelijks
3.1 Dagelijks
De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.
De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.
3.2 Wekelijks
3.2 Wekelijks
Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).
Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).
3.3 Maandelijks
3.3 Maandelijks
Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld).
Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld).
Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige metingen.
Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige metingen.
3.4 Jaarlijks
3.4 Jaarlijks
De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 en DIN EN 60 254-1.
De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 en DIN EN 60 254-1.
De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt nominale spanning.
De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt nominale spanning.
Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.
Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.
4. Verzorging
4. Verzorging
De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
0506.NL
3. Onderhoud
0506.NL
3. Onderhoud
5
5
5. Buiten gebruik stellen
5. Buiten gebruik stellen
Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt:
Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt:
1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3
1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3
2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vermindert.
2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vermindert.
6. Storingen
6. Storingen
Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van een storing.
Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van een storing.
Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van fouten.
Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van fouten.
Terug naar leverancier!
Terug naar leverancier!
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
6
0506.NL
Technische wijzigingen voorbehouden.
0506.NL
Technische wijzigingen voorbehouden.
6
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
2/3 4 10 12 7
1
2
Typ Type
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture
Serien-Nr. Serial-Nr.
3
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
Hersteller Manufacturer
4
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
8
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
2/3 4 10 12
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Pb
7 1
Pb
9
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij 2
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
Hersteller Manufacturer
4
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
Pb
1
Pb
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
0506.NL
0506.NL
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany
9
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture 3
8
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
1
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
7
7
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met pantserplaatcellen EPzS en EPzB
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met pantserplaatcellen EPzS en EPzB
Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing
Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing Cellenseries* EPzS EPzB 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 – 2/ 84 – 12/ 504 – 2/110 – 12/ 660 – 2/130 – 12/ 780 – 2/150 – 12/ 900 – 2/172 – 12/1032 – 2/200 – 12/1200 – 2/216 – 12/1296 2/180 – 10/900 – 2/210 – 10/1050 – 2/230 – 10/1150 – 2/250 – 10/1250 – 2/280 – 10/1400 – 2/310 – 10/1550 –
Aquamatic-vuldoptype (lengte) Frötek (geel) BFS (zwart) 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 72,0 mm 66,0 mm 72,0 mm 66,0 mm
Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening
Aquamatic-vuldop met diagnoseopening
lengte
slag
lengte
slag
lengte
Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
slag
Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
lengte
* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom EPzS . 2/120 – 10/600.
slag
* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom EPzS . 2/120 – 10/600.
Aquamatic-vuldop met diagnoseopening
8
Aquamatic-vuldoptype (lengte) Frötek (geel) BFS (zwart) 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 72,0 mm 66,0 mm 72,0 mm 66,0 mm
Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
0506.NL
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.
8
0506.NL
Cellenseries* EPzS EPzB 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 – 2/ 84 – 12/ 504 – 2/110 – 12/ 660 – 2/130 – 12/ 780 – 2/150 – 12/ 900 – 2/172 – 12/1032 – 2/200 – 12/1200 – 2/216 – 12/1296 2/180 – 10/900 – 2/210 – 10/1050 – 2/230 – 10/1150 – 2/250 – 10/1250 – 2/280 – 10/1400 – 2/310 – 10/1550 –
Installatie voor water-bijvulsysteem
Installatie voor water-bijvulsysteem
1. Voorraadtank
1. Voorraadtank
2. Niveauschakelaar
2. Niveauschakelaar
3. Tappunt met kogelkraan
3. Tappunt met kogelkraan
4. Tappunt met magneetventiel
4. Tappunt met magneetventiel
5. Laadapparaat 6. Snelkoppeling
6. Snelkoppeling 7. Sluitnippel
8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en magneetventiel
8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en magneetventiel
9. Leidingwateraansluiting
9. Leidingwateraansluiting
10. Laadleiding
10. Laadleiding
1. Uitvoering
1. Uitvoering
De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.
De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.
2. Toepassing
2. Toepassing
Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken gestoken.
Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken gestoken.
3. Functie
3. Functie
Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamaticsysteem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de watertoevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maximale niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de watertoevoer afgesloten.
Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamaticsysteem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de watertoevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maximale niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de watertoevoer afgesloten.
9
0506.NL
0506.NL
7. Sluitnippel
5. Laadapparaat
minstens 3 m
Schematische weergave
minstens 3 m
Schematische weergave
9
Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.
Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.
5. Aansluitdruk
5. Aansluitdruk
De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.
De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.
5.1 Valwater
5.1 Valwater
Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.
Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.
5.2 Drukwater
5.2 Drukwater
Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.
Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.
5.3 Vulwagen (ServiceMobil)
5.3 Vulwagen (ServiceMobil)
De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de batterij geen hoogteverschil bestaan.
De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de batterij geen hoogteverschil bestaan.
6. Vulduur
6. Vulduur
De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.
De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.
7. Waterkwaliteit
7. Waterkwaliteit
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot 300 µm in te bouwen.
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot 300 µm in te bouwen.
10
0506.NL
4. Vullen (handmatig/automatisch)
0506.NL
4. Vullen (handmatig/automatisch)
10
Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden uitgevoerd.
Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden uitgevoerd.
9. Bedrijfstemperatuur
9. Bedrijfstemperatuur
De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. 55° C worden gebruikt.
De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. 55° C worden gebruikt.
ATTENTIE:
ATTENTIE:
Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor bevriezing van het systeem).
Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor bevriezing van het systeem).
9.1 Diagnoseopening
9.1 Diagnoseopening
Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.
Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.
9.2 Vlotter
9.2 Vlotter
Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.
Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.
9.3 Reiniging
9.3 Reiniging
De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking komen.
De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking komen.
10. Accessoires
10. Accessoires
10.1 Stromingsindicator
10.1 Stromingsindicator
Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. 50219542).
Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. 50219542).
10.2 Vuldoplichter
10.2 Vuldoplichter
Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
0506.NL
8. Slangen op batterij aansluiten
0506.NL
8. Slangen op batterij aansluiten
11
11
10.2.1 Borgring-gereedschap
10.2.1 Borgring-gereedschap
Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer worden losgemaakt.
Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer worden losgemaakt.
10.3 Filterelement
10.3 Filterelement
In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.
In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.
10.4 Snelkoppeling
10.4 Snelkoppeling
De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) te worden gemonteerd.
De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) te worden gemonteerd.
11. Functiegegevens
11. Functiegegevens
PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar
PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar
BFS - systeem geen D
BFS - systeem geen
- Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 350ml/min
D
D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 2ml/min
D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 2ml/min
T
T
- Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
- Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
0506.NL
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem
0506.NL
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem
12
- Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 350ml/min
12