/Ï43 Phytopathologisch Laboratorium
WILLIE COMMELIN SCHOLTEN
te
Amsterdam
BN Kruidkundig Genootschap
DODONAEA
te
Gent
TIJDSCHRIFT
PLANTENZIEKTE OM HER REDACTIE VAN
Prof. Dr. J.
RITZEMA BOS
G.
Directeur vau het Phytopathologisch Laboratorium Willie Commelin Scholten te
STAES
Praepr.ro tor aan de Hoogeschool te Gent Secretaris vau het Kruidkundig Genootschap
Amsterdam
Dodonaea
ZESDE JAARGANO (Met 12 platen).
GENT
BOEKHANDEL
J.
VUYLSTEKE
1900
A
iX.
.„.
Phytopathologisch Laboratorium
WILLIE COMMELIN SCHOLTEN
te
Amsterdam
EN Kruidkundig Genootscliap
DODONAEA
te
Gent
TIJDSCHRIFT
PLANTENZIEKTEN ONDER REDACTIE VAN
Prof. Dr. J.
RITZEMA BOS
G.
te
Gent
Secretaris
van hetPhytopatliologisch Laboratorium Willie
STAES
Praeparator aan de Hoogeschool
Directeur
vau
Commelin Schollen Amsterdam
liet
Kruidkundig Genootschap
Dodonaea
te
ttOTANlCAL (,
ARDEN
ZESDE JAARGANG (Met 12 platen).
GENT
BOEKHANDEL
J.
1900
VUYLSTEKE
y^-
GKNT, DRL'KK..
V.
VAN DOOSSELAERE.
INHOUD. Verslag der Algemeene Vergadering van de Nederlandsche Phytopathologische (Plantenziektenkundige) Vereeniging Organisatie van den phytopathologischen dienst in
Dr
Nederland
-
.
.
,
3
.
Ritzema Bos. De inwerking van klaver en grasbec'lekking van den grond op den groei van jonge boomen
J.
q 19
~ -
G. Staes. De voeding der bonte kraai G. Staes. Ovfr Mistel (Viscum album) en" Kkverwarkruid '(Cuscuta epithymum) G. Staes. Over door roest veroorzaakte schade
—
B. A. Plemper van Salen
-
.
Het
«
omvallen
«
.
"25
.
van stekken"
30 32
Korte mededeelingen
G. Staes.
D'
J.
—
akkers
....
Dr J. Ritzema Bos. D» J. Ritzema Bos.
...
nematoden
G. Staes.
—
.'.'"'
De werking van perchlorateu op graangewassen
Ritzema Bos.
De
-
Schadelijkheid der meidorenheggen
-
Over het aanbinden van pas geplante boomen De in gekweekte planten woekerende aaliied of
om
33
tuinen en
."
'
45
'.
61
.^
4Q
invloed der bemestting op het
voorkomen van de
'.
ratel
Korte mededeelingen
Dr
Dr
J.
Ritzema Bos.
m
Suriname
J.
Ritzema
meidorenheggen
G. G. G. G.
Staes. Staes. Staes.
—
- Over krulloten ea heksenbezems
in
-
om
tuinen en akkers
-
'
60 de
»
Het wit van de schorseneel (Cystopus Tragopógonis'schroet)
De voeding der boute kraai (Corvus Cornix) - De erwtenkever en zijne bestrijding (Bruchus
Staes Negundo
de cacaoboomen
eeuige opmerkingen over fceksenbezems in 'takemeen Bos. Naschrift bij het opstel over « schadd.jkheid
eii
(Vervolg.) Pisi).
!
Onderzoekingen van prof. Oudemans over ziekten
l.ij
.
90 92 98 105
linde en
124
— — — — —
G. Staes. G. Staes. G. Staes. G. Staes. Negundo D"" J.
D"" J.
Geheimmiddelen
IV
—
tot bestrijding
van plantenziekten
130
Het aspergieroest
Een middel tegen de Onderzoekingen van
(Slot)
Ritzema Bos. Ritzema Bos.
133 "
knolvoeten prof.
"
der kruisbloemigen
Oudemans
over ziekte
bij
.
.
.
139
linde en
— Eene merkwaardige ophooping van dennenkegels. — De San Joséschildluis, en het verbod van invoer in
144 149
Europeesche landen, van gewassen en vruchten van Amerikaanschen oor152
sprong D"" J.
Ritzema Bos.
van
G. Staes.
—
Een en ander over de vermeende vergifiigheid van
Hall.
zwartzwammen Twee bacteriënziektea
Prof.
Rürig's onderzoekingen
brand-, roest- en
C. J. J.
—
159
—
169
over de voeding van somnoige
178
roofvogels
G. Staes.
—
De
krulziekte van den perzik (Eioascus deformans)
....
183
Phytopathologisoli Laboratorium
WILLIE COMMELIN SCHOLTEN
Kruidkundig Genootschap
DODONAEA
te
Amsterdam
te Gent.
Tijdschrift over Plantenziekten O.NDKR REDACTII-; VAN
D'
RITZEMA BOS
J.
Zesde Jaargang.
—
i«
en G.
STAES. April 1900.
Aflevering.
ÖOTANtCAL
VERSLAG
CiARDKN
der Algemeene Vergadering van de Nederlandsche Pliytopaihologische
Vcreeniging
[Planten ziektenkundige)
op Zalei^dag 31 Maart 1900, des namiddags, in het phi/iopathologisch
melin Scholten
van Prof. De
J.
lahoratorium
te
3 uur,
Willie
»
Com-
» te Amsterdam, onder voor zifterscJiap Ritzema Bos.
voorzitter heet de
aanwezigen welkom
in zijn
labo-
ratorium, de schoone stichting van de familie Scholten, die nu
door een
belangrijke subsidie van rijkswege aanzienlijk
groot en uitgebreid
is,
wat
hij
straks aan
de leden
ver-
hoopt
te
toonen.
Do vergadering geopend
zijnde,
worden
de
notulen
der bijeenkomst van 11 Maart 1899 gelez in en goedgekeurd, waarna de ingekomen stukken worden behandeld. Daarbij deelt de
2"^^
secr. penn.
mede dat het aantal
der donateurs 40 bedraagt, met een ^jD
/
O^
ontvangen, dat
leden
277,50. Van den Heer Ernst H. Krelage hij
zijne
benoeming
391 en dat
jaarlijksche bijdrage van
tot lid
is
van
het
bericht
het bestuur
aanneemt, terwijl het aan de beurt van aftreding zijnde bestuurde
Heer A. Koster
(sg
lid,
CLLxJ
algemeene stemmen
als
Mz. van Boskoop,
vervolgens met
zoodanig wordt herkozen.
—
—
2
De rekening van den penningmeester,
in
de
bestuur-
vergadering voorloopig nagezien, wordt door een daartoe benoemde commissie onderzocht en in orde bevonden. Op 1 Januari
f 183,49 de ontvangsten f 194,775; ^izoo 1900 /277,94\
1899 bedroeg waren 1
Z'
/•
50.—
;
289, 23; de uitgaven
Januari
Op
het saldo
aan
«Dodonaea
»
bieden aan het kruidkundig Genootschap
te te
1899
wederom
het bestuur wordt besloten
voorstel van
in
saldo op
Gent
voor de uitgave van het Tijdschrift
over plantenziekten.
Voor het houden van voordrachten op phytopathologisch gebied wenschte het bestuur /^ 150 uit te trekken op de begrooting.
De Heer
Amsterdam, wenscht
Jac. P. R. Galesloot van
met het oog op het groote nut dat deze lezingen doon, dat op zijn voorstel wordt bedrag met f 50 verlioogd te zien een som van ^200 voor 1900 beschikbaar gesteld. Evenals het vorige jaar wordt ook nu weder, op voorstel van den Heer K. Admiraal te de Rijp, een som van f 50 ter ;
beschikking van het bestuur der vereeniging gesteld
om
weten-
schappelijke geschrift] es onder de leden te kunnen verspreiden.
Nadat de
2"^°
secretaris den
hartelijk
voorzitter
geluk
gewenscht heeft in zijn nieuw, fraaier en grooter laboratorium Prof.
en den wensch heeft uitgesproken dat daarin nog ecne reeks van jaren nuttig blijven voor tuin- en
komst, waarna
hij
landbouw,
aan de leden
en een menigte belangrijke
sluit
zijn
Ritzema Bos
werkzaam
zal
mogen
de voorzitter de samen-
nieuw laboratorium toont,
voorwerpen op plantenziekten-
ander kundig gebied hun laat zion en verklaart van een en werd met groote belangstelling kennis genomen. ;
D"" II. 2''"
J.
Calkoen,
secr.
penn.
ORGANISATIE VAN DEN PHYTOPATHOLOGiSCHEN DIENST IN
NEDERLAND.
Ministerie van Binnenlandsche Zakfn.
De Minister van Binnenlandsche Zaken
Gezien het Koninklijk besluit van 29 luidende
November 1899
n» 18, aldus
:
Wij WILHELMINA,
bij
de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 25 November 1899, n° 6035, af deeling Landbouw;
Hebben goedgevonden en verstaan
:
vast te stellen de navolgende
Organisatie van den phytopathologischen dienst.
Art. De directeur van het phytopathologisch laboratorium Willie Commelin Scholten, te Amsterdam, wordt aangewezen als het hoofd van den phytopathologischen dienst hier te lande. Deze dienst wordt, met inachtneming van het onderstaande, door hom geregeld en 1
.
geschiedt onder zijne verantwoordelijkheid. Art.
2.
Het hoofd van den phytopathologischen dienst verricht de tot
dien dienst behoorende inspectiën of zelf, of laat ze verrichten, hetzij
door andere, aan het laboratorium verbonden personen, hetzij door de
Rijkslandbouw- en Rijkstuinbouwleeraren deze leeraren echter niet anders dan binnen liun ambtsgebied en voor zooveel hunne overige ;
werkzaamheden het hun veroorloven. Art. 3. Tot de sub art. 2 bedoelde inspectiën behooren niet die verricht krachtens het bepaalde bij de Koninklijke besluiten ter uitvoe-
ring van de internationale druifluis-overeenkomst. ,
Art. 4. De inspectiën zullen, zooveel mogelijk, alle kweekerijen, boomgaarden en bloembollenvelden in Nederland omvatten in de eerste plaats die welker eigenaars of gebruikers handel met het buitenland drijven en hun verlangen, om hunne inrichtingen geïnspecteerd te hebben, aan het hoofd van den phytopathologischen dienst te kennen geven. ;
Art. 5. Behoudens het bepaalde
bij
de sub art. 3 bedoelde besluiten
gelden ten aanzien van het afgeven van certificaten ten geleide van zendingen naar die vreemde landen, waar dergelijke ciertiflcaten
worden gevorderd, de bepalingen welke
zullen
worden vastgesteld
door Onzen Minister van Binnenlandsche Zakon en zullen worden gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant. Art. G. De uitgaven wegens reis en verblijfkosten ten behoeve van den phytopathologischen dienst, hetzij door den directeur van het sub art. I genoemde laboratorium, of van andere daaraan verbonden personen, hetzij door de Rijkslandbouw- en Rijkstuinbouwleeraren wanneer deze leeraren van het hoofd van den phytopathologischen dienst eene opdracht hebben bekomen komen ten laste van voorzegde inrichting. Geschiedt evenwel, wat deze leeraren betreft, de
—
—
ambtsreis tevens uit anderen hoofde, dan komen de bedoelde kosten, voor zooveel deze niet uitsluitend werden gemaakt ten behoeve van
den phytopathologischen dienst, ten laste van het Rijk. Art- 7. De,
wegens uitreiking der
bij
art.
eventueel door kweekers te betalen bedragen
5 bedoelde certificaten,
komen
ten bate van het
phytopathologisch laboratorium.
De Rijkslandbouw- en Rijkstuinl)Ouwleeraren zullen omtrent wat zij waarnemen in liun ressort op phytopathologisch gebied, en hun ook maar eenigszins belangrijk voorkomt, mededeellng doen Art. 8.
alles
aan het hoofd van den phytopathologischen dienst, en voorts alles wat deze hun, binnen den kring van hunne bevoegdheid, verder nuttig mocht achten op te dragen. verrichten
Alt.
9.
Vóór
1
.Juni
van elk jaar zendt het hoofd van den phytopa-
thologischen dienst aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken
een rapport in van het verrichte, ter uitvoering van gezegden dienst, gedurende het tijdvak gelegen tusschen 1 April des vorigen jaars en 1 April van het loopende jaar.
Onze voornoemde Minister
is
belast
met de uitvoering van
dit
besluit.
Het Loo, 29 November 1899.
WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, H. Goeman Borgesius
Brengt gezegd besluit ter kennisse van belanghebbenden en heeft voorts goedgevonden om, ter uitvoering van art. 5 van dat besluit, te
bepalen
1°.
:
dat de certificaten, ten geleide van zendingen, afkomstig uit
ingevolge de bij ai-t. 2 van het besluit bedoelde kunnen geacht worden van gevaarlijke insecten of van gevaarlijke plantenziekten, zullen worden afgegeven door het hoofd van den phytopathologischen dienst, tegen betaling van f. 2,50 voor elk certificaat, welke som, indien ter afgifte van het certificaat eene inspectie noodig was, zal worden vermeerderd met het bedrag, gevorderd door of vanwege dien deskundige, ter geheele of gedeeltelijke bestrijding van voor dat onderzoek gemaakte reis- en verblijf-
kweekerijen,
die,
inspectiën, vrij
kosten
;
1°. dat gezegde betaling, ad f 2,50 voor elk certificaat, voor sommige gemeenten of voor sommige gedeelten des lands zooveel minder zal kunnen bedragen als het hoofd van den phytopathologischen dienst mocht goedvinden te bepalen ;
— 3".
dat deze beschikking zal
6
—
worden geplaatst
in de
Nederlandsche
Staatscourant.
's
Gravenhage, 9 December 1899. H.
Goeman Borgesius.
In sommige landen, behoorende tot de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, zijn sinds eenigen tijd wettelijke bepalingen vastgesteld, krachtens welke geene plantenzendingen aldaar mogen worden ingevoerd, dan vei'gezeld van een certificaat, afgegeven door een oflicieelen deskundige in het land van herkomst, waaruit blijkt, dat die planten geheel
vi'ij
zijn gevaarlijke insecten of gevaarlijke planten-
ziekten.
Krachtens het bepaalde
bij
Koninklijk besluit van 29
November
11.
geschiedt de inspectie der kweekerijen, waaruit plantenzendingen plaats hebben, bestemd voor een der bovenbedoelde landen,
n"
18,
door dr.
J.
Ritzema Bos, het hoofd van den phytopathologischen dienst
hier te lande en directeur van het phytopathologisch laboratorium te Amsterdam. Deze deskundige kan zich doen bijstaan of vervangen door personen, onder hem werkzaam aan genoemd laboratorium, alsmede door de Rijkslandbouw- en Rijkstuinbouwleeraren. Voorts is genoemde directeur bevoegd om ten aanzien van zondingen, afkomstig uit kweekerijen, welke, ingevolge eene inspectie,
Willie
bij
Commelin Scholtor,
die inspectiën
veri'icht door hem, of door hem daartoe aangewezen personen, vrij kunnen worden geacht van de vorenbedoeld»; insecten of ziekten, aan
de afzenders certificaten af te geven, waaruit zulks blijkt. Kweekers, die gaarne hunne zendingen vergezeld willen doen gaan
van zoodanige attestatiën, zullen zich, met mededeeling daarvan, richten tot den voormelden directeur, die vervolgens, zoodra daartoe gelegenheid bestaat, hunne tuinen en die der andere kweekei'S, uit wier tuinen zij planten verzenden, aan een nauwkeurig onderzoek zal onderwej'pen of doen onderwerpen, welk onderzoek zoo dikwijls
kunnen
worden als hij noodig oordeelt. Worden de tuinen in orde wordt daarvan door den directeur aanteekening gehouden en zullen de betrokken kweekers zich voor iedere zending, lierhaald zal
bevonden,
dan
onder overlegging van eene vei'klaring, bevattende den naam van den geadresseerde, diens woonplaats, het getal te verzenden collis, den
aard der daarin te verpakken gewassen, enz., tot dien directeur ter verlcrijging van het onderwerpelijk certificaat.
kunnen wenden,
Dit laatste wordt dan gesteld onder bedoelde verklaring des afzenders.
Voor het afgeven van elk betaling geschieden ad
laboratorium
f
2,50
door den kweeker eene
certificaat zal
— ten
bate van het phytopathologisch
— welke som, indien ter afgifte van het certificaat eene
inspectie noodig was, zal
worden vermeerderd met het bedrag, gevor-
derd door of vanwege den directeur, ter geheele of gedeeltelijke
gemaakte reis- en verblijfkosten. De bedoelde, dooi* de afzenders aan den directeur te zenden verklaringen waarvan hun door dezen, op verzoek, een model zal worden verstrekt en de daaronder te stellen certificaten, zijn tezamen, bestrijding van voor dat onderzoek
—
—
indien althans het betrokken papier niet eene grootere oppervlakte heeft dan van 4,25 vierkante decimeter, aan een zegelrecht onder-
worpen van
22'/- cent (15 cent in hoofdsom).
Gezegde betaling ad
gemeenten
als de directeur
Ook
f
sommige minder kunnen bedragen
2,50 voor elk certificaat zal, voor
of gedeelten des lands, zooveel
mocht goedvinden
te bepalen.
die eigenaars of gebruikers van kweekerijen, welke geene
planten verzenden naar de Vereenigde Staten van Noord-Amerika
hebben er zeer groot belang bij, dat hunne inrichtingen verschoond blijven van gevaarlijke insecten of gevaarlijke plantenziekten, en, mochten die inrichtingen daarmede besmet worden, dat de besmetting alsdan ten spoedigste onderdrukt worde en verdwijne. Daarom zullen, krachtens art. 4 van het vorengenoemd Koninklijk besluit,
de inspectiën zich, zooveel mogelijk,
uitstrekken tot alle
kiceekerijen.
Eveneens lijk,
is
het wenschelijk dat de inspectiën zich, zooveel moge-
uitstrekken tot alle boomgaarden en bloembollenrelden. Zoowel
ten aanzien van deze als van de vorenbedoelde inrichtingen zal het
onderzoek in de eerste plaats diegene omvatten, welker eigenaars of gebruikers handel drijven met het buitenland en hun verlangen om hunne inrichtingen geïnspecteerd te zien, aan het hoofd van den phytopathologischen dienst te kennen geven.
Willen die inspectiën in elk opzicht doel
treffen,
dan zullen de
raadgevingen, welke den eigenaars of gebruikers, naar aanleiding
van het onderzoek, mochten worden gegeven, zoo stipt en getrouw mogelijk moeten loorden opgevolgd. Ter spoedige onderdrukking en uitroeiing van eventueele besmetting
is
het
mede ten
zeerste noodig, dat gezegde eigenaars enz., bijal-
dien zich in hunne inrichtingen gevaarlijke insecten of gevaarlijke
plantenziekten mochten openbaren, of wel indien zich ten aanzien van hunne cultures, verschijnselen mochten voordoen, die hun vreemd
en verdacht voorkomen, onmiddellijk te dier zake bericht zenden aan het hoofd van den phytopathologischen dienst, in het laatste geval, met bijvoeging van de verdachte voorwerpen of van eenige daaraan.
Ten slotte wordt de aandacht gevestigd op art. 3 van het onderwerpelijk besluit, houdende bepaling dat tot de in dien maatregel bedoelde inspectiën niet behooren die, verricht krachtens het bepaalde bij
de Koninklijke besluiten ter uitvoering der druifiuisovercenkonist.
Alle bepalingen ter uitvoering dier conventie blijven geheel ongewijzigd; terwijl de, met het oog op die bepalingen, te verrichten inspecblijven opgedragen aan de reeds vroeger uitsluitend daarvoor aangewezen deskundigen.
tiën
's
Gravenhage, 9 December 1899. H. Goeman Boroesius.
[Overgedrukt uit de Nederlandsche Staatscourant van 12
December
1899.]
—
9
DE INWERKING VAN KLAVER
DEN GROEI
Het
is
GRASBEDEKKINC VAN DEN GROND OP
EN
VAN JONGE
een bekend feit, dat jonge boomen,die in een' bodem
welks oppervlakte met
staan,
klaver- of lucernezode bedekt
nog zeer weinig diep gaan; uit de dicht bij
En
moeten dus hun water putten
zij
de oppervlakte gelegen lagen van den grond.
nu de bodemoppervlakte met eene dichte zode van planten
bedekt, 't
eene samenhangende gras-, niet best vooruit willen.
is,
De nog jonge boomen hebben wortels, welke
geen wonder.
Is
BOOIIIEN.
dan vangt deze het neervallende
welk den grond dus voor
't
hemelwater op,
meerendeel onthouden wordt.
Ook neemt de bodembedekking met kruidachtige planten groote hoeveelheden Avater uit den grond op, w^iardoor de ondiep
wortelende jonge boompjes gebrek lijden. lende oudere
boomen kunnen wel
is
waar
De dieper wortebeter tegen
zoo'n
bodembedekking van zodevormende kruidachtige gewassen;
maar toch
lijden
ook
Watergebrek bezwaar,
is
zij
er onder.
het grootste
aan de bedekking van den bodem door klaver,
lucerno of gras verbonden.
Ook de voedselonttrekking door
de bedoelde kruidachtige planten nis;
boomen wel
voor jonge
maar zeker
is
is
niet geheel
van nog meer belang het
zonder beteekefeit,
dat de met
eene zode overdekte bodemoppervlakte minder geschikt
is
om
de lucht in den grond te doen toetreden dan eene niet bedekte
bodemoppervlakte In de
«
Mitteilungen über Obst-und Gartenbau
geven onder redactie van R. Goethe (jaargang XIV,
"
bl.
worden een paar voorbeelden aangehaald, waaruit gend de schade
blijkt,
,
uitge-
145),
overtui-
door eene zodeachtige bodembedekking
aan ooftboomen teweeggebracht.
De hoofdn^dacteur Goethe
maakt daar melding van
oude appelboompjes, van
drie even
10
welke er twee
in
staat op een' akker,
groeiden.
den.
een
lucerneveld
waar
tot
staan, terwijl het derde
dusver hakvruchtcn en graan
Deze drie boomen waren
In Januari
1899
1894 geplant gewor-
in
(dus vier jaar
na de planting) waren
A.
B.
de twee boomen, welke in het lucerneveld liadden gestaan, ongeveer
niets gegroeid; de
van zijnen stam l)edroeg, 17
c.
boom
derde
bewerkten Itodem stond,
was o])
1
echter,
(link
die
gegroeid.
op geregeld
De omvang
M. hoogte boven den grond,
M.; terwijl die van de beide andere stammen respectie-
velijk slechts
De
11,2 en 8,4
c.
M. bedroeg.
schrijver van het opstel in de
»
Mitteilungen
»
haalt
—
—
11
een opstel aan uit een Engelsch blad 't
volgende wordt gezegd
Gazette
»),
waarin
Als een grove fout moet het
•
:
(«
worden beschouwd, dat men jonge ooftboomen op akkers
of
andere terreinen plant, die sedert verscheidene tientallen jaren, ja misschien sedert oene eeuw, door ooftbouw put.
Onder zulke omstandigheden
jonge ooftboomen
maar
zij
zijn
ook
alleen
niet
in sterke
een'
werden
vertoonen de
geplant,
zeer
uitge-
spaarzamen groei;
mate aan het gevaar blootgesteld,
allerlei soort te worden aangeMaar evenzeer moet het worden afgekeurd, [ooftboo-
door ziekten en vijanden van tast.
men
te
Kan ook
op graslanden of weiden.
planten
graszode onder de kroon
al
de
van een' volwassen boom geene
aanmerkelijke schade meer teweegbrengen, voor jonge boo-
men
hoogst nadeelig.
in ieder geval
is zij
dingen stellen twee boomen voor, waarvan {a)
Bijgaande
men
bij
afbeel-
den eenen
de ontwikkeling in de hand heeft gewerkt door den omtrek
van den stam geregeld schoon den ander
[b)
de groei gering
eene graszode
is
te
houden van gras, terwijl
bij
gebleven, door de vorming van
rondom den voet van den stam.
boomen werden
in
De beide November 1804 gepoot, en waren toen
ongeveer even goed ontwikkeld, zoo wat de boven aardsche deelen als
wat de onderaardscho deelen
boomen werden ook op met
dit
De beide
dezelfde wijze behandeld en verpleegd,
verschil slechts
terrein onder den eenen
betreft.
:
dat in het volgende jaar
1895 het
boom met grasmengsel werd bezaaid, boom niet. De tegenwoordig
bet terrein onder den anderen
waar te nemen
verschillen zijn in
de drie jaren na de planting.
't
leven geroepen gedurende
Terwijl de boom, die in open
grond groeide, een' zeer weelderigen groei had en er gezond en krachtig uitzag, bleef de andere, wiens voet door eene
graszode omgeven was,
wasdom
bij
niet slechts ver in ontwikkeling en
den eersten boom achter, maar
een' ziekelij ken, hopeloozen indruk.
hij
maakte
zelfs
— Dergelijke proeven zijn
—
12
bij verscliillondo
ooftboomsoorten
en verscheidenheden, zoowel aan hoogstannnen
stammen,
grooten getale uitgevoerd geworden, en van de
in
werd
resultaten
aan laag-
ul.^
ieder
in
bijzonder
geval nauwkeurig boek
gehouden.
Om
de resultaten dezer proeven in getallen duidelijk te
maken, wil
ik slechts dit
zeggen
dat de groei der in de zode
:
staande ooftboomen 70 tot 80 7o minder bedroeg dan die der in
open grond staande lioomen.
Ook werd waargenomen stellig
de graszode den
dat
nog meer nadeel doet dan onkruid
;
boomen
en geen wonder.
Dit toch sterft meestal vóór den winter af; de graszode blijft
ook den geheelen winter op hare ooftboomen
in
het grasland
Waar men
plaats.
wil poten,
omgeving van den stam steeds
vrij
dus jonge
men
zorge
dat de
van gras en onkruid worde
gehouden.
J.
Ritzema Bos.
DE VOEDING DER BONTE KRAAI.
{Co7'rus Cornix.)
maken
of een bepaald
een bepaalde streek voor den landbouw
en de daar-
Het dier
in
niet altijd
is
gemakkelijk
mede verwante vakken, enz.j al of
Immers
niet
tuin-,
ooft-,
voor schadelijk dient gehouden
boschbouw, te
worden.
vele dieren stichten, naast de veroorzaakte schade,
ook eenig nut en lijk te
(zooals
uit te
heeten.
zelfs
De
de nuttigste dieren zijn wel eens schade-
vos, die
wd
door niemand als nuttig zal
beschouwd worden, vreet nochtans ratten en muizen; vele insectr-rietcnde vogois, die liet
nut dat
sommige
zij
door de wet beschermd worden
sCicbUjii, versliiid(!n
nuttige insectensoorten.
liij
Maar
gelegenlicid in liet
om
ook wel
geval van den
—
13
—
vos staat tegenover het mogelijke voordeel zulke reusachtige schade, en
het geval van de insectenetende vogelen tegenover
in
het dooden van enkele
nuttige dieren, het vernielen van zoo
voor geen van heide het oordeel
talrijke schadelijke soorten, dat
van den mensch twijfelachtig Het
is
zal zijn.
echter niet altijd zoo eenvoudig en
het
veelal
is
noodig de teweeggebrachte schade en het gestichte nut nauwkeurig uit besluit
te
te vergelijken, eer
men
tot een
gegrond
komt.
Men met
meten en
zal in een dergelijk geval dienen rekening te
plaatselijke
toestanden,
want deze
heljbon
grooten invloed op de levenswijze der dieren, en
op die der werveldieren, welke zich over
houden
in
't
Inzonder
algemeen
't
een
steeds
in de
keus van hun voedsel veel minder beperken dan de meeste
Zoo kan het wel gelieuren
insecten en andere lagere dieren. dat,
voor een bepaalde diersoort, in eene streek het teweeg-
gebrachte nut en in een andere de veroorzaakte schade het
overwicht hebben
;
—
gedeelte van het jaar
of\\el dat het dier
gedurende een zeker
meer nut dan schade
sticht, terwijl in
ander jaargetijde het tegenovergestelde kan het geval
Een
dier
kan ook voor bepaalde culturen zeer schadelijk
een
zijn.
zijn
en nuttig daarentegen voor andere; aldus moet eenieder, zelfs hij
die
den
mol
een
als
vriend
van
den
landbouwer
beschouwt, toegeven dat de aanwezigheid van dezen kleinen
wroeter op een
gewenscht
vlasakker
of
in
zaadbedden
alles
behalve
is.
Al deze bijkomende oorzaken
ingewikkeld en daaraan
is
maken de vraag soms
zeer
het toe te schrijven, dat in vele
gevallen zoowel de landbouwers als
de
geleerden
het
met
elkander volstrekt niet eens zijn over de vraag of een bepaald dier tot de groep der schadelijke of tot die der nuttige soorten
dient gebracht te worden.
Men houdt
niet
met de uitwendige omstandigheden en men
genoeg rekenschap is
vaak maar
al te
—
—
14
zeer geneigd uit enkele waarnemingen, die op ééne plaats of in ééne streek
werden gedaan, algemeene
besluiten te trekken.
Nochtans hebben de meeste van die waarnemingen slechts een geringe waarde
:
worden
zij
toevallig gedaan en
Om
zeer onvolkomen wijze.
waarlijk een ernstige, l)ewij-
zende kracht ten voordeole van dienen
hebben,
soms op een
eene
met
de waarnemingen
andere stelling te
of
veel nauwgezetheid
en op een volledige wijze dagen en weken lang voortgezet
te
worden. Het
is
b.v. niet voldoende zicli te beperken
voudige waarneming dat een vogel kersen steelt;
ook trachten
te
bij
men moet
ontdekken welk ander voedsel het dier nog
gebruikt zoowel in den kersentijd als in de overige
van
't
Dit voedsel
jaar.
de een-
kan immers bestaan
delijke dieren, zooal b.v. bet geval
is
maanden
uit talrijke scha-
met den spreeuw.
bestaat een methode, die veel beter dan die der reclit-
\\v
streeksche
waarnemingen, aan den onderzoeker toelaat met
verregaande nauwkeuriglieid de samenstelling van de voeding
van een
of
ander dier in een bepaalde streek te leeren kennen;
deze methode bestaat
van het
in het
onderzoeken van den maaginlioud
dier.
Immers, indien men kan beschikken over een
groot
aantal individuen, die op verschillende tijdstippen van het jaar in een streek
gevangen werden,
noeg volkomen denkbeeld ding. zienlijk
het mogelijk zich een nage-
vormen van hunne gewone voe-
onderzoeken exemplaren dient zoo aan-
Jlet aantal te
mogelijk te
te
is
zijn,
w ant
bij
het onderzoek van enkele
men met magen van
dieren kan het wellicht voorkomen, dat
abnormalen inhoud
te
doen
heeft.
De individuen dienen ook
op verschillende tijdstippen van het jaar
(of
van hun
verblijf in
de streek, indien het trekvogels geldt) gevangen te zijn, ten
— kunnen nagaan
einde te
—
15
of de voeding wijzigingen ondergaat
(en zoo ja, welke) in de achtereenvolgende jaargetijden.
Natuurlijk zijn
bij
deze methode
aanwijzingen, die
de
door reclitstreeksclie waarnemingen worden verstrekt, geens-
want
zins te versmaden,
juist
door die aanwijzingen komt men
gevallen gemakkelijk tot het bepalen van de
in de meeste
afkomst van het opgenomen voedsel.
want het
rijk punt,
die in de
maag van
is
noodig
te
Dit
een zeer belang-
is
weten of b.v. graankorrels,
een dier gevonden werden, afkomstig zijn
van een bezaaiden akker, van den oogst
van een
velde,
te
korenhoop, van een mestlioop of van uitwerpselen van dieren.
Het aandaclitig en beredeneerd onderzoek van den inlioud der
maag
laat veelal toe omtrent de aflvomst ervan
te spreken; rechtstreeksche
komende bewijzen
vermoedens
waarnemingen kunnen alsdan
leveren en tot
volkomen zekerheid
uit bij-
leiden.
Tot de dieren, waarvan het nut door velen betwist wordt,
behooren de verschillende kraaien (soorten van het geslacht C0}'L'IIS).
Het
zijn
krachtig gebouwde vogels.
zijn sterk,
zwart van kleur.
uitgenomen
bij
Pooten en snavel
Hunne vederen
zijn
hard en,
de bonte kraai, glanzig zwart, veelal met een
groenen of blauwen weerschijn
bij
meer dofzwart
Over
bij
de jongen.
zeggen dat noch het
geslaclit,
volwassen 't
exemplaren,
algemeen mag men
noch de ouderdom, noch het
jaargetijde eenigen invloed hebben
op het gevederte van de
Alleen door een iets kleinere gestalte zijn de wijfjes
kraaien.
van de mannetjes
De
te ondersclieiden.
vleugels zijn vrij lang en puntig
;
de staart
is
van
middelmatige lengte, aan het einde recht of slechts weinig afgerond.
Gezicht en reuk zijn
wikkeld.
Zingen doen
zij
bij
deze vogels zeer sterk ont-
niet en de geluiden, die
zij
voort-
—
—
IG
brengen, zijn ver van welluidend of aangenaam. zij
meestal
vrij
Echter leeren
gemakkelijk de menschelijke stem nabootsen
en eenige woorden naklappen, evenals de ekster {Pica varia), die
met de kraaien nauw verwant
de kraaien nog gemeen, dat
weten
schap
te
Met de ekster hebben
is.
zij zicli vrij
spoedig in gevangen-
schikken en gemakkelijk
temmen
te
zijn.
Kraaien kunnen, volgens de algemeen heerschende meening, een hoogen ouderdom bereiken * * *
In België en in Nederland
voor; het
CorvuSy die
in
Europa inheemsch
Onder deze grootste;
zij
wordt
is
zijn.
raaf {Corims corax) verreweg de
()"'(j5
lang, h(>eft een zeer krachti gen sna-
zwarte vederen met een groenen of paarsen
trouwens
heeft als het strekt
soorten van kraaien
Deze soort wordt zeer zeldzaam; het aantal
weerschijn. is
vijf
de
is
vel en fraai glanzig
dividuen
komen
trouwens de eenige soorten van het geslacht
zijn
ware
altijd
vrij
in-
beperkt geweest; ieder paar
zijn eigen jachtterrein, dat
soms zeer
uitge-
en waaruit het zijns gelijken desnoods met geweld
verdringt; daarenboven ^^ordt de raaf over
't
algemeen door
den mensch niet gespaard.
De
Kraai,
eigenlijke
[Corvus corone),
gelijkt
kleur betreft, doch
is
in al
ongeveer O^'öO lang en
dikwijls
zwarte kraai genoemd,
volkomen op de hare dcelcn
is in
raaf,
wat vorm en
iets kleiner.
Zij
wordt
Nederland en België zeer gemeen.
Met de zwarte kraai wordt dikwijls de roek (soms ook
gezelscliapskraai legus) verward.
of
zaadkraai
geheeten) {Corvus frugi-
De roek heef t dezelfde grootte,
slanker gebouwd: zijn bek
is
is
echter iets
rechter, scherper en langer
dan
bij
de zwarte kraai; ook de klauwen zijn langer, scherper en minder gekromd; de paarsblauwe weerschijn der vederen
ker uitgesproken.
Tengevolge van
zijn
is ster-
gewoonte met den bek
— in
den grond
de keel
af,
—
do vederen tot aan de oogen en
to boren, slijten
zoodat daardoor een kale plek ontstaat, die voor
den roek zeer kenschetsend
na iedere ruiing
zijn er
Ivraai niet doet
is.
Alleen
jonge vogels en pas
bij
aan den voet van den bek vederen,
De roek broedt
echter weldra afslijten.
zwarte
17
en
voor
is
't
die
gezellig, hetgeen de
overige even gemeen als
deze.
Prof. RüRiG heeft in den
vorm van de tong een goed ken-
merk gevonden om de zwarte kraai roek {Cori'us frugilegus) tabel hier
mede
{Corviis corone) van den
Mij doelen
te onderscheiden.
:
Zwarte Kraai. De gemiddelde midden)
Roek.
lengte der tong bedraagt (gemeten in het
:
2.7 cM.
De
zijne
3.4 cM.
De tong versmalt gelijkma-
beide buitenranden der
long loopen in hun achterste
tig
van achteren naar voren.
derde gedeelte nagenoeg even-
De
beide buitenranden
wijdig;
eerst
dan treedt een
ieder een rechte
vormen
lijn.
duidelijke versmalling in.
De
achterste bocht
is
half-
cirkelvormig /"^"^
De achterste bocht hoekig I
mig Het
tongvleesch
neemt
is
recht-
of trapeziumvorI
/^\.
Het
neemt
tongvleesch
85/100 van de gansche lengte
slechts
(gemeten in het midden der
lengte der
hoornscheede in;
deze
aldus
tong) der hoornscheede in.
76/100 van de gansche
blijft
betrekkelijk tot de
(in
niet
alleen
verhouding
grootere lengte)
ook volstrekt verder
maar
vrij.
— De tonghoornscheede haar
top
diep
is
—
18
De tonghoornscheede
aan
immer gespleten
gespleten,
meestal tot aan het begin van
zulks het geval
het tongvleesch.
tot
en, is,
is
niet
wanneer
dan nooit
aan hot tongvleesch.
(De kenmerken van de tong van de zwarte kraai gelden
ook voor de bonte
kraai).
De Kauw, kerkkauw, [Corvus moneduh()\s ten:
wordt
zij
lijking
vrij
^at
kerkkraai
torenkraai
of
kleiner dan de voorgaande soor-
slechts 0'"35 a
0"M0 lang en
heeifc, in
verge-
Ook de kauw
van de andere kraaien, een korten bek.
heeft een zwart vederkleed, doch de beide zijden van den hals
en de nek
zijn
witachtig grijsgrauw.
kraaiensoorten
kauw,
althans
—
witte kleur,
meend
de oogen bij
bruin
oudere
kauw
D(!
Terwijl
iii
de andere
hebben de oogen der
zijn,
exemplaren, is
bij
blauwachtig
een
onze streken een zeer ge-
vogel, die zelfs in de steden voorkomt.
Kerktorens,
schoorsteenen, bouwvallen, boomliolten, enz. worden door haar tot broeiplaatsen gekozen, terwijl de roek en de zwarte kraai
op boomen en de raaf
De
0[)
boomen
('ii
in rotsholten nestelen.
vier bovenstaande kraaiensoorten
komen
gedurende het gansche jaar voor en haar vederen of in hoofdzaak zwart.
bonte kraai ke'u
alleen
's
of grijze
Daarentegen wordt de
en
heeft
zij
onzent
zijn geheel
vijfde soort,
kraai {Corvus cornix)
winters aangetroflfen
ten
in
de
onze stre-
een zeer ken-
schetstend vederkleed.
Daar wij ons met deze soort meer
in
't
bizonder zullen
bezighouden, naar aanleiding van het onderzoek, dat wij in de winters
1808-09 en 1800-1000 omtrent hare voeding
hebben ingesteld,
zulleii wij
over dit dier
delen. *
iets
uitvoeriger han-
— De bonte kraai
is
10
45 a 50 cM. lang,
zwarte kraai, waarmede
als de
overeenstemt: Vorm,
—
zij
d.
trouwens
omvang en
w.
even lang
z.
in vele opzichten
leefswijze zijn gelijk;
de
eieren van beide soorten zijn niet of slechts zeer moeilijk te
onderscheiden en zwarte en bonte kraaien voeden zich, naar
algemeen aangenomen wordt, op dezelfde wijze. zij
die
onderling
en geven aldus het aanzijn
nu eens meer
tot
Zelfs
paren
aan bastaarden,
de eene type, dan weer meer
tot de
andere
naderen, doch soms ook vrijwel het midden tusschen de beide soorten houden. dat hetgeen
bij
Hieruit
mag
echter
zijn.
de
toelaat
van de vier andere soorten dit is fraai
te
bonte kraai
onderscheiden
't
onmiddellijk
haar vederkleed
overige zijn ook bek
en pooten zwart en de oogen bruin, zooals kraaiensoorten. iets
is
bleekgrauw, met uitzondering van kop, keel, hals,
vleugels en staart, die zwart zijn; van
deelen
ook op de
de bonte kraai gevonden wordt,
zwarte kraai zal toepasselijk Hetgeen
dus met recht afgeleid worden,
—
Bij
bij
de andere groote
de wijfjes zijn de grauwe lichaams-
donkerder gekleurd.
Daar de bonte kraai termaanden
verblijft,
in
broedt
zij
onze streken alleen in de winhier niet en
maakt
er
ook geen
is
buitenge-
nest. «
woon
Het verspreidingsgebied der bonte kraai
uitgestrekt (1).
De Lena vormt de oostgrens van het gebied dezer Voortdurend neemt haar aantal overschrijdt en
toe,
kraai.
wanneer men de Jenessei
meer naar het Westen
trekt.
Seebohm zegt
Die geographische Yerbreitung der echten (1) Franz Diedekich. Raben. Ornith. Monatsschr. d. Verein z. Schutze der Vogelwelt 1889, naar het citaat in Untersuchungen über die Nahrung der Kraheu von Prof. D. G. Rörig, in Mitteilungen aus dem landwirtschafllich-physiologischen Laboratorium der T'niverstat Königsberg i. Pr. 1898, bl. 40.
—
20
—
Zoover mijne waarnemingen strekken, kunnen inderdaad
"
gansch Rusland en
een ongehoord talrijke kolonie
^"\^est-Siberië
van bonte kraaien genoemd worden. toe schijnt de grens nagenoeg
men.
met 69° N. B. overeen
In het Lena-Jenessei gebied
welke van Jakoetsk zuidelijke grens te
in
Naar het Noorden
"
is
te stem-
wellicht de bergketen,
ongeveer westelijke richting loopt als de
beschouwen, en deze overschrijdt verder de
waterscheidingslijn tusschcn den Boven-Ob of Boven-Obi en de Jenessei.
In
de
Zuidsiberische steppen ontbreekt de bonte
kraai, echter wordt
Kaukasus en
zij
in de
in Perzië tot
omstreken van Astrakan,
de kapelaankraai capeUamts Sclater) vertegenwoordigd. Evenals
een
onderscheiden variëteit,
monding van den
Siberië tot aan de in
Rusland
tot
Men
verspreid.
eiland Fuglö, Zij
aan
den
Obi,
is
ze
zelfs
[Corvus in
West-
de bonte kraai ook
zijne noordelijke kusten en in
heeft
in
aan Afghanistan en Beloedjistan door
Skandinavië
broedend gevonden op het
dat ongeveer 70° 20' noordelijke breedte
ligt.
broedt verder in gansch Skandinavië, zooals in de berglan-
den van het Siberisch
Ook
den Faröe. door.
in
rijk,
alsook in Ierland en op de eilan-
Denemarken
In Duitschland
bewoont
verblijft zij het zij
gansch jaar
Holstcin en het oostelijk
gedeelte van het Rijk, dat nagenoeg begrensd wordt door een lijn, die
van Lubeck (de
vrije stad
aan de Baltische
zee) loopt,
naar de plaats waar Saksen, Beieren en Bohemen elkander aanraken.
In
Bohemen, Hongarije, Tirol en de andere gedeelten
van Oostenrijk en
in de
Balkanstatcn ontbreekt de bonte kraai
Haar verspreidingsgebied
nergens.
Zuiden van de Alpen, tot aan Nizza, nië,
Corsika en
Sicilië, terwijl
(I)it
citaat
In
over gansch
Italië,
Sardi-
daarentegen do eilandengroep
Malta de bonte kraai niet herbergt. in Klein-Azië
strekt zich verder uit ten
Eindelijk
komt
zij
nog
en in Egypte tot 23° noordelijke breedte voor.
"
werd op enkele plaatsen ingekort.)
West-Europa
is
do bonte kraai niet minder goed be-
— kend,
broedt
al
zij
er
ook
—
21
niet.
slechts een trekvogel,
Zij is
die gedurende de
wintermaanden de meer noordelijke streken
verlaat en b.
ten onzent van omstreeks half October tot
v.
Zij
wordt
duinvalleien (duinpannen),
waar
half
Maart
verblijft.
aangetroffen tot in do
zelfs
zich o.
zij
a.
voedt met de
oranjeroode bessen van den duindoorn of kattendoorn [Ilippo-
phaë rhamnoides). De bonte kraaien
verblijven
waar
veel mogelijk in bosschen,
vereenigd
Van daar
zijn.
's
uit
nachts op
zij
boomen en zoo-
meestal in groot aantal
trekken
zij 's
morgens, veelal
in
groote vluchten, naar de nabij liggende velden en zelfs op
groote afstanden, die volgens de mededeelingen van sommige
waarnemers, wel vier a gen,
's
Avonds keeren
vijf zij
uur, zoo niet meer,
kunnen bedra-
dan gezellig weer naar hare slaap-
plaatsen terug.
De bonte kraai
is
een slimme, schuwe vogel, die door de
jagers moeilijk te naderen en daardoor ook moeilijk te schieten is.
Over de bonte kraai wordt
in
België veel geklaagd, veel
meer dan over de andere kraaiensoorten.
Het
is
hetgeen ons
aangespoord heeft onderzoekingen over de voeding van de bonte kraai in te stellen. kelijker,
w.
d.
z.
Dit onderzoek
is
voor deze soort gemak-
minder ingewikkeld dan voor de andere
kraaien, daar deze hier het gansche jaar verblijven, terwijl de
bonte kraai slechts
vijf
maanden ten onzent doorbrengt gedu-
rende een gedeelte van het jaar, waarin de plantengroei slechts geringe wijzigingen ondergaat.
In de laatste jaren
hebben zich
geleerden met het onderzoek van de
houden, n.
1.
Prof.
in
maag
Duitschland twee
der kraaien bezigge-
D" HoLLRUNG, bestuurder van het Proef-
station voor Plantenziekten te Halle a. d, S.
(bij
Leipzig) en
Prof.
RoKiCi, bestuurder van
!-)'
hot laudbouwkuiidig-physio-
logisch laboratorium van het hindbouwinstituut der Hooge-
school
te
Alvorens
Koningsberg.
Avij
onze uitslagen mcde-
deelen, zullen wij die van deze beide onderzoekers samenvat-
ten en doen kennen.
(Wordt vervolgd.)
OVER
(VisciwiaUmm)
lïllSTEL (
G,
Staes.
EN KLAVERWARRRUID
Cuscuia epiihymum)
Het Belgisch Landbouwministeric,
.
vóór
heeft
cenigc
weken, een vragenlijst verspreid, betrefTende den mistel en
liet
klaverwarkruid.
De mistel (maretakken, vogellijm, een plant met lederachtige,
Viscum album)
is
overblijvende bladeren, die zich
voordoet in den vorm van een
vrij
regelmatigen struik en op
de stammen en takken van een aantal boomen en heesters kan
De
groeien. del
van zuigorganen
in
wel
is
Het
nische stoffen zij
is
dus een echte woekerplant,
anorganisch voedsel in orga-
kan omze(t(;n, doch
l)ehoefte hoeft
Dat deze daardoor schade
worden.
dringt door mid-
\\aar ten gevolge van de aanwezigheid van bladgi'oen
hare bladeren hot mineraal,
waaraan
maar
hout van de w^aardplant. waaraan
in het
voedsel ontleent.
hij zijn
die
mistel heeft geen wortels,
lijdt,
Alloen wanne(!r
al
het mineraal voedsel
aan de waardplant moet ontleenen.
kan
men met
slechts moeilijk betwijfeld
reeds
vrij
oude boomen
doen heeft, valt de teweeggebrachte schade niet in
"t
lijk.
oog;
Kr
bij
te
altijd dadelijk
jonge boomen daarentegen
is zij
vaak zeer duide-
meer dan
100
]>Iantensoorten
zijn
tlians
reeds
bekend, waarop de mistel kan
de appel, de peer,
lovcüi.
komen ook viMichtljoonien de inist(!l, de kwee; vooral de
Ond(!r die soorten
voor, zooais beide eerste,
gewone waardplanten van
appel en peer, behooreii tot de meest
Onder de andere boomen dienen de kanadapopu-
den mistel. lier,
de haagdoorn, de
genoemd
te
roliinia
en de linde
in
de eerste plaats
worden
In Nederland komt de mistel alleen in Limburg voor, België daarentegen gedeelte van
hij
is
Henegouwen,
meer verspreid,
nl.
in
het oostelijk
in het arrondissement Nijvel (prov.
Brabant), in de kalkachtige streken van de provincie
Luik, vooral in de omstreken van
Luxemburg
In de provincie
nochtans
is
in
de
zijn
Namen
en
Namen, Rochefort en Luik. vindplaatsen
zeldzaam;
de mistel talrijker vertegenwoordigd in de aan-
grenzende gedeelten van Frankrijk en van het groot-hertogdom
Luxemburg, op gronden van denzelfden aard.
Volgens Lau-
RENT, leeraar aan het Landbouw-instituut te Gembloers, die zich sinds jaren
met de verspreiding van den
schijnt deze plant,
ofschoon
zij
mistel bezighoudt,
op andere planten woekert,
Het enk west dat thans
de kalkrijke gronden te verkiezen.
door het Landbouwministerie daarover wordt ingesteld, zal
daaromtrent misschien wel een weinior
—
Het warkruid
en hier bedoelen wij vooral het kla-
= C.Trifolii) —
verwarkruid {Cuscida epithymum woekerplant van een anderen aard. die
op de klaver
licht breus:en.
is
een
Het is een éénjarige plant,
geen eigenlijke bladeren draagt en zich
leeft,
voordoet in den vorm van dunne, roodachtige draden, die de
waardplant omwinden,
om
door zich
de stengels der waard-
plant te slingeren en van den eenen stengel op den anderen
over te gaan, zoodat het warkruid
worden met garen
,
planten zou aaneengenaaid hebben
duivelsnaaigaren en windsels, mis-e streken draasrt.
vrij
goed kan vergeleken
waarmede men de ;
stengels der waard-
vandaar de volksnamen die het
warkruid
in
som-
M'ij zullen
van deze plant een volledige levensbeschrij-
ving geven, wanneer wij over de uitslagen van het onderzoek zullen ingelicht zijn.
willen ons thans l)epalen
^Viji
aanhalen van enkele waarnemingen,
die eveneens
bij
het
door Laurent
gedaan ^^'erden en voor de praktijk wel eenig nut opleveren. Over de proeven met het zaaien van klaverwarkruid, die op een paar plaatsen (Calmpthout en Beverloo) in de Kempen (Belgische heidestreek) en te Brussel geen resultaat opleverden, terwijl
op een twaalftal plaatsen in het oostelijk gedeelte
zij
van België wel gelukten, zullen wij hier niets zeggen, daar die proeven
te
weinig talrijk
zijn
en Laurent zich trouwens zelf
onthoudt daaruit eenige gevolgtrekking af Belangrijker
is
te leiden.
de afdoende uitslag, die dit jaar (1899)
«
verkregen werd in den proeftuin, die aan den botanischen tuin
van het Staatslaiidbouwinstituut Het terrein bestaat
(te (iemljloers)
uit vijf pcrceelen,
waarvan
is
gehecht.
elk ieder jaar
aanzienlijke hoeveelheden (hoeveel?) meststoffen ontvangt nl.
natrium (sodanitraat
salpeterzuur
I.
of
:
chilisalpeter),
zwavelzure ammoniak II.
kaïniet (potasciizoutcn)
kalksuperphosphaat
lil.
