SociaalEconomische Raad
ADVIES Commissie Onderwijszaken
Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan 1996
95/37
^TP
OJ-llL
Adv/es ontwerp-Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan 1996 Advies inzake het ontwerp-Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan 1996 Uitgebracht aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Publikatie nr. 3 7 - 1 6 november 1995
SER
!*% Sociaal Economische Raad
Sociaal-Economische Raad De Sociaal-Economische Raad (SER) is in 1950 ingesteld bij de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wet bo). Hij is representatief samengesteld uit vertegenwoordigers van ondernemers en van werknemers en uit onaftiankelijke deskundigen. De SER is op grond van de Wet bo belast met bestuurlijke en toezichthoudende taken met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (produktschappen en bedrijfschappen). Tot de taken van de SER behoren verder: de regering adviseren over sociale en economische vraagstukken, het toezicht op de door de SER opgestelde fusiecode en uitvoering geven aan bepaalde wetten (zoals de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf, de Vestigingswet Bedrijven 1954 en de Wet op de ondernemingsraden). De SER wordt bij de uitvoering van zijn functies bijgestaan door vaste en tijdelijke commissies, waarvan sommige onder bepaalde voorwaarden ook zelfstandig werkzaam zijn. De belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt, worden in boekvorm uitgegeven. Zij zijn tegen kostprijs verkrijgbaar. Een overzicht van recente publikaties wordt op aanvraag gratis toegezonden. Het maandelijkse SER-bulletin geeft uitgebreid nieuws en informatie over de SER.
Stafafdeling Voorlichting Sociaal-Economische Raad Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK Den Haag Telefoon: 070 - 3 499 646 Telefax: 070 - 3 832 535
ISBN 90-6587-601-4/CIP 2
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11
De voornemens in het ontwerp-HOOP Het uitgangspunt van het ontwerp-HOOP De verkleining van het aantal studentjaren Meer selectie in het hoger onderwijs Leren en werken De professional master-opleiding De 3+2-variant in het wetenschappelijk onderwijs De driejarige hbo-opleiding voor mbo- en vwo-gediplomeerden Capaciteitsbeleid Bekostiging De ordening van het onderwijsaanbod Kwaliteit en studeerbaarheid
11 12 12 13 14
3.
Puntsgewijze samenvatting
15
Bijiage: 1. Samenstelling Commissie Onderwijszaken
5 7 7 7 9 10 10 11
19
1. Inleiding
Bij de eerder uitgebrachte plannen voor het hoger onderwijs en onderzoek heeft de Sociaal-Economische Raad steeds, op verzoek van de nninister, advies uitgebracht. Voor het Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan (HOOP) 1992 en 1994 betrof dit een prospectief advies, waarin vraagstukken aan de orde werden gesteld die volgens de raad belangrijk waren voor de beleidsontwikkeling in het kader van het hoger onderwijs^'. De betrokkenheid van de raad in de dialoog van het HOOP vindt zijn basis in de wisselwerking tussen enerzijds de maatschappelijke en economische ontwikkelingen en anderzijds de ontwikkelingen in het bestel van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek^'. De procedure die de minister en staatssecretaris hebben gevoigd om de afspraken uit het regeerakkoord te doen neerslaan in het ontwerp-HOOP 1996, leidde ertoe dat de SER ditmaal geen adviesaanvraag heeft ontvangen. Gelet op de importantie van de voorstellen in het ontwerp-HOOP^', niet alleen voor het stelsel van hoger onderwijs maar ook voor de toekomstige sociaal-economische ontwikkeling, wil de raad door middel van dit advies zijn opvattingen niettemin verwoorden. Binnen de vele dimensies die aan het onderwijsbeleid zijn verbondenonderscheidtde raad een viertal sociaal-economische aspecten die tevens de achtergrond vormen waartegen de raad de beleidsvoornemens uit het ontwerp-HOOP beoordeelt"'. Deze aspecten worden verwoord in een viertal vragen: - Bevorderen de maatregelen het benutten van de capaciteiten van de bevolking? - Dragen zij bij aan een afstemming op de sociaal-economische ontwikkeling? - Bevorderen zij de effectiviteit van en de efficientie in het onderwijs? - Is de bekostiging van het onderwijs dienstbaar aan dit alles, en in overeenstemming met de prioriteiten die gesteld kunnen worden binnen het algehele beleid dat gevoerd wordt?
1) De eerdere SER-adviezen zijn: Advies Hoger Onderwijs en Onderzoel
Opzef In dit advies is ervoor gekozen die beleidsvoornemens die de raad onderschrijft of waarbij hij kanttekeningen wil plaatsen, afzonderlijk te bespreken, vanzelfsprekend met inachtneming van de samenhang tussen de verschillende voornemens. Als zodanig zaI achtereenvolgensaandachtwordenbesteedaan: hetuitgangspunt van het ontwerp-HOOP, de verkleining van hetaantal studentjaren, selectie, leren en werken, de professional master-opleiding, de 3+2-variant in het wo, de driejarige hbo-opleiding voor mbo'ers en vwo'ers, het capaciteitsbeleid, de bekostiging, de ordening van het onderwijsaanbod en ten slotte de kwaliteit en de studeerbaarheid. Het advies wordt afgesloten met een paragraaf waarin een puntsgewijze samenvatting va n de opvattingen van de raad wordt gegeven.
