5.
BELANGRIJKE GEGEVENS
Deze rubriek beschrijft de onderdelen: 5.1 Fysische en chemische gegevens 5.2 Medische gegevens 5.2.1 Geurwaarneming 5.2.2 Blootstelling 5.2.3 Eenmalige of kortdurende blootstelling 5.2.3.a Acute plaatselijke werking 5.2.3.b Acute algemene werking 5.2.4 Herhaalde en/of langdurende blootstelling 5.3 CMR 5.4 Biomonitoring
5.1
Fysische en chemische gegevens
GAS, VLOEISTOF, VASTE STOF
Indien het kookpunt beneden 15 °C ligt, wordt van ‘gas’ gesproken; bij waarden tussen 15 en 30 °C wordt ‘gas of vloeistof’ aangegeven. Indien het smeltpunt beneden 15 °C ligt, wordt van ‘vloeistof’ gesproken; bij waarden tussen 15 en 30 °C wordt ‘vloeistof of vaste stof’ aangegeven.
GEUROMSCHRIJVING
Vele stoffen hebben een karakteristieke geur. Geurherkenning is echter sterk persoonsgebonden en van vele factoren afhankelijk. Het is daarom bij de meeste stoffen niet zinvol om een geuromschrijving te vermelden. De chemiekaarten beperken zich daarom bij de meeste stoffen tot het vermelden of de stof een typerende geur bezit dan wel (nagenoeg) reukloos is. In een aantal gevallen vindt geuromschrijving plaats; bijvoorbeeld rotte eieren, amandelen.
Nanodeeltjes
Nanodeeltjes zijn deeltjes met afmetingen van 1 tot 100 nanometer. Er verschijnen op de markt steeds meer producten waarin nanodeeltjes zijn verwerkt: textiel met antimicrobiële werking; zelfreinigende ruiten; versterkte autobanden; verfproducten; kleinere elektronica. Deze nanodeeltjes hebben allerlei samenstellingen (zoals koolstof en metalen(oxiden)) en vormen (zoals bolletjes en vezels). Het aantal producten met nanodeeltjes zal de komende jaren alleen maar toenemen. Dit betekent ook dat steeds meer werknemers uit allerlei industriesectoren in de gehele gebruiksketen in contact kunnen komen met deze nanodeeltjes. Met nadruk wordt er daarom op gewezen dat de gevaren van stoffen die op de betreffende chemiekaarten zijn vermeld, geen betrekking hebben op nanodeeltjes van die stof. Dit kan betekenen dat de opgenomen beheersmaatregelen voor de grotere deeltjes onvoldoende zijn om de gezondheid van werknemers te beschermen tegen blootstelling aan nanodeeltjes. Daarom dient uit voorzorg door werkgevers en werknemers alle mogelijke maatregelen getroffen te worden om blootstelling aan nanodeeltjes altijd zo laag mogelijk te houden.
De damp (het gas) is zwaarder dan lucht en verspreidt zich over de grond met kans op ontsteking op afstand
Wordt gebruikt voor stoffen waarvan de dampdichtheid van het damp/luchtmengsel t.o.v. lucht groter is dan 1,1 en waarvan het vlampunt lager is dan 23 °C. Bij vrijkomen van dit mengsel zullen zij zich over de vloer verspreiden en daar een explosief mengsel vormen, ook op grote afstand van de bron.
De damp (het gas) mengt zich goed met lucht, makkelijke vorming van explosieve mengsels
Wordt gebruikt voor stoffen, waarvan de dampdichtheid van het damp/ luchtmengsel t.o.v. lucht tussen 0,9 en 1,1 ligt en waarvan het vlampunt lager is dan 23 °C. Hoewel er minder gevaar is dan bij zwaardere dampen, moet toch met explosiemogelijkheid rekening worden gehouden.
Het gas is lichter dan lucht
Wordt gebruikt voor brandbare gassen waarvan de dampdichtheid ten opzichte van lucht kleiner is dan of gelijk is aan 0,9. Bij vrijkomen van deze gassen verzamelen zij zich op het hoogste punt van een gebouw (afzuiging moet dan ook hoog geschieden).
De stof kan ... peroxiden vormen
Dit geldt o.a. voor ethers. Bij opslag kunnen peroxiden gevormd worden. Het na verdamping of verwarming overblijvende residu kan spontaan exploderen.