IV. kalk;
V. chloornatrium (keukenzout).
Op
ieder perceel
werd weideklaver [Trifoliam pratense) Het warkruid was zeer krachtig
en klavcrwarkruid gezaaid.
op de perceelen met weinig
te
kalk en vooral met kaïniet terwijl er
vinden was op het perceel met stikstofmest(I) en hoe-
genaamd geen op dat met kalksuperphosphaat.
Op
het
5'"
kwijnend, maar
perceel
laatste proef, die het
ten rekening laat,
(met chloornatrium) was de klaver
\\\n
vrij
w^arkruid.
Wanneer
men
deze
volgend jaar zal herhaald worden, bui-
mag men
kalk de klaver vatlmar
besluiten dat
maken om
iloor het
potaschzouten en
warkruid ovcrrom-
—
25
—
peld te worden, terwijl hot pliosphorzuur als een voorbehoed-
middel werkt.
"
Laurent meent dat de ontwikkeling en de verspreiding van
het klaver^^"ark^ui^l,
staat
met do samenstelling van den grond.
komt
in
Rolgië
eveneens
zeer veelvuldig voor in de kalkstreek en
in het noordelijk gedeelte
—
bijvoegen
ook
in
in
verband
Deze woekerplant is
—
van ons land en
daarentegen
kunnen wij
er
Vlaanderen, op de klaver zeer zeldzaam.
Het geopend onderzoek zal daaromtrent wel de noodige inlichtingen leveren
afwachten
;
maar
;
wij hebben echter de uitslagen niet willen
reeds van
nu
af willen
wijzen op de waar-
schijnlijk
hooge belangrijkheid van een geschikte bemesting
den
tegen het klaverwarkruid.
strijd
ongetwijfeld nog veel te doen; toe
bekomen
zijn,
—
laar
of ratel
in is
maar de
uitslagen, die tot nog met bepaalde meststoffen tegen sommige
onkruidsoorten, zooals de zuringsoorten
veldzuring en
In deze richting
[Rumex
Acetosa,
Rumex AcefoseUa, SGh?iii])sz\xr[ng),dc:
{Rhinmithus major en mmor),
bemoedigend, dat proeven van gelijken aard
rate-
enz., zijn zoo
warm
aanbevolen
dienen te worden. G.
OVER DOOR ROEST VEROORZAAKTE SCHADE «
De culturen van winterrogge
Staes.
<M.
in de broeikas
van het
landbouwstation werden in 1899 op een buitengewone wijze aangetast door het roest [Puccinia linecuHs en P. rubigo vera). •'
Daar sedert 26 jaren deze cryptogamische ziekte ons
(1) La Dépres&ion des Récoltes due d la Rouille par AcH. GréGOIRE, chef des travaux chimiqucs a la station agronomiquc de Gcmbloux,
—
Pulletin de l'agriculture,
IHO'J.
Tomc XV
Livr. 7. bldz. 613.
—
—
2(3
nooit aiui(}rs dan geringe scliade had (l(>n
hevigen aanval van dit jaar
te
bcrokkeiul,
mogen
meencn wij
toeschrij\en aan do
tegenwoordiglieid van eenige Berberisplanten, die in
arboretum van
liet
iKit
nieuw
landbouwinslituut zijn geplant, welk arbo-
retum onzen proeftuin omgeeft.
Men weet immers
dat deze
heester tot waardplant dient aan een der ontwikkelingstoe-
standen van de wockerplant.
"
roesizwam Piiccinia hncmv's, beter liekend fjraminis,
maar
dit
is
hoegenaamd
Puccinia
als
spermogonium op Berberis,
aecidium en
leeft als
Do
natuurlijk een vergissing begaan.
Sclir. heeft hier
niet het
geval met de groep roest-
zwammei.',die onder de gemeenschappelijke benaming Pi^ccmm
rubigo rera vereenigd
zijn(l). Schr.
had
in de eerste plaats
moeten bepalen met welke soort Aan roestzwammen doen had en daar struiken uit
liei
voor
"t
te
overige niet zegt, dat de Berberis-
arboretum aangetast waren (hetgeen nochtans
zeer gemakkelijk zins onzeker of
hij
hij
kon nagegaan Morden)
men
hier
blijft
het wcX eenigs-
met Puccinia graminis
te
doen heeft
en of de heesters uit het arboretum daaraan schuld hebben.
De proeven werden genonuMi A
in
glazen i)Ottcn, die ieder
kilogr. zandachtigèn kleigrond l)evatten.
die proeven aangelegd
den Schr.
niet,
daar
werden,
blijkt uit
Met welk doel
de mcdcdeeling van
daarover het stilzwijgen
hij
behoudt;
daarenliovcn schijnt de bemesting voor alle potten dezelfde te zijn
geweest. «
l<]en
zek(!r aantal
cultinn'pott(Mi
zijn
ten gevolge van
huiuie standplaats aan de ziekte ontsnapt of slechts weinig
aangetast geworden.
Wij hebben hier dus een uitstekende
gelegenheid oin de schade, die door de gebracht, met juistheid
te bepalen.
zwam
woi'dt teweeg-
Deze bepaling
is
des te
belangrijker, daar over dit vraagstuk geen govens bestaan, die
liet Roest der Graangewassen door (1) Zie over dit onderwerp G. Staks, Tijdsclir. over Plantenziekten, 2» Jaarg. 1896, bldz. 144-lOü. :
—
—
27
wegen van door
berusten op een nain\keurig
roest aangetaste
en andere niet aangetaste oogsten, welke in volstrekt gelijke
voorwaarden veri^regen werden.
Vervolgens wordt het roest
door den landbouwer beschouwd als een ziekte, die weinig te vree/en
is
in
hare gevolgen, daar
bewering
laatste
dat
liet
is
alleen de stengels en de
zij
de korrels ongeschonden laat.
bladeren aantast en
natuurlijk verkeerd; het
is
reeds lang bekend
roest de korrels zelf aantast en oorzaak
soms zeer aanzienlijke vermindering
Deze
55
is
van eene, Wij zullen
in grootte.
daarenboven doen opmerken dat wij niet goed begrijpen hoe
van potten, waarvan de eene, ten gevolge van hun stand niet aangetast
werden, terwijl de andere het wel waren, kan
gezegd worden dat
zich onder
zij
komt
Avaarden bevonden; nochtans
Hoe
en met nadruk terug.
toch vermeld te A\'orden, als
wel had kunnen
zij
«
kend.
nu
het
al is
nauwkeurig
gelijlve
voor-
Schr. daarop later nog eens oolv zij, de uitslagen dienen
hunne waarde,
niet zoo
groot
zijn.
Op 18 Maart worden de aangetaste potten aangeteeDe productie van sporen is overvloedig. De oogst
(31 Juli) heeft ons de volgende opbrengsten opgeleverd
drukken op
dit feit
alle opzichten,
wij
:
dat iedere groep van twee potten zich, in
onder dezelfde voorwaarden bevond
met
dit
eenig verschil dat de eene pot meer door het roest aangetast
was dan de andere. N* der
Stroo
A'ennin-
Graan
potten
gr.
deriug
gr.
•
sterk aangetast niet id. sterk id. tamelijk id. 11 sterk id. 12 niet id. 13 sterk id.
7 8 9 10
14 een weinig id. 15 sterk id. 16 een weinig id.
23 sterk 24 vrij veel
Gemiddeld
id. id.
21 O 29 5
22.2 29.0 24.5 28.6 23.2 28 O 23 8 30.2 23.2 29.5
\
q
°
i }
Vermin- Aantal dering •/»
/.
^^ ""^
\
^^ ,
\
,^'
j
g,
"^
\
.-,1
"'
j
17
10 967 15 867
10.215 12 915 7 231 13.882 8 063 13.463 10.087 15.367 8 024 12.890
(
g^
'"'
(
9, "^ \
.^
^' \
.,-.
j
"^^
j
o,
"^^ \ f
^o
'^^
^
35"
graan-
Gemiddeld gewicht
korrels
322 367 319 303 '4Ö2
375 267 351 275 360 223 318
0.0341 0.0432 0.0320 0.0426 0.0287 O 0370 0323 0.C383 O 0366 0.0427 0.0360 0405
ffr.
— '•
in de
In deze proeven
—
28
het roest dus een vermindering
lieeft
opbrengst teweeggebracht, die van het stroo 8 a 23
of gemiddeld 17
gemiddeld 35
t.
t.
en van
Ji.
En
h. bedroeg.
brengst graan verminderd
liet
graan 21
a 47
ook ten aanzien van de grootte der korrels.
maar
l)etreft,
blijft
immers beneden dat van korrels van normale planten. t.
Wij moeten hier nog
li.
dat do bovenstaande cijfers, die reeds vrij hoog
noemd worden, potten, die
als
een
slechts
getuigen
zeiden, zelf in zekere
of
Het gemiddeld
gewicht van een korrel van een sterk aangetaste plant
verschil bedraagt 18
h.
niet alleen is de totale op-
de hoeveelheid
^^•at
t.
h.
t.
minimum
mate aangetast.
])ijvoegen
kmmen
voorstellen,
dienden, waren, zooals
Dit
ge-
want de
wij hoogcr
»
* *
Voorgaande
o[)stel
was
aflevering, IG'' jaar (1900),
ontvingen.
Daarin
Rapport sur
les
komt
*
reeds gezet,
wanneer wij de
eerste
van het Bulletin de V Agriculturc o. a.
een opstel
(bladz. 9)
voor
:
maladies cri/ptogamiques étudiées au
laboratoire de botanique de Vinstitut agricole de V Etat
door Em. Marc'hal. Bij
de bespreking van enkele roestz wammen wordt ook over
het roest der graangewassen gehandeld en ovei' het mogelijke
nut van de uitroeiing der Berberis-struiken
van het
bij
de bestrijding
roest.
liet heeft
ons eenigszins verwonderd
te zien
dat
Marchal
nog de benaming Vucciniarid)igo rera gebruikten er bijvoegt dat
de
bekei'vrucht
(aecidium]
ervan zich op verschillende
kruidachtige Ruwbladigen (Borragineeën of Asperifoliaceeën)
ontwikkelt, zonder zelfs een enkele maal
gewag
de onderzoekingen van Eriksson en IIenning,
van
talrijke
te
maken van
die,
op grond
en nauwgezette pi-oeven, in plaats van Puccinia
ruhigo vcra, twee verschillende roestsoorten onderscheiden,
— \\\.
—
29
Piiccmia glumarum, gcelroest, en P.
roest, waarvan
alleen
Ruwbladige planten
cZz'spersr/,
bruin-
de laatste als aecidium op sommige
Ook met de onderzoekingen van
leeft.
Klebahn over het Kroonroest der haver [Puccinia coronata) heeft Marchal geen rekening gehouden de bekervruchten van het haverkroonroest komen niet voor, en op de Rijnbezie of ;
WegeAoovn [Rhamnus cnthasiica) en op den Vnilboom(/?^amnus Frangula), maar
alleen op de eerste soort, terwijl de
worden,
aecidiën, die op do tweede aangetroffen
zwam behooren. Wat wij echter aanhalen,
is
vooral uit het opstel van
tot een andere
Marchal
willen
dat de gegrondheid bevestigd van
het volgende,
onze opmerkingen, bladz. 20 (Schr. had in de eerste plaats...
«
Maar
er dient
dit dikwijls te
opgemerkt
vergeten
—
te
—
worden
en men schijnt
dat alleen de tegenwoordigheid van
een Berberisstruik niet voldoende ting voor de graangewassen
is
te zijn
om ;
een gevaar van besmet-
de struik moet zelf door
het roest aangetast zijn, die dan aan de onderzijde zijner blade-
ren de kenschetsende aecidiën der ziekte draagt. «
Welnu, het roest op Berberis
Ziehier een voorbeeld ervan tiscli
:
niet
is
zeer gemeen.
voor de behoeften van het prac-
onderwijs zoekt men, ieder jaar, met de grootste zorg,
de talrijke Berberisstruiken, die
in
struikengroepen (massif) van het Landbouwinstituut te bloers
zijn
Sedert
geplant, naar
door roest
verscheidene jaren
gevoelden
Men
heeft
oj)
arboretum en in de
het
aangetaste
men
Gem-
bladeren.
er geen
enkel
". ziet hieruit dat de onderstelling
hevigen aanval (van roest) van
dit
van Grégoire
jaar te
mogen
«
den
toeschrijven
aan de tegenwoordigheid van eenige Berberisplantcn,
die
in
het nieuw arboretum van het Landbouwinstituut zijn geplant »
wel wat
al te
lichtvaardig
is
neergeschreven geworden. Ct.
Staes.
— "
HET
—
:^(»
OmVALLEN
VAN STEKKEN-
•'
gekomen
In de laatste mij ter hand
welbekende
Zeitschrift für Pflanzenkrankheiten
«
dateerd Februari 1900,
van
D""
aflevering van het
komt eene
P. SoRAUER over de
kweekkas- schimmel
••
>•>,
ge-
uitvoerige mededeeling voor als
»,
de
oorzaak van het ^^"egvallen van duizende stekken, waarmede reeds zoo menig
kweeker
maakte
lot zijne groote schade kennis
en waartegen reeds zoo menig middel te vergeefs
beproefd
werd. In die bijdrage vermeldt de schrijver hoe in ééne nacht tallooze stekken van allerlei planten verloren
noemt
daarbij o. a.
als een staaltje, dat zelfs planten
met
groote., stevige bladeren,
Aan
door die schimmel aangetast worden. mededeeling, welke van eene zegt de schrijver,
dat het
doet
hij
tot
nu toe nog
wasschen zand, het
slot
niet
gelukt
schimmel op
enkele hulpmiddelen aan de hand,
schade beperkt kan worden, zooals
enz.
het
zijner
fraaie afbeelding vergezeld gaat,
afdoend middel ter bestrijding dezer
Wel
kunnen gaan en
Begonia, Calceolaria en Ficus elastica
liet
ter dege reinigen
te
een
is
sporen.
waardoor de
steken in goed uitge-
van de stekbakjes, enz.
Ook wordt door hem deze schimmel voortdurend
als
kweekkas-schimmel aangeduid, doch verder de juiste benaming Toch \\erd deze schimmel reeds sederl lang onbeslist gelaten. herkend door prof.
D""
C.
A.
.1.
A. Oudemans
ix\z
Acrosia-
lagma alhus Preuss. en werd door den heer Wilke, Hortulanus van de Diergaarde te Rotterdam,
reeds
in
1891 een
afdoend middel ter bestrijding van deze schimmel bekend ge-
maakt,
n.
1.
oplossing van feiten in te
het besproeien der aangetaste stekken
Pyoctanine.
met eene
Daar het mij toeschijnt dat deze
kleinen kring bekend gemaakt werden of toen
niet
voldoende aandacht getrokken hebben, geloof ik niet beter te
kunnen doen, dan hieronder een lietgeen destijds
uittreksel te laten volgen van
door den heer Wilki', daarover werd gemeld.
— Pyoclanine
na verwant aan de gewone anilinc, doch
is
er van in
verschilt
—
31
Men
hoeft zoowel een geel als ecu laatste is een
dit
Het werd
scheikundige samenstelling.
ontdekt door prof. Stilling te Straatsburg en
is
geen vergif.
blauw Pyoctanine en
voortreffelijk middel
alléén
tegen de kweekkas-
schimmel.
Het wordt wel gebruikt tegen het mond- en klauwzeer en daar het in die besmettelijke ziekte zulk eene krachtige
werking
uitoefent,
er eene
partij
kwam
bij
den heer Wilke de gedachte op
mede
aangetaste Altermanihera-stekken
te
besproeien
Een weinig poeder werd lost,
in een
emmer met water opge-
in een
donker paarse vloeistof
waardoor het onmiddelijk
veranderde, en toen hiermede de stekken besproeid waren, zoodat
zij
was
er geheel paars uitzagen,
emmer
niet
doch er een gedeelte van de vloeistof
in te
Uit een zuinigheidsoogpunt
geheel te ledigen,
Als
laten.
de kwaal verholpen.
men dan
is
het goed den
eenige dagen later de besproeiing her-
haalt, hetgeen voorzichtigheidshalve steeds wcnschelijk
hoeft
men
inhoud
slechts den
om
te roeren
emmer met
om
is,
be-
zuiver water te vallen en den
weder over eenen nieuwen voorraad
der paarse vloeistof te kunnen beschikken,
daar in den regel
een gedeelte van het poeder op den bodem bezinkt.
Het poeder
verkrijgbaar
is o. a.
bij
de heeren
en zoon, handelaren in drogerijen en chemicaliën,
J.
de Looz
Schiedam-
sche dijk te Rotterdam en wordt verkocht in fleschjes die
gram inhouden voor den
prijs
van 75 cent.
Men
25
heeft aan
één fleschje jaren lang genoeg, daar men, met een klein beetje poeder, al spoedig een
kan veranderen.
Men
emmer water
in een paarse vloeistof
zorge echter vooral zich te overtuigen,
dat het etiquet op de fleschjes de handteekeningen draagt van prof.
D'' I.
Stilling en
D""
J.
Wortmann.
Wageningen 30 Maart. R. A.
Plemper van Balex.
KORTE IVIEDEDEELINGEN. Is Bordeaiixsehe
Het
is
een bekend
sommige schadelijke
pap
dat
feit,
insecten
Het was dus niet onverschillig
voor spinnen
giftig is,
giftig voor
en of
spinnen?
spinnen in den
strijd
werkelijk diensten te
tegen
bewijzen.
weten of Bordeauxsche pap
men
b.v.
bij
het besproeien van
een wijnstok tot het voorkomen of ]3estrijden van ziekten, geen
gevaar loopt te gelijkertijd de spiimen
te
dooden die op som-
mige vijanden van den wijnstok jacht maken.
LÜSTNER
(1) heeft
zich
met
dit
vraagstuk beziggehouden
en komt, na genomen proeven, tot het besluit, dat de spinnen
vaneen besproeiing met Bordeauxsche pap niette
lijden hebben.
(1) Werden die Spinnen von der Bordehiiser Brühe getötet door LüSTNER (Mitteil. über Weiuljau und Kellerwirtschai't. Jahrg. XI. 1899. No 10, bldz. 150, naar een referaat in Centralbl. f. Bacteriologie ii.
Parasitenkunde VI, 1900, n"
4, hldz.
l?.").
TiJDSCHR. O. Plantenz. 1900.
Pl.
1.
TiJDSCHR.
O.
Plantenz. 1900.
Pl.
2.
Ti.iD.scHR. O.
Plantenz. löOO.
Pl.
3.
Phytopathologisch Laboratorium
WILLIE COMMELIN SCHOLTEN
Kruidkundig Genootschap
DODONAEA
te
Amsterdam
te Gent.
Tijdschrift over Plantenziekten ONDER RKDACTIE VAX D-^ J.
Zesde Jaargang.
RITZEMA BOS
en G.
STAES.
— 2^ Aflevering.
Juni 1900.
DE WERKING VAN PERCHLORATEN OP GRAANGEWASSEN; rMet PI.
I,
Il en III.)
opstellen geschreven
Wij hebben vroeger reeds twee
(1)
over de eigenaardige verschijnselen en de zeer schadelijke werking, die na het gebruik van chilisalpeter soms
genomen
bij
verschillende gewassen, vooral
en wel in de eerste plaats
bij
bij
worden waar-
graangewassen,
rogge en haver.
Wij komen toch nog eens op
dit
onderwerp terug, omdat
het hier een ziekte geldt, die in België en ook in Nederland veel
besproken werd, vooral aan die door
ten gevolge van het groote nadeel dat
onze landbouwers berokkend heeft.
zij
De proeven,
De Calüwe, staatslandbouwkundige voor de provincie 1898 en 1899 genomen werden, hebben
Oost- Vlaanderen, in
nieuw licht geworpen op den oorsprong der ziekteverschijnselen en verklaren tevens,
waarom andere proefnemers wel
weinig overeenstemmende uitslagen
zijn
eens tot
gekomen.
Wij danken ook aan den heer De Caluwe de drie
hierbij
gevoegde platen, welke op eene zeer duidelijke wijze de zoo kenschetsende ziekteverschijnselen weergeven.
(1)
G. Staes. Schadelijke loerking
van
Op Plaat
I,
Chilisalpeter. Tijdschr. v. Plan-
tenziekten, 2« Jaarg. 1896, bladz. 10t3.— ld., id.,
S''
Jaarg. 1897, bladz. 26.
— is
—
31
de middelste plant alleen normaal
andere planten op PI. of mindere
I
alsook op PI.
mate aangetast.
(tor vergelijking)
II
en
Wij vestigen
zijn in
III
;
al
de
meerdere
de aandacht
hierbij
op het groot verschil in de ontvviklveling tusschen het normaal en
de zieke exemplaren, die volkoiii'jn omler dezelfde voor-
waarden werden gekweekt, met tans,
onderscheid noch-
dit eenig
planten groeiden op
dat de aangetaste
perceeltjes
die
behalve dezelfde bemesting als de normale planten, perchloraat
Van
hadden ontvangen.
de werking dezer stof vertoonen
nu de kenschetsende verschijnselen
kunnen zich daar
zij
als het
ware
nog een weinig
worden
geboof
ook verscheiden bladen met
terwijl
kenschetsende verschijnselen
planten
zij
dwars door een gespleten blad
zijn
gegolfde randen en kurkentrekkervormige uiteinden
eens
zij
halmtoppen
de bladscheedeu niet losmaken en,
in de lengte groeien,
gen en gekromd; andere bladscheede gewassen;
uit
sommige
:
dergelijke
bij
—
even-
aangetaste
— te zien zijn, *
Wanneer de
ziekte voor de eerste
maal op groote schaal
verscheen — (vroegere alleenstaande ongevallen
na gebruik van
—
sodanitraat hadden minder de aandacht
gevestigd)
men
vervalsching van het
de oorzaak aan allerlei oorzaken toe
sodanitraat,
aanwending van
te
:
groote
hoeveelheden dezer
meststof, invloed van grond, temperatuur en
na het oogonblik van van uitriten
Het kan
d(3
schreef
weder tijdens en
iiiislrooiing der meststof,
aanwezigheid
of joodvorbindingen in het chilisalpeter, enz.
niet geloochend
worden, dat
al
—
deze oorzaken werkelijk
een invloed kunnen hebben op den plantengroei, maar het bleek
weldra dat
zij
in dit geval
kunnen beschouwd worden.
slechts als
bijkomende oorzaken
De ontleding van verdacht
chili-
salpeter had aan Sjollema, bestuurder van het rijkslandbouw-
proofstation
te
perchloraten en
Groningen, do zijne
aanwezigheid aangetoond van
cultuurproevcn,
evenals
die
van De
Caluwe, bewezen zouten)
een
dat juist die perchloraten (of overchloorzure
werking op den plantengroei
schadelijke
zeer
hebben.
Het was aan De Caluwe niet ontgaan, dat sommige proefnemers, die misschien onder uitzonderlijke voorwaarden werkkenschetsende ziekteverschijnselen door het
ten, niet altijd de
toedienen van perchloraat konden doen ontstaan.
ons van meening, dat
men
Hij
was met
genoeg rekening hield met den
niet
vorm, waaronder het perchloraat hoogst waarschijnlijk giftig
Immers
chilisalpeter voorkomt.
omdat deze
in
stof
in het
de proeven werden,
met kaliumperchloraat genomen,
uitzondering,
bijna zonder
al
den handel gemakkelijk
bekomen
te
is,
terwijl daarentegen het overchloorzure zout ongetwijfeld, hetzij uitsluitend,
althans gedeeltelijk als natriumperchloraat
hetzij
in het chilisalpeter bestaat. * *
De Caluwe
*
heeft sedert 1896 zijne proeven onafgebroken
werden geno-
voortgezet; daar echter vooral die, welke in 1899
men veel belang opleveren,
zullen wij hier alleen deze bespreken
Werking van kaliumchloraat. Het chloorzuur kalium of kaliumchloraat
is
eveneens een
verbinding van chloor en zuurstof met kalium, doch in eenigszins andere
verhoudingen dan
bij
de perchloraten of
over
chloorzure zouten.
Op
perceeltjes rogge,
(300
(chilisalpeter]
kil.
waren met sodanitraat
die bemest
per
werd op 23 Februari
hectare),
chloorzuur kalium aangebracht
:
2
1 °/o,
% en 3
"/o
van de hoe-
veelheid chilisalpeter. «
Op 13
April vertoonden de verschillende perceelen niets
abnormaals, uitgezonderd het perceel, dat 3
had ontvangen
:
de
kleur der rogge
geworden en de bladeren vertoonden
was
/,,
kaliumchloraat
hier veel
bleeker
zelfs witte strepen,
het-
—
30
—
geen voldoende bewees dat het gewas maar ziekelijk was «
met 2
Omstreeks einde April waren de bladeren op het perceel °/o
kaliumchloraat veel bleeker geworden; het maakte
den indruk alsof het bladgroen gedeeltelijk verdwenen was.
Op
het perceel
uitzicht
:
met 3
%
had de rogge een duidelijk ziekelijk
het gebladerte, dat sterk ontkleurd en als
met wit gemarmerd was, zag
als geëtioleerd uit.
het
ware
De opbrengst
werd natuurlijk door dien toestand eenigszins verminderd, doch de zoo eigenaardige ziekteverschijnselen, die de landbouwers na het gebruik van schadelijk
van
door toevoeging
die
sodanitraat hadden
perchloraten
waargenomen en
kunstmatig
kunnen
teweeggebracht worden, ontstonden niet, na aanwending van kaliumchloraat.
Proeven van
gelijken
haver, die op 13 Maart (sodanitraat)
en
aard
werden
werd gezaaid en op
kaliumchloraat ontving.
ook genomen met 4
Mei chilisalpeter
Op 20 Mei
toonde de haver geen zichtbare kenteekens van ziekte. perceeltjes, echter, die 2 of
verhouding
tot
het
meer ten honderd kaliumchloraat
sodanitraat
hadden
:
Perceel
in
ontvangen, was de
opbrengst aanzienlijk verminderd zooals blijkt tabel
ver-
Op de
uit
de volgende
— dan
die
—
37
vau do percliloratcn, zooals
de verdere gegevens
uil
blijken zal.
Werking van kaliumperchloraat Kaliumperchloraat werd in de verhouding van 1,2 en 3
%
aan sodanitraat toegevoegd en rogge werd daarmede bemest (23 Februari).
Uit deze proef bleek dat een dergelijk mengsel van chili-
«
salpeter
met
1
%
stigen invloed
kaliumperchoraat in zekere mate een ongun-
had op den groei
een gehalte vau 2 en 3 zich
°/o
echter
in de
de sporen van de ziekte verdwenen. dat zonder
bij
maand
nagenoeg dezelfde gevolgtrekkingen
tijdens de verdere
%
hebben. tot
ontvangen, bleven de
nagenoeg volkomen
zij
ontwikkeling der rogge; op de perceelen met
kaliumperchloraat waren daarentegen zooveel planten
waar
te
nemen
dun stonden.
stemmende met 3
werd
hier
had ontvangen,
% van het sodanitraat
gebruikt, tegenover
dezelfde hoeveelheid
Ook
was een
ten gunste van het perceel dat alleen
een hoeveelheid kaliumperchloraat
ceelen
te
kwam men
op de perceelen, die niet
verdwenen
afgestorven, dat de bodden al te verschil
:
aard
% kaliumperchloraat hadden
verschijnselen achterwege of
Later zijn
April.
menging van sodanitraat was
In een andere proef van denzelfden
3 en 4
met
»
aangewend, scheen een minder schadelijke werking
meer dan 2
slechts
perchloraat, dat de giftige werking
meer deed gevoelen, vooral
Perchloraat,
was
het
;
het
overeen-
dat op de andere perperceel,
perchloraat tevens
waarop naast
sodanitraat
was ge-
strooid.
Wellicht zet het reeds schadelijke kaliumperchloraat zich, in
tegenwoordigheid van sodanitraat, geheel of gedeeltelijk in
hot veel schadelijker natriumperchloraat om. * *
*
Deze proef gaf nog gelegenheid de rogge (St- Jansrogge)
was op 2
tot de
volgende opmerking
Juli 1898 gezaaid
:
geworden
en op 17 Juli bemest met sodanitraat en kaliumperchoraat.
werking van deze
laatste stof scheen zich
maanden
doen
niet
te
gevoelen,
De
gedurende de eerste
doch gedurende den winter
1898-90 zijn een groot aantal roggeplantcn ziek geworden en
weggestorven vooral op de perceelen met 3 en 4
% kalium-
perchloraat.
was sodanitraat en kaliumperchloraat
In een andere proef
op
1
Augustus 1898 toegediend geworden aan knollen (rapen).
Eerst in November werd op dat perceel rogge gezaaid, nadat de
grond met de spade was omgespit geworden.
Ook daar was
in
het voorjaar 1899 de werking van het perchloraat zeer duidelijk,
hetgeen wel bewijst dat de schadelij ke invloed dezer stof niet zoo spoedig ophoudt,
als
men wel
geneigd zou zijn aan te
nemen.
Werking van natriumperchlo?mat. Perceeltjes van 6 vierk. meter ieder
werden op
11
Novem-
ber 1898 bezaaid met rogge van Brie ea ontvingen op 23 Februari sodanitraat
met
aangegeven wordt
in
of
volgende tabel, waarin tevens de op-
brengsten zijn aangeduid Perceel
Sodanitraat
zonder natriumperchloraat, zooals
:
Xatrium-
Graau
jjerchloraat
Gram.
Gram.
150 150 150
0.75 1
00
1.25 i.r.u
2.00 8
2.50
O
3.00
10
4.00
11
.•5.00
12
2.00
Kil.
Strooi
—
39
Ziehier nu de uitslagen der tijdstippen
—
waarnemingen op
verschillende
:
4 April 1.
Schraal uitzicht.
2.
Goed gewas,
De rogge
3-4.
niets abnormaals.
is
tamelijk sterk door ziekte aangetast.
5.
De rogge
is
sterk aangetast.
t).
De rogge
is
ziekelijker
7. Schraal uitzicht,
dan op perceel
5.
doch weinig ziekte.
8.
De rogge
9.
De rogge
is
tamelijk sterk aangetast.
10.
De rogge
is
sterker aangetast dan op perceel 9.
licht aangetast.
is
De rogge
11-12.
is
minder aangetast dan op perceel 10; het
uitzicht is schraal (gebrek
13 April 1 -2.
3.
stikstof)
:
Niets abnormaals.
De rogge
4-5.
aan
is
De rogge
6-7-8.
aangetast. is
De rogge
sterker aangetast dan op perceel is
3.
sterk aangetast.
9-10. Al de planten zijn door de ziekte aangetast. 11-12. Schraal uitzicht,
maar minder
ziekte dan op de per-
ceelen 9 en 10.
37 April 1-2. 3.
:
Niets abnormaals.
De sporen der ziekte
4-6.
De
zijn veel
afgenomen.
helft der planten zijn sterk aangetast.
5.
De
7.
Al de planten zijn sterk aangetast.
2/3 der planten zijn sterk aangetast.
8-9-10. Al de planten zijn zeer sterk aangetast. 11-12. Eenige planten zijn aangetast;
De
giftige
kwijnend gewas.
werking van het na^rmmperchloraat
reeds zeer duidelijk
bij
is
dus
geringe dosis en neemt spoedig aan
— sterkte toe
bij
—
10
hooger gehalte. De waanieiningeii, die
in April
werden gedaan en de uitslagen van den oogst stemmen
te
dezen
aanzien zeer goed overeen. Ziehier nu nog de gevolgtrekkingen,
Caluwe «
andere proeven werden afgeleid
uit
Het
uitslagen,
natriumperxhlornat,
dat
wordt toegediend, reeds rogge schadelijk
Een
de verkregen
den winter
zeer geringe hoeveelheid voor
bij
de
7u uatrium-
1
duidelijk vergiftigingsverschijnselen teweeg-
pcrchloraat zeer gebracht.
uit
dat voo7'
Zoo heeft sodanitraat met 0,6
is.
De
:
waarnemingen, evenals
blijkt uit de
door
zooals die
dosis
van
% natriumperchloraat tast
1
sterk aan, terwijl een dosis van 2 a 3
°/o
de rogge
voor het gewas nood-
lottig is. n «'
De groei van de rogge
is
zeer krachtig geweest en de
werking van het natriumperchloraat, dat na den lointer was uitgestrooid,
minder
is
in
't
oogvallend geweest dan in de voor-
Nochtans, en
gaande proef.
zelfs
keling van de rogge sterk vooruit dat
het oogenblik
(23 Februari) heeft
het
niettegenstaande de ontwik-
was voor
het jaargetijde, op
natriumperchloraat werd
gevoelen, zooals uit de
toegediend
weldra doen
de schadelijke invloed zich
waarneming on de opbrengsten volkomen
blijkt. »
G.
Sta
es.
SCHADELIJKHEID DER niEIOORENHEG&EH OHI TUINEN EN AKKERS. (
lp
liooge
gronden wordt do meidoren zoor veel gebruikt om akkers en tuinen; en het
voor het aanleggen van heggen
moet worden erkend, dat deze struik
zich voor dit doel in vele
opzichten uitnemend eigent, vooral omdat de heggen, die
ervan krijgt, niet
al te
ook dik worden en aan do door de dorens
men
langzaam groeien, gemakkelijk dicht en
katten,
basis dicht blijven, on
honden, enz.,
en ook
ook omdat
zij
kwajongens,
—
41
—
tegenhouden. Bovendien leveren de mcidorenheggeu uitstekende broedplaatsen op voor verscheiden nuttige insektenetende zangvogelljes,
winterkoninkjes,
zooals
grasinus-
braamsluipers,
schen enz., wier nesten daar ten gevolge van de dorens, niet
gemakkelijk bereikt.
door
kraaien
katten,
en
H. C. van Hall schreef dan ook in zijne
houdkundige Flora, heester of kleine
»
is
naar mijn inzien
stammen
slechte
maar vooral
zame levende heggen, waartoe Gronden, die
troffen wordt.
«
:
Deze
om
op
te
enten (waartoe
gebruikt wordt, hetgeen dikwijls
te veel
geeft),
Landhuis-
voor onze landhuishouding van zeer
groot belang, niet alleen als gronistam hij,
«
1855 werd uitgegeven
die in
boom
worden
roofvogels
hij
te
tot het
maken van duur-
door geen ander gewas over-
om
hoog liggen
het water in de
slooten te houden, hetwelk anders de allerbeste wijze van landaf-
scheiding
Van
is,
behooren met doornenheggen afgesloten
te
worden.
Hall beval hier dus dorenheggen alleen aan daar,
»>
waar
afscheiding door slooten niet of moeilijk kan worden verkregen;
en
— zooals uit andere plaatsen zijner
werken
blijkt
— beval
hij
ze voornamelijk aan ter vervanging van de toen vooral en zelfs
thans nog wel gebruikelijke aard wallen, die ter afscheiding van
de eene bezitting van de andere dienen. in de
ook
dagen van Van Hall
ergernis
sommige streken van Drenthe en
van Groningen, welke aan deze provincie
in die gedeelten
grenzen,
in
algemeen gebruikelijk waren, wekten steeds zijne op,
daar
hij
zo in
de omgeving van de voormalige
Landhuishoudkundige
school
te
Drentsche slooten
zooals
wij
«
Deze aard wallen, die
»,
spottenderwijze noemden,
Haren
overal
zag.
Deze
Groningers die aardwallen
toch ontrekken
eene zeer
groote
oppervlakte gronds aan zijne bestemming; en bovendien zijn het plaatsen,
waar
allerlei
onkruiden welig tieren en vanwaar
deze zich steeds weer gemakkelijk over de aangrenzende terreinea
mijne
verbreiden.
vaderstad
Ik kende in mijne jeugd in de buurt van
Groningen geen beter terreinen
om
te bota-
niseeren dan de
Nu
zal
Drenthsche slooten
«
»
daar groeide van
;
alles.
niemand ontkennen dat de meidorenheggen
ter
begrenzing van de perceelen veel doelmatiger zijn dan de boven-
maar toch
bedoelde aardwallen,
wel wat
in te brengen.
dit tegen, dat zij veel
In
't
tegen het gebruik ervan
is
algemeen hebben levende heggen
voedende stoffen
uit
den grond trekken
maar bovendien
en wel niet alleen op de plaats, waar
zij
nog soms ver
dit opzicht zijn niet
den omtrek.
in
soorten van heggen
heggen «•
maken
In
even schadelijk;
staan,
het in dezen
meidoren-
de
en juist
heel
al
alle
In het laatste
erg.
Jahresbericht der Königlicheu Lehranstalt für Obst-, Wein-
und (rartenbau
» te
Geisenheim vinden wij een sterk sprekend
voorbeeld, hoever zich
heen uitstrekken.
Bij
de meidorenwortels door den
de bewerking van een terrein bleek daar,
dat zich van de meidorenhaag
uit
wortels uitstrekten in de
aangrenzende moestuinen, en wel over
een
groot
horizontaal zich uitstrekkende wortels lengte te hebben
van 8
i
gedeelte
Een dezer
hunner lengte op eene diepte van ongeveer 30 cm.
eene
grond
werd gemeten, en bleek
Meter.
Dat
deze zoo dicht
onder de bodemoppervlakte zich uitstrekkende wortels veel
voedende
en veel water opnemen, spreekt van
stoffen
Reeds daarom
is
zelf.
het zeer de vraag of de bescherming, welke
de meidorenlieggen
verleenen aan
het
terrein,
omsluiten, wel opweegt tegen al het nadeel, dat
't
zij
welk
zij
door ont-
trekking van voedsel teweegbrengen.
Maar
er
is
boomgaarden
meer.
zijn
Vooral voor
de omheining
van
ooft-
de meidorenheggen af te keuren, omdat
zij
broedplaatsen zijn van allerlei plantaardige en dierlijke vijanden
van do ooftboomen; zoodat wie zijne boomgaarden door doelmatige middelen, met opoffering van
tijd
zuiver te houden, telkens weer kans heeft, dat
gewerkt
lieoft,
omdat de vijand
zich altijd
allerlei
en geld, tracht hij
voor niet
weer van
uit
de
mcidorenhcg over den boomgaard of de kweekerij verbreidt.
— Ia dit opzicht zijn
—
o 4o j
ons de meidorenheggen wat in
bij
New
Jersey
en aangrenzende Amerikaansche Staten de heggen van Cydonia
japonica
zijn
:
broedplaatsen van
ontuig voor onze
allerlei
ooftboomgaarden on kvveekerijen.
En
is
geen wonder; want zoowel de zoo mooie Cydonia
als
onze niet minder mooie meidoren behooren tot de
dat
japonica
familie der Pitvruchten of
Pomaceeën, waartoe eveneens de
appel, de peer, de mispel en de is
kwee worden
bekend dat zoowel de parasistische
lijke insekten, als
zij
bepalen (wat zelden
keurig
zijn,
En
het
als de schade-
zich wel niet tot eene enkele plantensoort
't
geval
is),
maar toch wel
eenigszins kies-
gewoonlijk gaarne plantensoorten
natuurlijke plantenfamilie
aantasten; welk
uit
feit zijne
dezelfde
gereede
dat verwante planten
verklaring vindt in de omstandigheid,
doorgaans ook verwante stoffen bevatten. slechts
gebracht.
zwammen
Enkele voorbeelden
van vijanden van den meidoren, die ook vruchtboomen
aantasten
:
Podosphaera Oxyacanthae veroorzaakt « het wit » der appelboomen en van den mispel, maar tast ook den meidoren aan.
Mortheira Mespili veroorzaakt eene
ziekte der takken
en twijgen van mispel, pereboom en Cotoneaster
zwam
schijnt niet te verschillen
den naam van Morthiera
van de
in
\
maar deze
N. Amerika onder
Thümenii beschreven
soort,
die
daar op meidoren werd aangetroffen (Vgl. Frank, Die Krankheiten der Pflanzen
», II.
2« druk, bl. 328).
Pestalozzia concentrica
tast de bladeren
peer en appel, trouwens ook die van
Van nog andere schijnlijk, dat
zij
soorten vau
tegelijk
makke
zwammen
is
Maar
het althans waar-
den meidoren aantasten en den appel-
boom, den pereboom, de kwee en de mispel, twee ervan.
van meidoren,
kastanje en eik, aan.
veel grooter
is
of minstens een of
het aantal insektensoorten,
dat van den meidoren op een' van deze
boomen kan overgaan,
_
_
.[.l
dikwijls ook op ooftboomeu uit de groep der Steenvruchten
(Prunaceeën).
pomorum
De snuittorreu Anthonomus kever),
steker) en andere
zoowel
(appelbloesem-
Rhynchites Bacchus, Rhynchites conicus (detakafals
Rhynchites -soorten leven op den meidoren Hetzelfde geldt van
op verscheidene ooftboomen.
Pontia Crataegi
van Liparis
(het groote geaderde witje),
aurifiua (donsvlinder), van Lipa7ns chrysorrhoea (bastaardsatijnvlinder),
Gastropacha neustria
van
Acronycta toHdens, van ders,
(ringelrups),
van
verschillende soorten van wintervlin-
van onderscheiden bladrollersoorten, van
Coleophora
hemerobièlla (het kokerrupsje der ooftboomen), van Hyponomeuta variabüis (eene der soorten van spinselmotten), vau Selandria adumbrata (de slakvormige bastaardrups, die ook de bladereu van peren- en kerseboomen skeleteert), van L^jda
clypeata (eene spinselbastaardrups), die ook op mispel voor
komt, van Aphis Mali (de perebladluis),
(de
van Aphis Pyri
appelbladluis),
van Psylla Pyri
(de appel blad vloo),
verschillende soorten van schildluizen,
o. a.
van
van de soms op
ooftboomen en aalbessenstruiken zoo schadelijke niosselvormige schildluis
Om
{Mytilaspis conchaefonnis) enz. ,
al
ling, zich
de boven aangegeven redenen verdient het aanbeve-
nog wel eens
te
bedenken vóór men overgaat
gebruiken van meidoornheggen
om
De opgenoemde bezwaren bestaan
tot het
ooftboomgaarden en tuinen.
niet of in veel
tegen het planten van heggen van beuk,
iep,
mindere mate De
liguster, enz.
meeste vijanden van deze boomen leven niet op ooftboomen; en
hoewel ook de wortels, welke de genoemde boomen verbreiden, niet
doen
zij
in
don grond
geheel onschadelijk voor de omgeving
toch minder
dieper den grond
kwaad dan
die
zijn,
zoo
van meidoorn, omdat
zij
in gaan, en zich niet zoo in horizontale rich-
ting uitstrekken.
Amsterdam, 20 Mei lüOO. J.
KlTZEMA Uos.
—
—
45
OVER HET AANBINDEN VAN PAS GEPLANTE BOOIÜEN. In de« Mitteilungen über Obst-undGartenbau»,Yerschij-
onder hoofdredactie van
iieiide
(Jaargang
XY,
Schilling,
getiteld «
D""
R. Goethe
komt een
n" 5, bl. 69),
te
Geisenheim,
voor van G.
opstel
Zur Sommerbehandlung frisch geplfanz-
waaraan ik — zonder het geheele artikel — het volgende ontleen, onder bijvoeging van over — Dikwijls lijden de enkele opmerkingen van mijzelven. ter Obstbaunie », te
nemen
jonge hoornen door het aanbinden, en toch kelijk
Om
kwaad.
het nadeel
is dit
een noodza-
van het aanbinden zoo gering
neme men in de eerste plaats een paal, Een paal, waar dedoode schors die van de schors beroofd is. nog omheen zit, biedt aan allerlei insekten geschikte plaatsen om er weg te kruipen en te overwinteren ook worden mogelijk
doen
te
zijn,
;
met zoo'n ruwe paal
—
zooals
schildluizen — in
Een
binnengesleept.
gevaar
mag
niet tot in de
kroon reiken
;
anders zou
biedt dit
paal
ontschorste
— De paal moet verder goed recht
niet.
zitten
en boomgaarden
kweekerijen
gladde,
erop
die
insekten,
allerlei
zijn,
hij bij
en
hij
wind deze
Palen van eene doorsnede van 10 a 12 cm.
beschadigen.
aan hun ondereinde en van 5-6 cm., aan hun boveneinde zijn
't
best.
Vaak banden
bindt
stijf
men
hetverplante boompje met twee of drie
aan de paal
vast.
mag
alleen toepassing vinden
een'
krommen stam
Dit is geheel verkeerd; het
wanneer
zooveel mogelijk recht
In alle andere gevallen
is
te
een enkele band
komen voldoende, maar ook
veel
beter
doen
is,
doen worden.
niet alleen vol-
losjes
drie.
worden wanneer
Ook later, bijv. met wilgenteen. boom vastgegroeid en de aarde stevig in elkaar gezakt binde men hem met niet meer dan één' band vast, en
vastgebonden,
is,
te
dan twee of
Bovendien moet de pas geplante boom maar
de
om
het er
baud dicht ondei' de kmoiiaan; evenwel
l)renge dien
lueii
kan men dan den band wat vaster aanleggen,
Yan de
verschillende boonibanden verdienen dezulke de
voorkeur, die den boom niet beschadigen, die niet insnijden,
duurzaam
en daarbij
Ook kan men kurken
men
men met een
Bij
later een' stevigen
zeer goed.
zijn
boomband maken
van wijnflesschen, die
boort, terwijl trekt.
Leeren banden
zijn.
een' goeden
uit
gebruikte
pin netje door-
draad door
al die
gaten
gebruik van zoo'n band komt de stamopper-
't
vlakte alleen met kurk in aanraking.
Maar hoeveel zorg men ook besteedt om de best mogelijke boombanden te krijgen, men is er nooit zeker van dat deze duur door schuren en insnijden nadeelig
toch niet op den
worden.
Dit
is
vooral voor steenooCt (pruimen,
abrikozen en perziken) kwaad, omdat
verwonding vaak gomziekte
men gedurig
bij
Het
optreedt.
nagaat of het ook noodig
kersen,
deze booraen na is
dus zaak, dat
de banden losser
is,
te
maken. Mei 1900.
DE
IN
J.
RiTZEMA Bos.
GEKWEEKTE PLANTEN WOEKERENDE AALTJES OF NEIflATODEN;
Rapport, in
't
Fransc/i. uil te brenc/en in de vergadering
de zevende sectie van fiundig Congres,
te
tiet
zesde Internationaal
Jiouden
Parys, op
te
1 lol
van
Landboaw-
8
Juli 1900,
door
Prof. J.
Toen rapport uit
ik te
de
vereerende
brengen over
woekerende Nematoden mij
heid
Ritzema Bos,
ol"
opdracht «
Aaltjes
de »,
in
aanvaardde,
een
gekweekte planten
begreep ik dat niet van
verwacht werd, een ook maar eenigszins naar volledigstrevend overzicht te geven van wat omtrent de ver-
—
17
—
schillende soorten der in planten parasiteerende Nematoden,
omtrent hare levensgeschiedenis, omtrent de werking, welke op
zij
bestrijden,
gen
is
ze te
bekend geworden, zoowel door de onderzoekin-
van verschillende geleerden
als uit
de ervaringen der
praktische landbouwers en tuinbouwkundigen. mij hier tot een zeer beknopt overzicht te
om
de planten uitoefenen en omtrent de wijze
moeten bepalen,
om
Ik
meen
van de hoofdpunten
aldus punten van uitgang te
vormen
voor de discussie. plantenparasitische Nematoden zijn in
De
't
algemeen
endoparasielen, dus woekerdieren, die inwendig in de planIn hoever enkele Nematoden, die uitwendig aan
ten leven.
de plantenwortels voorkomen {Dorylaimus,
kunnen worden,
schijnt mij
nog
etc.j,
niet uitgemaakt.
schadelijk
Niet alle
Nematoden, die men soms in planten aantreft, mogen
als
worden beschouwd. Het is bekend, dat vele soorten van deze orde in humus bevattenden bodem en in parasieten
gestorven en
stervende deelen van planten haar voedsel
vinden, Nematoden, behoorende
tot
de geslachten RliaMUis,
vindt
Cephalobus, Diplogaster, enz.
men
zeer dikwijls in
plantendeelen, die ten gevolge van de meest verschillende
oorzaken in stervenden toestand verkeeren; zoo
treft
men
ze
ook vaak secundair aan in deelen van planten, die ziek of stervende zijn door de werking van par asitische Nematoden. Alle Nematoden,
die
zich
als
ware parasieten met den
celinhoud van levende plantendeelen voeden,
van een
«
mondstekel
»,
waarmee
tencellen doorboren, en die
dezer cellen onmisbaar
bij
is.
zij
zijn in
't
bezit
de wanden der plan-
de opneming van den inhoud
Komen
er dus
in de eene of
andere zieke plant Nematoden voor zonder mondstekel, dan
kan men er zich van verzekerd houden, dat haar optreden secundair
is,
dat
zij
De Nematoden,
niet
de oorzaak der plantenziekte
die als
zijn.
oorzaken van plantenziekten
— bekend
zijn,
behooren
tot
48
—
de geslachten Tylenclms Basiian,
Aphelenchiis Bastian en Heterodera Schmidt. het
Bij
Heterodera
geslacht
de larven
zijn
haar
in
eerste ontwakkelingstijdperk palingvorniig; in deze periode
van uit de omgevende aarde de plantenwortels waar zij zich aanvankelijk door de weefsels heen bewegen, maar al spoedig onbewegelijk worden, en in dezen dring-en
zij
binnen,
toestand een'
aannemen.
fleschvorm
In
laatstbedoelden
ontwikkelingstoestand begint de differentiatie der geslachten.
Het zich ontwikkelende mannetje trekt dat
zijn
lichaam samen,
aldus weldra weer palingvormig wordt, en binnen de
zich afscheidende
lichaamshuid,
buitenste
Het
ontwikkelt
wijtje
streeks, zonder encysteeriug,
tot
een dik,
Waar
peer- of fleschvormig dier.
cyste
als
binnen de genoemde
fungeert, zeer in de lengte groeit, zich
cyste inéénwindend.
die
zich
recht-
citroenvormig,
het zich vlak onder de
opi)erhuid van een plantenworteltje bevindt, doet het door zijne
opzwelling deze opperhuid barsten, zoodat het wijfje
buiten aan het worteltje
komt
te zitten
[Heterodera Schachtii
Schmidt); waar het in de diepere weefsels van den plantenwortel gelegen
inwendig
is
{Heterodera radici cola öree/f),
in dezen wortel besloten, In
liet
blijft
eerste geval
het
wordt
het bevrucht door het mannetje, nadat dit zich uit den wortel in den grond heelt begeven; in het tweede geval beweegt het
mannetje zich door de weefsels van den plantenwortel heen naar het wijfje
toe.
In ieder geval
mannetje palingvormig en
vrij
is bij
Heterodera het
bewegelijk; het wijlje
is
zeer
opgezwollen, dik en onbewegelijk. Hij
Tyienchus en Aphelenchus
zijn
mannetje en wijfje
beiden bewegelijk en palingvormig. Plet verschil tusschen deze beide genera onderling
chus zich de terwijl
bij
is
hierin gelegen 1° dat
bij
Tyien-
slokdarm voortzet ook achter de zuigmaag,
A /jIii'Icuc/iu-s da ^lok&di'm
in
de zuigmaag eindigt,
—
—
maag onmiddelijk achter
eig'enl ij ke
zoodat de
41)
doelde orgaan gelegen
is;
2" dat
bij
dit laatstbe-
Tylenchus de gezamen-
uitmondingsopening van de mannelijke geslachtsor-
lijke
ganen en den endeldarm door eene breede huidplooi (eene «
bursa
geval
wordt omgeven, wat
")
bij
Aphelenchus
is.
Van
soorten dan plantenparasieten
van de geslachten
;
in planten parasiteerende
eerste plaats schadelijk door het
der
voedsterplant
prikkel, dien een'
geene andere
vrij
in
Tylenchus den bodem
—
leven.
