SociaalEconomische Raad
ADVIES Commissie Sociale Voorzieningen
Bijstand na afschaffing kinderbijslag 18-tot 25-jarigen
94/36
Qirp OJ-liL
Advies Bijstand na afschaffing kinderbijslag 18- tot 25-jarigen Advies inzake gevolgen afschaffing overgangsrecht Algemene Kinderbijslagwet voor de Algemene Bijstandswet Aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Publikatie nr. 36 - 16 december 1994
SER
SociaalEconomische Raad
Sociaal-Economische Raad De Sociaal-Economische Raad (SER) is in 1950 ingesteld bij de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wet bo). Hij is representatief samengesteld uit vertegenwoordigers van ondernemers en van werknemers en uit onafhankelijke deskundigen. De SER is op grand van de Wet bo belast met bestuurlijke en toezichthoudende taken met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (produktschappen en bedrijfschappen). Tot de taken van de SER behoren verder: de regering adviseren oversociale en economische vraagstukken, richting geven aan (nieuwe) ontwikkelingen in het bedrijfsleven (bijvoorbeeld beleidsonderbouwend onderzoek, fusiecode) en uitvoering geven aan bepaalde wetten (zoals de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf, de Vestigingswet bedrijven en de Wet op de ondernemingsraden). De SER wordt bij de uitvoering van zijn functies bijgestaan door vaste en tijdelijke commissies, waarvan sommige onder bepaalde voorwaarden ook zelfstandig werkzaam zijn. De belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt, warden in boekvorm uitgegeven. Zij zijn tegen kostprijs verkrijgbaar. Een overzicht van recente publikaties wordt op aanvraag gratis toegezonden. Het maandelijkse SER-bulletin geeft uitgebreid nieuws en informatie over de SER.
Stafafdeling Voorlichting Sociaal-Economische Raad Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK Den Haag Telefoon: 070 - 3 499 646 Telefax: 070 - 3 832 535
ISBN 90-6587-580-8 / CIP 2
Inhoudsopgave
Samenvatting
5
1.
Inleiding
7
2. 2.1 2.2
Het kabinetsvoorstel Achtergronden De kabinetsvoornemens ten aanzien van de ABW/Rww
9 9 10
3. 3.1 3.2 3.3 3.4
Het kabinetsvoorstel nader beschouwd Aanleiding Werkloze schoolverlaters Huishoudkinderen Studerenden aan niet bekostigd, aangewezen of erkend onderwijs
13 13 13 15
Standpunt van de commjssie
21
4.
Bijiagen: 1. Adviesaanvraag 2. Samenstelling Commissie Sociale Voorzieningen 3. Brief van het Ministerie van SZW van 11 november 1994 aan de Commissie Sociale Voorzieningen
16
27 31 33
Samenvatting
1. In dit advies reageert de Commissie Sociale Voorzienlngen van de raad op de adviesaanvraag van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 oktober 1994 over de gevolgen van de voorgenomen afschaffing van het overgangsrecht Algemene Kinderbijslagwet (AKW), per 1 oktober 1995, voor de Algemene Bijstandswet (ABW). Meer in het bijzonder is daarbij de aandacht van de commissie gevraagd voor het kabinetsvoornemen de voor werkloze schoolverlaters van 18 tot 21 jaar geldende wachttijd in de Rijksgroepsregeling werkloze werknemers (Rww) af te schaffen en voorts de in Nederland wonende 'huishoudkinderen' van 18 jaar en ouder in aanmerking te laten komen voor bijstand. Momenteel komen de ouders van deze jongeren nog in aanmerking voor kinderbijslag krachtens het overgangsrecht AKW. 2. De commissie stelt allereerst vast dat de kabinetsvoornemens met betrekking tot de ABW onderdeel uitmaken van een breder pakket van beleidsvoornemens. De kern daarvan wordt gevormd door de voorgenomen wijziging van het stelsel van studiefinanciering, waarbij met ingang van het cursusjaar 1995/1996 voor beginnende studentendeprestatiebeurs wordt ingevoerd. In samenhang hiermee wil het kabinet de kinderbijslagregeling voor jongeren van 18 tot 25 jaar {en geboren voor 1 oktober 1986) afschaffen. Deze regeling geeft recht op kinderbijslag aan de ouders van studerenden die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering omdat zij deelnemen aan 'niet bekostigd, aangewezen of erkend onderwijs'(thans 37.000 jongeren). De kinderbijslagregeling geldtverder ook voor schoolverlaters gedurende de wachttijd Rww (op jaarbasis 5.700) en voor huishoudkinderen (circa 270). Het kabinet wil met de afschaffing van de kinderbijslagregeling voorkomen dat als gevolg van de invoering van de prestatiebeurs voor studerenden het beroep op de kinderbijslag toeneemt. 3. Ofschoon de kabinetsvoornemens met betrekking tot de ABW niet los kunnen worden gezien van het bredere beleidspakket, heeft de commissie zich gelet op haar taakstelling gericht op de gevolgen van afschaffing van het overgangsrecht AKW voor de ABW. Alvorens daarover haar standpunt uit te spreken vraagt zij de aandacht voor de financiele gevolgen van afschaffing van het overgangsrecht AKW voor de (ouders van) studerenden van 18 tot 25 jaar aan niet bekostigd, aangewezen of erkend onderwijs. Zij stelt vast dat voor deze categorie per 1 oktober 1995 geen aanspraak meer kan worden gemaakt op kinderbijslag noch op een kinderbijslagvervangende voorziening. Voorts is niet voorzien in een overgangsregeling. De commissie constateert dat de inkomensachteruitgang afhankelijk van de individuele omstandigheden kan opiopen van / 1.597,- (voor een gezin met een kind) tot / 8.563,(voor een gezin met zes kinderen) per studerend kind per jaar. De commissie vestigt er de aandacht op dat de raad er eerder voor heeft gepleit ingeval van afschaffing van de kinderbijslag voor
18- tot 27-jarigen een adequate voorziening te treffen voor in het buitenland studerenden en in Nederland wonende studerenden die geen aanspraak kunnen maken op studiefinanciering. Ook heeft de raad als een uitgangspunt voor de structuur van de kinderbljslagen geformuleeerd dat de ouder die jegens zijn kinderen onderhoudsplichtig is en ook aan deze plicht voldoet, in beginsel recht op kinderbijslag dient te hebben tenzij adequate kinderbijslagvervangende voorzieningen van toepassing zijn. Hoewel de betrokken categorie studerenden expliciet van het recht op bijstand zai worden uitgezonderd, is de commissie van oordeel dat rekening gehouden moet worden met een toename van bijstandsaanvragen. Gelet op de daaruit voortvloeiende uitvoeringswerkzaamheden voor de gemeenten alsmede de mogelijke uitkeringsiasten, acht zij een onderzoek hiernaar gewenst. 4. De ruimere toegankelijkheid van de bijstand als gevolg van de afschaffing van de wachttijd Rww voor schoolverlaters, staat naar het oordeel van de commissie op gespannen voet met het beleid gericht op een sluitende aanpak van de werkloosheid onder jongvolwassenen. De commissie betreurt het dat de afschaffing van de wachttijd ertoe leidt dat in enige mate afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt dat het slechts in individuele noodgevallen mag voorkomen dat jongeren tussen de 18 en 21 jaar een beroep op bijstand moeten doen. Zij stelt vast dat bij afschaffing van de wachttijd in het algemeen geen grote financiele veranderingen voor betrokkenen optreden, aangezien de relevante bijstandsnorm vrlj nauw aansluit op het kinderbijslagniveau. De verschillende argumenten pro en contra wegend kan zij zich ten slotte verenigen met afschaffing van de wachttijd, waarbij zij ervan uitgaat dat door een effectief gebruik van de participatiebevorderende maatregelen ingevolge de nieuwe ABW het beroep op bijstand door deze schoolverlaters zo beperkt mogelijk wordt gehouden. 5. De commissie kan erten slotte mee instemmen dat huishoudkinderen van 18 jaar en ouder een beroep kunnen doen op bijstand voor zover zij aan de voorwaarden voldoen. Wei acht zij het wenselijk dat wordt voorkomen dat deze jongeren in een tijdsbestek van slechts enkelemaanden met drieelkaar opvolgendeinkomensregelingen kunnen worden geconfronteerd (tot 1 oktober 1995 de AKW, van 1 oktober 1995 tot 1 januari 1996 de Rww en vanaf 1 januari 1996 de nieuwe ABW).