Chemiekaarten® 31ste editie © 2016
31
In sommige gevallen geven de gevormde peroxiden aanleiding tot polymerisatie. De peroxiden kunnen aangetoond worden met o.a. teststrookjes die een kleurreactie op de peroxiden geven en worden meestal onschadelijk gemaakt met ijzer-(II)-sulfaat of door de vloeistof over een kolom geactiveerd aluminiumoxide te leiden (zie Data-Sheet 1-655-rev. 87 van National Safety Council). De stof kan heftig polymeriseren
Polymerisatie is een chemische reactie waarbij de moleculen van een stof samen grotere moleculen vormen. Hierbij komt meestal warmte vrij. Dit kan brand en/of explosie tot gevolg hebben.
Ten gevolge van het geringe geleidingsvermogen van de vloeistof kunnen elektrostatische ladingen worden opgewekt bij stroming, beweging etc.
Door pompen, roeren, filtreren, etc. van vloeistoffen waarvan de soortelijke elektrische geleiding geringer is dan 104 pS/m-1 kunnen statische ladingen worden opgewekt. Dit geldt in versterkte mate, wanneer de vloeistoffen verontreinigd zijn met vloeibare, gasvormige of vaste deeltjes (mengsels, suspensies). Het spanningsverschil tussen het opgeladen product en een geleider kan zodanig oplopen dat er vonkontlading plaatsvindt. In een explosief milieu kan de vonkontlading tot explosies en brand leiden. Aarden alleen is niet altijd voldoende om ongelukken te voorkomen. Vaak is het nodig om de opgewekte lading de tijd te geven om te kunnen afvloeien. Verdere uitleg over statische elektriciteit wordt gegeven in paragraaf 2 (Fysische Eigenschappen) en in paragraaf 7.1 (Preventie van brand en explosie). Let op: bij transport van brandbare vloeistoffen moet altijd rekening gehouden worden met elektrostatische oplading; aarden is daarom altijd noodzakelijk.
Stofexplosie mogelijk indien in fijn verdeelde vorm gemengd met lucht
Dit is van toepassing op brandbare, poedervormige of fijnkorrelige (diameter < 0,5 mm) stoffen. In deze vorm kan de stof gemengd met lucht zeer snel verbranden (deflagreren) wanneer ontsteking plaatsvindt. Dit kan zelfs gebeuren indien de stof enigszins vochtig is. In een gesloten ruimte kan de verbranding in een explosie overgaan; een dergelijke zgn. stofexplosie kan zeer krachtig zijn.
Stofexplosie aangetoond indien in fijn verdeelde vorm gemengd met lucht
Deze zin is opgenomen wanneer een stofexplosie met de stof is beschreven. De explosiegrenzen zijn dan bekend.
Bij verbranding ontstaan . . .
Tijdens een verbranding kunnen tegelijkertijd vele reacties plaatsvinden; bij de verbranding van bijna alle organische stoffen kunnen giftige dampen, waaronder koolmonoxide, ontstaan. Omdat koolmonoxidevorming bij een verbranding eerder een algemeen verschijnsel is dan een stofspecifieke eigenschap, wordt op de chemiekaart in dit soort gevallen koolmonoxidevorming NIET apart vermeld. N.B.: Ook nadat een brand geblust is, kan de damp van een nog warme vloeistof risico’s opleveren voor de veiligheid en de gezondheid.
De stof kan bij verhitting explosief verbranden (deflagreren)
Deze waarschuwing geldt voor stoffen, die, indien zij ten gevolge van broei of plaatselijke verwarming tot reactie zijn gebracht – ook zonder toevoer van lucht – doorreageren. In ‘opgesloten’ toestand kan deze explosieve verbranding tot heftige ontploffing leiden. (Onder bepaalde omstandigheden kan een deflagratie in een detonatie overgaan, hetgeen bevorderd wordt door opsluiting.) Voor de begrippen ‘deflagratie’ en ‘detonatie’ zie hoofdstuk Aanvullende Informatie, gevaarlijke reacties van chemicaliën, achterin het boek.
... kan zuurstof uit de lucht verbruiken
In besloten ruimtes kan deze stof een gevaarlijke verlaging van het zuurstofgehalte in de lucht veroorzaken.
De stof is een zuur/base
Sterke zuren en basen, vooral in geconcentreerde vorm, tasten de huid snel en sterk aan; contact met de ogen kan blindheid veroorzaken. Ook reageren zij vaak heftig met vele stoffen en tasten zij vele metalen aan. Bij matig sterke zuren en basen zijn de gevaren geringer, maar geenszins verwaarloosbaar.