De
men
het geslacht Heterodera kent
en Aphelenchus kent men er ook, die
fen
niet het
zij
Nematoden worden
niet in de
wegnemen van voedende
stof-
maar wel door
een'
op zich
zelf,
op de omgevende weefsels
uitoefenen.
Aan
mechanischen prikkel alléén kanhierniet worden gedacht,
daar de werking zich doet gevoelen niet alleen in de cellen, die onmiddellijk
hier te doen
aan het aaltje grenzen.
met eene door het
aaltje
Misschien hebben wij afgescheiden stof; mis-
schien ook alleen met een' prikkel, op de weefsels uitgeoefend
door de voedselonttreking.
Meestal reageert de plant zelve op
de inwerking van dien prikkel, van welken aard
wezen, terwijl
hij
ook moge
door hypertrophie van parenchymatische weefsels; die
prikkel
overigens schadelijk inwerkt, en
bij
vol-
doende sterkte op den duur den dood der weefsels en daardoor
van het aangedane plantendeel veroorzaakt.
Er
is
ééne soort van Nematoden bekend, die door
prikkel welken
dat
van
zij
uitoefent, zóó snel de plan ten weefsels doodt,
eene voorafgaande hypertrophische
dezer weefsels geene olesistus
den
sprake kan
Ritzema Bos,
die
—
zijn.
Dit
is
ontwikkeling
Aphelenchus
vooral langs de
doode, bruinwordende plekken op de
nerven
—
bladeren van Begonia
en van Asplenium-soorten, waarschijnlijk ook nog van andere planten, veroorzaakt.
—
—
50
Gewoonlijk evenwel wordt
—
zooals ik
reeds zeide
—
de dood der door Nematoden bewoonde plantendeelen vooraf-
gegaan door hypertrophie der parenchymatische weefsels.
Het kan soms zeer lang duren vóór de door de parasieten be-
woonde plantendeelen
sterven
;
en
zelfs blijven
plantendeelen even lang in leven als het geval
Veel hangt in dezen af van het aantal aaltjes, dat
bepaald gedeelte der plant aanwezig
een
er in
met dezelfde
de parasieten worden
deelen van die planten, welke niet door
bewoond.
somwijlen deze is
is.
Wordt
een uienkiemplantje door een paar exemplaren van Tylenchus
devastatrix
Kühn
betrokken, dan sterft
zich daarin beginnen
te
dit,
vermeerderen.
zoodra de aaltjes
Wordt daarentegen
maand oud geïnfecteerd, dan neemt vorm aan, maar blijft toch nog zeer lang
eene uienplant van eene zij
een' aljiiormalon
in leven
neer
zij
eene uienplant, die een paar maanden oud
;
wordt geïnfecteerd,
is
is,
wan-
tegen den oogsttijd nog niet dood.
De parenchymcellen van het plantendeel, waarin parasi teerende
Nematoden zijn binnengedrongen, vergrooten zich.
Soms geschiedt veelkernig
Soms deelen plaats, die
dit in bijzonder sterke
er ontstaan
:
mate en worden de cellen
dan zoogenoemde
«
reuzencellen ».
zich de cellen, en grijpt er eene weefselswoekering
den naam van galvorming verdient.
Doordat
die de(3len,
waarin zich gecne of slechts weinige
aaltjes bevinden, niet of weinig opzwellen, en die,
van deze diertjes aanwezig
zijn,
doen, ontstaan dikwijls albu'lei deelen,
zelfs
waarin vele
zulks in zeer sterke mate
krommingen der
geheele barston on scheuren
;
geïnfecteerde
en eene normale
ontwikkeling der aangetaste plantendeelen wordt onmogelij k Dit
is in
des te sterkere
mate het geval wanneer, zooals ge-
woonlijk gebeurt, de lengtegroei der vaatbundcls van de aangetaste
plantendeelen minder sterk
wordt dan
bij
normale
planten Al naarde soort van aaltjes,
waarmee men
te
maken heeft,
— al
—
51
naar de plantonsoort, die er door wordt aangetast,
al
naar-
aaltjes, in de geïnfecteerde plantendeelen aan-
mate het aantal wezig en
al
naarmate den
leeftijd
van de plant op het oogen-
blik der infectie, zijn de optredende
misvormingen der planten
verschillend sterk, en sterven de aangetaste planten of planten-
deelen vroeger of later af.
Al naar de omstandigheden kan óf slechts een deel der plant óf de geheele plant mislukken
kend, waarin plant,
waarin
ook gevallen
er zijn
;
de aaltjes feitelijk niet nadeelig zij
parasiteeren,
— ja
zelfs gevallen,
voor de plant van voordeel schijnen te
be-
worden voor de waarin
zij
zijn.
Haverplanten roggeplanten uienplanten boekweitplanten ,
,
,
klaverplanten, die in sterken graad aangetast zijn door Tylen-
chus devastatrix, sterven spoedig, blijven
— worden
klein,
dat
den
voor
zij
Het zelfde
hebben.
planten, die door
is
't
— wanneer
statrix, kunnen dikwijls
weg
in leven zij
zoo
waarde meer
geene
plantenteler
Heterodeym Schachtii
doorgedrongen tot de
zij
geval met bietenplanten en haver-
Bollen van hyacinthen,
len der schubben
of
zoodanig misvormd en blijven
zij
aangetast.
zijn
bewoond door Tylenchus deva-
worden genezen, door de zieke dee-
te snijden.
Zoolang de aaltjes niet
schijf der bol, is
zijn
deze slechts plaatselijk
ziek.
Tarweplanten, waarin zich een gering aantal exemplaren
van Tylenchus scandens hebben gevestigd,
vertoonen geene
ziekteverschijnselen, vóór zich de aaltjes in de aar hebben be-
geven,
men
om
zich in de eerste ontwikkelingstoestanden der bloe-
te vestigen,
alwaar
zij
zich voortplanten, en vervolgens de
bloembeginselen in gallen veranderen'. slechts ééne generatie per
Daar
bij
T.
scandens
jaar wordt voortgebracht en deze
aaltjes zich dus gewoonlijk in de vegetatieve deelen slechts in
zeer geringen
getale
bevinden,
zoo vertoonen deze laatste
doorgaans ook geene merkbare misvormingen.
—
—
Ö-2
Heterodera radicicola veroorzaakt van zeer verschillende planten
tels
De levende
der wereld.
gallen aan de wor-
ongeveer
alle
streken
gal oef ent, hoewel voor hare
vorming
vele voedende stoffen noodig zijn,
uit
jarige planten
met den
tijd
in dit geval in
nu
valt de
dood der plant
natuurlijk
;
samen zoodat
van schade, door dezen Nematode teweeggebracht,
—
is.
orgaan bevestigde wortels in
't
aan zitten of
schillig of er gallen
meerjarige planten,
Bij
die een' wortelstok bezitten, sterven de dit
vele één-
uit. Bij
van het sterven der Jlete7vderagSi\\en
geheel geen sprake
't
toch geen'
vele planten
bij
merkbaar schadelijken invloed op de planten
aan
't
achtereinde van
voorjaar van zelf niet.
Bij
af,
onver-
andere perennee-
rende planten echter, die een' penwortel bezitten, waarvan de top ieder jaar nieuwe scheuten vormt, en welker wortelsysteem
dus blijvend
is
en elk jaar zich rijker vertakt, moet het afster-
ven der gallen zonder twijfel schadelijk worden
;
want met de
gallen gaan alle deelen van den wortel dood, die zich daaron-
der bevinden.
Dit
a.
is o.
door H. radicicola
't
geval met de klaverplanten, die
zijn geïnfecteerd.
van
Ik wil niet zeggen, dat de aanwezigheid van gallen
IL radicicola, zoolang deze keeren, voor de planten zijn zij
in leven
altijd
en in ontwikkeling ver-
geheel onschadelijk
Soms
is.
door de groote hoeveelheid voedende stoffen, welke
zij
voor hare ontwikkeling noodighebben, oorzaak van eene gebrekkige ontwikkeling van het wortelstelsel, waardoor de planten
geen water en voedende stoffen genoeg kunnen opnemen, en dientengevolge, vooral Dit
is
o. a. het geval
den anderen kant
bij
droog en
met de tabak
ziet
men
bijv.
in
warm weer Deli
kwijnen.
—
(Sumatra).
dat Clematisplanten,
Aan
die
in
kweekerijen onder zeer gunstige uitwendige omstandigheden groeien, in geenerlei opzicht in minder goeden staat verkeeren,
wanneer hare wortels met //e^erocZera zelfs dicht bezet wanneer
zij
daar-van geheel vrij zijn.
Ja
zelfs schijnt
zijn,
dan
Hetero-
—
53
-
dcra radicicola voor do planton, waarin kunnen worden (Vuillemin
heeft, nuttig te
zij
zich
gevestigd
droge strelien der Sahara gedijen rapen, wortelen, tomaten, en3., nooit anders dan
nog
met
flink
De reuzencellen,
zijn.
sellerij,
begieting; en dan evenwel
bij
wanneer de wortels dezer gewassen
slechts,
lieteroderagallen bezet
Inde
et Legrain).
die
door de
prikkels, uitgaande van de Neraatoden, in het houtgedeelte der
wortels gevormd zijn, schijnen als waterreservoirs te dienen
;
en alleen de planten, die zulke waterreservoirs bezitten, kunnen bij
iedere begieting,
gebrek
tweemaal per dag
er
die
zooveel water bewaren, dat
zij
plaatsgrijpt,
tot eene volgende begieting
overzicht van de
Ik laat thans volgen een zeer beknopt
Nematoden, welke
oorzaak van plantenziekten bekend zijn,
als
met eene opgave van de planten,
in
welke
zij
parasiteeren.
Tylenchus devastatrix Kühn, RitzemaBos. gelaaltje) veroorzaakt
de
«
reup
— Engelsch: de «
" of «
bolbroek
Maladie vermiculaire des oignons
het
ringziek
«
:
«
Stock
«
Maladie annulaire «
reup
— Engelsch
:
»
,
«Rüb'>
der uien
» ;
— Duitsch
» «
«
;
(Fransch :
•-
:
Wurm-
)
of
»
»
"
oudziek
der hyacinthen,
»
Galtonia candicans en van de Scüla-&ooTiQ.i\
de
(het sten-
tulip root »);
«
kroefziekte
«
—
:
van rogge en haver (Duitsch
»
krankheit der Zwiebeln
«
geen
lijden.
—
Duitsch
:
«
Ringelkrankheit
van klaver en lucerne (Duitsch
:
van
(Fransch
"
»
Stock
)
"
:
;
;
clover sickness ");
de aaltjesziekte der paardeboonen de aaltjesziekte der bloemhoofdjes (Duitsch
:
"
KernfJiule der
Weberkarde
van de weverkaarde "
)
de aaltjesziektc der anjelieren disease of carnations
»
(Engelscli
pinc
••
:
applc
)
aardappelen
de aaltjesziekte der
(I)uitscli
Warmfaulc
:
der KarlofFeln »); de aaltjesziekte van Phlo.r dccussaia;
de aaltjesziekte van de
reup
"
••
Primula sinensis
van boekweit (Duitsch
:
«
;
Stock
»)•
Bovendien werd TyJenchus devastatrix nog in een groot aantal in
num
't
wild groeiende planten aangetroffen, o. ^.'mllyp-
cupressifbrnie (een Mos), veel
(zeer
in
Polygonum persicaria
Qïi
soort,
die
in
of reukgras),
P. Lapaihifolium
Het valt volstrekt niet
Grasachtigen
in verschillende
Anthoxanthum odoratum
in
enz.
,
verwonderen, dat eene dier-
te
zoo velerlei gewassen parasiteert, en
deze
bij
onderscheiden planten oogenschijnlijk zoo geheel verschillende ziekten veroorzaakt, aanleiding tot vergissingen gaf
Kühn
aanvankelijk, toen
ziekte van
de aaltjes
hij
als
.
Noemde
oorzaak van eene
weverkaardo ontdekte, deze soort van Nematoden
—
Anguülula Dipsaci, spoedig veranderde hij dezen naam in dien van Anguilhda dcrasfalrix, toeii hem bleek dat de bedoelde aaltjes tevens de oorzaak rogge, liaver, boekweit, klaver.
siatrix
\Aeci\,
na
lu't
waren van
d(!
««
Stock
»
bij
De naam AnguiUida dcmi-
onderzoek door Bastian aan de groe[)
der Angiiiluliden gewijd,
te
moeten
plaats
maken voor
de
naam Tglenchus devasiairix. Bütschli had in het mos Hypnum cuprissiforme een aaltje aangctrotlen, dat hij TyUmchus A.sl;eii((syii noemde.
—
Prillieux ontdekte dat do oorzaak van het ringziek der hya-
cinthen een aaltje
Beyorinck
is,
't
ontdekte
wi'jkc in
ll()ll;iii(l
//. y\//f(!
noemdr
"Stock"
lij(l(.'ii(ie
" ;
welk als
kr()(!f » 011
hij
Tyletichus IlyaciniJii noemde;
oorzaak van
de ziekte
der uien,
geno<'m(l wordl, een a;illje, dat
Kidm mcemle dat
lucei-nc specifiek
]\ci
aaltje
vei-scliillend
van
hij
aan
was van dat
— van de aan aaltje
«
Stock
—
oo
lijdende klaver
»
;
hij
noemde het luccrne-
Tylenchus Havensteinii
Door onderlinge vergelijking van een zeer groot aantal geen
aaltjes, uit verschillende planten afkomstig, bleek mij dat
morphologische verschillen konden worden geconstateerd tusschen H. devastatrix uitStockzieke rogge, haver, boekweit en klaver,
—
H. Allii
uit
Askenasyi
onderzoeken
te
;
met de
Bütschli's teekeningen
maar door de
aaltje en mijn
uit
Tylenchus
vergelijking van
talrijke aaltjes, die
oogen kreeg, kon ik constateeren,
wonende
H. Hyacinthi
kroefzieke uien, en
Ik had geeno gelegenheid,
ringzieke hyacinthen.
ik onder de
dat tusschen dit mosbe-
devastatrix evenmin constante
T.
morphologische verschillen kunnen worden vastgesteld.
Ook
infectieproeven
wezen mij erop, dat T. devastatrix
verschil bestaat tusschen
er geen specifiek
Kühn,
Allii
T.
Beyerinck, T. HyacinthiPrillieux, T. Haveyisteinii Kilhn en
al
de Tylenchen, door mij aangetroffen in de boven aange-
geven gewassen. Aaltjes
boekweit
in
't
cinthen, « kroef uit
"
als
de
roepen; aaltjes
leven
dende rogge konden
hyacinthen konden zoo-
uit ringzieke
wel de kroefziekte der uien
«
bij
Stock
»
«
Stock
uit
aan
rogge
» in «
Stock
in boekweit, ringziek
uien veroorzaken.
mijne proefnemingen dat van een
Maar
»
bij
en lij-
hya-
tevens bleek
groot aantal
exem-
plaren van Tylenchus devastatrix, welker voorouders sedert
verscheidene generatiën uitsluitend of voornamelijk in eene
bepaalde soort van planten
(bijv.
rogge) hebben geleefd, slechts
een gering aantal in eene andere plantensoort (klaver, boekweit, hyacinthen, uien)
welke zich
in die
kan overgaan dat echter de exemplaren ;
andere plantensoort hebben kunnen vestigen,
nakomelingen opleveren, voelen. eeii'
die zich
weer daarin
Ik besmette een terrein met aaltjes,
t'
bodem, waarop jaar op jaar rogge was geteeld,
ieder jaar
weer ziek werd
;
huis
ge-
afkomstig van die
daar
en ik zaaide op dat terrein boek-
— Er gingen
weiL in de
—
5(3
slechts relatief weinige
boekweit over, en wel zóó weinig dat
dit
gewas
eigenlijk
Eenvolgend jaar, toen
geene ziekteverschijnselen vertoonde. ik
van de roggeaaltjes
op ditzelfde terrein weer boekweit zaaide, konden verschei-
dene zieke boek weitplanten worden aangetroffen; en het daarop volgende jaar was de boekweit zeer duidelijk ziek. 't
leven in rogge geaccomodeerde
gekweekt, dat aan
't
aaltjesras
leven in boekweit
was geaccomodeerd.
— Bovenvermelde proefnemingen verbreiden verschijnselen, die
men
in de praktijk
Uit het aan
had ik een ras
licht
omtrent vele
van land- en tuinbouw
omtrent de aaltjesziekte van kultuurge wassen heeft waarge-
nomen. Althans zeer
nauw verwant
aan, zoo niet identiek met
Man,
Tylerichus devastatrix zijn Tylenchus facicola de die galletjes
veroorzaakt aan
intermedius de Man, ontdekker
(D'"
J. G.
Fucus nodosus, en Tylenchus
die niet parasiteert,
do Man)
vrij
maar door den
levende werd gevonden in de
Nederlandsche provincie Zeeland, zoowel in den
grond der
weiden, die daar met zout of brak water doortrokken
is,
als in
den zandigen bodem der duinen
Tylenchus devastatricG WGY^ aangetroffen, aan het eene of aan het andere gewas schadelijk, Oosten van Noorwegen,
in
— —
dan
't zij
in
't
Zuid
onderscheiden streken van het
Duitsche Rijk, in Nederland, België, het midden van Frankrijk, in
Groot Brittannië
Algerië.
(Engeland
en
Schotland),
alsmede
in
—
TvLiixrnrs
scandkns
Schncider
(
^
Angnilkda
Triiici
Dujardin).
Oorzaak van het ontstaan van zwartwandige gallen, die de plaats dor lai'wckorn^ls niellé »
;
Duilsch
:
'•
in
de
aai'
innemen.
(Fransch
Radekrankheit
»,
"
:
"
bló
Kaul-
— brand ergot
« "
Engelsch
;
)
:
«•
—
57
wheat ear cockles
»
»
,
Purples
»
« false
,
De tarweziekte, door T. scandens teweeg gebracht,
•
komt voor
in Italië, Zwitserland, Frankrijk,
Nederland, Groot-
Brittanië, het Duitsche Rijk en Oostenrijk.
Gelijksoortige gallen vindt
bij
andere Grasachtige
Holcus lanatus en Phleum Boehmeri;
planten, zooals
men
de gallen vindt zijn
men
eveneens
Waarschijnlijk
aaltjeslarven.
deze identiek met T. scandens.
in
—
Tylenciiüs Hordeï Schoyen veroorzaakt gallen aan de wortels van
Zweden en
De
Norland.
werd
't
riet
heet
daar
"
Krok
".
Aanvankelijk
Heter'odera radi-
Tt/lenchus-soorien,
wild groeiende planten,
maar
welke parasitisch leven die in kul tuurge wassen
werden aangetroffen, wil ik hier zwijgen.
de Tylenchiis-soorten, welke door Vanha en
aangegeven «
in
—
Over in
ziekte
ten onrechte toegeschreven aan
zij
cicola.
Elymus arenarius
Schotland, en aan die van gerst in Zweedsch
in
V blijkt
Evenzoo over
Stoklasa worden
oorzaak van twee ziekten der suikerbieten,
als
Rübenfilulc
in
nog
en
»
uit het
"
Rübenwurzelbrand
werk der genoemde
»,
genoemd
;
want
schrijvers volstrekt niet
dat de twee bovengenoemde ziekten der suikerbieten werkelijk
aan Tylénchus-soorten moeten worden toegeschreven; waarschijnlijk
doen
;
—
hebben wij hier met geheel andere bietenziekten te en 2" laat zich in
't
geheel niet
soorten van Tylenchus de schrijvers op
Evenmin
zal
ik
de
exotische
't
vermoeden, welke
oog hebben.
—
Tylenchus-soorten, die
eene grootere of geringere beruchtheid
hebben gekregen
als
»
—
ü8
vijanden van kultuurgowasscn,
hier nader bespreken, zooals
Tylenchus Sacchari Sollwedel (aan Coffeae
Zimmermann
(in
Tylenchus
suikerriet),
koffiewortels)
en de door Cobb
,
waargenomen Australische Tylenchen.
Vervolgens vermeld ik
uit het geslacht
Aphclenchiis
:
Aphelenchus Fragariak Ritzema Bos, oorzaak eener in
Kent (Engeland) waargenomen
<•
bloemkoolziekte
»
(
«
cauli
flower disease ») van aardbeiplanten.
Aphelenchus tige ziekte
Or.merodis;
Ritzema Bos, eene
aardbeiplanten,
in
insgelijks
in
gelijksoor-
Kent,
veroor-
zakende.
Aphelenchus Olesistus Ritzema Bos, oorzaak van het
worden van gedeelten van bladeren van Begonia (London) en van Asplenium bulbiferum en A. afsterven en bruin
diversifolium (Bremen), waarschijnlijk van nog meer planten o. a. in
de Vereenigde Staten van Noord- Amerika
Salria, Boiwardia, Petargonium). olesistus
geïnfecteerde
het
geslacht
Schachtii Sclimidt en
(Coleus,
bladdeelen vertoonen vóór hun af-
sterven geen spoor van hypertrophie.
Tot
:
De doov Aphelenchus
Heterodera
//.
— behooren
Ilelerodera
radicicoJa GrccfJ'.
JIhtkrodera Schachth Schmidt veroorzaakt geene galvorming aan de wortels, waarin heeft gevestigd
:
hoogstens eene geringe hypertrophie.
zich
zij
Zij
is
het meest bekend als ooi'zaak van eene zeer gevaarlijke ziekte
der suikerbieten,
die
in
Frankrijk, België,
Diiitsche ilijk en Oostenrijk veel
Nederland, het
van zich doet spreken.
Daar
het aaltje na den bietenoogst in den grond acliterblijft,
—
.
— evenals
—
oU
met Tylenchus devastairix,
dit
en boekweitland het geval
liaver-
besmet; en het
—
is,
op roggc-
bijv.
de l)Odem ervan
is
den
dat zoo dikwijls jaren achtereen op
feit
zelfden akker bieten
worden
geteeld, geeft aanleiding tot cene
buitengewoon sterke vermeerdering van dezen zoo schadelijken
Nematode.
In Duitschland spreekt
müdigkeit des Bodens
»
men dan ook van « Rüben-
Bietenmoeheid
(«
Daar echter Heterodera Schachtii ook planten, en Avel in
koolrapen,
"
sommige kultuurge wassen
(kool, koolzaad,
erwten, zonnebloem,
mosterd,
knollen,
van den grond.)
in zeer vele andere
haver,
gerst,
tarwe) en in vele wilde planten {Sinapis arvensis of
herik,
Raphanus Rapha7iis(rum
Githago
of
bolderik,
Chenopodium- en tigen,
samen
of krodde,
Erodiuni cicutarium
Agrostemma of
reigersbek,
verschillende Grasach-
Atriplex-soovieiï,
30 plantensoorten, kan
in ongeveer
leven,
zoo komt het dikwijls voor dat ook gronden, waar bieten
werden
te zijn.
—
met
geteeld, toch
De ruimte ontbreekt
schijnselen te behandelen, die
—
nimmer
bietenaaltjes blijken besmet mij,
waar
te
kerbieten, welke door //. Schachtii
om
hier de
nemen zijn
zijn
ziektever-
aan de
aangetast.
sui-
Hetzij
genoeg, hier te zeggen dat, wanneer ook al niet de bietenplanten er reeds in hare jeugd door geschiedt, toch
in ieder
worden gedood, hetgeen soms
geval van
eene flinke ontwikkeling
der wortels en van eene behoorlijke
wortels niets terecht
soms nog
niet
duceeren, die
zij
1/3
komt zoodat ;
suikervorming «
bieten
moede
in »
deze
akkers
gedeelte van de hoeveelheid suiker pro-
onder normale omstandigheden
bij
den bieten-
verbouw kunnen opleveren In
sommige gedeelten van Nederland
Heiei'odera Schachtii veel meer
te lijden
heeft de haver van
dan de suikerbiet.
Ofschoon tusschen de Heterodera der suikerbieten, die der haver, die der erwten, enz. geen specifiek verschil bestaat,
zoo gaan toch van die Hcterodera's, welke zich sedert ver-
—
—
GO
scheidene generaties in een bepaald gewas ontwikkeld hebben,
weinige dadelijk over in een der andere
slechts betrekkelijk
gewassen,
welke men
heeft leeren
kennen
;
men
bij
sen
»
Schachtii
//.
dezen Nematode even als
Tf/lenchus devastairix verschillende
bij
van
als voedsterplant
zoodat
«
physiologische ras-
moet onderscheiden.
Heterodera radicicola Greef} veroorzaakt wortelgallen aan planten van zeer verschillende soort uit zeer
komt voor
in
verschillende streken der wereld.
Europa,
bijkans geheel
Dit aaltje
en de aan-
in Algerië
grenzende deelen der Sahara, in Cochinchina, op Suraatra en Java, in de Vereenigde Staten van Noord-Araerika en Brazilië.
Het vormt gallen aan de wortels
Dracaena,
peper,
cacao,
peen,
tomaten,
Taraxacum,
tabak, Dipsacus, salade, cichorij,
komkommer, meloen,
van Musa, Strelüzia,
o. a.
wijnstok,
karwij,
doet
Heterodera radicicola
in
koffieboom,
pereboom, perzik,
versoorten, sojaboon, Erythrina, Clematis. tra)
aardappel,
kla-
In Deli (Suma-
den laatsten
tijd veel
schade aan de tabak, in Brazilië aan de koffie; in Florida, Georgia, Alabaraa en aangrenzende staten der Amerikaansche
Unie aan zeer verschillende gewassen.
(«
Root knot
disease»).
Ik wees er reeds op, dat deze Nematode niet aan alle plantten
en onder alle omstandigheden juist groott
brengt; ja dat te
hij zelfs
kunnen meewerken
schade teweeg
onder bepaalde omstandigheden schijnt tot hut
goed gedijen der gewassen.
Het bovenstaande moge voldoend worden geacht
algemeen overzicht over de aaltjes,
ziekten.
en
over
de
in
als
— een
gekweekte planten woekerende
door deze teweeg gebrachte planten-
Vooi' cone nadere bespreking van de oeconomische
beteekenis van ieder dezer- soorten
van Neraatoden en voor de
—
r,i
—
onder verschillende omstandigheden tegen te
ieder van hen aan
wenden middelen, zou ik meer dan tien maal de voor mij Ik vertrouw echter dat het
beschikbare ruimte behoeven.
bovenstaande voldoende zal wezen
voor de
te
houden
discussies te
om
een punt van uitgang
vormen.
Amsterdam, April 1900. Ik achtte het niet ondienstig, bovenstaand rapport in het
Nederlansch onder de oogcn van de lezers van het over Plantenziekten
tuurgewassen
tuinbouw
«
spelen
als in
te
« Tijdschrift
brengen. De aaltjesziekten der kul-
eene
belangrijke
rol,
zoowel
in
den
den landbouw. Bovenstaand rapport kan voor
hen, die tot dusver weinig van de in planten parasiteerende
Nematoden en van de door hen teweeg gebrachte ziekten
af-
wisten, tot inleiding dienen voorlatere studie of lectuur; voor
hen, die reeds met onderscheiden aaltjesziekten hebben kennis
gemaakt, kan het dienen
om
de hun reeds ten deele of geheel
bekende feiten onder een meer algemeen gezichtspunt
te bren-
gen.
Juni 1900.
RiTZEMA Bos.
,1.
DE INVLOED DER BEMESTING OP HET VOORKOIIIEN VAN DE RATEL
[Rliinanthus). In het Tijdschrift over Plantenziekten verscheen reeds
vroeger een opstel over
dit
onderwerp
(1)
;
naar aanleiding van
een schrijven van een onzer abonneuten, wenschen wij echter hier nogmaals op deze vraag, die voor den rijk
is,
terug te keeren,
—
te
landbouw zeer belang-
meer daar de proeven
die in
{Rhinanthus) en (1) P. De Caluwe en G. Staes. De Ratel of Ratelaar hare bestrijding in de weiden. Tijdschr. over Plantenziekten, 3* Jaarg. 1897, bl.75.
— 1895-9Ö
Cl] 'l
—
02
gouomeii werden
voorjaar "97
sindsdien
werden
voortgezet on de daarbij verkregen uitslagen aantoonen, dat de
zaak niet zou eenvoudig
is,
als uit
ons vroeger opstel kon opge-
maakt worden Wij schreven bldz
81
.
»
:
Uit deze opgaven blijkt hoezeer
het chloorpotassium gunstig geweest
waar
perceelen,
ratels.
dit
zout gebruikt werd
opmerking verdient,
ook vooral
Op de
wasdom op de Maar wat daarbij
voor den
is
de verdwijning van de
is
waar geen
perceelen,
potaschzouten werden
toegediend, tierde dit onkruid dezen zomer nog welig.
perceelen
4,
5 en
Op de
waar nu twee jaren na elkander chloor-
7,
potassium (chloorkalium) aangewend werd, had de flora dezen
zomer een geheel ander
was
uitzicht verkregen.
nog zeer laattijdig bloeide, zoodat ze 't
waar
hier en daar nog eene ratelplant
bij
te
Ternauwernood nemen,
die
dan
het afmaaien nog in
Maar het gras en voornamelijk de
zaad niet was gekomen.
klaver hadden eene bijzonder welige ontwikkeling genomen,
hetgeen zich overigens zoodat
men op
schier niets ratels lijdt
mogen
uit
de hooge opbrengst laat afleiden
deze perceelen, dank
meer dan goede voederplanten kon vinden. er als geheel
geen twijfel dat het
—
het chloorpotassium,
zij
De
verdwenen beschouwd worden, en het in
't
vervolg zal voldoende wezen, die
grasveldjes in behoorlijken staat van vruchtbaarheid te onder-
houden door middel van eene matige bemesting, dat ze daar ooit
weer
hebben wij natuurlijk eene
aangewend, maar het
komen.
te voorschijn vrij
deel der toegediende
grond, als voorraad, Dit
alles
is
te beletten, te
beginnen
groote hoeveelheid meststoffen
zal geenszins
noodigzijn in de eerstvol-
gende jaren, diezelfde dosis ieder jaar
nog een
om
Om
te herhalen,
vruchtbaarmakende
overgebleven.
.
.
aangezien
stoffen in
den
»
wordt ook grootendcels door de verdere proeven
van De Callwe
in
de jaren van 1898 en 1899 bevestigd; noch-
tans wei'd aan de werking van chloorkalium een te groot belang
— Vd
gehecht.
—
()3
7ijne verslagen blijkt duidelijk, dat hij een volle-
dige bemestiüg (dus
met
stikstof-
phosphor- en kaliumhou-
dende meststoffen) de ratel volkomen of nagenoeg volkomen verdwijnt, zoo dat de weinige in leven gebleven exemplaren slechts
langzaam en kwijnend groeien en veelal zoo laat bloeien,
dat
het maaien nog geen rijpe zaden aanwezig zijn.
bij
nu een rechtstreeksch gevolg stofFen
laten
op de
ratel,
dan wel
of
dit
onrechtstreeks haar invloed
zij
gevoelen door den groei
Of
van de werking dier msst-
is
te
bevorderen van de goede
weideplanten die dan den ratel zouden verstikken,
is
hierbij uit
een practisch oogpunt van minder belang.
Uit de verslagen
van De Cai.uwe
blijkt
echter
ook dat
de genoemde meststoöen ieder afzonderlijk, of twee aan twee vereenigd, geen afdoende werking tegenover de ratel vertoonen,
evenals een zeer krachtdadige groei en een hooge opbrengst
toedienen
slechts door het gelijktijdig
de ratel
der drie meststoffen
Chloorkalium alleen was niet in staat
verkregen wordt.
doen verdwijnen.
te
nawerking
Eindelijk blijkt nog uit dezelfde proeven dit de
der phosphor- en
potaschhoudende meststoffen
volgend jaar nog zeer krachtig
wat de opbrengst
is,
betreft, terwijl
(1)
het eerst-
doch daarna spoedig afneemt, daarentegen de gunstige ge-
volgen van de bemesting, wat het verdwijnen van de ratel aangaat, het derde jaar nog slechts weinig afgenomen zijn. Ziehier
nu eenige formulen van bemesting, die
ven werden gevolgd en goede uitslagen gaven.
De
bij
de proe-
lezer zal bij
gelegenheid de eene of de andere kunnen toepassen of
(1)
Van
geen sprake korten
de nawerking vau zijn,
tijd in
daar deze
stof,
het
ze,
al
sodanitraat zal wel in de meeste gevallen
door haar groote oplosbaarheid, slechts
de bovenstaande aardlaag aanwezig
blijft.
vrij
,
—
64
—
naar gelang van de omstandigheden, wijzigen.
Het zijn allen
formulen van een bemesting gedurende het eerste jaar, terwijl later geringere hoeveelheden
1000 a 1500
a.
voldoende zullen
zijn.
kil.
ijzerslakken.
chloorkalium. sodanitraat (chilisalpeter).
300 a
500
kil.
200 a
300
kil.
met vervanging der ijzerslakken
b. dezelfde formule als r^
door een gelijke hoeveelheid phosphaat van Rocour. c.
400 a 600
kil.
superphosphaten.
300 a 400
kil.
cldoorkalium.
200 a 250
kil.
sodiumnitraat of 200
kil.
zwavelzure am-
moniak. G. Staes.
KORTE niEDEOEELINGEN.
De
Bestrijding
tus ventricosus).
van de Kruis-
of Stekelbesbladwesp
— Laurfas zegt omtrent
dit insect,
de larven de bessenstruikeu soms gansch kaalvreten. de
Y
levensbeschrijving
:
Tijdschrift
jaarg., bl. 02j het volgende
aangetast, dan bespui te
men
:
Zijn
«
best,
over
[Nema
-
waarvan (Zie
voor
PHntenziekten
uwe bessenboompjes
en wel langs onderen en
boven, de bladeren met kopersulfaat.
Niets heeft ons ieder jaar
betere, afdoende uitslagen gegeven. »
{Landbode, 19 Mei 1900).
Wij hebben reden
om
te onderstellen,
lossing van kopersulfaat alleen,
dat hier niet een op-
maar de gewone Bordeauxsche
pap wordt bedoeld, daar vele planten een zuivere oplossing van zwavelzuurkoper toestand.
niet
verdragen, uitgenomen in zeer verdunden
TiJDSCHR
o.
Planten/..
19(Xt.
Pi.
4.
Ti.TDScnR. o. Plantenz. 1900.
Pl.
5.
TijDScuR.
o,
Plantknz. lao.
Pl.
(i.
TiJDSCHR.
O.
Pl.ANTENZ. 1900.
Pl.
7.
TIJD3CHR.
O.
Planten/.. 1900.
^^'
,V-..',
Pr,.
8.
TiJDSCHR.
O.
PlANTKNZ. 1900.
Pi,.
U.
TiJDSCHR. n. Pl.WïE.N/..
1900.
Pi.
10.
WILLIE COMMELIN SCHOLTEN
Phytopathologisch Laboratorium
DODONAEA
Kruidkundig Genootschap
te
Amsterdam
te Gent.
Tijdschrift over Plantenziekten U.NDKR RKDACTIF, VAN D-^
RITZEMA BOS
J.
Zesde Jaargang.
—
3''
en
en G.
STAES. September
Afleveringen.
4''
OVER KRULLOTEN EN HEKSENBEZEIYiS
IN
DE CACAOBOOMEN
IN
1900.
SURINAHIE
EN
EENIGE OPMERKINGEN OVER HEKSENBEZEMS IN Dooi' tussclioiikomsi van
Handelmaatschappij
van cacaoboomcMi «
krullotenplaag
«
het Bestuui- der NeiUM'landsche
Amsterdam ontving
te
nit
ik in
was gevoegd een begeleidend
schrijven ongeveer van den volgenden inhoud «
den
De cacaokultuur
te zijn
verlaten
;
in
Saramacca
hunnen cacaogrond
Gouvernement
welke hier slechts
altijd
in de
Demerara,
te
zijn als
parasieten, wortelende
Thans heeft Prof. Davisin bacillen gevonden,
middenstoffen,
Langs de geheele
ei'over te zwijgen.
die
Saramacca geweest
beschouwd
in
in het
hou
koelies
Over deze ziekte loo-
pen zoovele theoriën, dat het ons past Volgens Professor Davisin
koop en de
armoede.
uit
:
schijnt niet vol te
zeer veel kleine gronden zijn te
Saramacca heerscht de krullotenplaag.
zijn
1808 takjes
Suriname, lijdende aan do zoogenoemde Daarbij
.
ALGEMEEN.
't
op kosten van
is,
zijn die loten,
deelen van
de uiteinden
den boom, der takken.
van de noten gekrabde zwart
die hij heeft willen voorttelen in achttien
waarvan één was zwamp water.
Een opmer-
kelijk verschijnsel was, dat terwijl de bacil in zeventien mid-
denstoffen
gestorven
is,
hij
zich binnen
weinige uren in het
;
— zwamp water énorm
GG
sterk had vermeerderd.
het schenken van groote
tot
men
de ontdekking
is tot
lijk is.
—
— Dit heeft geleid
aandacht aan de waterloozing
gekomen dat droogloozen onmoge-
wiens plantage zoo prachtig stond, en zooveel
,
jaren lang hare 180
balen leverde, en die ter bestrijding der
50,000 had uitgegeven, bestelde in Engeland een stoompomp om zijn' polder droog te malen; maar kriilloten reeds
daar
hij dit
ïl.
jaar in
"t
geheel geen prodiikt kreeg, en dus geene
buitengewone uitgaven kon
lijden,
moest
hij die
pomp vóór
de
levering aan iemand anders, in Fluropa, overdoen.
De fout wordt algemeen gezocht
"
in het zich
vormen van
een zandbank vóór de monding der Saramacca, waardoor het laagwaterptMl in
(li_^
De
aanmerkelijk verhoogd wordt.
rivier
Gouverneur heeft den Saramaccers beloofd, het oorlogschip zenden
zullen
om
op
nemen wat
te
er
waar
is
van
te
die be-
weerde zandbankvorming, terwijl den Directeur van den Plantentuin zal «
worden opgedragen, de de
Uit
van
behalve
bei'icht,
uitgeziekt
is,
Monitor
«
"
hij
Het produkt
er eene enkele is
bouwen,
alsmede
die
Aar de
cent aan ten koste heeft
toereikend geweest
betalen van een nieuw huis en van
bedelving.
ving,
zending
was
«
ge[)akt
kruUoton in
«
hij niets
zij
alle ge-
", die ik in
een blikken bijschrift
».
gedaan, en
November 1898
kistje.
zij
— Daarbij
ont-
was nog
:
Deze krulloten groeien aan of spruiten
van den boom, en
de kosten te
welke noodig waren voor volledige
zieke l)oomen heeft
gevoegd het volgende
om
vernieuwing van
hebben weer hot vorige produkt geleverd
De
gunstig
dat volgens Bruggemann
goede vruchten oplevert en zich in denbesten staat
bevindt, zonder dat
gelegd.
ziekte te bestudeeren.
Saramacca komt geen enkel
geheele
ontwikkelen zich
uit
de takk(m
vrij snel, daarbij blijk-
baar de beste sappen tot zich trekkend, ten gevolge waarvan de
boom een
ziekelijk aanzien verkrijgt en somtijds sterft.
— »
Worden sommign
krulloten geteisterd,
— door do ziokto der
i)lantages zoor
andoro ondernemingen,
belangrijke schade door toe
07
c^en'
o.
a
lijden
anderen ziektevorm, tot h(!den
onbekend, welke vele en fraaie cacaoboomen langzaam
doet sterven »
specialiteiten
Het wordt door landl)Ouwchimist(ML en
algemeen waarschijnlijk geacht, dat de ziekten der planten de rnbriek, w^aarin ook krnlloten vallen, haar ontstaan
danken hebben aan kwabben, zwammen en dergelijken «
Onder anderen komt
in te
(?j.
Prof. Harrison tot deze conclusie.
Dergelijke lage organismen of
wat anders
zij
zijn
mogen, ont-
wikkelen zich ten gevolge van warmte en vochtigheid. «
Valt de temperatuur niet te veranderen, de vochtigheid
van den bodem kan door eene prima draineering verbeterd word(3n en hieroj) is de raad gebaseerd, welken den planters ;
door deskundigen gegeven wordt,
om
alle
aandacht aan den
waterafvoer hunner ondernemingen te wijden.
Het blikken kistje bleek tal
bij
«
opening te bevatten een aan-
cacaotwijgjes mot de daaraan bevestigde bladeren, zonder
toevoeging van spiritus of eenige andere conserveerende vloeistof ingepakt, en
gaan.
De
gedurende de
reis geheel in rotting overge-
gansch en al verrotte inhoud
was met schimmel
overdekten tamelijk wel onkenbaar, in ieder geval voor onder-
zoek absoluut ongeschikt. Ik schreef onmiddellijk aan het Bestuur der Nederlandsche Handelmaatschappij
om
eene nieuwe toe-
zending, en gaf daarbij eenige voorschriften omtrent de wijze,
waarop.de
te
zenden
«
krulloten
»
zouden moeten worden
behandeld, opdat ze in zoo goed mogelijk voor onderzoek vat-
baren vorm
in
mijne handen zouden kunnen geraken.
Intusschen
bleek duidelijk uit
de bovenvermelde,
Suriname ontvangen mededeelingen, dat
uit
aldaar verschillende
—
08
—
ziekten in do caeaoboomen voorkomen,
en dat eene hoofdoor-
zaak van de tegen\voordig(^ mislukking der cacaoteelt
Saramacca moet worden voor deze
om
boom,
goed
te gedijen
zoowel
veel vocht,
gezoclit
slechte
in
Wel
gebruikte gronden.
teelt
in
in
dt>
afwatering der
verlangt de cacao-
en een goeden oogst op te leveren,
de lucht als in den bodem, en groeit
hij
dus het best in de buui't van groo(e rivieren en meren, en
gebreke van deze,
oj)
afgeleid, dat in
Maar
(1).
daaruit
mag
niet
worden
hem
den grond stagneerend water nuttig voor
integendeel dit
is;
wor-
terreinen, die kunstmatig bevloeid
den, zooals op Trinidad
is
voor den cacaoboom zoowel
andere boomen hoogst nadeelig.
als
voor
In het dal van de
bij
alle
Amazo-
nenrivier staat hij wel gedurende de overstroomingen diep in
maar
het water,
dat
is
een voorbijgaande toestand, die tot
weinige maanden be]K'rktis; gedurende den overigen jaars
des
tijd
de bodem droog; en waar in de genoemde streek ach-
is
terblijvend wattu' een soort van
moeras vormt, daar wordt
hij
niet aangetrofTen.
Een zeer leerzaam voorbeeld ^an het veel
dat overmatig
De groote droogte van
tages in het Tuydal in Venezuela,.
1868/01) VGord(!el
waterd;
ook
feit
grondwater den caeaoboomen schaadt, leveren de plan-
i]i
Sedert
(leed ;
maar
nadeel
dien
lijd
d(!
leggen de
zoor op de
moer
i(,'dere rij
juist
wei'd er door ont-
en daardoor werden niet slechts in dien aanzienlijk
ontwikkelde
tijd,
maar
verbeterd. planters
in
ontwatei'ing van den grond toe.
wordt, wordt een net van
aanplant bewerkstelligd
opo)) afvoei'gre])pen aangel(3gd,
(1)
bodem
natte
de volgende jaren do oogsten
Ve'n
Vóór
don boomen aldaar geen
want de overmatig
soms op deze wijze dat langs
van boomen een afvoergreppel loopt.
—
Deze opmerkingen omtrent de verhouding van den cacaoboom tegen-
over hel water zijn ontleend aan Scmmler, Aufl. von Dr. Warbur^^
und Busemann, Bd.
» I,
Die tropische Agricultur S. 367.)
«.
(2<'
.
— do
Uit
deelingou
Suriname
uit
dat
blijlvl
langs de Saramacca
—
09
lijdt
bovenvormcldc modc-
oiilvaiigL'ii
do geheole cacaokultuur
waarschijnlijii.
aan eene onvoldoende ontwatering van
den grond Echter
mag daaraan
worden toegeschreven.
de ziekte
"krulloteii"
dei'
niet
Deze worden veroorzaakt door eene
soort van
zwam
toen mij in
1899 eene nieuwe bezending krullolen gewerd,
uit het geslacht
Exoascus, zooals
mij bleek ini in
spiritus
bewaard, waarbij was gevoegd één zanddroog exem-
plaar.
Naar aanleiding van deze zending kan
ik het volgende
mededeelen.
De krulloten doen die zich
vele opzichten
in
Vooreerst zijn zij
of grooter aantal loten,
van de normale onderscheiden.
meestal veel dikker dan het takje, waaraan
zij
bevestigd zijn, terwijl
juist
Aan een nor-
zich als volgt voor.
maal takje vormt zich een geringer
zij
normale omstandigheden
onder
dunner zouden moeten wezen;
zijn
zij
dan ook
vooze, minder stevige, weefsels opgebouwd,
ming met hunnen
—
snelleren groei.
kenmerkt door hunne gvoQU'ichting als
gewone zijtakken doen, maar
geotroop,
omhoog,
d.
zij
i.
anders
doen
sneller
groeien,
planten,
zijn
zij
ge-
gedragen zich niet
ontwikkelen zich negatief-
buigen zich van de aarde af en groeien
boom
doet.
Zoowel
gewone takken, als doordat zij veel maken zij den indruk van afzonderlijke
dan
op of met hunne
die groeien
takken
van
den boom.
versterkt,
wanneer, zooals soms
krulloten
abnormaal
minst
meer
zich loodrecht trachten op te richten, en dus geheel
zij
de
;
zij
uit
overeenstem-
Ten twt^ede
precies zooals de stam van den
doordat
in
zij
in
doordat
zij
de gewone twijgen. loten wel eens zijn
klein
een
Zoo
Die
gebeurt,
blijven;
'korteren
wortels vastzitten
indruk
en
wordt
nog
de bladeren der verder
levensduur
niet
het
hebben dan
laat het zich begrijpen dat de krul-
beschouwd
als
parasitische planten,
wov-
lakken van den cacaohooni
in de
telende
wijze zooals hei mai'cniakje
(zie
of vogellijni
lil.
[Visciwi album)
woekert op de takken \an versehillonde boomen. alleen bij
op do
()5),
Echter kan
zeo' oppervlakkige beschouwing zoodanige vergissing
plaatsgrijpen
want ten eerste
;
ook nog normale en ten Iwe^'dc
aan de krulloten
zitten er
of althans bijkans
toc-h
misvormde bladeren,
niet
de krulloten niet met wortels
blijkt dadi'lijk dat
inde twijgen van den cacaoboom vastgegroeid de vaatbundels van de g(!Wone
zijn,
maar
dat
takken of twijgen in de krul-
loten overgaan.
boven werd gezegd, groeien de krulloten lood-
(xolijk
omhoog,
recht
alsof
hunne uiteinden
zijn
zelfstandige
zij
planten waren
naam "krulloten".
zoo'n «ki'ullot" geheel alleen met zijn dik on-
zit
dereinde aan een veel dunner twijgje vast;
aan
dit vei'dikte ondei'einde
soms
is
gen onstaat, dat aan een Bijgaande platen krulloten
"
zoodat er een gewirwar van
1
twij-
kan iKM'inneren.
vogelii(>st
en 5 geven ecno voorstelling van de
is
«ö de dunne
twijg, waai'aan
bij
c ecne jonge
lievestigd is,t(U'wijl even daai'onder de plaats
ting van het krullot g(ücgen liet
zijn
van den cacaoboom.
In Plaat 4 vi-U(;lit
maar meestal
weer andere krulloten bevestigd;
een gering aantal, andere keei'en vertakken zich
dit
de krulloten zeer sterk,
«
maar
gewoonlijk eenigszins omgebogen of heen
en weergedraaid of gekruld; van daar de
Soms
;
krullot, en
de
Dicht
is.
bij
de
Iiasis
van
injilan-
vertakt zich
v(!rschillende oudere, zwaai'dei-e krulloten
hebben vorder van huimo basis af weei'nieuw(!zijloten gevormd.
Sommige
loten dragen niets dan scliulilieljes,
rudimentaire
normale
l)ladei'on
blade'ren
,
govoi-nid,
welke
echtei'
andei-e lieblten
maar sonimige dragon ook in
het
Noorwerp, \\'aarvan
Plaat 4 de pliotographio weergeefi, b^n deele afgebi'oken, ten deele stukgebroken zijn.
men naar
een
oltje<'t,
dat
I)(;
niTi,
pliol.ogi'apbie in
spii'itus
is
namelijk geno-
bewaard, w<'nl toe-
— gezonden; en
—
71
het uitnomon uit het vat, waarin het zich
bij
bevond, braken de hard geworden bladeren gemakkelijk af of Avel
door midden. Het exemplaar, waarvan Plaat 5 eene photograi)hische
werd
afbeelding geeft,
Hier ziet
mij in gedroogden staat toegezonden.
men aan den normalen
lak van den cacaoboom ah
een geheel nest van opeengehoopte en door elkander gegroeide twijgen, niet dan
uitzondering van een ongeveer normaal,
bij
maar dan toch nog
maar
klein gebleven blaadje voorzien,
in
hoofdzaak met niets anders dan schubbetjes en geheel rudimentair gebleven bladeren bedekt.
De schade, door de
«
kruUoten
aan den cacaoboom
«
teweeggebracht, komt neer op het volgende:
zij
gebruiken voor
hunne vorming, hunne sterke vertakking en hunnen snellen groei veel voedende stof
;
en daar de krulloten voor den
boom
zelven en voor het doel, waarvoor deze geteeld wordt, geene
waarde hebben, zoo komt de voedende
stof,
ken, ten nadeele van
Volgens de
de cacaoteelt.
name ontvangen mededeelingen,
krijgt de
loten een ziekelijk aanzien, en sterft
Nu
deze ziekte.
cacaoboomen toch toegeschreven, schijnt te lijden
is
hij
welke
zij
uit Suri-
boom door
de krul-
gevolge van
zelfs ten
het evenwel mogelijk,
gebrui
dat de cood der
eigenlijk niet aan de krulloten
moet worden
daar immers de streek langs de
Saramacca
aan slechten waterafvoer, waardoor zeker de
cacaoboomen eerder zullen sterven dan door de werking van de krulloten.
Dat echter deze laatste voor hunne vorming veel
voedsel behoeven, dat dus aan den
buiten twijfel.
Daarbij
komt nog
boom onthouden wordt,
is
dat de krulloten geen vrucht
dragen en eenen betrekkelijk korten levensduur hebben.
Den
lezer, die
van plantenziekten studie heeft gemaakt,
zal
bij
het lezen van bovenstaande beschrijving der krulloten en
bij
de beschouwing van de bijgaande platen 4 en 5 de overeen-
komsl
zijn onigaaii, die
iiiel
deze knillotcn
l»estaat (iissL-lioii
(M'
van den cacaobooni en de hcksonbozems, welke
boomen
in vele
kunnen worden gevormd door de werking van sommige
zwammen
tische
uit het geslacht
parasi-
Exoascus, alsmede door
die
van enkele soorten van roestz wammen. Over heksenbezems liandelde ik met enkele woorden rede, uitgesprolven
144
Amsterdam
Exoasceeën
Toch wil
deel van
2^^
van
dit Tijd-
dit
in
baar opstel
meer
iets
de
83 en 84).
