Hoofdstuk 5
Oefeningen
Voor oefeningen heb ik naast literatuur ook gebruik gemaakt van kennis en praktijkervaring van deskundigen op het gebied van zang en spraak. Voor de basis van een goede spraak ben ik bij logopediste Jolanda Visscher geweest. Zij heeft mij één en ander uitgelegd over spierspanning, ademhaling en stemgebruik wat de basis is voor spraak maar ook voor zang. Voor het zanggedeelte heb ik zangpedagoge Claartje van Dokkum gevraagd voor meer informatie. Bij haar heb ik ook een les gevolgd waarin zij zingt met kinderen t/m 8 jaar. Daar heb ik in de praktijk gezien hoe je kinderen op een plezierige manier kennis kunt laten maken met zang en hoe ritme, beweging en zang voor jonge kinderen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Ze leren door te doen, door dingen visueel te maken.
§ 5.1
Van spraak naar zang
In haar praktijk legt logopediste Jolanda Visscher uit, dat wanneer er kinderen zijn met stemproblemen, zij hen eerst bewust maakt van een goede ademhalingstechniek. Hoe ze dit oefent en bespreekbaar maakt is afhankelijk van de leeftijd van het kind. In elk geval is het visueel maken ook hier een heel belangrijk aspect. Een kind kan door op een bank te gaan liggen met de hand op de buik en de borst, aangeven op welke plaats het meest beweging is tijdens het ademhalen. Door de lage ademhaling vanuit de buik met het kind te trainen en hem/ haar hier ook thuis op te laten letten, wordt het zich steeds meer bewust van wat een goede ademhaling is en wanneer hij/ zij deze toepast. Het kind leert zichzelf hierin trainen. Deze manier van ademen kan voor jongere kinderen visueel gemaakt worden door een voorwerp op de buik te zetten. Wanneer je bijvoorbeeld een speelgoedbootje neemt en deze mee laat bewegen door middel van de ademhaling dan wordt de beweging voor het kind beter zichtbaar waardoor het makkelijker wordt om te verwoorden wat er gebeurt. Als de ademhaling eenmaal goed loopt kan verdergegaan worden met de volgende stap; leren spreken met een goede adem. Eerst wordt geoefend met stemloze klanken. Dit gebeurt aan de hand van plaatjes die de klank visualiseren. Het kind vormt de klank en maakt hierbij gebruik van de inmiddels ingeoefende lage buikademhalingstechniek. Voorbeelden van stemloze klanken zijn onder andere de ‘f’ en de ‘s’. Na stemloze klanken wordt doorgegaan op stemhebbende klanken. Dit zijn onder andere de ‘w’, ‘m’, ‘n’, ‘oe’, ‘z’ en ‘r’. Om dit te visualiseren kunnen de onderstaande plaatjes gebruikt worden (figuur 16)
FFFF
SSSS
WWWW
MMMM
ZZZZ
RRRR
Figuur 16: stemloze en stemhebbende klanken
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
-1-
Het kind kent de basis van spreken en ademen en leert nu lettergrepen. Om goed zicht te houden op de ademhalingstechniek kan de logopediste de lettergrepen zowel kort als verlengd laten uitspreken. Bij het verlengen van de lettergreep is meer adem nodig en kan beter in de gaten gehouden worden of de buik tijdens het spreken inderdaad naar binnen beweegt. Voorbeelden van lettergrepen die gebruikt worden zijn: ‘hee’, ‘hoe’, ‘koe’. Als dit goed gaat kan geoefend worden met namen en woorden. Het kind kan kinderen uit de klas opnoemen of woorden aangeven die met een bepaald thema te maken hebben. De kan bijvoorbeeld aan de hand van een praatplaat. Veelal hebben woorden of namen meer dan 1 lettergreep. De stap van lettergreep naar woord is in die zin moeilijker dat je de adem over meer lettergrepen moet spreiden. Per lettergreep gebruik je één stootje lucht, die de buik naar binnen doet trekken. Vraag nooit meteen naar een nieuw woord. De kans dat kinderen dan vervallen in de borst- of schouderademhaling is dan groot. Ze willen te snel en geven zichzelf niet de kans, de buik langzaam weer vol te laten lopen met nieuwe lucht. Als meerlettergrepige woorden gezegd kunnen worden, komen zinnen aan bod. Dit kan door middel van voor en nazeggen maar het kind kan ook gegeven zinnen voorlezen. Ook hier geldt weer, geef het kind tijd om rustig en zelfbewust te kunnen ademhalen. De laatste stap zijn de logische reeksen, het vertelniveau. Kinderen kunnen gebruik makend van de lage buikademhaling een gesprekje voeren. Ook leren ze nu hoe ze kunnen roepen zonder hun stem te beschadigen. Je kunt namelijk roepen vanuit de keel en vanuit de buik. Vaak roepen kinderen, die de borst- of schouderademhaling gebruiken, op de eerstgenoemde manier. Wanneer ze geleerd hebben hoe ze laag moeten ademen, kunnen ze ook leren te roepen door middel van hun buik. Beter is natuurlijk het roepen zo veel mogelijk te vermijden maar natuurlijk kan het voorkomen dat het eens nodig is. Jolanda geeft dan ook aan dat er nooit wordt gezegd dat iets niet meer mag, maar dat er samen geprobeerd wordt het te beperken. Ze illustreert dit met het voorbeeld: Als ik tegen jou zeg dat je niet aan een roze olifant mag denken, dan vorm jij je meteen een beeld van een roze olifant. Als de hele weg van: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Lage buikademhaling – bewustwording (visueel door middel van een voorwerp) Stemloze klanken – gevisualiseerd aan de hand van plaatjes Stemhebbende klanken – gevisualiseerd aan de hand van plaatjes Lettergrepen Woorden namen Zinnen / lezen Logische reeksen vertelniveau Roepen
doorlopen is, kan begonnen worden met het zingen van liedjes. Misschien vraag je je af waarom dit nu pas kan. Dat zit zo: zoals ik al eerder aangaf moet je kinderen de tijd geven om weer opnieuw laag in te ademen. Wanneer ze namelijk niet genoeg tijd krijgen, dan vervallen ze gauw in de al tijden gebruikte oude manier, namelijk de borstof schouderademhaling. Bij het zingen van liedjes hebben kinderen vaak het gevoel dat het liedje doorgezongen moet worden. Tussen de regels in is erg weinig tijd om te kunnen ademen. Vandaar dat eerst de reeks van klanken, lettergrepen, woorden, zinnen en logische reeksen en gesprekken doorlopen moet zijn, voordat uiteindelijk begonnen kan worden met het zingen van liedjes. Omdat ontspanning bijdraagt zowel bijdraagt tot en plezierig gevoel als tot een goede houding en adem, heb ik een aantal ontspanningsoefeningen beschreven. De eerste reeks is vooral bedoeld om het gehele lichaam te ontspannen. Het tweede gedeelte waarin zowel keel, lippen, strottenhoofd en nek aan bod komen, zijn bedoeld voor de plaatselijke ontspanning. Voordat je gaat zingen met kinderen is het belangrijk altijd een aantal van deze oefeningen te doen. Plaats ze zonodig in context.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
-2-
§ 5.2
Ontspanningsoefeningen
Algemene ontspanning ■ Ga op je rug op de grond liggen. Richt de aandacht op een been. Til het been een stukje op en ervaar welke spanning hiervan uitgaat. Laat het been weer zakken en neem tijd voor de ontspanning. Herhaal deze oefening nog een aantal keer. Je kunt ook kiezen voor het aanspannen van het hoofd en de nek. Onderbouw: Er zit een mug op je… (invullen hoofd, been, arm) Dit deel van het lichaam omhoog bewegen en weer laten zakken. ■ Ga op je rug liggen op de grond. De ondergrond moet niet te zacht zijn maar wel aangenaam van temperatuur. Sluit je ogen en ga na welke raakvlakken je lichaam met de grond heeft. Probeer het lichaam steeds meer los te laten, zodat er nog een groter raakvlak met de grond ontstaat. Doe deze oefening ook op je zij en op je buik. Onderbouw: Liggen op het strand. Voelt het zand aan je benen, je rug en je billen. ■ Ga op een stoel zitten en zorg dat je lijf in een 90-gradenhouding komt. Je rug zit tegen de leuning aan, je knieën maken een rechte hoek en de voeten staan iets uit elkaar plat op de grond. Maak je rug recht en lang, zorg dat je romp ook in een hoek van 90-graden staat en houd je hoofd iets naar voren, je blik enkele meters voor je op de grond gericht. Je armen hangen losjes langs je lichaam. Trek nu je bilspieren aan en houd deze houding een aantal seconden vast. Laat nu los en voel hoe groot het raakvlak met de stoel is. Het gaat om het voelen/ ervaren van de ontspanning. Herhaal deze oefening een aantal keer. Je kunt het ook afwisselen met de armen, benen, nek en het hoofd. Onderbouw: Er ligt een speld op je stoel. Billen omhoog trekken. ■ Ga rechtop op je stoel zitten en laat jezelf langzaam afrollen totdat je armen de grond raken en je bovenlichaam op je benen rust. Als je even bent blijven hangen, rol je langzaam weer naar boven tot je rechtop zit. Zorg ervoor dat je hoofd en schouders tot het laatste moment ontspannen blijven hangen. Onderbouw: van mens naar aap. Langzaam afrollen (=aap), weer omhoog (=mens) ■ Om goed stemgeluid te kunnen geven moet je stevig staan. Hiervoor is de volgende oefening. Zet je voeten stevig tegen elkaar aan op de grond. Begin nu te draaien en ervaar hoe wankel je staat. Zet de voeten vervolgens iets uit elkaar en verdeel het gewicht op beide voeten. Zorg dat het bekken iets gekanteld is en de knieën niet op slot staan. Beweeg nu weer een keer en ervaar dat je veel steviger staat. De neiging om te vallen is verdwenen; je staat er! Onderbouw: Voeten bij elkaar is een bloem die danst in de wind. Voeten uit elkaar is een boom die met de wind meebeweegt. Verschil laten ervaren. ■ Ga staan met beide benen iets uit elkaar, de rug recht en de armen losjes langs het lichaam. Stamp eens een paar keer met beide voeten hard op de grond. Ervaar het verschil in de voeten voor en na deze oefening. ■ Neem de houding aan zoals hierboven beschreven. Maak met de heupen een draaiende beweging heen en terug. De romp draait mee in dezelfde richting. Doordat de armen ontspannen hangen bewegen deze ook mee. Hoe sneller en groter de beweging wordt, hoe groter de zwaai is die de armen maken. Je voelt hierdoor de ontspanning. Deze oefening kan ook gedaan worden met het maken van stemgeluid op klinkers. De stem komt hierdoor gemakkelijk tot stand. Denk wel om de adem! Onderbouw: Je bent een tol (grote en kleine rondjes/ armen los). ■ Als je stevig staat door het gewicht over beide voeten te verdelen dan kun je beginnen met het losschudden van de handen en de armen. Als de beweging lekker los is, kan ook één van de voeten worden mee geschud. Probeer het evenwicht hierbij te bewaren en zorg dat het been zo ontspannen mogelijk is. Onderbouw: Het is herfst en de blaadjes vallen. Jij bent de boom en schudt heen en weer zodat de eikeltjes op de grond vallen. Om de beurt de takken losschudden.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
-3-