32
Chemiekaarten® 31ste editie © 2016
Zie verder hoofdstuk Aanvullende Informatie, enkele begrippen uit de chemie, achterin het boek. De stof is een sterk oxidatiemiddel en reageert heftig met brandbare en reducerende stoffen
Een oxidatiemiddel (of oxidator) is een stof, in veel gevallen een zuurstofdrager, die erg gemakkelijk het zuurstof aan andere stoffen kan afgeven, in het bijzonder aan brandbare stoffen. Belangrijke sterke oxidatiemiddelen zijn ozon O3, zuurstof (O2), peroxiden, chloraten, permanganaten, nitraten en zwavelzuur. Ook niet-zuurstofdragers als bijv. chloor, fluor en broom worden sterke oxidatoren genoemd, ofschoon hier geen sprake is van zuurstof overdracht.
De stof is een sterk reductiemiddel en reageert heftig met oxidatiemiddelen
Een reductiemiddel (of reductor) is een stof die erg makkelijk zuurstof aan andere stoffen kan onttrekken. Bekende reductiemiddelen zijn waterstof en vele metalen. Voor sterke oxidatoren en reductoren geldt dat wanneer kleding met deze stoffen verontreinigd is, dit met veel water moet worden uitgespoeld vanwege het ontstane brandgevaar.
5.2
Medische gegevens
5.2.1 GWI-klasse en geurwaarneming
Geurwaarneming
Een grootheid die een verband legt tussen geurwaarneming van een stof en een eventueel gevaarlijke blootstelling aan die stof, is de Gevaar waarnemingsindex, afgekort tot GWI. De Gevaar Waarnemingsindex legt een verband tussen de Alarmeringsgrenswaarde (AGW) – zie de rubriek Interventiewaarden – van een stof en zijn gestandaardiseerde geurdrempel. Wanneer geen Alarmeringsgrenswaarde bekend is, wordt gerekend met de 15 minuten grenswaarde van de stof. De waarde van de GWI wordt bepaald door de verhouding tussen de alarmeringsgrenswaarde en de gestandaardiseerde geurdrempel te berekenen. De GWI is een dimensieloos getal. De hoogte van de GWI geeft aan of een stof goed of slecht waarschuwt dat zich een dampconcentratie in de lucht bevindt. Hoe hoger de GWI, des te beter het waarschuwend vermogen van de stof voor de neus. De GWI is onderverdeeld in drie verschillende klassen, Klasse I zijn stoffen met een GWI % 25, Klasse II zijn stoffen met een 25 < GWI % 200, en Klasse III zijn stoffen met een GWI > 200. Een klasse I stof kenmerkt zich doordat zijn geur geen, of slecht waarschuwende eigenschappen heeft. Dit betekent dat op het moment dat de betreffende stof wordt geroken, de blootstelling te hoog en schadelijk is. Direct ingrijpen om de blootstelling te verlagen is vereist. Klasse II stoffen kunnen door hun geur matig tot goed waarschuwen. Wanneer deze stoffen worden geroken, kan de blootstelling te hoog zijn. Direct onderzoek, bijvoorbeeld meting van de dampconcentratie in de lucht, is nodig om vast te stellen of direct ingrijpen nodig is om de blootstelling te verlagen. Klasse III stoffen hebben door hun geur goed waarschuwende eigenschappen. Wanneer deze stoffen worden geroken is er weliswaar blootstelling, maar dat hoeft niet automatisch te betekenen dat er sprake is van een schadelijke blootstelling.
Bij geurwaarneming handelen als bij Noodsituatie
Deze zin wordt gebruikt voor stoffen met een GWI-klasse I.
Deskundige hulp nodig Deze zin wordt gebruikt voor stoffen met een GWI-klasse II. voor beoordeling van het gezondheidsrisico
Chemiekaarten® 31ste editie © 2016
33
Geurwaarneming Deze zin wordt gebruikt voor stoffen met een GWI-klasse III. alleen geeft onvoldoende informatie over het acute gezondheidsrisico Het is onbekend of bij Deze zin is opgenomen bij stoffen die wel een geur afgeven, maar waarvan de geurwaarneming scha- geurdrempel onbekend of weinig betrouwbaar is, en bij stoffen die geen delijke effecten zijn te 15 minuten grenswaarde hebben. verwachten Alle in deze editie opgenomen kaarten met een berekende GWI-waarde en GWIklasse staan vermeld in het Gevaar Waarnemingsindex Register op pagina 144 achterin het boek. Hierin zijn tevens de waarden opgenomen van alle grootheden die bij deze berekening een rol spelen. Met nadruk wordt erop gewezen dat de GWI alleen toepasbaar is op ACUTE situaties. Uitleg en achtergrond over de GWI is te vinden in het vakblad Arbo, nummer 2 (2003).