1. Inleiding
Bij brief van6oktober 1994heeftde minister van SocialeZaken en Werkgelegenheid (SZW) de Commissie Sociale Voorzieningen van de Sociaal-Economische Raad (SER) gevraagd te adviseren over het kabinetsvoornemen om de voor werkloze schoolverlaters van 18 tot 21 jaar geldende wachttijd in de Rijksgroepsregeling werkloze werknemers (Rww) te laten vervallen en voorts de in Nederland wonende 'huishoudkinderen' van 18 jaar en ouder in aanmerking te laten komen voor bijstand^'. Thans komen de verzorgende ouders van deze schoolverlaters en huishoudkinderen nog krachtens een overgangsregeling in aanmerking voor kinderbijslag. Het kabinetsvoornemen hangt samen met een aanpassing van de kinderbijslagwetgeving weike in het kader van een wijziging van het stelsel van studiefinanciering in het regeerakkoord is aangekondigd. De aanpassing van de kinderbijslagwetgeving leidt ertoe dat ouders van kinderen van 18 jaar en ouder, die krachtens de thans nog geldende overgangsregeling kinderbijslag ontvangen, hierop in de toekomst niet langer aanspraak kunnen maken. De in verband hiermee voorgenomen wijziging van de Algemene Bijstandswet (ABW) zou per 1 oktober 1995 moeten ingaan, zo wordt in de adviesaanvraag meegedeeld. Rekening houdend met een invoeringstermijn van drie maanden dient het wetsvoorstel dan op 1 juli 1995 in het Staatsblad te staan. Met het oog hierop verzoekt de minister de commissie voor 1 december 1994 advies uit te brengen. De opzet van het advies is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt het kabinetsvoorstel beschreven tegen de achtergrond van de voorgenomen maatregelen op het gebied van de studiefinanciering en kinderbijslagwetgeving. Hoofdstuk 3 bevat een nadere beschouwing van het kabinetsvoorstel op een aantal onderdelen. Het standpunt van de commissie is vervolgens opgenomen in hoofdstuk 4. De Commissie Sociale Voorzieningen heeft het advies vastgesteld in haar vergadering van 16 december 1994.^'
1) De adviesaanvraag is als bijiage 1 bij dit advies gevoegd. 2) Bijiage 2 bevat de samenstelling van de comnnissie.
2. Het kabinetsvoorstel
2.1
Achtergronden
In het regeerakkoord wordt een nieuw stelsel van studiefinanciering aangekondigd dat met ingang van het cursusjaar 1995/1996 gaat gelden voor alle beginnende studenten In het hoger onderwijs. Ultgangspunt daarbij is dat studiefinanciering in beginsel als een rentedragende lening wordt verstrekt. Voldoet de student aan nader te bepalen prestatienormen, dan wordt deze lening
1) Aanvankelijk was de maximumleeftijdsgrens 27 jaar. Per 1 oktober 1988 werd deze verlaagd naar 25 jaar. Dit gebeurde in samenhang met de beperking van het recht op studiefinanciering ingevolge de WSF tot zes jaar. Voor jongeren voor wie over het derde kwartaal van 1988 al recht op kinderbijslag ter zake van studie bestond, werd een overgangsregeling getroffen die per 1 oktober 1991 afliep. 2) Volledigheidshalve zij vermeid dat tot deze categorie oak worden gerekend jongeren van 18 tot 21 jaar die na vestiging in of terugkeer naar Nederland werkloos zijn, al dan niet in aansluiting op beeindiging van onderwijs lartikel 26 lid 1 sub b AKW). 3) De JWG strekt ertoe werkloze jongeren betaalde arbeid aan te bieden dan wel voorbereiding op werk te garanderen. Voorwaarde daarbij is dat betrokkenen een half jaar werkloos zijn (de zogeheten zoektijdi. De zoektijd kan met maximaal zes maanden worden verlengd (de verlengde zoektijdi vanwege de arbeidsmarktperspectieven van de betrokken jongere. Tijdens deze verlengde zoektijd hebben jongeren van 18 jaar en ouder thans recht op bijstand. 4) Het betreft kinderen behorende tot het huishouden van de verzekerde, van weike kinderen de voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door het verzorgen van dat huishouden (artikel 26 lid2AKW). De maximumleeftijdsgrens was aanvankelijk 27 jaar en is per 1 oktober 1988 verlaagd naar 25 jaar.
In samenhang met dit voornemen is voorts aangekondigd het huidige overgangsrecht in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) af te schaffen. Dit geeft aanspraak op kinderbijslag voor-onder andere-studerenden aan niet bekostigd, aangewezen of erkend onderwijs. Het kabinet wil nu voorkomen dat als gevolg van de aanscherping van de voorwaarden voor studiefinanciering ingevolge de Wet Studiefinanciering (WSF), een extra beroep op de AKW ontstaat. Aangezien de kinderbijslagregeling geen prestatienormen stelt en voorts niet is beperkt tot de cursusduur, zou de keuze voor een studie aan niet bekostigd, aangewezen of erkend onderwijs namelijk financieel aantrekkelijk kunnen worden. Het overgangsrecht AKW dateert van 1 oktober 1986. Per die datum werd het recht op kinderbijslag voor kinderen van 18 jaar en ouder beeindigd en trad de WSF in werking; deze geeft studerenden aan bekostigd, aangewezen of erkend onderwijs aanspraak op studiefinanciering. Er werd een overgangsregeling getroffen voor jongeren geboren voor 1 oktober 1986. Deze regeling handhaaft voor een drietal categorieen jongeren het recht op kinderbijslag. Het betreft thans: 1. studerenden van 18 tot 25 jaar^' aan niet bekostigd, aangewezen of erkend onderwijs in de zin van de WSF; 2. werkloze schoolverlaters van 18 tot 21 jaar^' gedurende de wachttijd Rww, danwel gedurende de zoektijd voorafgaand aan plaatsing in het kader van de Jeugdwerkgarantiewet (JWG)'"; 3. huishoudkinderen van 16 tot 25 jaar"". Blijkens de adviesaanvraag is de eerste categorie jongeren de afgelopen jaren weliswaar kleiner geworden als gevolg van het erkennen van opieidingen door het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen (OCenW), maar vormt zij met 37.000 studerenden nog steeds de omvangrijkste groep. De categorie van de werkloze schoolverlaters bedraagt gemiddeld op jaarbasis 5.700 jongeren, met pieken in het derde en vierde kwartaal (respectievelijk 10.000 en 8.000).
De categorie huishoudklnderen is met circa 270 jongeren veruit het kleinst. Een deel van hen woont in het buitenland, met name in Turkije en Marokko. Afschaffing van het overgangsrecht AKW heeft financiele consequenties voor de ouders van de betrokken jongeren. Voor de categorie studerenden aan niet bekostigd, aangewezen of erkend onderwijs zai geen vervangende voorziening in de WSF worden gecreeerd, zo heeft het Ministerie van SZW de commissie desgevraagd bij brief van 11 november 1994meegedeeld^'. Zoalsuiteengezet in de adviesaanvraag is het kabinet voornemens de overige twee categorieen jongeren vanaf hun achttiende jaar in aanmerking te laten komen voor een bijstandsuitkering. De adviesaanvraag gaat er nog vanuit dat de nieuwe - op basis van het wetsvoorstei Herinrichting Algemene Bijstandswet (hABW) herziene ABW per 1 juli 1995 wordt ingevoerd. Naar het zich nu laat aanzien zai de voorziene ingangsdatum opschuiven naar 1 januari 1996. Vermelding verdient ten slotte de mededeling van de zijde van het Ministerie van SZW aan de commissie dat de Raad voor de Gemeentefinancien nog advies wordt gevraagd over de financiele aspecten van de kabinetsvoornemens ten aanzien van de ABW. 2.2
De kabinetsvoornemens ten aanzien van de ABW/Rww
De voorliggende adviesaanvraag betreft de gevolgen die het kabinet wil verbinden aan het afschaffen van het overgangsrecht AKW voor de nieuwe ABW. IVIet name gaat het daarbij om het voornemen tot afschaffing van de wachttijd Rww voor werkloze schoolverlaters van 18 tot 21 jaar en diegenen die in het kader van de JWG een (veriengde) zoekperiode hebben gekregen^' en voorts om het in aanmerking laten komen van huishoudkinderen voor een bijstandsuitkering. Studerenden In de brief van het Ministerie van SZW van 11 november 1994 wordt meegedeeld dat studerenden uitgesloten blijven van bijstand. In principe moet voor hen de WSF als voorliggende voorziening worden beschouwd. Het ligt dan ook niet in de rede - zo wordt in de brief opgemerkt - om, indien het Ministerie van OCenW op bepaalde gronden een aantal opieidingen uitsluit voor de WSF, de studerenden aan deze opieidingen recht op bijstand te verlenen. In de nieuwe ABW zullen zij dan ook expliciet worden uitgezonderd van het recht op bijstand, zo is van de zijde van het ministerie mondeling toegelicht.