Tijdschrift, bl.
heksenbezems nog
ovei'
opzettelijk
de Ixüde aangc^haalde opstellen mog(;lijk was.
in
Ik bepaal mij
deel
145); en Mejuf vrouw Destrée, te s'Gra-
(,'n
ik hier de
bespreken dan
P
(zie
venhage handelde! er uitvoeriger over (zie
do
gelegenheid van mijne aanvaarding van
bij
het HoogleeraarsambL te schrift, bl.
in
welke door Exoascussoorten worden
die,
tot
leven geroepen,
(mi
verwijs daarbij vooreerst naar Plaat O,
waar een berkentak
in
bladerloozen toestand
in
"t
twee boven elkaar
staand(3
^^'aar zich een
abnormaal onl
hcksenbezem gaat vormen,
zwam
een knop iloor de
afgebe(dd met
is
heksenbezems. is altijd
Do scheut nameiüijk, welke
wikl^elt.
daiiigen knoj) ontstaat, woi'dt veel dikkei' dan de
teerde
waaraan
twiJL;-,
zij
scheut kunnen noianaal teiten vei'tooneii
ken.
;
men, komen
tot
jai'en uit
sterk vei'takt
wat
stels(;l
van
gewoonlijk alwcsei' (ot
van
niet
zoo-
geïnfec-
bladei'en aan dien
worden ges[»ro-
aan zoo'n jongen scheut vor-
ook
die,
welke
in eiMi
normaal
Zoo vormt zich
geblev(Mi.
dielit
s(els(4
natinu'lijk
de
:
vi'oegei' d(;
knopi)en,
woi'deii
zicli
ontwikkeling
ontstaan aan dit
Aldus
De
uit
nicrt
wel vei'schillende abnormali-
daarov(U' Zal hiei'ondei' nader
geval rustend zouden zijn
gende
li(;vestigd is.
zijn of
Alle knoppen, ^\•elke
eerst
welke knop zich dan
geïnfecteerd,
geïni'ecteei'de
vol-
in
kno]) was, een
opcüieengehoopte lakken.
takken andei's
slechts
dan
Z(dden
Va'
bloem-
hladkno]>pen,
die
nieuwe vei'iakking aaideiding geven.
zoogenoemende
-
ln'hsoiJx'zmns
»>
of
,
««
heksenneslen
zwam
dezelfde
gevormd,
»
kunnen
verschillend
die overigens,
ook
als
door
zij
op den zelfden boom worden veroorzaakt, zeer
mate spoediger
of
alnaarmate
zijn,
alnaarmate
sterk verlakt zijn,
sterker of minder
zij
staan of hangen en alnaar-
zij
minder spoedig een groot aantal twijgen van
den heksenbezem
afsterven.
vormen bezemvormige
Zij
of
wel nestvormige voorwerpen, soms van aanzienlijke afmeting. In
PYansch heeten de heksenbezems
"t
het
in
Duitsch
't
Engelsch
«
birds nests
mate
»
ouder
zij
.
brooms
», zij
Balais do Sorcière
«
:
of
"
Overigens zijn
Witclies
«
:
Hexenbesen
«
:
Donnerbesen
«
afgebeeld een éénjarige heksenbezem, door
lus
;
deze heksenbezem bestaat nog
twijg.
Andere heksenbezems kunnen
zelfs uit
honderden takken bestaan.
voor de heksenbezems te
ontwikkelen, dat
richten, evenals dit 't
geval
is is
dat dat
zij zij
ontleend,
is
maar
uit
els
teweeg-
één enkelen
uit vele (Plaat 6
en
8),
— Het meest kenmerkend
zich negatief geo troop trachten
loodrecht
zich
met de hoofdas
Daardoor krijgen
is.
of
Exoascus epiphyl-
Sadeheck (Exoascus borealis Joh.) aan een
gebracht
»
meer vertakt, naar-
In PI. 7, aan von Tubeuf
zijn.
in
Witches besoms
«
des te
»
«,
of den
het
zij
trachten op
stam van
een'
te
boom
voorkomen van
zelf-
standige bebladerde planten, die als parasieten op de takken
der «
boomen
Von Tubeuf
groeien.
sacht
105) het volgende
" (bl.
«
Het
is
:
bekend, dat de hoofdassen onzer gewassen
haren groei onderworpen tief
geotrope kracht,
spar of zilverspar,
zijn
ter^^'ijl
de zijtakken in
de knop aan het
(den stam) verwijderd,
veel
bij
geheel
een' stam, stel
andere
van eene
uiteinde van de hoofdas
dan woi'den een of meer zijtakken of
knoppen van deze zijtakken aan ziet dit
bij
aan de werking van eene nega-
Wordt nu van
richtingen groeien.
Men
zegt daai'van in zijn boek
durch kr3q)t(Dgame Parasiten verur-
Pflanzenkvankh(3iten,
deze kracht onderworpen.
zilversparren
in het
hooggebergte,
bij
welke zich op deze wijze toppen gevornid hebben,
van deze.
uit zijtakken
zelfstandige
kleine,
boom
grooten
die als stek in
van
in i)laats
dan
"t zij
vt'ischeid'n
Het schijnt dan daL er verscheiden
boompjes op
de takken van dien eenen
Evenzoo vormt zich
staan.
den grond wordt gestoken,
De prikkel,
troop groeiende stam.
1o|i
('('micu
de zijtakken zelve of wel
uit
ied(>ren
uit
tak,
een negatief geo-
door de verwijdering
die
van den hoofdas op de zijassen woi'dt uitgeoefend, werkt over
ook
groote
vrij
Dezelfde
afstanden.
knoppen uitgeoefend,
01)
aangetast
die
zwammen
maar komt nu
te
meer de normale
niet
groeirichting,
staan onder de werking van dezelfde negatief
geotrope kracht, waaraan de hoofdas van den is
zijn
en de geheele scheut, die zich uit zoodanige knop-
;
pen ontwikkelt, behoudt
worpen
nu wordt
prikkel
door zekere
is
't
;
als of die scheut
heksenbezem
Zoo vertoont zich de
geworden.
als eene zelfstandige plant
op
boom als
oude moedcrplant,
ih'
onder-
eene zelfstandige plant ware 't
ware meer
niet
afhankelijk van de groeiwetten, die de takken van den hoofd-
beheerschen, maar
stam
waardoor zelfstandige De heksenbezem
alleen
individu's ^^orden beheei'scht «.
dus
is
a. h.
geworden, door combinatie van 1" een'
nl.
Er
"2"
zijn
alle
korstmossen gevormd
en eene
:
is
tak, die daaruit,
in
't
combinatie
een bladgroenhoudend wier
wij,
«
heks(!nl)ezem
«noe-
in vele o])zicht('n van den lioom zelvc^i verschillend.
knof), die aan de zw^ani
onder
dooi'
zwam.
Het comhinatie-organisuK^ dat
men,
zwam.
de
meer voorbeelden van dergelijke combinatie-orga-
Zoo
van twee soorten van planten (alge)
w. een zelfstandig organisme twee organismen ontstaan,
knop van den lioom en
zijn
nismen.
afhankelijk van de weiten,
de]i
is
gastvrijlund vei'leent,
ontslaan en
invloed van
algemeen zóó dat
de/e
met
zwam
hij liet
al
diens vei'takkingen,
te staan,
dezen
De
komt met den
[tai-asiet
en gedraagt zich
zoo gemakkelijk
mogelijk niaak(
senboom
bijv.
Do knoppen der Iieksenbezems van den ker-
.
brengen huimo bkadcren veel vroeger
in
't
voor-
Op
jaartot ontwikkeling dan de knoppen der normale takken.
op de bladeren der heksenbezems ge-
deze wijze kunnen de
vormde sporen vceds
te
rijp zijn oi)
van den boom
bladercni
komen
:
het eenige
uit
het tijdstip,
waarop de andere
den knoi) beginnen
tijdsti}),
te voorschijn
waaroj) deze door den Exoascus
—
kunnen worden besmei.
Over de anatomische bijzonderheden, die waar zijn
aan de takken der heksenbezems
van den boom, waaraan
zij
in tegenstelling
zich hebben gevormd,
Onze landgenoot
uitweiden.
niet te veel
te
D""
H.
nemen
met
die
mag ik hier J. Wakker
M'as degene, die het eerst een opzettelijk stelselmatig onder-
zoek instelde naar don invloed, dien verschillende parasitische
zwammen op
hare voedsterplanten uitoefenen on naar de veran-
deringen in bouw, welke
zij
bij
deze veroorzaken
Hij
(1).
onderzocht ook de inwerking van twee Bocoascus-soovicn op
haren hospes,
van Exoascus Priini Fucli die de
nl.
,
pruimen
«
^an
Tijdschrift) on
dit
veroorzaakt
(zie
bl.
'^
honger-
85 van den tweedon jaargang
van oono op elzen woekerende soort,
Exoasciis alnitorquus Sadeb.; geen van deze twee soorten echter veroorzaken heksenbezems.
De heksenbezems aan
zilverspar, die evenwel niet door
een Exoascus, maar door eeno roestzwam worden in geroepen, werden met
't
(1)
(2)
en door Hartmann
William O. Smith heeft
eerst
leven
oog op hunne anatomische bijzonder-
heden onderzocht door de Bary
Maar
't
in
1894
(3).
opzettelijk
Wakker,
Pilze an
flire
« Untersucliungcn liber den Einfkiss parasitisclier Nahrpflanzen. » (Pri'ngsheim's Jahrbücher für wissensch.
—
Botanik, Bd. 24. 1892.) (2) De Bary, " Ueber den Krcbs und die Hexeiibcsen der "Weissstanne -. (Botanische Zeitung, 1867). (3) Hartmann, " Anatomische Vcrgleichung dor Ilcxenbesen der
Weisstanne mit den normalen Sprosscn derselben
r.
18'J2.
— den aiialomiï^cheii bouw
heksen bezems zijn
(1)
/()
—
de door Ejcoascus vei'oorzaaklo
vaii
onderzocht.
Hij
het gedeelte van
eindigt
onderzoek, dat daarover liandelt, met
liet
volgende over-
zicht der resultaten.
van de heksenbezemtakken met de nor-
Bij vergelijking
male takken merkt men het volgende op.
Zoowel de bast
als
normale takken; maar
het
liouüichaam
bast
d(}
dikker dan
zijn
bij
naar verhouding meer verdikt
is
dan het houtlichaam.
De kurkcellen
vergroot en behouden haar pro-
zijn iets
toplasma langer dan gewoonlijk.
Hei pheUodc7vna
hypodeDna
Het
is is
sterker ontwikkeld.
het weefsel,
dat wel het meest
bij-
draagt tot de V(M'meerderde dikte der bast. De cellen ervan zijn
vermeerderd en de normale rangschikking van dezen
in ov(3i'-
langsche rijen gaat verloren.
De sJdcrenchym-ring
.
De primaire bastvezelbundels
word(>n kleiner en meer of minder van elkaar gescheiden
kunnen
in d(!
opzwellingen der takken geheel ontbreken.
bastvezels zelven zijn korter, en hebben minder dikke
dan de normale. menigte,
zij
;
zij
De
wanden
Sklerenchymcollen vormen zich in groote
zijn vergroot,
maar hebben dunnere wanden.
Hei phlocem neemt hoofdzakelijk toe door vergrooting en vermeei'dei'ing der baststralen. gi'ooter
oi'den
A\
oj)
Andere ehnnenten kunnen
de doorsnede.
De
kristallen
zijn
iets
ver-
meerderd. Het houUicJiamn m<'(3rdering
van
't
merg
(;n
en
is
vergroot op de doorsntsde, door ver-
vergr'ooting van zijne elementen, in
\an
di'
mergstralen.
!)(;
(1) " William O. Sinitli, " Untersuchuny Anatomie der durch Kxoasccen verursacliten
mationcn. bl.
«
(Forstlich-naturwisseiiscliaftliclie
420, 433, 454).
'I
bijzonder
tracheeën zijn vcr-
der
Morphologio uiid und Blattdcfor-
ISpross-
Zoitsclirift, " III, 1894
.
— meerdenl
(ui
vakken ingedeeld
De
hebben
lioutvezels zij
;
dikwijls in
zijn
Het verloop der elementen, die zich
in de lengte uitbreiden,
gestoord.
—
wijdere holte
ei^ne
(1).
/
verkort.
hare leden
dunnere wanden en
/
is
door de vergroote mergstralen
—
Uit de boven aangegeven bijzonderheden in den anatomi-
schen
bouw
der heksenbezems laten zich de eigenaardigheden
in het uitwendige
voorkomen dezer vormingen, waarop reeds
vroeger werd gewezen, verklaren.
De aanwezigheid van Exoascus werkt
als een pi'ikkel,
die hyperti'ophie veroorzaakt.
Dat de taksysteemen, die den hcksenbezem vormen, dikker zijn dan andere takken, wordt veroorzaakt hoofdzakelijk
door
vergrooting
der parenchymatische
weefsels,
wel
en
vooral van het merg, van de merg- en baststralcn en van het
bastparenchym
De vorming van de opzwelling aan de
basis
van den
liek-
senbezem moet blijkbaar worden toegeschreven aan eene door den van de
zwam
uitgaanden prikkel in
"t
leven geroepen
hypertrophie der zeer jonge weefsels.
Dat de basis van den heksenbezem sterk
opgezwollen
is
en dat de abnormale verdikking der onderscheiden takken van
den heksenbezem afneemt, naarmate
zij
verder van deze basis
afgelegen zijn, zoodat ten slotte soms aan de toppen der heksen-
bezemtakken weinig abnormaals meer laat zich als volgt verklaren
.
te
merken
is,
—
dit feit
De aanwezigheid van het zwam-
mycelium veroorzaakt eene sterke hypertrophie van de bastcellen van jonge scheuten, maar het oefent geen' invloed meer dezelfde weefsels in \ olledig uitgegroeiden toestand
—
.
uit
op
Nu groeit
zooals vooral in het hout van de heksenbezems van den (1) "Waar berk het geval is de houtvezels zeer algemeen in vakken gedeeld zijn, terwijl deze vezels tevens kort en dunwandig zijn, laten zij zich dikwijls moeilijk van houtparenchym onderscheiden.
—
—
—
TS
zwamm^'oolium langzamer door de weefsels dan de twijg
liet
zelf groeit,
zoodat op een' zekeren afstand van de basis van
den heksenbezemtwijg
de bastcellen haren groei voleindigd
af,
hebben, eer het mycelium erin binnentreedt.
Zoo
laat zich
gemakkelijk inzien dat do basis van den heksonbezemstam zeer sterk verdikt
normaal
is,
terwijl de toppen zijner vertakkingen er geheel (Zie PI. O, S.)
uitzien.
De heksenbezems gedragen delijk
werd gezegd —
niet
meer
—
zicli
in de eerste plaats als
van de voedsterplant, maar veeleer
men.
Zoo hebben
veelal korter
di(^
dien
zij
zij
dan ook
als
een' zelfstandigen levensduur,
Toch
vervangen.
leeft
de heksenbezom als zoodanig
Zeer kort echter leven vaak de verschil-
En waar deze takken
lende takken van den heksenbezem.
ling,
komen
of
knoppen
natuurlijk slapende
welke anders voor goed waren
dit het geval is,
takken
zelfstandige organis-
dan de levensduur van den tak des booms,
is
betrekkelijk lang.
afsterven,
boven herhaal-
gelijk
tot
blijven rusten
ontwikke;
even als
wanneer normale takken worden afgesneden
verwond.
Wat is nu echter
de oorzaak van het vroegtijdige afsterven
van de twijgen van den heksenbezem
?
Zonder
twijfel
moet
deze worden gezocht in den onvolkomen toestand, waarin vele
van de weefsels van kurkcellen,
zoowel
het
dit
losse
lichaam steeds en
als de onvolledige
blijven.
protoplasmarijke
vorming van
andere,'
De dunwandigo l)astparenchym, weefsels maken,
dat de twijgen en dat ook de hoofdas \an de heksenbezems
minder dan noi'male takken, weerstand kunnen bieden aan nadeelige
invloeden,
waaronder de winterkoude zeker
een belangrijke rol speelt.
Zoo
Avel
laat zich het spoedig afsterven
der heksenbezem takken, eventueel ook der heksenbezems zelven, verklaren.
Nog der
een andiM' gevolg heeft de onvolkomen ontwikkeling
he'ksenbezemweefsels.
De
heksenbezem takken vertoo-
— Tonen, zijn,
boven werd opgemerkt, negatieve geotropie; (och
gelijk
met name de grootere takken dikwijls aan hunne
om
neerwaarts gebogen,
aldus
niet
zijn
zich eerst daarna
alsmede PI.
PI. 4 en 5,
basis (Zie
De jongere heksenbezemtakken
8).
hunne
aari
op te richten.
soms de oudere takken evenmin of Anatomisch onderzoek nu
beneden
naar
basis
gebogen;
slechts weinig.
heksenbezem-
leert, dat in alle
takken, die aan hunne basis niet neerwaarts gebogen
zijn, zich
een sklerenchj-mring heeft gevormd, dat althans vele houtvezels er behoorlijk tot in de
zich
ontwikkeling
Hoe minder
gekomen.
hunne benedenste deelen
keld, hoe slapper deze takken in
des te
zijn
takken de stevige houtelementen hebben ontwik-
meer kans
is er,
zijn,
dat de zwaartekracht oorzaak wordt
dat de aanvankelijk rechtopstaande takken zich ]iaar beneden toe
krommen
maar ook
niet alleen het
;
gewicht van de takken zelven
dat van de daaraan bevestigde bladeren werkt daar-
toe mede.
De heksenbezemtakken groeien van nature recht omhoog tot
;
maar naarmate de steungevende weefsels
ontwikkeling komen, buigen
meer naar beneden. hunne
basis
van de
krommen
zij
bij
hen minder
zich door de zwaartekracht
Hoe verder de heksenbezemtakken met basis der
des te later werkt de
hunne weefsels
zij
tot die
zwam
heksenbczems af op hen
in,
zijn ingeplant,
des te
meer naderen te
minder
(Vergelijk in PI.
O en 8
van een' normalen tak, des
zich naar beneden.
de jongere takken van den heksenbezem met de oudere takken.)
De bovenste takken van
dikwijls in
"t
geheel geene
een'
heksenbezem vertoonen
kromming naar beneden.
Door vergelijking van hetgeen hierboven aangaande den uitwendigen
bouw
der heksembezems
werd meegedeeld met de
beschrijving en de afbeeldingen der « krulloten
« bij
de cacao-
boomen langs deSaramacca, wordt men onwillekeurig
ertoe
— gebracht,
doze
in
Ik ontving enkele
« «
—
80
krulloten
óók heksembozems
•'
krulloten «, in
nitei'lijk
eenstemmende met den éénjarigen lieksenbezem, beeld
terwijl de
;
photograpliie
in PI. 7 afge-
overeenkomst van de op PI. 4 en
PI. 5
in
met heksenbezems
voorwerpen
voorgestelde
te zien.
volkomen over-
toch ook niet kan \^'orden miskend.
Ook de anatomische bijzonderheden, "waardoor heksenbezems kenmerken door mij
in
de
«
(zie
krulloten
75
boven, bl
tot 77),
zich de
werden
van de cacaoboomen terugge-
»
vonden.
Het lag dus voor de hand, die
siet,
do oorzaak der
«
zoeken naar die
parasiet(;n,
bezems bekend
zijn.
het zoeken naar den para-
bij
krulloten
welke
en
iiit
de
uit
die der
als
familie der
:
zijn, te
oorzaak van heksen-
Als zoodanig zijn
organismen aangegeven geworden
zwammen
zou kunnen
»
soorten van
drie
Galmijten [Phytoptus),
Roestzioammen
(
Uredineeën)
Exoasceeën.
De galmijten mij voorstel, in
zijn
een
mikroskopische
waarover ik
diertjes,
volgend opslel uitvoeriger te handelen.
De onderscheiden soorten brengen de meest verschillende misvormingen van plantendeelen
te
weeg.
Sommige soorten
verooi'zaken sterke opzwellingen van knoppen, die óf steeds gesloten blijven en zich dus niet verder ontwikkelen,
óf
bij
verdere ontwikkeling niet het aanzijn aan een' gewonen, nor-
maal bebladerden tak geven, maar een sterk van takkc]) met aljnorniual laatstbedoelde wijze
vc^rtakt stelsel
kleine; bladci'en voortbi'cngen.
Op
kunnen voorwei'pciu ontstaan, diemet hek-
senbezems althans eene verwijderde overeenkomst vertoonen.
Nu
heeft
do bekende Engelsche
Eleanor A. Ormerod
(1)
het onstaan
d(;
insektejüvundige
heksenbezems van don
berk toegeschreven aan eene soort van galmijten
(1)
(1890)
Eleanor A. Ormerod,
hl.
212-215,
«
A
manual
Miss
(
1
)
,
Ofschoon
of injurions insecls», 2"^ edition
— de door de
bekwame
81
—
schrijfster afgebeelde
misvormingen van
don berkenboom dan ook wel degelijk haar ontstaan
te
danken
hebben aan eeno Phytoptus soort, zoo moet ik toch opmerken dat zij zich vergist, waar zij de groote, ivare hcksembezems (
«Witch-Knots
óók aan
Brooms
of «Witclies'
"
»
zooals
zij
ze noemt)
dit diertje toeschrijft.
Ik had, toen ik te Wageningen
woonde, herhaaldelijk
de gelegenheid, de werking van de berkengalmijt na Zij
vooreerst het
veroorzaakt
te
gaan.
buitengewoon opzwellen van
sommige knoppen, die aldus tot bolvormige lichamen worden, terwijl de
gewone knoppen van den berkenboom langwerpig waar bij q gewone knopZie PI. 9,
zijn
en blij\en.
pen,
bij
p
door Phytoptus misvormde knoppen van een paar
borkcntwijgjes naar een pliotographie zijn afgebeeld.
Men
vindt zulke
bolronde
laar en zwarte aalbes,
waaraan
knoppen zij
ook aan
o. a.
liaze-
niet onbelangrijke schade
teweeg brengen, daar soms hot meerendoel dor knoppen van een' struik aldus
abnormaal ontwikkeld is, waardoor de bloem-
en vruchtvorming in sterke mate onderdrukt wordt. Dergelijke bolronde
en
knoppen sterven gewoonlijk spoedig,
tusschen de stervende
knopschubben vindt men groote
menigten galmijten.
Nu
gebeurt het echter soms,
knop toch
dat zoo'n
Het asgedeelte
verdere ontwikkeling komt.
tot
van don knop
ontwikkelt zich eonigzins, hoewel het nooit sterk uitgroeit; de knopschubben
komen dus
worden bladoren, hoewel
zij
verder van
elkaar te zitten, en
nooit den normalen
normale afmeting der gewone bladeren krijgen dezer bladeren vormen zich knoppen,
;
vorm en de
en in de oksels
die spoedig
uitloopen,
ofschoon do aldus gevormde scheuten nooit dan oone geringe afmeting krijgen. Soms vormen zich aan deze zijscheuten woor
nieuwe
zij scheuten
;
en er onstaat
dicht opeengedrongen twijgjes,
aldus eene ophooping van
die echter altijd uiterst kort G
;
—
dan gering ontwikkelde blaadjes
blijven on niet
PI.
10
men
ziet
—
82
in
A
door Phytoptus misvormde taksystemen
afgebeeld,
opgezwollen knoppen, zooals die van PI. 9, Echter worden
zems
en
6
(PI.
In
bezitten.
twee op de bovenbeschreven wijze die uit
zijn ontstaan.
door galmijten nooit de echte heksenbe-
gevormd,
8)
grooter zijn (1) en
veel
die
door sterke opzwelling aan de basis van den hoofdtak en
altijd
de voornaamste zijtakken gekenmerkt zijn.
senbezems worden
Exoascus
in
't
van
soorten
bij
leven
geroepen,
boomsoorten Zoo vond men
Exoascus.
zems aan Betuia
—
beck,
berken door eene en
Axel
van het geslacht verschillende
liij
door verschillende als de
verrucosa
:
soorten
van
oorzaak van de heksenbe-
Exoascus
turgidus Sade-
oorzaak van die aan Betida pubescens en
als
—
Exoascus betidinus Eosfr.,
B. odoraia:
Belida nana
Deze loare hek-
zwam
:
van die aan
Exoascus alpinus Joh.
Onder de betrekkelijk weinige roestzioammen, welke heksenbezems doen ontstaan, elatiniim, parasiteert. liet
op de
die
—
lag
oorzaak van
't
is
het meest bekend
zilverspar
en andere
voor de hand dat ik
bij
Aecidium
Abies-soorten
hot zoeken
naar de
ontstaan der krulloten en heksenbezems aan de
cacaoboomen noodzakelijk mijne aandacht bepaalde tueel in of op de
misvormde organen aan
uit de familie der
Roestzwammen en
te treffen
uit die der
bij
even-
zwammen
Exoasceeën
en daar veel meer heksenbezems vormende Exoasceeën blijken
voor
to
komen
ilun
Roestzwammen,
ik in do eerste i)laats
aan do eene
dio zulks doen, zoo daclit
of andore
zwam
uit de eei'st-
Door hunnen eigenaardigen (1) Soms zijn ze wel 3/4 Meter in doorsnede. bouw noodigen zij soms als 't ware de vogels uit, er hunne nesten in te maken. Ik ken in het Vondelpark bij Amsterdam oen berk, waarin meer dan 20 heksenbezems
zitten; in een
paar merels,
in
daarvan nestelt een paar duiven,
een derdeneen j)aar musschen.
in
eeneu anderen een
.
— bedoelde familie, kelijk in
't
te
83
meer daar
—
ik anders allicht de vrij
gemak-
oog vallende sporen van eene Roestzwam had
aangetroffen.
Hot mocht mij niet gelukken, aan het onderzoeksmateriaal,
't
Avelk mij uit
Suriname was toegezonden, inwendig
een mycelium noch uitwendig sporenzakken te ontdekken.
Trouwens de krulloten,
die ik tot
onderzoek ontving, waren
toestand van conservatie, welke hen voor
niet in een'
keurig onderzoek bijzonder geschikt maakte
algemeene bekendheid, dat
juist het
en het
;
nauwvan
is
mycelium der Exoasceeën
zich dikwijls niet zoo heel gemakkelijk laat ontdekken.
Ein-
vond ik toch, na lang zoeken, op enkele plaatsen aan
delijk
den onderkant van een tweetal der bladeren sporenzakken of asci,
bevattende ascosporen, zooals
men
ze
de soorten
bij
van Exoascus aantreft; en toen was dus voor mij de twijfel
opgeheven dat wij hier met een Exoascus
der krulloten te doen hadden
ken,
bij
al
;
oorzaak
als
mocht het mij ook
laatste
niet geluk-
den toestand van conservatie, waarin zich het onder-
zoeksmateriaal bevond, de asci en de ascosporen der bedoelde
zwam nauwkeurig
te bestudeeren.
Alvorens de door mij
ontdekte
voortplantingsorganen
van den Cacao-Exoascus, dien ik Exoascus Theohromae nov. spec. noem, nader te bespreken, moet ik
naar het opstel
-van
den jaargang van geslacht
Exoascus
—
onder verwijzing
Mej. Destrée over Exoasceeën in den twee-
81-89)
dit Tijdschrift (bl.
in
't
—
iets
over het
algemeen meedeelen.
Het geslacht Exoascus en zijne verwanten, gezamenlijk de familie der Exoasceeën genaamd, behoort tot de groep der
Ascomycetes, welke daardoor gekarakteriseerd sporen vormen inwendig in bepaalde cellen,
sporen eerst ontsnappen als
waarin
zij rijp
die sporen ontstaan,
renzakken
»
,
sporen heeten
« '•
sporenbuizen
ascosporen
zijn
heeten
»
«
«
zijn,
geworden.
De
sporenblazen »,
of « asci
•• ;
dat
zij
waaruit deze cellen, «
spo-
de aldus g(^vormd(^
— Ter\\-ijl
nu
—
verreweg de moeste Ascomj'ceten de spo-
bij
renblazeii of asci,
84
ieder afzonderlijk, hetzij in
lietzij
groepen
vereenigd, in een hulsel omsloten zijn, en aldus eene soort \an
vruchtlichaam (perithecium of apothecium) vormen, ontbreekt
zoon vruchtlichaam
bij
de Exoasceeën ten eenenmale; de asci
of spor(>nbIazen ontstaan
rechtstreeks uit
het mycelium en
staan, ieder afzonderlijk, aan de oppervlakte van het planten-
waarin de
deel,
zwam
leeft.
De sporenblazen vormen
zich
altijd
op bladeren
althans op organen, die naar hunnen oorspronkelijken
of
bouw
en huinie wijze van ontstaan als vervormde bladeren moeten
worden aangemerkt, zooals
dit
met de vruchten het geval
(Vergelijk hetgeen in Jaargang II
pruimon
»
gezegd
op
bl.
85-88 over
«
honger-
is.)
Het mycelium kan zich op tweeërlei wijze gedragen 1" in liet
Het
is.
leeft in
:
de weefsels der takken en twijgen of wel
asgedeelte der knoppen; het overwintert aldaar, en ver-
breidt zich
van daar
de weefsels der zich ontwikkelende
uit in
bladeren, waarin het weldra vertakkingen zendt, die zich uit-
breiden en zich in sterke mate vertakken tusschen de opperhuidscellen en de cuticula.
De onder de
cuticula verscholen
myceliumdraden krijgen weldra eene menigte tusschenschotten, en ieder
van de vierkante stukjes (celkm), waarin aldus
deze draden uiteen vallen, groeit uit in eene richting, loodrecht
op de bladvlakte, zoodat de cuticula er door wordt opgeheven en woldra doorbroken.
Deze langwerpig geworden
zich dus loodi'ccht op de bladoppervlakte verheft,
sporezak of ascus.
vormen zich
uit
Als
zij
hare volledige grootte
(-el,
die
wordt een
lie(ft bereikt,
den inhoud een achttal bolvoi-mige sporen, dio
somwijlen reeds binnen den sporezak, door knopvorming zich vermeerderen, op de wijze zooals gistcellen doen ton on rochte
gemeend
hi'oft
zoodat
men
dat in de sporenzakken soms meer
dan acht ascosporen gevormd worden. ke'lijk in
;
Het aantal oorspron-
de asci gevormde cellen bedraagt nooit meer dan acht.
— Boven wees cus,
85
— van Exoas-
ik er op, dat de myceliumdradoii
welke zich onder de cuticula
dei'
bladeren nitbreiden, in
verscheiden betrekkelijk korte stukken uiteenvallen, en dat ieder van deze stukken zich in een'
Wèl ontwikkelt
vormt. andere,
sporenzak of ascus ver-
zich de eene ascus
maar toch vertoonen
dan de
(X'rder
zich de vele asei of sporenzakjes,
s{.c
^r
—
Fig. I. Ascus- en sporenvorming van Exoascus Prnni op eenc pruim. Zeer vergr. ep opperhuidcellen, c de door de ontstaande asei opgelichte cuticula. Alle asci verkeeren nog in ontwikkeling, met uilzondering van twee, waaraan men aan de basis eene steelcel {st c ) opmerkt, terwijl de ascus acht sporen bevat. (Eenigszins gewijzigd naar
=
=
Prillieux.)
die er tegelijk zijn, in grootcn getale naast elkaar als harach-
tige
aanhangselen der opperhuid, die op deze wijze een dons-
voorkomen
achtig
krijgt.
En daar
ieder deelstuk
van
het
onder de cuticula gelegen mycelium zich in een' sporenzak verandert,
kan
er later
bewoonde blad
zwam
niets
van een mycelium
alleen gerepresenteerd
zakjes of asci,
Onder de Exoasceeën, wijze gedragen,
behooren
Pruni),
«
de
Plantenziekten
door de
(3n
«.
door een groot aantal sporen-
die o.
bl.
zijn. (Fig. 1
zich op a.
hongerpruimen II,
zwam
wordt deze
die als afzonderlijke plantjes naast
de oppervlakte van het blad gezeten
die
in het
meer gevonden worden,
de »
elkaar op
en 2.)
de bovenbeschreven
Exoascus (Zie
soort,
« Tijdschrift
85) veroorzaakt,
[E.
over
alsmede de vele
.
— welke aanleiding
sooi'tcii,
SC)
geven tot de vorming van hcksen-
bezems [Exoascus turgidus
pruimboom
E. Ce7Yisi
;
—
bij
berk;
bij
E.
kersenboom, enz.
Insititiae enz.).
bij
Deze
Exoasciis-soorieïi overwinteren als mycelium in de inwendige
^.^.
—
¥ig. 2. Ascus- en sporenvorming van Exoascus dcformans op een pcrzikblad. Drie asci verkceren in wording, twee zijn rijp, een derde [l.
heeft m. a w. zijne sporen uitgestort. (Betcekenis der
a.) is leeg,
letters ep
st. c.
,
en
a.
:
'Aio
de verklaring van de vorige figuur, (naar
Prillicux.)
der lakken en twijgen.
wiM'fsels
deze groej) o.
a.
Verder
Exoascus deformans,
b(;liooren
ook
die de krulziektc
tot
van
de perzikbladeren veroorzaakt en E. Tosquinetii, die de bladeren en ook de schubben van de vrouwelijke katjes van den elzen-
boom misvormt.
Hier overwintert
in het asgedeelto der b.3toog,
men
dat
mycelium
in
knoppen.
het Exoascus-vay cx^Xium.
Het behoeft evenwel geen
tusschen die
Exoascus-^oovion,
welker
de knoppen- en die welker mycf.'lium in de takken
en twijgen overwintert, geen scheri)e grens kan (i'ekken.
Want
het asgedeelte van de knoppen staat in onmiddellijken
samen-
hang met de twijgen; en waar men vroeger het dikwijls moi'ilijk
aantrof,
te
ontdekken mycelium alleen maar
werd
h(!t
later
soms toch nog ook
in
de kiiopi)en
in
de andere
asgedeellen gevonden 2" Naast
de Exoasceeën
met
ov(M'win(('iviid
mvcelium
— leeft,
weefsels voor
—
welker mycelium geheel en
staan andere soorten,
bladeren
87
al
de
in
en niet overwintert. Er komt dan in de bladPeen gewoon mycelium, dat geenesporenzakktïn
vormt, en dat langzamerhand, tegen den
tijd
van
't
afsterven
van het blad verdwijnt, en 2" een onder decuticula levend mycelium, dat op de op
84 en 85 beschreven wijze sporenzakjes
Deze Exoasceoën veroorzaken opzwellingon aan
vormt.
(asci)
bl.
en vlekken op bladeren.
Taphrina aurca,
die
Tot de hier bedoelde groep behoort op
bl.
89 van den
Tijdschrift is besproken, en bultige,
heeft
nu de Exoasceeën met een overwinterend
lium in de knoppen of twijgen met den
zonder overwinterend mycelium met den stempeld als
jaargang van
Mej. Destrée
(zie
mj'^ce-
naam Exoascus, naam Taphrina
— maar zoodanige onderscheiding wil
;
dit
aan de onderzijde goud-
van populieren veroorzaakt.
gele blazen op de bladeren
Men
2*^"
die
be-
mij evenmin
Tijdschr. over Plantenziekten,
II, bl.
85)
gewettigd toeschijnen, daar het zeer wel zijn kan en ook inderdaad voorgekomen ceeënsoort,
is,
dat van de eene of andere Exoas-
van welke men tot dus ver geen mycelium
in
takken of knoppen ontdekte, toch later zoodanig mycelium
wordt
Dit
aangetroff(Mi.
kan des
omdat het mycelium der Exoasceeën kelijk te
ontdekken
te lichter plaats vinden,
niet altijd zoo heel
Omtrent den bouw en de plaatsing der
van de Exoasceeën wil ik nog
Soms groeien de korte aanwezige
gemak-
is.
my ceeldraden
cellen,
't
asci of sporenzakjes
volgende doen opmerken.
waarin de onder de cuticula
zich hebben
gesplitst,
beschreven wijze in haar geheel uit tot asci
;
bij
op de boven
andere soorten
echter scheidt zich van de aldus onstane langwerpige cellen
het onderste gedeelte (de zoogenaamde uit
het
bovenste,
sporeblaas wordt, (Fig.
1
en 2.]
—
langere gedeelte
" steelcel ») af, terwijl
de eigenlijke
ascus of
waarbinnen zich de ascosporen vormen.
— Xa
deze ui teeiizei üug van den
Exoasceeén
in
welke
soort,
—
88
"t
bouw en
do leefwijze der
algemeen, keer ik terug tot de
Exoascus-
oorzaak der kruUoten en heksenbezems
ik als de
van den caeaoboom beschouw, en die ik voorstel Exoascus
Theobi^omae, n. sp.
noemen. Echter kan ik omtrent deze
te
Vooreerst vond ik van haar
soort al zeer weinig meedeelen.
geen mycelium,
maar
alleen
waarvan sommige met
Echter trof ik ze op slechts een tweetal der bla-
ascosporen.
Nu
deren aan.
is
het een bekend
zijn aangetast, tijden
feit,
dat
men op
bladeren
eenigen twijfel door een Exoascus
of vruchten, die zonder
wijl
asci,
lang in
"t
geheel geen sporeblazen vindt,
Vaak
daai'op eerst op zeer bepaalde tijden verschijnen.
zij
men
onderzoekt
bladeren van perzikboomen,
aan
die
«
krul
»
en die de eigenaardige ziekteverschijnselen in sterke mate
lijden,
vortoonen, zonder een spoor van asci erop te ontdekken, terwijl
men op andere
De mij gezonden krulloton waren
za-iid vindt.
Waarschijnlijk zullen
afgeplukt.
tijd
den onderkant der bladeren ermee
tijden
vooral in den natten
Maar die
ik
was
hel
na
(U;
reis, die
als
het geringe aantal der asci,
wel de toestand, waarin deze ver-
de krulloton van Suriname naar Neder-
gemaakt,
onmogelijk maakte,
welke hot mij
land
liadden
(!ene
eenigszins nauwkeurige
Zij
den drogen
in
sporeblazen zich
vormen.
tijd
niet zoozeer
kon waarniMnon,
kc^L'rdeu
de
als be-
beschrijving
(>rvan
te
leveren.
waren ineengeschrompeld, zoodat noch de vorm, noch de
grootte kon worücn vastgesteld.
maar durf
dekken,
sommige der
niet
vond
asci
ik
\en.
Ik
moet aan
iemand, die stellen,
van de
o[)
zij
niet
nog geene sporen,
achltal, die waarsclujnlijk I)oli'ond
de werking van den
Ik kon geen stoelcel ont-
licweron dat
Ix^staat.
in
ondei'zoekei's,
de plaats zelve
zijn
andore een
waren ge we(^st, maar door
spii'itiis niet geiieel holxornii,^'
lalei'e
In
waren
gel)le-
waarschijnlijk aan
onderzoek
in
't
werk kan
overlaten, eene nauwkeurige Ixïschrijving te leveren lot dusvei'
ww' onheschroNcn Eavdscus soort.
.
—
—
89
Daar op do bladeren der krulloten zich do sporonzakkcn en do sporen, welke zich daarin ontwikkelen, weer
vormen,
aanleiding kunnen geven tot besmetting van gezonde knoppen,
on daardoor weer lot hot ontstaan van nieuwe krulloten,
zoo meende ik den volgendon raad te kunnen geven
De meest
«
zijn,
dat
lijk
alle
men met
:
deze
rationoele bestrijdingswijze zal altijd
behulp van eene booraschaar zooveel moge-
krulloten
Men moet
knipt.
—
heksonbozems
en
uit
daarbij altijd zorgen, dat
de cacaoboomon
men
do krulloten
on heksenbezoms geheel afknipt, on bovendien nog een klein
den normalen twijg,
stukje (van bijv. een vingerlongto) van
waarop
die
vast
Die
zit.
afgeknipte
echter niet op den grond liggen
verbrande
Men
ze.
nog weer krulloten verwijdert krulloten
goren
is,
tijd »
men uit
;
krulloten
men verzamele
ze
men
late
trouw en
men
herhalo deze handelwijze zoo vaak
Op deze wijze
komen.
ziet te voorschijn
do parasitaire
zwam,
oorzaak van do
men na
kortoron of lan-
de boomen, on moet
die de
de kwaal kwijtraken.
Het komt mij voor dat in vele gevallen do door mij
voorgestelde handelwijze zeer goed kan worden gevolgd
;
in
andere plantages zal het misschien minder goed gaan. »
Hoe algemeener het middel
districten,
er in
wordt toegepast
waar krulloten voorkomen,
slagen,
do
zwam
voorgoed
uit
des
de
in
beter zal
te
de
men
buurt te doen ver-
dwijnen. »
Daar verder cacaoboomon zeer dankbaar
zijn
voor ver-
bciering in do afwatering, zal iedere verbetering in dit opzicht
de
boomen moor geschikt maken om weerstand
schadelijke invloeden blijken,
;
Bon indirect middel
kruUotonplaag.
te bieden
tegen
en zoo zal ontwatering van don grond
Alléén
te zijn tor bestrijding
van de
door betere ontwatering echter zal
men do kwaal niet kwijtraken » Op 25 Mei 1899 ontving ik
een schrijven van hot Bestuur
— der
«
—
90
Nederlandscho Handelmaatschappij
volgende '•
voorkwam
Omtrent de door
U
aangegeven bestrijdiiigs-metliode
deelen onze agenten ons nog mede,
dat deze,
met succes wordt toegepast, voorzoover de ziekte der krul-
loten in
volgens bericht
door verschillende plan-
in de aldaar verschijnende couranten,
ters
", Avaarin o. a. liet
:
nog wordt aangetroffen, hetgeen op weinige plantages
verontrustende mate het geval
het Saramacca-district
ongunstigen invloed
,
is,
uitgezonderd misschien in
waar drainingsomstandigheden
van
zijn »,
Amsterdam,
J.
Ritzema Bos.
20 Mei 1900.
Verklaring der platen. Plaat 4.
— Een
heksentiezeni van den cacaolioom, naar eene photograpliie
van A.
W.
Drost, a.b.
= de
tak waarop de
heksembezsm
zit;
r= jonge vrucht. Een heksenbezem van den cacaoboom, naar eene photograpliie
c,
Plaat 5.
—
Plaat 6.
— Een heksenbezem van deu
Plaat 7.
van A.
W.
Drost.
van A.
W.
Drost.
— Een
eenjarige heksenbezem aan els, veroorzaakt door Eocoascus
cinphyltus
Plaat
8.
berkenboom, naar eene photographie
;
naar Tubeuf.
— Een heksenbezem van den kersenboom, veroorzaakt
door Exoa-
scus Cerasi\ naar Tubeuf. Plaat 9.
— Berkenlwijgjes,
Plaat 10.
— Berkentakje
met normale knoppen q en met door de werking van Phytoplnis abnormaal opgezwollen knoppen jJ- (naar eene photographie van A.
W.
Drost.)
met " kleine heksenbezempjes " veroorzaakt door PhytoptHs{A.). Naar een photograhie van A. W. Drost.
NASCHRIFT
BI.T
HI-7r
OPSTP^L
over "
SCHADELIJKHEID DER mEIDÜRENHEGGEN
OIYI
TUINEN EN AKKERS
»
(in de vorige ailevoring van dezen jaargang.)
Naar aanleiding vanboven aangehaald
Oudemans
te
opstel,
maakt Prof.
Arnhem, de beroemde kenner van onze inlandsche
.
— zwammen,
mij een paar
nen dank betuig, en
Op
bl.
—
01
opmerkingen, waarvoor ik hem mij-
die ik niet
aan onze lezers wil onthouden.
43 staat Mortheira Mespili
;
dit
moet
Mo)'-
zijn
Daar de naam Entomosporium Lév. reeds
thiera Mespili.
— niet wetende dat ge— in 1869 den w^iaimMorViiera aanzwamsoorslacht bestond
van 1845 dagteekent, en Fuckel
ten gaf
dit
met dezelfde generieke eigenschappen
welke
als die,
tot
dus ver onder het geslacht Entomosporium werden gebracht, zoo moet verder volgens de algemeen aangenomen regelen der
nomenclatuur de oudste geslachtsnaam worden gebruikt en niet de nieuwere.
De zwam,
die ik
op
bl.
43 Morthiera Mespili
noemde, moet dus Entomospjorium Mespili heeten. Deze
zwam
tast
niet slechts de
mispel, pereboom enz. aan,
het
maar
takken en twijgen van
allereerst de
bladeren.
Ten slotte maakt Prof. Oudemans mij opmerkzaam op voorkomen van eene roestzwam op de bladeren van den
mispel en den meidoren, nl. Aecidiutn Mespili D.
C,
die
op
den meidoren voorkomende, meestal Aecidium Crataegi of Roestelia lacerata wordt genoemd, het doen ontstaan van
en aanleiding geeft tot
Gymnosporangium clavariacforme
op de twijgen van Juniperus communis.
nen en kweekerijen, waarin
verschillende
Zoo kunnen
tui-
vormen van deze
conifeersoort worden gekweekt, ziek worden door de
nabijh(3id
van meidoren Ik haast mij, deze opmerkingen van Prof.
Oudemans
ter
kennisse van de lezers van mijn boven aangehaald opstel te
brengen.
Amsterdam
,
1
Juli
1900. J.
RiTZEMA Bos.
—
02
HET WIT VAN
DE
— SCHORSENEEL
[Cystopus Tragopogonis Sciiroet.) In de meeste slechts ter loops
—
Wellicht
is
werken over phytopathologie wordt
gewag gemaakt van
het
wU
der schorseneel.
zulks toe te schrijven aan het
feit
dat dit gewas
meestal niet op groote schaal verbouwd wordt, zoodat
komende
ziekte de er
bij
niet of
bij
voor-
betrokken personen zich in vele geval-
len de moeite niet getroosten daarover een deskundige te raad-
daarenboven wordt
plegen;
de schorseneel
tuinlicden gekweekt, zoodat natuurlijk
meen, en,
welke
in
b. v.
door
niet
alle
de schade minder alge-
haar geheel genomen, minder belangrijk
is,
dan
die
door de aardappelziekte wordt veroorzaakt.
Uit mijne persoonlijke
waarnemingen en
uit
de inlichtingen
en vragen, dio ik van verschillende zijden heb ontvangen, blijkt echter wel dat het wit der schorseneeren, althans in Vlaanderen,
meer verspreid
werden zonden
is
dan men wellicht vermoeden zou
:
zoo
mij door het wit aangetaste schorseneeren o. a. toegeuit
Weelde -Merxplas
(bij
de Nederlandsche grens), Lier
en Moll, drie ver van elkander gelegen gemeenten in de provin-
—
cie
Antwerpen;
uit
Denderleeuw en Aalst en omstreken,
Kicldrecht,
(bij
uit
Gent en verschillende naburige dorpen, en,
nu onlangs nog,
elkander zeer verwijderde plaatsen in Oost-Vlaanderen der uit een paar gemeenten uit West- Vlaanderen.
boven
is
uit
de Nederlandsche grens), dus eveneens uit van
—
;
— verDaaren-
het mij gebleken, dat, in nagenoeg al deze gevallen, de
waargenomen
ziekteverschijnselen geen uitzonderlijke, alleen-
staande feiten waren, want telkens het wit in één tuin eener
gemeente werd bespeurd, bleek het
ook
in
uit
verdere waarnemingen, dat
andere tuinen van dezelfde streek niet ontbrak.
Van een anderen kant mag de
schade, die door het wit aan
de schorseneeren wordt toegebracht, beschouwd
worden
als
—
—
03
even erg, zooniet erger dan die welke
tophthora) infestans
bij
b. v.
Peronospora [Phy-
den aardappel vei'oorzaakt.
Het wit der schorseneeren
dus voor de groenten tuinen
is
een zeer gevaarlijke ziekte, die alle tuinlieden dienen te kennen,
om haar
kunnen
des noods zooveel mogelijk te
bestrijden.
*
Reeds in het voorjaar, van half Mei het
wit
«
»
—
verschijnen.
witte stipjes, die op de bladeren
weldra aan 1 tot
goed afgeronde vlekjes van
tot iets grootere, vrij
nog
zij
zij
onregelmatige rijen van
echter, hoe groot
zij
men gewoonlijk
welke ook hun vorm
wand
dicht
bij
elkan-
de
kunnen aldus aanleiding geven
stippen, vlekken en strepen, die
ook worden, toch immer
slechts weinig
der bladeren
Deze blaasjes,
boven de opperheid
den, melkwitten
uit-
Ten gevolge van het
in vele gevallen ineen, vooral in
lengterichting der bladeren, en tot
verhevenheden
die vlekjes tot kleine
groot aantal dezer blaasjes, die
Tevens
iets grooter.
groeien, die nagenoeg als blaasjes uitzien.
der gezeten vindt, vloeien
men
Die stipjes groeien
ontstaan.
2 millimeter, en later worden
neemt men waar, dat
tot half Juni, ziet
den aanvang zijn het talrijke
Bij
zij,
wand
;
hebben
later
bij
uitsteken.
den aanvang een glanzen-
wordt deze geelachtig en barst de
open, zoodat de vlekken nu veeleer meelachtig uitzien.
De aangetaste bladeren hangen weldra
slap
;
de nieuwge-
vormde bladeren worden zeer spoedig op hunne beurt besmet,
want de plant
ziekte breidt zich
blijft
met verbazende snelheid
gedurende geruimen
tijd
sterft de
nog jonge plant volkomen
ter ziet
men
kwijnend af.
uit.
In andere gevallen ech-
de aangetaste planten nog herstellen
:
de zieke
bladeren verdrogen en liggen plat tegen den grond aan, blijven
nog geruimen
nieuwe bladeren, tweede
helft,
die in
tijd
De
en in vele gevallen
doch
aan den wortelhals vastzitten; de
den loop der maand
gevormd worden,
blijven
Juli, vooral in
in
hare
algemeenen regel
— van het
«
wit
»
weer uitgroeien inwinnen
;
<)4
—
verschoond en aldus kan een besmette plant en,
althans gedeeltelijk, de
geleden
schade
meestal echter ontwikkelt de wortel, die het eenig
verkoopbare en dus waarde hebbende gedeelte van de plant zich als het zich
ware
niet of slechts zeer
wel eens gelukkig acht
als
is,
onvolkomen, zoodat men
een besmet perceel tuingrond een
halve opbrengst geeft, daar het meer dan eens voorkomt, dat de oogst nauwelijks den arbeid van het rooien der wortels loont.
De tweejarige schorseneeren het
«
wit
schijnen, over
't
algemeen, van
niet te lijden te hebben.
"
*
Het wit der schorseneeren wordt teweeggebracht door eene
zwam, Cystopus Tragopogonis Schroet
zwam Peronosporaceeën
[C.
cubicus LÉv.),
der aardappelziekte tot de familie der
evenals de
die
behoort.
Het mycelium van Cystopus
maar
niet in de cellen,
leeft
tusschen de cellen van het blad weefsel
(in
de intercellulaire
ruimten) van de waardplant; het zendt in de cellen alleen korte
vertakkingen, waarin
zij
slechts zeer ondiep doordringen; deze
vertakkingen zijn zuigdraden of haustoriën, door middel
van welke het mycelium zich ten koste van de levende
cellen
voedt.
Uit het mycelium ontstaan daarenboven, onder de opperhuid, andere korte vertakkingen, die enkelvoudig blijven zijn
de vruchtbare draden of hyphen, die aan hun top een
een keten sporen vormen. Deze sporen
—
sporen is
zijn tweeërlei
:
:
rij
dit
of
— conidiën of conidio-
de eind- of topspore van ieder keten
meestal grootcr, samcngedrukt kogelvormig, met zeer dikken
kleurloozen wand; de andere sporen van iedere keten zijn kortcylindrisch
midden lijk
.
met een dunnen wand en een verdikten ring
ledere spore
is
in
haar
van de volgende door eene betrekke-
zoor kbïino tusschencol gescheiden.