Schouders en nek ■ Ontspanning van de NEK. Ga rustig zitten, hoofd in meest neutrale stand en sluit je ogen. Laat nu je hoofd "vallen" (voorzichtig), naar voren, naar achteren, naar rechts, naar links, Maak met zo weinig mogelijk inspanning een cirkel met je hoofd. Onderbouw: ■ Trek je SCHOUDERS zo hoog mogelijk op en weer laten vallen; afzonderlijk en tegelijk. Schouders losjes rond draaien, in twee richtingen, afzonderlijk en tegelijk. Onderbouw: Optillen en laten zakken: ‘weet niet’. Rondjes draaien is de beweging die je maakt in een roeiboot. Je laat de kinderen twee kanten opvaren zodat de schouders goed losgemaakt worden. ■ Stel je voor dat er van ieder neusgat een touwtje loopt naar de toppen van je vingers. Adem diep in door de neus, trek met je adem aan de touwtjes van je vingers. De armen gaan langzaam omhoog. Adem vasthouden en ineens "loslaten". Tegelijk vallen de armen weer naar beneden. Onderbouw: Marionetpop. De touwtjes worden omhoog getrokken en ineens losgelaten. ■ Maak met je hoofd een draaibeweging over je schouder. Je probeert hierbij zover mogelijk naar achter en omhoog te kijken. Draai je hoofd vervolgens in een diagonale beweging in de richting van de andere schouder en kijk zo ver mogelijk naar achter en naar beneden. Herhaal deze oefening een aantal keer en doe ‘m vervolgens andersom. De schouder waar je net over omlaag keek, wordt nu de schouder waarover je omhoog kijkt. Onderbouw: Hoofdbeweging van een uil nabootsen. ■ Beweeg het hoofd met de blik vooruit, losjes van de ene kant naar de andere kant. Je probeert met je oor je schouder te raken. Je voelt hierdoor spanning aan de zijkanten van de nek. Denk erom dat er niet teveel spanning ontstaat waardoor het zeer gaat doen. Onderbouw: Deze oefening doen als klok. Je geeft als leerkracht de tijd aan en maakt het geluid erbij. Vb: 4 Uur is vier keer het hoofd bewegen met de klank ‘ding dong, ding dong’. Kaak ■ KAAK. Beweeg de kaak zo losjes mogelijk op en neer. Combineer dit eventueel met ritmische figuren. Paa, maa, waa, jaa. Onderbouw: Als een vis de mond bewegen. Kaak los en langzaam openen en sluiten. ■ Zet je kiezen stevig op elkaar en voel de spanning die nu ontstaat op de kaakkopjes. Laat de onderkaak daarna weer vallen en voel het ontspannen van kaak- en wangspieren. Doe deze oefening vervolgens nog een aantal keer. Onderbouw: Bij de tandarts. Mond open en kiezen op elkaar. ■ Laat de onderkaak losjes openzakken. Je voelt de ontspanning in de kaakspieren. Wanneer de kaak in zijn geheel naar beneden is gezakt, blijft de tong plat in de mond liggen. Sluit de kaak weer en herhaal de oefening. Onderbouw: Verbazing uitdrukken! Strottenhoofd en keelgebied ■ STROTTENHOOFD. Voel hoe het strottenhoofd bij ie omhoog gaat en bij oe omlaag. Bij slikken gaat het omhoog; bij geeuwen en diep ademen omlaag. Onderbouw: Sirene nabootsen ‘oeieoeie’. Hand op de keel laten houden om te ervaren dat het strottenhoofd beweegt. ■ Vorm met beide handen een kom en doe alsof er water in zit. Drink nu met volle teugen het water op en voel daarbij de ontspanning en ruimte die in de keel ontstaat. ■ Maak een slikbeweging en houd deze even vast. Ervaar dat het strottenhoofd omhooggetrokken wordt. Als je de spanning in het keelgebied nu loslaat, voel je dat het strottenhoofd terugzakt in de lage ruststand. ■ GEEUWEN. Doe de mond ver open, trek het zachte gehemelte met de huig zo hoog mogelijk op, zodat de achterwand van de keel zichtbaar wordt (controleer in de spiegel!) Bewaar ook bij uitademing die stand. Tong zo plat mogelijk, los en breed
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
-4-
tegen de ondertanden leggen. Onderbouw: Als een kat geeuwen en uitrekken. Tong en lippen ■ Houdt een potlood tussen de bovenlip en de neus. Krul de bovenlip zo goed mogelijk om het potlood heen. ■ Slinger je tong als een klepel van een klok tussen je mondhoeken heen en weer zonder je lippen daarbij te raken.
Figuur 17: Voorbeeld opkrullen en slinger
■
■
■
■
Houd de kiezen losjes op elkaar en doe je lippen iets van elkaar af. Maak nu een spitse toet en wissel deze af met een brede grijns. Doe de oefening ook eens met dichte lippen. Blaas lucht door de lippen en maak zo een lippen ‘r’. Je lippen gaan trillen. Wissel dit af zonder stem en met stem. Onderbouw: De motor van een boot. Laat de kinderen bewegen. Om de beurt en controleren. Beweeg je tong langs je lippen. Je maakt een ronde beweging. Ga eerst de ene kant uit en probeer vervolgens ook eens de andere kant op te gaan. Onderbouw: Smulbeweging maken. De vraag is steeds: ‘Mama mag ik een…?’ De kinderen vullen wat lekkers in en we maken een smulbeweging. Maak een gootje van je tong en leg hem daarna weer plat neer. Bij het opkrullen ontstaat spanning die verdwijnt als de tong plat komt te liggen.
Nu alles goed ontspannen is, zal de leerkracht met de leerlingen moeten zorgen voor een goede basis om te kunnen zingen. Onder de basis om goed te kunnen zingen versta ik: de houding, adem, resonans en articulatie. Ook hier heb ik oefeningen voor gezocht.
§ 5.3 ■
■
■
■
Houdingsoefeningen
Ga lekker achterover op een stoel zitten en zeg een versje op (poesje miauw). Ga nu eens rechtop zitten en zeg hetzelfde versje nog eens. Constateer dat de stem wanneer je goed zit, het hoofd iets naar voren met de blik een aantal meter voor je uit, het beste klinkt. Ga staan met je benen iets uit elkaar. Beweeg nu het hoofd van voor naar achter terwijl je het bovenstaande versje opzegt. Je zult zien dat het stemgeluid het meest helder is wanneer de blik gewoon vooruit gericht is. Ga rechtop staan. Plaats de voeten op heupbreedte uit elkaar. De voeten wijzen recht naar voren. Kantel je bekken een stukje naar voren en buig je knieën een beetje zodat ze niet op slot staan. Je rug maak je lang alsof een touwtje in het plafond met je hoofd verbonden is. Je hoofd buig je iets naar voren, net alsof je over een balustrade naar beneden kijkt. Laat de kaak los. Als het goed is gaat door het gewicht je mond vanzelf open. Beweeg je nu langzaam naar voren zodat het gewicht op de voorvoet komt. Voel dat de spanning in je buikspieren toeneemt. Ga weer staan zoals in de vorige oefening beschreven. Dit is de basishouding. Doe nu net alsof je en blaadje met muziek vastpakt. Om vrij te kunnen ademen is het belangrijk dat je het blad iets van je afhoudt. De armen en de romp vormen bijna een cirkel. Omdat je goed over het papier heen moet kunnen kijken is het belangrijk dat je de armen, in plaats van recht naar voren gestrekt, iets laat zakken.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
-5-
§ 5.4
Ademhalingsoefeningen
Bewustwording ■ Ga op je rug liggen en leg een hand op je borst en een hand op je buik. Door rustig te ademen word je je bewust van je eigen ademhaling. Dit kan ook door in de juiste houding op een stoel te gaan zitten. ■ Neem de juiste houding aan wanneer je staat. Leg opnieuw een hand op je borst en je buik. Voel waar de meeste beweging zit. Verandert de adem als je en tijdje rustig hebt gezeten? Onderbouw: Met een voorwerp op de buik bekijken of er beweging inzit (pittenzak/ bootje) ■ Ga rechtop staan, de benen stevig op de grond en iets uit elkaar. Leg een hand op je buik en op je borst en adem langzaam in. Waar voel je beweging? Bij de buik, in de zij? Bewegen de schouders ook mee? Lage adem ■ Ga in de juiste houding staan of zitten en leg een hand op je buik. Zuig nu rustig met getuite lippen lucht naar binnen. Je buik is nu uitgezet. Blaas vervolgens weer uit en voel dat de buik naar binnen gaat. Onderbouw: Eerst illustreren met een ballon. Dan laten zien dat de buik hetzelfde doet. ■ Zoek de juiste zithouding. Blaas eerst helemaal uit: Fffffftt en trek de buikspieren aan tot het helemaal leeg is. Nu alles even ingetrokken houden, (dus even zonder lucht). Als je nu alles loslaat en ontspant is er een automatische instroming van lucht. (Ademhalen is dan ook een verkeerde term in dit verband, je kunt beter spreken van ademen.) Onderbouw: Uitblazen van een kaars. ■ Ga in de juiste zithouding zitten en buig helemaal voorover. Zet je handen met de duimen naar achter in je zij en adem langzaam in. Je voelt nu dat naast je buik ook de flanken (zijwaarts) uitzetten. Blaas de lucht vervolgens weer uit en voel dat de flanken tegelijk met de buik weer ingaan. Onderbouw: Opnieuw opblazen van de ballon. Nu moeten de handen uitzetten en handen ingaan met de adembeweging. ■ Trek ineens je buik en flanken in waardoor je alle lucht uitstoot. Ontspannen en alle lucht stroomt vanzelf in. Herhaal dit een paar keer. ■ Inademen in een fluitstand op ‘f’. (oefen in het begin met weinig adem en leer deze goed beheersen). - adem even vasthouden - adem uit op: - ineens op ssssssss - langzaam 10,20,30 enz sec. op s -f - ch - met onderbreking op s-s-s-s; f-f-f-f-f - met stemhebbende v-z Onderbouw: De ‘f’ = kaars/ de ‘s’ = slang/ de ‘w’ = vlieg/ de ‘z’ = bij/ de ‘v’ = wind/ de ‘ch’ = water uit de kraan ■ Blaas tegen een dun papiertje, zo dat het bijna niet beweegt. Het gaat hier om de beheersing van de spanning in de flanken. ■ Doe net alsof je in een bord met hete soep blaast ■ Na het oefenen van medeklinkers kun je ook gaan oefenen met klinkers. Zet de mond open en zorg dat de lucht naar binnenstroomt. Vervolgens adem je afwisselend uit op: AA – EE – IE – OE – UU. Je kunt dit ook doen met wisselend volume. Je kunt zacht beginnen, het geluid aan laten zwellen en het uiteindelijk weer af laten nemen: < AA > ■ Na het oefenen met medeklinkers en klinkers kun je gaan oefenen met simpele woorden en namen. ■ Doe de voorgaande oefening en spreek nu zinnen uit. Eerst kortere, later langere.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
-6-
■
Oefen nu ook met cijferreeksen, maanden van het jaar, dagen van de week enz. Blijf de adem wel controleren.
Ademsteun ■ Adem rustig in door je neus. Houd voordat je uitademt de adem even in. Let er op dat er geen spanning ontstaat op de keel door deze af te sluiten (gesloten stemplooien). Houdt de keel ruim en open. Als je de adem even vastgehouden hebt, adem je rustig uit. Je voelt dat de spanning in je buik verdwenen is. ■ Bij deze oefening zul je duidelijk voelen welke spier bij de ademsteun aangespannen wordt. Je gaat op de grond zitten en trekt zowel benen als armen van de vloer. Als je je voeten en handen gestrekt op de juiste hoogte hebt, hou je het even vast. Je merkt nu dat er onder je borstbeen een spier aangespannen wordt. Herhaal deze oefening als je staat. Je zoekt nu dezelfde spanning op.