1) Deze brief is als bijiage 3 achter het advies gevoegd. 2) Voor jongeren die in liet l
Werkloze schoolverlaters Het gegeven dat bij beeindiging van het overgangsrecht AKW voor de betrokken groep werkloze schoolverlaters een voorliggende bestaansvoorziening als bedoeld in de ABW komt te vervallen, vormt voor het kabinet reden hen voortaan direct in aanmerking te laten komen voor een bijstandsuitkering. Het kabinet realiseert zich daarbij dat aldus in enige mate afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt dat het slechts in noodgevallen, mag voorkomen dat jongeren tussen de 18 en 21 jaar een beroep op de bijstand moeten doen. Van het strikte uitzonderingskarakter is dan geen sprake meer. Bezien vanuit het perspectief van de arbeidsinschakeling ziet het kabinet als voordeel van de onmiddellijke toegang tot de bij10
Stand, dat gemeente en arbeidsvoorzieningsorganisatie direct in staat zijn in te spelen op de mogelijke arbeidsproblemen van betrokkenen en ook zonder enige vertraging de eventueel noodzakelljke activlteiten kunnen ondernemen om een gebrek aan kwalificaties te verhelpen. Huishoudkinderen Watvoortsdegroep huishoudkinderen betreft, lichthetkabinettoe dat de in Nederland wonende huishoudkinderen van ISjaar en ouder in beginsel recht krijgen op bijstand. Daarbij zai ook voor hen de normale verplichting om beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt gelden. Wei kunnen de gemeenten op grond van sociale omstandigheden ontheffing van deze verplichting verlenen. Uitkeringshoogte Ten aanzien van het niveau van de bijstandsuitkering voor de werkloze schoolverlaters van 18 tot 21 jaar merkt het kabinet op, dat het uitkeringsniveau voor deze leeftijdscategorieen in het wetsvoorstel hABW is gebaseerd op de kinderbljslagbedragen die thans nog voor deze groep gelden. De gedachte hierachter is een goede afstemming met enerzijds de beloningsniveaus van de JWG (met name in de zogeheten voorbereidingsfase") en anderzijds de ouderlijke onderhoudsplicht. Ingangsdatum Het kabinet gaat er in de adviesaanvraag vanuit dat de nieuwe ABW op 1 juli 1995 van kracht wordt. Het wil de nu voorgenomen wijzigingen in de wet laten ingaan tegelijk met de beeindiging van het overgangsrecht AKW, te weten per 1 oktober 1995. Deze datum hangt weer samen met de beoogde invoeringsdatum van het nieuwe stelsel van studiefinanciering, dat per 1 September 1995 van kracht zou moeten worden. Rekening houdend met de kwartaalsystematiek in de AKW, zou het overgangsrecht AKW vervolgens per 1 oktober 1995 worden afgeschaft. Naar inmiddels duidelijk is geworden, zai de invoering van de nieuwe ABW worden uitgesteldtot 1 januari 1996. In verband hiermee zai ook de datum voor beeindiging van het overgangsrecht AKW voor de categorie werkloze schoolverlaters opschuiven naar 1 januari 1996, zo is van de zijde van het Ministerie van SZW meegedeeld. Aldus wordt voorkomen dat voor slechts een kwartaal de huidige Rww en het Besluit landelijke normering moeten worden aangepast. Voor de categorie studerenden en de huishoudkinderen zai het overgangsrecht AKW wel conform de eerdere voornemens per 1 oktober 1995 worden beeindigd.
1) Vanaf 1 September 1994 kunnen jongeren die vanwege persoonlijke kenmerken nog niet in aanmerking komen voor een JWG-dienstbetrekking, deelnemen aan de zogeheten voorbereidingsfase waarmee zij op termijn kunnen worden toegeleid naar een JWG-dienstbetrekking (garantieplaats). Gedurende de voorbereidingsfase ontvangen zij een van de kinderbijslag afgeleide vergoeding van netto / 328,67 per maand.
11
12
3. Het kabinetsvoorstel nader beschouwd 3.1
Aanleiding
Blijkens de adviesaanvraag is het kabinet van oordeel dat de voorgenomen maatregelen op het gebied van de studlefinanciering gepaard nnoeten gaan met wijziging van de kinderbijslagwetgeving, in casu beeindiging van het overgangsrecht AKW. Naar het voorkomt heeft de daarvoor gegeven motivering - het voorkomen van een extra beroep op de AKW als gevolg van aanscherping van de WSF-voorwaarden - vooral betrekking op de categorie studerenden aan niet bekostigd, aangewezen of erkend onderwijs. Op het eerste oog wordt niet duidelijk waarom ook de beide andere categorieen die onder het overgangsrecht AKW vallen dan niet langer in aanmerking zouden dienen te komen voor kinderbijslag. In dit verband is vermeldenswaard dat in het regeerakkoord nog wordt gesproken over afschaffing van de kinderbijslagregeling voor kinderen van 18 jaar en ouder "behoudens enkele uitzonderingen"'*. Dat het kabinet thans voornemens is geen uitzonderingen te maken, heeft - zo is door het Ministerie van SZW bevestigd - te maken met de betrekkelijk geringe omvang van de betrokken categorieen. Voorts heeft een rol gespeeld dat integrale afschaffing van het overgangsrecht AKW tot een verdere vereenvoudiging van de kinderbijslagwetgeving leidt. 3.2
Werkloze schoolverlaters
De vraagstelling in de adviesaanvraag is gericht op de kabinetsvoornemens ten aanzien van de ABW. Meer specifiek wordt de aandacht van de commissie gevraagd voor het voornemen de wachttijd in de Rwwte laten vervallen (pagina 4 adviesaanvraag). Met het oog hierop wordt onderstaand de regeling van de wachttijd in de Rww weergegeven en de manier waarop de wachttijd in het wetsvoorstel hABW terugkeert. Daarna worden de gevolgen van afschaffing van de wachttijd in kaart gebracht, uitgaande van het wetsvoorstel hABW.
1) Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1394, 23 715, nr. 11, p. 31. 2) Deze periode begint op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin het onderwijs feitelijk is beeindigd. Vanafde zomervakantie 1994 gerekend betekent dit een wachttijd tot 1 Januari 1995.
De wachttijd in de Rww en hABW De regeling van de wachttijd is thans opgenomen in artikel 5 Rww. Bepaald is dat een werkloze schooiverlater van 18 tot 21 jaar geen recht op bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft zolang de wachttijd nog niet is verstreken; artikel 6 Rww bepaalt verder dat de bijstandsverlening ingaat na een wachttijd van een half jaar volgend op het tijdstip waarop het onderwijs geacht wordt te zijn beeindigd^'. De wachttijd is in 1981 in de Rww geintroduceerd naar aanleiding van een verzwaring van de referte-eis in de Werkloosheidswet en de Wet Werkioosheidsvoorziening. De invoering van de wachttijd leidde ertoe dat betrokken jongeren gedurende die periode geen zelfstandig uitkeringsrecht meer hadden. In plaats daarvan konden 13
hun ouders aanspraak maken op een bedrag aan kinderbijslag dat aanzienlijk lager was dan de toenmalige Rww-uitkering. In het wetsvoorstel hABW - dat ertoe leldt dat de Rww opgaat in de nieuwe ABW - wordt de wachttijd niet meer met name genoemd. Zlj ligt besloten in de formulering van artikei 9 hABW, dat bepaalt dat geen recht op bijstand bestaat voor 18- tot 21-jarigen die vallen coder het overgangsrecht AKW (dit zijn onder meer werkloze schoolverlaters gedurende een half jaar na het beeindigen van het onderwijs). Geconstateerd kan worden dat de wachttijd in het wetsvoorstel hABW de facto alleen betrekking heeft op jongeren geboren voor 1 oktober 1986 en derhalve in 2007 haar betekenis zai verliezen.^'
1) De in feite tijdelijke regaling van de wachttijd wordt voor het eerst aangetroffen in de eerste note van wijziging bij het wetsvoorstel hABW ITweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994,22545, nr. 18, p. 2). Hierover heeft de commissie niet geadviseerd. 2) Artikei 26 lid 3 AKW. Heeft het werkloze kind zijn studie of beroepsopleiding kort voor of met ingang van de zomervakantie beeindigd dan bestaat recht op kinderbijslag uiterlijk tot 1 januari daaropvolgend. 3) Artikei 10 lid 2 AKW. 4) Dit is gelijk aan het kinderbijslagbedrag voor kinderen van 6 tot en met 12 jaar. De per 1 januari 1995 voorgenomen wijziging van de AKW strekt ertoe de kinderbijslag voor kinderen van 6 tot en met 12 en van 18 tot en met 24 jaar te verlagen near 85 procent van het basisbedrag. De verlaging geldt alleen voor nieuwe gevallen. Het desbetreffende wetsvoorstel strekt er voorts toe de hoogte van de kinderbijslag voor nieuwe gevallen niet langer afhankelijk te laten zijn van de gezinsgrootte ITweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 957, nrs. 1-3). 5) De AKW-verzekerde heeft recht op een drievoudige kinderbijslag als de werkloze schoolverfater niet tot zijn huishouden noch tot het huishouden van een ander behoort maar nagenoeg geheel op kosten van de verzekerde wordt onderhouden. 6) Deze bedragen zijn exclusief de opslag tercompensatie van de nominate kinderpremies ZFW en A WBZ Izogeheten Dekkerkopjes): deze opslag loopt op van / 22,61 tot / 86,90 bij een gezinsgrootte van Hn kind respectievelijk zes kinderen.
