5. WoningNet
Studenten zijn niet de enige groep die actief is aan de onderkant van de Utrechtse woningmarkt. Een ander deel van de doelgroep bestaat uit alle mensen die via een inschrijving bij WoningNet toegang tot een woning proberen te krijgen. Het gaat hier om een groep van andere jonge mensen (tussen de 18 en 35 jaar oud) die op de Utrechtse woningmarkt actief zijn. In tegenstelling tot de groep studenten, gaat het hier om een meer heterogene groep met als enige onderlinge overeenkomst dat ze allen bij WoningNet ingeschreven staan en actief op zoek zijn naar een woning in de regio Utrecht. Om overlap tegen te gaan zijn alle studenten van de HU en UU die bij WoningNet staan ingeschreven uit het bestand gefilterd, ze zijn immers al opgenomen in het studentenbestand. De alumni van de Universiteit Utrecht zijn wel in het bestand opgenomen. Omdat het onderzoek ingaat op de actief zoekenden op de woningmarkt, zijn mensen die wel bij WoningNet zijn ingeschreven maar niet actief in de regio Utrecht op zoek zijn naar een woning niet in het onderzoek opgenomen.
5.1 Levensloop Net als studenten is ook de positie van de ingeschrevenen van WoningNet binnen de levensloop te onderzoeken. Aan de hand van een aantal variabelen wordt de positie binnen de verschillende levenslooptrajecten bestudeerd. In vergelijking met de StudentenMonitor zal er minder diep worden ingegaan op een aantal kenmerken en voorkeuren omdat deze niet in de WoningNet-enquête zijn opgenomen. Allereerst zal de gemiddelde leeftijd worden besproken en daarna zal worden ingegaan op het opleidingsniveau, de huishoudens- en woonsituatie van de groep.
5.1.1
Leeftijd
De gemiddelde leeftijd van de WoningNet-ingeschrevenen is 26,5 jaar (het gemiddelde geboortejaar is 1980). De gemiddelde leeftijd is een stuk hoger dan bij de studenten, die gemiddeld van 22,5 jaar zijn. Dit is goed te verklaren: de mensen die ingeschreven staan bij WoningNet vertegenwoordigen de hele groep jonge mensen die op zoek zijn naar woonruimte. Studenten zijn een jonge groep binnen deze groep. Het feit dat WoningNet voor de hele onderkant van de markt belangrijk is, spreekt uit het gegeven dat 26,5 jaar (de gemiddelde leeftijd van een WoningNet-ingeschrevene) ook precies het gemiddelde is van de gehele onderzoeksgroep (18 – 35 jaar), al moet er natuurlijk rekening mee gehouden worden dat de druk op de vraag naar zelfstandige woonruimte niet voor elke leeftijd even groot is. Tenslotte blijkt uit de hoge standaarddeviatie, van 3,9, dat deze groep mensen niet allemaal dezelfde positie binnen de levensloop innemen. Ter vergelijking: bij de groep studenten was de standaarddeviatie 2,7. Deze groep is een stuk homogener qua leeftijd en bevindt zich dus op een meer eenduidige positie binnen de levensloop.
5.1.2
Opleidingsniveau
Het feit dat het hier om een heterogene groep gaat, die dus een weinig eenduidige levensloopcarrière kent, blijkt ook uit het opleidingsniveau; er is sprake van veel verschillende opleidingsniveaus (zie tabel 5.1). Het percentage universitair opgeleiden is relatief hoog, maar dat wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van veel alumni van de Universiteit Utrecht in het WoningNet-bestand (zie hoofdstuk 2). Het percentage ingeschrevenen met als behaalde opleiding havo/vwo is daarentegen weer laag, omdat studenten aan de HU en UU niet in het bestand zijn opgenomen (ook hiervoor geldt: zie het hoofdstuk 2).