—
;
—
05
—
Vele takken met rijen of ketens conidiën ontwikkelen zich naast elkander, veroorzaken vooreerst een geringe uitzetting
der opperhuid (waardoor de melkwitte blaasjes ontstaan) eindelijk
doen
zij
de opperhuid openbarsten.
— en
Alsdan worden de
conidiën in vrijheid gesteld.
Deze sporen
zijn in staat
onder gunstige voorwaarden
voldoende vochtigheid en warmte), onmiddellijk te
(b. v.
kiemen,
reeds na 2 of 3 uren gedurende den zomer, na 3 dagen soms in
het najaar. d.
w.
z.
Zij
geven alsdan het aanzijn aan
zwermsporen.
sporen, die gedurende de eerste uren van haar bestaan
bewegen kunnen door middel van trilharen of de hier besproken soort is ieder zwermspore voor-
zich zelfstandig ciliën.
Bij
zien van twee ongelijke groote ciliën, die zijlings geplaatst zijn.
kunnen
In een druppeltje water vrij snel
ter over
't
algemeen slechts korten
tot rust, de trilharen
worden
en de zwermspore kiemt in een
dergelijke
zwermsporen zich
De beweging der zwemsporen duurt ech-
verplaatsen.
zij
:
tijd;
daarbij
daarna komt de spore
gewoonlijk ingetrokken
vormt een kiembuis,
die in staat is
nieuw blad te dringen en er de besmettingover te brengen.
Daar de conidiën zeer
worden voortgebracht,
is
licht zijn
en in zeer grooten getale
het gemakkelijk te begrijpen
waarom
de ziekte zich met zulke verbazende snelheid kan voortplanten
de wind speelt daarbij natuurlijk een belangrijke rol.
Behalve de conidiën, die de spoedige verspreiding der ziekte
gedurende den zomer teweegbrengen, bestaat nog een andere soort sporen, n.
1.
de eisporen of oosporen. Deze eisporen
worden voortgebracht door
hetzelfde
mycelium
als dat
waarop
de conidiën ontstaan, doch van binnen in het blad weefsel van de
waardplant. De eisporen hebben een dikken, wrattigen blijven in het bladweefsel besloten, tot het door
daaropvolgende langzame verrotting uit elkander in het volgend voorjaar
wand en
den dood en de valt.
Eerst
kiemen deze eisporen en geven dan,
evenals de conidiën, het aanzijn aan zwermsporen, die alsdan het uitgangspunt
worden van een nieuwe besmetting.
— De conidiën meten
in
—
OG
doorsnede 0,020 a 0,022 millimeter
;
de eisporen 0,044 a 0,060 millimeter. *
*
*
Cystopus Ti^agopogonis doch ook op een aantal der
in
Samengestelden
't
leeft niet allen
op de schorseneer,
wild groeiende planten uit de familie
—
Composieten,
of
in de eerste
plaats op andere soorten van het geslacht Sco7''zonera, die echter ten onzent niet
voorkomen, en op soorten van het daarmede
nauw verwante geslacht Tragopogon. (Boksbaard), b. v. op de inheemsche Tragopogon porrifolius en Tr. pralensis. Verder worden nog de volgende onkruiden
Cystopus Tragopogonis vermeld Centaurea, zooals
als
soorten van het geslacht
:
Jacea (knoopkruid),
C.
waardplanten van
Scabiosa, An-
C.
themis nobilis (Roomsche kamille), A^Hemisia vulgaris verscheiden Cirsium -sooview
(bijvoet), (
stekel vederdistel
ceum
,
C.
lanceolatum
(1),
o.
(speerdistel),
(moesvederdistel), C. j^cilusire (kale jonker)
apiculata, F. arvensis, F.
minima
het geslacht Filago (viltkruid); (moerasroerkruid), bloem),
—
of
meer
dan
in het najaar.
C.
oleo^a-
—
Filago
en andere soorten van
(een soort stroo-
Chrysanthemum Parthenium^
Cystopus Tragopogonis komt voor van Mei veel
;
arvense
Gnaphaliitm uliginosum
Helichrysum arenarium
Pyreihrum
C.
a.
echter, (zooals hooger
werd
enz.
tot October,
gezeid), in het voorjaar
* * *
Men kan
trachten het
«
wit
» te
voorkomen,
en,
is
men
daarin niet geslaagd, het te bestrijden.
(i) Men meende vroeger dat de Ci/stopus-soovt, die «p Cirsium voorkomt, vorsclüllend was van C Tragopogonis en liad daaraan den naam van C. spinulosus gegeven (De Bary 18G2). Zalewski heeft echter aangetoond dat het een zelfde soort is.
— Uit den gang der ziekte
P
07
is
—
het volgende af te leiden
Neem, waar het mogelijk
is,
van het begin
:
af der ziekte,
de aangetaste bladeren weg, en verbrand die. 2°
De verdroogde bladeren,
de eisporen bevatten en
(die
dus voor de voortzetting der ziekte in het volgend jaar zoo gevaarlijk zijn) moeten
worden.
Wie
zorgvuldig
weggenomen en verbrand
die bladeren als waardeloos laat liggen,
zich eenvoudig aan een
stelt
nieuwe besmetting van de volgende
cul-
turen bloot. 3° lijke
Houd een waakzaam oog op het onkruid
omgeving van
uw
ieder jaar de ziekte aangebracht.
trouwens
altijd
aan
in de
onmiddel-
Misschien wordt er van daaruit
tuin.
te bevelen,
Het onkruid uitroeien
want het
is
is
dikwijls een middel-
punt van besmetting, ook voor andere ziekten voor de gekweekte gewassen. 4°
Wacht zoolang mogelijk
alvorens op een perceel,
waar
thans schorseneeren gekweekt worden, weer hetzelfde gewas te zaaien.
Als rechtstreeksche bestrijdingsmiddelen kan ik voorloopig alleen het gebruik van
Bordeauxsche pap aanbevelen
kalk, ofwel die met soda).
Tweemaal
heeft
(die
met
men door hare
aanwending, die ik als proef had aangeraden, zeer voldoende uitslagen bekomen.
gunstiger geweest
Naar mijne meening zouden
zijn,
indien
men
zij
nog veel
een eerste bespuiting met
Bordeauxsche pap had uitgevoerd, op het oogenblik dat de eerste ziekteverschijnselen zich voordeden.
tuinman overgelaten worden
te
Het moet aan den
oordeelen of en wanneer
hij
een
tweede bespruiting noodig acht. Ik zou dankbaar zijn indien dergelijke proeven over de
men
bekomen
mij
bij
het
nemen van
uitslagen wilde inlichten.
G.Staes.
:
—
U8
—
DE VOEDING DER BONTE KRAAI.
{Corvus Cornix.) (Vervolg.)
Alvorens de uitslagen
bespreken, die door de beide ge-
te
noemde onderzoekers hollrung en rürig bekomen wij de aandacht op dit
feit,
zijn,
vestigen
dat alleen die kraaien, welke gedu-
rende de herfst- en wintermaanden, van half October tot half
Maart, onderzocht werden, inlichtingen kunnen verschaflen over de schade en het nut, die
mers alleen gedurende
zij
dit
ten onzent
kunnen veroorzaken im;
tijdvak verblijft de bonte kraai ten
onzent, zoodat wij geen rekening dienen te houden met het groovoordeel,
tere 't
overige
dat
zij 's
zomers zou kunnen
stichten.
mogen wij aannemen, dat de uitkomsten, die
Voor
in Duitsch-
land verkregen zijn, ook voor België en Nederland juist zijn.
De onderzoekingen van Prof. Dr. hollrung, bestuurder van het proefstation voor plantenziekten van de provincie
Saksen
te
Halle
a.
S.
Landbouwkamer der
(Zuid-Duitschland)
hadden
vooral ten doel gegevens te verzamelen betreffende den roek {Co7^vus frugilegus){l).
Echter werden
gen van andere kraaiensoorten
bij
gelegenheid ook ma-
— en daaronder vooral de bonte
— onderzocht.
kraai
Aldus werd in 1897 door hollrung de inhoud van de maag bij
18 bonte kraaien
ééne
(1)
maag was
vijf (5)
bepaald,
wat den volgenden
uitslag gaf
ledig;
bevatten uitsluitend overblijfselen van plantaardigen
oorsprong;
(1)
De
uitslagen dier onderzoekingen zijn verschenen in het Jahresbertcht
über die Thüligheit der Versiichsstation für Pflanzenschutz (vroeger filr NemalodenverUlgung und Pflanzenschutz) der Landwirthschafisicammer für die Proviuz Sachsen zu
Ilalle a. S.
— 7" Jaargang 1895
en volgende.
;
— acht
(8)
99
—
bevatten plantaardige overblijfselen en onbeduidende
hoeveelheden insecten of onschadelijke insecten, of zelfs nuttige insecten in de vier (4) overige
magen kwamen eveneens voorwerpen
van plantaardigen oorsprong voor, doch tevens enkele selen van schadelijke dieren,
n,
1.
van
[Agrotis segeium) 4 oorwormen {Forfïcula),
pundata
overblijf-
3 aardrupsen
muis,
1
Phytonomus
1
Lepyrus hinotatus; deze beide laatste zijn weinig belangrijke snuitkevers, waarvan de mogelijke schade al en
1
zoo gering zal
— Daar tegenover vond iiollrung, in
zijn.
magen samen, meer dan 600 tarwe-,
al die
gerste- en haverkorrels,
alsmede 38 zaden van aalbessen. In het Jahresbericht 1897
werd
wanneer de
niet aangeduid,
onderzochte bonte kraaien gedood waren, hetgeen trouwens voor Halle a. S. en de omgeving weinig belangrijk is
gelegen
voor ons integendeel zou het nuttigen leerrijk
verblijft;
geweest
omdat het
zijn,
die
gedood werden
dat
zij
b. v. in
den zomer, :
gemelde
gedood waren van 30 Januari
geval,
tijdstip
hooger
ermede diende ge-
tot
18 Maart en één
uitsluitend dierlijke overblijfselen bevatte, n.
Cleonus
als vrij
om
Deze laatste was tevens de eenigste, waarvan de
roover [Calosoma], 10 meikevers,
als
cine7''eus
1
1.
1
poppen-
gouden tor {Cetonia aurata)
(een snuitkeversoort)
een nuttig insect beschouwd
te
;
daarvan dient
worden, Cleonus,
onschadelijk, terwijl de gouden tor en vooral de meike-
ver schadelijke dieren echter voor
op dat
op een
z.
werden door iiollrung 11 bonte kraaien onderzocht,
tien
Calosoma
magen met
worden.
In 1898
op 8 Juni.
w.
welk
reden, natuurlijk geen rekening
te
waarvan
1
d.
ten onzent niet meer verblijven in
houden
maag
niet onmogelijk ware, dat de
van schadelijke dieren voortkwamen van kraaien,
overblijfselen
is
zij
binnen het gebied, waar deze kraaiensoort gansch het jaar
door
en
daar
is,
zijn.
— Dit individu (geschoten op 8 Juni)
ons van weinig belang, daar de bonte kraai
tijdstip ten
onzent niet meer voorkomt.
—
Van de 10 bonte kraaien, gedood waren, bevatte de maag bij
5
bij
de 5
(vijf)
—
100 die
gedurende de wintermaanden
:
uitsluitend plantaardige overblijfselen;
(vijf)
overige ook plantaardige overblijfselen, doch
daarenboven vond men
bij
1
(een)
een stuk spekz woord,
2 (twee) onbeduidende hoeveelheden insecten en andere de volgende schadelijke dieren
:
bij
8 ritnaalden, 5
grauwe
rupsen en 2 oorwormen, alsook 6 Oliorynchus HgusHca, snuitkeversoort, die echter voor den
belangrijk
Het
is
landbouw
bij
de 2 (twee)
al zeer
een
weinig
is.
waar
dat hier slechts weinige
geworden, zoodat het vermetel zou gevolgtrekkingen te willen afleiden
zijn ;
magen uit
onderzocht
zijn
hun inhoud reeds
maar het kan
niet geloo-
chend worden, dat de bekomen uitslagen de bonte kraaiin een weinig gunstig licht stellen
wat hare wintervoeding aangaat.
Prof. RüRiG, vroeger hoogleeraar aan het Landbouwinstituut der Universiteit te Koningsberg in West-Pruisen, thans te Berlijn, te
heeft
in
onderzoeken,
1897 de gelegenheid gehad vele bonte kraaien
nl.
058 en daarenboven 60 zwarte kraaien, die
zooals wij hooger zeiden, met de bonte volkomen overeenstem-
men, wat zeden en voeding
betreft. (1)
Vandcze718 magen, waren 52 ledig, zoodat eigenlijk vanG66
magen de inhoud bepaald werd. ««
De
tijdruimte van een jaar, gedurende hetwelk do onderzoe-
kingen werden gedaan, verdeelde ik
waar
ongelijk groot zijn,
maar
in 4 tijdvakken, die
die ieder
wel
is
overeenstemmen met
bepaalde tijdvakken van het landbouwbedrijf.
(1)
G. RÖRio.
—
Untersuchungen über die Nahrung der Kr&hen. Berichte Iiistituts der Universitat Kunigsberg i. Pr. Mitteilungeii
des landwirtschafilichen
au8 den landwirtschaftlich-physiologischen Laboratorium, 1898,
bl.
35.
— Het eerste
Maart
tot 4
;
—
101
het wiutertijdvak
is
het 2" tot
graankorrels aantrof, n.
;
het gaat van 13
November
op den dag, dat ik de eerste melkrijpe 1.
op 4
30 September, daar ik in de
Juli
;
het 3® strekt zich uit tot
maag van een
kraai, die op
1
Oclo-
ber gedood werd, de eerste gekiemde rogge vond, en het laatste tijdvak neemt dan het overige van het jaar in, n.
November.
tot 12
1
van
1
October
»
Wij zullen hier doen opmerken dat het
samen (van
1.
P
en het 4® tijdvak
October tot 4 Maart) nagenoeg overeenstemmen met
tijd,
gedurende dewelke de bonte kraai ten onzent ook
verblijft,
zoodat de verkregen uitkomsten ook voor ons als geldig
den
kunnen aangezien worden. Prof. RöRiG komt, door een tamelijk ingewikkelde bereke-
kwaad mark (nagenoeg
ning, tot de slotsom dat de bonte kraai meer nut dan sticht.
2000
«
Aldus
of
fr
f.
blijft
een kapitaal van 1600
950) over, dat voor de landbouwers eener streek
waarin 666 kraaien gedurende een jaar leven, behouden wordt Zelfs
wanneer men geneigd
is
».
de door rörig gemaakte
ramingen en berekeningen en de door hem uitgesproken meening als juist te
beschouwen, dan kan zulks echter slechts waar
zijn,
wanneer men de voeding van de kraai gedurende het heele jaar in
aanmerking neemt, want
de door rörig medegedeelde
uit
cijfers blijkt wel, dat het
voedsel van dit dier zeer afwisselt,
wat
betreft
zijne samenstelling
naar gelang van de jaarge-
tijden.
Immers, terwijl in de tijdvakken ber tot 4 Maart,
—
—
— dus van
1
Octo-
hebben opgenomen, tegen 78
alleen dierlijk voedsel bevatte, zijn de verhou-
dingen van de tijdvakken 2 en 3
tember
en 4
op 406 kraaien, 146 worden aangetroffen,
die uitsluitend plantaardig voedsel
waarvan de maag
1
— dus
van 5 Maart
tot 31
Sep-
gansch anders: op 312 kraaien hebben slechts 29
uitsluitend plantaardig voedel en daarentegen 121 lijke stoffen gebruikt.
alleen
dier-
102
De volgende
tabel zal ons toelaten de
verschillen tusschen
de jaargetijden nog beter te doen uitkomen.
--
—
103
Daarentegen dient opgemerkt
wel
is
waar
te
waarvan het dooden voor-
schadelijke dieren zijn,
zeker voor den landman voordeelig
worden dat de muizen,
is
maar de muizen,
;
die door
de kraaien bemachtigd worden, zijn volgens herhaalde gedane
waarnemingen over 't algemeen zwakke en
waarvan
ziekelijke
exemplaren
vele toch den winter niet zouden overleven, of zich niet
zouden voortplanten, zoodat het aldus teweeggebrachte voordeel eerder te hoog dan te laag zal geschat worden.
Onder de insecten,
die
kraaien vernield worden, voor, doch
men zou
dat de 232,5 in de
gram
gedurende de wintermaanden door de
komen een
aantal schadelijke soorten
zich deerlijk vergissen indien insecten die gedurende de
men aannam
wintermaanden
magen van bonte kraaien werden aangetroffen
uit schadelijke soorten bestond: eenige lijk nuttig;
uitsluitend
daarentegen zijn werke-
andere, in niet gering aantal, leveren
geen belang
voor den landbouw op, zoodat het dooden ervan niet ten voordeele van de kraaien
Wat ziehier
kan aangehaald worden.
de vischoverblijfselen in de
wat rörig daar over
zegt: «
magen der kraaien
betreft,
Ofschoon waarnemingen, dat
kraaien ook levende visschen met gemak weten te bemachtigen,
immer
niet al te zeldzaam zijn, zullen wij deze
vergrijpen daarom
nog
niet
voor zeer
alleenstaande
schadelijk
houden.
Veelmeer zullen de in de magen aangetroffen overblijfselen in hoofdzaak van zulke visschen afstammen, die op de oevers van
meren en stroomen
zijn
strand zijn achtergelaten.
aangespoeld of van visschers op het »
Wij zullen hier niet op aandringen, doch nochtans doen
opmerken dat het vangen van visch toch rekening dient gelaten
te
niet heel
en
al buiten
worden.
Het vleesch zal wel in de meeste gevallen van reeds doode dieren en van afval voortkomen
landbouw
al
;
weinig voordeel op.
dat levert echter voor den
Het
blijkt
bonte kraai ook wel eens levend wild doodt
:
echter dat de
overblijfselen
van
— drie
—
101
hazen en een konijn werden in magen aangetroffen gedu-
rende
dit
wintertijdperk.
nu de
Yergeliji^eu wij
der verschillende stoffen, die
cijfers
de voeding der bonte kraai gedurende de zomermaanden (5 Maart tot
30 September) uitmaken
:
deze schijnen inderdaad voor haar
de plantendeelen worden nu in veel geringere
gunstig te zijn;
mate aangetroffen, terwijl onder de een overwegende rol innemen
worden dat
in het voorjaar
ten-, patrijzen-
de bonte kraai liefhebster van fazan-
en andere eieren blijkt
minder voordeelig
hetgeen natuurlijk
het groot verschil tusschen do
heeft
zelf
zomer- on de wintervoeding ingezien
Ongeveer de
helft
:
door mij onderzochte kraaien hadden
plantaardige en dierlijke stoffen verteerd
tevens
26.2
te zijn,
is.
Trouwens rörig
«
dierlijke stoffen de insecten
alleen dient hierbij gevoegd te
;
°/o
hadden uitsluitend plantendeelen
slechts 175 of
;
maag en
in de
het
is
kenschetsend voor de verdeel ing van den aard der voeding in de verschillende jaargetijden,
winter, dus van kraaien,
1
October
tot 4
Maart,
zomer daarentegen
lente en
in
wanneer wij
zien,
dat in herfst en
niet
minder dan 146
slechts 29 kraaien zich
met zuiver plantaardig voedsel vergenoegd hebben «
Terwijl in den winter slechts een gering gedeelte (3.3%j
van de voeding het voorjaar
5 Maart
Ook
».
in
Juli
36.8% van de opgenomen spijzen uitmaakt.
den zomer bedraagt het nog meer dan een
der voeding,
ervan in
daar het in het tijdverloop van
zeer aanzienlijk, 4
tot
uit insecten bestond, steeg het verbruik
om in den herfst
(na
1
vierde(25.6*'/*')
October) tot 8.3 °/ote dalen...
»
* * *
In de « Arbeiten aus der biologischen Abtheilung für Land-
und Forstwirthschaft band, Heft
1.
am
Kaiserlichen Gesundheitsamte
1900) schrijft rörig, dat hij thans bezig
is
»»
(Erster
met een
omvangrijk onderzoek over de verhouding der kraaien tot den
-^
landbouw en dat beschikt.
— Intusschen deelt kraaien, die
hem
daartoe over ongeveer 5000 exemplaren
hij
Wij zien
zijne
den inhoud mede van de maag
hij
1898 werden gedood: ééne
tarwe,
uitkomsten met verlangen te gemoet. bij
4 bonte
waren gezonden en op 30 December
uit Galicië
ten steentjes en:
—
105
(1)
was
ledig, de drie
anderen bevat-
— 7 gram
5 gram haver, 4 gr. oud vleesch,
— 5.5 paardenmest.
Wij zullen nu
in de
volgende aflevering de uilkomsten van
ons eigen onderzoek mededeelen. Gt.
Staes.
DE ERWTENKEVER EN ZIJNE BESTRIJDING-
{Bruchus
Erwten worden aangebouwd
in
Pisi.)
sommige streken op groote schaal
niet alleen leveren
:
zij,
naast het erwtenstroo
dat als veevoeder waarde heeft, hare zaden, die
van den mensch hooggeschat worden, zij,
tevens bezitten
evenals andere Vlinderbloemige gewassen, de kostbare
eigenschap de stikstof der lucht op
verbindingen
te
te
verwerken, zoodat
eerder verrijken dan verarmen. die meststof,
is
waarvan de
het groote belctng van het
prijs het
nemen en
zij
tot
organische
den grond aan
Daar nu de hoogst
is,
stikstof
stikstof juist
zal eenieder wel
kweeken van erwten,
in den moestuin, doch tevens als Zij
maar
als voedsel
niet slechts
landbouwvrucht, inzien.
bekleeden dan ook, in de voor hare cultuur geschikte
gronden, een plaats in de
vruchtopvolging,
die moeilijk
door een andere landbouwvrucht kan ingenomen worden.
De erwt
heeft echter
zwammen worden
van sommige ziekten, die door
veroorzaakt,
en van den aanval van
zekere dieren te lijden, zoodat wel eens hare cultuur op
— sommige plaatsen
—
106
meer loouend
niet
en dus moet verlaten
is
wox'den.
zwammen worden teweeg echte meeldauw {Sphaero-
Tot de ziekten, die door gebracht, behooren
o.
de
a.
valsche
theca Castagnei Fckl.), de
spora Viciae D.By.j, het
is
(Perono-
erwten roest (Uromyces
D.By.), Ascochyta Pisi Lib,,
spraak
meeldauw
waarvan
Pisi
in dit Tijdschrift reeds
geweest(l). enz.
Onder de dierlijke vijanden van de erwt dienen een paar blad luizen {Siphonophora te worden
genoemd
:
Ubnariae Schrk. en Aphis Pcipaveris Fb.) een b la a spoot (Tfirips
ruflpes
roode spin [TetranycJius
de
L)
aardvloo
een
Halid.)
cerealiuni
{Haltica
telarius),
een
vliegenlar ve {Phytomyza Pisi Kalt.) verscheidene rupsen van
uilen,
andere,
zooals de
een
S. Uhialis Hbst)
{Bruchus Pisi
erwten uil [Mamestra
en in de allereerste plaats Dit laatste insect
vooral in de pro-
snuitkevers
L.)
{Sitones
is,
Uneatus
vincie Brandenburg (Duitschland) oorzaak dat op
plaatsen
en
Pisi L)
L en de erwtenkever
paar
men van
sommige
de vroeger rijkelijk winstgevende cultuur
der erwt heeft moeten afzien. Prof.
Frank
schaflskammer
is,
»
door tusschenkomst van de
dier provincie,
«
Landwirth-
in staat gesteld
geworden
over de verspreiding en de levenswijze van den erwtenkever
en de door
hem teweeggebrachte
schade vele inlichtingen
verzamelen, alsook eenige proeven uitslagen van zijn
onderzoek
nemen.
te
Hij heeft de
heden uitgegeven en tevens
daarbij aangeduid do verschillende thans gevolgde
om
den kleinen vijand
W.
te bestrijden.
—
—
methoden
Uit deze verhande-
Js er bij
't
hardkoken van erwten een
kere ontwikkeling van den celwand in
't
spel
Zic
:
Vt\
Schipper.
—
?
— Tijdschr.
1. Een der oorzaken van der gezaaide erwten t/ewoonlijh niet gedijen. ld.
3« Jaarg. 18'J7. blz.
te
't
o.
ster-
Plantenz.
verschijnsel, dat veel
id. blz.
38 met Plaat
3.
—
1U7 -^
meer dan een oogpunt belangrijk is, zullen wij het bijzonderste samenvatten, met enkele aanmerkingen
ling, die uit
van onzentwege.
(1) »
De erwtenicever kevers,
die zoovele
belioort tot de groote familie der snuit-
schadelijke dieren
kevers of Gurculioniden te
zijn
over
herkennen aan den kop, die
snuit
is
tot
't
bevat.
De
snuit-
algemeen gemakkelijk
een langeren of korteren
verlengd, waarop aan weerszijde de dikwijls knie-
vormig gekromde sprieten
Het geslacht
ingeplant.
zijn
Bruchus, waarvan de erwtenkever een der vertegenwoordigers
is,
staat echter als het
der snuitkevers, want
en
daarbij
geslachten
vrij
bij
ware op de grens van de
Bruchus
is
zoodat de
breed,
der Gurculioniden
familie
de snuit reeds zeer kort gelijkenis
met andere
niet onmiddellijk in
't
oog
springt. (2) Bij
Bruchus
de
is
lichaamsvorm
bijna
vierhoekig-
rond en de dekvleugels laten een gedeelte van het achterlijf onbedekt.
Tevens
zijn
door hare levenswijze
:
alle
Bruchus-soovlen gekenschetst
deze kevers doorloopen gansch hunne
ontwikkeling in de zaden van planten; vooral komen veel soorten voor in zaden van Vlinderbloemigen (Papilionaceën of Leguminosen), zooals boonen,
hoogstwaarschijnlijk, omdat ten tot
met groote zaden
wikken en
men
bij
talrijke andere,
deze familie vele plan-
aantreft, die aldus de noodige ruimte
de ontwikkeling van de kevers aanbieden.
(1) Prof. D'' Frank. — Der Erbsenkafer, seine wirthschaftliche Arbeiten aus der biologischen Bedeutung und seine Bekampfioig. Abtheilung für Land- und Forstwirthschaft am Kaiserlichen GesundBerlijn 1900. heitsamte. Erster Band, Hoft 1, bldz. 86, met 1 plaat. (2) Dit is zelfs de reden, waarom in de moderne boeken over entomologie, de familie der Bruchiden gewoonlijk afgezonderd wordt van die der Gurculioniden. De Bruchiden worden dan beschouwd als verwant met de Chrysomeliden (Bladkevers of Goudhaantjes). G. S.
—
—
_
108
—
De erwten kever, Bruchus Pisi L, is lang-eivormig, zwart, met vlekken die vrij dicht met witgraiiwe haren zijn De vier eerste leden der sprieten, de voeten en schebezet. nen der voorpooten, alsook meestal de voeten en het eraangrenzende gedeelte van de schenen der middelste pooten
zijn
roodachtig.
De erwtenkever
leeft
uitsluitend
De BrucJms-soovien
erwt.
die in andere vlinderbloemige
gewassen voorkomen, mogen
verward worden.
van de
in de zaden
niet
met den erwtenkever
nauw verwante
Zelfs de soorten, die in
planten als boonen, wikken en linzen leven, hebben met den
erwtenkever
Het
is
niets te
maken.
(1)
niet moeilijk de beschadiging,
kever veroorzaakt,
te
onderscheiden
van beschadigingen,
die door andere insecten aan de zaden
worden teweegge-
Een door Bruchus bewoonde erwt vertoont op
bracht. 't
die de erwten-
oogenblik dat de peulen gedorschen worden, uitwendig
geene wonde of vreterij;
gevormd, maar
zij
ronde vlek van 2
zij
is
volkomen glad en goed
vertoont ergens eene nagenoeg cirkeltot
2.5 millimeter
doorsnede,
die
door
eene meer blauwachtige grauwe kleur op de natuurlijke helgele
een
kleur
Onder
afsteekt.
cirkel ronde
schonden uitgespannen
die
waarover
holte, is
bevindt
vlek
de
gebleven als
zaadhuid
een trommel vel.
Juist doordat de zaadhuid op die plaats zich
boven een holte
bevindt, in stede van boven de harde zaadmassa,
grauwachtig.
Men
is
de kleur
In de ronde holte bevindt zich, zoolang
door de zaadhuid gesloten
(1)
zich
onge-
zie echter
is,
zij
de erwtenkever, die er nauwe-
onze aanmerking op bladz. 114.
genoeg heeft oin met tegen het lichaam Opge-
lijks plaats
trokken pooten onheweeglijk
geworden, nadat het
Die holte
te zitten.
door
rende zijne ontwikkeling
het insect
is
gedu-
zelf gevreten
als eene, zeer kleine larve uit het ei
was te voorschijn gekomen. Deze is daarhij zeer spaarzaam en zorgvuldig te werk gaan zij heeft maar juist de vereischte hoeveelheid voedsel weggenomen om het tot den toestand van volkomen insect te kunnen hrengen; zij heeft :
maar juist de ruimte genomen, die haar volstrekt noodig was en zij heeft daarenboven de zaadhuid ongeschonden gelaten, waardoor als het ware hare «Avieg» voor de buitenwereld afgesloten wordt. het einde van den winter of
Bij
bevrijdt de
wieg; los
erwtenkever zich
los,
eng geworden
zoodat het dekseltje
dit gebeurt, verlaat
de kever zijne wo-
Zulke erwten vertoonen dan een
ledige, opene, nage-
komt en zoodra
ning.
het begin der lente
zelf uit zijne te
de zaadhuid rondom
hij bijt
bij
noeg cirkelronde, van binnen rond gewelfde holte.
De beschadingen, brengen,
van de
te
onderscheiden.
erwtenbladroUers
G. nebritana
dat
bij
b. v.
toe-
steeds
leven de rupjes
dorsana
F.
en
Treitschke) eveneens in de peulen der erwt
het doppen van erwten, zij
Zoo
{Grapholit/ia
en vreten er aan de zaden.
aantreft;
erwt
immer onregelmatig en daardoor
zijn
gemakkelijk
die andere insecten aan de
Dikwijls genoeg gebeurt het
men
in de peulen deze rupsjes
hebben een lichtgroene of oranjegele kleur en
een bruinen of zwarten kop, terwijl tevens de rugzijde van het voorborststuk en een gedeelte van het laatste lid van
lichaam bruin of zwartgekleurd
't
zijn;
de erwten vertoonen
dan uitgevreten groeven en plaatsen, waar geknaagd werd; bij
deze vreterij werd, daar
zij
van buiten af plaats had, de
—
110
—
zaadlmid niet gespaard en de rupsen bevinden zich niet
maar aan de opper vlaMe van de erwt.
Tevens
treft
in,
men
in
dergelijke peulen spinsel aan, dat de overschotten der aange-
vreten erwten vereenigten waarin tevens de uitwerpselen vast zitten, die als
grof meel uitzien. Dergelijke peulen worden
veelal vroeger dan gewoonlijk rijp; dan gaan
zij
open en de
nu volwassen rups verlaat hare woning en gaat zich grond inspinnen
om
er als pop te overwinteren
in
den
In de
(1).
erwten blijven de erwtenrollers nooit den winter doorbrengen, zooals de erwtenkever het wel doet.
Wanneer erwten door Bruclms verliezen niet
meer
te
zijn
wel eens
verkoopen, wanneer het aantal der kever bevat-
tende erwten zoo groot streken,
pisi erg aangetast zijn,
een groot deel harer waarde en
zij
waar de
wordt,
als
soms voorkomt.
erwtenkev erplaag heerscht,
in
In
zulk
geval kunnen de erwten alleen nog als veevoeder gebruikt
worden.
Frank
verschillende mededeelingen van land-
haalt
bouwers aan, waaruit worden, zoo groot
blijkt dat
zelfs dat het
oplevert en van deze cultuur in
de schade zeer groot kan
kweeken van erwten
verlies
sommige streken moet
afge-
zien worden. Plet
ten-honderd door erwtenkevers bewoonde erwten
komen dan in liet voorjaar de vlinders te voorna zonsondergang, wel eens in grooten getale om de erwtenblocsems rondvliegen. De wijfjes leggen één, twee, ten hoogste drie eitjes op eene nog zeer jonge peul of zei I's op een vruchtbeginsel der bloem. Veertien dagen later komen de rupsjes uit de eitjes te voorschijn, boren zich in de peulen in en beginnen hare vreledere rups tast zoo twee of drie erwten aan, waarvan zooals terij. boven gezcid werd, de overschotten met de uitwerpselen der dieren door (1)
Uit deze poppen
schijn, die. altijd even
spinsel
worden verecnigd.
—
natuurlijk zeer verschillend
is
—
111
de streken en de
volgens
jaren; de mededeelingen geven eclitep meestal een aanzienlijk cijfer
aan, hetgeen niet te verwonderen
houwcr, wanneer de schade gering geeft er naar
om
is,
daar de land-
is,
zich de moeite niet
wanneer het
te zien; alleen
verlies groot
wordt, wordt er tevens aandacht aan geschonken. verklaring
waarom de ramingen,
die aan
Damsdorf
zooals in 1898 voor
Frank
wel eens 100
den, meestal zeer hoog zijn, ja zelfs
Dit zijn
"/o
is
gezon-
bedragen
Bütow, voor Rehfeld
bij
de
bij
Berlinchen, Neumark, voor Gleissen in het distrikt FrankNatuurlijk moet het dikwijls
furt a. O.
schade minder dan
Men kan
1
"/o
zich de
voorkomen
dat de
bedraagt.
vraag stellen of de kiemkracht
door kevers bewoonde ei'wten verminderd of vernietigd «
Wanneer men, zonder
een kiemproef
te
dei' is.
doen, slechts
naar het uitzicht de keverbevattende erwten wilde oordeelen. zou het moeilijk
voorop
zijn
Want van den
zeggen.
iets
eenen
over de kiembaarheid
Ivant is
te
door de betrekkelijk
groote holte, die de kever in het zaad gemaakt heeft, een niet onaanzienlijke hoeveelheid stof
Van den anderen kant
gegaan.
voor
dit
zaad verloren
echter zijn voor
't
overige
volkomen en gezond ontwikkeld, wanneer men met de erin bestaande holte geen reke-
die aangetaste erwten zoo
dat
zij,
ning houdt, in geenerlei wijze van de beste en te
onderscheiden Het
is
rijpste
zaden
zijn.
alleen de ligging
van de
keverwieg
«
»,
— zooals
Frank op zeer eigenaardige wijze de door den kever
woonde
holte
noemt
—
die
beslist of
kracht al of niet behouden heeft.
be-
de erwt hare kiem-
Zooals
men
weet, bestaat
het erwtenzaad in hoofdzaak uit de twee halfkogelvormige
zaadlobben of cotyledonen,
die
met hare vlakke
zijden
—
—
112
tegen elkander aanliggen.
De
liet
wortelje en
liet
eigenlijke kiem,
namelijk
toekomstig stengeltje, waaruit de nieuwe
erwtenplant zal groeien en dus verreweg het belangrijkste gedeelte van het zaad,
kiem ongeschonden
is
vrij
Slechts
klein.
wanneer de
gebleven, kan het zaad tot een nieuwe
is
Daarentegen verdragen erwten en
plant aanleiding geven.
andere Vlinderbloemigen het
wegnemen van
groote
vrij
gedeelten der zaadlobben, die slechts voorraadkamers voor de
jonge plant zen
zijn,
zonder daarom hare kiemkracht
te verlie-
niettegenstaande deze verminking ontwikkelt zich
;
kiem
tot
de
een kleine plant, die alleen maar wat trager groeit,
maar gelang men een grooter gedeelte der "Wanneer men nu aange taste erwten onderzoekt om te zien waar de holte zich bevindt, dan treft men er een aantal aan, waar deze op de plaats van de kiem is aangelegd geworden en waarvan dus onvermijdelijk het kiemvermogen verloren is gegaan maar en des
te
trager
zaadlobben heeft weggenomen.
—
;
van den anderen kant ver van de plaats
de
kiem
hierbij
(1)
ongeschonden
opgemerkt
schijnt te bezitten
zou
ook vele zaden, waarbij de holte
van de kiem gelegen
te
om
is
worden
mingen strekken, het ligt) te
zijn
en waarvan dus
dat,
Er
dient
voor zoover de waarne-
insect geen bijzondere geschiktheid
de gevaarlijke plaats (waar de kiem
vermijden en de zaadlobben
men
is
bewaard gebleven.
te
verkiezen. Nochtans
zulks d priori kunnen verwachten hebben,
want
het insect zou natuurlijk voordeel hebben het leven van de
kiemen
te
sparen, die alleen nieuwe erwtenplanten en dus
bloemen kunnen leveren, waarop het
zijne eitjes zal
kunnen
leggen. (2)
(1) Deze plaats is uitwendig gemakkeli,jk te herkennen door haren driekanten vorm en hare bleekere kleur. (2) Er is dus naar ons oordeel geen reden om met Frank aan te nemen, dat hier " een weder/.ijdsche verdraagzaamheid van twee met elkander
— Wat
er nu ook van
dat het kiem vermogen zoo gering
is,
dat
zij
zij,
bij
—
113
de ondervinding heeft geleerd
tot het uitzaaien niet
nen gebruikt worden. Zoo schreef een landbouwer
erwten
zijn gedeeltelijk
erwten toch
kevei'])e vattende
De door kever bewoonde nog kiemkrachtig ik vond bij her:
«
;
haalde proeven nagenoeg steeds hetzelfde resultaat, 100 er^vten
;
niet
meer zouden kun-
nl.
25 met ziekelijke ontwikkeling en 25 onbruikbaar of gekiemd.
op
omstreeks 50 met gezonde, krachtige kiem, niet
»
Frank
zelf
nam
de volgende proef
:
100 erwten werden
uitgelezen, waarin de kever nog aanwezig w^as en 100 erwten, die reeds
werden
zij
te
Op 13 April Op 20 April waren van de
door het insect verlaten waren.
kiemen gelegd.
eerste groep 40, van de tweede groep 34 gekiemd.
Beide proeven bewijzen dat het kiemvermogen der aangetaste erwten, in "t algemeen afgenomen is, zonder nochtans gansch
verdwenen
te
zijn:
de vermindering
is
echter
groot genoeg om, voorzichtigheidshalve, de hoeveelheid uit te
zaaien erwten iets te vermeerderen, Avanneer met weet
dat,
onder de zaden aangetaste erwten voorkomen.
gemeenschappelijke levende wezens, een soort symiobse bestaat, zooals in vele andere gelijkaardige gevallen in de natuur, n Immers, in de gevallen van sijmbiose, heeft het gemeenschappelijk samenleven van twee verschillende wezens, hetzij twee verschillende dieren, hetzij twee verschillende planten, hetzij een dier en een plant, immer tot doel In het geval van den elkander, wederkeerig diensten te bewijzen.
—
erwtenkever wordt de erwt gedeeltelij k uitgevreten en verliest daarbij dikwijls haar kiemvermogen; de erwt heeft dus volstrekt geen voordeel, doch alleen nadeel uit het samenleven met Bruchus pisi. Er kan hier zelfs moeilijk spraak zijn van aanpassing, want de kever verschoont zelfs in vele gevallen het kiemvermogen niet van de erwt, hetgeen nochtans, zooals hier hoven werd gezeid, ö, priori zou te verwachten zijn
om
de ontwikkeling van de noodige waardplanten vcor het toekomend
geslacht erwtenkevers te verzekeren. 8
:
—
114
—
Het kieming'spercent der erwten, die nog door de kevers
bewoond
blijkt
zijn,
liooger te
iets
zijn
dan
bij
de zaden,
die door de insecten verlaten zijn, hetgeen ook gemakkelijk
verklaren
te
de eerste immers
is. Bij
is
de wondvlakte nog
door een dekseltje (de zaadliuid) verborgen, die
liet
binnen-
dringen van rechstreeksche voclitiglieid en van ontbindings-
organismen het geval
kropen
uit
is
den grond verhindert, hetgeen natuurlijk niet
bij
de erwten, waar de kevers reeds uitge-
zijn. (1)
sommige erw-
Uit de mededeelingen blijkt duidelijk dat tenvariëteiten
meer dan andere
te
lijden
hebben; onder de
meest aangetaste komen ongelukkiglijk de beste erwtenvariëteiten voor, zooals b. v. bij
Küstrin
a.
moeten opgeven teit,
men
O. heeft ;
de Victoria-erwt.
tot
men
soort {niet versclieidenheid)
sativuni)
deze kever
is
is
die een
nauwverwante
van de gewone erwt of zaaderwt
wordt door Bruc/ius Pisi
niet aangetast
dus streng monophaag d.w.z. dat
op ééne soort planten In Duitschland als blijkt uit
er eene hoekige varië-
hiertoe niet aangetast wordt.
De akkererwt {Pisum arwensé), {Pisum
de
lijst
In Kietz
de cultuur van de ronde erwten
thans kweekt
de Kagererwt, die
—
hij
uitsluitend
leeft. (2) is
de erwtenkever zeer verspreid, zoo
provinciën en districten, die door Frank
werd opgemaakt naar de ingezonden
berichten.
Daaren-
(1) Sommige proefnemers verkregen minder gunstige uitkomsten : Prof. Popenoe vond oji 275 aangetaste erwten er slechts 69, dus 25 t. h., waarvan J. Fletcher bekwam de kiem niet geheel of gedeeltelijk vernietigd was. slechts 17 o/o kiemplanten; maar slechis 2 «/o ontwikkelden zich volkomen en
—
de andere bleven zwak en ziekelijk. Volgens sommige schrijvers zou nochtans de erwtenkever ook kunnen leven in de akkererwt {Pisum ai've^isc), in de boon {Vicia Faba) en in
droegen op hare beurt /aden (2)
Cyti!>uH.
;
—
—
115
boven komt Bruchus Pisi ook voor in Frankrijk en Enge-
mogen ook Nederland en België er bijge gevoegd worden, wantin geen van beide landen is dit dier zeldzaam, zooals o.a. uit de waarnemingen van mijn medeland. Heel gerust
redacteur Prof. RiTZEMA Bos en van mij zelf voldoende D""
Velde, thans
VAN DE
bestuurder van het
blijkt.
stedelijk
zich veel
met onder-
zoekingen betrefïende de kieming heeft bezig
gehouden,
scheidkundig laboratorium
heeft mij
te (xent, die
ook medegedeeld dat
afkomstig waren,
in erwten,
nagenoeg 3
hij
°/o
hetgeen wel bewijst dat de erwtenkever in Zuid-Italië, niet schijnt hij tot in
buitengewoon zeldzaam moet
Zweden bekend
:
uit
Napels
zelfs
Italië, zijn.
in
Eindelijk
te zijn.
De zaadrijpe erwten worden afgesneden
die
aangetaste zaden vond,
de maand Augustus
in
naar gelang van de weersgesteldheid gedurende
den zomer, gebeurt zulks in de eerste of in de tweede
helft
der maand en in een of twee weken is de akker dan volkomen vrij. Op dit tijdstip vindt men in de rijpe erwten, nog niet het volwassen kever e, maar daarentegen een witte larve, die reeds meer of minder ontwikkeld is soms is deze zelfs Ij
;
reeds tot den
toestand
van pop overgegaan, die ook een
bleeke kleur heeft. Natuurlijk hangen deze verschillen in de
ontwikkeling af van het oogenblik van het eierleggen en waarschijnlijk ook van het Aveder, dat daarop volgt.
Het
dier, als larve of als pop, zal
nu naar de schuur
vervoerd worden of op den grond achterblijven, volgens de aangetaste zaden
mede geoogst
of
wel onvrijwillig achter-
gelaten werden.
Om
den toestand van den akker
te
leeren kennen,
na
den oogst, werden in twee gemeenten erwtenvelden onders«
—
IJ
e.
— Er
zocht pas nadat de vrucht "was weg'gehaald.
lag-en
op den
grond Iniiteng-ewone lioeveelheden uitgevallen erwten, alsook afgebroken peulen met of zonder inhoud en planten met volle en ledige peulen.
Het
zelfs
waar
is
gansche
dat in de
beide bedoelde gemeenten en in de gansche streek de ledig
gekomen erwtenvelden door schapen worden beweid, het land goed zuiveren, zoodat niet
gevallen en achtergelaten plantendeelen overblijft.
den landbouwer, die i^eene lijke
reiniging niet plaats.
schapen Echter
die
veel van de te gronde
heeft, hoeft
Maar bij
een derge-
mag wel aangenomen wor-
den dat veldmuizen, vogels en andere dieren wel een goed gedeelte van de op den akker liggende erwten zullen oprui-
men. zij
zij
worden de erwtenvelden gewoonlijk,
Eindelijk
al of niet vrij
door schapen worden beweid, korten
gekomen
zijn,
omgeploegd, zoodat,
hetzij
nadat
tijd
wat van
uit-
gevallen erwten overbleef grootendeels meer of minder diep in de aarde
wordt gebracht.
Uit de w^aarnemingen van niet
Frank
blijkt dat het insect
gedood of in zijne ontwikkeling niet gestoord wordt^
wanneei' het met de zaden, waarin het verborgen
grond
vall
en er naden oogst wekenlang
lijdt zelfs niet
noodzakolijkerwijze
in het najaar
nog
tot
kieming
blijft
zit,
op den
liggen.
Het
wanneer de zaden daarbij gekomen, ofschoon het
zijn
kiemen der zaden op dat tijdstip van het najaar voorzeker minder gunstig is voor den kever, dan wanneer het niet plaats heeft.
Wanneer
de zaden zich in de aarde bevinden, gaat de
ontwikkeling van het insect eveneens voort en nog vóór den winter
men
is
insect, als
hel reeds, in deze beide gevallen, als volko-
kever dus, in de zaden aan
Ie treffen.
Alhoewel voorzeker vele erwtenkevers, die veld achtergebleven
in de op het
erwten zaten, gedurende den winter
gedood worden, toch zullen ongetwijfeld wel niet allen vernietigd zijn.
—
117
—
Het grootste aantal der orwtenkevers gaat echter met de geoogste zaden
naar scliuren en zolders, waar reeds op
einde September het kevertje zelf in de erwten
men
Verwijdert
dan komt,
bij
te
vinden
met geweld het dekseltje van de
zelf
de gewone temperatuur, het diertje uit zijne
Avieg gekropen, doch tracht weldra zich hier of daar
stoppen en
winter
hoog te
blijft
zitten,
brengen, kan
opwekken om te verlaten,
weg
te
dan onbeweoglijk gedurende den ganschen
ook wanneer de warmte in het vertrek
Door aangetaste erwten
is.
is.
holte,
men
verwarmde kamer
in een
van in October
zelfs,
het deksel te verwijderen en
maarzij
b.v.,
de kevers
hunne gevangenis
weinig levendig, wanneer
zijn
te vroegtijdig te voorschijn
vrij
zij
aldus
komen en zoeken weldra eene
schuilplaats op. Bij
de landbouwers worden de erwten in den herfst of
in den winter gedorschen en
dan verder in schuren of op
zolders bewaard; de kevers brengen op dergelijke plaatsen, die
natuurlijk vrij
koud
zijn,
doch voor
beschutten, den winter gemakkelijk door.
warmte
verlaten een
aantal kevers
te Bij
groote koude
de voorjaars-
hunne woning, doch
schuilen weldra hier of daar weg; de meesten echter blijven in de erwten zitten tot op het oogenblik van den zaaitijd,
d.w.z. einde Maart en
tot
begin April.
Zelfs
levende erwtenkevers in de zaden aangetroffen begin van de te
maand Mei
;
dit is echter als
heeft
men
tot in het
de uiterste grens
beschouwen.
De kevers
zijn bij
zonnig weder zeer levendig en vlug,
en kunnen ongetwijfeld
vrij
halve mijl en meer nog,
om
groote afstanden afleggen, een
van
uit
hunne schuilplaatsen
in
schuren en zolders, voor zooveel de insecten vroeg in het voorjaar de zaden hadden verlaten
—
de erwten velden
te
bereiken.
Wat nu
de erwten betreft, die met het insect erin
— gezaaid worden,
het
den grond weet
vrij te
planting over
gaan.
te
—
lis
beM'ezen dat het in zulk geval uit
is
komen om naeenigen tijd tot de voortHoe nadeelig het zaaien van derge-
zijn, zal eenieder wel beseüen. Geen enkele levende kever blijft na den winter in de In verjaarde erwten worden nooit meer erwten zitten.
erwten moet
lijke
levende kevers aangetroffen.
Gedurende de voorjaarsmaanden, wanneer de erwten op het veld aan
't
groeien
vindt
zijn,
op de erwtenplanten zitten
ot'
er
men
de erwtenkever
rondom heenvliegen,
wijls in gezelschap van andere kevers, die nagenoeg
ker
tijd te
dik-
te gelij-
voorschijn komen, doch een andere levenswijze
hebben en soms de erwt, beschadigen, zooals
b. v.
der bladrandkevers
zij
het dan ook op andere manier,
de groote snuitkever uit het geslacht
{Sit07ies), die
de randen van de bladeren
der erwten en andere vlindorbloemige gewassen zaagvormig uitvreet.
Pisi
rechtstreekschen zonneschijn wordt J5rwc/ms
Bij
levendig vliegen aangespoord
tot
de erwtenplanten en wel oksöls
;
anders zit hij gaarne op
voorkeur op de stengels, in de
bij
De paring geschiedt om-
van bladeren en takken.
streeks einde Mei en in de eerste helft van Juni,
eieren op de jonge erwtenpeulen
mede
is
het leven
Het
is tot
waarna de
worden gelegd.
Daar-
van den kever geëindigd.
nog toe niet bekend of de erwtenkever eenig
voedsel als volkomen insect verbruikt, b. v. van April tot in Juni; misschien, zegt
Frank, zuigen
zij
op eene niet in
oogspi-ingende wijze sappen uit de stengels of drinken
dauwwater. Het bij
is
zij
(1)
nog
niet
het eierleggen
(1)
't
Le
uitgemaakt op welke wijze het wijfje
werk
gaat.
Hei schijnt integendeel bekend
te zijn
Aüsschien boort het insect
dat de erwtenkever, in den toestand
van volwassen insect, de iiladeren der ei'wtenjjiant vreet.
— om
door de peul
erwt
te
een
110
rechtstreeks in de nog zeer jonge
ei
misscliien ook
leggen;
—
wordt het
de oppervlakte van de peul gelegd en te vooi'schijn
om
de zaden
gekomen laiye te
bereiken.
de peul zou gelegd
gedrongen
(1)
zijn of
in staat
is
eenvoudig aan
ei
later de kleine eruit
door de peul
te
dringen
Een opening langswaar heteiin
langswaap de larve in de peul zou
zijn, is latei' niet nieei' te
vinden, daar de daar-
door veroorzaakte kleine wonde door het nog weeke weefsel Zoo, wanneer
van de peul wordtgesloten. helft
men
in
de tweede
van Juli de rijpwordende, doch nog groene peulen
onderzoekt, slechts
is
geen spoor van opening meer
te
ontdekken en
met veel moeite vindt men op de reeds volwassen,
doch nog weeke erwten, een puntje, dat de plaats aanduidt,
waaronder de zaadhuid de zeer jonge witte 1
millimeter groot
is,
verborgen
pas
larve, die
zit.
Het aantal kevers moet niet zeer groot
erwtencultuur veel schade teweeg
te
zijn
brengen.
om
in een
Immers
ieder wijfje legt ongetwijfeld talrijke eieren, en voor ieder eitje is
een erwt noodig.
Als wij nu
al het
voorgaande goed nagaan, dan
blijkt
het wel dat in een erwtenoogst alleen dan erwtenkevers zullen aangetroffen worden,
wanneer
tijdens de
vruchtzetting
levende erwtenkevers op het veld voorkwamen.