Gedurende de wachttijd Rww bestaat thans aanspraak op kinderbijslag. Ingevolge artikei 26 lid 1 sub b AKW hebben ouders recht op kinderbijslag voor hun 18-tot 21-jarige kinderen die na beeindiging van hun studie of beroepsopleiding werkloos zijn geworden. Er bestaat aanspraak op kinderbijslag zolang het betrokken kind werkloos is, met een maximumtermijn van twee kalenderkwartalen^'. Thans hebben voorts de ouders van werkloze schoolverlaters gedurende hun zoektijd in het kader van de JWG recht op kinderbijslag; de schoolverlater heeft dan geen recht op bijstand. Voorwaarde voor het recht op kinderbijslag is dat het kind in belangrijke mate op kosten van de verzekerde wordt onderhouden; in ditverband is van belangdateigen inkomsten van het kind worden geachtte zijn aangewend voor het onderhoud van het kind^' en in mindering kunnen worden gebracht op de onderhoudskosten die door de ouders (moeten) worden gedragen. Voorts geldt als voorwaarde dat het kind als werkzoekende bij de arbeidsvoorzieningsorganisatie is ingeschreven. Het kind mag niet reeds negentien uur of meer per week arbeid verrichten. De hoogte van de kinderbijslag bedraagt voor een kind dat op de eerste dag van het desbetreffende kwartaal 18 jaar of ouder is 100 procent van de basiskinderbijslag per kind*'. Ingeval van werkloze schoolverlaters heeft de verzekerde recht op tweevoudige kinderbijslag^' indien het kind grotendeels op zijn kosten wordt onderhouden, hetgeen in het algemeen het geval zaI zijn. Voorts is het kinderbijslagbedrag gebaseerd op de gezinsgrootte (aantal telkinderen). Per 1 januari 1994 bedraagt het /rwa/taa/bedrag®' aan kinderbijslag voor werkioze schoolverlaters ouder dan 18 jaar voor een gezin met een kind waarvoor recht op tweevoudige kinderbijslag bestaat / 940,80 (twee telkinderen). Voor een gezin met zes kinderen, waarbij voor de werkloze schoolverlater recht op tweevoudige kinderbijslag bestaat, bedraagt het kwartaalbedrag aan kinderbijslag in totaal/ 4.191,74 (zeven telkinderen). Indien voor de werkloze schoolverlater van 18 jaar en ouder het recht op kinderbijslag vervalt, daalt in dit gezin het kwartaalbedrag aan kinderbijslag tot / 2.837,05 (vijf telkinderen). Komt de werkioze schoolverlater na de wachttijd in aanmerking voor een Rww-uitkering, dan ontvangt hij thans - afhankelijk van zijn leeftijd en woonsituatie - een bedrag tussen de / 503,- en / 904,- per maand. Consequenties afschaffing wachttijd Beeindiging van de wachttijd voor werkloze schoolverlaters van 18 tot 21 jaar leidt ertoe dat deze categorie, meestal in aansluiting op de studiefinanciering, recht krijgt op bijstand. Betrokkenen krijgen een zelfstandig uitkeringsrecht, daar waar de AKW is ge14
richt op het verstrekken van een financiele tegemoetkonning aan verzekerden die kinderen verzorgen en opvoeden.
1) Volgens de adviesaan vraag zai het uitkeringsniveau gebaseerd zijn op "de kinderbijslagbedragen die momenteel nog voordeze groep gelden'. Volgens artikel 29 hABW (dit gaat uit van de situatie per 1 januari 1992: indexering moet nog plaatsvindeni zijn de bijstandsnormen per kalendermaand voor degenen die jonger zijn dan 21 jaar als volgt: een alleenstaande heeft recht op / 321,74; voor een alleenstaande ouder geldt een bedrag van / 683,39; gehuwden waarvan beide echtgenoten 18, 19 of 20 Jaar zijn hebben aanspraak op / 643,43 (/ 1.005,13 als er een ofmeer kinderen zijn); voor gehuwden waarvan een echtgenoot 18, 19 of 20 jaar is en de ander 21 jaar of ouder, is de norm f 1.225,86 1/ 1.587,51 ingeval er een of meer kinderen zijn}. 2) Voor schoolvedaters die voordien aanspraak hadden op WSF-studiefinanciering kan voorts van belang zijn dat de gemeente krachtens artikel 36 hABW de bevoegdheid heeft de bijstandsnorm lager vast te stellen. Dit kan spelen als de bijstandsuitkering hoger is dan de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van de WSF gelden. De gedachte hierachter is dat betrokkene tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op het lagere WSF-inkomen en dat zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toenemen als hij zijn studie beeindigt en als schoolverlater op bijstand aangewezen raakt. Aangezien de hoogte van het WSF-normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor een thuiswonende per 1 januari 1994 / 455,59 bedraagt, lijkt artikel 36 hABW thans niet van belang te zijn voor de onderhavige schoolverlaters. 3) Over het vierde kwartaai van 1993 bedroeg het aantal huishoudkinderen in de leeftijdscategorie 16 tot 18 jaar 66; in de leeftijdscategorieen 18 tot 21 jaar en 21 tot 25 jaar waren dit respectievelijk 138 en 69 kinderen. Bron: Sociale Verzekeringsbank, Kwartaalstatistiek AOW, AWW, AKW; tweede kwartaai 1994, Amstelveen 1994, p. 2.12.
Ingevolge de hABW zaI voor de betrokken schoolverlaters de landelijk gegarandeerde bijstandsnorm voor 18- tot 21-jarigen gelden, weike op het niveau van de kinderbijslagbedragen ligt^'. Dit uitkeringsregime is afgestemd op enerzijds de ingevolge artikel 395a Boek I Burgerlijk Wetboek geldende onderhoudsplicht van de ouders voor jongeren die tot deze leeftijdscategorie behoren en anderzijds de beloningsniveaus in de JWG-voorbereidingsfase. In overeenstemming met de beloning in deze JWG-fase bedraagt de landelijke norm voor bijstand beneden de 21 jaar ongeveer / 330,per maand; dit bedrag is afgeleid van de kinderbijslagbedragen die voor deze leeftijdscategorie gelden en is (ongeveer) gelijk aan het maandelijkse bedrag van dubbele kinderbijslag in een gezin met twee kinderen. In dit bedrag zijn de nominale kinderpremies ZFW en AWBZ verdisconteerd. Betrokkenen kunnen in aanmerking komen voor aanvullende bijzondere bijstand. Bij de bepaling van de hoogte van de uitkering kunnen voorts de inkomens- en vermogenstoets in de ABW een rol spelen. Zo beinvloedt bijvoorbeeld de aanwezigheid van een spaartegoed boven / 8.600,- (voor een alleenstaande) de hoogte van de uitkering.^' Ten slotte leidt het laten vervallen van de wachttijd ertoe dat betrokkenen direct moeten voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen ingevolge de hABW ter bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening. 3.3
Huishoudkinderen
Beeindiging van het overgangsrecht AKW zaI er naar het oordeel van het kabinet voorts toe moeten leiden, dat ook een deel van de huishoudkinderen voortaan een beroep kan doen op de ABW. Aanpassing van het wetsvoorstel hABW behoeft daarvoor niet plaatste vinden. Ingevolge het overgangsrecht AKW bestaat thans voor huishoudkinderen van 16 tot 25 jaar die voor 1 oktober 1986 zijn geboren, aanspraak op kinderbijslag. Artikel 26 lid 2 AKW spreekt in dat verband van kinderen wier voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door het verzorgen van het huishouden en die voorts in belangrijke mate door de kinderbijslaggerechtigde worden onderhouden. Per huishouden kan niet meer dan een kind als huishoudkind worden aangemerkt. De gevolgen van afschaffing van het overgangsrecht AKW zijn niet voor alle huishoudkinderen gelijk. Voor in Nederland wonende huishoudkinderen van 18 jaar en ouder geldt dat zij dan een beroep kunnen doen op de ABW. Zij kunnen derhalve vanaf hun achttiendejaaraanspraakmakenopeen bijstandsuitkering, waarbij ook voor hen de normale verplichting om beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt zaI gelden. Gemeenten kunnen van deze verplichting ontheffing verlenen op grond van sociale omstandigheden. Voor 16- en 17-jarige huishoudkinderen^' alsmede voor in het buitenland wonende huishoudkinderen gaat de beeindiging van de kinderbijslag niet gepaard met een vervangende voorziening. Voor hun ouders resteert slechts de mogelijkheid van fiscale aftrek van buitengewone lasten. Afschaffing van het overgangsrecht AKW 15
voor deze jongeren heeft geen gevolgen voor de ABW, en valt daardoor- zo constateert de commissie - buiten het bestek van de adviesaanvraag. Van de huishoudkinderen die aanspraak kunnen gaan maken op een bijstandsuitkering, zai yoor de 18- tot 21-jarigen bij inwerklngtreding van de hABW de landelijke norm voor beneden 21-jarigen (circa/ 330,- per maand)gelden.Zoalsuiteengezet In paragraaf 3.2 is deze norm afgeleid van de kinderbijsiagbedragen die voor deze leeftijdscategorle gelden. Voor de oudere huishoudkinderen (van 21 tot 25 jaar) geldt in beginsel de norm van / 905,- die aanzienlijk hoger is dan het kinderbijslagbedrag van circa / 330,- per maand waarop thans voor de ouders aanspraak bestaat. in dat verband zij vermeld dat de gemeenten in het algemeen de bevoegdheid hebben in individuele gevallen van deze norm af te wijken en de bijstand af te stemmen op de werkelijke bestaanskosten van betrokkene (artikel 13 hABW). Voiledigheidshalve wordt hier voorts vermeld dat het uitstel van de invoering van de nieuwe ABW tot 1 januari 1996 ertoe leidt, dat huishoudkinderen in het laatste kwartaal van 1995 nog onder het regime van de Rww zullen vallen. 3.4
Studerenden aan niet bekostigd, aangewezen of erkend onderwijs
Blijkens de eerdergenoemde brief van het IVIinisterie van SZW van 11 november 1994 ligt het niet in de bedoeling de afschaffing van het overgangsrecht AKW voor de categorie studerenden gepaard te laten gaan met een vervangende voorziening in de WSF voor betrokkenen. Dit neemt niet weg dat in beginsel de WSF als voorliggende voorziening dient te worden beschouwd. Het ligt dan ook niet in de bedoeling studerenden aan niet bekostigd, aangewezen of erkend onderwijs recht te geven op bijstand. "Conform de bestaande regelgeving zullen derhalve studerenden uitgesloten blijven van bijstand", zo wordt in de brief meegedeeld. Van de zijde van het ministerie is vervolgens mondeling toegeiicht dat de uitzondering van het recht op bijstand voor deze categorie ook expliciet zaI worden opgenomen in artikel 9 hABW, dat de uitsluitingsgronden voor het recht op bijstand bevat. De uitsluiting van studerenden zaI geen betrekking hebben op personen die deelnemen aan scholing of opieiding die noodzakelijk wordt geacht voor inschakeling in de arbeid zoals bedoeld in artikel 113 hABW.