De Commissie Onderwijszaken is door het dagelijks bestuur in zijn vergadering van 20 oktober 1995 gemachtigd het advies namens df! raad uit te brenaen^'. de brengen
1) De samenstelling van de commissie wordt vermeld in bijiage 1.
2. De voornemens in het ontwerp-HOOP 2.1
Het uitgangspunt van het ontwerp-HOOP
Het ontwerp-HOOP 1996staat in hetteken van de, nog openstaande, bezuinigingen uit het regeerakkoord en een stelselherziening die deze bezuinigingen mogeliji< m o e t m a k e n . In het voorliggende ontwerp-HOOP w o r d t een g r o o t aantal maatregelen aangekondigd dat door een v e r m i n d e r i n g van het aantal studentjaren deze bezuinig i n g e n moet reaiiseren. Daardoor vinden de voorstellen niet hun o o r s p r o n g in de behoeften en wensen van de maatschappij ten aanzien van het hoger o n d e r w i j s maar in de financiele problennatiek van de rijksoverheid. De maatregelen hebben niet ten doel de kwaliteit, de effectlviteit en de efficientie van het onderwijs te vergroten en de toegankelijkheid te behouden, zij hebben in de eerste plaats ten doel de bezuinigingen mogelijk te maken. De raad wijst deze benadering ten principale af. Hij is van oordeel dat in het hoger-onderwijsbeleid de kwaliteit en de toegankelijkheid centraal dienen t e staan. De, ook door de raad noodzakelijk geachte, zorg voor verbetering van effectlviteit en efficientie kan daarbij leiden t o t een v e r m i n d e r i n g van de kosten. Een kostenreductie moet echter het resultaat zijn en niet een vooraf o p g e l e g d e taakstelling. De raad v i n d t het onterecht dat de rekenexercities in het o n t w e r p HOOP taakstellend zijn voor de hogescholen en universiteiten. De v e r a n d e r i n g e n die de afgelopen jaren zijn opgetreden in de geraamde studentenaantallen, bijvoorbeeld in de d o o r het ministerie opgestelde referentieramingen, maken duidelijk dat de r a m i n g e n met grote onzekerheden zijn o m g e v e n . Door de taakstellingen maakt de minister het hoger onderwijs verantwoordelijk v o o r een geheel van ontwikkelingen dat het hoger onderwijs slechts v o o r een klein deel kan beVnvloeden. 2.2
De verkleining van het aantal studentjaren
De verkleining van het aantal studentjaren w o r d t in het o n t w e r p HOOP gezien als middel o m de kosten van het hoger o n d e r w i j s t e r u g te d r i n g e n . Aan het aantal studentjaren zijn echter niet alleen budgettaire aspecten v e r b o n d e n maar ook sociaal-economische.
1) Nota Kennis in beweging, Ministerie van EconomischeZaken, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, juni 1995 en ontwerp-HOOP 1996, p. 3.
Zo w o r d e n v o o r de concurrentiepositie van ons land kennisintensit e i t e n de k w a l i t e i t v a n de beroepsbevolking g e n o e m d als bijzonder belangrijke e l e m e n t e n . De recent verschenen nota 'Kennis in beweg i n g ' benadrukt dit belang en ook het ontwerp-HOOP onderstreept de noodzaak van goed opgeleide m e n s e n en de beslissende betekenis daarbij van het hoger onderwijs^'. In het ontwerp-HOOP w o r d t echter aan een mogelijke strijdigheid tussen enerzijds de noodzaak v a n een g o e d en h o o g opgeleide bevolking en anderzijds
de vermindering van het aantal studentjaren weinig aandacht besteed. Om te kunnen bezien of er sprake is van deze strijdigheid, is het nodig inzicht te hebben in de verschillende componenten waaruit het aantal studentjaren is samengesteld. Deze componenten zijn: - de demografische ontwikkeling; - de ontwikkeling van de participatiegraad i.e. de fractie van een bepaalde leeftijdsgroep die Instroomt in het hoger onderwijs; - de ontwikkeling van de verblijfsduur in het hoger onderwijs. De demografische ontwikkeling vormt voor het onderwijsbeleid een gegeven, ongeacht het feit dat ook demografische voorspellingen met de nodige onzekerheden zijn omgeven. In zoverre er van een neergaande demografische ontwikkeling sprake is, zai juist extra zorg besteed moeten worden aan het op peil houden van de participatiegraad. De participatiegraad'\.c. de instroom per jaargang jongeren in het hoger onderwijs wordt wel door het beleid beinvloed. De participatiegraad is een indicatie voor de mate waarin de capacitelteh van de bevolking worden benut en voor de mate waarin ons land erin slaagt een goede en hoog opgeleide (beroeps)bevolking te verwerkelljken. Het ontwerp-HOOPbesteedtslechtsterloops aandacht aan de deelname aan het hoger onderwijs en dan met name aan de doorstroom van voortgezet naar het hoger onderwijs. Daarbij wordt enerzijds voorbijgegaan aan een mogelijke verhoging van de doorstroom door extra toestroom naar het mbo, havo en vwo die voor rekening komt van groepen die nu ondervertegenwoordigd zijn in dit onderwijs. Verdere emancipatie van deze groepen kan vervolgens leiden tot een verhoging van de participatiegraad in het hoger onderwijs. Anderzijds wordt voorbijgegaan aan een mogelijke vermindering van de doorstroom naar het hoger onderwijs door de maatregelen die worden aangekondigd in het ontwerp-HOOP in combinatie met de 'tempobeurs' en de 'prestatiebeurs'.