5.2.2 De stof kan worden opgenomen in het lichaam door ...
Blootstelling
Belangrijk is de wijze van blootstelling in het menselijk lichaam. De opname van vloeistoffen en vaste stoffen geschiedt meestal door inslikken. Een aantal stoffen kan echter ook via de slijmvliezen of via intacte huid worden opgenomen. Gas, damp, rook, nevel en fijn verdeelde stof zullen voornamelijk bij inademing het lichaam binnendringen. Dit geldt eveneens voor aerosolen: in de lucht zwevende vloeibare of vaste deeltjes van (zeer) kleine afmeting. Inademing is de meest voorkomende wijze van opname van stoffen in de werksituatie. Acuut inademingsgevaar Het acute inademingsgevaar van gassen en dampen wordt op de chemiekaart aangegeven in relatie tot de 15 minuten grenswaarde. Indien geen 15 minuten grenswaarde beschikbaar is, wordt uitgegaan van de C-waarde, of 3 x de 8-uren waarde. (Bij grenswaarden > 500 ppm wordt een factor 2 genomen.)
Een voor de gezondheid gevaarlijke concentratie in de lucht zal door verdamping van deze stof bij ca. 20°C ... worden bereikt
Het open deel van deze zin kan zijn ingevuld met: – niet of slechts zeer langzaam – vrij langzaam – vrij snel – zeer snel. De zin wordt gebruikt om het acute inademingsgevaar aan te geven van stoffen die schadelijke dampen kunnen afgeven. De invulling van de zin is afhankelijk van de snelheid waarmee de 15 minuten grenswaarde (zie boven) van een stof onder gestandaardiseerde verdampingscondities wordt bereikt. Hoe groter die snelheid is, des te groter de kans is, dat men een schadelijke concentratie van de damp van die stof inademt, als deze open aan de lucht komt. De snelheid waarmee de 15 minuten grenswaarde wordt bereikt, wordt aangegeven door de RIR-index (zie voor de berekening het hoofdstuk Tabellen en formules, achterin het boek). De relatie tussen de invulling van het open deel van de zin en de RIR-index is als volgt:
RIR-index
Invulling open deel van de zin
kleiner dan 12 12 tot 120 120 tot 4000 4000 en hoger
niet of slechts zeer langzaam vrij langzaam vrij snel zeer snel
N.B. 1: In geval van verneveling (vloeistoffen) of stuiven (vaste stoffen) kan van stoffen, die langzaam verdampen, toch zeer snel een schadelijke concentratie in de lucht ontstaan.
34
Chemiekaarten® 31ste editie © 2016
N.B. 2: Indien van een stof noch een Nederlandse grenswaarde noch een buitenlandse grenswaarde bekend is, wordt zo mogelijk gebruik gemaakt van een voorzichtige schatting, gebaseerd op andere toxicologische gegevens. Deze stof verdampt bij Bij stoffen die praktisch niet verdampen wordt één van deze zinnen toegepast. 20 °C praktisch niet; als De eerste zin wordt gebruikt indien de stof als gevaarlijk kan worden bepoeder kan bij (ver-) schouwd, de tweede zin als het om zogenaamd ‘inert stof’ gaat. stuiven echter snel een gevaarlijke concentratie in de lucht ontstaan. Deze stof verdampt bij 20 °C praktisch niet; bij (ver)stuiven/vernevelen kan een hinderlijke concentratie in de lucht ontstaan Een voor de gezondheid gevaarlijke concentratie in de lucht kan bij vrijkomen van dit gas zeer snel worden bereikt
Bij gassen met een 15 minuten grenswaarde gelijk of kleiner dan 5000 ppm wordt de eerste zin toegepast. Indien de waarde groter dan 5000 ppm is of indien het gas als zuurstofverdringend kan werken, wordt de tweede zin gebruikt.
Dit gas kan bij vrijkomen door verdringing van de lucht verstikkend werken
5.2.3
Eenmalige of kortdurende blootstelling
De mogelijke gezondheidseffecten worden in deze rubriek genoemd op grond van overwegingen die kunnen verschillen van de criteria die gelden voor het indelen en etiketteren van stoffen volgens de CLP-verordening.