1) Hiervan wordt uitgegaan wanneer een bedrag van ten minste / 5ft- per weelt aan het onderhoud van hiet Idnd wordt besteed. 2) Hiervan is spral<e wanneer de verzelcerde meer dan de helft van de ondertioudskosten bijdraagt, met een minimum van / 56,- per week. 3) Hiervan is sprake wanneer de verzekerde 90 procent of meer van de ondertioudskosten bijdraagt met een minimum van f 56,per week.
De huidige regeling voor studerenden in de AKW De hoogte van de kinderbijslag waarop thans nog aanspraak bestaat voor studerenden van 18 tot 25 jaar, hangt af van de mate waarin zij door de AKW-verzekerde worden onderhouden alsmede van de gezinsgrootte. Zo heeft de AKW-verzekerde die "in belangrijke mate"^' bijdraagt in de onderhouds- en studiekosten, aanspraak op enkelvoudige kinderbijslag. Voor studerenden die "grotendeels"^' door de verzekerde worden onderhouden bestaat recht op tweevoudige kinderbijslag. Een recht op drievoudige kinderbijslag kan geldend worden gemaakt indien de studerende niet tot het huishouden van de verzekerde behoort en evenmin tot een ander huishouden en voorts "geheel of nagenoeg geheel"'^' door de verzekerde wordt onderhouden. Per 1 januari 1994 loopt het kwartaalbedrag aan enkelvoudige kinderbijslag voor studerenden op van / 399,20 voor een gezin met een kind tot / 587,73 voor een 16
gezin met zes kinderen. Indien in laatstgenoemd gezin een (studerend) kind het recht op kinderbijslag verliest, loopt liet kwartaalbedrag per kind als gevolg van de progressie in de AKW terug tot / 567,41 zodat dit gezin met een inkomensdaling van / 677,33 wordt geconfronteerd. De bijdrage aan het gezinsinkomen vanwege de aanwezigheid van een kind waarvoortweevoudige kinderbijslag wordt ontvangen loopt uiteen van / 940,80 (gezin met een kind, twee telkinderen) tot / 1.354,69 (gezin met zes kinderen, zeven telkinderen) per kwartaal. Voor een gezin met een kind waarvoor drievoudige kinderbijslag wordt ontvangen zijn deze bedragen / 1.482,39 (gezin met een kind, drie telkinderen), respectievelijk / 2.140,87 (gezin met zes kinderen, acht telkinderen) per kwartaal. Uit de door het Ministerie van SZW verstrekte informatie blijkt dat de groep van 37.000 studerenden die thans in aanmerking komt voor kinderbijslag, nogal divers is samengesteld. Het blijkt in ongeveer 14.000 gevallen te gaan om studerenden in het buitenland. Het overgrote deel van hen woont in Marokko (6.800), Turkije (3.000) of Belgie (2.200). Voorts betreft het studerenden in de Verenigde Staten (1.500), in de meeste gevallen Nederlandse kinderen die een jaar highschool of college volgen met een zogenaamd uitwisselingsprogramma. De in Nederland studerenden volgen opieidingen waarvoor geen recht op studiefinanciering ingevolge de WSF bestaat, zoals (voortrajecten voor) het leerlingwezen, opieidingen die door arbeidsvoorzieningsorganisatieszijnopgezet/gestimuleerd en opieidingen die (nog) niet zijn erkend op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen. Bij een aantal opieidingen gaat het om een combinatie van leren en werken en bestaat een (part-time) arbeidsovereenkomst, waarbij de jongere het minimumjeugdioon ontvangt. Uit statistische gegevens van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)^' blijkt dat de 34.446 studerenden voor wie in het vierde kwartaal 1993 kinderbijslag is uitgekeerd, correspondeerden met 72.882 telkinderen. Er blijkt geen inzicht te bestaan in de mate waarin enkel-, twee- of drievoudige kinderbijslag is verieend en evenmin is bekend of er op dat punt verschillen bestaan in de aanspraken voor de in Nederland en in het buitenland studerende kinderen. Uit de beschikbare cijfers kan slechts worden opgemaakt dat in de onderzochte periode gemiddeld genomen sprake is van tweevoudige kinderbijslag. De SVB-cijfers laten voorts zien dat de meeste studerenden tussen de 18 en 21 jaar oud zijn: 25.871 studerenden corresponderen met 52.055 telkinderen. Het aantal studerenden in de leeftijdsgroep van 21 tot 25 jaar bedraagt 8.575. Uit het gegeven dat de studerenden in deze leeftijdscategorie 20.827 telkinderen opieveren, kan vervolgens worden afgeleid dat in de meeste gevallen sprake is van tweevoudige of drievoudige kinderbijslag.
1) Sociale Verzekeringsbank, Kwartaalstatistiek AOW, AWW, AKW; tweede kwanaal 1994, Amstelveen 1994, p. 2.12.
17
Afschaffing kinderbijslag voor studerenden Zoals uit de label blijkt, kunnen de financiele effecten van afschaffing van de kinderbijslag voor de studerenden afhankelijk van de omstandigheden opiopen van / 1.597,- voor een gezin met een kind tot / 8.563,- voor een gezin met zes kinderen, per studerend kind per jaar. Tabel3.1 - Inkomenseffecten door verlies van recht op kinderbijslag voor een kind (guldens per jaar).*
Gezinssituatie (echte kinderen) 1 kind 2 kinderen 3 kinderen 6 kinderen
verlies van enkelvoudige kb
verlies van tweevoudige kb
verlies van drievoudige kb
1597 2166 2166 2709
3763 4333 4876 5419
5930 7042 7585 8563
" Uitgaande van een kind (18-24 jaar) voorwie recht bestaat op honderd procent van het basisbedrag. Broertjes/zusjes zijn 6-12 jaar. Bron: Ministerie van SZW
Voorts kan worden geconstateerd dat bij de beeindiging van de kinderbijslagregeling voor studerenden vanaf 18 jaar geen onderscheid wordt gemaakt tussen kinderen die op dat moment reeds met een studie bezig zijn en nieuwe gevallen. In dat opzicht bestaat een verschil met de invoering van het voorgenomen stelsel van studiefinanciering, dat alleen voor beginnende studenten zai gelden. Vermeldenswaard is voorts dat bij de verlaging van de maximumleeftijd voor kinderbijslag van 27 naar 25 jaar per 1 oktober 1988, een overgangsregeling is getroffen voor jongeren voor wis in het daaraan voorafgaande kwartaal al aanspraak op kinderbijslag ter zake van studie bestond. Uitsluiting studerenden van het recht op bijstand Omdat het niet in de bedoeling ligt studerenden na afschaffing van het overgangsrecht AKW recht te geven op een bijstandsuitkering, bestaat het voornemen deze categorie expliciet en overeenkomstig de bestaande regelgeving uit te sluiten, zo is van de zijde van het Ministerie van SZW meegedeeld. Daartoe zou de betrokken groep worden opgenomen in artikel 9 hABW, dat de uitsluitingsgronden voor het recht op bijstand bevat. Dienaangaande kan worden opgemerkt dat kinderbijslag wordt aangemerkt als een voorliggende voorziening in de zin van het huidige artikel 1 a ABW. Het enkele feit dat voor de betrokken studerenden aanspraak op kinderbijslag bestaat, vormtthans dus reeds voldoende grond voor de gemeente om niet tot bijstandsverlening over te gaan. Alleen wanneer sprake is van zeer dringende redenen kan de gemeente bijzondere bijstand verlenen. Het wetsvoorstel hABW zet deze lijn voort, nu artikel 9 bepaalt dat jongeren van 18 tot 21 jaar als bedoeld in artikel 26 AKW (onder meer studerenden) geen recht hebben op bijstand. Evenals momenteel het geval 18
is ken de gemeente niettemin besluiten bijstand te verlenen indien dringende redenen daartoe noodzaken (artikel 11 hABW). Het in de eerdergenoemde brief van het Ministerie van SZW aangekondigde voornemen studerenden "conform bestaande regelgev i n g " uit te sluiten van het recht op bijstand, lijkt aldus te moeten worden opgevat dat de materiele omschrijving van studerenden in de AKW wordt opgenomen in artikel 9 hABW. In de AKW worden zij omschreven als degenen "van wie de voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding". In beginsel is hiervan sprake wanneer betrokkene meer dan 19 uur per week aan de studie besteedt (schooluren). Een op een dergelijke wijze vormgegeven uitsluiting van studerenden van het recht op bijstand, zai tot gevolg hebben dat de gemeenten in voorkomende gevallen voortaan zelf moeten onderzoeken of de voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs. Onder meer zullen zij daarbij de door de onderwijsinstelling ingevulde verklaringen moeten betrekken. In weike mate studerenden na afschaffing van de kinderbijslag ook daadwerkelijk een verzoek om bijstandsverlening zullen indienen, valt niet goed te voorspellen. Wei is duidelijk dat in het buitenland studerenden zelf geen aanspraak kunnen maken op een bijstandsuitkering. Voorts zullen jongeren die deelnemen aan opieidingen waarbij sprake is van een combinatie van leren en werken en die in dat kader een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan, veelal zodanige inkomsten hebben dat zij niet in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering. Om hoeveel jongeren het hier gaat is overigens niet bekend. Het is evenmin te voorzien in hoeverre afschaffing van kinderbijslag voor studerenden in binnen- en buitenland zaI leiden tot een extra beroep op de bijstand door hun ouders. De ouder van wie het gezin in het buitenland woont komt hiervoor overigens niet in aanmerking, gezien het feit dat hij in de bijstandswetgeving als alleenstaande wordt aangemerkt. Ten slotte kan worden opgemerkt dat het uitstel van de invoering van de hABW tot 1 januari 1996 ertoe leidt dat de studerenden gedurende het laatste kalenderkwartaal van 1995 nog onder het regime van de Rww zullen vallen. Daarin is bepaald dat geen bijstand wordt verleend aan werkloze werknemers van 18 tot 21 jaar en werkloze schoolverlaters van 21 jaar en ouder die gaan deelnemen aan scholing of een opieiding weIke niet noodzakelijk wordt geacht voor de inschakeling in de arbeid (artikel 12 lid 2 Rww). Alleen werkloze werknemers van 21 jaar en ouder die scholing of onderwijs gaan volgen en tevens blijven voldoen aan de voorwaarden voor inschakeling in de arbeid, kunnen aanspraak maken op bijstand tenzij aanspraak kan worden gemaakt op studiefinanciering (artikel 12 lid 1 Rww).