Tabel 5.1: Opleidingsniveau van de WoningNet-groep
Geen
Aantal
Percentage
51
0,4%
116
0,8%
Mavo / vmbo
1.148
8,0%
Havo / vwo
1.632
11,3%
Mbo
3.148
21,9%
Hbo
3.292
22,9%
Universiteit
4.996
34,7%
Lagere school
Bron: Eigen onderzoek, 2007
5.1.3
Huishoudensituatie
De ingeschrevenen bij WoningNet zijn gemiddeld een stuk ouder dan de studenten. Dit zou erop kunnen wijzen dat de huishoudenscarrière binnen de levensloop zich in een andere fase bevindt; de wens tot samenwonen is bijvoorbeeld veel meer aanwezig (41,4% van de groep geeft aan binnen twee jaar te willen samenwonen) dan bij de studerende groep (waar 22,6% aangeeft binnen twee jaar te willen gaan samenwonen). Het aantal samenwonenden is sowieso al aanzienlijk binnen de WoningNet-groep (zie tabel 5.2). Het relatief grote aantal mensen dat nog bij hun ouders woont (en dus nog geen wooncarrière heeft opgebouwd) wijst er overigens op dat niet iedereen verder in de levensloop hoeft te zijn dan de studenten; wederom een bewijs voor de grote heterogeniteit van de groep. Binnen de groep laag opgeleiden is het percentage dat alleenstaand (met of zonder huisgenoten) bijna twee keer zo laag als het percentage binnen de groep hoger opgeleiden (32,7% ten opzicht van 58,0%). Laag opgeleiden slaan vaak de stap van alleenstaand zijn over en gaan vanuit het ouderlijk huis direct samenwonen of trouwen. Dit komt omdat samenwonen of trouwen de meest voorkomende trigger is bij laag opgeleide mensen om het ouderlijk huis te verlaten. Hoger opgeleiden daarentegen verlaten het ouderlijk huis vaker om een opleiding of baan elders. Tabel 5.2: Huishoudenssituatie van de WoningNet-groep Aantal
Percentage
Thuis bij ouders
3.596
24,9%
Alleenstaand (met of zonder huisgenoten)
6.881
47,6%
Alleenstaand met kind(eren)
282
2,0%
2.765
19,1%
917
6,3%
Samenwonend / gehuwd Samenwonend / gehuwd met kind(eren) Bron: Eigen onderzoek, 2007
5.1.4
Woonsituatie
Ruwweg kan worden gesteld dat ongeveer de helft van de actief ingeschrevenen bij WoningNet onzelfstandige woonruimte heeft (zie tabel 5.3). Ter vergelijking: bij studenten is de groep die een onzelfstandige woonruimte heeft veel groter, ongeveer 85%. Opvallend genoeg is het aantal mensen dat thuis woont vrijwel gelijk aan dat van de studentengroep; het percentage kamerbewoners is echter veel lager dan bij de studenten (28% tegenover 49%).
Tabel 5.3: Woonsituatie van de WoningNet-groep Aantal
Percentage
Ouderlijk huis
3.711
25,5%
Kamer
4.051
27,8%
Zelfstandige huurwoning
5.588
38,4%
Zelfstandige koopwoning
1.220
8,4%
Bron: Eigen onderzoek, 2007
De mensen die hun huur inclusief gas, water en licht betalen, zijn per maand gemiddeld €388 kwijt aan huur. Voor degenen die hun huur exclusief gas, water en licht betalen, is dit gemiddeld €401. Zoals bij de studenten, geldt ook hier dat diegenen die een zelfstandige woning betrekken (waar over het algemeen de huurprijs exclusief gas, water en licht is) gemiddeld in totaal meer betalen dan de mensen met onzelfstandige woonruimte. Van de personen die in een zelfstandige koopwoning wonen (zie tabel 5.3) woont het merendeel (72,8%) in een koopwoning van meer dan €150.000. Overigens valt op dat een groot gedeelte van de mensen die in een koopwoning wonen nu ook op zoek zijn naar een koopwoning (65%); deze mensen zijn vrijwel allemaal ingeschreven bij het koopgedeelte van WoningNet. De gemiddelde grootte van de woonruimte van de mensen in de WoningNet-groep die onzelfstandige woonruimte hebben is 26,3 m 2 en ze hebben gemiddeld 1,5 vertrek. Degenen met een zelfstandige woning hebben gemiddeld meer ruimte ter beschikking: gemiddeld 64,3 m2 en 3,1 vertrek.