1) De raad heeft deze opvatting eerder verwoord in het Advies HOOP 1994, pp. 34 en 35. 2) Een toename van het menseiijk kapitaai in andere landen noopt tot een verhoging van het eigen kapitaai, alleen al om de concurrentiepositie vast te houden. Zie M.E. Porter, The Competitive Advantage of Nations, Wew York 1990, pp. 627 en 628. 3) WRR, Aspecten van hoger onderwijs, een internationaleinventarisatie, V 86, Centrum voor Studies van het Hoger Onderwijsbeleid. Den Haag 1995, p. 52 e.v.
De raad stelt zich op het standpunt dat eenieder die de capaciteiten heeft voor een studie in het hoger onderwijs, die studie in beginsel ook moet kunnen volgen. Voor de raad is dit ook de invulling van 'hoger onderwijs voor velen'^'. Hij is dan ook van oordeel dat het beleid, zoals dat ontvouwd wordt in het ontwerp-HOOP, niet mag leiden tot een daling van de participatiegraad. De raad vreest dat enkele van de voorstellen uit het HOOP, bijvoorbeeld de invoering van een driejarige hbo voor mbo- en vwo-instromers, in combinatie met de overeenkomstige beperking van de studiefinanciering de facto zullen leiden tot een vermindering van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Het beleid terzake vraagt om een verdere doordenking en dient er zorg voor te dragen dat de participatiegraad in ons land niet achteropraakt bij die in het voor ons relevante buitenland^'. Vergelijkt men de instroom in het hoger onderwijs (tot 1992) dan heeft Nederland tot dusver geen afwijkend verloop gekend. Vergelijkt men de participatiegraad, ondanks de problemen die aan een vergelijking zijn verbonden, dan neemt ons land een middenpositie in. In Frankrijk en Belgie is de (bruto-jparticipatiegraad hoger, in Denemarken is de participatiegraad - afhankelijk van de precieze definitie lets hoger of wat lager dan 30 procent - vergelijkbaar met die in ons land. In de Bondsrepubliek Duitsland en in het Verenigd Koninkrijk is de participatiegraad lager^'. 8
Als de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd is en als de participatiegraad niet achteropraakt bij het buitenland, dan is er geen strijdigheid tussen het verminderen van het aantal studentjaren en het streven naar een goede en hoog opgeleide bevolking. De raad vindt echter dat dit onvoldoende is aangetoond in het ontwerp-HOOP. De verblijfsduur staat centraal in het ontwerp-HOOP. De noodzaak van maatregelen die de effectiviteit en de efficientie van het hoger onderwijs ten goede komen, en die aldus leiden tot een verkorting van de verblijfsduur, wordt in beginsel doorde raad onderschreven. De waardering van de afzonderlijke beleidsvoornemens wordt echter verwoord bij de bespreking van de verschillende maatregelen. 2.3
Meer selectie in het hoger onderwijs
De grote nadruk die in het ontwerp-HOOP gelegd wordt op de selectie in de propaedeusefase van het hoger onderwijs, spoort met de opvattingen van de raad. Eerder heeft hij aangegeven dat de selectie kan worden aangescherpt. Bij het aanscherpen van de selectie rust op de instellingen we! de plicht de inrichting, organisatie, tentamenprogrammering en andere factoren die de kwaliteit van het onderwijs bepalen, zodanig te doen zijn dat zij bijdragen aan een optimaal studieresultaat van de studenten. Ook dienen de instellingen daadwerkelijk inhoud te geven aan de verwijzing^'. De selectie en de daarbij behorende verwijzing moeten met de nodige waarborgen omkleed zijn. Hiertoe kan gerekend worden dat er bij het bindend studieadvies (dat al na drie maanden mag worden gegeven) een mogelijkheid tot beroep is, en dat er sprake is van een adequate verwijzing. Ook dient een student die een studieadvies tijdig opvolgt, reeel de mogelijkheid te hebben om de alternatieve studie af te ronden, inclusief studiefinanciering. Ten slotte dient het tijdverlies voor de student na verwijzing, zoveel mogeiijk beperkt te worden door het benutten van de aanwezige inhoudelijke aanknopingspunten tussen verwante opieidingen in wo en hbo en in hbo en mbo. Voor afstemming op dit punt zullen concrete randvoorwaarden moeten worden geschapen. De raad is van oordeel dat een diploma mbo en havo toegang moet geven tot het hbo en een vwo-diploma tot het hbo en wo. Selectie aan de poort is volgens de raad alleen gewenst in geval van een landelijke numerus fixus; aan de hand van indicatoren die vergelijkbaar zijn en zonder havo- en mbo-leerlingen achter te steilen^'. De bevoegdheden met betrekking tot de capaciteit die bij de instellingen worden gelegd, kunnen overigens de facto het aantal numeri fixi vergroten en daarmee de algemene toegang tot het hoger onderwijs geweld aandoen. De raad zou dit betreuren. In de paragraaf over het capaciteitsbeleid komt hij nog terug op deze problematiek.