De stof werkt ... op de ogen, huid en ademhalingsorganen Inademing van ... kan longoedeem veroorzaken
5.2.3.a Acute plaatselijke werking Ingevuld zal hier zijn irriterend of bijtend, al naar gelang de ernst waarmee een stof op de contactplaats inwerkt.
Sterk bijtende stoffen, zoals vele zuren en basen, kunnen als gas, damp, nevel of stof geruime tijd na inademing longafwijkingen (bijvoorbeeld longoedeem = vocht in de longen) veroorzaken, waardoor ademnood kan optreden. Heeft er inademing van enige betekenis van zulk een stof plaatsgevonden, dan dient het slachtoffer volslagen rust te houden (bij voorkeur in een halfzittende houding) en naar het ziekenhuis vervoerd te worden, ook al zijn (nog) geen verschijnselen aanwezig. Let op: Voor goed dissociërende zuren als HCl zijn er op korte tijd na inademing irriterende of (afhankelijk van de concentratie) bijtende effecten te verwachten. Indien deze effecten zich NIET op korte termijn na blootstelling hebben voorgedaan, behoeft men niet bang te zijn voor effecten op de langere termijn, zoals bijvoorbeeld longoedeem. Eenmalige of herhaalde blootstelling aan hoge concentraties stoffen met irriterende eigenschappen kan leiden tot ‘irritant induced asthma’ waaronder het Reactive Airways Dysfunction Syndrome (RADS).
Chemiekaarten® 31ste editie © 2016
35
Inademing van de stof kan longoedeem veroorzaken, echter uitsluitend na verschijnselen van bijtende effecten op de slijmvliezen van ogen en/of hogere luchtwegen
Deze zin wordt gebruikt bij stoffen waarvan bekend is dat zij longoedeem kunnen veroorzaken; echter het daadwerkelijk ontwikkelen van longoedeem na blootstelling hangt onder meer af van de mate en duur van de blootstelling. Indien er bij de blootgestelde persoon geen verschijnselen van bijtende effecten op de ogen en hogere luchtwegen optreden, dan kan aangenomen worden dat longoedeem niet zal ontstaan.
Door snel verdampen Afgezien van een chemische werking kan ook letsel worden veroorzaakt door kan de vloeistof bevrie- een fysische werking van een stof. Dit geldt in het bijzonder voor vloeibaar gezing veroorzaken maakte gassen. Deze vloeistoffen kunnen zo snel verdampen, dat bij contact met de huid en ogen sterke afkoeling of bevriezing kan optreden.
5.2.3.b Acute algemene werking Bedoeld is hiermee de werking van een stof die binnen korte tijd na het contact of tijdens het contact kan optreden op een andere plaats dan de contactplaats. De stof werkt op ...
Hiermee wordt aangegeven op welke organen of orgaansystemen de stof direct kan inwerken.
...- beschadigingen kunnen optreden ...afwijkingen kunnen optreden
Soms kunnen, zonder dat er direct verschijnselen optreden, ook beschadigingen of afwijkingen van een bepaald orgaan ontstaan, die zich pas later openbaren.
Na inslikken kan de vloeistof ook in de longen terechtkomen waardoor longontsteking ontstaat
Een aantal stoffen, die op zichzelf bij inslikken weinig giftigheid vertonen, kan echter wel worden geaspireerd. Hierbij komen de vloeistofdruppeltjes door verslikken, braken, e.d. in de longen terecht en geven na enige tijd aanleiding tot het optreden van een longontsteking.
Blootstelling kan metaaldampkoorts tot gevolg hebben
Deze zin wordt vermeld op kaarten van metalen en metaalverbindingen waarvan bekend is dat blootstelling aan de dampen tot koorts kan leiden. Dit kan zowel direct optreden maar ook vertraagd. Na het staken van de blootstelling zal de koorts binnen niet te lange tijd vanzelf verdwijnen. 5.2.4
Herhaalde en/of langdurende blootstelling
Met ingang van de drieëntwintigste editie wordt deze subrubriek altijd op de chemiekaart van nieuwe en gereviseerde kaarten vermeld. Voorheen was deze subrubriek enkel opgenomen wanneer de literatuur aangaf dat er bij deze vorm van blootstelling gezondheidseffecten kunnen optreden; ook was de subrubriek opgenomen wanneer bij gebrek aan eenduidige informatie niets hierover gezegd kon worden. Nu vermeldt de subrubriek ook die gevallen waarbij de literatuur geen effecten beschrijft na langdurende of herhaalde blootstelling. De mogelijke gezondheidseffecten worden in deze rubriek genoemd op grond van overwegingen die kunnen verschillen van de criteria die gelden voor het indelen en etiketteren van stoffen volgens de CLP-verordening. Bij onderzoek zijn geen In de literatuur zijn van deze stof geen effecten beschreven bij langdurende gezondheidseffecten en/of herhaalde blootstelling. gevonden Van deze stof zijn de gegevens onvoldoende om een uitspraak te doen over de schadelijke effecten bij de mens
In de literatuur worden van deze stof geen, of te weinig gegevens vermeld om een eenduidige uitspraak te doen over de gezondheidseffecten die kunnen optreden. Extra voorzichtigheid is daarom altijd geboden wanneer met de stof gewerkt wordt.