§ 5.5
Resonansoefeningen
Onder resonans verstaan we het meetrillen van de lucht in de diverse lichaamsholten boven het middenrif. Deze holten moeten bij het zingen zo open mogelijk zijn, de lucht moet kunnen circuleren. Een toon zonder resonans is kaal, een toon met resonans is vol en rond (vibreert). Een toon met teveel resonans tremuleert (= heel snel trillen). ■ Je begint met de nasalen. Start op de ‘m’ (of ‘n’). Houd deze lang aan en voel waar het trilt. ■ Neem dezelfde ‘m’ en glijd langzaam iets omhoog met de toon en weer terug. Zorg er hierbij wel voor dat het ontspannen gevoel van de trilling behouden blijft. ■ Begin weer op dezelfde toon en laat het volume nu toe en afnemen < MMM > ■ Maak nu een lange toon en koppel de ‘m’ met een geronde klinker : mmoomm, mmoemm, mmuumm, mmomm, mmumm. ■ Breid het voorgaande uit: mmoommoommoomm, mmoemmoemmoemm enz. ■ Wissel nu af met allerhande klinkers: mmeummammommi, mmummemmoemm enz. ■ Wissel de nasalen en klinkers nu ook af met stemhebbende medeklinkers: mmoemmboemmloemm, nnoommzoommboomm, dommmommlomm, mmommdommvomm, mmeemmleemmzeemm, boemmmiemmjoomm. ■ Oefen tenslotte ook met stemloze medeklinkers erbij: minnen – manen – menen – mannen – mennen zinnen – zonen – zoenen – zonnen – zijnen lemen – lomen – luimen – lijmen manden – monden – menden – minden waanden – wenden – weenden – woonden ramen – remmen – riemen – rijmen dennen – denen – dienen – duinen - deunen ■ Voel waar de resonansruimte van de vocalen zit. Fluister: poe - po - pa - pé – pi ■ Je stelt je een bepaalde toonhoogte voor (d' - g' afhankelijk van de doelgroep) en neuriet zachtjes zes keer: noemennoemennoemen. Mondstand is al gerond met het oog op de komende "oe", de "oe" denk je vanuit de "n". ■ Je maakt een ononderbroken licht zoemend geluid op dezelfde toonhoogte: noemennoemennoemen, namennamennamen, nemennemennemen, longelonglonge long,langelangelang, tingelingeling, bimbammen, bimbammen, bimbammen, banden binden, banden binden, klinkende zangen, klinkende zangen, bange jongen, bange jongen, bange jongen.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
-7-
■
Resonansoefeningen
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
-8-
§ 5.6
Articulatieoefeningen
Voor articulatie is een goede resonans van belang. Zoals al eerder aangegeven is het belangrijk dat je niet overdreven spreekt maar de tekst losjes brengt. De articulatiestand is zo minimaal. ■ Een goede uitspraak van de klinkers kan geoefend worden door reeksen te verbinden zonder medeklinkers ertussen.
■
Oefen nu ook met medeklinkers
■
Voor de articulatie zijn ook bepaalde regels waarin veel dezelfde medeklinkers voorkomen handig om te oefenen. Hierbij kun je ook weer wisselen met medeklinkers:
Het is goed de mogelijkheden te kennen om het volume te vergroten. Vaak zingen kinderen of heel zacht of gaan ze over tot schreeuwen. Dit schreeuwen heeft tevens ook invloed op de steminzet. Bij schreeuwen wordt vaak en harde steminzet gebruikt. Deze draagt bij tot beschadiging van de stemplooien. Oefeningen en uitleg dragen bij tot bewust gebruik van de stem en zal de stemkwaliteit verbeteren.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
-9-
§ 5.7
Oefeningen voor de steminzet
Het is belangrijk voor een goede stem om te beginnen met een vaste of een puntinzet wanneer je begint te zingen. Een harde of weke steminzet kan zorgen voor beschadigde of slecht sluitende stemplooien. Om te weten wat de goede manier van inzetten is, zal ik eerst ook de ‘verkeerde’ moeten laten ervaren. Kinderen worden zich hierdoor bewust van wat ze doen en wat de verschillen zijn. ■
■
■
De HARDE INZET kun je oefenen door de adem in te houden. Je voelt een druk ontstaan op je keel. Als je nu een willekeurige klinker uitspreekt, ploffen de stemplooien uit elkaar. Bij een ZACHTE INZET of GELEIDELIJKE INZET is er geen spanning op de keel. In de klinker die gezongen of uitgesproken wordt klinkt ruis of veel lucht. Deze inzet is voelbaar wanneer je een klinker spreekt of zingt zonder een spanning in de keel te voelen. Langzaam bouw je het volume op tot normaal geluidsniveau. Je kunt dit controleren door je hand op je keel te leggen. Wanneer je het goed doet zullen de trillingen door je stemplooien steeds sterker worden. De VASTE INZET krijg je door een medeklinker voor een klinker te plaatsen. De inzet is direct maar minder hard. Nog makkelijker wordt het wanneer in woorden de klemtoon niet op de beginnende klinker ligt (overhandigen, omhelzen).
Om het duidelijk en begrijpbaar te maken, kun je voor de kinderen een partituur maken met daarin oefeningen met de verschillende inzetten.
- - (h) A
§ 5.8
--- A
----
AAAA
----
-A–A
(h) A – (h) A -
AAAA
Oefeningen voor het vergroten van het volume
Op basisscholen is het volume van de kinderstem wanneer er gezongen wordt vaak niet groot. Om het volume nu te laten toenemen, de volgende oefeningen: ■
■ ■ ■
Doe alsof je een bal in je handen hebt en breng de arm naar achteren. Op het moment dat je de bal wegwerpt maak je een stemgeluid zoals: hee, haa enz. Je zult merken dat de beweging bijgedragen heeft aan het vergroten van het stemgeluid. Doe alsof je met iemand tennist. Elke keer als je de bal terugslaat zeg of zing je iets naar je tegenstander. De stem wordt krachtiger door het doen van de beweging. Ga in de hoek van een ruimte staan. Probeer nu je stemgeluid naar de andere kant van de kamer te stuwen. Blijf in de hoek van de kamer staan en bedenk je dat de ruimte waarin je staat nog groter is. Je wilt het vertrek vullen maar dit doe je zonder veel extra kracht te zetten. Zorg voor een goede houding, een lage adem en stuw het geluid naar de plek waar het heen moet. Doe dit eerst eens met een toeter om je mond. Later ook zonder proberen.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 10 -
§ 5.9
Los of in context
De oefeningen kunnen los geoefend worden met de kinderen voorafgaand aan het zingen. Ook kun je het voor de kinderen in context aanbieden. Spelenderwijs maak je zo alle spieren los. Omdat jongere kinderen een andere belevingswereld hebben dan oudere kinderen, heb ik voor zowel onder-, midden-, als bovenbouw een contextsituatie beschreven. Onderbouw Alle kinderen zijn kaboutertjes en liggen ergens op de grond in het bos. Het kaboutertje geniet van het zonnetje en ligt een beetje weg te dromen. Op zijn buikje ligt een zakje met daarin verzamelde beukennootjes. Deze gaat omhoog en naar beneden als het kaboutertje ademt. Dan hoort het kaboutertje een wesp. Als leerkracht laat je de kinderen het geluid maken; ‘zzzz zzzz zzzz’ (langslopen en de adem controleren). Hij steekt het kaboutertje in het been. Dat doet zeer. De kabouter trekt zijn been stijf van de pijn (aanspannen). Gelukkig trekt de pijn snel weg (ontspanning). Ook in de andere been wordt de kabouter gestoken. Opnieuw aanspannen en ontspannen. Als de pijn weg is hoort de kabouter een geluid: ‘boemm, boemm, boemm’ (Laat de kinderen meedoen). Zou het de reus zijn? De kabouter schrikt en trekt zich helemaal stijf van schrik (Aanspannen van alle spieren). Vanuit de bosjes komt een hertje. De kabouter ontspant zich en zucht eens diep ‘pffffffffff’. Dan staat hij rustig op. Met het zakje in de hand stampt hij door het bos (laat de kinderen flink stampen – contact maken met de voeten). Dan komt hij bij het water. Aan de overkant staat zijn huisje. Hoe komt hij daar nou? Het kaboutertje haalt een paar keer zijn schouders op (schouders op en neer) Dan ziet hij een bootje en roept ‘Aaaa’. Voorzichtig stapt hij in de boot en gaat zitten. Nu roeit hij het bootje naar de overkant (schouders draaien vooruit en achteruit). Thuis legt hij de beukennootjes op zijn kastje en maakt een dansje. Kijk maar eens hoe die gaat: Draai je hoofd maar in het rond Stamp met je voeten op de grond Maak nu met je buik een zwaai Om jezelf heen nog een draai Armen hoog, heen en weer Goed dit doen we nog een keer! Na een paar keer is het kaboutertje moe en rekt zich eens uit. Hij blaast zijn kaarsjes uit ‘fff fff fff’, gaat op bed liggen en valt in een diepe slaap. Middenbouw De klas staat in de kring en de leerkracht vertelt het volgende verhaal: De klas is op schoolreis naar de dierentuin. Ze hebben betaald en lopen rustig door het park (de kinderen lopen door elkaar). Als eerst zien ze de giraffen. Sommigen proberen de lange nek na te doen (aanspannen en ontspannen). Als ze doorlopen komen ze bij de uilen. Wat kunnen die veel zien door hun hoofd te draaien. De kinderen proberen ook eens zover mogelijk hun nek te draaien (over de schouder kijken en terug). Dan wordt Lyda op haar schouder getikt. Het is een meneer die vraagt waar de beren zijn. Alle kinderen halen hun schouders op (ophalen en laten zakken). Ze hebben geen idee. ‘De neushoorns dan?’, vraagt de meneer. Ook dat weten de kinderen niet (weer schouders ophalen). Als de groep doorloopt komen ze bij de slangen. De kinderen sissen lekker mee ‘ssss, ssss’. Een stukje verderop ziet Ina ineens een enorm skelet. De meester legt uit dat dit een dinosaurus is en vroeger leefde. ‘Wat zal die een herrie gemaakt hebben als die door het bos liep’, roept Ewoud. De kinderen proberen het geluid na te doen ‘boemm boemm boemm’. De apen zijn aan de beurt. Jos en Frank hebben bedacht de apen een dansje te leren. Ze vragen de rest van de groep mee te doen. Het dansje gaat zo:
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 11 -
Draai je hoofd maar in het rond Stamp met je voeten op de grond Maak nu met je buik een zwaai Om jezelf heen nog een draai Armen hoog, heen en weer Goed dit doen we nog een keer! De apen proberen het na te doen, het is een geweldig gezicht! De kinderen doen het nog een paar keer. Als meester op het horloge kijkt ziet hij dat het 4 uur is. De kinderen moeten snel terug naar het begin van het park. De bussen staan klaar en de moeders en vaders wachten op school. Dat wordt rennen! (Op de plaats – contact maken met de grond). Iedereen schudt en doet en is hartstikke gek van alle avonturen (helemaal uitschudden) In de bus zoekt iedereen een plekje (zitten op de stoel). De kinderen gapen en rekken zich eens goed uit (geeuwen). Na een tijdje is het stil en ligt iedereen te slapen. Ze dromen van de prachtige belevenissen. Bovenbouw Melina en Jaap moeten samen een stukje doen voor de bonte avond. Ze hebben al wat op papier gezet en zijn druk aan het oefenen: Nekdraai, nekdraai buikzwaai, buikzwaai Stamp eens stevig op de grond Draai een keertje in het rond Met de armen heen en weer Naar beneden, nog een keer! Als dit goed gaat komt er een coupletje bij. Armen strekken, armen strekken Geeuwen rekken, geeuwen rekken Benen sluiten, maak je stijf Nu weer los, schud uit je lijf Draai je schouders heen en weer Omhoog en zakken, nog een keer! Melina en Jaap zijn al heel tevreden maar willen er nog één couplet bij. Het moet rustig eindigen vinden ze: Van staan naar zitten op de grond Maak je weer recht, omhoog die kont Houd even vast en nu weer terug Ga lekker liggen op je rug Hand op je buik en tot besluit Adem je rustig in en uit.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 12 -