1) Advies HOOP 1994, p. 45 e.v. 2)id8m,p.44.
In het ontwerp-HOOP wordt de mogelijkheid geboden tot selectie aan de poort voor topopleidingen. Alhoewel de raad excellentie in onderwijs en onderzoek toejuicht, vindt hij het niet juist dat bij topopleidingen het principe dat een vwo-diploma toelating geeft tot het wo wordt losgelaten. Een topopleiding dient haar faam te ontlenen aan de kwaliteit van haar onderzoek en onderwijs; de beste studenten komen dan vanzelf.
De raad onderschrijft het voorstel in het ontwerp-HOOP het onderwijsaanbod van universiteiten doorte lichten op het wetenschappelijk gehalte. Dit kan een positieve bijdrage leveren aan de selectiviteit van en het onderscheid tussen hbo en wo. 2.4
Leren en werken
In het ontwerp-HOOP wordt aandacht gevraagd voor onderwijskundige differentiatie door intensivering van de combinatie van leren en werken. Meer mogelijkheden op dit gebied kunnen een bijdrage leveren aan een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsnnarkt. De raad staat positief tegenover het bieden van ruimte voor nieuwe combinaties van leren en werken, mits: - er sprake is van een volwaardige hbo-opleiding waarin alle kernkwalificaties worden behaald en de studielast gelijk is aan de voltijdvarlant; - ergoede afspraken gemaaktzijn overde begeleidingten behoeve van het opieidingskarakter; - de afspraken voor trajecten voor werkend leren niet alleen met individuele bedrijven maar bij voorkeur ook met branche-organisaties worden gemaakt. In ditverband wil de raad wijzen op desamenwerking tussen MKBNederland en het hbo waarbij een experimentele MKB-route zai worden opgezet. Hierbij werken hbo-studenten tijdens een verlengde afstudeerfase in het MKB en wordt de leerstof voor die fase in overleg met de werkgever ingevuld^'. 2.5
De professional master-opleiding
Het ontwerp-HOOP bevat het voorstel om de titel 'professional master' te erkennen voor vervolgopleidingen op basis van een hbo-getuigschrift en de nodige werkervaring, zonder dat de overheid echter financieel verantwoordelijk is voor bekostiging en studiefinanciering. De professional master-opleidingen behoren bovendien nadrukkelijk tot de post-initiele fase. De raad waardeert het positief dat hiermee wordt geprobeerd de wildgroei aan master-opleidingen in te dammen, terwiji tegelijkertijd het post-hbo op zinvolle wijze wordt aangevuld. De raad bepleit de professional master-opleidingen van het hbo open te stellen voor academici met een zekere werkervaring en ook de universiteiten de mogeiijkheid te bieden de professional master-titel te verstrekken, vanzelfsprekend op voorwaarden die overeenkomen met die voor het hbo. De raad plaatst vraagtekens bij het model dat de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor ogen staat met masteropleidingen, namelijk een aanvulling op een driejarige baccalaureaatsopleiding. De master-opleiding dient post-initieel te zijn, een verwarring metde mogelijketweejarige vervolgopleiding in het wo alsonderdeel van hetinitieelonderwijsdientvoorkomente worden.
1) MKB en HBO: partners in vooruitgang, MKB-Nederlanden HBO-Raad, oktober 1995.