19
20
4. Standpunt van de commissie
Decommissiestelt vast datdekabinetsvoornemens met betrekking tot de ABW onderdeel uitmaken van een breder pakket van beleidsvoornemens. De kern daarvan wordt gevormd door de wijziging van het stelsel van studiefinanciering. In verband daarmee wordt afschaffing van het overgangsrecht AKW wenselijk geacht, welk voornemen vervolgens gevolgen zou moeten hebben voor de ABW.
1) De commissie heeft tot taalt te adviseren over ondenverpen betreffende de ABW, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongesciiikte gewezen zelfstandigen. 2) SER, Advies studiefinanciering, publikatienr. 85/06, Den Haag 1985, p. 68. Wellicht ten overvloede zij hier vermeld dat de Vereniging van Nederiandse Gemeenten niet is vertegenwoordigd in de read. 3) SER, Advies structuur van de kinderbijslagen, publikatienr. 90/12, Den Haag 1990, p. 40.
Afschaffing overgangsrecht AKW voor studerenden Ofschoon de voornemens met betrekking tot de ABW niet los kunnen worden gezien van het bredere beleidspakket, heeft de commissie zich gelet op haar taakstelling^' met name gericht op de gevolgen van afschaffing van hetovergangsrecht AKW voor de ABW. Alvorens daarover haar standpunt uit te spreken vraagt zij hier de aandacht voor de financiele gevolgen van afschaffing van de kinderbijslagregeling voor de (ouders van) studerenden van 18 tot 25 jaar aan niet bekostigd, aangewezen of erkend onderwijs in de zin van de WSF. Zij stelt vast dat voor de ongeveer 37.000 studerenden, merendeels in de leeftijd van 18 tot 21 jaar, per 1 oktober 1995 geen aanspraak meer kan worden gemaakt op kinderbijslag terwiji evenmin sprake is van een kinderbijslagvervangende voorziening. Het is de commissie voorts opgevallen dat niet is voorzien in een overgangsregeling voor jongeren voor wie voor 1 oktober 1995 recht op kinderbijslag ter zake van studie bestaat. Zoals uiteengezet in paragraaf 3.4 leidt de beeindiging van het recht op kinderbijslag tot een inkomensachteruitgang die, afhankelijk van de individuele omstandigheden, kan opiopen van / 1.597,- (voor een gezin met een kind) tot / 8.563,- (voor een gezin met zes kinderen) per studerend kind per jaar. Het vorenstaande vormt voor de commissie aanleiding de aandacht te vestigen op het pleidooi van de read in zijn advies over studiefinanciering om bij afschaffing van de kinderbijslag voor 18tot 27-jarigen een adequate voorziening te treffen voor in het buitenland studerenden en in Nederland wonende studerenden die geen aanspraak kunnen maken op studiefinanciering^'. Tevens herinnert zij eraan dat de read in zijn advies over de structuur van de kinderbijslagen als een van de uitgangspunten heeft geformuleerd dat de ouder die jegens zijn kinderen onderhoudsplichtig is en ook feitelijk aan deze onderhoudsplicht voldoet, in beginsel recht op kinderbijslag dientte hebben, tenzij er adequate kinderbijslagvervangende voorzieningen van toepassing zijn^'. Ofschoon het niet in de bedoeling van het kabinet ligt de betrokken studerenden na afschaffing van het overgangsrecht AKW aanspraak te geven op een bijstandsuitkering - zij zullen daarom in artikel 9 hABW expliciet worden uitgezonderd van het recht op bijstand - dient ten slotte near het oordeel van de commissie rekening te worden gehouden met een toename van bijstandsaanvragen en daaruit voortvloeiende werkzaamheden voor de gemeen21
ten. Gezien de nnogelijke toenanne van uitvoeringswerkzaamheden voor de gemeenten alsmede van uitkeringslasten, acht de commlssie een nader onderzoek hiernaar gewenst. Afschaffing wachttijd Rww; huishoudkinderen Bij haar beoordeling van de overige gevolgen van afschaffing van het overgangsrecht AKW voor de ABW beschouwt de commissie de kabinetsvoornemens op het terrain van de studiefinanciering en de kinderbijslagwetgeving als een gegeven. Evenals het kabinet gaat zij er voorts vanuit dat het wetsvoorstel hABW van kracht zai zijn op het moment waarop het overgangsrecht AKW wordt beeindigd. Naar het oordeel van de commissie staat de rulmere toegankelijkheid van de bijstand als gevolg van afschaffing van de wachttijd Rww voor schoolverlaters, op gespannen voet met het beleid gericht op een sluitende aanpak van de werkloosheid onder jongvolwassenen. De commissie betreurt het dat de afschaffing van de wachttijd ertoe leidt dat in enige mate afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt dat het slechts in indivlduele noodgevallen mag voorkomen dat jongeren tussen de 18 en 21 jaar een beroep op bijstand moeten doen. In dit verband herinnert de commissie aan de ultspraak van de raad In zijn advies over arbeidsmarktbeleid voor de jaren negentig, dat de sluitende aanpak van de jeugdwerkloosheid past in het preventieve beleid om langdurige werkloosheid te voorkomen^'. In de zienswijze van de commissie dient het genoemde uitgangspunt dat 18-tot 21-jarigen slechts in indivlduele noodgevallen een beroep op bijstand moeten doen, zoveel mogelijk te worden gehandhaafd en gerealiseerd. Daarvan uitgaande heeft zij het kabinetsvoornemen vervolgens beoordeeld. Uit een oogpunt van participatiebevordering hecht de commissie er groot belang aan dat werkloze schoolverlaters direct na het beeindigen van onderwijs of beroepsopleiding te maken krijgen met de arbeidsinschakelingsverplichtingen krachtens de hABW, inclusief het daarbij horende incentive- en sanctie-instrumentarium. Gemeenten en arbeidsvoorzieningsorganisatie zijn daardoor ook direct in de gelegenheid in te spelen op mogelijke arbeidsproblemen, bijvoorbeeid via indivlduele trajectbemiddeling en scholing. Een effectief gebruik van deze participatiebevorderende instrumenten kan ertoe leiden dat jongeren tussen de 18 en 21 jaar slechts gedurende een beperkte periode op bijstand zijn aangewezen. 1) SER, Arbeidsmarktbeleid voor de jaren negentig, publikatienr. 91/17, Den Haag 1991, p. 34. 2) Hetkinderbijslagniveau voorkinderen uit grote gezinnen ligt thans hoger dan de relevante bijstandsnorm in de hABW. In dat verband is van betekenis dat het kabinet op 28 oktober 1994 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer heeft ingediend waarin de hoogte van de kinderbijsiag niet langer afhankelijk is van de gezinsgrootte (Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 957, nrs. 1-3, Nadere wijziging van de AKW, de ZFW en de AWBZ). 3) Zoals geconstateerd in paragraaf 2.2 leidt uitstel van de invoering van de nieuwe ABW ertoe dat gedurende het laatste kwartaal van 1995 voor huishoudkinderen het regime van de Rww geldt.