Hoofdstuk 6
Spelvormen
Zoals ik aan het begin van de scriptie al aangaf is het belangrijk, vooral voor jongere kinderen, om stemtechnieken spelenderwijs aan te bieden. Ze genieten van het spel en zijn ondertussen bezig met een goede stemvorming. Wanneer je met oudere kinderen aan het werk gaat is het goed ook een klein stukje theorie te vertellen. Dit is belangrijk omdat zij dan ook begrijpen waarom bepaalde dingen niet goed zijn. Dit kan natuurlijk ondersteund worden door middel van illustraties, toneelspel of voorwerpen. Zo kan een ballon bijvoorbeeld heel goed illustreren hoe de ademhaling in zijn werk gaat en hoe stemgeluid ontstaat. De oefeningen uit het voorgaande hoofdstuk zijn met name bedoeld om de spieren los te maken en een goede houding te krijgen voordat je gaat zingen. Voor zowel ouderen als jongeren kunnen de oefeningen in context geplaatst worden. Bij ouderen is de uitleg dan wel belangrijk. Ze moeten weten waarom iets belangrijk is, zodat ze het ook later weer toe kunnen passen. In dit hoofdstuk zal ik een aantal spelvormen bespreken. Ieder spel is zowel uitgewerkt voor de onder- midden en bovenbouw en ook staat per ieder spel vermeld wat het doel is en welke domeinen hiermee verbonden zijn. De genoemde liedjes zijn achterin bijgevoegd. Luisterspelen ■ Domein: Middenbouw:
Onderbouw:
Bovenbouw:
■
Domeinen: Middenbouw:
Onderbouw: Bovenbouw:
Muziek beluisteren, muziek maken. De kinderen zitten met de ruggen naar elkaar toe. De leerkracht legt één van de kinderen een hand op het hoofd. Deze speelt een kort ritme. De persoon in de andere rij die hetzelfde instrument denkt te hebben, speelt het ritme na. (Ook goed voor de concentratie) De kinderen laten nu alleen het instrument klinken. Als het kind in de andere rij denkt hetzelfde instrument te hebben, dan laat hij/ zij het instrument klinken. Je kunt als leerkracht het spel ook in context plaatsen door bijvoorbeeld aan te geven dat het instrument een telefoon is. Als een kind hetzelfde geluid als zijn telefoon hoort dan mag hij/zij opnemen door even op het instrument te spelen. Tot slot kan er nog voor gekozen worden door één kind een ritme te laten spelen. De rest van de andere rij speelt het na. Er zijn nu meer instrumenten en de kinderen communiceren nu met elkaar. Wordt er een ritme gespeeld dan speelt degene die in de andere rij zit het stukje na maar geeft ook antwoord. Je kunt het spel ook een andere draai geven. Weer zitten er kinderen met de ruggen naar elkaar toe. Nu speelt de leerling die een hand op het hoofd gelegd krijgt de voor- en achternaam van iemand uit de rij die met de rug naar hen toe zit. Deze kinderen moeten nu allemaal goed luisteren. De leerling wiens naam gespeeld is, bedenkt een volgende naam. Muziek beluisteren, muziek maken. Alle kinderen zitten in de kring. Eén van de leerlingen wordt geblinddoekt of gaat met de rug naar de groep staan. In overleg is besloten welk liedje gezongen wordt. Voordat de groep inzet, tikt de leerkracht één van de leerlingen op het hoofd. Dit wordt de leerling die het hardst mag zingen en boven de groep uitkomt. De leerling die met de rug naar de groep staat mag nu raden wie het hardst zingt. (Concentratie is hier ook belangrijk) Eén van de kinderen wordt geblinddoekt. De juf of meester wijst nu 1 kind aan. Deze zingt alleen een liedje. Raadt de geblinddoekte leerling wie er zingt? Er kan gevarieerd en gedifferentieerd worden op het
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 13 -
■
Domeinen: Middenbouw:
Onderbouw: Bovenbouw:
■
Domeinen: Middenbouw:
Onderbouw:
Bovenbouw: ■
Domeinen: Middenbouw:
Onderbouw: Bovenbouw:
■
Domeinen: Middenbouw:
Onderbouw:
bovengenoemde spel beschreven bij de middenbouw. Er kunnen meerdere leerlingen aangetikt worden of er worden alleen klanken gezongen. Hoe minder tekst of hoe meer stemmen je hoort, des te moeilijker het wordt. Muziek beluisteren, muziek maken. De leerkracht zingt een liedje voor met een fout erin (tekst). De leerlingen speuren de fout op en verbeteren hem. Wie de fout verbeterd heeft mag het volgende liedje voorzingen. (Ook een concentratieoefening) De leerkracht zingt twee liedjes door elkaar. Welke liedjes? Gezamenlijk zingen met bewegingen. Laat het initiatief van de kinderen komen. Goed observeren! Er wordt een liedje gezongen met of een taalfout, een ritmefout of klankfout. De leerlingen speuren de fout op en zingen het laten het correcte liedje horen. Wie het raadt mag de volgende doen. Muziek beluisteren, muziek maken. De kinderen staan in de kring. Iedereen zingt een melodietje van 3 tonen. Op het teken van de leerkracht gaat iedereen op een voor hem/ haar logisch melodietje over. Dat is een melodietje dat al door één van de leerlingen gezongen wordt. Er wordt doorgegaan totdat iedereen hetzelfde melodietje zingt. Wie zijn melodietje wordt uiteindelijk gezongen? (Concentratie en luisterspel) Alle kinderen zingen een toon. Wie zijn toon wordt uiteindelijk door iedereen gezongen? De leerkracht kan vertellen dat het een koor is en dat iedereen maar wat zingt: ‘Laat maar een toon horen. Nu moeten we eigenlijk allemaal dezelfde toon zingen. Luister maar naar de anderen terwijl je zingt en neem maar een toon over’. Nu wordt gevarieerd met ritme en melodieën uit liedjes. Welk ritme of stukje van een lied heeft de overhand? Muziek beluisteren, muziek maken. De klas wordt in een aantal groepjes van 4 verdeeld. Net als bij slagbal heb je verschillende honken. Ieder kind krijgt bij honk 1 een melodietje aangereikt van de leerkracht. Als alle kinderen van honk 1 het melodietje kennen mogen zij naar honk 2 rennen. Daar wacht de volgende van de groep. Als deze het melodietje ook kent, rennen ze samen naar honk 3. De groep die als eerst gezamenlijk het goede melodietje bij de leerkracht zingt, heeft het spel gewonnen. (De kinderen moeten ook goed geconcentreerd zijn) Hetzelfde principe kan met kleinere kinderen gedaan worden. In plaats van een melodietje kan nu ook een toon, een drietal tonen of een instrument meegenomen worden. In plaats van alleen een melodie kan er ook voor gekozen worden een ritme + melodie door te geven. Het kan afzonderlijk of tegelijkertijd. Het spel kan ook moeilijker gemaakt worden door de leerlingen afzonderlijk te laten lopen. Er komt nu in plaats van de hele groep, maar 1 leerling bij de docent aan. Tenslotte kan ook nog gekozen worden voor het fluisterend overbrengen. De kans bestaat dat er hierdoor informatie verloren gaat. De regel is: 1 keer overbrengen en is het eindmelodietje fout, dan begint de groep weer bij honk 1. Muziek beluisteren, muziek maken. Er is een liedje verknipt. De tekst opzeggen en de leerlingen door middel van goed luisteren, het lied weer in de goede volgorde laten zetten. De kinderen lopen door elkaar en gaan in de juiste volgorde staan. Terwijl ze dit doen zeggen ze nog steeds het stukje van hun liedje op. (Tevens concentratiespel) Door middel van plaatjes in de kring en het zingen van het stukje
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 14 -
Bovenbouw:
■
Domeinen: Middenbouw:
Onderbouw: Bovenbouw:
Concentratiespelen ■ Middenbouw:
Onderbouw:
Bovenbouw:
dat bij het plaatje hoort, probeert de leerkracht samen met de kinderen het liedje weer in de juiste volgorde te krijgen. De kinderen krijgen nu ook een verknipt liedje maar in plaats van } het stukje uit het lied op te zeggen, zingen ze het. Gaan ze in de juiste volgorde staan? Ter controle kunnen de kinderen in volgorde van de rij hun stukje van het lied voorzingen. Een laatste variatie is dat er één van de leerlingen de klas uitgaat en de rest van de groep in groepjes een stukje van een lied gaat zingen. Degene die de klas inkomt probeert goed te luisteren en raadt welk lied gezongen wordt. Probeer als leerkracht de groepjes met hetzelfde melodische stukje evenredig te verdelen en het volume gelijk te houden. Hierdoor vermengt het geluid zich en wordt het voor de radende leerling moeilijker de gehele melodie te herkennen. Muziek beluisteren, muziek maken. De kinderen staan in de kring. Om de beurt zingt iemand een kort zelfbedacht melodietje voor. Deze doet een stap naar voren. Als hij/ zij klaar is zingt de groep de leerling na. We gaan de hele kring rond.(Ook concentratiespel) De kinderen staan in de kring en zingen een dierennaam. De hele groep zingt de naam na. De kinderen maken er bewegingen bij. De groep staat in de kring. De eerste maakt en begin met een lied. Deze begint een klein melodietje te zingen. De volgende neemt een deel van de melodie over en breit er een eigen deel aan vast. Je kunt het ook doen in de trant van ‘ik ga op reis en ik neem mee..’ In dit geval worden alle melodietjes steeds herhaalt door de hele groep en ontstaat uiteindelijk een eigengemaakt lied. Alle kinderen staan in een grote kring. Eén van hen gaat in het midden staan. Deze wijst een leerling uit de kring aan en zegt: ‘Billy billy boemm’(de resonans is hierbij belangrijk). De aangewezen leerling heeft op dat moment de taak het woordje ‘boemm’ eerder te zeggen dan de persoon die in het midden staat. Is deze leerling wel te laat, dan is hij/ zij de volgende die in het midden komt te staan. Hoe sneller degene is die in het midden staat, des te moeilijker het wordt. Wanneer even geoefend is, wordt er ook een fopelement ingebracht. De persoon die in het midden staat kan ook alleen ‘boemm’ zeggen. Als de aangewezen persoon hier ook op reageert door snel ’boemm’ te zeggen dan is deze ook af en komt in het midden te staan. Bij de onderbouw kan het spel gespeeld worden door het in context te plaatsen. De kinderen staan in een kring en zijn de kindertjes van moeder bij. Als zij één keer zoemt: ‘zoemm’ dan moeten ze snel stil gaan zitten. De leerkracht oefent eerst door iedereen de handeling tegelijkertijd te laten doen. Later met aanwijzen oefenen. Ook kan er voor gekozen worden om de kinderen voordat ze gaan zitten ook ‘zoemm’ te laten zeggen. Zijn ze te laat dan moeten ze zelf in de kring. In de bovenbouw wordt naast het fopelement nog iets nieuws toegevoegd. De persoon in het midden kan nu kiezen tussen: ‘Billy billy boemm’, ‘boemm’ of ‘zoemm 1,2,3,4,5,6,7,8,9,10’. Bij de laatste optie moet de persoon die aangewezen wordt zo snel mogelijk met de vingers twee voelsprieten nadoen. De personen die naast de aangewezen persoon staan, vormen met beide handen een vleugel zodat de bij compleet is. Is één van deze drie te laat dan komt deze in het midden te staan.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 15 -