—
Deze
erwtenkevers stammen noodzakerlijkerwijze af van de vorige cultuur en kunnen langs bereikt hebben
(1)
drie
wegen den erwtenakker
:
Volgens Chiltenden legt de kever tijdens deu bloeitijd der erwt, de
eitjes
één voor één op de peulen, die nog maar pas van de bloemenhulsels zijn
vrij
gekomen; na eenige dagen kruipt de larve uit- hel eitje te voorschijn en vreet zich een kleinen gang dwars door deu peulwand heen naar de naastgelegen erwt.
—
Door de kevers, die zich bevinden in de erwten, den oogst verloren gaan en op den akkei' achter-
1.
welke
bij
Deze kevers bevinden zich voorzeker niet in de
blijven.
beste voorwaarden,
hen
—
120
maar toch
zullen een zeker aantal van
overwinteren en in het voorjaar naar de naburige
erwtenvelden kunnen vliegen.
Door de kevers, die
2. tijdig
in
schuren en op zolders vroeg-
de erwten verlaten hebben, doch zich aldaar hebben
verborgen gehouden
het goede
tot
weder aanbrak.
de erwtenkevers goed vliegen, kunnen
zij
van
uit
Daar
hunne
van den omtrek gaan op-
schuilplaatsen de erwtenvelden
zoeken.
Door de kevers, die zich nog
3.
in het zaad bevinden,
op het oogenblik van de zaaiing en die aldus gebracht
zijn
waar zij schade kunnen aanrichten. mag dus zeggen dat ieder veld, waar door erwten-
ter plaatse zelf,
^len
kevers aangetaste erwten zolder,
gegroeid,
—
iedere schuur of
waarin door erwtenkevers bewoonde erwten gedu-
rende den winter en en eindelijk ieder ten,
zijn
tot in het
partij
voorjaar hebben gelegen,
—
zaaierwten, die erwtenkevers bevat-
voor de gansche streek een gevaar van nieuwe versprei-
ding van deze insecten oplevert, juist wegens het groote
gemak, waarmede het dier zich Dit alles brengt tevens
erwtenkever, dezelfde
om
al
streek bewonen,
dat de bestrijding van den te
dragen, door allen, die
gedurende hetzelfde jaar moet
Alleen dan
is eo.n
uitroeiing van het
verwachten en kan de erwtencultiiur
taste streek
gen
mede
hare vruchten
ondernomen worden. insect te
verplaatst.
weer loonend worden.
zijn natuurlijk
uitkomsten
zijn
daarom
een aange-
niet ganscli
nutteloos,
maar de
gering in vergelijking mot die welke
gemeen overleg en kregen worden.
in
— Afzonderlijke pogin-
bij
algemeene toepassing kunnen
bij
ver-
;
;
— Eon middel, dat sten bewijst,
is
bij
—
1-21
vele plantenziekten zeer goede dien-
een gepaste vruchtarwisseling, waarbij wordt
zorggedragen vooreen zoo groot mogelijke tijdruimte
tus-
schen twee culturen van een zelfde gewas op hetzelfde land. Als bestrijdingsmiddel togen den erwtenkever
is
opvolging, waarbij 9 of zelfs 12 Jaar gewacht
weer erwten op een
een vrucht-
worden eer
stuk grond gezaaid worden,
zelfde
maar teenenmale onvoldoende,
natuurlijk niet af te raden,
daar het insect zich zeer gemakkelijk verplaatst.
De eigenlijke
bestrijding
i"
ten dat
door de volgende maatrege-
gelukkiglijk allen gemakkelijk toepas-
len te bereilven, die selijk zijn
is
:
Hei gebruiken van
JieverrriJ
zaadgoed
om
te belet-
met de zaaierwten ook haar vijand op den akker
Nu kan men
wordt gebracht. digheden, ofwel
naar gelang van de omstan-
:
a) kevervrije zaaierwten
koopen;men kanzeals zoodanig
door den verkooper doen waarborgen en aan een landbouw-
onderzoek
station tot
zenden,
indien
men
vreest zelf de
kevervrije van de aangetaste erwten niet te onderscheiden dat zal echter in de meeste gevallen
want er
is
zijn,
volstrekt geen buitengewone oefening noodig
door kevers bewoonde erwten b)
wel overbodig
te
om
herkennen;
de zaaierwten, waaronder aangetaste voorkomen,
verwarmen
tot
50 a GO^G gedurende korten
durend omroeren. oven, die tot op 60" veel gevaar op,
dan kunnen
zij
Dit is
onder voort-
zou best geschieden in een bakkers-
afgekoeld.
Deze doenwijze levert niet
wanneer de erwten goed luchtdroog zelfs
zijn;
een temperatuur van 70" verdragen,
zonder haar kienivermogen
gedood worden
tijd
te
verliezen, terwijl de kevers
120 c)
de zaaierwten behandelen met zwavelkoolstof.
doenwijze
omdat
zij
is
verreweg
te
veel eenvoudiger
verkiezen boven de voorgaande
Men
is.
brengt de erwten in
een ton, die dicht kan gesloten worden, lijk is, in
Deze
een bakkersdoofpot.
of, als
zulks moge-
50 kubiek centimeter
velkoolstof zijn voldoende voor de behandeling van
zwahecto-
1
De inwerking van de zwavelkoolstof moet ten minste 10 minuten duren; zelfs kan men ze zonder veel gevaar gedurende een half uur voortzetten. De dampen liter
erwten.
der zwavelkoolstof doen de kevers stikken.
— Na de be-
handeling worden de erwten in een dunne laag opengespreid
om
de aanklevende zwavelkoolstof Bij
houden; men nadere dus rooken, want de
niet
te
men
deze behandeling dient
met
doen vervliegen.
alle
vuur verwijderd
te
en onthoude zich van
licht
dampen van zwavelkoolstof zijn
zeer ont-
vlambaar. d) Overjarige
erwten
als
zaaigoed gebruiken
:
al
de
levende erwtenkevers hebben na den eersten winter de erwten verlaten, zoodat overjarige erwten als volstrekt kevervrij
mogen beschouwd worden.
Daar de erwt zeer lang hare
kiemkracht bewaard, bestaat hoegenaamd
geen bezwaar
tegen deze doenwijze. iMaar of
men
de zaaierwten
verwarmt
of behandelt
zwavelkoolstof of slechts overjarige erwten gebruikt, vergete niet steeds de hoeveellieid zaadgood Avant
men
dient niet
te
te
met
men
vermeerderen,
vergeten, dat sleclits een
gedeelte
van de aangetaste zaden zullen kiemen.
Hel onschadeüj/i maliën van de op het veld achtergeliet laten beweiden door schapen bleven peulen en erwten. Hoenders zouden ongetwijfeld liierbij is hiertoe uitstekend. 2"
ook goede diensten bewijzen.
In ieder geval
moet de grond
spoedig en diep omgeploegd worden, opdat de aangetaste
erwten zoo diep komen
te liggen, dat
de kevers wanneer
zij
— hunne woning
1-23
— meer bereiken
verlaten, de oppervlakte niet
kunnen. 3"
Het verhinderen dat de kevers voor den
zaaiiijd de
erwten verlaten en uit schuren en zolders loeer eriotenvelden
terucj
lieer en.
Men
vroeg mogelijk, verkoope spoedig als
naar de
dorsche den oogst zoo
het
zaad of gebruike het
Wil men de
voeder vóór het einde van den winter.
erwten langer bewaren, dan verhitte men ze of behandele
men
ze 4°
Dit
met zwavelkoolstof onmiddelijk na het dorschen. Het verhinderen van de voortplanting der kevers.
kan zonder veel moeite geschieden, wanneer
bij
gemeen
overleg in gansch de streek gedurende één jaar geen erwten
worden gekweekt of, indien men er kweekt, de erwten worden afgemaaid, vóór het rijp worden, om ze als groenvoeder
te
gebruiken.
Iii
beide gevallen Avordt het ontstaan
van een nieuw geslacht erwtenkevers volkomen onmogelijk
gemaakt en daar de kevers van het vorige jaar sterven,
men voor
jaren welliclit van de plaag bevrijd
Ofschoon Frank meent
pisi
zijn.
mogen aannemen datBruchus de akkererwt {Pisum arvense) niet aantast, ware het te
gewas ook
toch voorzichtig gedurende hetzelfde jaar dit te
zal
kweeken, want het ware
niet
niet onmogelijk dat de kever,
door den nood gedwongen, zou beproeven zijne eieren
te
leggen op deze erwtensoort, die met de gewone erwt zoo
nauw verwant
is.
Natuurlijk
moet dan
in het vervolg
kevervrije erwten gebruik gemaalvt
uitsluitend
worden
bij
van
het zaaien.
G. Staes,
—
—
lei
ONDERZOEKINGEN VAN PROF- OUDEIYIANS OVER ZIEKTEN
BIJ
LINDE
EN NEGUNDO-
In het
Verslag van de Gewone Vergadering (van
«
30 Juni 1900) der Wis- en Natuurkundige Afdeeling der Koninklijke Akademie van wetenschappen
Amsterdam
te
(verschenen 19 Juli 1900) komt een zeer belangrijk opstel
voor van Prof. C.-A,-J.-A. Ovde}iIa^s Bijdrage :
van eenige
lot
de kennis
hiertoe onbeschreren of slechts opper clakkkig
tot
onderzochte fungi. (Eerste gedeelte.)
Vooral over twee der in deze verhandeling besproken
zwammen, bij
die oorzaak zijn
van ziekten
de linde {Tilia), de andere
hiereen en ander
mede
te
bij
deelen
boomen, de eene
bij
Negundo wenschen
wij
:
Ben ziekte van de Linde. Een
ziekte van de jonge lindetakken
en elders in het Gooi waargenomen.
Zij
door Leptosphaeria vagahimda Sacc, een
werd te Bussum werd veroorzaakt
zwam
die
wel
is
waar bekend doch waarover Oüdemans thans nog eenige bijzonderheden mededeelt, die zelfs uit een algemeen oogpunt belangrijk zijn «
De
:
infectie
van Lindetakken door de sporen van Lep-
tosphaeria vagabicnda kondigt zich aan door zwarte vlekjes
aan de oppervlakte der groene of bruinroode, glanzige, jonge takken, van welke de jongste iiiLeniodiën aangetast.
Zij
zijn
liet
eerst
worden
korter- of langer-ovaal, een lialven tot
anderhalven centimeter lang on eenige millimeters breed, en in
haar midden steeds voorzien van één of een paar witte
stippen.
Gaandeweg verandert de zwarte kleur in eene donnemende \L'kiven het uiterlijk aan van vaste,
kei'bruineen
broze schildjes, die zich na
korter of langer duur van de
—
1:^5
-
omgeving terugtrekken en op eilandjes gaan
gelijken,
door eene cirkelvormige sleuf van de rest gescheiden
die zijn,
en ten laatste ook het onder haar gelegen weefsel loslaten
Het microscopisch onderzoek
en afvallen.
tafelvormige,
platte,
leert, dat
zij
en dat hare kleur zoowel door eene verandering der
wanden
als
gebracht.
cel-
door eene wijziging van haren inhoud, die
verschrompelde
eene
uit
bruine, luchtvoerende cellen bestaan,
massa verdicht
De witte vlekjes
zijn
is,
wordt
ruimten met kleurlooze,
aaneenliggende, bolvormige cellen gevuld, m.
w.
los
lenticel-
andere boomen en heesters, de oor-
len, die, zooals bij vele
spronkelijk door een
a.
tot
teweeg
huidmondje ingenomen
plaats,
zijn
komen vervangen. «
De uitkomst van
dit
onderzoek kan, in verband met
het ontstaan der zwarte vlekken, niet anders leiden dan tot
de voorstelling, dat de huidmondjes of lenticellen de plaatsen zijn,
waar de sporen eener vroegere
generatie op nederdaal-
den en kiemden, en dat de l^iembuizen eene vergiftige afscheiden,
teweeg brengt.
hierboven beschreven
de
die
stof
veranderingen
»
De myceliumdraden
zijn
dieper de zieke vlekken onderzoekt. in de intercellulaire
«
kleurloos,
waar
te
nemen.
zijn
zoo uiterst dun
dat er tusschen hen en de
gezonde celwanden, tusschen welke onderscheid valt
Deze draden kruipen
gangen verder, doch
en daarbij zoo geheel
men
des te talrijker naarmate
zij
heenloopen,
Eerst nadat
geen
men den
fijn
korreligen inhoud der myceliumtakken, onder het gebruik
van sterker lenzen, heeft leeren kennen, wordt de taak gemakkelijker, en
wanneer
omliggend schorsweefsel vergif,
begonnen
klaren, dat «
liet
Er kan
zijn
van
ten zelf,
slotte
de celwanden van het
onder den invloed van het
tint te
veranderen, kan
men
zoeken geen bezwaar meer oplevert.
ver-
»
twijfel bestaan of de veranderingen, die in de
—
1:2
—
(>
zoowel dichterl)!] alsverdoi'arvau de iiiyceliunulraden gelegen
worden opgemerkt en waartoe
weefsels
1"
de verkleuring
der schors- en bast-parenchymcellen,der phlouemplaten, der
mergstralen en van het hontparenchym, en 2" de vernieti-
ging of vervloeiing dier wesfsels behooren, worden door de
hoe langs zoo verder naar])uinen dringende myceliumd raden
met hunne takken voortgebracht, en wel in dien zin dat door hen eene een
stof
— een enzym — wordt
afgescheiden, dat, als
vergif voor levende plantencellen, daarop een doode-
lijken invloed
De oorspronkelijke inhoud toch
uitoefent.
der cellen wordt onkenbaar en vervangen door een bruinrood vormloos praecipitaat (nederslag). reagentiën
—
—
proefvochten
chromaat, chloorijzer.
(alcohol,
kaliloog,
dat
voor
aether,
tal
van
kalium-
ammonia, ioodkalium,
sal-
peter- en zwavelzuur) onverschillig blijkt, en slechts door
enkele oxydeerende middelen, zooals een mengsel van kali-
bichromaat en zwavelzuur, of cliroomzuur, van
Het vergif
beroofd wordt. en,
voor zoo verre zulks
bepalen
onveranderd.
valt,
bij
laat
microscopisch
onderzoek
te
»
Dat inderdaad een giftige stof door de voorgebracht,
zijne kleur
de bastvezels ongekleurd,
zwam wordt
werd door den heer Koning proefondervin-
delijk aangetoond. « Hij
sneed een paar honderd zwarte vlekken uit jonge
Tilia-bast (lindebast)
ging van 20
c. M'^
weg, stampte die
tot
moes onder toevoe-
gesteriliseerd water, en filtreerde de
slij-
merige vloeistof door eene Ghamberland-Pasleur-kaars. Het filtraat
bedroeg 7
c. M"^
on was lichtgeel van kleur.
Hiermede werden takken en Tilia behandeld,
vloeistof
takschijijos eener
gezonde
gene door ze met een gellambeerd en in de
gedompeld mes overlangs
in te snijden of in te spui-
ten; deze door ze in een horlogeglas of reageerl)uisje met de
vloeistof te ovei'stelpen.
Proeven, in beide richtingen met
—
—
127
van g^ezonde Tilia-takken
gesteriliseerd Avater en schorssap
ii:enomen. moesten als conli'öle-pi'oeven dienst doen.
komst van een ander
Avas,
X
ingespoten takken, en na 2
Dat
«
al
wat met
De
uit-
na 8 dagen voor de ingesneden of 24 uur voor de
gesteriliseerd
schijijes
:
water of gezond schors-
sap behandeld was, ongekleurd
was gebleven, maar
wondranden der ingesneden
ingespoten takken aan den
of
eenen en de vlakke zijden der eene,
zij
gaan.
»
aan den anderen kant,
het ook lichte, bruine verkleuring hadden onder-
Nog een andere,
«
schijfjes
dat de
zooeven geschetste
later
genomen proef
uitkomst geheel
kwam
overeen.
met de betrof
Zij
eenige, onder de noodige voorzorgen afgesnedene, gezonde
Tilia-takken,
waarvan een
deel
met het snijvlak
traat
van gezonde, een ander deel in
zieke
Tilia-schors geplaatst werd.
dat,
zooals
te
het
in het Al-
filtraat
Na 3 x 24 uur
verwachten was, het vergif
zijn
van
bleek,
invloed
op ondubbelzinnige wijze had uitgeoefend, daar de oorspronkelijke kleur der in zuiver sap geplaatste takjes
onveranderd
was
gebleven, terwijl die der in ziek sap gedompelde van
licht
bruinrood in donkerbruin veranderd was.
De perithecia (sporevruchten)
«
vagabunda worden aangelegd dringen langzamerhand
waar
zij
tot
(1)
van Leptosphaeria
in het schorsparenchym,
maar
de oppervlakte der takken door,
dan ook, evenals de pj^cnidiën gevonden worden.
Eerstgenoemden
zijn veel talrijker
dan de laatsten,en komen
:
(1) Peritheciën (of perithecia, in het enkelvoud perithecium) en pycnidiën (of pycnidia) zijn beide sporenvruchten, d. w. z. vruchtorganen van zwammen, waar binnen de sporen gevormd worden; doch bij de peritheciën zijn de sporen daarenboven nog, gewoonlijk in bepaald
aantal, in buizen of sporenblazen (asci) opgesloten, terwijl in een pycni-
dium geene sporenblazen en dus enkel worden.
vrije
sporen
aangetroffen
—
aan de oppervlakte der
hetzij
randen of
in
—
128
een stevigeu zwarten
wand en een
wond-
of Avel aan
schildjes,
sleuven en diepten voor den
daii'.
hel)l)en
/^ii
Ivlein osliuin
(opening)
zonder papilla (verhevendheid) en bevatten talrijke
niet of
Hunne
smalknotsvormige, 8-sporige asci (sporenbuizen). breedte of middellijn bedraagt van 1/5 tot 1/2
sporen
zijn
132
tot 1547. (1)
lang en 22a breed en vertoonen
zooveel verschil in uiterlijk naar gelang van haar
men dikwerf geneigd zoude
dat
De
niill.
zijn
leeftijd,
aan de aanwezigheid
van twee verschillende P3'renoniyceten
te
Aan
gelooven.
deze bijzonderheid wordt Leptosphaeria ragabunda onder de soorten
talrijke
dan ook gemakkelijk
van het geslacht
herkend.
van ontwikkeling
In het allerjongste tijdperk
«
sporen spoel vormig, staat er in
komt er
zijn
de
kleurloos en eencellig; iets later ont-
haar midden een dwars tusschenschot; nog later
in elk
der beide helften een nieuw tusschenschot
voor den dag en worden er dus in
waargenomen.
De sporen
aangedaan door de lichte
zijn
plaats
van
2,
i
welke beide eigenschappen
olijftint,
de fungus (zwam) eene plaats onder de soorten van
sphaeria verzekeren.
hokjes
thans viercellig geweerden en
Lepto-
»
Naast de perithecia worden soms ook pycnidiën aangetroffen,
die zeer waarschijnlijk in den ontwikkelingskring
van Leptosphaeria vjagabmida zeer waarschijnlijk
vroeger,
men
echter nog niet, zoodat
tot
{i)
Een afdoende bewijs
van het geslacht
naam van Phoma
u beteekent duizendste
heeft
Oüdemans aan deze pycnidiën,
hiertoe niet als soort
voorloüi)ig den
z.
doch
door dezelfde myceliumdraden,
worden voortgebracht.
die in zich de eigenschappen
nigen en
huis behooren, d. w.
te
Phoma
veree-
werden onderscheiden,
Tiliae heeft gegeven.
van een millimeter.
—
1
•-?<.'
—
*
werking van het vergif, dat de myceliumdraden van Leptosphae?Ha vagabunda voortbrengen, en waardoor een aangetast takje den ondergang te «
Niettegenslaaiulo de heftige
boomkweekers voor dezen parasiet niet zeer bevreesd, omdat volgens hunne ondervinding, de zieke deelen afgestooten worden en, zooals zij zich uitDe juistdrukken, de boom door het kwaad heengroeit.
gemoetgaat,
opmerking
dezer
heid dat de
toch de
;^ijn
wordt
door het
gestaafd
feit,
de boomen behoort, die zeer regelmatig,
linde tot
van het schors en van het bastweefsel, kurklagen voortbrengen, welke al wat zich daar buiten bevindt van den toevoer van water buitensluiten, en dus aan
eerst
in de diepte
verdroging de
zwam
geven.
prijs
zich
genesteld
Het dus gedoode weefsel, waarin had,
wordt nu vroeger of
later
afgestooten, of althans onschadelijk gemaakt, en de afwezig-
heid van huidmondjes en lenticellen aan de oppervlakte van
thans blootgekomen deelen, ontneemt aan
gelegenheid
Zoo
«
om
de takken op nieuw
de boomkweeker
te
de sporen elke
besmetten.
zich over de besmetting zijner
lindeboomen mei Leptosphaer ia vagabunda niet bekommert, omdat de zieke deelen afgeworpen en door geen nieuwe ver-
vangen worden, toch
blijft
dane takken onschadelijk en
te
verbranden,
«
het ondertusschen zaak, de aangete
maken
»
door ze
te
verzamelen
en wel omdat de rijpe sporen zoowel
der perithecia als der pycnidia in later
tijd
haar vernielen-
den invloed opnieuw zouden kunnen openbaren en het voor-
sommige gevallen, kunnen verbreiden dan vroeger was
uit niet te bepalen is of de smetstof, in
zich
niet verder zou
waargenomen.
Mij zelven toch
kwamen
onder de dunne,
soms veel dikkere takken onder de oogen, die in geen geringe mate van de Leptosphaeria-ziekte geleden hadden.
(Wordt
»
voortgezet.)
.
— CEHEIIflIÏIIDDELEN
Nu ziekten
130
—
TOT BESTRIJDING VAN PLANTENZIEKTEN
do aandacht van het publiek meer op do plantongevestigd en Ifomvens de plantenziekten in aantal
is
en in schadelijkheid toenemen, worden, veel meer dan vroeger,
talrijke
aangehoden die meestal
stollen
vreemdklinkenden naam verkocht len naar al de eigenschappen, die
uitstekende
schrijft,
zouden
ziekten
maken
en
al te
:
De
eerlijke zijn
uitvinder
gemakkelijk loeren inzien, dat
men
stof of mengsel,
wel waarde
die inderdaad
bezitten,
oordee-
te
planten-
wacht zich
geheimmiddel bekend
immers de belangstellenden zouden
met een onwerkzame lieden,
N\orden en,
een
de uitvinder eraan toe-
hestrijdingsmiddelen tegen
zijn.
echter wel de samenstelling van te
onder
als
te
al te
spoedig
doen heeft of
of met zelfstandig-
bestrijdingsmiddel
doch waarvoor de uitvinder een
prijs vraagt, die
soms tienvoudig en wel eens nog meer de handelswaarde vertegenwoordigt
Wij hebben vroeger reeds gewezen op een geheimmiddel
—
goedkoope
maar
het Cerespoeder (1) stof
natuurlijk
—
dat uit niets dan uit een
zwavelkalium of zwavellever, bestond,
;
duur werd verkocht.
Wij laten hier nog de samenslelling volgen van dier geheimmiddels
waarvan
lende tijdschriften aantroHen Zij
maar
mogen
al te
tot vooi'beeld
veel zouden
den holklinkenden
lof,
wij
eenige
de ontleding in verschil-
;
strekken aan diegenen welke
geneigd
zijn geloof te
hechten aan
dien de uitvinders overhunne geheim-
middels zoo onbeschaamd verkondigen.
(1)
o. Staes.
middel van 1896,
blz.
Dc
bestrijdiny
het ^Cerespoeder «.
43.
van den lirand der Graangewassen door
—
Tijdschr. over Plantenziekten,
2*'
jaarg.,
— —
Veltha
Naar het
—
131
schijnt
wordt thans
in do Engelsohe
vakbladen veel gerucht gemaakt ten voordeele van een geheimmiddel,
«
Veltha
dat alle mogelijke plantenziekten zou gene-
",
zen en tevens als meststof aanbeveling zou verdienen. het scheikundig onderzoek
Uit
gebleken, dat de wezenlijke be-
is
standdeelen van dit zoo kostbaar product zijn (ijzervitriool)
—
zwavelzuurijzcr
:
en zuur phosphorzuurkalium.
"Wij willen
nu
niet loochenen dat deze beide zelfstandig-
heden onder bepaalde voorwaarden wel eens eeuig nut kunnen stichten,
maar van de oplossing
(volgens de voorschriften)
noch
als
is
zwammendoodend
Conchylit.
— Deze
stof
«al
% gebrande kalk
verwachten,
noch
werd
den handel gebracht,
de
in
meststof.
als
als
ziekten van den wijnstok.
Volgens Nessler bevat het niets anders dan 55
43
ten honderd
te
middel,
uitstekend middel tegen
een
Veltha
«
voorzeker niet veel
% zwavel en
!
•
•
Het insectendoodend middel Dougall
tot het
ontsmetten der broeikassen, enz. — Volgens de
ontleding,
die in het Staatslaboratorium te dit « insecticide
Dougall
cerineerde magnesia
is
»
Antwerpen werd gedaan,
niets anders
is
dan formol, dat aan gegly-
toegevoegd en waarvan de sterke reuk
zooveel mogelijk door spijkolie verborgen wordt.
Een poeder tegen zwammen. — ratorium werd, onder
N""
zwammendoodend middel buitengewone hebben.
Het bleek
In hetzelfde labo-
1042, een poeder onderzocht, dat als
verdiensten
te bestaan uit zwavelzuurijzer,
moest
dat met
okeraarde was samen gemalen en waaraan kolenstof was toege-
voegd dit
om
het mengsel onherkenbaar te maken.
mengsel niet aan
te bevelen
;
— Natuurlijk is
wil men, in bepaalde gevallen,
zwavelzuurijzer aanwenden, dan gebruike
men
de stof zuiver,
— zonder
bijvoeging van
—
182
nutteloozc
zelfstandiglieden,
hetgeen
trouwens nog het voordeel oplevert heel wat goedkooper staan te komen.
—
zwammendoodend middel
als
slechts zelden gebruikt; het
vooral bij de behandeling van bleekzucht of chlorose
en
bij
ie
Tot nog toe wordt echter zwavelzuurijzer
bij
is
de planten
sommige onkruidsoorten dat het zwadiensten kan bewijzen.
het bestrijden van
velzuurijzer veel
heelt verleden
Duitschland
In
Steinfels in het Pruisisch
«
jaar
von
Mendel-
Landes-Oekonomiekollegium
»
met de geheimmiddelen op het
voorgesteld de zwendelarij
gehied der plantenziekten te hestrijden, door
te
eischen dat,
evenals voor geheimmiddelen ten hehoeve van den mensch reeds bestaat, ook
geheimmiddelen
hij
dieren of
schadelijke
tot
bestrijding*
zwammen, de aankondiging
van
in dag-
bladen, tijdschriften, enz., zonder nauwkeurige aanduiding in
algemeen verstaanbare
taal
van de bestanddeelen dier
middelen verboden worde. Iii
overeenstemming met dien wensch, heeft de
praesident
Ober-
«
der Rijnprovincie met toestemming van den
»
I)roviucieraad een reglement uitgevaardigd, waarbij de openl)are
aankondiging van zulke geheimmiddelen op straf van
boete verboden wordt.
Eene verordering van gelijken aard werd ook pi'()\iiicie
in de
Saksen ingevoerd.
Dit zijn
goede voorbeelden!
G. Staes.
ERRATA.
15.
ovor
het
A.
Plkmper VAN Balen
moet als
stuk
In
(l(;
iiaain
van de
«
OmvaUen ran (1* aflevering
IStekken
"
door
van dezen jaargang),
zwam Acroslalagma
gewijzigd worden
Acroalala(jmus en de naam der firma de Looz geschreven
\\or(lei) lic
Loos.
Phytopatliologisch Laboratorium
WILLIE COMMELIN SCHOLTEN
te
Amsterdam
EN Kruidkundig Genootschap
DODONAEA
te Gent.
Tijdschrift over Plantenziekten ONDER REDACTIE VAN D^
RITZEMA BOS
J.
Zesde Jaargang.
—
en
5<'
6«
en G.
STAES. December
Afleveringen.
1900.
HET ASPERGIEROEST-
De aspcrgio meestal beperkt
is
een dier groenten, waarvan de cultuur tot bepaalde
is
streken,
alwaar
gewoonlijk op groote schaal worden gekweekt. in de eerste plaats het land
dom Gent
echter
zij
In België zijn
van Waas en de gemeenten ron-
en Mechelen, in Nederland het Westland in de
nabijheid van'sGravenhage middelpunten van aspergiecultuur,
waar gansche akkers met Gewoonlijk
blijft
dit
gewas worden beplant.
een eenmaal aangelegde aspergiecultuur
een aantal achtereenvolgende jaren op denzelfden grond
door bestaat voor haar,
bij
;
daar-
het uitbreken eener ziekte, grooter
gevaar voor snelle verspreiding, en dus ook voor groote verliezen,
dan bij de meeste andere gekweekte gewassen.
deze blijven over
't
Immers
algemeen slechts enkele maanden, één
jaar tot hoogstens twee jaar op denzelfden akker, die daarna
gedurende een langeren of korteren dezelfde soort draagt.
tijd
Wordt nu een
geen planten van
dergelijk
gewas
b. v.
door een cryptogamische ziekte aangetast, dan zullen tallooze sporen ongetwijfeld te niet gaan, omdat
komen op den grond, en
zij
zullen terecht
deze het volgend jaar waarschijnlijk
eene gewas zal dragen, dat voor die bepaalde ziekte niet ont9
.
— 134 — vankelijk
Kweekt men
i?.
echter jaren achtereen dezelfde
plant op denzelfden bodem, dan bestaat natuurlijk geen hin-
derpaal voor de snelle uitbreiding eener ziekte. Dit alles wenschton wij vooraf te zeggen, opdat de asper-
gickweeker wel overtuigd weze van hot hooge belang eener tijdige bestrijding bij het verschijnen
schillig hetzij ze
van een ziekte (onver-
door een schimmel of door een insect wordt
veroorzaakt) op een aspergieakker. *
*
Op het einde van dezen zomer werden
wij geraadpleegd
De persoon,
over ziekten verschijnselen op een asporgieveld.
vroeg was van meening, dat wellicht een insect in
die ons raad 't
spel
was
de stengels zagen op het eerste zicht
:
uit, alsof bij
plaatsen de groene schors weggebeten en het ontbloote weefsel
aan het afsterven was
Op ons verzoek naar een exemplaar van
dit
verondersteld
insect te willen zoeken en het ons op te zenden, kregen wij
cenige dagen later bericht, dat geen insecten te vinden waren,
maar
dat
men hoogst
waarschijnlijk met een besmettelijke
ziekte te doen had, daar
kringen uitbreidde. t€
zij
zich in steeds grooter
De aangetaste planten waren gemakkelijk
onderscheiden aan hare gele kleur, terwijl
gezonde planten nog volkomen groen was. enkele monsters toegezonden, dat
men met
het
wordende
het loof der
Er werden ons
waarvan het onderzoek bewees
aspergieroest
te
doen had.
Het aspergieroest wordt veroorzaakt door een roestzwam (Uredineae)
Puccinia Asparagi
dezelfde familie als de
gewassen, 13ij
bij
zwammen,
d. c.
Zij
behoort dus tot
die het roost
bij
de graan-
de peer, enz. veroorzaken.
de roestzwammen Jvomeii vorschillendo achtereenvol-
gende ontwikkelingsloes tanden vóóv spermogoniën, diesper:
ojiatiën voortbrengen,
—
aecidicii of bekervruchten,
die*
---135 —-
—
aecidiosporen vormen, tersporenhoopjes.
(1)
—
verschillende sporenvormen zij
zomersporenhoopjes Bij
sommige soorten
nog
— Qwioin-
zijn deze vier
niet allen beleend, hetzij dat
inderdaad niet bestaan, hetzij dat wij het verband niet ken-
nen, dat tusschen sommigevormen bestaat. dat
bij
Wij weten immers,
een aantal roestzwammen de spermogoniën en de aeci-
diön op ééne plantensoort, de zomer- en wintersporenlioopjes
op eene andere plantensoort leven en het alle
roestzwammen mogelijk geweest
mogoniën en aecidiën verwant
zijn
te
is
tot nog toe niet
voor
ontdekken, welke sper-
met zekere zomer- en win-
tcrsporenhoopjes, en omgekeerd.
Voor het aspergieroest
Over de slechts
is
spermogoniën
met een
zulks het geval niet
komen op de
ontwikkelingstoestanden
—
:
al
de
aspergie vóór.
(fleschvormige organen, die
kleine, smalle opening
aan de bladoppervlakte
uitmonden en in hun binnenste zeer kleine sporen, de spermatiën,
vormen)
—
worden
zij
zelfs niet
In Rabenhorst
zeer weinig bekend.
is
Kryptogamen Flora
(2),
een zeer volledig
vermeld.
Kircplner, in
's
werk nochtans, zijn werk over
plantenziekten (3), waarin de overige ontwikkelingstoestanden
mei de noodige bijzonderheden worden geschetst, bepaalt zich tot deze uiterst bondige beschrijving geel, in kleine groepen.
De aecidiën
(1)
of
:
«
Spermogoniën honig-
»
beker vruchten
zijn
Zie voor de verklariüg vaa deze uitdrukkingen
der Graangewassen.
Tijdschrift over Plantenziekten.
:
beter bekend.
G. Staes, Het Roest 2« Jaarg. bladz. 144-
169. (2) D'L. Rabenhorst 's Kryptogame)i Flora von Deutschland.Oesterreich und der Schweiz. 2« Aufl. lef Band, Pihe. bearbeiteit von D"" G. Winter,
1884 bladz. 201. (3)
KiRCHNER. Die Kranhheiten und Beschadig un gen unserer landwirt-
schaftlichen Kulturpflanzen, 1890, bladz. 390.,
—
—
— evenals de spermogoniën — in de maand Mei op
komen
Zij
13G
den stengel en de dikkere takken
te
voorschijn en staan in
onregelmatige eivormige of langwerpige groepen vereenigd of
Wanneer de
geplaatst.
accidiën opengaan,
vormt
in
rijen
liet
overblijvend, boven de bladoppervlakte uitstekend gedeelte
van den wand dier vruchtorganen een nagenoeg kort-cylindrischen ring met onregelmatig ingesneden randen
De (1) aecidiosporen hebben een afgeronden veelhoekigen vorm en bereiken in doorsnede 0,015-0,028 mm.; sporen
—
—
hare kleur
is
oranjerood, daar haar inhoud diezelfde tint heeft
en haar fijnkorrelige
wand
Later verschijnen de
kleurloos
is.
zomer sporen
in lange, smalle, vlakke hoopjes, die
ure do sporen
of
gedurende geruimen
door de opperhuid van de plant bedekt blijven. zijn
De sporen
onregelmatig- kogelrond of elliptisch, 0,020-0,030
lang en 0,017-0,025
mm.
dik; haar inhoud
is
tijd
mm.
oranjerood en
haar fijnstekelige wand bleekbruin; vandaar de kaneelkleurige tint der
hoopjes in hun geheel beschouwd.
Nog
later verschijnen
sporen.
Deze
wint er sporen
de
zijn vereenigd in vrij dikke,
of
teleuto-
eivormige of ver-
lengde of zelfs streep vormige hoopjes, die zelf zonder orde staan of in elliptische rijen schijnen geplaatst te
verspreid
zijn; dikwijls vloeien dicht bij
hoopjes ineen
;
hunne kleur
is
elkander gelegen wintersporen-
donkerbruin en schemert dwars
door de ontkleurde opperhuid heen, deze sporenhoopjes bedekt.
die
gedurende langen
tijd
De verkleuring der opperhuid
strekt zich
ook rondom deze hoopjes
beter in
't
oog
bruinen
zoom van
uit,
waardoor deze des
te
Deze ontkleurde plek wordt door een
vallen.
het overige gezond gedeelte der opperhuid
gescheiden.
(l)
Vergelijk met de aecidiën van het graanroest in het boven aangehaald
opstel, (bladz.
151-152-153
tig.
7-8-9-10).
137 Over den ontwikkelingsloop van het aspergieroest schijnt niet veel
bekend
roestz wammen,
te zijn
door hetgeen wij weten over andere
;
kunnen wij toch met nagenoeg volkomen
zekerheid dien levensloop schetsen
De wintersporen kiemen
die de jonge aspergiestengsels,
aanzijn aan sporidiën,
op
zij
toevallig terecht
:
in het voorjaar en geven het
komen, besmetten.
waar-
De kiembuis der
sporidio dringt door de opperhuid der plant heen en ontwikkelt zich in het weefsel tot een rijk vertakt
dradennet, dat in de
mycelium
of
zwam-
maanden Mei en Juni spermogoniën en De aecidiosporen wor-
aecidiën of bekervruchten voortbrengt.
den door den wind, of anderszins, rondom de plant verspreid,
kiemen op dezelfde
of
op andere aspergiestengels,
drijven
hare kiembuis door de opperhuid heen en vormen een mycelium, dat na eenigen
tijd
zomersporen of uredosporen voort-
De zomersporen worden uitgestrooid en brengen
brengt.
nieuwe zomersporenhoopjes voort; herfst geven
zij
bij
het naderen van den
echter het aanzijn aan wintersporen,
waarna
de kringloop opnieuw begint.
Kan
het mycelium, dat in destengels en takken leeft, tot in
de onderaardsche gedeelten der plant afdalen, aldaar overwinteren en van daaruit in het voorjaar
weer naar boven groeien;
—
met de nieuwe scheuten
kunnen zomersporen
tot in de
volgende lente hare kiemkracht behouden en alsdan rechtstreeks
weer zomersporenhoopjes doen ontstaan
—
;
kan de
aecidiumtoestand overgesprongen geworden en kunnen wellicht de wintersporen onmiddellijk zomersporen vormen ?
—
Ziedaar
vragen, waarop wij het antwoord moeten schuldig blijven.
Ook over de
schade, die het aspergieroest
brengen, kunnen wij niet veel zeggen; toch
is
kan teweeg-
het
meer dan
waarschijnlijk, dat door het vroegtijdig afsterven van het loof,
.
—
—
138
de voediug der wortelstokken moet lijden en deze jaar
liet
minder krachtig zullen uitschieten en een
volgend
geringere
Wij zullen trachten daaromtrent den
opbrengst zullen geven.
toekomenden zomer inlichtingen
in te
winnen.
^Yai nu de bestrijding betreft, het volgende kan theoretisch
aangeraden worden
:
In Mei en Juni reeds dient
men op
de stengels, die
men
heeft laten doorschieten, na te gaan of geen oranjeroode vlekjes
Aangetaste stengels moeten afge-
(aecicliën) te vinden zijn.
sneden en verbrand worden,
komen.
om
verdere besmetting te voor-
Het nazicht der aspergievelden dient van dan
af
regelmatig gedaan te worden en alle stengels, die de kenschet-
sende zomer- of wintersporenhoopjes dragen, moeten eveneens verwijderd en verbrand worden. herfst,
want door het
tijdig
Vooral
wegnemen
is dit
noodig in den
der wintersporendra-
gende stengels zal men ongetwijfeld de besmetting voor het volgende jaar voorkomen, tenzij het mycelium in den onderaardschen wortelstok kon overwinteren. het
zullen steeds dezelfde planten
geval blijkt te zijn,
aangetast worden en stokken
uit te
Indien dit laatste
zal
men wel
verplicht zijn de wortel-
graven en door gezonde
te
vervangen
.
Tot op
het oogenblik, dat wij daaromtrent beter ingelicht zijn, zullen wij echter het
wegnemen
der volledige aangetaste planten niet
aanraden, doch alleen het afsnijden en verbranden der aangetaste luchtstengcls
En
warm
aanbevelen.
tot slot zullen wij
wenden, opdat
zij
ons hier nog eens tot do kweekers
ons door het verstrekken van inlichtingen,
door het mededeelen van wat de ervaring hun geleerd heeft,
zouden helpen
in
onze onderzoekingen G.
Staes.
— EEN miDDEL TEGEN DE
Het «
knolvoeten
terug
te
wel
zal
KNOLVOETEN
onnoodig
van
»
-
—
139
"
DER KRUISBLOEIÜIGEN.
in dit tijdschrift op
zijn
knollen (rapen), kooien,
de
koolzaad, enz.
Wij schreven reeds vroeger een opstel over
komen.
deze zoo verspreide en zoo zeer terecht gevreesde zielUe, die bij
een aantal kruisbloemige planten opzwellingen aan de
wortels veroorzaakt, welke opzwellingen later in verrotting
Wij bespraken daarin de uitwendige verschijn-
overgaan.
den ontwikkelingsgang en de oorzaak der ziekte,
selen,
alsook de
meenen dus zenden
kunnen volstaan met naar
te
dit opstel te ver-
(1),
Wij wenschen hier echter een en ander aan uit te
Wij
dan toe bekende bestrijdingsmiddelen.
tot
te
halen
een opstel, dat de heer Peiffer, staatslandbouwkundige
Dendermonde,
liet
verschijnen
(2)
en dat wij verder vol-
ledigen naar mondelingsche mededeelingen, die ons gedaan
werden, terwijl wij er tevens enkele opmerkingen willen aan toevoegen
:
De knollen of rapen worden
in België op zeer groote
immers volgens de statistieken worden jaarlijks nagenoeg 137,000 hectaren met dit gewas bezaaid; alleen in de provincie Oost-Ylaanderen, waar de knollen schaal verbouwd;
gedurende den winter het voornaamste voedsel voor het vee uitmaken, neemt hunne
teelt ieder
jaar
meer dan 56,000
hec-
taren in beslag, op een totale oppervlakte van 300,000 hec-
taren (met inbegrip van steden, bosschen, weiden, enz,j. (1)
G. Staes.
De
Op
Knolvoeten van Kooien, Knollen en andere Kniis-
hlocmige Planten. Tijdsch. over Plantenziekten.
3e Jaarg. 18Ö7, bladz.
169-184. (2)
A. Peiffer. Een nieuw middel tegen de Knolvocten
hlocmigen.
Landbode
1900, bladz. 794.
lij de
Kruis-
—
slechts één jaar tussclienpoos),
hand werkt.
ziekte in de
deren, dat als
—
komt deze cultuur om de twee jaar
vele akkers
met
140
sommige
hetgeen
natuurlijk de
dan ook niet
is
te
verwon-
dier akkers dermate besmet zijn, dat
ongeschikt voor de
worden.
Het
terug, (dus
zij
van knollen kunnen beschouwd
teelt
Immers, de knollen, die op dergelijke akkers
groeien blijven niet alleen klein, zoodat de opbrengst gering is,
maar
zijn
zij
daarenboven
als
veevoeder gedeeltelijk of
geheel onbruikbaar: ten gevolge van de onaangename lucht, die zieke knollen
met
«
verkeerende opzwellin-
in ontbinding
gen verspreiden, worden
door de dieren versmaad.
zij
Of
de (zieke) planten bestanddeelen bevatten, die schadelijk
zijn
voor de gezondheid der dieren
»
kunnen
wij echter niet
bevestigen, daar wij daaromtrent nergens inlichtingen aan-
en ook de heer Peiffer daarover geen
getrofien hebben
bijzonderheden en geen
feiten
mededeelt.
Dat dergelijke
knollen ten gevolge van de opzwellingen moeilijk te was-
schen en
te
zuiveren
zijn,
geven wij echter gaarne *
Een nieuw en
uiterst
toe.
*
eenvoudig middel zou, naar de
heer Peiffer mededeelt, bestaan in het toedienen van ongeveer 60
liter
petroleum per hectare onder den vorm van eene
emulsie in aal of gier.
't
Is
een landbouwer van Dender-
hautem-Anderenbroek, D. Perreman, die de eerste waarne-
mingen omtrent ze den heer
men
dit
voorbehoedmiddel heeft gedaan en die
Peiüer heeft medegedeeld.
Op
akkers,
waar
sinds jaren geen behoorlijke opbrengst van rapen had
knnnen bekomen, geoogst:
« Hij
gevulde ton
heeft
die
landbouwer schoone knollen
goot eenvoudig de petroleum in de met aal
(1 liter
petroleum op 500
00 tonnen per hectare).
liter aal
en nagenoeg
De bewegingen van de kar
bij
het
vervoeren schudden het vocht en er ontstond daardoor een
— Men had kunnen
emulsie.
141
—
vreezen dat de verdeeling van
de aardolie zeer ongelijk zou geschieden, want die stof geneigd boven ton vloeit.
van onderen
te drijven, terwijl de aal
uit
is
de
»
Naar
wij
van andere
zijde
vernomen hebben, werd de
petroleum eerst in de ton gegoten en vervolgens de aal erin
De kracht, waarmede de
gepompt.
aal
in de ton terecht-
komt, zal ongetwijfeld de emulsie zeer bevorderd hebben.
Toch kunnen wij die doenwijze
want
niet ten volle goedkeuren,
gevaar bestaan de petroleum op een zeer
er zal steeds
ongelijkmatige wijze over den akker te verspreiden, het wel eens zou
gestorte petroleum
op eene plaats
werkt en op een andere
te
groot
is
uit-
en schadelijk
plaats te gering is en geen voordeel
Wij verkiezen verreweg de voorafgaande emul-
aanbrengt. sie
zoodat
kunnen gebeuren, dat de hoeveelheid
der petroleum met zeep, zooals trouwens de heer Peiffer
ook aanbeveelt, « "Wij zelf
hebben
Ninove genomen.
dit
jaar een vergelijkende proef te
Het perceel dat de behandeling heeft
ondergaan, zal ongetwijfeld een opbrengst geven, welke drie of vier keeren zoo hoog
is als die
van het perceel, dat aan
werd overgelaten. Op een akker, die zeer besmet was door de ziekte, had men rapen (knollen) gezaaid; de grond was rijk en werd bovendien goed met aal begoten. zichzelf
Desniettegenstaande groeiden de planten slecht, ten gevolge
van de knolvoeten aan hunne wortels. verhelpen, begoot
Wij
lieten in de
gieten,
men
ze
in
den toestand
te
tonnen de gewenschte hoeveelheid petroleum
doch ten einde ze goed
wat zeep
Om
nog eens met aal op 4 September.
warm
te
verdeelen werd
water doorgeroerd.
toonden de behandelde planten
eerst
met
Den 3 October
ver-
zij
nagenoeg geen sporen der
ziekte meer. »
Op de
getuige, integendeel,
waren de rapen
zeer klein
— en zullen
zij
142
—
eene opbrengst nagenoeg zonder waarde geven;
op de wortels welke overigens
alle
kenteekens der ziekte
droegen, vonden wij een groot aantal jonge duizendpooten {Jiilus),
welke
jaarlijks groote schade in de
omstreken ver-
oorzaken, terwijl de gezonde planten die bijzonderheid niet
vertoonden.
nen
Avij
nog
Had de
steenolie
hun kwaad gedaan, De zaak
niet verzekeren.
is
hebben reeds waargenomen dat die diertjes
niet veel
verdragen, alhoewel hun lichaam zeer hard
voornemens proefnemingen Hier
te lichten.
is
te
om
doen
dat kun-
want
mogelijk,
kunnen
en wij
is
wij
zijn
ons over dat punt in
trouwens kwestie van proeven, welke
nog moeten herhaald worden en wij maken
alle
behoudingen over het besproken middel.
Wij doen het
onze voor-
kennen omdat men het overal het toekomende jaar zou beproeven en wij willen de uitslagen afwachten.
»
Wij hebben op 27 October met den heer Peiffer een bezoek aan den hier bedoelden akker gebracht en wij kun-
nen door eigen waarneming de boven aangehaalde uitslagen bevestigen
:
het onderscheid tusschen het behandelde en het
niet behandelde gedeelte
lend
:
op
van het perceel Avas in
dit gedeelte kleine
oog val-
't
mismaakte knollen, die nage-
noeg zonder uitzondering, knolvoeten vertoonden
;
op het
behandelde gedeelte groote, goed gevormde rapen, die een
normalen oogst beloofden.
Dat
«
de
behandelde planten
nagenoeg geen sporen der ziekte meer vertoonden kenteekens der ziekte
wel waar selen
te
»
mag ech-
worden opgenomen uitwendige waren op verscheiden exemplaren nog
ter niet al te woordelijk
nemen, doch
:
slechts als het
ware
van een vroeger bestaande kwaal; zoo
zich aan het onderste gedeelte van
als overblijf-
b. v.
bevonden
sommige knollen, kleine
opzwellingen, die echter door hare afmetingen ver beneden
de middellijn van den
knol
bloven,
terwijl in de
gewone
—
1-13
—
gevallen van knolvoeten, do opzwellingen meestal een grootere middellijn
een uitwas tels in
toen
hebben dan de knol
zelf of
Het zag er Juist
zijn ingeplant.
wel op dezen uit, alsof
de wor-
den beginne werkelijk sterk aangetast waren geweest, nogbetrekkelijk jong waren, doch alsof door de toe-
zij
diening van aal met petroleum, de ziekte plotseling
ware gekomen
stand
als
goed aan
't
;
tot stil-
de knollen zelf gingen echter weer
groeien en het zieke gedeelte bleef aan het
uit-
— of de wortels — zitten zonder veel — Men kan dus eigenlijk niet nemen.
einde van den wortel in
omvang
toe
te
zeggen dat de behandeling met petroleum de ziekte geneest,
maar
zij
bestrijdt
hare verdere uitbreiding en laat aan het
nog gezonde gedeelte van den knol toe
te groeien,
zonder dat
de ziekte onophoudend nieuwe cellen van het weefsel aan-
— De eenmaal bestaande opzwellingen
tast.
waarschijnlijk wel nooit verdwijnen; het
aan
te
nemen
is
zullen hoogst
immers moeilijk
dat de gehypertrophiëerde weefsels der zieke
gedeelten zich
weer
tot
normale weefsels zouden kunnen
vervormen. Dit
fungicide
komt
trouwens een nagenoeg algemeene regel
is
of
zwamdoodend middel geneest
:
een
niet; het voor-
alleen een verdere uitbreiding der ziekte door het doo-
den van sporen, of van mycelium en in sommige gevallen heeft het daarenboven een gunstigen invloed op
delde plant
zelf,
de behan-
waarvan de levenskracht toeneemt
of de
levensduur verlengd wordt, zoodat de geleden schade geheel of grootendeels hersteld
wordt
king van Bordeauxsche pap
;
bij
liien
denke
b. v.
aan de wer-
de bestrijding der aardap-
pelziekte.
De heer Peiffer
is
verder van
meening dat de
te
gebruiken hoeveelheid petroleum nog aanzienlijk zou kun-
nen verminderd worden
« als
men
zich de moeite geeft ze
— met wat zeep en water
—
verdeele. » kieslijk
om
het
om
144 te
—
roeren, opdat
middel toe
te passen, «
zij
zich goed
hem ook
Regenachtig weder schijnt
want alsdan
veris
de
verdamping van de petroleum minder en het regenwater kan ze dieper in den grond doen dringen, » « In
geval een akker geen aal noodig heeft, b. v.
plantingen van koolzaad, kan
men beproeven
emulsie met een gewonen besproeier toe achtig weder. «
als
de petroleum-
dienen
bij
regen-
»
Voor de rapen
men
te
bij
schijnt het best de
petroleum
de aal toedient; maar wij vragen
te
geven
ons af of het
geschikste tijdstip niet onmiddellijk vóór het ontstoppelen
ware, ten einde de emulsie in den grond
te
werken.