Huidcontact kan door beschadiging eczeem veroorzaken
Deze zin wordt gebruikt om aan te geven dat de stof aanleiding kan geven tot een irriterende contact dermatitis.
36
Chemiekaarten® 31ste editie © 2016
Huidcontact kan door overgevoeligheid eczeem veroorzaken
Deze zin wordt gebruikt om aan te geven dat de stof aanleiding kan geven tot een allergische contact dermatitits. Indien een allergie bestaat, dient de betrokkene niet meer met de stof in aanraking te komen.
De vloeistof kan een droge of gebarsten huid veroorzaken
Vele vloeistoffen hebben geen acute werking op de huid en leiden evenmin tot overgevoeligheid, maar ontvetten de huid bij langdurig of frequent contact. Ten gevolge hiervan kan de huid ruw, droog en rood worden. Na contact of schoonmaken van de huid met een ontvettende vloeistof is het gewenst de huid af te wassen met water en zeep en daarna in te vetten; bij voorkeur met lanoline/vaseline zalf.
Blootstelling kan leiden Wanneer na blootstelling een stof of omzettingsproduct (metaboliet) de bloedtot bloedschade baan bereikt, kan deze effecten geven op het bloed, m.n. op de rode bloedcellen. Deze kunnen hierdoor beschadigd raken (hemolyse); ook kan het hemoglobine worden aangetast (bijv. methemoglobinevorming). Na het woord blootstelling kan verduidelijkt worden of de bloedschade optreedt na hoge concentraties, of met name na bijvoorbeeld inademing van de stof. Voor behandelaars (artsen) wordt vaak na het woord ‘bloedschade’ een medische term genoemd om de aard van de schadelijke effecten te omschrijven. Kans op longaandoeMet longaandoeningen kunnen bedoeld zijn: COPD (chronische bronchitis, ningen bij inademen longemfyseem) astma, stoflongen, longfibrose, enz. die kunnen ontstaan na van hoge concentraties herhaalde en/of langdurige blootstelling aan relatief hoge concentraties. stofdeeltjes
5.3
CMR
De mogelijke gezondheidseffecten worden in deze rubriek genoemd op grond van overwegingen die kunnen verschillen van de criteria die gelden voor het indelen en etiketteren van stoffen volgens de CLP-verordening. In deze subrubriek worden de eigenschappen met betrekking tot carcinogeniteit (kankerverwekkendheid), mutageniteit en reproductietoxiciteit (giftig voor de voortplanting) genoemd. Deze effecten, op de kaart gezamenlijk aangeduid als ‘CMR-effecten’, worden in één subrubriek gegroepeerd, ook al zijn ze onderling verschillend. Onder reproductietoxiciteit kunnen ook verschillende effecten worden benoemd, zoals de effecten op de (mannelijke en/of vrouwelijke) vruchtbaarheid en effecten op de gezondheidsontwikkeling van het ongeboren en/of pasgeboren kind. N.B. Als er op de kaart voor één van deze eigenschappen een effect wordt genoemd, dan wordt hiermee niet uitgesloten dat de andere eigenschappen tot effecten kunnen leiden. Dus als van een stof alleen wordt genoemd dat deze kankerverwekkend is, houdt dit niet in dat er geen verdenking is op mutagene of reproductietoxische effecten. Hooguit kan worden gesteld dat de gegevens onvoldoende zijn om een uitspraak te doen over deze (niet op de kaart genoemde) effecten. Kankerverwekkendheid Een kankerverwekkende stof is een stof die bij mensen kwaadaardige gezwelvorming kan veroorzaken dat op zijn beurt kan leiden tot fatale gevolgen. Kanker kan dus ontstaan doordat er blootstelling aan een kankerverwekkende stof is geweest en bij veel van die stoffen moet die blootstelling wel met zekere regelmaat hebben plaatsgevonden. Het werken met kankerverwekkende stoffen moet vanwege de risico’s zoveel mogelijk beperkt worden, bijvoorbeeld door te kijken of een alternatieve, minder schadelijke stof gebruikt kan worden. Dit is wettelijk verplicht en wordt aangeduid als de vervangingsplicht. Als blijkt dat dit niet kan, dan pas mag gewerkt worden met een kankerverwekkende stof en dit moet dan gebeuren op een wijze die door de overheid is voorgeschreven en die inhoudt dat het werken ermee op een maximaal beschermde en zorgvuldige wijze geschiedt.