■
Domeinen: Middenbouw: Onderbouw: Bovenbouw:
■
Domeinen: Middenbouw:
Onderbouw:
Bovenbouw: ■
Domeinen: Middenbouw:
Onderbouw:
Bovenbouw:
■
Middenbouw:
Onderbouw: Bovenbouw:
Bewegen op muziek, muziek beluisteren. Iedereen loopt op de muziek. Wanneer de muziek stopt moet iedereen in freeze houding blijven staan. Wie beweegt is af. Alle kinderen zijn jonge muisjes. Wanneer de muziek stopt, komt de poes eraan (leerkracht) en staan alle muisjes stil. Wie beweegt wordt gepakt door de poes en gaat aan de kant zitten. In de bovenbouw voegt de leerkracht iets nieuws toe. Als de muziek opnieuw gaat spelen mogen er bijvoorbeeld 3 leerlingen gaan lopen. Deze houden elkaar in de gaten. Als zij stoppen gaan er weer drie mensen lopen. Stopt de muziek dan staat iedereen stil en volgt een nieuwe opdracht. Nu kunnen er per keer bijvoorbeeld 4 mensen lopen of juist 1. Bewegen op muziek, muziek beluisteren, muziek maken. De kinderen zoeken een partner. In tweetallen beelden zij een spiegelbeeld uit. De een doet bewegingen, de ander volgt. Als de muziek stopt, gaat de één geluiden maken, de ander doet deze geluiden zo goed mogelijk na. Gaat de muziek weer spelen dan wordt opnieuw bewogen. Degene die eerst nadeed, bedenkt nu de bewegingen. (Ook luisterspel) Er wordt muziek gedraaid. De kinderen staan tegenover elkaar. Als leerkracht leg je uit dat de één voor de spiegels staat en de andere het spiegelbeeld is. Geef een concreet voorbeeld. Als de muziek gaat spelen proberen de kinderen elkaar zo goed mogelijk na te doen. Als de muziek stopt blijven ze staan in freeze. De kinderen zingen en bewegen nu tegelijkertijd. De ander doet het zo goed mogelijk na. Na een aantal minuten wordt er gewisseld. Muziek maken, muziek beluisteren. De kinderen worden in groepjes verdeeld. Ieder groepje krijgt een bepaalde toon van de toonladder. De leerkracht probeert nu een liedje te maken door de groepjes aan te wijzen. Het groepje dat aangewezen wordt, houdt de toon aan tot een volgend groepje aangewezen is. (Luisteren en goed overnemen van de toon) De kinderen bedenken zelf een dierengeluid en zingen deze op een willekeurige toon. De leerkracht laat zien wat de bedoeling is. Als het kind aangewezen wordt, laat deze het dierengeluid horen. Als een ander aangewezen wordt stopt de eerste weer. E ontstaat een dierenlied. De kinderen krijgen nu individueel in groepjes van 6 een toon toegewezen. De leerkracht probeert door middel van aanwijzen een liedje te maken. Er kan ook geprobeerd worden een tweestemmig lied te maken. De kinderen moeten dan wel heel zeker zijn van hun toon en deze ook goed en snel in weten te zetten. Kat en muisspel. Iedereen vormt een tweetal. Er blijven twee personen over. De één is de muis, de ander de kat. De kat laat weten dat hij de kat is door zijn klauwen uit te steken en te zeggen: ‘kaaaat…’ De muis rent weg voor de kat. Ieder tweetal mag lopen om de muis te beschermen. Als de muis zich aansluit bij een tweetal, door één van hen een hand te geven dan wordt de derde persoon automatisch de kat. Er is hiervoor uiterste concentratie nodig. Degene die kat was, wordt nu namelijk muis en rent weg. Je kunt dit spelletje ook bij kleuters doen. Belangrijk is nu dat degene die als derde teveel is muis blijft. Je kunt het spel moeilijker maken door als tweetallen te blijven staan. Ook kunnen er twee katten in het spel komen. Extra opletten dus!
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 16 -
■
Middenbouw:
Onderbouw:
Bovenbouw:
■
Domeinen: Middenbouw:
Onderbouw:
Bovenbouw:
Interactiespelen ■ Domeinen: Middenbouw:
Onderbouw:
Bovenbouw:
■
Domeinen: Middenbouw:
Onderbouw:
De kinderen staan in een kring. Wanneer de leerkracht één van de leerlingen bij naam noemt, dan duikt deze persoon naar beneden. De twee buren proberen elkaar af te maken. Dit kan door zo snel mogelijk met de vinger te wijzen en ‘pling’ te zingen. Het idee van een toverstaf. Duikt degene die genoemd is te laat weg, dan krijgt deze een strafpunt. Dit geldt ook voor de persoon die als eerst aangewezen is. Wie heeft aan het eind de minste strafpunten? Bij jongere kinderen speel je hetzelfde spel maar bouw je er een context omheen. Iedereen is nu tovenaar. Als je naam genoemd wordt ga je zitten, De tovenaars naast je willen je dan betoveren. Zij steken hun vinger uit en zingen ‘pling’. Als jij gebukt zit proberen de buren elkaar te betoveren. Wie betovert is krijgt een pittenzak. Hiermee maak je zichtbaar voor kinderen wie gewonnen heeft. Wie heeft aan het eind de minste pittenzakken? Je speelt het spel zoals bij de middenbouw maar je kan als leerkracht nu ook twee namen noemen. Je maakt het hiermee moeilijker. Nepnamen toevoegen is ook erg leuk. Muziek maken De kinderen zijn dieren. Ieder kind kiest een dierengeluid. De leerkracht zingt een geluid en de tikker gaat naar het kind toe die dit dier was. Als de tikker vlakbij is, wordt een nieuw geluid gezongen. Kan ook met namen. Eén van de leerlingen staat in het midden van de kring. De leerkracht begint met het zingen van een naam van een leerling. Degene die in het midden staat probeert deze leerling te tikken. Als de tikker dichtbij is (niet eerder) dan zingt de genoemde leerling een nieuwe naam. Wie getikt wordt, is de nieuwe tikker. Een variatie hierop is het ritmisch tikken van de namen of het kiezen van geluiden of beroemdheden. Met schuilnamen of geluiden moet de tikker meer nadenken waardoor het spel moeilijker wordt. Bewegen op muziek, muziek beluisteren. De groep loopt door elkaar op de maat van de muziek. Wanneer de muziek stopt en er een letter geroepen wordt, probeert de groep zonder overleg zo snel mogelijk deze letter te maken. Iedereen kijkt dus goed en zoekt een juiste plek. De groep krijgt 10 tellen de tijd. De leerkracht laat de kinderen door elkaar lopen op de maat van de muziek. Wanneer de muziek stopt en de leerkracht een voorwerp roept dan gaan de kinderen daar allemaal naar toe. Ze zorgen dat ze binnen 10 tellen allemaal op dezelfde plaats zijn. Gaat dit goed dan kun je de kinderen binnen 10 tellen ook makkelijke vormen laten maken met elkaar (kring, vierkant, rechthoek) Herhaling is hierbij van belang. Er worden nu cijfers en letters gevormd. Alles gaat door elkaar dus goed opletten en zonder overleg samenwerken door te kijken en een eigen plaats in te nemen. Muziek aanpassen aan de doelgroep. Muziek maken, muziek beluisteren. Iemand bedenkt een begin van een liedje. Deze zingt een stukje en geeft de beurt door. De volgende persoon zingt het volgende stukje. Dit gaat net zolang door totdat er iemand is die het niet meer kent of het lied gestopt is. Er wordt een overgang gemaakt en begonnen met een nieuw lied. Je kunt hier hetzelfde doen alleen het repertoire aanpassen. Kies makkelijke liedjes en maak er bewegingen bij.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 17 -
Bovenbouw: ■
Domeinen: Middenbouw:
Onderbouw:
Bovenbouw:
■
Middenbouw:
Onderbouw:
Bovenbouw:
■
Domeinen: Middenbouw:
Onderbouw: Bovenbouw:
Het wordt moeilijker wanneer op onzintaal gezongen wordt. Degene moet nu heel goed luisteren naar de melodie. Muziek maken, bewegen op muziek, muziek beluisteren. De groep wordt in tweeën gesplitst. De rijen staan tegenover elkaar. De eersten van elke groep gaan nu een toon aanhouden en maken daar bewegingen bij. Deze toon wordt aangehouden zolang zij kunnen. Houdt de eerste op dan neemt de volgende in de rij een toon en maakt er bewegingen bij. Welke rij houdt heeft het langste uithoudingsvermogen en is als laatste klaar? De kinderen staan in een rij en zingen een toon. Als zij niet meer kunnen dan gaat de volgende. Welke rij heeft het langste uithoudingsvermogen? Ze mogen erbij rennen op de plaats (veel bewegen is belangrijk voor jongere kinderen) Nu wordt er door de eerste van elke rij een toon met beweging doorgegeven. Wordt de toon met de beweging niet goed overgenomen door één van de personen dan moet de volgende in de rij. Welke rij is als laatste klaar en heeft gewonnen? In verband met brommers is het belangrijk dat de eerste van elke rij steeds gewisseld wordt. Een andere optie is om een liedje te laten zingen met bewegingen. Welke rij houdt het het langste vol? De leerkracht vertelt een verhaal. De leerlingen vullen de gaten in het verhaal in door middel van geluiden. Ze denken daarbij aan resonans. De leerkracht geeft aan wanneer de geluiden versterken (hand omhoog) zachter worden (hand omlaag) en wanneer gestopt wordt (afslaan). Concentratie is vereist want de leerkracht kan ook één persoon aanwijzen. De kinderen luisteren naar het verhaal dat de leerkracht vertelt en vullen de gaten op met geluiden. Van tevoren wordt geoefend aan de hand van plaatjes. Deze worden ook gebruikt in het verhaal. Aan de hand van de plaatjes weten de kinderen welk geluid erbij hoorde. Nu staan de leerlingen in de kring en krijgen een plaatje. De leerkracht begint met het vertellen van een verhaal. Hij houdt een plaatje omhoog en de leerlingen maken het geluid. Nu ook weer met dynamiek oefenen. Als het plaatje geweest is, neemt de volgende leerling het over. Deze gaat verder met het vertellen van het verhaal en probeert het verhaal zo vorm te geven dat hij/ zij uitkomt op het geluid van het verkregen plaatje. Zo wordt de kring doorgegaan totdat iedereen zijn/ haar kaartje gehad heeft. Muziek maken, bewegen op muziek. Het liedje ‘toemba’ zingen met elkaar. Er komen bewegingen bij. De eerste regel is de maaipas – 3 keer ‘toemba’ naar links, 3 keer ‘toemba’ naar rechts. Vervolgens ‘tralalalalala’ naar binnen lopen, de armen omhoog bewegend en op het volgende ‘tralalalalala’ naar buiten terug de armen naar beneden. Het lied eindigt met ‘tralalalalalalalalalalalalalala’. Iedereen draait nu een rondje op de maat en klapt daarbij in de handen. Als dit lukt in twee groepen zingen en bewegen. Zingen en bewegen op het liedje ‘toemba’. Proberen tegelijk te zijn. Ook rustmomenten inbouwen voor de concentratie. De kinderen moeten zo goed opletten wanneer er verder gegaan wordt. Nu wordt het liedje in 4 groepen gedaan. De groep let goed op elkaar qua zang en dans. Het in vieren dansen en zingen kan ook stopgezet worden. De leerkracht kan er dan voor kiezen in 2 groepen door te gaan. Concentratie is belangrijk.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 18 -