5.1.5
Hulpbronnen en restricties
Een gedeelte van de WoningNet-ingeschrevenen is verder in de wooncarrière dan de studenten en dit blijkt ook uit het hogere gemiddelde inkomen (€1316,22 ten opzichte van €655,51 per maand). Groot verschil met de studenten is dat het inkomen voor deze groep vrijwel altijd uit loon wordt betrokken en niet uit studiefinanciering en bijdrage van derden. Er is echter differentiatie mogelijk binnen de groep: lager opgeleiden verdienen met een gemiddeld maaninkomen van €1030,71 per maand bijna anderhalf keer zo weinig als hoger opgeleiden, die gemiddeld €1408,88 per maand verdienen. De groep van hoger opgeleiden mensen die bij WoningNet zijn ingeschreven zijn dan ook beter in staat duurdere woonruimte te betrekken. Eén hulpbron die de hele groep deelt is de inschrijving bij WoningNet: 82% is ingeschreven bij het gedeelte voor huurwoningen en 33% staat geregistreerd bij het ‘koopgedeelte’ van de organisatie. Overigens geeft 20,8% van degenen die op zoek zijn naar een koopwoning aan dat ze denken op steun van derden te kunnen rekenen bij de aanschaf van een koopwoning. Voor studenten ligt dit percentage hoger, op 35%. Naast de inschrijving bij WoningNet is slechts 17% ingeschreven bij een andere instelling in hun zoektocht naar zelfstandige woonruimte; het merendeel van deze groep gaat er dus van uit dat het via WoningNet een woning krijgt. Het hebben van een koopwoning kan een (financiële) hulpbron zijn bij het betrekken van een (nieuwe) koopwoning. Slechts 8,4% van de WoningNet-groep heeft een koopwoning (zie tabel 5.3); hiervan heeft 73% een woning van boven de €150.000 en 27% een woning van minder dan €150.000. Het wonen in een woning van één van de Utrechtse woningcorporaties en WoningNet kan ook gezien worden als een hulpbron. Deze mensen (42% van degenen met een huurwoning) zullen een lange inschrijftijd hebben opgebouwd en kunnen een betere volgende woning betrekken.
5.2 Voorkeuren 5.2.1
Woonbeelden
De hele groep van WoningNet-ingeschrevenen is op zoek naar een woning. Hiervan is op dit moment 61% actief op zoek en 39% niet actief op zoek. In de onderstaande tabel (tabel 5.4) is te zien dat iets meer dan de helft (55,9%) van de groep op zoek is naar een huurwoning. Er is echter een significant verschil tussen de woonwensen van hoger en lager opgeleide ingeschrevenen van WoningNet die niet studeren (zie bijlage 9.8). Er zijn relatief meer lager dan hoger opgeleiden op zoek naar vooral goedkope huur. Opvallend is ook het relatief grote aantal WoningNetters dat op zoek is naar een koopwoning. Hierbij zijn het vooral hoger opgeleiden die (voornamelijk duurdere) koopwoningen zoeken. Tabel 5.4: Gewenste woning van de WoningNet-groep, uitgesplitst naar opleidingsniveau Aantal Huur, minder dan €500 huur per maand
Percentage
Lager
Hoger
opgeleiden
opgeleiden
5.848
48,2%
59,5%
40,2%
938
7,7%
4,9%
9,8%
Koop, minder dan €150.000
1.892
15,6%
17,5%
14,2%
Koop, meer dan €150.000
3.451
28,5%
18,1%
35,8%
(exclusief gas / water / licht) Huur, meer dan €500 huur per maand (exclusief gas / water / licht)
Bron: Eigen onderzoek, 2007
Om de woonwensen van de WoningNet-groep nader te bestuderen wordt gebruik gemaakt van de woonbeelden die aan hen zijn voorgelegd. In onderstaande acceptatiehiërarchieën zullen achtereenvolgens de vraag naar huurwoningen en de vraag naar koopwoningen onder de loep worden genomen. Er is bij deze hiërarchieën gebruik gemaakt van de groep mensen die actief in de regio Utrecht op zoek zijn naar woonruimte; bij de woonbeelden van huurwoningen zijn alleen de mensen die op zoek zijn naar een huurwoning opgenomen en bij de woonbeelden van koopwoningen de mensen die op zoek zijn naar een koopwoning. Omdat er een significant verschil is in de woonwensen van hoger en lager opgeleiden is hier bij de analyse van de acceptatiehiërarchieën rekening mee gehouden; er zijn twee acceptatiehiërarchieën aangemaakt. De eerste gaat in op de acceptatie van de woonbeelden door lager opgeleiden ingeschrevenen van WoningNet. Uit de figuur (5.1) blijkt dat bij lager opgeleiden, net als bij de studenten, de MAX-woonbeelden het meest geaccepteerd worden. Daarnaast valt de populariteit van de twee woonbeelden op De Uithof op. Klaarblijkelijk zijn de lager opgeleiden die bij WoningNet staan ingeschreven vooral op zoek naar betaalbare en als het even kan ook grote woningen. De locatie daarentegen speelt een veel kleinere rol; het dure woonbeeld in het centrum van Utrecht (aan de Springweg) wordt minder geaccepteerd.