De commissie stelt vervolgens vast dat het bij de afschaffing van de wachttijd in feite gaat om de beeindiging van een tijdelijke regeling, aangezien de wachttijd ingevolge het wetsvoorstel hABW alleen betrekking heeft op jongeren geboren voor 1 oktober 1986. De commissie constateert verder dat bij afschaffing van de wachttijd voor schoolverlaters in het algemeen geen grote financiele veranderingen voor de betrokkenen optreden, aangezien de relevante bijstandsnorm vrij nauw aansluit op het kinderbijslagniveau^'. Dit geldt ook voor huishoudkinderen^' in de leeftijdsgroep van 18 tot 21 jaar voor zover zij na afschaffing vande kinderbijslagregeling een beroep op bijstand kunnen doen. Wat de huishoudkinderen van 21 tot 25 jaar betreft, is de relevante bijstandsnorm hoger, maar daarbij past de kanttekening dat gemeenten in het 22
algemeen de bevoegdheid hebben deze in individuele gevallen af te stemmen op de werkelijke bestaanskosten. Wat wel verandert is dat de betrokken jongeren een zelfstandig uitkeringsrechtkrijgen,waarthanssprake is van een aanspraak van de ouders op kinderbijslag. De commissie stelt vervolgens met instemming vast dat werkloze schoolverlaters die voorafgaand aan hun werkloosheid aanspraak maakten op studiefinanciering, met minder inkomensregelingen en daarbijhorende'loketten'kunnenwordengeconfronteerdwanneer zij direct recht op bijstand krijgen. Zij (de facto hun ouders) slaan dan de AKW-fase met de SVB als uitvoerder over en krijgen direct te maken met de gemeente als uitvoerder van zowel de ABW als de JWG. Doordat de ABW evenals de WSF een maandsystematiek kent, kan bovendien een betere aansluiting plaatsvinden dan bij de kwartaalsystematiek van de AKW mogelijk is. De afschaffing van het overgangsrecht AKW in combinatie met de voornemens ten aanzien van de ABW maakt verder een meer doelmatige uitvoering van inkomensregelingen voor jongeren mogelijk. De kinderbijslagwetgeving wordt geschoond van een deel van zijn werkloosheidscomponent^' waardoor de uitvoering van de AKW door de SVB eenvoudiger wordt. Voor de gemeenten als uitvoerders van de ABW zullen de werkzaamheden daarentegen toenemen - onder meer door de uitvoering van de middelen- en vermogenstoets en de controle van arbeidsinschakelingsverplichtingen. Ten aanzien van de schoolverlaters dient voorts te worden bedacht dat het gaat om een cumulatie van werkzaamheden in het derde en vierde kalenderkwartaal. Daarbij past de aantekening dat bij een deel van deze gevallen sprake is van werkzaamheden die anders een half jaar later zouden plaatsvinden. Komende tot een afronding komt de commissie vervolgens na weging van de verschillende argumenten pro en contra tot het oordeel dat zij zich kan verenigen met de voorgenomen afschaffing van de wachttijd voor werkloze schoolverlaters. Zij gaat er daarbij vanuitdatdooreeneffectiefgebruikvandeparticipatiebevorderende instrumenten ingevolge de hABW het beroep op bijstand door deze schoolverlaters zo beperkt mogelijk wordt gehouden. De commissie kan er ten slotte mee instemmen dat huishoudkinderen van 18 jaar en ouder een beroep kunnen doen op bijstand. Wel acht zij het wenselijk dat wordt voorkomen dat laatstgenoemde jongeren in een tijdsbestek van slechts enkele maanden met drie elkaar opvolgende inkomensregelingen kunnen worden geconfronteerd (tot 1 oktober 1995 de AKW, van 1 oktober 1995 tot 1 januari 1996 de Rww en vanaf 1 januari 1996 de nieuwe ABW). Den Haag, 16 december 1994
1) Volledigheidshalve wordt hier opgemerkt dat voor ouders van werkloze schoolverlaters van 16 en 17 jaar aanspraak op kinderbijslag bestaat (artikel 7 lid 1 sub e AKW}. Dit betreft twee kwartalen volgend op het kwartaal waarin de werkloosheid is opgetreden. Deze periode kan met ten hoogste twee kwartalen worden verlengd voor jongeren Ijonger dan 18 jaar) met een verlengde zoektijd in het kader van de JWG.
LP. Asscher-Vonk voorzitter
A. Devreese secretaris 23
24
Bijlagen bij: Advies inzake bijstand na afschaffing kinderbijslag 18-tot 25-jarigen
25
26
Bijiage 1
Ulntewi* van SeeW* Ml WwkgtIagMilMid
PtmtmMtOt
SER-conuDlssie soclale voorzienlngen Postbus 90405 2509 LK DEN HAAG
Anna vai Hannov«ntra>l 4 TaWoan070-3334444 TiWn07D-3S34033
On* kenmark SZ/BV/l«BAJAB/47418
Doorklaanummar 070-3335206
Onderwarp
Datum
Adviesaanvrage m.b.t gevolgen afschaiTen overgangsrecht AKW voor Algemene bljstandswet
6 oktober 1994
Contactparaoon T. Merkelbach
Uw Brief
1. Inleldlng Naar aanleldlng van de In het rcgeerakkoord vooigenomen wljzlglng van de Wet op de Studieflnanciering (WSF), is besloten het overgangsrecht In de Algemene Klnderbljslagwet (AKW) af te schaflen. Met deze adviesaanvrage verzoek ik u advles uit te brengen over de gevolgen die dlt heeft voor de Algemene bljstandswet 2. Wllzlrtng WH Stiidlennnnclerlng In het regeerakkoord Is besloten tot een wljzlglng van de studieflnanciering voor nleuwe eerstejaars studenten In het hoger onderwijs. Doel van deze wljzlglng is dat de band tussen studlebeurs en studteprestatles wordt versterkt De studlennanclerlng zal in beglnsel worden verstrekt als rentedragende lenlng. Als de student aan nader te bepalen prestatlenormen heeft voldaan, wordt de lenlng (gedeeltelijk) kwljtgescholden (prestatiebeurs). Deze kwijtscheldlng zal zowel naar omvang als opboirw niet verschillen van de beurs In de huldlge studieflnanciering. na verwerklng van de wijzlglngen zoals voorgesteld in het wetsvoorstel Wijziglng Wet op de Studieflnaiicierlng ('student op elgen benen") dat op 27 September door de Eerste Kamer is aanvaard. De prestaUebeurs wordt in principe verstrekt voor de periode die gelJJk is aan de cursusduur. Na afloop van de cursusduur zal er alleen nog recht op rentedragende lenlngen zJJn voor de periode van drie Jaar. Om te voorkomen dat door deze wljzlglng een beroep op de AKW zou ontstaan. is tevens besloten dat het huidlge overgangsrecht in de AKW wordt beftlndlgd.
27
AfschaiTen van het overgangsrecht AKW wonlt meegenomen In het wetsvooisUl van het Mlnisterte van Ondeiwfjs. Cultuur en Wetenschappen (OCenW) betrefliende de prestatlebeurs. De beoogde Inwerkingtreding van de wljziging van de studleflnanclering is 1-9-1995, gelijktljdlg met de aanvang van het studlejaar 1995/1996. De wljziging AKW zal vanwege de kwartaalsystematiek in de AKW ingaan per 1-10-1995. De daanlocr noodzakeItjke wijzlgingen In de Algemene bijstandswet hebben eveneens de ingangsdatum van 1-10-1995. Met in achtnemlng van de met gemeenten afgesproken Invoerlngsteimijo van drle maanden. is het derhalve noodzakelijk dat op 1 Jul! 1995 het wetsvoorstel in het Staatsblad staat Het Minlsterle van OCenW vraagt over de studiefinancierinpaspecten advies aan de voor haar gebrulkelljke adviesorganen (Hoger Onderwljs-kanier en Studenten Kamer). De voorliggende adviesaanvrage beperkt zich tot de gevolgen het afschaiTen van het oveigangsrecht AKW voor de nleuwe Algemene bijstandswet Invoering van laatstgenoemde wet wordt vooizlen per 1 Jull 1995. 3. Het overgangsrecht AKW Tot 1 oktober 1986, het moment waaiop de Wet op de Studlennanciering in weridng trad. konden studerenden (tot 27 Jaar), ongeacht de soort opleidlng. een beroep doen op kinderbijslag indlen met de studle of opieiding tenmlnste 20 uur per week was gemoeid. De WSF geeft echter alleen recht op uttkeiing indlen het gaat om bekostigd, aangewezen of eikend onderwljs. Onder druk van het parlement werd het door de regerlng voorgestelde oveigangsrecht van twee Jaar ultgebreld tot alle klnderen die zijn geboren vMr 1 oktober 1986. De leeilijdsgrens voor de AKW was op dat moment 27 Jaar. DIt betekende dat het aldus tot stand gekomen oveigangsrecht pas op 1 oktober 2013 zou ziJn ultgewerkt Later Is de leeftljdsgrens in de AKW verlaagd van 27 naar 25 Jaar. In Artlkel 26 t/m 29 van de AKW zljn de bijzondere bepallngen opgenomen voor klnderen die geboren ziJn vMr 1 oktober 1986. Hiertn wordt geregeld dat voor drle categorieCn klnderen recht op kinderbljslag bestaaL 1. studerenden aan niet bekostigd aangewezen of erkend onderwljs: 2. werkloze schoolverlaters gedurende de wachttljd voor een Rww-uitkerlng. danwcl gedurende de zoektjjd voorafgaande aan plaatsing In een Jeugdwerkgarantieplaats; 3. zgn. hulshoudklnderen van 16 - 25Jaar De groep hulshoudklnderen Is zeer klein van omvang (totaal circa 270) en bevindt zich voor een deel in het bultenland (TurklJe. Marokko). BIJ de werkloze schoolverlaters gaat het om de groep die na het verlaten van het onderwljs niet direct een baan vindt en vanwege de wachttljd in de Rww gedurende twee kwartalen nog geen recht heeft op een Rww-ultkerlng. Het bctreft gemlddeld op Jaarbasis circa 5.700 Jongeren. met plekmomenten in het derde en vlerde kwartaal (resp. 10.000 en 8.000). De groep studerenden aan het niet bekostigd aangewezen of erkend onderwljs is de afgelopen Jarea vanwege het erkennen van opleidtngen door het Minlsterle van OCenW weliswaar kletaer geworden. maar vormt nog steeds de omvangrijkste groep (37.000 studerenden).