■
Domeinen: Middenbouw:
Onderbouw:
Bovenbouw:
■
Domeinen: Middenbouw:
Onderbouw:
Bovenbouw:
Liedjes ■ Onderbouw:
Onderbouw:
Onderbouw:
Bewegen op muziek, muziek maken De groep maakt met elkaar een machine. Om de beurt gaan de kinderen naar voren en proberen een ritmisch of melodisch ostinaat (kort doorgaand ritme of doorgaande melodie) te laten horen. Hierbij bewegen ze. Ze staan daarbij in een bepaalde houding. Door elkaar aan te vullen, ontstaat een machine. Hierbij denken om de adem! De kinderen spelen met de leerkracht dat ze een machine zijn. De leerkracht laat alles van het lichaam bewegen en maakt daar een ritmisch of melodisch ostinaat bij. De kinderen doen dit na en mogen vervolgens zelf ook dingen bedenken. Als dit goed gaat kun je kinderen ook samen een machine laten vormen. De kinderen bedenken een melodisch of ritmisch ostinaat en vormen samen een beeld en een eenheid qua geluid. Nu wordt ook gevarieerd in geluidssterkte en snelheid. Bewegen op muziek Er wordt muziek gedraaid en van elk tweetal beweegt er één. Als de muziek stopt staat deze leerling stil. Het kind dat gekeken heeft moet de stilstaande leerling vervolgens aan de hand van aanwijzingen terug krijgen in de juiste basishouding om te kunnen zingen (van tevoren uitleggen. Ook aan de hand van oefeningen) Hij/ zij mag daarbij om de stilstaande leerling heenlopen. Wanneer de muziek speelt danst één van het tweetal. Als de muziek stopt blijft de leerling staan en probeert de andere van het tweetal deze leerling terug te brengen in de goede zangstand. In plaats van aanwijzingen nu door lichamelijk contact. Dit keer moet de leerling die gekeken heeft, de stilstaande leerling aanwijzingen geven maar moet daarbij tegenover hem/ haar blijven staan. Bij het aanwijzingen geven moet nu dus ook rekening gehouden worden met spiegelbeeld. Voor de articulatie ‘Twee hele lieve kinderen’. De kinderen vormen een kring. Op het eerste stukje gaat de kring lopen. Bij ‘tialala’ gaan de twee kinderen in de kring dansen en staat de rest stil. Als het liedje afgelopen is, komen er 2 nieuwe kinderen in de kring. Laat de kinderen het refrein goed en licht uitspreken. Voor de articulatie ‘Kom wij gaan een dansje maken’. De kring loopt rond totdat ‘tralala’ komt. De kinderen laten elkaar dan los en beelden uit wat gezongen is. Elfje kan vervangen worden door: oud meneertje, clowntje, kleine kabouter, grote olifant enz. Laat de kinderen het refrein goed en licht uitspreken. Voor de resonans en het ritmegevoel ’Tik tik tik zo doen de stokjes’. De kinderen krijgen ieder 2 stokjes. Ze zitten klaar met de handen naar voren. Zo blijven ze zitten totdat iedereen een paar stokjes heeft. Wordt er tussentijds geslagen dan kan je als leerkracht de stokjes eerst afnemen. Op de tekst wordt door de leerkracht een ritme bedacht. De kinderen doen dit ritme na. De tekst kan ook veranderd worden in: pling, pling/ tok, tok / rom bom / duum duum / roem boem enz. Dit is goed voor de resonans. Wanneer je dit doet kun je ervoor kiezen de stokjes in te nemen en de instrumenten erbij te pakken die deze klank voortbrengen. Pling = triangel, tok = woodblock, rom bom = trommel, duum duum = staven en roem boem = bongo.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 19 -
Onderbouw: Onderbouw:
■
Middenbouw:
Middenbouw:
Middenbouw:
Middenbouw: Middenbouw: ■
Bovenbouw: Bovenbouw:
Bovenbouw: Bovenbouw: Bovenbouw:
Bovenbouw:
Een laatste variatie hierop is het werken à la Orff. Je kiest dan voor de tekst: klap, klap = handen/ stap stap of stamp stamp = voeten/ tik tik = vingers en boem boem = vuisten. Oefenen van medeklinkers. ’Wie gaat mee naar Rolde’. Duidelijk laten uitspreken en lopen op de maat. Ook sneller en langzamer gaan. Losmaken van het lijf/ ritmegevoel ‘Klap in je handen’. De kinderen staan in de kring en beginnen door 1,2,3 te klappen. Vervolgens gaan ze verder met het lied en doen de gezongen bewegingen mee. Variatie in tekst: ‘stamp met je voeten/ draai met je billen/ draai met je schouders’. Variatie op de onderbouwles met stokjes. ‘Rikketikkerikketikkerikketikketik, zo doen de stokjes rikketikketik’ De leerkracht bedenkt zelf ritme en melodie en laat de kinderen het nadoen. Voor de articulatie ‘Fanfare’ (Eigen-wijs blz. 106) ‘Met trommel en trompet’ (Eigen-wijs blz. 108) De kinderen klappen op het ritme ‘retteketet’ en stampen op het ritme ‘boem boem’. Voor de adem/ losmaken van de spieren ‘Pak je laarzen’ (Eigen-wijs blz. 110) Meeklappen, geluid van de regen en wind maken door een korte pauze in te lassen en de bewegingen aan het eind laten doen. Handenklappen, stampen met de voeten. Draaien met de billen, draaien met de schouders, zwiepen met de heupen enz. Voor de articulatie en resonans ‘Zeg ken jij de auto van mijn opa al’. De kinderen zingen de tekst en doen alsof ze in een auto zitten. Voor de articulatie en resonans ‘Attakatamoeva’ (Eigen-wijs blz. 230) Met de stokjes laten improviseren. Je zit in de kring en ieder kind speelt om de beurt een ritme op melodie. De melodie wordt gezongen en het ritme gespeeld door de groep. Articulatie ‘Tsja tsja tsja’. Duidelijk laten uitspreken en bewegingen erbij laten bedenken. Dansje in het refrein uitvoeren als de tekst duidelijk gesproken wordt. Voor de articulatie en resonans ‘Zingen met Bach’ Variëren op het refrein door andere medeklinkers te gebruiken. Voor de articulatie ‘Ristorante Italiano’ Voor de articulatie en resonans ‘Ayo’ (Eigen-wijs blz. 250) Geef eerst als leerkracht zelf weg. Laat daarna ook kinderen dit doen. Je krijgt als leerkracht zo gelijk een beeld van het stemgeluid van ieder kind. Voor de resonans ‘Er woont in de Sahara’. Leer de kinderen het nummer aan aan de hand van de weggeeftechniek. Goed letten op de toonhoogte. In het refrein letten op de spierspanning. Het is hoog en kinderen willen dan eerder gaan knijpen. Dit voorkomen door eventuele volumeoefeningen.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 20 -
■ Hoofdstuk 7 Lessen Naar aanleiding van het literatuuronderzoek en de bezoeken aan Jolanda Visscher (logopediste) en Claartje van Dokkum (zangpedagoge), heb ik een aantal lessen opgesteld die mijns inziens bijdragen aan verbetering van de zangstem. In de lessen heb ik gestreefd naar een opbouw van spraak naar stem. De lessen beginnen daarom eenvoudig met klanken om uiteindelijk in de laatste les op juiste wijze het lied te kunnen introduceren. Door stukjes theorie om te zetten in kindertaal en deze, gesteund door illustraties, in de lessen te verwerken, heb ik geprobeerd het voor kinderen begrijpelijk te maken waarom bepaalde dingen als houding, adem, resonans en articulatie belangrijk zijn voor een goede stem. Naast een theoretische onderbouwing was er in iedere les tijd voor ervaren door middel van theater, spel, oefeningen en liedmateriaal.
Les 1
De stem
Houding en spierspanning ■
Toneelstukje – drie houdingen. Wat is het verschil? Welke manier denk je dat het beste is voor het praten en zingen? 1) Hermien - in elkaar gedoken / slappe spiertonus / hypotonie 2) Herman - rechtop / neutrale spiertonus / eutonie 3) Hannie - gespannen / gespannen spiertonus / hypertonie
Stem en houding ■
Allemaal staan We zingen een toon en bewegen ons hoofd van boven naar beneden. Wanneer is de toon het mooist? Hoofd in deze houding houden. Als je staat met 2 voeten op de grond. Bekken iets naar voren (bewegen eerst voordoen). Schouders ophalen en lekker laten hangen. Knieën niet op slot. Waarom is dit zo belangrijk? Er moet ruimte zijn in je keel, in je buik, daarom is het goed om een juiste spierspanning te hebben. Wie zou voor kunnen doen hoe je het beste kunt gaan zitten als je zingt? Nu iets over de stem. Plaatje laten zien van de stemplooien. Wie zou kunnen vertellen hoe er geluid tot stand komt? Je stem is een apparaat dat achter in je keel zit. Je longen zijn een soort motor die lucht vervoeren door de luchtpijp naar buiten en terug. In je luchtpijp zitten kleine trilharen die wanneer je inademt langzaam naar beneden gaan. Wanneer je uitademt gaan ze snel op en neer. Ze zorgen ervoor dat de stofdeeltjes die je inademt snel weer naar buiten gevoerd worden. Als je praat gebruik je de stemplooien. Als je achter in je keel zou kijken met een spiegeltje dan ziet dat er ongeveer zo uit (voorbeeld). Net als een ballon demonstratie lucht en geluid. Wat niet goed is voor de stem is hard schreeuwen / hard fluisteren en overmatig kuchen of hoesten. Bij schreeuwen gebruik je vaak de keel. De stemplooien worden overbelast door teveel spanning waardoor ze op lange termijn beschadigen. Bij hard fluisteren sluiten
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 21 -
de stemplooien onvolledig en schuren ze langs elkaar waardoor irritatie ontstaat. Heel veel kuchen en hoesten is ook niet goed voor de stem. Je kunt beter een slokje water nemen of de slijm die er dan teveel zit, wegslikken. We hebben het nu gehad over de stem en over de houding. Wat zou nog meer belangrijk zijn?
Ademhaling en spraak ■
Buik- borst- en schouderademhaling. Illustratie. Buikademhaling
Borstademhaling Schouderademhaling
■
: De lage ademhaling zie je veelal bij dieren en kleine kinderen. Het is de natuurlijke manier van ademen. Ook wanneer je slaapt zul je de lage ademhaling gebruiken. Met de buikademhaling wordt het middenrif afgeplat waardoor je veel lucht krijgt door weinig energie te gebruiken. : Bij de borstademhaling gebruik je voornamelijk je ribben en flanken. Je kunt veel lucht opnemen maar omdat de spieren harder moeten werken zal de ademhaling moeilijker gaan. : Bij de schouderademhaling wordt het middenrif omhoog gedrukt, gaan de schouders omhoog en moeten de spieren veel moeite doen terwijl ze eigenlijk bedoeld zijn voor het opleveren van energie. Mensen die op deze manier ademen zullen het daardoor gauwer benauwd hebben en zullen vaker moeten ademen dan mensen die de buikademhaling gebruiken.