Figuur 5.1: Acceptatiehiërarchie woonbeelden zelfstandige huur – lager opgeleiden
MAX 2 MAX 1 Bisschoppen 2 Anna Paulownalaan Houtrakgracht Bisschoppen 1 Lodewijk Napoleonplantsoen Briljantlaan Salomédreef Springweg 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
Bron: Eigen onderzoek, 2007
De acceptatiehiërarchie voor hoger opgeleiden is weergegeven in figuur 5.2. Nog steeds voert MAX 2 de ranglijst aan, maar de rest van de hiërarchie wijkt sterk af van die van de lager opgeleiden. Deze groep blijkt voornamelijk op zoek te zijn naar grote en ook dure huurwoningen, het liefst dicht bij het centrum van Utrecht. Door de veelal betere financiële situatie kunnen hoger opgeleiden deze woningen betalen en zo hun woonwensen meer tegemoet komen. Zo zijn de huurwoningen aan het Lodewijk Napoleonplantsoen, de Briljantlaan en de Springweg (die bij de lager opgeleiden het minst populair is) allemaal zeer populair. De Bisschoppen doen het, in tegenstelling tot de lager opgeleiden, bij deze groep niet goed. Veel van de hoger opgeleiden hebben op De Uithof colleges gevolgd en willen na afronding van de studie niet op De Uithof wonen, wier locatie aan het studentenleven wordt gerelateerd.
50%
Figuur 5.2: Acceptatiehiërarchie woonbeelden zelfstandige huur – hoger opgeleiden
MAX 2 Lodewijk Napoleonplantsoen Houtrakgracht Briljantlaan Springweg Anna Paulownalaan Salomédreef Bisschoppen 2 MAX 1 Bisschoppen 1 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
Bron: Eigen onderzoek, 2007
Bij de analyse van acceptatiegraad van de koopwoonbeelden heeft geen differentiatie plaatsgevonden naar opleiding. Hoger opgeleiden zijn voornamelijk geïnteresseerd in duurdere koopwoningen, en deze zijn niet als woonbeelden opgenomen in de enquête. Bij de analyse van de woonbeelden, die voornamelijk tot de goedkope koopsector behoren, kwamen verschillen tussen beide groepen nauwelijks tot uiting. Deze verschillen zijn er dus wel, maar omdat de woonbeelden die dit zouden kunnen staven ontbreken (dit onderzoek richt zich immers tot de onderkant van de woningmarkt) is dit niet zichtbaar. In de acceptatiehiërarchie van koopwoningen van alle ingeschrevenen van WoningNet is af te lezen dat Widehouse verreweg het meest populaire woonbeeld is (figuur 5.3). Opvallend is de hoge klassering van de beide de woonbeelden uit Nieuwegein, vooral de Hof van Gein eindigt hoog. Dit wijst op een veranderd wensenbeeld van de oudere, werkende WoningNet-groep ten opzichte van de studenten: het gaat niet meer zozeer om locatie maar meer om grootte en andere kwalitatieve aspecten. Daarnaast hebben ze meer financiële hulpbronnen om deze duurdere woningen te bekostigen. Hetzelfde geldt overigens voor het tweede woonbeeld uit Leidsche Rijn (het eerste is Widehouse), Reykjavik. Ook dit woonbeeld is veel populairder onder de WoningNet-ingeschrevenen. Opvallend is ook dat zowel bij de huur- als koopwoningen de woonbeelden op De Uithof (De Bisschoppen) het, net als bij de studenten, slecht doen. Dit sterkt de redenering dat werkenden en (net-)afgestudeerden weinig behoefte hebben aan koopwoningen op De Uithof.