10
2.6
De 3-f2-variant in het wetenschappelijk onderwijs
In het ontwerp-HOOP wordt universiteiten de mogelijkheid geboden studies aan te bieden via een vierjarige doctoraalopleiding of via een driejarige baccalaureaatsopleiding in combinatie met een tweejarige vervolgopleiding die openstaat voor een beperkte groep studenten. De raad constateert dat er op dit moment geen draagvlak bestaat voor een driejarige academische opieiding. De raad wijst er bovendien op dat een driejarige academische opieiding devergelijking van ISIederlandse met buitenlandse diploma's bemoeiiijkt en dat driejarige opieidingen niet bijdragen aan het aanbrengen van een duidelijk onderscheid tussen hbo en wo. Een ander probleem dat aan de 3+2-variant kleeft, is dat het niet eenvoudig zai zijn een curriculum te ontwerpen dat studenten trekt voor een driejarige opieiding gericht op instroming op de arbeidsmarkt en dat tegelijkertijd studenten werft die wetenschapsbeoefening centraal stellen en een opieiding inclusief de vervolgopleiding, die een initieel karakter heeft, nastreven. Met betrekking tot de 3+2-variant stelt het ontwerp-HOOP voor, de studiefinanciering voor de vervolgopleiding in handen te geven van de instellingen. De raad plaatst een tweetal kanttekeningen bij dit voorstel. Enerzijds kan op deze wijze voorkomen worden dat het studiefinancieringsbudget de omvang van de vervolgopleiding bepaalt. Anderzijds kan de autonomic ten aanzien van de studiefinanciering ertoe leiden dat grote verschillen ontstaan tussen de 'beurzen' die de universiteiten toekennen. 2.7
De driejarige hbo-opleiding voor mbo- en vwo-gediplomeerden
Ten aanzien van het hbo wordt gesteld dat studenten met een vwoof een mbo-diploma in staat moeten zijn hun opieiding in drie jaar af te ronden. Voor deze categoric wordt de cursusduur in het hbo gesteld op drie jaar, voor havo-gediplomeerden blijft de cursusduur vier jaar.
1) Zie ook: HBO-Raad Flitsen, in: HBO-Journaal, oktober 1995, 21 Interview met staatssecretaris Nuis, in: HBO-Journaal, olctober 1995, pp. 22-24.
De raad wijst crop dat in het hbo geen sprake is van een uniforme studieduur. Gegevens uit de HBO-Monitor 1994 laten zien dat de studieduurverschilt tussen studenten afkomstig van havo, vwo en mbo. De gegevens laten echter tevens zien dat er geen sprake is van een eenduidig beeld. De inkorting van de studieduur is niet gelijk voor vwo'ers en mbo'ers, verschilt bovendien per opieiding en bedraagt maximaal 6 maanden^'. De raad betreurt het dat het ontwerp-HOOP maatwerk afwijst en kiest voor een starre, uniforme cursusduurverkorting teneinde te bezuinigen op de bekostiging maar vooral op de studiefinanciering^'. De raad bepleit de mogelijkheden van een, op onderwijskundige gronden, verkorte hbo-opleiding te stimuleren door maatregelen die zich richten op de instellingen en op de studenten, en af te zien van het opieggen van een uniforme cursusduur van drie jaar voor mbo'ers en vwo'ers. Daarenboven vreest de raad dat de voorgestelde cursusduurverkorting belemmerend zaI werken op de doorstroom van mbo near hbo en daarmee de positie van het mbo in het onderwijsspectrum zaI verzwakken.
11
2.8
Capaciteitsbeleid
in het ontwerp-HOOP wordtaangekondigd dat de125-procentregel en de 75-procentregel voor uitbreiding en inkrimping van opleidingen zulien worden afgeschaft. Daarmee verkrijgen de insteilingen een grotere vrijheid bij liet bepaien van de capaciteit van hiunopieidingen. Ditcapaciteitsbeieiddientookrekeningtehouden nnet ontwikkeiingen op de arbeidsmarkt. Het ontwerp-HOOP stelt dat een arbeidsmarktfixus aiieen zai worden ingesteid ais de insteilingen zelf niet komen tot voldoende beperking van de capaciteit van opieidingen waarbij het aanbod van afgestudeerden de behoefte daaraan op de arbeidsmarkt in aanmerkelijke mate dreigt te overtreffen. De raad vindt dat een grotere vrijheid bij het bepaien van de capaciteit van opieidingen past in de autonomie van de instellingen voor hoger onderwijs^'. De afwegingen die de individuele instellingen daarbij maken hoeven echter niet te resulteren in een verdeling van de totale capaciteit die op landelijk niveau wenselijk en doelmatig wordt gevonden. Dit geldt in versterkte mate voor het bij de capaciteitsplanning rekening houden met het arbeidsmarktperspectief. Waar het op landelijk niveau al moeilijk is de koppeling tussen arbeidsmarktperspectief en opieiding te bepaien, zai dit in nog sterkere mate gelden voor de verschillende instellingen die op een lager aggregatieniveau tot een andere beoordeling van de arbeidsmarkt kunnen komen. De 'nieuwe' vrijheid zai, zo meent de raad, gepaard moeten gaan met nauwgezet overleg tussen de instellingen. Enerzijds om overcapaciteit te voorkomen, anderzijds om een (onbedoeld) tekort aan plaatsen - of zelfs het wegvallen van opieidingen - te voorkomen. Het capaciteitsbeleid vraagt ook om een plaatsingssysteem waarmee de bestaande studieplaatsen volledig benut kunnen worden. Het overleg, dat tot nu toe weinig succesvol isgeweest, kan bevorderd worden door de nieuwe financieringssystematiek^'. Het overleg tussen de instellingen onderling en tussen de instellingen en de minister, alsdragervan de eindverantwoordelijkheid voor de capaciteit, zou, zo meent de raad, onderdeel moeten uitmaken van de dialoog in het kader van het HOOP. Het is van belang het capaciteitsbeleid en de arbeidsmarktoverwegingen daarbinnen duidelijk kenbaarte maken aan de (potentiele) studenten, zodat zij die in hun besluit over een studie in het hoger onderwijs kunnen betrekken. 2.9
1) Zie ook Advies HOOP 1992, p. 29. 2) Zie:Adviescommissie Onderwijsaanbod, Enkele beschouwingen over de macro-doelmatigheid van het onderwijsaanbod in het hoger onderwijs; een discussiebijdrage,/un/ 7995. De ACO concludeert dat door de bekostiging, die grotendeels op basis van het aantal studenten plaatsvindt, de macro-doelmatigt^eid in het gedrang komt.