Kankerverwekkende stoffen worden op basis van hun werkingsmechanisme ingedeeld in twee categorieën: de ‘genotoxische’ en de ‘niet-genotoxische’. Genotoxische kankerverwekkende stoffen kunnen het erfelijk materiaal in de
Chemiekaarten® 31ste editie © 2016
37
cellen, het DNA, beschadigen. Dit kan op een directe wijze gebeuren door een reactie tussen kankerverwekkende stof zelf (of een metaboliet, omzettingsproduct, ervan) en het DNA, en op indirecte wijze door bijvoorbeeld aantasting van het eigen herstelvermogen van het DNA. Van de genotoxische kankerverwekkende stoffen komt de directe variant het meest voor. Deze kennen geen veilige drempelwaarde, dat wil zeggen dat in principe elk niveau van blootstelling tot schade kan leiden. Voor de indirect werkende genotoxische stoffen als bijvoorbeeld kwarts en arseen- en cadmiumverbindingen, bestaat daarentegen wel een veilige drempelwaarde waarbeneden geen schadelijk effect wordt verwacht. De niet-genotoxische kankerverwekkende stoffen veroorzaken tumorvorming doordat de normale processen van groei- en celdeling op de een of andere wijze worden verstoord. Dit proces treedt vaak op in specifieke organen. Ook voor deze niet-genotoxische kankerverwekkende stoffen bestaat een drempel waarbeneden geen schadelijke werking optreedt. Het werken met kankerverwekkende stoffen moet volgens het arbeidshygiënische principe, geschieden in een gesloten systeem. Pas als dit technisch niet realiseerbaar is, dan dient gekeken te worden op welke andere wijze de blootstelling zoveel mogelijk voorkomen kan worden. Uitzondering: de kaarten van zuiver Ethanol en ethanol bevattende mengsels (brandspiritus, collodium) tonen de ‘sterke’ kankerzin. Omdat het gebruik van Ethanol als ontsmettingsmiddel vooral in de gezondheidszorg wijdverbreid is, zijn de preventiemaatregelen op deze kaarten bij uitzondering niet gericht op kankerverwekkende eigenschappen maar op de hoogte van de grenswaarde van ethanol. Op de chemiekaart kunnen twee verschillende zinnen aangetroffen worden die op het kankerverwekkende vermogen van een stof duiden, een zogenaamde ‘sterke’ zin en een ‘zwakke’ zin. Een sterke zin wordt vermeldt bij een stof die zeker, of bijna zeker, kanker bij de mens kan veroorzaken: er is voldoende bewijs voor een oorzakelijke verband of er is een sterk vermoeden hiervoor. De ‘zwakke’ zin wordt opgenomen bij stoffen die voldoende aanleiding geven tot bezorgdheid over hun vermogen om kanker te kunnen ontwikkelen bij de mens. Er zijn aanwijzingen op grond van dierproeven, maar die zijn nu nog onvoldoende om de sterke zin toe te kennen. De stof wordt beschouwd als kankerverwekkend voor de mens
De sterke zin. Van de stof waarbij dit wordt vermeld, is gebleken dat ze kanker bij de mens kan veroorzaken. Er is voldoende bewijs voor een oorzakelijk verband tussen blootstelling van de mens aan de betreffende stof en de ontwikkeling van kanker. Ook bij stoffen die dienen te worden beschouwd als kankerverwekkend voor de mens wordt deze zin toegepast. In deze gevallen bestaat er voldoende bewijs voor een sterk vermoeden dat blootstelling van de mens aan een stof kan leiden tot de ontwikkeling van kanker, meestal op grond van geschikte langdurige dierproeven en andere ter zake dienende informatie.
Er zijn aanwijzingen dat De zwakke zin. Deze zin wordt opgenomen indien er serieuze aanwijzingen bede stof kankerverwek- staan ten aanzien van het kankerverwekkend vermogen van de stof. Deze aanwijzingen berusten op een deskundige beoordeling van experimentele resulkend is taten bij dierproeven.