45%
Figuur 5.3: Acceptatiehiërarchie woonbeelden zelfstandige koop
Widehouse 2e Daalsedijk Hof van Gein Fortuna Reykjavik Berlageburght Geinsche Hof MAX 2 Dirkje Mariastraat Anna Paulownalaan Livingstonelaan Bisschoppen 2 Jaap Edendreef 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
Bron: Eigen onderzoek, 2007
5.2.2
Triggers
De wens om te gaan verhuizen kan voortkomen uit de woonvoorkeuren die een individu heeft. Maar daarnaast zijn er ook triggers te onderscheiden die tot een verhuisbeweging kunnen leiden. Voor studenten geldt dat toegang tot hoger onderwijs residentiële mobiliteit ontlokt, maar bij de groep WoningNetters is dit anders. In de eerste plaats kan het gaan om mensen die al werken en verder gevorderd zijn in de levensloop. Voor deze groep zal toegang tot onderwijs dus geen trigger zijn. Ten tweede is een deel van het WoningNetbestand nooit student geweest en voor hen heeft hoger onderwijs en het daarmee verbonden ‘op kamers gaan’ nooit een rol gespeeld. In plaats van onderwijs is het krijgen van een baan dan een belangrijke trigger voor verhuizing. Een andere trigger die voor de groep ingeschrevenen van WoningNet kan leiden tot een verhuisbewegingen is het gaan samenwonen of trouwen. Van degenen die actief op zoek zijn naar een woning geeft 45,6% aan binnen twee jaar te willen gaan samenwonen of trouwen. Dit percentage ligt hoger dan bij de studenten, waar 33,8% van de actief zoekenden binnen twee jaar wil samenwonen.
5.3 Residentiële mobiliteit Nu de woonwensen en de triggers die tot een verhuisbewegingen leiden zijn besproken, kan ook de residentiële mobiliteit geanalyseerd worden. Het gaat hier in de eerste plaats om de verhuizingen binnen de groep ingeschreven van WoningNet die de afgelopen twee jaar hebben plaatsgevonden. Daarnaast zijn ook de gewenste verhuizingen weer te geven, zodat de gewenste doorstroming in model kan worden gebracht. Uit tabel 5.5 valt op te maken dat 4.996 van de WoningNet-ingeschreven die nu op zoek zijn naar nieuwe woonruimte in de afgelopen twee jaar minimaal één verhuisbeweging hebben gemaakt, dat is 34,3% van de totale groep. In vergelijking met de studentengroep is dit een stuk lager (34,3% ten opzichte van 44,6%). Dit duidt erop dat studenten een mobielere groep vormen dan de (vaak) oudere en qua wooncarrière verder gevorderde WoningNetters. Dit laatste kan direct als verklaring voor de lagere mobiliteit aangevoerd worden: mensen verhuizen minder snel tussen zelfstandige wooneenheden. Daarnaast hebben WoningNet-ingeschrevenen over het algemeen minder triggers omdat ze in een
40%
verdere fase van de levensloop zijn, zo zijn er minder veranderingen die een verhuisbeweging prikkelen. De band met onzelfstandige woonruimte is minder dan met zelfstandige en vaak (zeker met koopwoningen) gaat het verhuizen in de zelfstandige markt met veel meer rompslomp gepaard dan in de onzelfstandige. Overigens zou de lagere mobiliteit ook verklaard kunnen worden door te beargumenteren dat binnen de WoningNet-groep degenen met onzelfstandige woonruimte (nog altijd een substantiële groep binnen de WoningNet-ingeschrevenen) gemiddeld een kwalitatief hoogwaardigere kamer hebben dan de studenten en daarom minder tot verhuizen geneigd zijn. De gemiddelde grootte is 26,5 m2 met 1,5 vertrek, terwijl studenten het met 19,8 m 2 en één vertrek moeten doen. Anders dan bij de studenten is in deze groep in de afgelopen twee jaar vooral verhuisd naar huurwoningen in Utrecht. Ook verschillend is het grotere aantal mensen dat uit een huurwoning is verhuisd. Het aantal nieuwkomers daarentegen is vrijwel gelijk aan dat van de studenten (57,2% ten opzichte van 58,2%). De verdeling is echter anders: bij huur- en koopwoningen is het percentage nieuwkomers een stuk hoger dan bij de studenten. Dit wijst erop dat studenten vaak de woningmarkt voor het eerst in een kamer betreden en dat andere bevolkingsgroepen die stap vaker overslaan en hun wooncarrière beginnen in een huurwoning of koopwoning. Tabel 5.5: Recruteringspatroon herkomst WoningNet (revealed) Vorige woning Kamer