Bekostiging
De universiteiten zulien de komende jaren aanzienlijk moeten krimpen. De huidige financieringssystematiek past niet bij een dergelijke ontwikkeling, zo wordt gesteld in het ontwerp-HOOP. Daarom zai een vorm van capaciteitsfinanciering worden ingevoerd. Daarbijwordt de rijksbijdrage per universiteit vooraf voor langere termijn vastgesteld. Met de universiteiten zulien afspraken gemaakt worden over de onderzoeks- en onderwijscapaciteit. De onderwijscapaciteit zai worden uitgedrukt in termen van getuigschriften. Volgens het ontwerp-HOOP ontstaat hiermee een mechanisme dat het volume in het wetenschappelijk onderwijs terugdringt, de toegankelijkheid waarborgt en die hoeveelheid afgestudeerden aflevert waar de samenleving behoefte aan heeft.
12
De voorstellen voor een nieuwe bekostigingssystematiek voor het wetenschappelijk onderwijs zijn de raad niet geheel duidelijk. Als meerjarige afspraken over de capaciteit een grondslag vormen voor de financiering kunnen zlj bijdragen aan de continuTteit en de toegankelijkheid. De methode van financiering kan vervolgens de doelmatigheid verbeteren door een relatie te leggen met het rendement en de kwaliteit van de opieidingen. Van het voorstel in het ontwerp-HOOP is echter niet duidelijk of de capaciteit dient als basis voor lump sum-bekostiging of datersprake is van een daadwerkelijke limitering van het aantal getuigschriften. De raad vraagt zich af hoe een, meerjarige, bekostiging van een gelimiteerd aantal getuigschriften zich verhoudt tot de autonomic van de instellingen bij de bepaling van de capaciteit voor de verschillende opieidingen. Bovendien wijst hij op het gevaar dat de capaciteitsbeperking aan het eind van het universiteitstraject zai doorwerken in een capaciteitsbeperking aan de poort en daarmee leidt tot een beperking van de toegankelijkheid. Voorts is het de raad niet duidelijk of en op weike wijze de behoefte van de arbeidsmarkt wordt meegenomen als criterium voor de capaciteitsafspraken. Bij de bekostiging mist de raad aandacht voor de kwaliteit. Het toedelen van capaciteit kan de aandacht voor de kwaliteit, door het verminderen van de concurrentie, doen afnemen. Uit het ontwerpHOOP wordt niet duidelijk hoe de vierjarige opieiding en de 3+2variant in het financieringssysteem worden ingepast. De raad vindt dit een gemis. In het hbo zaI de financiering in sterkere mate dan thans het geval is, gekoppeld worden aan de output, met name aan gerealiseerde getuigschriften. De raad meent dat ook deze verandering gepaard dient te gaan rriet een versterking van de kwaliteitsbewaking. Met zowel de universiteiten als de hogescholen zullen, volgens het ontwerp-HOOP, meerjarenafspraken gemaakt worden met een looptijd van tien jaar. Een voorbehoud wordt daarbij gemaakt voor het budgetrecht van de Tweede Kamer, de algemeen-budgettaire situatie, de feitelijke capaciteitsontwikkeling van de instellingen en maatschappelijke ontwikkelingen die een herschikking nodig maken. De raad onderkent dat dit enige spanning opievert met de behoefte van de kant van de instellingen aan meerjarige zekerheid, maar acht het met name zeer gewenst dat regelmatig bezien wordt of erzich aanmerkelijke verschuivingen voordoen In de maatschappelijke behoeften aan hoger opgeleiden, die bijstelling van de capaciteitsafspraken wenselijk maken. 2.10
De ordening van het onderwijsaanbod
In het ontwerp-HOOP wordt een kritische doorlichting van het onderwijsaanbod van zowel het hoger beroepsonderwijs als het wetenschappelijk onderwijs nodig geacht. De raad onderschrijft de noodzaak om te komen tot een betere ordening van het onderwijsaanbod, dit ten behoeve van zowel de afnemende arbeidsmarkt, de student, alsook de macro-doelmatigheid. Ook hier geldt echter dat, wat rationeel is voor de instellingen niet in een landelijk doelmatig aanbod hoeft te resulteren. Het zaI daarom nodig zijn de procesgang en de verantwoordelijkheden duidelijker te omschrijven. Daarbij dient er ook aandacht te zijn voor de validering van de opieidingen door het afnemend veld. 13
2.11
Kwaliteit en studeerbaarheid
Het ontwerp-HOOP verwijst voor wat betreft de kwaliteit en de studeerbaarheid naar iietwerkprogramma 'Kwaliteit en Studeerbaarheid'. De raad is van oordeel dat het verbeteren van de studeerbaarheid onlosmakelijk verbonden is aan, en voorwaarde is voor, het aanvaardbaar zijn van een beleid waarin de nadruk wordt gelegd op selectieen verwijzing. De positievan de student in de huidige voorstellen verdient daarbij verduidelijking. Daarenboven meent de raad dat de kwaliteit van opieidingen en programma's niet, zoals nu in het werkprogramma 'Kwaliteit en Studeerbaarheid', vereenzelvigd moet worden met studeerbaarheid. Beide aspecten van opieidingen verdienen een evenwichtig verdeelde aandacht.