Oefenen met adem aan de hand van klankspelletjes en oefeningen bijlage
Organisatie ■
Tijdens de uitleg zitten de kinderen. Tijdens oefeningen laat ik de kinderen staan. Ook wanneer we bezig gaan met de klankstukjes.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 22 -
AAAAA
ZZZZZ
FFFFF
RRRRR
MMMMM
WWWWW
SSSSS
OOOOO
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 23 -
‘Klie-klaa-klankliedjes’
S – S – Ffff S – S – Ffff
S – S – Ffff S – S - Ffff
F - F - S - S - F - F - Ssss O - O - A - A -O - O - Aaaa S - S - F - F - S - S - Ffff
Eindscriptie leraar basisonderwijs
F – SS – F - F – S - S - Ffff S – FF – S - S – F - F - Ssss
F F F F - S - S - F - F - Ssss A - A - O - O - A - A - Ooo S S S S - F - F - S - S - Ffff
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 24 -
WWWW
ZZZZ
W – W - Zzzz ZZZZ
WWWW
ZZZZ
W – W - Zzzzz
WWWW
ZZZZ
WWWW
Z – Z – W – W - Zzzzz
W – W- Wwww
R - R - Rrrr
S - S -S - S – F - F – Oooo W – W- Wwww
R - R - Rrrr
S - S -S - S – F - F – Oooo
Eindscriptie leraar basisonderwijs
W-W–Z-Z
Ffffffffffff
S - S – F - F - Mmmm - A W-W–Z-Z
Ffffffffffff
S - S – F - F - Mmmm
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 25 -
Groep 1:
SS - FF - SS - FF - SS - FF
Ssssssssssss
Groep 2:
-
Ssssssssssss
FF -
FF - FF -
FF - FF
-
Groep 3: FFFF SSSS FFFF SSSS FFFF SSSS Groep 4:
SS
FFFF
SS
Eindscriptie leraar basisonderwijs
FFFF
SS
FFFF
Ffffffffffffffffffff Ffffffffffffffffffff
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 26 -
Les 2
De stem
Herhalen klanken door middel van meegenomen voorwerpen ■
Ik heb een doos mee met daarin een aantal spulletjes. - Roos : OOOOO - Speelgoedautootje : RRRRR - Slang : SSSSS - Vliegenmepper : WWWWW - Bril : AAAAA - Vingerpopje bij : ZZZZZ
Wat zag en hoorde je? Waar zou het goed voor zijn? ■
Terugkoppeling les 1. Houding Ademhaling
: Slappe spiertonus Neutrale spiertonus Gespannen spiertonus : Borstademhaling Schouderademhaling Buikademhaling
- hypotonie - eutonie - hypertonie
Oefening ademhaling ■ ■ ■
Losmaken van de schouders en gaan zitten in de goede houding Inademen mond – uitademen op door mij omhooggehouden voorwerp. Om de beurt en controleren adem.
Resoneren en articuleren ■ ■
Iedereen gaat nu staan Bim – bam – bom (ik zing vader Jacob) Resoneren is het trillen van de lucht in neus- keel- en voorhoofd. Voelen, laten ervaren. Soort klankkast denk maar aan een gitaar. Je trekt een snaar aan en in het gat (klankkast) gaat het geluid trillen. Door de ruimte en de wanden komt er een versterkt geluid uit. Articuleren is het duidelijk spreken, dit is belangrijk voor de verstaanbaarheid en de klank (binnensmonds en naar buiten)
■ ■
Zoem – zoem – zoem (canon) Lingelangelingelangelingelangeling Zimmezammezimmezammezimmezammezoem Binnebonnebinnebonnebinnebonneboem
Spel resonans + concentratie ■ ■
■
Iedereen staat in de kring, één persoon staat in het midden De persoon in het midden wijst een persoon aan en zegt ‘billy, billy boemmm’ De persoon die aangewezen wordt moet proberen de ‘boemmm’ voor te zijn door het zo snel mogelijk te zeggen. Is hij/ zij te laat dan wordt gewisseld en moet deze in het midden. De persoon in het midden mag ook foppen door alleen ‘boemmm’ te zeggen.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 27 -
Differentiatie: ■ Het spel wordt makkelijker als alleen ‘billy, billy boemmm’ gezegd mag worden. ■ Het spel wordt moeilijker als de persoon in het midden ook ‘zoemmm’ mag zeggen. Daarbij telt hij/ zij tot 10 en moet de aangewezen persoon als een bij met de twee handen als voelsprieten klaarstaan. De personen die eromheen staan vormen de vleugels. Is de aangewezen persoon of één van de vleugelmakers te laat, dan wordt gewisseld.
Namen oefening ■ ■ ■
Brent Iris Jessica
: handen klap (duidelijke ‘r’) denk om de adem : been – hand klap (duidelijke ‘s’) denk om de adem : handenwrijvend (duidelijke ‘a’) denk om de adem
De klas in 3 groepen. Aangeven wanneer welke groep stopt en begint (dirigent) ■ ■
Gerlof Dat is Lammert
: stampen (duidelijke ‘f’) denk om de adem : klappen op de dijen
Ik zing ‘ding dong’ erdoor heen (blz. 187 Eigen-wijs)
Zingen met resonans ■ ■ ■ ■ ■ ■
Nu puur luisteren naar de zangtekst. Wat valt op? Doorklinken van de ‘ng’ klank Om de beurt ‘ding dong’ - Belonen! De klas zingt alleen het eerste stukje en let daarbij op adem en klank. Ik zing door. Samen zingen van het lied. Langslopen en adem controleren. Paar leerlingen apart laten zingen. Controle. Samen en canon proberen.
Organisatie ■
Tijdens de uitleg zitten de kinderen. Tijdens oefeningen laat ik de kinderen staan. Ook wanneer we bezig gaan met de klankstukjes.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 28 -
Les 3
De stem
Losmaken van het lichaam + houding Machine geluiden voor en nadoen ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
Schouders draaien vooruit en achteruit (sjjj, sjjj) Hoofd draaien (iee, iee) Hoofd schuin omhoog over de ene schouder en hoofd schuin omlaag over de andere schouder. Ook andersom (brr, brr) Van oor naar schouder (pling, pling) Heupen draaien (pfff, pfff) Voeten uit elkaar en stampen (bam bam) Schouders op en neer (doem, doem)
Resonans ■ ■
Liedje ‘Ding dong’ op het bord. De kinderen zingen ‘ding dong’ en laten het goed resoneren. Opzegversje: Zim zam zoem Bim bam boem Pling plang plong Ding dang dong Wie wa wo Het gaat zo! (Duim omhoog)
Articulatie + resonans ■
■ ■ ■ ■
Bille bolle bille bolle bille bolle boem Zimme zomme zimme zomme zimme zomme zoem Manne monne manne monne manne monne mal Watte wotte watte wotte watte wotte wal Snie sna snoe snuu snij sno snee Zie za zeg het is oké! Babbel maar een beetje, babbel maar een beetje met mij mee Zim en zoem maar zachtjes zim en zoem maar zachtjes met mij mee Dribbel drobbel drabbel dribbel drobbel drabbel met mij mee Wie waa wuif maar even wie waa wuif maar even met mij mee
Zangvolume ■ ■
■
De kinderen gaan met z’n tweeën tegenover elkaar staan. We doen alsof we tennissers zijn. Met het wegslaan van de bal zeggen we het volgende: Kom terug - Ga weg - Zie hier - Kijk daar - Zo hoog - Zo laag Nu ook op zang, veel volume zonder kracht te zetten vanuit de keel. Luisteren naar tweetallen. Improvisatie.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 29 -
Woordspel volume + luisteroefening ■
■
Met elkaar in de kring Ik begin met een melodietje. Iedereen zingt het na. We gaan nu de kring rond. Om de beurt wordt geprobeerd een kort stukje te zingen met een zo’n groot mogelijk volume en in een theatrale houding (je staat er – twee voeten op de grond en rechtop). De kinderen denken aan hun ademhaling (week 1 en 2). Nadat iemand wat gezongen heeft, zingt de hele groep het na. Een soort muzikaal ‘Ik ga op reis en ik neem mee.’ Het laatste stukje van de vorige wordt overgenomen en er wordt een nieuw melodietje aan geknoopt.
Verknipte liedjes – luisteroefening + volume + adem + houding ■
■
■
Ik deel aan een zestal kinderen een liedje uit. Ieder heeft een stukje van een liedje. De kinderen beginnen nu elk hun eigen stukje te zingen en vormen de juiste volgorde van het lied door de juiste plaats in de rij aan te nemen. Als ze allemaal een plekje in de rij hebben stoppen ze. Ik laat ze nu ieder hun eigen stukje voorzingen. Klopt het geheel? Groepsverband. Eén iemand gaat eruit. Als hij/ zij binnenkomt krijgt hij de opdracht de groep in de juiste volgorde neer te zetten. Als docent kan je titel geven aan het betreffende kind maar om het moeilijker te maken kun je het ook achterwege laten. Samen kiezen. Berend Botje (9 personen) / Zagen zagen (6 personen)/ Jan Huigen (6 personen)/ poesje miauw (6 personen)
Berend botje ging uit varen
Met zijn scheepje naar Zuidlaren
De weg was recht, de weg was krom
Nooit kwam berendbotje weerom
1,2,3,4,5,6,7
Waar is berendbotje gebleven
Hij is niet hier
Hij is niet daar
Hij is naar Amerika
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 30 -
Zagen zagen
Wiede wiede wagen
Jan kwam thuis om een boterham te halen
Vader was niet thuis, moeder was niet thuis
Piep zei de muis
In het voorhuis
Jan huigen in de ton
Met een hoepeltje erom
Jan huigen
Jan huigen
En de ton die viel
In duigen
Poesje miauw
Kom eens gauw
Ik heb lekkere melk voor jou
En voor mij rijstebrij
O wat heerlijk
Smullen wij
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 31 -
Les 4
De stem
Inzingen ■
De kinderen gaan goed staan. Beginnen met ‘Ayo’ – weggeeftechniek.
Ademhaling Verhaal met ademhaling + geluiden. Zelf eerst het geluid voordoen. Als de kinderen het gehoord hebben, doen ze het geluid 3 keer na. Het is mooi weer en ik maak een fietstocht. Ik kijk even niet goed uit en rijd door het glas. Mijn band loopt leeg: Sssssssssssssss Lopend ga ik verder. In het bos aangekomen ben ik moe en ga even op een bankje zitten. Als ik een pakje drinken opdrink word ik gestoord door een wesp: Zzzzzzzzzzzz Ik ren naar mijn fiets. Daar moet ik eerst even uitblazen: Vvvvvvvvvvvvvvv Als ik het bos uitgelopen ben kom ik in het dorp. Bij de fietsenmaker rijdt ik binnen en vraag of ze mijn band kunnen plakken. De fietsenmaker plakt de band en pompt hem op: Fffffffffffffffffffffffffff Ik betaal, neem afscheid en stap op de fiets naar huis. Inmiddels heb ik goed trek gekregen en mijn buik doet: Brrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrr Ik smeer 3 boterhammen, was af en ga op de bank liggen. Ik ben heel moe en gaap eens diep: Aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa Ik besluit maar naar bed te gaan, het is inmiddels al 10 uur. Boven aangekomen trek ik mijn pyjama aan en kruip het bed in. Ik lig nog maar 10 minuten en ik hoor dat een mug in mijn kamer zoemt: Wwwwwwwwwwwwwwwwww Meteen denk ik: Oooooooooooooooooooooooo Ik kruip mijn bed uit en pak de vliegenmepper. Dan zie ik de mug op het plafond. Ik klim voorzichtig op de stoel en…….. sla de mug dood. Gelukkig, rust. Ik kruip mijn bed in en val in slaap.