»
In hoe ver deze verschillende meeningen en onderstel-
lingen gegrond
op geen
zijn, is
feiten of
thans nog niet uit
te
waarnemingen berusten.
maken, daar
zij
Alleen talrijke
proeven kunnen daaromtrent de vereischte zekerheid bren-
gen en wij willen hopen, dat velen dergelijke proeven len
nemen
:
het
middel
is
"Wij stellen ons tijdschrift
passen.
zul-
goedkoop en gemakkelijk toe
te
gaarne open voor mede-
deelingen van uitslagen van dergelijke proeven.
G. Staes.
ONDERZOEKINGEN VAN PROF. OUDEÜIANS OVER ZIEKTE
BIJ LINDE
EN NEGUNDO. (Slot.)
Een ziekte van Negundo.
Op folia
één-
tot
driejarige takken van
Negundo fraxini-
en N. californica, ontdekte Prof. Oudemans een nieuwe
zwam
Pleospora Negimdinis,
die
dikwerf voorkomt in
— gezelschap van een andere
145
tot
—
dan
onbekende
toe eveneens
zwam, die Phoma Negundinis werd genaamd. Deze takken waren afkomstig van Bussum en van elders, in het Gooi. Pleospora Negundinis, zegt Prof. Oüdemans « veroorzaakt zeer veel schade aan de planten, tast
en
te
gronde
richt,
die deze
zwam
en verlies aan den kweeker.
aan-
Vol-
gens inlichtingen, door den Heer Jag. Smits, boomkweeker te
Koning
Naarden, welwillend aan den Heer
verschaft,
openbaarden zich de ziekte verschijnselen aldaar het eerst in 1898 aan planten, op afgezanden grond geteeld.
en zavelgronden werden
zij
tot
hiertoe niet
In verreweg de meeste gevallen hebben
exemplaren van Negundo veel
te lijden,
Op
klei-
waargenomen.
de bontbladerige
hoewel, als uitzon-
dering op dien regel vermelding verdient, dat op de kwee-
van den Heer Verstegen,
kerij
te
Naarden,
ongeveer
500 meter van die des Heeren Smits verwijderd, exemplaren
van Negundo californica, met enkel groene bladeren, onze Pleospora werden aangetast.
Op de
door
var. Kosteriana
van Negunda fraxinifolia en op de goudbonte verscheiden-
werd de ziekte tot hiertoe niet gezien, Aan takken ouder dan 3 jaar, komt de Pleospora niet ¥oor. De kweeker wordt de ziekte gewoonlijk niet gewaar vóór St-Jan (21 Juni), wat niet belet, dat er in de daarop volgende Septembermaand reeds vele takken gestorven kunnen zijn.
heid dezer laatste,
«
Pleospora Negundinis Oud. en
Oud. schijnen genetisch
bij
elkander
te
Phoma behooren
Negundinis », d.
schijnen twee ontwikkelingstoestanden van dezelfde te zijn.
« In
den regel
treft
men
w.
z.
zwam
ze aan denzelfden tak in
elkanders nabijheid aan, in welk geval de perithecia der eerste aan
hun grooteren omvang en lossere verspreiding, hun minderen omvang en
die der laatste daarentegen aan
meer gedrongen samenzijn herkend worden.
^
•
«
De
V46
perithecia van Pleospora Negufidinis zitten ver-
maar
het schorsparenchym,
scholen in
(k'oogde takjes, door het
bij
ge-
krimpen der weekere deelen, op de
Aan hun
bastbundels te rusten.
men
verborgen, ontdekt
schijnen,
parenchym
voet in het
talrijke bruinachtige mycelium-
draden, die zich in de rondte verspreiden en vertakken
Door deze draden wordt, evenals door die van Leptosphaeria, een vergif afgescheiden en eene, lioewel oogenschijnlijk niet zoo belangrijke, wijziging van den inhoud der schors- en in het verlengde der mergstralen gelegene
voortgebracht.
parenchjnncellen
De aangetaste plekken worden aan de op-
pervlakte der takken over grootere of kleinere uitgestrekt-
heden van groen roodbruin, en zulks in overeenstemming
met het onder de opperhuid gelegen schorsparenchym, dat echter,
hoewel evenzeer roodbruin, lichter getint
blijft.
Sterft een door ziekte gevlekt takje, dan gaat de roodbruine
kleur in eene grijze over, hoewel de
overanderd
blijft,
en
men op
ziet
tint
van het mycelium
de scherp omschreven
plekken de perithecia, dikwerf door pycniden voorafgegaan, voor den dag komen.
«Wankleurige weefsel-elementen doen zich bij Negundo dikwerf op plaatsen voor, waar myceliumdraden den
Bast- en phloëembundels schijnen aan den invloed
zijn.
van het vergif weerstand «
De
niet te vin-
te
bieden.
grootste P^eosporö-perithecia
vindt
men aan de
oudste internodia (stengelleden) zoodat het niet twijfelachtig -schijnt,
dat deze organismen
een geruimen
tijd
voor
hunne volledige ontwikkeling noodig hebben. Hiermede overeenstemming
is
het
feit
in
dat de groote perithecia het
boven hen liggend periderma (opperhuid) geheel kunnen hebben afgewoi'pen, terwijl
bij
kleinere on jongere dit be-
schuttend laagje nog steeds aanwezig en enkel door depapilla pei'ithecii
(tepelvormige verhevenheden, langs
waar de
peri-
— 147 —
-
thecia zich een opening
doorboord
vormen
der sporen)
is.
Van verwoestingen
«
tot het vrijlaten
in den
vorm van
resorbtie (oplos-
sen en verdwijnen) van weefsels en het ontstaan van caver-
nen (holten of ruimten), neemt men, geheel anders dan
hij
Lepfosphaeria vagahïmda
hij
genstaande
vermogen van de Negundovan de K7m-zwam, zooals hieruit
zwam
is
Tüïa, niets 'waar.
Desniette-
het vergiftigend
veel krachtiger dat
volgens de ondervinding der boomkweekers, de
blijkt dat,
eenmaal aangetaste Negundines ten doode terwijl de Tilia's, zooals
men
zijn
opgeschreven,,
zich uitdrukt, door het
kwaad
heengroeien en stand houden. «
Tllia
Het
lijden
Negundo-takken wordt, evenals
der
bij
aangekondigd door plaatselijke verkleuringen van het
kurk weefsel, waarop
eerst roodbruine en later verbleekte,
zwarte omzoomde vlekken en vlekjes zichtbaar worden.
Voornoemde
van
pelen en
beginnen langzamerhand zich
vlekjes liet
te
rim-
lager gelegen schorsparenchym los te
maken. Inmiddels worden kleine zwarte lichaampjes, door het periderma (opperhuid) zichtbaar, en
zoodanig in hoogte
"Vi^eg
de drukking, welke
zij
toe, dat
zij
nemen
dit vlies
deze gaande
bereiken. Door
daarop uitoefenen, wordt de opper-
vlakte vaji het takje een weinig oneffen, tot eindelijk de papillen rijpe
der perithecia het
periderma doorboren.,..
De
sporen hebben nu eens een langwerpig-elliptischen, en
dan eens een knötsvorm, en eene gele of geelbruine kleur. Bij
goed ontwikkelde exemplaren vindt
men
7 tusschen-
schotten en eene oppervlakkige insnoering op de hoogte van het derde. «
Dé besmetting
heeft
bij
Negundo
niet door tusschen-
komst van stomata, maar waarschijnlijk door die van wonden
plaats,
welke
in de nabijheid
van den voet der blad-
knoppen gevonden worden, en zonder
twijfel het gevolg zijn
—
148
— Daar althans wordt
van spanningen gedurende den groei.
men
meestentijds de eerste wankleurige plekken gewaar.
Andere plekken zullen ook daar
buitengesloten
niet
zijn
;
waarschijnlijk
wel wonden aan de sporen toegang hebben
verleend. »
Men
dus
heeft hier
te
zwammen,
doen met twee
Leptosphaeria vagahunda en Pleospora Negundinis. waar-
van de myceliumdraden een vergif afscheiden, dat althans met zekerheid
Negundo
zijne
bij
en
Tilia
werking
blijft
zeer
ook
waarschijnlijk
bij
uitoefenen, ook nadat het, door
eene Ghamberland-Pasteur-kaars gefiltreerd, en dus van alle vaste bestanddeelen bevrijd
is
Reeds sedert
geworden.
men de meening toegedaan dat der woekerzwammen een stof afscheiden, die waarmede zij in aanraking komt, doodt en ruimen
tijd
is
het
ge-
mycelium
de celwanden, oplost.
Door
proeven zooals die van den heer Koning wordt die meening
volkomen bevestigd en tevens wordt aangetoond dat de
afge-
scheiden stof — men noeme ze nu vergif, enzijm of hoe ook — niet alleen in de onmiddellijke nabijheid der mycelium-
draden werkzaam
is,
maar ook op een
betrekkelijk ver ver-
wijderden afstand haar invloed kan doen gevoelen en dat, zelfs in
afgezonderden toestand, buiten de aanwezigheid van
myceliumdraden, hare werking
Over de
bestrijding
OuDEMANS niets
voortbestaan.
blijft
van de Negundo-ziékXQ wordt door
gezeid trouwens zijne verhandeling ;
eerste plaats een zuiver wetenschappelijk
bovenindienliet
waar
Negundo's ten doode niets anders te
blijktte zijn«dat zijn
werk.
is
in de
Daaren-
de eenmaal aangetaste
opgeschreven «, dan kan er wel
aangeraden worden dan de aangetaste planten
doen verdwijnen en
te
verbranden
om
verdere besmetting
te voorkomen; nochtans alvorens daartoe over
te
gaan, zou
TijDSCHR. O. Plaxtenz. 190Ü.
Pl.
11.
—
—
149
het wellicht niet onverstandig
zijn te
beproeven alleen de ver terug
aangetaste takken zoo spoedig mogelijk en
vrij
snoeien, b, v. tot op de driejarige takken,
waarop de
niet
meer voorkomt.
Door dergelijke
besmetting,
w.
d.
z.
met de
liandeling
vereischte zorg toe te passen, nieenen wij
te
ziekte
wel dat men de
de verdere verspreiding der ziekte,
afdoende zou tegengaan en dat aldus de reeds aangetaste planten zouden kunnen behouden blijven.
G. S.
EENE niERKWAAROIGE OPHOOPING VAN DENNENKEGELS {Zie Plaat 11)
24 April
1.
j.
zond mij de heer
J.
H. ten Bosch, arts te
Goor, eene eigenaardige ophooping van dennenkegels, vergezeld
van het volgende schrijven topathologisch
«
:
laboratorium
Jk ben zoo te
aan het phy-
vrij,
waaraan een conglomeraat van ruim 60 vruchten Het voorwerp werd gevonden
in een
Aan den top zaten nog 4 denappels, Ik meen den lezers van het « geen ondienst
doen,
Goor. »
Tijdschrift over Planten-
door het merkwaardige
object,
dat mij door den heer ten Bosch
te
gegroeid. bij
die afgebroken zijn.
»
nader
is
dennenbosch
ziekten
te
dcnncntak,
verzenden een'
werd toegezonden,
onder bijvoeging van eene photographie,
bespreken,
vervaardigd door den amanuensis van het phytopathologisch laboratorium, A.
W.
De photographie
Drost.
op natuurlijke grootte genomen. as,
is
niet geheel
Aan den onderkant
is
waarop de opeenhooping van dennenkegels gezeten
scheef
afgesneden
;
aan den bovenkant schijnt het asorgaan
onregelmatig afgebroken. kegels uitgevallen, hetgeen zichtbaar
moeten
is
zijn
vallen zijn,
;
de is,
Aan den bovenkant echter in
zijn
enkele
de photographie niet
daarvoor had het object van de andere zijde
gephotographeerd.
kan men
duidelijk
Waar
de dennenkegels uitge-
opmerken dat deze aan hunne. 10
—
150
—
basale uiteinden door zijdelingschc drukking van
heen gezeten kegels geheel vervormd
aan
hmme
zijn
hoekig
zijn.
Do toppen der kegels
men
zijn,
zij
scherpe of zes-
zooals in de photo-
Tusschen de kegels
geheel normaal.
is,
hen
vijf-
basis geheel plat te zijn gedrukt, zoodat
kanten vertoonen en op de doorsnede vierkant,
graphie te zien
om
do
de kegels blijken
:
ziet
hier en daar dennennaalden uitsteken.
De bouw der kegels en het voorkomen van de oppervlakte van den tak, waarop de ophooping van
kegels
gezeten
is,
toonden mij dadelijk aan, dat wij hier te doen hebben met een' tak of waarschijnlijk met den top van den süimYnn Piniis Pi-
nasier of zeepijn, welke boom
komt, inzonderheid
in de
Zuid-Europa veel voor-
in
Landes (Zuid-Frankrijk), en ook hier
en daar op onze diluviale zandgronden wordt aangekweekt.
Omtrent het vermoedelijke ontstaan van de eigenaardige ophoopingen van deze dennenkegels kan ik het volgende mee-
deden.
De dennenkegels vormen zich nooit anders dan op de uiteinden der jonge twijgen.
Waar
conglomeraat, van kogels te zien eene is
groote
ophooping van
zoo'n opliooping, zoo'n
moet dus noodwendig
is,
twijgjes
geweest
zijn.
Dat
Het geschiedt, wanneer door de eene of
niet normaal.
andere oorzaak (ton gevolge van vrcterij van een insekt, ten gevolge van een windvlaag, ten gevolge van afbreken door
menschenhand) de top van een' twijg met den cindknop en den krans van knoppen vlak daaronder,
Onder
dien
eindknop
en
is
weggenomen
of gedood.
van
knoppen
dien
ki-ans
draagt de twijg de naalden in grooten getale is, zit ieder-
tweetal naalden aan een in
zeer kort blijvend takje. takjes, tusschen de
Op het
;
en zooals bekend
gewone omstandigheden
uiteinde van ieder dezer korte
twee naalden verscholen,
zit
een knop, die
echter in normale omstandigheden geheel rudimentair bij
oppervlakkige beschouwing onzichtbaar
is.
blijft,
en
— Maar wannocr
in
't
151
—
najaar of den winter do eindknop en
de krans van knoppen vlak daaronder zijn vernield of gestorven, of wel
wanneer do top van
afgebroken, dan
wèl
twijgje
liet
komen die knopjes
tot ontwikkeling; uit ieder
met deze knoppen is
tusschen ieder paar naalden
van deze knopjes, welke anders
De voe-
rustend zouden gebleven zijn, vormt zich een schout.
dende
stoffen, die in
't
voorjaar door het twijgje naar boven
opstijgen, en die anders hare diensten bij
zouden hebben verleend
het uitgroeien van den eindknop en den krans van knoppen
worden nu gebruikt voor de ontwikkeling der
daaronder,
anders rustend blijvende knoppen tusschen de naaldenparen.
Men noemt
de scheuten, welke aldus
tusschen ieder paar
naalden van een twijgje ontstaan, in Duitschland triebe », zijn
daar het scheuten
door de scheede,
zijn, die
«
Scheiden-
aan hare basis omsloten
welke anders de basis der twee
bij
elkaar geplaatste naalden omhult. (Vergelijk hierbij schrift,
1897, op
bl.
wat
in
den derden jaargang van
dit Tijd-
101 enz. over de gevolgen der beschadi-
ging van dennen door de dennenknoprups werd gezegd; ook Plaat VI en VII van bedoelden jaargang.) Is
dus do top van een éénjarig dennentwijgje vernield,
dan vormen zich aan zoo'n twijgje een zeer groot aantal «
Scheidentriebe
zeer groot
Zulke
»>,
daar
het aantal naaldenparen
daaraan
is. «
Scheidentriebe
» zijn
na één of twee jaren weer wel eens dat
zij
af;
gewoonlijk zwak, en sterven
maar
het gebeurt toch ook
een meer duurzaam bestaan hebben.
In het hier bedoelde geval nu hebben deze scheuten zich in
een meer duurzaam bestaan mogen verheugen; en verder heeft bijkans ieder ervan aan zijn uiteinde een' kegel gevormd.
door
dit laatste is
veroorzaakt, kan ik niet verklaren.
de opvatting, die ik boven aangaf, de juiste dat zich tusschen al die kegels
toch noch
is,
Waar-
Maar dat
blijkt daaruit
eone enkele niet
— kegeldragende scheut al die
kegels
Naar
is
152
—
ontdekken, welke evenwel tusschen
liet
platgedrukt.
ik verneem,
komen ophoopingen van dennenkegels
als de hier bedoelde en afgebeelde, enkele
toch steeds zelden,
voor,
en wel
malen vaker, hoewel meest
het
bij
Pinus
Pinaster.
Amsterdam, 17 Mei 1900. J.
RiTZEMA Bos.
DE SAN JOSÉ SCHILDLUIS,
EN
HET VERBOD VAN INVOER
IN
EÜROPEESCHE LANDEN, VAN GEWASSEN
EN VRUCHTEN VAN AMERIKAANSCHEN OORSPRONG.
In de « hl. 421,
Revue Horticole
422)
een
ik
lees
»
van
opstel
1
Augustus 1900
(n""
15,
van den secretaris der
Redactie, den Heer H. Dauthenay, 'twelk mij aanleiding gaf het volgende artikel te schrijven.
vanden HeerD. toch Amerika ben teruggekomen « avec la
In het boven aangehaalde stuk
wordt gezegd, dat ik conclusion que
si
uit
les
facilement introduire
craindre que l'insecte
importations de végétaux pourraient Ie
pou de San
fut
n'était
pas a
transporlé avec les fruits
» (1).
Conform met deze conclusiën
.José,
il
heeft eerst Nederland zijn
invoerverbod van planten en vruchten gewijzigd, en volgens
- mei de conclusie dat, mochten ook al San José schildluizeu gemakmet zendingen van planten kunnen worden ingevoerd, het toch in geen geval te vreezen was, dat het insekl met geïmporteerde vruchten uit Amerika zou kunnen worden overgebracht ». (1)
kelijk
— den Heer Daiithcnay,
—
153
het door mij
is
Regeering ingediende en later ook in rapport
de Nederlandsche
bij
Duitsch vertaalde
't
eveneens van invloed geweest op de desbetref-
(1)
fende wetgevingen in Frankrijk en Duitschland.
Vervolgens
deelt de Heer D. mede dat de Heer Dr. Reh. van het « Station für Planzenschutz» te Hamburg op vruchten van Amerikaan-
schen oorsprong herhaaldelijk verschillende Cocciden gevonden heeft, en onder deze verscheiden keeren de gevreesde
Aspidiotus perniciosus, en vervolgt dan tion
nature a infirmer les
de
bien
est
M. Ritzema Bos touchant
mistes de
la
:
«
Gette constata-
indications opti-
contamination par
les
fruits.EUenousremetenmémoire lev(jeuexpriméenmarsl899 par
la Société des
de l'entrée en
Américaine frais
soit
de cette
Het
zij
Agriculteurs de France,«fiuelaprohibition
France pour
étendue aux fruits frais
même mij
provenance
vergund
que
et débris
niet
Ie
pou de San José
» (3);
ik heb er op gewezen,
dat de San José schildluis nooit op Coniferen
(1)
Zie
doen
zonder meer luidde
importations de végétaux pourraient facilement
les
introduire
troffen,
de fruits
» (2).
hierbij in de eerste plaats te
opmerken, dat mijne conclusie «
végétaux de provenance
les
werd aange-
en wat de ki''uidachtige planten betreft, slechts
"
Tijdschrift over Plantenziekten
".
Jaargang V,
bi.
35-94.
wel van dien aard dat daardoor aan de optimistische meening van den Heer Ritzema Bos betreffende de overbrenging met de vruchten (2) «
Dit resultaat
is
groots afbreuk wordt gedaan.
weusch,
in
En zoo worden
wij
weer herinnerd aan den
1899 door de Fransche Landbouwmaatschappij uitgesproken,
"
dat
het verbod betreffende den invoer in Frankrijk van planten van Amerikaanschen
oorsprong óök worde uitgestrekt deze, van Amerika afkomstig ». (3) «
tot
versche vruchten en overblijfselen van
dat de invoer \&n plarden gemakkelijk den invoer van de San José
schildluis zou
kunnen veroorzaken
».
—
—
151
éénmaal op Asclepias sip^iacus en éénmaal op Panicum sanguinale, Avelke planten namenlijk in een' boomgaard
boomen in bijzonder sterke mate door San waren aangetast. Ik heb nu nog eens nauwkeurig de jongste werken van
stonden, "waar de
José schildluizen
Willis G. Johnson ster te
Woester
John B. Smith
Alwood
te
New-Brunswick
te
lijsten
men
't zij
schildluis,
S. J.
(Illinois),
Jersej-),
William
allerlei
van
alle
gewassen, waarop
geregeld en in groeten getale,
slechts occasioneel, heeft
't zij
lijsten
(N.
Urbana
(Virginia), en anderen nagelezen, en vind daarin
opgegeven de uitvoerige de
Web-
College-Park (Maryland), F. M.
(Ohio), Stephen Forbes te
aangetroffen; ik vind in die
boomen en struiken genoemd, maar geen
enkele Conifeer, noch eenig kruidachtig gewas, met uitzondering nale,
altijd
van Asclepias syriaca en Panicum sangui-
waarop Johnson
éénmaal verdwaald vond.
ze
schijnt dat in Frankrijk de
Het
meening heerscht,dat men de San
José schildluis occasioneel op bollen of bolgewassen heeft
Ik kan zeer positief verklaren,
aangetroffen.
dat
geen
enkele betrouwbare Amerikaansche of Europeesche autoriteit
melding maakt van het voorkomen van
M.
insekt op bolgewassen.
i.
kan er
zelfs
't
bedoelde
voor den meest
vurigen voorstander van wettelijke bci)alingenop den invoer, ten doel hebbende de
wering van schadelijke insokten en
plantenziekten, geen
aanleiding bestaan
de
overbrenging
van
de
San
van bolgewassen en Coniferen van
José
om met
scale,
't
den
oog op invoer
uit Amerika te verbieden.
In de tweede plaats wil ik er op wijzen, dat er geen
tegenspraak behoeft
te
bestaan en ook niet bestaat tusschen
mijne conclusiën en die van de Hecren L.
Reh
te
genschutz
Hamburg »,
I.
fzie
lSl)S-90).
Verslag van
D'. C. «
Station
De Heer Dauthenay
ik zou hebben geconcludeerd
:
Brick en
« qu'il n'était
fiir
D'.
Pflan-
schrijft, dat
pas a craindre
— que
dit insekt
wél op
uit
ten vond, moet volgens den len,
—
» (1); maar daar Amerika geïmporteerde vruch-
transporté avec les fruits
l'iiisecte fut
D^ Reh
155
Heer D. mijne conclusie verval-
en moeten de Fransche land- en tuinbouwers erop aan-
dringen,
que
«
la
prohibition de l'entrée en France pour
végétaux de provenance Américaine
les
fruits frais et débris
nance
étendue aux
même
prove-
». (2).
Het zou schildluis
al
niet
vruchten. Het luis
soit
de fruits frais de cette
zicli
op
dwaas zijn, te iieweren dat de San José zou kunnen worden getransporteerd met
is
te
van algemeene bekendheid, dat deze schildvruchten
onderscheiden
kan vestigen,
meest op peren en sinaasappelen, ook op appelen.
het
In mijn
rapport heb ik daarover dan ook uitvoerig geproken, en
eveneens ter sprake gebracht, welke de uitwerking vruchten.
deze schildluis op de aangetaste
nu het insekt op peren, sinaasappelen,
wel van
het
zelf,
van
leeft,
spreekt
dat het met die vruchten naar alle wereld-
streken kan worden getransporteerd. te
enz.
is
En wanneer
Om
tot die
conclusie
komen, was het overigens zeer interessante onderzoek
van
D''.
Reh
Wat
ik
niet noodig.
beweerd heb,
is
niet
:
dat de San José schild-
luis niet met vruchten naar andere wereldstreken zou kunnen
worden getransporteerd, maar schijnlijk, bijkans
ondenkbaar
loél is,
:
dat het hoogst onwaar-
dat door den invoer van
met San José schildluizen bedekte vruchten
dit insekt in die
andere wereldstreken zich in boomgaarden en kweekerijen zou kunnen vestigen en daar vasten voet krijgen.
(1) "
dat het niette vreezen was, dat het insekt
overgebracht,
Alle
met de vruchten zou worden
n
(2) " dat het verbod van invoer in Frankrijk van planten van Amerikaansche herkomst ook worde uitgebreid tot versch fruit en afval daarvan van denzelfden oorsprong.
— 156 — Amerikaansche deskundigen,
die
over
ik
dit
onderwerp
raadpleegde (Howard, Marlatt, Smith, Johnson, Woodworth, Ci'aw, Ehrhorn, Lowe, Comstock, Slingerland, enz.), waar-
onder verscheiden zeer bepaakle voorstanders van strenge invoerAvetten,
waren
schijnlijk
dat
is,
het erover eens, dat het hoogst onwaar-
ooit
met versch
ooft
in
eene landstreek
ingevoerde San José schildluizen aldaar aanleiding zouden
geven
vestiging van het beruchte insekt op de hoornen en
tot
hoomkweekerijen
boomgaarden.
en
Prof.
struiken
in
Smith
— ik herhaal hier, watik reeds in mijn verslag aan
zei
—
den Minister meedeelde
Bevindt zich de schildluis
«
:
eenmaal op eene vrucht, dan
blijft
zij
erop en vermeerdert
weken lang, zoo lang maar de vrucht niet Maar nu is de kans al uiterst gering, dat zulk
zich daar, zelfs
gaat rotten.
eene met schildluizen bedekte vrucht, die door den handel getransporteerd,
weer
eenen
in
boomgaard of
kweekerij terecht komt, en wel in den
tijd
is
eene
in
dat er larven
zijn,
kunnen liewegen ». De Heer Marlatt zei, dat er geen enkel voorbeeld van bekend is, dat eene kweekerij of boomgaard door den invoer van besmette vruchten met die zich
San José schildluizen werd geïnfecteerd. mogelijk
zijn, dit te
doen, zei
eene besmette vrucht aan een'
en dat nog wel juist in den insekt,
d.
i.
einde
Mei of
meeste ooft reeds op
is.
die
zich
in
een'
tijd
der vermeerdering van het
later,
Prof.
gevallen de herkomst van
Het zou misschien
wanneer men do schil van tak van een' boom vastbond,
hij,
wanneer verreweg het
Jolinson onderzocht in 92
de San José schildluis,
waar
bepaalden boomgaard of eene bepaalde
kweekerij vertoonde.
In 57
van die 92 gevallen kon nauw-
keurig worden geconstateerd, dat het insekt daar uit eene bepaalde kweekerij met boompjes of eiilen was ingevoerd
geworden; herkomstig
in 25 te zijn
van die gevallen bleken de schildluizen van boomen
in
de onniidd(;liike omgeving
— der geïnfecteerde kweekerij
de oorsprong van
;
insekt
't
Maar
worden opgespoord.
waarin de herkomst der San vastgesteld,
was de oorzaak
157
—
in 10
van de 92 gevallen kon
met voldoende zekerheid
niet
van de 82 gevallen,
in geen
José schildliiizen
kon worden
zoeken in verbreiding door
te
ooft of ooftafval.
Op versch
fruit
kunnen wel
zen worden geïmporteerd
;
degelijk
maar er
San José schildlui-
bestaat geen gevaar voor,
dat in het land, waarin dit fruit wordt geïmporteerd, langs
weg boomgaarden, tuinen en kweekerijen worden besmet. Men werpt toch die besmette Amerikaansche appels, En peren, enz., niet inden boomgaard of de kweekerij neer. José zelfs als men dit deed, hoe zouden dan nog de San dezen
schildluizen zich op de
het
om
vermogen
boomen vestigen?
Het insekt
bezit
zich te verplaatsen alleen in den aller-
eersten larvetoestand
;
reeds na eenige uren bewegen zich de
larven niet meer, en zeer geringen afstand.
altijd
bewegen
zij
zich slechts over
Jaren lang kan dan ook in een'
boomgaard een besmette boom
staan, zonder dat het insekt
op één der daar omheen staande boomen overgaat. kweekerijen,
waar de boompjes
In
zeer dicht op elkaar staan,
zoodat eikaars takken elkander aanraken, gaat die overgang
gemakkelijker.
Maar door de geringe
verplaatsing, waartoe
de larven van de San José schildluis in staat gevolge van den uiterst korten
tijd,
zijn,
en ten
gedurende welken het
vermogen der plaatsbeweging bezit, is het wel ondenkbaar dat een in een' boomgaard of eene kweekerij weg insekt het
geworpen, besmette appel boomen van dien boomgaard die kweekerij zou
Maar
kunnen
schillen
of
infecteeren.
van appelen en peren geraken soms op
den komposthoop en aldus later
waar de vruchtboomen
staan.
als
mest op de weiden,
Zouden aldus
niet de schillen
van besmette vruchten de boomen kunnen besmetten ?
Neen,
— want de op de
—
158
schillen zittende schildluizen sterven in den
komposthoop. Uit de interessante onderzoekingen van Dr. Reli blijkt ten overvloede, dat de San José schildluizen op appelschillen slechts zeer korten
tijd
in leven blij, en, oolv
Op
den komposthoop geraken.
niet in
wanneer deze
zeer dikke schillen
bleven sommige van de insekten bijkans 20 dagen in leven,
op dunnere schillen slechts 8
14 dagen
tot
;
de diertjes waren
dus dood, lang vóór de schillen verdroogd waren.
Op
rottende appelen
kunnen de San José
schildluizen,
alweer volgens de onderzoekingen van Dr. Reh, bijkans drie
weken
in leven
Maar
blijven.
echter onder deze omstandigheden
en voortplaniing in staat
Het
is
zijn, is
voegt er
hij
tot
bij
:
«
Of
zij
verdere ontwikkeling
eene andere vraag
».
geenszins mijn plan, hier een uitvoerig verslag
te
geven van
te
Hamburg
alle
vanwege
in zake het
het
«
Station für Planzenschutz »
Amerikaansche
sieten gepubliceerde onderzoekingen
;
ooft en zijne para-
maar
allen, die in de
kwesties belang stellen, welke met de bedreiging van de
Europeesche kultures door de San José schildluis samen-
kan
hangen,
ik de
nauwgezette lezing van het bedoelde
verslag ten zeerste aanbevelen.
mij
De onderzoekingen van Dr. Brick en Dr. Reh hebben slechts in mijne meening versterkt, dal hei 7nel 'toog
op de invoering van de San José schildluis geheel overbodig
is,
den invoer ran
van kruidachtige planten, wassen,
ooit,
invoer
in
't
van Coniferen en
bijzonder ook van bolge-
te ve7-bieden.
Overigens
wel
vcrscli oofl,
laat ik
voor "toogeiiblik do kwestie daar, of
ook door de strengste verbodsbepalingen op den
van
luiiibouwprodiiktoii
uit aiuhü'c
landen,
kan
worden voorkomen, dat schadelijke dieren en i)lantonziekten uit het eene land naar het andere worden verbreid. Ik
— 159 — voor mij verwacht veel meer heil van de invoering van een' geregelden phj^topathologischen dienst in alle beschaafde
Mijne meening dienaangaande heb ik neergelegd
landen.
in het rapport, door mij ingediend
bij
Z.
Exc. den Minister
van Binnenlandsche Zaken, welk rapport ook
is
opgenomen
in het « Tijdschrift over Plantenziekten », 5"Jaargang (1899), bl.
35 enz.
J.
Ritzema Bos.
EEN EN ANDER OVER DE VERMEENDE VERGIFTI&HEID VAN BRAND-,
ROEST- EN ZWARTZWAiYIlüEN.
Mijn geachte mederedacteur, de heer G. Staes, heeft in
den vierden jaargang van
dit tijdschrift (1898
;
bl.
een zeer belangrijk opstel geleverd over de vraag
116-128) :
« Is
de
aanwezigheid van brandsporen in het voeder gevaarlijk voor het vee
?
»
De daar vermelde proefnemingen en ervaringen
zullen wel ieder overtuigd hebben, dat de tot dusver als zoo vergiftig
beschouwde sporen van nialshrancl en van
of stinkbrand der
Ik kan daarbij
het vee.
sporen van de
Zande,
tarwe volkomen ongevaarlijk
stof-
Directeur
nu
uit eigen
voor
ervaring noemen de
oistuifbrand dergerst.D''K.H.M. vander
van het
Rijkslandbouwproefstation
Hoorn, zond in Januari 1900 aan laboratorium
steen-
zijn
Willie
te
het phytopathologisch
Gommelin Scholten een monstertje
gerstemeel, dat bijkans geheel uit brandsporen bestond.
Dit
meel was door een' meelfabrikant aan iemand geleverd,
«om
het over het land te strooien
de
kooper
kwam
tot
»,
dus zeker als meststof. Maar
de ontdekking dat
de beesten
het
smakelijk vonden, en had het toen aan het vee gevoerd, en
wel zonder dat
dit er nadeel ige
ben ondervonden.
gevolgen van scheen
te
heb-
Met welke van de beide soorten van gerst-
— 160 — brand men hier uitgemaakt. Het
te is
doen had, kon dezen keer niet worden zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk,
nl.
deze beide soorten van
brandzwammen naar den vorm en de
grootte der sporen te onderscheiden
er bestaat evenwel
;
verschil tusschen de wijze van kieming van de sporen der
beide soorten, en ook tusschen de ziektebeelden, die deze
twee soorten van brand
bij
want
tot
*t
kon
het laboratorium
in
sporen
Maar de
de gerst veroorzaken.
ons gezonden sporen bleken voor
meerendeel dood
te zijn;
slechts een gering aantal
kieming worden gebracht, en toen wij voor eene
infectieproef eene zeer aanzienlijke sporenmassa uitzaaiden tegelijk
met korrels van tarwe, rogge en een paar soorten van
gerst, had zoo
te
Wij bleven
goed als geene besmetting plaats.
dus dezen keer in
't
onzekere, met welke UstUago- soort wij
Maar
doen hadden.
in ieder geval hebben
wij
hier toch
een bewijs van de onschadelijkheid van stuifbrandsporen
voor de runderen. Later berichtte mij de heer van der Zande nog het vol-
gende
Deze brand komt
«
:
vrij
geregeld in de zoogenoemde
«voergerstemeelen», die alle van buitenlandschen oorsprong zijn
(Donau-, Odessa- en andere) voor, soms weinig,
meer.
Van
schadelijke
Ook van beweerd dat zijn.
werking vernam ik
roestz wammen zij,
of althans
wordt met dat
stellige
».
zekerheid
vele soorten ervan, giftig
Tessier(l) beweerde reeds in 1783 dat het vee niet graag
roestig stroo eet; en dat in jaren,
met
nooit
soms
roest
is
bezet, groote sterfte
waarin het graanstroo erg onder de paarden werd
opgemerkt.
Op de
stengels
en bladeren
booiien en de paardeboonen
(l)
Tessier,
••
van de groote of tuin-
komteene roestzwam {Urom,yces
Traite des malailies des graiiis
«,
1783,
1)1.
212.
— 161 — Fabae Schrot.) voor, die vergiftige eigenschappen
Viciae
Prof.
heet te bezitten. «
Nog onlangs (Januari
J.
Dilli'oth
C.
H. C. van Hall
Xoordhorn
to
daarover
schrijft
1802) zond mij de veearts der in
1"
:
klasse
provincie Groningen
de
eenig stroo van paardcboonen, dat gediend had
tot
voede-
ring van paarden, waarvan er reeds twee aan eene hevige
typheuse ziekte gestorven waren. soort van roest duidelijk en in
wezig
;
hetwelk alzoo
tot
vrij
Op
dit stroo
was deze
groote hoeveelheid aan-
bevestiging kan strekken van de
door velen waargenomen nadeelige werking van roestig stroo, enz.
op de gezondheid der huisdieren.
In Thiel's
con
«
lezen wij
» (2)
» (1)
Landwirthschaftliches Konversations-lexidat dikwijls na het gebruik van roestig
graanstroo ziekten ontstaan, die veel gelijken op mond- en
klauwzeer, ook hevige koliek, darmvliesontsteking, wateren, enz.
;
bloed-
en roestig stroo alsmede kafjes, die met de
de sporen van kroonroest {Puccinia coronatd) waren bezet, vergiftigden het water, waarin
zij
hadden gelegen, zoodat
de dieren, die ervan dronken, eene op miltvuur gelijkende ziekte
kregen.
Na
het gebruik van
roestig riet stierven
schapen en koeien aan eene darmwandontsteking.
en schimmelig haksel maakte vier paarden ziek. lag verlamd op den grond met
en
stierf
den volgenden dag.
nog twee.
zwakke
Roestig
Het eene
pols en zonder eetlust,
Eenige dagen later stierven er
kwam er weer bovenop. werd na voeding met roestige thimoteegras van de 30 gezoogd wordende
Slechts het vierde paard
In de stoeterij Louisenhof
klaver en roestig
veulens niet minder dan 1/3 gedeelte ziek
typhusachtige verschijnselen, stierven.
en
drie
;
van
vertoonden
zij
de
veulens
Nadat men het roestige voeder niet meer aan de
paarden gaf, hield de ziekte op. (1) « (2). «
Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid
>•,
Landwirthschafiiiches Konversatiuns-lexicon
deel III, stuk ..,
Bd.
II.
I.
—
ItVi
Eene mededeeling- in de
«
liche Presse (1) » vermeldt, dat
een'
grondbezitter en
van
gebruik
— Deutsche landwirthschaft-
en
ossen
haverstroo,
den veeartseene koe
bij
aan
koeien
baarmoederont-
diarrhée leden, terwijl de koeien bovendien steking kregen, zoodat
bij
Holstein, na het
een' veearts in
bij
roestig
jaren 1S83 en 1884
ile
iii
Ja op
stierf.
vele boerderijen werden de dorschers, die het roestige graan te
dorschen hadden, ziek door de in de lucht verbreide sporen. «
Men moet
Presse
»
— aldus
schrijft
de
landwirthschaftliche
«
— ook door proeven hebben bewezen dat de sporen
»
van de roestzwammen het zuur worden van de melk
hand werken Het
nog in de
in de
».
« Zeitschrift für
Veterinarkunde
laatste jaren gevallen
door roestige plantendeelen de militaire paarden
te
»
vermeldt dat ook
van vergiftiging van paarden
zijn
Zoo onder
voorgekomen.
Berlijn.
De haver,
die
men den
paarden had gegeven, bevatte eene menigte roestige korrels
;
op. men gaf hun andere haver en de werden de paarden weer ziek, en wel toen weer stroo werd En toen gegeven, 't welke voor een gedeelte roestig was. men dit roestige stroo door ander stroo verving, verdween
Later
hield
ziekte
de ziekte weer.
Vooral eene der op het Puccinia
arundinacea)
Dammann
(2) is
riet
wordt
levende roestsoorten zeer
gevreesd.
het met deze roest bezette riet vooral voor
runderen zeer gevaarlijk; echter ook paarden.
(nl.
Volgens
De runderen,
die
schapen
voor
van dat
riet
eten,
en
krijgen
gezwollen en roode slijmvliezen van neusspiegel, neus en oog;
zij
scheiden veel speeksel en tranen
Cl) "
Deutsche landwirthschaftliche Presse
(2)
Dammann,
Haussaugelhiere
"
;
bl.
«
Die GesunJheitspflege
717.
<•,
en krijgen pijn
af,
1891.
der
N»
75.
landwirthschaftlichen
— in het
lijf.
en
dienst,
163
—
De spieren van het darmkanaal weigeren haren de
worden zeer zwak,
gaan waggelend, en
zij
— de
wordt vertraagd;
ontlasting
zelfs
geheele achterstel verlamd. De uitwerpselen
zijn
bloederig slijm omhuld,
is
en ook de urine
De temperatuur
derig.
meteen
taai,
dikwijls bloe-
de polsslag en de aderaha-
stijgt;
lingsbewegingen versnellen zich.
Gewoonlijk eindigt het
—
met den dood, en wel meestal reeds binnen 24 uren.
lijden
Hoevele
feiten er
roestzwammen
vele
dieren
wordt het
ook
zijn,
waaruit de vergiftigheid van
moet toch worden
schijnt te blijken, zoo
erkend, dat er vele feiten
zijn,
die daar
weer tegenpleiten.
Bepaaldelijk roestig graanstroo wordt zeer dikwijls in groote
massa
Eriksson en Henning
tigingsverschijnselen hoort.
gen dan ook, nadat
zij
eerst
stroo veelal voor vergiftig
wij doen
Zweden niet
opmerken, dat in sterke
waarnam
lijk zijn
men van
door het vee gegeten, zonder dat
's
voor
't
wordt gehouden
:
mate aan roest
En
het
haver in
leed, het publiek volstrekt
is uiterst
de gevallen van vergiftiging
van
't
werkelijk de ziekte heeft doen ontstaan;
om
zonder
maken,
vee,
Sommige jaren
treft
geweest
men op
nadat dit
van de roest
het zou toch
kunnen wezen, dat het plantaardige voedsel is
schade-
uit te
moeilijk,
roestig voedsel heeft gebruikt, de aanwezigheid
andere oorzaak vergiftigd
zeg-
Toch moeten
«
in het jaar 1889, toen de
nauwkeurige en uitgebreide proefnemingen of in
(1)
hebben medegedeeld, dat roestig
dat roestig stroo en roestige korrels vee.
vergif-
zelf
ook
door eene
».
de bladeren van kruis- en
aalbessen eene roestzwam {Aecidiutn Grossulariae Pers.) zeer veelvuldig aan
;
en het gebeurt ook wel dat de door deze
in het leven geroepen « roestvlekken »
(1)
ook zeer veelvuldig
Eriksson umi Heuning, "Die Geireideroste»,
bl.
423, 430.
—
Lewin
de bessen bedekken. die bessen,
welke met deze
geten, ziek
werden en
— voedingsproeven Het
taat.
vermeldt,
(1)
dat
kinderen,
waren bedekt, hadden ge« Maar » voegt hij erbij
roest
—
stierven.
met konijnen gaven geen zeker resul-
zwam
mogelijk dat de
is
—
164
bessen heeft teweeggebracht,
eene ontleding in de
oorzaak der vergifti-
die de
ging werd».
vermelden onder de in
In de derde plaats wil ik hier
zwammen,
planten parasiteerende
oorzaak van vergiftiging
genoemde «zwart»,
nl.
zijn
die herhaaldelijk als de
aangezien, de zwam van het zoo-
Cladosporium herbarum Link.
Deze
zwam kende men vroeger slechts als
saprophyt.
komt
maar toch ook op deelen
zij
zeer veel voor op granen,
van vele andere planten, nadat neer het graan, nadat het het veld
blijft
staan,
rijp is
zijn
zij
Als zoodanig
afgestorven.
geworden, nog een
Wantijd
op
inzonderheid wanneer aanhoudende
regen het zichten doet uitstellen, dan beginnen zich op de
halmen, bladeren en aren kleine, zwarte roetachtige vlekjes te
vertoonen, die langzamerhand grooter worden en inéén-
vloeien.
Deze zwartachtige vlekjes worden gevormd door
eene ophooping van conidiëndragers van Cladosporium her-
barum, welke aan hunnen
top
sporen afzonderen; ook in
zwam bewoonde
het inwendige van de door deze
deelen strekt zich
haar mycelium
hierboven beschreven, noemt
men
uit.
«het zwart» der granen.
Het verschijnt ook in droge zomers, ten gevolge a. h.
wanneer het graan,
van armoede des bodems aan water, op het veld
w. verdroogt en
veel te vroeg rijp wordt.
nu (Jladosporium herbarum gewoonlijk
(1)
Lewin,
planten-
Het verschijnsel,
t
Lehrbuch der Toxicologie»,
als
— Terwijl
saprophyt op
2» drulc, hl. 407.
— graanplanten gevallen
met
—
toch herhaaldelijk, ookin Nederland,
leeft, zijn
voorgekomen van werkelijk parasitisch optreden
Vaak
zwam.
dezer
1()5
vestigt
zij
zich op graanplanten,
die
])ladhiizen zijn bezet; de door deze insektcn afgezonderde
honigdauw druppels, welke op de bladeren en de aren kleven, geven aanleiding dat de sporen van Cladosporiwm gemaken ontkiemen; zoo vestigt zich de
kelijk vastkleven
levende en
tot
dusver gezonde plantendeelen.
zwam
in
Ook zonder
de aanwezigheid van bladluizen, kan zich Cladosporium
herharwn
ware parasiet op de nog niet bloeiende, tot dusver volkomen gezonde graanplanten, zelfs op nog zeer als
jonge planten, vestigen en deze ziek maken.
Het
«
zwart
»
vestigt zich namenlijk zeer dikwijls op de graankorrels, en
kan met deze weer worden uitgezaaid; in
dit
geval worden
de graanplanten reeds in zeer jeugdigen staat aangetast.
Met
het zwart »
«
bezette
graankorrels nu schijnen,
blijkens de ervaringen,
die praktische
verschillende geleerden
meenen
hebben opgedaan, vergif-
Volgens Eriksson komt in Zweden sommige jaren veel
tig.
«
te
landbouwers en ook
Oerrag
voor
»
:
rogge, die uit kleine, door Cladosporium
zwart gekleurde of gevlekte korrels bestaat, welke, tot
als
zij
meel worden gemalen en verbakken, aanleiding geven
tot duizeligheid,
zoodat de
«
sidderen, braken en andere verschijnselen;
Oerrag
aandoeningen van het zenuwstelsel
»
schijnt te veroorzaken.
Frank
aan wien ik de boven-
(1),
staande mededeeling ontleen, vertaalt het Zweedsche woord «
Oerrag
»
door
Woronin
«
(2)
Taumelroggen
».
vermeldt dat in 1891, ten gevolge van
hevige atmospherische neerslagen,
ziekteverwekkend
(1)
Frank,
(2)
«
«
«
Taumelgetreide
Die Krankheiten der Pflanzen
Botanische Zeitung
«
in »
», 2»
Zuid-Ussurië
voorkwam, en
druk,
II. bl.
zulk dat
295.
van 6 Febr. 1801. 11
— dit vergiftige
lende
160
—
graan (rogge, tarwe, haver), evenals verschil-
grassoorten,
met Cladosporium herbarum bedekt
was. Terwijl nu Eriksson en
Woronin onderscheiden
feiten
meedeelen, waaruit de vergiftigheid van door Cladosporiwn
herbarum aangetaste graankorrels zou moeten blijken, hebal weer voor deze zwam
ben opzettelijke proefnemingen ook een negatief resultaat opgeleverd. in het voedsel van
paarden,
In 1892 heeft Lopriore (1)
konijnen,
honden en
ratten,
kippen stroo en aren van granen gebracht, die zeer sterk
met het door Cladosporiicm /ier^arm^z veroorzaakte « zwart» deze dieren vertoonden geen van allen ziekwaren bezet;
—
teverschijnselen.
En
zelf
huismuizen «
zwart
ziek
heb
tien
ik,
eenige jaren geleden, aan ratten en aan
dagen lang bijkans uitsluitend sterk met het
» bezette
rogge en dito gerst gevoerd, zonder dat
zij
werden. — Het
schijnt,
is
wel zeer eigenaardig, dat zoovele, naar het toch
goed geconstateerde, gevallen van vergiftiging van
mensch en vee
zijn
voorgekomen na het gebruik van door
zwammen
parasitische
aangetaste
daarentegen toch weer
bij
plantendeelen
opzettelijk
;
terwijl
genomen proeven en
door goed geconstateerde waarnemingen bleek, dat parasitische
zwammen
niet vergiftig
Er
waren.
deze
zijn slechts
twee verklaringen voor deze tegenstrijdigheid mogelijk: óf de bedoelde
zwammen
zijn
werkelijk vergiftig,
maar
zij
zijn
het slechts in bepaalde perioden van hare ontwikkeling;
— óf
de
zwammen
waarin
(1)
••
zij
zelve zijn niet vergiftig;
maar
het plantendeel,
zich hebben ontwikkeld, en dat als spijs
Bericlit-j
der deutschen botanischen Ojsellschaft
»,
werd
19 Febr. 1892.
ge-
—
—
1(37
van parasi-
bruikt, heeft in zijn lichaam, onder den invloed tische
zwammen, onder bepaalde omstandigheden,
vergiften
gevormd.
Wat
de eerstbedoelde verklaring betrett:
zeer zeker voor dat eene bepaalde
perioden van haar leven giftig
zwam
is.
komt
het
slechts in bepaalde
Evenals zich
l)ij
vergif-
tige hoogere planten het vergif hoofdzakelijk of uitsluitend
in bepaalde deelen (vrucht, wortel, enz.) bevindt,
eene
zwam
het geval
lang vergiftig
Zoo
is
is,
zijn;
als die
zwam
zoodat dus deze
kan
bepaalde deelen aanwezig
het bijvoorbeeld gesteld met de
is; niet
toestand {Spliacelia
evenmin
vergiftig is de
= honigdauw),
vergiftig
zijn
zijn.
moederkorenzwam,
die alleen als eigenlijke moederkorenkorrel fdus als
tium) vergiftig
dit bij
alleen zóó
sclero-
weeke, halfvloeibare
die eraan voorafgaat; en
ascosporen
de paddestoel vormige,
voortbrengende lichaampjes, die zich na de overwintering daaruit ontwikkelen
kunnen
zijn,
— Zoo zou het eveneens zeer goed
(1).
dat van eene roestzwam de
Aecidiumvorm
niet
vergiftig was, de uredo- en teleutosporen daarentegen wél.
Ik wil niet ontkennen de mogelijkheid, dat
sommige der
gevallen van vergitiging van mensch of vee na het gebruik
van met parasitische
zwammen
bezette plantendeelen, inder-
daad aan de vergiftige eigenschappen der
zwammen moeten
Maar zeker is het niet altijd mogeWanneer het vee wordt gevoerd met
worden toegeschreven. lijk,
zulks te doen.
roestig graanstroo,
dan
denzelfden toestand,
zit
de roestzwam daaraan
nl. in dien,
wintersporen heeft gevormd.
waarin
En soms
zij
(1)
Dammann.
thiere », bl. "35.
«
teleutosporen of
blijkt dat
graanstroo vergiftig te wezen, andere malen
altijd in
niet.
roestige
Het komt
Die Gesundheitspflege der landwirthschaftlichen Haussauge-
—
168
—
roestzwammen van het graan niet op zich zijn; maar dat ouder den invloed van 't parisi-
mij voor. dat de
zelven giftig teeren dier
zwam
in de graanplant zelve zich vergiften
nen vormen: terwijl het van
allerlei
(zooals de weergesteldheid gedurende
kun-
uitwendige invloeden,
den groeien gedurende
den oogst, en de wijze van bewaren) kan afhangen, of die vergiften al dan niet, en of
zij
in groote of geringe
hoeveel-
heid ontstaan.
Het wil mij voorkomen, dat in verreweg de meeste ge-
waarin men vergiftiging van mensch of vee na
vallen, 't
eten van door parasitische
zwammen aangetaste zwammen zelve niet
deelen heeft geconstateerd, de
waren, maar dat de giftige planten waren opgehoopt. plaats,
om
over
dit
stollen in de als voedsel gebruikte
Ik acht dit tijdschrift minder de
onderwerp nader
binnen zeer kort in een ander sen
«
uit te
tijdschrift
weiden; ik hoop
een artikel
te plaat-
over het ontstaan van giftstolïen in de plantendeelen,
die door parasitische
zwammen
zijn
aangetast of door andere
oorzaken zich niet normaal konden ontwikkelen. lieen
plantenvergiftig
zij
»
dus verwezen.
Amsterdam, 9 December 1900. J.
RiTZEMA Bos.