14
3. Puntsgewijze samenvatting
- De raad is van oordeel dat kwaliteit, toegankelijkheid en verbetering van effectiviteit en efficientie het uitgangspunt voor het hoger-onderwijsbeleid moeten zijn en niet het reallseren van bezuinigingen. - Het terugdringen van het aantal studentjaren mag niet ten koste gaan van een goede en hoog opgeleide bevolking, die van essentieel belang is voor de sociaal-economische ontwikkeling van ons land. Dit betekent dat een verkleining van het aantal studentjaren de toegankelijkheid van het hoger onderwijs niet mag aantasten en de doorstroom van het voortgezet onderwijs naar het hoger onderwijs niet mag verminderen. - De raad kan instemmen met een scherpere selectie en zonodig verwijzing tijdens de propaedeuse, mits deze met de nodige waarborgen zijn omkleed. Diploma's van het voortgezet onderwijsdienen in beginsel alstoegangsbewijs voor het hoger onderwijs te blijven gelden. - De raad staat, zij het met enig voorbehoud, positief tegenover nieuwe combinaties van leren en werken. - De raad waardeert de voorstellen voor een met kwaliteitswaarborgen omgeven professional master-opleiding en bepleit een bredere toepassing. - Naar de raad constateert, bestaat er op dit moment geen draagvlak voor een 3+2-variant in het wo. - Een generieke driejarige cursusduur in het hbo voor mbo'ers en vwo'ers wordt door de raad afgewezen. Hij bepleit maatregelen die korter studeren stimuleren en maatwerk mogelijk maken. - Alhoewel de raad instemt met de vrijheid van de instellingen bij het capaciteitsbeleid, benadrukt hij de vele problemen en onzekerheden die een goed resultaat in de weg kunnen staan. Hij bepleit versterkt overleg. - De nieuwe capaciteltsbekostiging voor het wo is de raad niet duidelijk. Hij vraagt zich af hoe deze zich verhoudt tot de autonomie van de instellingen inzake het capaciteitsbeleid. Ook mist de raad een relatie tussen het capaciteitsbeleid en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Met betrekking tot zowel de financiering van het hbo als het wo wordt naar de mening van de raad te weinig aandacht besteed aan de kwaliteitsbewaking. - Een betere ordening van het onderwijsaanbod wordt door de raad onderschreven.