De bedrijfsarts en de met de veiligheid belaste functionaris in een bedrijf moeten op de hoogte zijn van de omstandigheden waaronder, en de wijze waarop, de betreffende stof kanker kan ontwikkelen en de te nemen voorzorgsmaatregelen. Kan schade toebrengen Deze zin wordt toegepast bij stoffen waarvan bekend is dat zij voor de mens mutageen zijn. Er is voldoende bewijs voor een oorzakelijk verband tussen aan de erfelijke blootstelling van de mens aan een stof en erfelijke genetische schade. Tevens eigenschappen wordt deze zin toegepast bij stoffen die dienen te worden beschouwd als mutageen voor de mens. Er is voldoende bewijs voor een sterk vermoeden dat blootstelling van de mens aan een stof kan leiden tot de ontwikkeling van er-
38
Chemiekaarten® 31ste editie © 2016
felijke genetische beschadigingen, meestal op grond van geschikte langdurige dierproeven en andere ter zake dienende informatie. Een mutagene stof is een stof die ervoor zorgt dat mutaties zich in hoge frequenties voordoen. Een mutatie is een permanente verandering in de hoeveelheid of de structuur van het genetisch materiaal in een organisme die resulteert in een verandering van de kenmerkende verschijningsvorm van het organisme. Kan de . . . vruchtbaar- Ingevuld kan worden ‘mannelijke’ resp. ‘vrouwelijke’ of ‘mannelijke én vrouwelijke’. Deze zin wordt toegepast bij stoffen waarvan vaststaat dat er een naheid verlagen delig effect op de menselijke vruchtbaarheid bestaat. Er zijn aanwijzingen dat Deze zin wordt toegepast bij stoffen waarvan vermoed wordt dat er een nadelig effect op de menselijke vruchtbaarheid bestaat, meestal op grond van de stof de . . . vruchtgeschikte dierproeven en andere terzake dienende informatie. baarheid verlaagt Kan het ongeboren kind schaden
Deze zin wordt toegepast bij stoffen waarvan vaststaat dat blootstelling bij zwangere vrouwen tot afwijkingen aan de vrucht leidt.
Er zijn aanwijzingen dat Wordt toegepast bij stoffen waarvan vermoed wordt dat blootstelling bij de stof het ongeboren zwangere vrouwen tot afwijkingen aan de vrucht leidt, meestal op grond van geschikte dierproeven en andere terzake dienende informatie. kind kan schaden Kan schadelijk zijn via de borstvoeding
Deze zin wordt toegepast indien in de wetenschappelijke literatuur aantoonbare schadelijke effecten zijn beschreven bij pasgeborenen, veroorzaakt door overdracht via moedermelk.
Overdracht via moedermelk is mogelijk
Deze zin wordt toegepast indien de stof in moedermelk in relevante hoeveelheid is aangetoond.
Geen verdenking op CMR-effecten bij de mens
Gebaseerd op de onderzoeken uitgevoerd m.b.t. CMR-effecten kan worden gesteld dat er geen reden is tot zorg over het optreden van CMR-effecten bij de mens.
Gegevens onvoldoende om een uitspraak te doen over de CMR-effecten bij de mens
In de literatuur worden van deze stof geen, of te weinig gegevens vermeld om een eenduidige uitspraak te doen over de gezondheidseffecten die kunnen optreden. Extra voorzichtigheid is daarom altijd geboden wanneer met de stof gewerkt wordt. 5.4
Biomonitoring
Deze subrubriek vermeldt van stoffen wanneer bekend is dat biomonitoring mogelijk is. Is mogelijk (zie register Biomonitoring – of biologische (effect)monitoring is het herhaald meten van Biologische Monitoring) de blootstelling aan een chemische stof volgens een standaard protocol. Dit kan geschieden in een biologisch monster of medium door meting van de chemische stof waaraan een persoon is blootgesteld geweest of van een omzettingsproduct (metaboliet). Het medium waarin de stof of metaboliet aangetoond kan worden is opgenomen in het Biologische monitoring register, achterin het boek. Omdat niet van alle stoffen biomonitoring mogelijk (of zinvol) is, wordt enkel van die stoffen, waarvan het wel bekend is, dit op de kaart aangegeven: ‘is mogelijk’. De toepasbare analysemethoden, de benodigde apparatuur en de deskundige personele inbreng dienen uiteraard bekend en beschikbaar te zijn.
Chemiekaarten® 31ste editie © 2016
39