Huur
Koop
Nieuwkomers*
Totaal
Huidige woning in
Kamer
639
74
14
1193
1920
Utrecht
Huur
892
282
29
1397
2600
Koop
60
74
74
268
476
1590
431
117
2857
4996
Vorige woning Kamer
Huur
Koop
Nieuwkomers*
Totaal
Huidige woning in
Kamer
0,33
0,04
0,01
0,62
1
Utrecht
Huur
0,34
0,11
0,01
0,54
1
Koop
0,13
0,16
0,16
0,56
1
*Nieuwkomers: Vorige woonsituatie = buiten Utrecht of ouderlijk huis Bron: Eigen onderzoek, 2007
De volgende tabel, tabel 5.6, geeft de gewenste woningen van de WoningNet-groep weer, afgezet tegen hun huidige woning. Af te lezen valt onder andere, dat van de hele WoningNet-groep 9.220 mensen (63,3% van de groep) actief op zoek is naar nieuwe woonruimte en 61,2% is op zoek is naar een huurwoning. De vraag naar kamers van de WoningNetters valt in het niet bij de vraag van studenten hiernaar (2,4% ten opzichte van 43,2%). Dit is goed te verklaren, aangezien een inschrijving bij WoningNet vooral zelfstandige woonruimte zal opleveren. Hiermee zijn de hogere percentages vraag naar huur- en koopwoningen ook eenvoudig te verklaren. Dat de vraag naar koopwoningen meer verschilt dan de vraag naar huurwoningen kan gekoppeld worden aan het feit dat (een deel van) de WoningNet-groep verder in de wooncarrière is dan de studenten en meer financieel vermogen heeft, wat een grotere vraag naar koopwoningen tot gevolg heeft. Binnen het gewenste recruteringspatroon zijn de enige grote verschillen met de studenten te vinden bij de kamer- en huurbewoners die naar een koopwoning willen verhuizen.
Terwijl bij de studenten het percentage kamerbewoners binnen de totale vraag naar koopwoningen maar liefst 37,7% is, is het hier slechts 15,9%. Het omgekeerde is het geval bij de vraag naar koopwoningen van mensen die nu in een huurwoning wonen; bij de studenten is dit 17,7% van de totale vraag naar koopwoningen en bij de WoningNetingeschrevenen 32,5%. Tabel 5.6: Recruteringspatroon wensen WoningNet (stated) Huidige woning Kamer
Huur
Koop
Nieuwkomers*
Totaal
Totaal %
Gewenste woning in
Kamer
101
7
0
115
223
2,4%
Utrecht
Huur
2275
896
79
2389
5639
61,2%
Koop
534
1091
448
1285
3358
36,4%
2910
1994
527
3789
9220
100,0%
Nieuwkomers*
Totaal
Huidige woning Kamer
Huur
Koop
Gewenste woning in
Kamer
0.45
0.03
0.00
0.52
1
Utrecht
Huur
0.40
0.16
0.01
0.42
1
Koop
0.16
0.32
0.13
0.38
1
*Nieuwkomers: Huidige woonsituatie = buiten Utrecht of ouderlijk huis Bron: Eigen onderzoek, 2007
Een genuanceerder beeld over de wens naar zelfstandige woningen wordt weergegeven in tabel 5.7. In de tabel is het recruteringspatroon verder uitgesplitst naar prijsklasse. Meer dan de helft van de vraag naar zelfstandige woningen gaat uit naar goedkope huurwoningen, precies het grootste afzetgebied van WoningNet. Opvallend is dat de vraag naar duurdere koopwoningen hoger is dan de vraag naar koopwoningen onder €150.000. Twee redenen zouden hieraan ten grondslag kunnen liggen. Ten eerste geeft 40% van de WoningNetters aan te willen gaan samenwonen, wat de draagkracht voor een koopwoning vergroot zodat duurdere woningen bereikbaar zijn. In de tweede plaats woont een deel van de groep die op zoek is naar een dure huurwoning op dit moment in een zelfstandige huurwoning. In Utrecht betekent het verhuizen van een zelfstandige huurwoning naar goedkope koop vaak een achteruitgang in woonkwaliteit, zodat mensen pas hun huurwoning verlaten wanneer ze een betere, maar ook duurdere, koopwoning kunnen betrekken.