Articulatie ■ ■ ■
Babbel maar een beetje, babbel maar een beetje met mij mee Zoem en zing maar lekker zoem en zing maar lekker met mij mee Dans en draai maar lekker dans en draai maar lekker met mij mee
Resonans ■
‘Ding dong’ zingen
Concentratieoefening ■
De kinderen staan in een kring. Degene die genoemd wordt probeert zo snel mogelijk naar beneden te duiken. De buren betoveren elkaar met het woord ‘Pling’. Eerst met strafpunten, vervolgens met betoverd is af. Als degene die genoemd is te laat bukt is deze betoverd en dus af.
Creativiteitsoefening ■
Ik deel plaatjes uit en laat de kinderen een stukje zingen aan de hand van hun plaatjes. Het moet niet al te lang zijn maar wel duidelijk te verbeelden zijn. Om de beurt zingen we een stukje. Zo maken we ons eigen verhaal op muziek. Durf en laat horen!
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 32 -
Lied ■
‘Zeg ken jij de auto van mijn opa al’ Aanleren van het refrein. Als de leerlingen het goed kennen, het couplet erbij. Vervolgens met solo’s.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 33 -
Huiswerk ■
Ik verdeel de groep in tweeën. Kies met elkaar een lied uit en probeer deze zo goed mogelijk te zingen. Bouw ook solo’s in en beweeg erbij. Ik let volgende week op volume, articulatie, houding, resonans.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 34 -
Les 5
De stem
Inzingen ■
Tekst van les 3 herhalen: ‘Zimme zamme zimme zamme zimme zamme zoem’
Het gekozen lied ■
De kinderen presenteren hun lied. Letten op adem, articulatie, houding, resonans. Wat gaat er goed? Complimenten geven!
Wie zingt het hardst? (Stemvolume) Luister- en concentratieoefening ■
We kiezen als groep een lied. Eén leerling wordt geblinddoekt en luistert goed. Ik tik één van de leerlingen op het hoofd. Deze zingt luid, de rest wat zachter. Hoort de leerling wie het luidst zingt?
Lied zingen ■ ■ ■
‘Ding dong’ ‘Zeg ken jij de auto van mijn opa al’ ‘Tsja tsja tsja’ aanleren en zingen
Dans erbij ■ ■ ■
Kom… Van hikketakke… Zo gaat die goed…
■ ■
Van … Tsja tsja tsja
Eindscriptie leraar basisonderwijs
: Wenk, door de benen zakken : Spring zijwaarts, heupen draaien : Terug draaien, duim omhoog, schouders wijzen, benen wijzen : Rondje draaien : duimen op , drie keer.
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 35 -
Hoofdstuk 8
Concludering
In de inleiding stelde ik mezelf de vraag: hoe kan je kinderen spelenderwijs beter en meer laten zingen? Door het doen van theorie- en praktijkonderzoek heb ik hier een antwoord op kunnen vinden. De sfeer in de groep is allereerst van belang. Het klimaat moet prettig en vertrouwd zijn. Wanneer een kind zich prettig voelt zal het zich durven geven. Onzekerheid of het gevoel van onvermogen kunnen zorgen voor een negatieve spiraal. Vaak hebben deze kinderen een negatief zelfbeeld. Als zij in de klas zingen zullen zij dit zien als een nieuwe mislukking. Dit zorgt voor angst, onzekerheid en gespannenheid wat op zijn beurt bijdraagt aan een onregelmatige ademhaling of verstoring van de adem-stem coördinatie. Het kan zijn dat het kind gaat stotteren of onzuiver zingt en hierdoor schaamtegevoelens ervaart of afkeer krijgt. Dit is een bevestiging van de mislukking wat het negatieve zelfbeeld versterkt. Om dit te voorkomen is het belangrijk kinderen te complimenteren. Door het hebben van succeservaringen zullen zij zichzelf gaan accepteren. Ze zijn bereid los te laten en te ontspannen. Hierdoor ontstaat een beter emotioneel evenwicht en zal mede door de ontspanning de adem-stem coördinatie verbeteren. Het kind zingt en spreekt gemakkelijker wat zorgt voor meer durf en zelfvertrouwen. Het enthousiasme neemt toe en het zelfbeeld wordt positiever.
Figuur 18: Vicieuze cirkels
Ook het klimaat in de letterlijke zin van het woord is belangrijk bij het zingen. Zorg dat er voldoende ventilatie is. Van een duf, warm klimaat word je vaak gauw benauwd en suf. Kinderen hebben geen energie om mee te doen en missen de frisse lucht die belangrijk is om goed te kunnen ademen. Daarnaast speelt de leerkracht een belangrijke rol. Hij/ zij heeft namelijk een voorbeeldfunctie. Als de leerkracht geen enthousiasme uitstraalt als er gezongen moet worden, dan kun je ook niet verwachten dat de groep gemotiveerd mee zal doen. Realiseer je als leerkracht dat voor goed zingen meer nodig is dan een goede stem. Werk ook aan de houding, ademhaling, articulatie, resonans, concentratie, motoriek, interactie en het gehoor. Om goed te kunnen zingen zal je houding goed moeten zijn. Je staat rechtop zonder de spieren teveel aan te spannen. Als je goed staat heb je ruimte om te ademen. De adem komt vanuit de buik, waarbij de buik uitgaat als je inademt en ingaat wanneer je uitademt. Als deze basis goed is dan is het van belang dat de kinderen goed leren spreken op deze adem. Je begint als leerkracht met klanken en breidt dit beetje bij beetje uit naar woorden, namen, zinnen en uiteindelijk pas liedjes. Wanneer je meteen met liedjes begint, zullen kinderen vanwege de snelle opeenvolging van zinnen, gauw vervallen in de hoge ademhaling. Bij het uitspreken van de tekst is het goed te werken aan resonans en articulatie. Kinderen leren hierdoor de tekst beter uit te spreken en het lied zal, wanneer het met de gehele groep gezongen wordt, voller zijn qua klank en beter te verstaan zijn.
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 36 -
Om het volume van de groep of van het individu te vergroten, kun je de klank laten vergezellen van een stuwende beweging. Door met de handen iets weg te gooien, zal de klank meer naar buiten komen waardoor het volume toeneemt. Gaat dit goed met beweging dan laat je kinderen ook zonder proberen. Het uiteindelijke doel is ook om vanuit zichzelf te ervaren dat het volume kan toenemen door zelf te stuwen zonder de spierspanning te veranderen. De motoriek is van belang omdat kinderen leren te bewegen of geluid te maken op muziek. Dit draagt bij tot ritmegevoel wat weer erg belangrijk is bij het zingen met elkaar. Zonder ritmegevoel zal de groep nooit gelijk gaan en als het niet gelijk gaat, wordt het meteen een stuk minder verstaanbaar. Interactie, luistervaardigheid en concentratie hebben ook te maken met de gelijkheid (het tegelijk beginnen) maar zorgen ook voor de zuiverheid. Als kinderen goed letten op en luisteren naar elkaar, dan kunnen ze horen wat er niet goed is en leren hier wat aan te veranderen. Herkenning is al een stap in de goede richting. Wanneer er herkenning is, dan kan er gewerkt worden aan verbetering. Voor goed stemgebruik is het als leerkracht belangrijk dat je ook let op schreeuwen, kuchen, harde of zwakke steminzet of het nadoen van stemmetjes. Hierdoor kunnen op den duur de stemplooien onvolledig sluiten, door stempoliepen of stemknobbeltjes. De stemplooien raken geïrriteerd en de stem wordt hees. Kinderen die dit heel vaak doen, kun je helpen door hen een lawaaikaart te geven (zie bijlage). Hierdoor leren ze te herkennen en het stemgebruik in positieve zin te veranderen. Wanneer je de stem zo goed mogelijk wilt gebruiken dan kun je bij voorkeur beter niet gaan zingen na een pauze. Kinderen hebben dan vaak van alles gegeten en gedronken, wat kan bijdragen tot overmatig slijm of brandend maagzuur. Dit kan komen door het drinken van melk, eten van brood, koekjes of fruit. Koolzuurhoudende dranken zorgen voor overmatig boeren wat lastig is omdat het kind niet door kan zingen. Bovendien zorgt eten en drinken voor een vol gevoel op de maag. Om lekker te kunnen zingen, kun je daarom beter wachten tot drie kwartier/ een uur na de pauze. Tot slot is het goed om met kinderen veel dingen te herhalen. Herhaling zorgt voor herkenning wat het enthousiasme bevordert. Enthousiasme van de leerkracht staat daarbij nog wel altijd voorop. Door herhaling worden bovendien technieken goed ingeoefend. Het helpt bij het trainen van: ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
Het gehoor De concentratie De interactie De steminzet Het volume De articulatie De resonans De houding De ademhaling De motoriek
Door als leerkracht deze aanpak te hanteren zul je werken aan verbetering van de zangstem en zal het enthousiasme toenemen. Zo leer je kinderen op goede wijze zingen!
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 37 -
Hoofdstuk 9
■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
Literatuurlijst
Albers, M. (2002). Muziek tussen schoot en school, Haarlem: De Toorts. Bakker, J. / Zaat, T. (1998). Ding Dong, Utrecht: Hoonte Bosch en Keuning. Franken, M.C. / Kooijman, P.G.C. (1994). Spreken en zingen, Assen: Van Gorcum. Hollander, C. den. (1973) Zangspelen spelen met kleuters, Purmerend: Muusses. Küntzel-Hansen, M. (6e druk). Muziek met kinderen, Nijkerk: Intro. Langelaar, A. (1977). Muzikale vorming in de kleuterschool, Purmerend: Muusses. Langelaar, A (1980). Peuter en muziek, Purmerend: Muuses. Maine du, T. (1993). PABO-katernen Logopedie, Culemborg: Educatieve Partners. Nijmeegse werkgroep taaldidactiek (1992). Taaldidactiek aan de basis, Groningen: Wolters Noordhoff. Omrop Fryslân. (2000). Rondo musica - De stim, Leeuwarden: schooltelevisie Omrop Fryslân. Pinksterboer, H. (2003). Tipboek Zang, Heemstede: The Tipbook Company. Polman – Tuin, P. (1982) Het jaar rond met muziek en beweging, Haarlem: De Toorts. Pronk-Boerma, M. drs. (1992). Logopedie voor onderwijsgevenden, Baarn: H.Nelissen B.V. Reinders, A. (1993). Atlas van de zangkunst, Baarn: Bosch en Keuning. Storms, G. (1991). Muzikaal spelenboek, Katwijk: Panta Rhei. http://www.koorzangers.nl/koorzangers.nl/Inzing2.htm: http://student-kmt.hku.nl/~tako/spraak/stem.html: http://www.rondjestem.com/index_nl.html:
Eindscriptie leraar basisonderwijs
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
- 38 -
Urenberekening Vooraf School Bibliotheek Lezen + typen Zangles Theatersport Logopedist Zangpedagoge Stage Totaal
1 6 ¾ -
Eindscriptie leraar basisonderwijs
Week 1 Week 2 Week 3 Week 4 Week 5 Week 6 Totaal 4 2 30 ¾ 3 1 -
4 2 30 ¾ 3 1 5
4 2 30 ¾ 3 5
4 3 30 ¾ 3 1 5
4 1 30 ¾ 3 1 5
‘Spelenderwijs beter en meer leren zingen’
1 ¾ 3 5
20 12 156 5¼ 18 1 3 25 240
- 39 -