15
- Ten aanzien van de kwaliteit en de studeerbaarheid vraagt de raad een verduidelijking van de positie van de student en meer aandacht voor de kwaliteit van de opieiding, waaronder de studeerbaarheid van de opieiding. Den Haag, 16 november 1995
J.J.B.M. van Hoof voorzitter
H. van der Meer secretaris
16
Bijlage bij: Advies ontwerp-Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan 1996
17
18
Bijiage 1
Samenstelling Commissie Onderwijszaken
onafhankelijke leden prof.dr. J.J.B.M. van Hoof (voorzitter) prof.dr. A. Bosnnan prof.dr. J.A.M. Heijke prof.dr. J.M.G. Leune ir. W.C.M. van Lieshout ondernemersleden mevrouw drs. J.A. van den Bandt-Stel (VNO-NCW) mevrouw C.I. Karsemeljer (LTO-Nederland) J.J.H. Koning (VNO-NCW) drs. A.J.E.G. Renique (VNO-NCW) mevrouw Ir. G.F.W.C. VIsser-van Erp (MKB-Nederland) werknemersleden C. vender Knaap(CNV) mevrouw I. Overdiep (FNV) R.C. Roelofse (CNV) drs. J.C. van der Velden (AVC) mevrouw C.R Vogelaar (FNV) drs. J.R.C. Wichers (MHP) adviserend lid mevrouw drs. R. Bronneman-Helmers (SCP) ministeriele vertegenwoordigers M.J.R Reijnen (LNV) mevrouw drs. M.G. Drewes (SoZaW) drs. G.K. Roukens (EZ) drs. RJ. de Vijider (OCenW) drs. A.J. WIggenraad (VROM) secretariaat drs. H. van der Meer drs. L. Faase
19
Publikatieoverzicht Advies Uitbreiding en verdere ontwikkeling EU 1995, 96 pp., ISBN 90-6587-597-2 bestelnr. 95/09 / 15,00
Produkt en IVIilieu 1994, 40 pp., ISBN 90-6587-563-8 bestelnr. 94/08
/ 15,00
Advies Ontbinding van de arbeidsovereenkomst 1995, 40 pp., ISBN 90-6587-595-6 bestelnr. 95/08 / 12,50
Arbeidsbemiddeling en TBA 1994, 128 pp., ISBN 90-6587-556-5 bestelnr. 94/07
/ 20,00
Advies Ruimtelijk-economisch beleid 1995-1999 1995, 37 pp., ISBN 90-6587-594-8 bestelnr. 95/07 / 12,50
Het arbeidsreglement; het instemmingsrecht van de OR 1994, 160 pp., ISBN 90-6587-557-3 bestelnr. 94/06 / 20,00
Advies Dispensatie minimumloon 1995, 102 pp., ISBN 90-6587-584-0 bestelnr. 95/06
/ 20,00
Civielrechtelijke ontslagbescherming 1994, 83 pp., ISBN 90-6587-555-7 bestelnr. 94/05
Kabinetsvoornemens ZW, AAW en WAO 1995, 281 pp., ISBN 90-6587-596-4 bestelnr. 95/05
/ 30,00
Rapport Kennis en economie 1995, 100 pp., ISBN 90-6587-593-X bestelnr. 95/04
/ 25,00
f 15,00
COMMISSIE ADVIEZEN Advies Verruiming van het begrip passende arbeid 1995, 46 pp., ISBN 90-6587-590-5 / 12,50 bestelnr. 95/36
/ 12,50
Advies Vrijstellingsregeling slopen van asbest en Publikatieblad Asbest 1995, 25 pp., ISBN 90-6587-588-3 / 12,50 bestelnr. 95/35
Advies Deregulering Winkelsluitingswet 1995, 63 pp., ISBN 90-6587-583-2 bestelnr. 95/02
/ 15,00
Advies grensoverschrijdende creditbetalingen 1995, 40 pp., ISBN 90-6587-599-9 bestelnr. 95/34
Advies Witboek Europees Sociaal Beleid 1995, 44 pp., ISBN 90-6587-578-6 bestelnr. 95/01
/ 12,50
Advies Open hoger-onderwijsruimte 1995, 28 pp., ISBN 90-6587-600-6 bestelnr. 95/33
Advies Representativiteit bestuur Kamers van Koophandel 1994, 36 pp., ISBN 90-6587-576-X bestelnr. 94/15
/ 12,50
ALGEMEEN
Advies Wet bevordering arbeidsinpassing 1995, 46 pp., ISBN 90-6587-585-9 bestelnr. 95/03
/ 12,50
/ 12,50
Advies IVIinimumloon en sociale uitkeringen in 1995 1994, 34 pp., ISBN 90-6587-573-5 bestelnr. 94/14 / 15,00
SER-adviezen Een jaarabonnement op de belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt / 200,00
Advies Nieuwe IVIededingingswet 1994, 84 pp., ISBN 90-6587-572-7 bestelnr. 94/13
SER-bulletin Maandelijkse uitgave met nieuws en informatie over de SER en de Stichting van de Arbeid Abonnement per kalenderjaar / 40,00
/ 15,00
Vervolgadvies Nationaal Milieubeleidsplan 2: verkeer en vervoer 1994, 81 pp., ISBN 90-6587-571-9 bestelnr. 94/12
De Sociaal-Economische Raad (folder) / 15,00
Advies Normalisatie. certificatie en open grenzen 1994, 42 pp., ISBN 90-6587-570-0 bestelnr. 94/11 / 12,50 Advies huur en verliuur van bedrijfsruimte 1994, 40 pp., ISBN 90-6587-560-3 bestelnr. 94/10
/ 15,00
Regionalisering uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen 1994, 96 pp., ISBN 90-6587-561-1 bestelnr. 94/09
/ 15,00
20
gratis
Knipselkrant Achtergrondartikelen en commentaren op sociaal-economisch gebied uit de dag- en weekbladen (dagelijks). Jaarabonnement / 200,00
Alle uitgave zijn te bestellen door overmaking van de vermelde prijs op gironummer 33.32.81 ten name van de SER te Den Haag, onder vermelding van bestelnummer of titel. Op aanvraag zenden wij u gratis een uitgebreid publikatieoverzicht toe. Telefoon 070 - 3 499 505.