Tabel 5.7: Recruteringspatroon wensen huur en koop WoningNet (stated) Huidige woning
Gewenste
Huur ( minder
woning in Utrecht
dan €500)
Kamer
Huur
Koop
1885
744
65
390
152
267
Nieuwkomers*
Totaal
Totaal %
2165
4859
52,7%
14
224
780
8,5%
282
29
570
1148
12,5%
267
809
419
715
2210
24,0%
2910
1994
527
3789
9220
100,0%
Huur ( meer dan €500) Koop (minder dan €150.000) Koop (meer dan €150.000)
Huidige woning Kamer
Huur
Koop
Nieuwkomers*
Totaal
0.39
0.15
0.01
0.45
1
0.50
0.19
0.02
0.29
1
0.23
0.25
0.03
0.50
1
0.12
0.37
0.19
0.32
1
Huur ( minder Gewenste
dan €500)
woning in Utrecht
Huur ( meer dan €500) Koop (minder dan €150.000) Koop (meer dan €150.000)
*Nieuwkomers: Huidige woonsituatie = buiten Utrecht of ouderlijk huis Bron: Eigen onderzoek, 2007
5.4 Conclusie De ingeschrevenen bij WoningNet die niet studeren aan de Universiteit Utrecht of Hogeschool Utrecht vormen samen een zeer heterogene groep met als enige overeenkomst dat ze op zoek zijn naar een woning in Utrecht. Het gaat hier om een groep die over het algemeen verder gevorderd is in de levensloop dan de studenten. Dit is merkbaar in met name de educatie- en arbeidscarriëre, wat weerspiegeld wordt in het maandinkomen en de huishoudenscarriére. Veel WoningNetters geven bijvoorbeeld aan op korte termijn te willen samenwonen. Voor de woonwensen betekent dit dat de groep meer financiële draagkracht heeft en, mede hierdoor, hogere kwaliteitseisen stelt aan de gewenste woning. Zo willen ze een grote woning, die niet altijd in de stad Utrecht hoeft te staan en ze zijn bereid hiervoor te betalen. Een deel van de groep woont op dit moment nog in het ouderlijk huis. In tegenstelling tot de studenten willen ze niet via een onzelfstandige woning de woningmarkt betreden en zijn ze op zoek naar een huur- of koopwoning. Zo wordt de vraag naar goedkope koopwoningen voor de helft ingevuld door nieuwkomers. Daarnaast blijkt in de huidige situatie op de Utrechtse woningmarkt dat, voor de ingeschrevenen van WoningNet, mensen liever vanuit een huurwoning direct een dure koopwoning kopen, en niet eerst een goedkope koopwoning betrekken.
5.5 Samenvatting De ingeschreven bij WoningNet zijn vrijwel allemaal al dan niet actief op zoek naar zelfstandige woonruimte in de regio Utrecht, vandaar ook de inschrijving. Een kwart (24,9%) van de groep woont nog bij de ouders, de helft (49,6%) is alleenstaand en het laatste kwart (26,4%) woont samen of is gehuwd. 27,8% van de WoningNetters (die geen student zijn aan de HU of UU) woont op kamers, 38,4% in een zelfstandige huurwoning en 8,4% heeft een koopwoning. Een groot gedeelte van de groep werkt, wat tot uiting komt in het gemiddelde maandinkomen van € 1.316,22. 60,7% van de WoningNet-ingeschrevenen is actief op zoek naar nieuwe woonruimte. Er is een significant verschil in de vraag van laag en hoog opgeleiden: lager opgeleiden zijn met name op zoek naar goedkope huurwoningen en in minder mate (zowel goedkope als duurdere) koopwoningen. Hoger opgeleiden daarentegen zijn minder op zoek naar goedkope huur en meer naar duurdere koopwoningen. De verschillen in opleidingsniveau komen ook naar voren bij de specifieke voorkeuren voor huurwoningen. Bij lager opgeleiden is er vooral vraag naar goedkope en, waar mogelijk, grote woningen. De locatie speelt slechts een kleine rol. Hoger opgeleiden zijn veel meer op zoek naar woningen in de buurt van het centrum van de stad Utrecht; geld speelt daarin een veel kleinere rol. De vraag naar koopwoningen – waar overigens geen onderscheid wordt gemaakt naar opleidingsniveau – wordt vooral gekenmerkt door een wens naar grootte en andere kwalitatieve aspecten. Locatie speelt een minder grote rol. De residentiële mobiliteit van de WoningNet-groep lijkt een stuk lager dan bij de studenten (34,3% ten opzichte van 44,6%). De WoningNetters die niet studeren aan de UU of HU zijn veelal verder in de diverse carrières dan studenten. Ze hebben dan ook minder triggers die hen aanzet tot het maken van een verhuisbeweging.