Daar
—
169
TWEE BACTERIENZIEKTEN. Eenige jaren geleden F. Smith,
werd door Erwin
1897)
(in
den bekenden Amerikaanschen phytopatholoog,
een ziekte beschreven, die in Amerika verwoestingen had
Door
aangericht onder de turnips en vooral onder de kool.
een nauwkeurig onderzoek kon terie, die in
aantoonen, dat een bac-
hij
de houtvaten van de zieke deelen voorkwam, de
oorzaak van de ziekte was.
November j.1. nu werden aan het phytopathologisch laboratorium te Amsterdam eenige zieke koolplanten toegeEen groot gedeelte zonden uit Broek op Langendijk(N. H.), van de bladeren was afgevallen dit was het geval met de In
;
onderste,
wijder uitstaande bladeren
staande,
die
den
eigenlijken
kop
;
en van ie hooger
vormen,
waren
Doorsnede door een door de bacterieziekte aangetasten koolstam
de
:
m. merg h. houtgedeelte, dat nog vrij van bacteriën en kleurloos is; h\ houtgedeelte, waarin de bacteriën zich bevinden en dat de donker;
bruine kleur heeft
buitenste aan het afsterven frissche
witte
tint
waren
verloren en ze geel
;
bij
;
s.
schors.
de roode kool hadden ze hun
waren
slap en leerachtig,
met bruine randen.
Bij
bij
de
de bladeren van
—
—
170
den kop was soms de blad voet geheel weggerot en niet zelden strekte de rotting zich verder naar binnen toe uit, zoodat een
De stam vertoonde,
heele holte uit de kool wsls weggerot.
behalve het gemis der
ziektesymptoom gegrepen, zoodat
bladeren,
hij
scheuren vertoonde en
maal inwendig geheel hol was. ver
niet,
maar
uitwendig
alle
zelfs
ander
een enkele
Meestal echter ging het zoo-
stengels vertoonden een
karakteristiek verschijnsel:
nl.
ander, zeer
zwartkleuring van het hout-
Sneed men den stam dwarsdoor,
gedeelte.
geen
soms echter had de rotting ook hem aan-
;
dan
het
viel
houtgedeelte als een donkerbruine of zwartgekleurde ring dadelijk in
Ook
oog.
't
het houtgedeelte
van de hoofdnerven
der bladeren vertoonde soms die donkerbruine
tint.
Het ziektebeeld van de kool stemde geheel overeen met de beschrijving, die Erwin Smith van de bovengenoemde bacterieziekte had gegeven, en het mikroskopisch onderzoek
bevestigde ons vermoeden, dat wij hier met dezelfde ziekte te
maken hadden
;
de zwartgekleurde houtvaten uit den stam
en de bladnerven bleken beweeglijke bacteriën.
nl.
opgevuld
te zijn
met een massa
In de plant hebben de bacteriën alle
een kogelronde gedaante,
kweekt men hen echter op een
vorm
geschikten voedingsbodem, dan gaat deze kogelronde
over in een meer langwerpige.
Hun
beweeglijkheid danken
haar aan
't
uiteinde van
't
zij
aan het bezit van één zweep-
staafje. Zij
behooren daarom
tot
Pseudomonas en ontvingen den naam Pseudomonas campestris (Pamniol). Dat een plant, waarvan de houtvaten opgevuld zijn met
het geslacht
bacteriën, door en door ziek moet d(!
uit
houtvaten worden immers
h(!t
zijn,
spreekt vanzelf
:
door
water en do voodiiigsstoffon
don bodem naar de bladeren toegcvoei'd
;
en do plant zal
wanneer hare
dus in alle geval aan die stoffen gebrek
lijden,
houtvaten doorbactoriën verstopt
Dit gel)rok zal vooral
zijn.
—
171
—
door do jonge, nog groeiende gedeelten gevoeld worden groei zal ernstig gestoord
waargenomen, dat planten,
:
de
Amerika werd dan ook hare jeugd werden geïn-
In
zijn.
die in
fecteerd, in groei sterk achterbleven
bij
de gezonde en soms
Maar ook wanneer de planten op
bepaald dwergen bleven.
lateren leeftijd besmet worden, gelijkt het zielvtebeeld op dat
van voedselgebrek deren,
het geel
:
worden en
afvallen der bla-
beginnen met de onderste en allengs de daarboven
te
gelegen aantastende,
eveneens een verschijnsel, dat zich
is
groeit in een bodem, die
wanneer een plant
voordoet,
aan voedsel bv. aan
Toch
zijn
arm
is
kali.
de bacteriën nog in andere richting schadelijk:
hun afscheidings-producten
zijn
in
't
algemeen
stoffen, die
De bacteriën onthouden dus alleen den planten water en voedsel, maar vergiftigen
nadeelig zijn voor de planten. niet
ze
ook door hun stofwisselings-producten. Uit de mededeelingen, die onze inzender ons verstrekte,
bleek, dat de ziekte al sedert eenige jaren in Noord-Holland « Voor een jaar of vijf werd zij het eerst waarvoorkomt genomen aan Utrechtsche roode, maar tegenwoordig tast zij :
nagenoeg
bloemkool
alle variëteiten aan, zelfs
de heer Porte
te
Winkel
«De
fN. H.).
dusver het grootst aan roode
»
«
schreef ons
»,
schade
is
echter tot
Wij hebben hier met een
vijand te doen, die zoo gevreesd wordt, dat
sommige
pessi-
misten de toekomst voor de koolbouwers donker inzien «
».
Vele hectaren kool worden er tegenwoordig door aangetast,
waardoor
7/8, ja zelfs 9/10
De schade kan dus zeer
van den oogst
totaal verloren gaat.»
aanzienlijk Avorden; de kwaal trad
trouwens ook in Amerika zeer verwoestend op en op som-
mige plaatsen vreesden de landbouwers zaakt te zullen
worden de
De oorzaak van de verkrijgt als
zij
eenmaal
zelfs er
door genood-
koolteelt geheel op te geven.
snelle uitbreiding, is
opgetreden,
is
die
de ziekte
gelegen in het
feit.
—
—
172
dat de kool zoo bijzonder vatbaar voor de ziekte
is
en
blijk-
baar een zeer gering natuurlijk weerstandsvermogen tegen
De infectieproeven,
de bacteriën heeft.
nam, toonden
dit duidelijk
aan
:
van
al
die
Erwin Smith
dekoolplanten, die
hij
infecteerde, bleef slechts een zeer gering percentage gezond.
Die proeven brachten echter ook aan het kool in al zijn variëteiten, wel de plant
baarheid voor de ziekte heeft,
is
licht, dat
ofschoon
die de meeste vat-
de kwaal toch ook andere
Brassica-soorten kan aantasten, nl. 'koolrapen(5. napus), turnips (B. rapa), zwart mosterdzaad (B. nigra) en de wilde herik {Sinapis arvensis),
Maar deze planten dan de kool verkeeren,
;
schijnen alle veel
alleen
bv.
en ook de radijs (Raphanus saiivus).
minder vatbaar
wanneer de planten
tengevolge van
te
te zijn
in slechte conditie
groote vochtigheid of te
sterke bemesting, heeft de bacterie vat op hen.
Waarom leven,
is
de bacteriën nu uitsluitend in de houtvaten
moeilijk
te
zeggen.
schorsparenchj^m voor hen een zijn er
stig
Misschien te
blad-
en
maar zeker is het, dat zij in die kunnen, wanneer de plant reeds in zijn;
een vergevorderd ziektestadium 't
het
andere stoffen in die levende weefsels, welke ongun-
voor de bacteriën
weefsels eerst tieren
aan
is
zuur substraat, misschien
afsterven
is
en de bedoelde weefsels
zijn.
Vóór dien tijd zijn de bacteriën beperkt tot de houtmen een gezonde koolplant infecteeren, dan is het ook zaak te zorgen, dat de bacteriën, waarmee men de plant besmetten wil, in het hout worden gebracht. Heeft men echter daarvoor gezorgd, dan kan mon ook zeker zijn, vaten, en wil
weken de ziekte zich zal vertoonen de onderbladen nemen woldra een gele tint aan en worden slap,
dat over eenige ste
de rand blad
;
sterft af
af, toi'wijl
en wordt bruin; weldra valt het goheele
langzamerliaiid do liooger gelegen bladeren
dezelfde ziekteverschijnselen gaan
vertoonen en het hout
—
173
—
van het stengelgedeelte boven de plaats van typische bruine kleur verkrijgt.
de
infectie
Kortom, de plant heeft het
karakteristieke ziektebeeld, zooals wij dat boven beschreven
hebben.
Het wegrotten van bladeren en stam, wat
bij
de ons toe-
gezonden koolplanten voorkwam en wat gepaard gaat met ontwikkeling van den hoogst onaangenamen reuk, aan tende kool eigen,
echter een secundair verschijnsel, dat
is
alleen vertoont als de atmosfeer bijzonder vochtig
zich
Het
rot-
het gevolg van de
is
is.
werking van secundaire, sapro-
De vertering van stam- en bladparenchym, die Pseudomonas campestris te weeg brengt, is een phytische bacteriën.
droog rot zonder stank.
ziek
Ook door de bladeren te infecteeren kan men de plant maken; maar ook hierbij moet men de bacteriën in het
hout (in de nerven dus) brengen; een infectie
parenchym
blijft
niet noodig een te
brengen
de
:
^^an het blad-
gewoonlijk zonder resultaat.
wond z.g.
te «
maken om de
Avaterporen
»,
Doch het
is
bacteriën in het hout
van
die de plaats
uit-
kunnen voor de bacteriën ook
monding der houtvaten
zijn,
als toegangsplaatsen tot
de houtvaten dienst doen
:
door een
druppel van een vloeistof waarin de bacteriën zich bevinden op een waterpore
Smith
te
brengen, kan
men
— volgens
Erwin
— de infectie bewerken.
Hoe
zal
nu echter
vinden, hoe zullen
worden
in de natuur
de besmetting plaats
de bacteriën in de gelegenheid gesteld
in de houtvaten te
komen?
Erwin Smith vermoedt
dat dit gedeeltelijk door middel van de waterporen vindt;
maar
plaats
dat verder allerlei dieren, die aan de bladeren
van de kool vreten (slakken, koolrupsen) of in wortel of stam indringen (larven van de kool vlieg, ritnaalden, engerlingen,
aardvlooien),
werkstelligen,
in
staat
zijn
die
infectie
te
wanneer de omgevende grond door de
be-
bac-
— besmet
teriën
vermoeden.
De
is.
Slakiven,
proef, die
die
minuten had gedompeld bacteriën bevonden,
—
174
hij
hij
eerst
natn,
bevestigde zijn
gedurende een paar
in
een oplossing, waarin zich de
liet hij,
gedurende één nacht vreten aan
Den volgenden dag bleken
een paar gezonde koolplanten.
de slakken hier en daar een stukje uit het blad gevreten
hebben
te
na verloop van een paar weken was de bruin-
;
kleuring der vaatbundels, uitgaande van sommige der aangevreten plaatsen, reeds
zien,
te
weldra breidde de ziekte
zich over het blad uit en de bacteriën bereikten den bladsteel
en den stam.
Aan de ons toegezonden planten was wegens het vergevorderd ziektestadium niet meer met zekerheid uit te maken waar de infectie had plaats gevonden. Maar onze de heer Porte, dien wij verzocht hadden eens na
inzender, te
gaan,
waar de bruinkleuring
woordde ons bacteriën
kooien
«
;
hun
zijn
Wij
zijn
tot
pleegt te beginnen,
de conclusie gekomen
intrede) niet in de bladeren (doenj.
met de houtvaten van den stam.
vele
correspondeerende
Verscheiden kooien wor-
den tegenwoordig nog verkocht, waaraan
maar waarvan
bespeuren,
alleen de
uiterlijk niets is
doorsnee van den
stam op de bekende wijze de ziekte verraadt. ze te
Bij
de buitenste bladen volkomen gezond, terwijl in
de kool ziekelijke nerven voorkomen,
te
ant-
(dat de
bewaren, dan
Tracht
men
over eenige dagen of weken, dat
blijkt het
ze ongeschikt zijn voor overwintering, hoe gaaf ze zich ook
voor
't
De
oog voordeden.
stam begonnen verder mee
:
«
te
zijn. »
Algemeen
infectie schijnt dus hier in
den
De heer Porte deelde ons nog is
men
hier van oordeel,
dat de
besmetting reeds plaats heeft gehad op de plantenbedden....
Bekend werden,
is het,
dat planten van bepaalde bedden overal ziek
terwijl planten
van andere bedden, die op dezelfde
akkers werden geplant, volkomen goed bleven.
Moet hier
—
—
175
aan besmetting door schadelijke dieren worden gedacht, dan
komen dus
aanmerking de aardvlooien,
in de eerste plaats in
die hier de laatste voorjaren in grooten getale optraden.
Verder heeft men veel
last
van slakken en
Ter bestrijding van de ziekte,
ratten. »
het verwijderen van de
is
aangetaste planten, zoodra de ziekte zich vertoont een eerste vereischte.
vinden
;
plantbedden moeten plaats
Dit zal reeds op de
maar ook
bij
het overbrengen van de planten naar
de akkers zal met zorg moeten worden toegezien, dat alleen
volkomen gezonde en onbeschadigde planten worden poot, alle zieke of verdachte planten
Men moet
onschadelijk gemaakt worden. alle koolafval, zelfs die
voorts vermijden,
van gezonde planten, op het land
laten liggen, zooals toch gewoonlijk geschiedt.
afval te verwijderen, eerste
uitge-
moeten verwijderd en
men
bereikt
worden de massa's
Door dien
een tweeledig doel
bacteriën,
die in
te
:
ten
den afval van
zieke planten zitten, van het land verwijderd,
maar met hen
een groot aantal schadelijke dieren, die als overbrengers van de ziekte kunnen optreden en die in den afval zyn achter-
gebleven of er hun eieren in gelegd hebben. middelen, die ter
van die schadelijke dieren
bestrijding
worden aangewend, dienen
Alle andere
natuurlijk ook
indirect, ter
bestrijding der bacteriën.
De zieke planten kunnen worden verbrand of, onder toevoeging van ongebluschte kalk, worden ingegraven. Deze wordt vervolgens met water gebluscht, zoodat door de
hooge temperatuur welke daarbij ontstaat, gedood worden.
In geen geval
alle
organismen
mogen de planten echter op
de mestvaalt geworpen of aan de
dieren
te
eten
gegeven
worden; de bacteriën zouden dan immers met den mest
wederom op
het land geraken.
Een gepaste wisselbouw
is
ook
hierbij zeer
gewenscht:
door het jaar in jaar uit uitzaaien en telen van kool op het-
—
176
— men
zelfde bed of het
verbouwen op
allen parasieten
van kool, ook den bacteriën, een gunstige
gelegenheid zich sterk
te
hetzelfde land, verschaft
vermenigvuldigen en hun vernie-
lingswerk van jaar op jaar grooter uitbreiding
En
vooral
mag
niet
te
geven.
op land, waar zich de bacteriënziekte
vertoond heeft, een volgend jaar weer kool verbouwd wor-
den of een ander gewas, dat voor de ziekte vatbaar kan
zijn
(koolzaad, mosterzaad, koolrapen, turnips, radijs).
De bacteriën
niet
zijn
kieskeurig in hun voedsel
:
zij
groeien welig op gelatine, op aardappelschijfjes, op aftreksel
van uien, op niet
schijfjes wortel, enz.
;
en
al is
meegenomen, toch kan menverzekcrd
lijke
mest een geschikt substraat voor hen
de proef er nog dat ook dier-
zijn,
Met het oog
is.
op deze ziekte verdient kunstmest dus den voorkeur boven natuurmest. Al
het aantal plantenziekten, die door bacteriën ver-
is
oorzaakt worden, in vergelijking van dat der ziekten, welke
zwammen
teweeg brengen, zeker zeer gering, toch
zijn in
de laatste jaren meer en meer ziekten bekend geworden, die aan de
den.
werking van bacteriën moeten toegeschreven wor-
Wel
blijft
het opvallend, dat, terwijl
de dieren de
bij
bacteriën als ziekteverwekkers veel belangrijker zijn dan de
zwammen,
dit bij
bacteriönziekten als
men vroeger
de planten juist omgelveerd
bij
is;
maar
dat
de planten niet zouden voorkomen (zoo-
dacht)
is
gebleken onjuist
te zijn.
Er gaat
geen jaar voorbij of nieuwe plantenziekten worden bekend,
waarvan bacteriën de oorzaak zijn. Zoo waren wij in den loop van h(!id, te
een bacterioziekte
Ilaarleiii
annuus) de boven
eii
o[)Lrad
te
oiidoi'
dit jaar in
onderzoeken, die
degclegen-
een kweeJver
bij
de z()iner\ iolieren (Cheiranthus
die in vele op/icliten
overeenkomst
Ijcschreven bacterieziekte der kool
:
lieeft
met
de bladeren
— werden
—
177
van den wortel
geel en vielen af, het houtgedeelte
bleek op de doorsnee bruin gekleurd te zijn, en ook hier
bleken de houtvaten gevuld met bacteriën, die echter niet een kogelronden maar een langgerekten, dunnen staafvorm
hadden.
Zij
hadden zich verspreid door de houtvaten van
den stam omhoog en ook in
waren
hout der onderste takken
't
de parasieten reeds te vinden.
kromp
het uiteinde afsterven en
doode uiteinde
De wortel ging aan
hierbij
samen, zoodat het
een bruingekleurd en ingeschrompeld
als
gedeelte scherp tegen het nog gezonde hoogergelegen wortelgedeelte afstak. Prof.
voor ons
te
Beyerinck was zoo goed de bacteriën vleeschgelatine
cultiveeren op
hij
;
deelde ons
mee, dat de cultuur direct een reincultuur was geweest hout was dus niet
lende soorten, zooals dat het geval
aan
afsterven
't
wanneer in de
maar
het
:
het
gevuld geweest met bacteriën van verschil-
zijn,
wanneer organen,
die
natuur bacteriën saprophytisch optreden,
vrije
was één bepaalde
soort bacteriën die zich in het hout
Dit gevoegd
genesteld had.
is,
door bacteriën worden aangetast, m.a.w.
bij
zich ook bevonden in overigens nog
het
feit,
dat de bacteriën
volkomen gezonde weefsels
(bovenste wortelgedeelte, stam en takken) doet ons besluiten, dat de bacteriën zijn
deze ziekte wel degelijk als parasieten
bij
opgetreden en als de oorzaak ervan moeten worden
beschouwd.
Wij waren nog zonderheden na
te
stand komt, of ook
niet in de gelegenheid de ziekte in bij-
gaan.
Waar
of nog andere planten vatbaar al die
de infectie begint, hoe
hierbij schadelijke insecten zijn
zij
tot
een rol spelen,
voor deze kwaal
—
op
vragen kunnen wij thans nog geen antwoord geven.
Wellicht treedt een volgend jaar deze ziekte nogmaals in deze of gene
kweekerij op en
haar nader na
te
zijn
wij in de gelegenheid,
gaan.
Amsterdam, den 4" December 1900. C. J. J.
VAN Hall.
—
178
Verklaring van plaat
1!2
Zieke roode-kool plant; bij x is een deel van den kop weggei'ot. Zieke savoye-kool de stam is doorgesneden en vertoont bij x den zwartffekleurdon houtring. 1.
2.
;
PROF- RÖRIG'S ONDERZQEKINGEfI OVER DE VOEDING VAN SORimiGE
ROOFVOGELS-
In de eerste aflevering (1900) van het eerste deel der «
Arbeiten aus der biologischen Abtheilung für Land-
und Forstwirthschaft am Kaiserlichen Gesundheitsamte
van Prof. D'^Rörig(I)
te Berlijn, is een verhandeling verschenen
Qver den inhoud van de
maag
»
een aantal vogels, die voor
bij
den land- en boschbouw belangrijk
Wij zullen ons hier
zijn.
met de roofvogels bezig houden.
alleen
De uitkomsten,
die
Rürig daarbij verkregen heeft brengen ,
natuurlijk niet uitsluitend of zelfs niet veel nieuwe feiten aan
het licht; immers, voor vele vogels, en vooral voor roofvogels, die door
hunne grootte en hunne
leefwijze meestal vrij sterk
van de andere vogels onzer streken afwijken en dus meer de aandacht opwekken, weet uit
men nagenoeg met
hunne voeding bestaat en
of ze
als
voor land- en boschbouw
ïvorden.
De onderzoekingen van Rörig daar
zij
niet alleen
over
't
dan wel
dienen beschouwd
schadelijk
belangrijk,
zekerheid, waar-
nuttig,
zijn
als te
niettemin zeer
algemeen de waarne-
mingen van anderen komen bevestigen, maar tevens
feiten en
cijfers leveren, die in vele gevallen uitstekend geschikt zijn
sommige vooroordeelen tegen bepaalde diereu
om
te bestrijden.
Wij laten hier nu de belangrijkste uitslagen, die Prof. (I)
Vogel.
Magenuntersuchungen land- und forstwirthschaftUch wichtiger
Tijdschrift, o. Plantenz. 1000
Pl. 12
.
— Rörig bekomen betrefifen)
179
heeft, volgen
—
(voor zooveel
zij
de roofvogels
:
De verschillende soorten
Arenden,
de familie der
uit
zooa}s de 8 toen a.r end (Aquila fulva), de Schreeu warend {Aqitila naevia),.de Zeearend {Haliaëtas alhicüla) en de Vischarend {Pandion lialiaëias] zijn in België en Nederland vrij
zeldzaam of zeer zeldzaam, zoodat wij daarbij niet zullen
stil
blijven.
Wij kunnen volstaan met
te zeggen,
dat de
schreeuwarend de minst, de steenarend de meest schadelijke schijnen te zijn.
Het geslacht Astur (havik) is vertegenwoordigd door den
palumbarius) en den sperwer
havik
{Astur
nisus),
twee zeer
schadelijke soorten,
laatste ten onzent niet zeer
zeldzaam
zochte sperwermagen (waaronder 4
is
.
{Astii?^
waarvan vooral de
— Van
de 6
ledige) bevatten
:
1
onder-
1
vleesch,
—
12 overblijfselen van muizen en 44 overblijfselen van het geheel 51)
—
vogels
(in
onder deze bevonden zich gaaien
;
[Gai^rulus glandarius), leeuwerikken, meezen, geelvinken of geelgorzen {Emberiza citrinella),
goudhaantjes {Regulus),
roodborstjes [Si/lvia rubecula), lijsters [Turdus], musschen,
{Fringilla
sijsjes
spinus),
boomkruipers
(Certhia),
enz.
Verreweg het grootst aantal der onderzochte sperwers waren in de
wintermaanden gedood,
tijde,
waarin de vogels ten onzent het minst
d.
w.
z.
gedurende het jaargetalrijk
zijn, het-
geen de sperwers wel zal gedwongen hebben meer muizen te eten
dan hun
lief
was; hoogst waarschijnlijk
is
gedurende
den zomer de verhouding tusschen het aantal door sperwui's
gedoode muizen en dat der door hen gedoode vogels nog heel
wat ongunstiger vijanden
onzer
:
de sperwer
kleine
is
vogels,
dus wel een van de groolste
waaronder
zoovele
nuttige
voorkomen Onder de soorten van het geslacht Falco (Valk) dient onderscheid gemaakt
te
worden.
Terwijl de
Slechtvalk
.
.
.
— [Falco peregrinus) en
—
180
S me Heken
het
[Fcdco aesalon)
meer schade dan voordeel aanbrengen,
veel
—
{Falco suhbiUeo)
exemplaren
—
oordeelen
te
reeds
minder
veel
valk [Falco tinnunculus)
—
nuttig dier.
onderzocht: geheel,
1
08 exemplaren
maag was
krekels,
werden
laatste soort
03 magen werden, over het
veenmoUen, groote nachtvlinders,
uilen-
waren
alleen
sprinkhanen,
insecten te vinden;
—
enz.);
3
in
een enkele spitsmuis {Crocidura), een
nuttig diertje, was, misschien wel
een torenvalk geworden «
Toren-
de
;
daarentegen een hoogst
van schadelijke insecten (keverlarven, meike-
mestlvevers,
rupsen,
schadelijk is
dezcn^
ledig; in
Booravalk
van 108 muizen aangetroffen, dikwijls
overblijfselen
in gezelschap vers,
eindelijk
de
is
naar de 18 onderzochte
(
1
bij
vergissing, de prooi
om
de
weerhouden
dit
Mocliten deze getallen bijdragen, zegt Rörig,
landbouwers de oogen
openen en
te
dier te dooden, dat, ten gevolge
gemakkelijk
onder
van
)
van
komt;
schot
om
ze te
zijne geringe
het
een onzer
is
helpers in den strijd tegen schadelijke dieren
Niet minder nuttig zijn de
schuwheid,
buizerden,
beste
"
n.
1.
de
gewone
buizerd [Buteo vulgaris) en de ruigpootbuizerd [Buteo layopus]
Van waren 5
de 169 onderzochte ledig en slechts
magen van den gewonen
26 bevatten geene
buizerd,
overblijfselen
van
De lorenvalk onderscheidt zich voornamelijk door zijnen waaiervordan bij de overige soorten en ongeveer de helft Voor het overige is hij onder de der geheele leugie van den vogel uitmaakt. (1) «
migen
staart, die veel langer is
inheemsche soorten j^emakkelijk
te
herkennen aan de roodhruinachtige kleur
zijner vederen..... « Üe torenvalk is, onder al de inheemsche soorten, dadelijk te herkennen aan de wijze, waarop hij zijnen buit in de vlucht bespiedt; hij houdt zich namelijk, op een hoogte van honderd en meer voeten boven den grond, op één eu hetzelfde punt, met schielijke wiekslagen, in de lucht als het ware staande, hetgeen men " bidden » noemt. Zoodra hij nu zijne prooi ontwaart, stort hij
zich eensklaps op deze neder en tracht die te grijpen...
»
(Schlegel).
—
181
muizen; daarentegen werden, blijfselen
—
in de overige
138 magen over-
Ook
van ten minste 384 muizen aangetroffen.
scha-
delijke insecten (meikever, veenmol, aardrups (Agrotis), dennen^ii\stasivirnTps {Sp/iinx
magen
pinastri) enz., waren in sommige
in vrij groot aantal te vinden.
Enkele mollen,
muizen en kikvorschen; overblijfselen van 3 hazen 1 patrijs
en van
1
fazant
verder nog bevatten. "
Hierbij
:
gevallen, waarin een buizerd een
gezond stuk wild doodde,
zijn te
laten aan te nemen,
men
hazenhaar
zeldzaam
had gevoed.
(1
(1
waarmede de buizerd
zich
»
313 muizen en
overblijfselen
waarin
maal) en
maal) aanwezig waren, te doen had met zieke,
Van de 95 ruigpootbuizerden niets; bij 1, groen slijm; bij de 77
was
ons niet toe te
hier in de (5j gevallen,
wellicht zelfs met gestorven dieren,
ten minste
om
(3 maal), overblijfselen van een patrijs
van een fazant
van
wat de onderzochte magen doet RöRia nog opmerken
ziedaar
:
De werkelijk waargenomen dat
spits-
(haar),
1
bevatte de
maag
overige, overblijfselen van
hamsier, terwijl slechts in
van een jongen haas
17,
bij
:
te
1
maag
vinden waren; voor d(!ze
wellicht dezelfde opmerking als hierboven geldig.
—
cus rufus),
bruine kuikendief (Cirkuikendieven blauwe kuikendief (C. cyaneus), grauwe
kuikendief
(C.
Over de
RÖRIG
niet veel licht,
te gering is en
dieren,
cineraceus) brengen de onderzoekingen van
omdat
omdat het aantal der onderzochte magen zij
daarenboven allen -voortkomen van
welke gedood werden
Maart, terwijl het bekend
is
in de
maanden van Augustus
tot
dat de kuikendieven vooral in het
voorjaar en in den zomer zeer schadelijk worden voor water-
en ander wild.
Van de uilen werden
a.
o.
inheemsche soorten onderzocht
de volgende,
:
Velduil {Otus brachi/otus), 23 exemplaren ledig
;
1
ten onzent
:
4
magen
bevatte een vrouwelijken vlinder (Spinner, Bombycide) 12
— met eieren; 17 hielden 2 muizen en
—
182
overblijfselen in
van 24 muizen,
Bo SC huil {Sijrnium
aluco], 15 exemplaren
12 magen, overblijfselen van 23 muizen;
ledig; in
1
van
lijster.
1
2 magen
:
in 1
maag,
overblijselen van een mol.
R-dnsui\ {Otusvulgaris), 48 exemplaren: 12 magen ledig; 1
bevatte eene spitsmuis [Sar ex)
;
1
eene muis en een goud-
haantje; de overige 34 hiflden overblijfselen van 77 muizen
Daarenboven werden nog omtrent 7(30 a braakte balletjes onderzocht,
waren
die
770
in.
uitge-
van den ransuil afkomstig
Daarin ^\-crdeu in het geheel overblijfselen van
(1).
1684 muizen en van
slechts
Gemiddeld bevatte dus ieder 3 muizen.
kleine vogels
1
balletje overblijfselen
Dit stemt niet alleen overeen
maar ook met
rechtstreeks
uitgeworpen
balletjes
onderscheiden.
waargenomen samen
bevatten
van 2 of
met de berekening,
feiten
:
100
volledige
overblijfselen
van
257 muizen, als volgt verdeeld in ééne maag 5 muizen, in 8 magen ieder 4 muizen, in ééne maag 1 muis; in al de overige :
2 of 3 muizen. Uit waarnomingen op een in gevangenschap
meent Rörig
steenuil letje
te
mogen
gehouden
besluiten, dat de uilen één bal-
per dag uitwerpen, hetgeen trouwens meer dan waar-
schijnlijk
is.
Uit
de voorgaande onderzoekingen
worden, dat de ransuil lederen dag 2
afgeleid
voedsel gebruikt.
Een paar ransuilen
of
kan dus
3 muizen
als
vernielt dus ieder jaar
gemiddeld 2,000 a 2,500 muizen, zoo voor zijne voeding als
voor die der jongen, gedurende den Wanneer
(1)
roofvogels
tijd,
dat
zij
het ouderlijk
huune prooi verslinden, verzwelgen
zij
met het
vleesch ook baren, beemieren, vederen, schubben, enz.; doch na een zekeren
(na
16 a 20 uur,
misschien zelfs na eene nog iets langere tijdruimte) de onverteerbare df-elen, tot een bal vereenigd, door den bek weer uiigeworpen. Bij de uilen, die gewoonlijk lederen dag dezelfde rustplaats opzoeken, kunnen deze uiigehraakte ballen gemakkelijker verzameld worden,
tijd
worden
al
—
dan
bij
de meeste andere roofvogels.
— nest bewonen.
Hierbij
is
niet te betreuren dat
—
het dooden van enkele kleine vogels
onbeduidende schade
als een
18:5
te
beschouwen.
Is
het dan ook
nog steeds een roods eeuwenoud vooroor-
deel bhjft voortbestaan en oen oorzaak
is
van een onmeedoo-
gende vervolging der uilen door den mensch, terwijl zijn eigen belang
hem zou moeten aansporen hunne
menigvuldiging
in
verdediging en ver-
de hand te werken ? Staes.
G.
DE KRULZIEKTE VAN DEN PERZIK.
(Exoascus deformans.) Wij hebben reeds vroeger over deze alom verspreide zoodat wij meenen dat het wel
ziekte uitvoerig geschreven,
onnoodig zal
De
zijn
daarover thans weer in bijzonderheden te
Wij vatten hier dus alleen het belangrijkste samen
treden.
krulziekte, die de bladeren
en
dikker
worden,
in het bladweefsel en
van den perzik reeds vroeg
rood of bleekgroen doet kleuren
in het voorjaar doet kroezen,
wordt
Exoascus deformans.
ook vaak
in de twijgen, die
aangetaste bladeren vallen vroegtijdig
zwam
eerst
door
veroorzaakt
een
Het mycelium van deze
door hare grootere dikte gemakkelijk in
de
:
't
af,
zwam,
zwam
leeft
dan eveneens
De
oog springen.
doch slechts nadat
aan hunne oppervlakte ontelbare sporen heeft
voortgebracht, die voor een groot gedeelte onmiddelijk door
water en wind worden rondgestrooid. Het mycelium, dat zich
in
de twijgen bevindt, kan erin
overwinteren en het volgende jaar de ziekte weer mededeelen
aan de organen,
die
op deze twijgen ontstaan
;
wellicht
kunnen
ook de ernaastgeplaatste twijgen op denzelfden tak door het voortwoekerend mycelium bereikt en besmet worden.
Aan
dit
overwinterend mycelium werd groot belang ge-
hecht en de bestrijding van de krulziekte berustte in hoofdzaak 12*
—
—
181
op het doen verdwijnon der aangetaste organen en
Men
der aangetaste twijgen.
plaats,
mogelijk in het jaar
al
in de eerste
bevool aan zoo vroeg
de aangetaste hladoren en twijgen zorg-
vuldig te verzamelen en te verbranden,
einde aldus van
ten
den eenen kant te beletten dat de sporen zouden verspreid
worden en van den anderen kant, dat het mycelium het
vol-
gend jaar weer nieuwe besmette organen zou voortbrengen.
Voorbehoedende bespuitingen werden
men
als
dit
weinig werkzaam
niet
aangeraden, daar
beschouwde
:
immers,
het
myceliüui, dat in de twijgen leeft, kan door die bespuitingen
geraakt en dan ook niet gedood worden.
niet
Deze zienswijze betreffende de werkzaamheid van voor-
behoedende bespuitingen schijnt echter wel gewijzigd dienen te
\\orden
:
Er
nu zeer onlangs een werk verschenen, dat
is
nagenoeg uitsluitend over de krulziekte en hare bestrijding handelt
(1).
De
schrijver, pierce, behoort
tot de
afdeeling
:
Botanische physiologie en pathologie van het landbouwministerie
der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, en
zaam
in het
wordt
perzik
te
de
in
Santa-Anna groote
in Californië.
Noordamerikaansche
Republiek op een zeer uitgebreide schaal gekweekt de elfde
besloegen
optelling
in het jaar
Vereenigde Staten
een oppervlakte die
bij
niet achteruit gegaan,
Daar de
de
perzikboomgaarden
de (2),
is
als de drie vierden der pro-
Sinds dat tijdstip
is
die
heeft zich daarentegen
krulzit.'kte er in vele strek(;n
is
het gemalvkelijk te begrijpen, dat
NEWTON
B
riKRCI':. Pcuch Icaf cnrl-,
(1)
(t)
1
acre
= 0,4
i2; li.claic.
iis
cuUuur
nog meer
op zeer erge
wijze hcerscht,
Wasliington 19U0.
volgens in
—
maar
:
1889-90 reeds 507.736 acres
na zoo groot
vincie Oost- Vlaanderen.
uitgebreid.
werk-
Pacific Coast Lahoratory (Laboratorium aan de
kust van den Stillen Oceaan)
De
is
men naar
naiure and treatmenl.
— middelen heeft uitgezien
om
—
185 ze
bestrijden en te voorl;omen.
t(^-
Het verzamelen der aangetaste bladeren en het wegsnoeien der verdikte aangetaste twijgen
is
voeren; immers
Staten onmogelijlv uit te
in de die
Vereenigde
boomgaarden
hebben aldaar gewoonlijl; cene zeer groote uitgestrektheid,
soms
dikwijls honderde en
en
men
begrijpt dat
bij
alleen zeer tijdroovend,
meer dan duizend hectaren
zelfs
vollegrondsboomen de bewerking niet
maar ook
zeer moeielijk zou zijn.
boomgaarden heeft men echter nog met an-
In die groote
dere vijanden, vooral insecten, te strijden gehad, en tot hunne bestrijding heeft
men
sinds jaren bespuitingen van verschillen-
den aard aangewend.
Natuurlijk
hebben de kweekers
bij
een dergelijke gelegenheid ook wel waargenomen of zulke
behandeling tevens eenigen invloed had op andere insecten of op
cryptogamische ziekten, waartegen de bestrijding wel niet rechtstreeks en in de eerste plaats die
men
daarbij
maar hebben
verloren,
was
had verkregen,
bestrijdingsmiddel
—
basis gediend
tot
en de
gericht.
De aanduidingen,
zijn natuurlijk niet uit het
beste
daartoe
om
oog
een
afdoend
geschikte
formuul
Het
zijn
de uitslagen van de w-aarnemingen en
proefnemingen over
dit
onderwerp, die Pierce in het hooger
te vinden.
aangehaald werk thans mededeelt.
Wij laten hier een korte samenvatting van de door hem verkregen uitkomsten volgen
:
overal
De krulziekte is over de gansche wereld verspreid, waar perziken worden gekweekt. In vochtige streken
vooral
is zij
1°
eene groote hinderpaal voor de perzikcultuur
sommige gedeelten van de streek aan de kust van den Oceaan houdt
zij
zelfs de
(in
Stillen
verdere uitbreiding van dezen nijver-
heidstak tegen). 2° ziekte
De verliezen
die
aan de boomgaarden door de krul-
worden veroorzaakt, verschillen natuurlijk op
uiteenloopende wijze
;
hier heeft
men
slechts het verlies
zeer
van
— enkele vruchten als de
te
186
-
betreuren, elders daarentegen gaat zoo goed
gansche oogst verloren;
zelfs in
een aantal gevallen heeft
men waargenomen dat jongeboomendoordeziekte waren gedood; (de schrijver schathet jaarlijksch verlies,
datde krulziektein de
Yereenigde Staten berokkent, op niet minder dan 3,000.000 dollar, of 3°
= 7,500.000
nagenoeg 15,750.000 frank
gulden).
De krulziekte wordt veroorzaakt door een zwam,
Exoascus deformans, en de verwoesting,
die
zij
aanricht,
hangt grootendeels af van de weergesteltenis, die op het oogenblik
van het uitbotten der boomen heerscht. Regen en koud weder
op dat
tijdstip
te verergeren,
woekerzwam
hebben een neiging
om
den invloed van de ziekte
door van den eenen kant den groei van de
te begunstigen,
en van den anderen kant de ont-
wikkelingvan de waardplant, den perzikboom,
Om
te
belemmeren.
deze redens zijn boomgaarden die gelegen zijn in de nabij-
heid van groote oppervlakten A\-ater en in eene lage of vochtige ligging,
meer blootgesteld aan krulziekte dan
droge streken of in een 4°
in het
zwam
vrij
welke
die,
hooge ligging aangelegd
in
zijn.
Het meerendeel van de besmettingen der perzikbladeren
voorjaar zijn toe
te
schrijven aan de sporen van de
en niet aan een overblijvend mycelium zooals tot nog toe
algemeen werd aangenomen. besluiten van Pierce
Dit
is
eene van de belangrijkste
evenmin
als vroegere onderzoekers, is hij
erin gelukt het binnendringen
van de kiembuizen der sporen
:
in het weefsel dor bladeren rechtstreeks hij
de
waar
te
nemen
houdt het voor uitgemaakt, datde ontelbai'e sporen aangetaste
bladenen
gebracht, op stammen,
in
den
voorzomer worden
Pierce steunt
uit
in
't
die
door
voort-
takken en twijgen kleven blijven en
eerst in de daarop volgende lente de
gansch jonge,
maar
;
besmetting van de nog
den knop spruitende^ bladeren bewerken. bijzonder zijne zienswijze
O])
het feit dat
door de bcspuitingen de ziekte nagenoeg heel en gansch wordt
voorkomen, (zooals verder gezeid wordt) hetgeen natuurlijk
.
—
—
187
niüt het geval zou zijn, indien het
overwinterend mycelium
bij
de voorjaars besmetting de hoofdrol vervulde. 5°
De krulziekte
geworden
is
eerst
met goed gevolg behandeld
in Californië, in de jaren
1880
delen op de slapende
boomen
(in
tot
1885 en de
uit-
zwamdoodende mid-
slag hing steeds af van de toepassing van
Europa
is
daarmede
slechts
zeer onlangs een aanvang gemaakt) (3"
Uit de zeer talrijke proefnemingen en waarnemingen,
in zeer verschillende streken
van Noord-Amerika gedaan,
is
het
gebleken dat de bespuitingen met l^operzout-oplossingen het
meest afdoende werken, en te verkiezen deling met zwavel of
zijn
boven de behan-
met andere besproeiingsmiddelen,
die in
het begin gebruikt werden.
Onder de verschillende besproeiingen met koperzout heeft de oplossing,
bekend onder den naam van eau céleste, zich
minder werkzaam getoond dan Bordeauxsche pap. verhouding, die in
volgende te
45 gallon
zijn (1)
:
dit
geval
De beste
kan aanbevolen worden, bleek de
5 pond zwavelzuur koper, 5 pond kalk en
water, of nagenoeg 1,33 kilogr.
koper en evenveel kalk op 100
liter
zwavelzuur
water.
Gelijke hoeveelheden zwavelzuur koper en kalk hebben
de gunstigste werking, wanneer de besproeiing weinig de opening der bloesems plaats heeft.
Wanneer
liet
tijd
vóór
noodig
is
de duurzaamheid van een besproeiing te verhoogen door de hoeveelheid kalk te vermeerderen, dan zal
men ofwel
de bewerking
vroeger uitvoeren, of wel de hoeveelheid zwavelzuur koper in dezelfde verhouding vermeerdoren.
gehalte
voc'itige streken (ook waarschijnlijk
;i)
Deze verhooging van het
aan kalk wordt door Pierce voor regenachtige en
=
Een pon] 0,1536 kilogr. Een gallon := 3,786 liter.
wel voor een regenachtig
.
—
—
Twee gewone
aanbevolen.
voorjaar)
188
bcspuitingen kunnen
eene zeer sterke bespuiting met voordeel vervangen.
De besproeiingen worden op de
in
winterslaap verlveerende
boomen uitgevoerd, ongeveereen tot drie weken vóór den bloei. Wanneer de knoppen beginnen te zwellen, dus het oogenblik, dat de boom eenig nieuw leven begint te vertoonen, is liet geschikste tijdstip
om
de besproeiing te doen. Voor een zorg-
vuldigen tuinman of liefhebber, die zijne boomen met aandacht gadeslaat, zal het gemakkelijk zijn,
—
Wie twee
besproeiingen wenseht te doen, voere de eerste
nog een paar weken vroeger alleen
bij
knoppen
Dit oogenblik
uit.
is
natuurlijk
benadering te bepalen, daar het beginnen zwellen der niet ieder jaar regelmatig
maar
heeft,
dat oogenblik te kiezen.
ieder eenigszins ervaren
op hetzelfde
vakman
tijdstip plaats
zal zich
daarom-
trent niet erg vergissen
Wij dringen aan op de aanbeveling
:
geene boomen te
besproeien, die reeds te ver uitgebot zijn of in bloei staan
één tot drie weken voor den nieuwen groei
is
:
het geschikste
tijdstip.
7°
Door de behandeling met een zwavelzuur-koper-en-
kalkoplossing blijven 95 tot 98 ten honderd der bladeren
vrij
van krulziekte.
De bladeren veel talrijker
zijn
op de behandelde boomen natuurlijk
dan op de niet behandelde boomen, vooral
deze aan krulziekte erg lijden.
De Dordeauxsche pap,
die
als
op
de nog slapende l)Oomen wordt gebracht, heeft een verhooging
van het gewicht
en het zetmedgehalte der
bladeren
voor
gevolg.
De
bespi'oeide
voordeel aantal
(-n
—
boomen vertoonen daarenboven een groot
tegenover de niet
de hoedanigheid
dei-
l)es[)ro(^ide
vruchtknoppen
het volgend jaar aangelegd worden; (vruchttwijgen) bedroeg in
lioomen
ch;
winst
— wat
betreft, die
het
voor
in vruchtsjioren
sommige gevallen meer dan 100 "/o?
-
nog rekening
zoiidor
te
189
—
houden dat do vruchtknoppen
onderscheid waar
mend vruchthout
:
nemen voor de
knoppen vooral op de lagere takken veel
De
zuivere
opbrengst, die
dan
talrijker
bij
de
boomen.
niet besproeide
8"
er
van het toeko-
boomen waren de vrucht-
de besproeide
bij
plaats
niet
Nog was
behandelde hoornen dikwijls gebrekkig waren. te
bij
voortkomende
winst
uit
hoogere
de
door de besproeiing met Bordeauxsche pap werd
verkregen, beliep tot 6.20 dollar (1) per dollar per acre (1
acre =
0,4047
met ongeveer 5550 frank per
schijnen,
maar men diene
hectare.
boom
en,
427.80
wat overeenstemt
2642.50 gulden meerdere opkunnen ons zeer hoog
of
Die
brengst
hectare),
cijfers
niet te vergeten, dat in de Vereonigde
Staten van Noord-Amerika de perziken als boomgaardbooraen
meter)
(7.62
richting
vergelijking
goed mogelijk
van
prijs
in
rijen
zijn
geplaatst,
met de perziken ten onzent,
iedere
in
zoodat
een
die bijna zonder
leiboom aan muren worden gekweekt,
uitzondering als
Hierbij
van 25 voet
afstand
gekweekt, die op
wordt
niet
is.
werd nog geen rekening gehouden van het verschil
voor het plukken der vruchten.
De plukkers eischen
in
besmette boomgaarden
3
maal
meer loon voor het plukken van een bepaalde hoeveelheid van
perziken
onbesproeide,
dan
voor dezelfde hoeveelheid
vruchten van besproeide boomen, (3 dollar, tegen per ton
=
Dit
is
907
1
dollar,
kil.)
trouwens zeer natuurlijk, aangezien het plukken
van rijkdragende boomen, veel vlugger van de hand gaat dan
wanneer de vruchten zich in klein aantal op de boomen bevinden. 9" Daar
(1)
1
dollar
waar de
ziekte reeds
= nagenoeg 5.25 IVank of 2
volop heerscht, zal het
1/2 gulden.
—
190
de besproeiing der
iioodig zijn
—
boomen
niet
tot één jaar
te
beperken, maar ze ieder jaar te herhalen, want de proef-
nemingen hebbon b(^wczen, dal een brhaiidcling wel grootendeels de ziekte in
het loopend»;
invloed heeft voor het volgend jaar.
wanneer men aanneemt
niet
Dit
natuurlijk,
is vrij
dat de besmetting in hoofdzaak uit-
gaat van de sporen, die van de
komen
maar geen
jaar voorkomt,
aangetaste bladeren voort-
en op takken en twijgen zouden overwinteren
de ziekte heel en al verdwenen
voorwaarden,
atmospherische
is,
.
Zoolang
zal zij, bij gunstige
weer een
plotseling
groote
kunnen nemen, wanneer men de voorbehoedende
uitbreiding
behandeling heeft achterwege gelaten. 10° De besproeiing met een mengsel van koperzout en
kalk
minder schadelijk voor de boomen, dan die met een
is
mengsel waarin zwavel en kalk voorkomen. 11° De besproeiing met Bordeauxsche pap in den winter biedt
het groot voordeel
kan nagaan
aan, dat de
de behandeling volledig
of
werkman gemakkelijk is
;
immers de blauw-
witte kleur van het mengsel laat toe te zien of alle deelen er
mede bedekt 12'
zijn
Om
ledigst uit
geworden.
de besproeiing het gemakkelijkst en het vol-
te voeren, zal
men
zooveel mogelijk kalm weder
verkiezen. Bij winderig weder wordt het
werk belemmerd en
minder goed gedaan, terwijl daarenboven een
vrij
groot nutte-
loos verlies van Bordeauxsche pap plaats heeft.
De behandeling
dient
ook
niet te gebeuren,
takken of twijgen der boomen bedekt of
wanneer
mist.
Om
zij
zijn
wanneer de
met sneeuw
of ijzel,
dauw of sterken dauw te ontgaan, zal
bevochtigd zijn door regen,
de tegenwoordigheid van den
het in vele gevallen noodig zijn de bewerking uit te stellen tot laat in den
morgen,
liever
dan maar half werk
Wanneer de takken en twijgen droog blik
zijn
te verrichten.
op het oogen-
der besproeiing, droogt de Bordeauxsche pap spoedig ter
.
— plaatse en de later
—
191
voorkomende dauw
of de regens, indien
niet te hevig zijn, zullen niet in staat zijn het
wasschen, dat zijne werking er
al te zeer
zij
mengsel zoo af te
zou onder
lijden.
13° PiERCE heeft inlichtingen verkregen over den graad
van weerstandskracht der verschillende perzikvariëteiten tegenover de krulziekte.
Daaruit blijkt dat wel enkele verschei ien-
heden weinig of niet van de ziekte juist de beste
te lijden
hebben, maar dat
fijnste variëteiten het sterkst
aangetast worden.
Een onderzoek van dien aard over de variëteiten die in België en Nederland gekweekt worden, zou voorzeker zeer nuttig zijn en natuurlijk zullen wij gelukkig zijn mededeeling te ontvan-
gen van gedane waarnemingen
Het verzamelen van de gekroesde bladeren en aangetaste twijgen blijve echter in onze streken, te gelijk
de hesproeiïngen, ten zeerste aangeraden^ de ziekte spoedig en volledig uit
Korte
De
te
met
om
in een tuin
Ct.
Staes.
roeien.
mededeelingen.
verdelging van den nonvlinder.
— De
non be-
hoort tot de schadelijkste insecten onzer bosschen en tevens tot diegene,
waarvan de
gepaard gaat.
bestrijding
met de meeste moeilijkheden
Infectieproeven hebben tot heden, evenals vele
andere proeven, aan de verwachtingen niet voldoende beant-
woord.
In Duitschland heeft
men ook
onlangs een toestel
beproefd, dat electrisch licht voortbracht en tevens voorzien
van een met stoom gedreven opzuigapparaat,
om
was
de vlinders,
die door het licht aangetrokken werden, te vangen.
Dit toestel
heeft geen voldoende uitslagen gegeven.
Daarna werden proe-
ven genomen met een ander electrisch
toestel,
dat voor den
— 192 — licht werper voorzien
was van een
aangelokt werden,
licht
net platinadraden, die elec-
werden gebracht.
trisch tot gloeien
kwamen
De
vlinders, die door dit
tegen dit net terecht en gingen
ten gronde; de eene tuimelden eenvoudig naar beneden, anderen
verbrandden zich aan de draden, velen waren volkomen verkoold. 1
De gunstigste uren voor de vangst waren van 10 uur
uur en men
totaal
bekwam
in een tijdverloop
van 38,000 vlinders, waaronder 25
bedroegen ongeveer 12,50
fr. (6
° o
tot
van 27 uron een
wijfjes.
gulden) per 1000.
De kosten
— In het/elfdo
bosch werden op 3 dagen door 15 vrouwen en 15 kinderen 64,200 non vlinders gevangen, waarvan 04 mits een uitgaaf van 0,50
STEiN zelf getuigt
fr.
:
wijfjes en dit
(24 cent) per 1000.
nog gevoegl
Hierbij dient
%
te
worden dat de
De technische bezwaren
bij
schrij ver
Eck-
het plaatsen van
lichtwerpers in de bosschen zijn niet van onoverkonielijken aard,
maar
het electrisch licht, dat zulke groote aantrekkingskracht
heeft voor insecten
van
allerlei
zekerheid de nonvlinders aan
te
aard,
vermag echter
niet
met
lokken, die zich in de onmid-
dellijke nabijheid bevinden.
(Naar het referaat van Arnold
Jacobi in het Centralblatt
Bacteriologie, Parasitonkunde en
f.
Infectionskrankheiten, 2® Abteil., 1900, blz. 301, over Eckstein,
Versuche uber die Vertilgung Licht
(Zeitschr.
f.
rfer
Nonne mit
elektrischen
Forst- u. Jagdwesen 1899 blz. 668-672).
Ubra^ York Botanical Garden
3 5185 00280 185
k.