28
Het afscha/Ten van het overgangsrecht AKW, zonder uJtzonderlng van categorle. heefl rinanci£le consequenties voor de betreflende (ouders van) klnderen. Voor de schooiverlaters is het Kabinet voomemens de wachttijd Rww te taten vervallen. waardoor direct recht op bijstand ontstaat Ook voor de huishoudklnderen van 18 Jaar en ouder kan. vooTzover zlj In Nederland woonachtlg zijn. een recht op bijstand ontstaan. Deze advlesaanvrage beperkt zich tot de gevolgen die het afschaffen van het overgangsrecht AKW heefl voor de Algemene bljstandswet. 4. Oevolgen Algemene btfstandswet In de Nota naar aanleiding van het Elndverslag van het wetsvoorstel Herlnrlchtlng ABW die op 21 September jl. naar de Tweede Kamer is gezonden (zle bijlage 1) wordt reeds aandacht geschonken aan het afschaflen van het overgangsrecht Opgemerkt wordt dat met het afschalTen van het ovei^gangsrecht AKW voor de 18- tot 21-Jarige schoolverlater gedurende de wachttijd Rww een voorllggende bestaansvoorzlentng komt te vervaUen. Hetzelfde geldt voor diegenen die in het kader van de JWG een verlengde zoekpeilode hebben gekregen en voor wie met de nota van wljzigtng eveneens was voorzlen in een recht op klnderbljslag In plaats van bijstand. Om die reden is het Kabinet voomemens om de wachttijd In de Rww te laten vervallen zodat voor deze groepen 18- tot 21-Jarlgen recht op bijstand zal ontstaan. In het wetsontwerp Hertnrichting ABW wordt geregeM dat het uitkerlngsniveau voor de betrokkenen gebeiseerd Is op de klnderbljslagbedragen die momenteel nog voor deze groep geiden. Hlermee wordt berelkt dat er eneizljds sprake Is van een goede afstemming met de beloningsniveaus In de JWG, met name in de vooibereidlngsfase. Andeizljds blljfl er onverminderd sprake van de ouderlljke onderhoudsplicht Met een ultkerlng op het niveau van de huidlge klnderbljslag wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat - ultzonderlngssituatles daargelaten - de betrefTende Jongeren hun financieie zelfstandlgheid met met een ultkerlng dlenen te realiseren, maar door te werken of zich daarop via een opleldlng voor te bereiden. Een bijstandsultkerlng op kinderbljslagnlveau voorziet immers niet geheel In de noodzakelljke bestaanskosten. maar is daartn slechts een bijdrage. Voor het overige dtent betrokkene in beglnsel een beroep op de ouders te doen. Immers, bIJ degenen Jonger dan 21 Jaar is de ouderlljke onderhoudsplicht van kracht. Om een goede afstemming met deze onderhoudsplicht te berelken, ligt het voor de hand om in de bijstand als basisntveau het bedrag van de klnderbljslag te hanteren. Vanwege deze aanslultlng op de kindeibljslagbedragen. Is het van belang dat de Herinrichtlng ABW Is Ingevoerd op het moment dat het overgangsrecht AKW wordt afgeschaft. Met het laten vervallen van de wachttijd in de Rww wordt in enlge mate afbreuk gedaan aan het uitgangspunt dat het slechts in noodgevallen mag voorkomen dat Jongeren ult deze leeftijdscategorle een beroep op de bijstand moeten doen. Van het strikte uttzondertngskarakter is dan geen sprake meer. Vanult het perspectlef van de arbeidslnscha-
29
keling zijn er echter ook voordelen verbonden eian de onmlddelljke toegang tot de bljstand in plaats van na een half Jaar wachttljd. De gemeente en de Arbeldsvoorzieiiingsorganisatle zljn dan Immers direct In staat om in te spelen op de mogelijke arbeidsproblemen van de betrokkenen en kunnen zonder enlge vertraglng de eventueel noodzakelljke aktlviteiten ondememen om een mogelijk gebrek aan kwallflcatles te verhelpen. Met betrekklng tot de hulshoudklnderen kan het volgende worden opgemerkL De in Nederland woonachtJge Jongeren van 18 Jaar en ouder krijgen la principe recht op bljstand. Uiteraard geldt ook voor hen de normale verpllchtlng om beschlkbaar te zljn voor de art>eidsmarkt. Het Is aan de gemeenten om te beootdelen of het betreffende hulshoudklnd op grond van sociale omstandlgheden onthefTlng kan krlJgen van deze verpllchtlng. 5. Advlesvraag Graag vememen wtj uw vlsie omtrent de hlertwven geschetste lljn. waarblj voor de groep schoolverlaters en hulshoudklndeFen van 18 Jaar en ouder vanwege het laten vervallen van de wachttljd In de Rww, direct recht op bljstand ontstaat Speclflek vragen wij in dlt verband aandacht voor het laten vervallen van de wachttljd in de Rww. Gelet op de zeer krappe tijdsspanne. verzoeken wlj u om v66r 1 december 1994 aan ons te advlserenDe Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheld.
(A.P.W. Mel
30
Bijiage 2
Samenstelling van de Comnnlssie Sociale Voorzieningen (SoVo)
Onafhankelijke leden mevrouw prof.mr. I.P. Asscher-Vonk (voorzitter) mevrouw drs. A.C.J.J. Fenijn-van Delft mr. W.C.D. Hoogendijk Ondernemersleden mevrouw mr. C.S. Frenkel (VNO) ir. H.M. Smets (CLO) mr. E.M.G.Ph. Helens (KNOV/NCOV) drs. G. Verheij (NCW) Werknemersleden mevrouw drs. L.W. Bijieveld (FNV) mevrouw mr. V. Domela Nieuwenhuis (FNV) drs. E.R. Haket (MHP) drs. M. Hulsegge (CNV) drs. P.H.M. Loozen (AVC) Leden op voordracht van de VNG mr. J.B.G.M. Jonkman drs. F.A.M. Kerckhaert dr. PM.H. van Dijk Ministeriele vertegenwoordigers drs. J.P. Kloosterman (SZW) drs. R de Weerd (SZW) drs. I I.M. van Zeggeren (SZW) mevrouw drs. J.M.C.J. Merkelbach (SZW) Secretariaat drs. A. Devreese mevrouw mr. T.D. Riemens
31
32
Bijiage 3 Mmtonevan Social* Zaken an W«ri(ga4egenh««d
Dirscloraat-Ganeraal Social* Zakertwtd
SZ^ PoBtbut 90802
SER Commlssle Soclale Voorzlenlngen Postbus 90405 2509 LK DEN HAAG
2S09LV'»-C;rav«nhaga Anna van Hannovaratraat 4 Taieioon 070-3334444 Tetata 070-3334011
Uw brief
On*
Kentnerk
Onderwerp Gevraagde Informatle
Datum
DGSZ/BV/UKB/UAB/94/ 49178
11 november 1994
Ooorkiesnummer 070-3335206
Contactpersoon T. Merkelbach
In de commlssievergadertng van vrijdag 4 noverber jl. heeft de commlsle gevraagd om nadere InfoimaUe met betrekklng tot de groep studerenden In het overgangsrecht AKW. Tevens Is geinformeerd naar de oplosslng die OCenW mogelljkerwljs biedt aan de studerenden in het overgangsrecht. In deze brief wordt op belde vraagpunten ingegaan. De gevraagde geactuallseerde versie van het wetsvoorstel Hertnrlchting ABW is sils bijiage bljgevoegd. 1 .Studerenden In het oveigangsrecht AKW Blnnen de groep studerenden In het overgangsrecht AKW kan onderscheld worden gemaakt naar studerenden In het bultenland en studerenden in Nederland. a. Bultenland Ult Informatle van de Socieile Verzekeringsbank blijkt dat in het bultenland aJle vormen van onderwljs, dat wll zeggen zowel onderwljs dat in Nederland onder de WSF valt. £ils onderwijs dat in Nederland niet onder de WSF zou vallen recht geven op AKW. Een uitzondereing hierop zljn de zgn. WSF-studles in het bultenland. Het gaat hierblj om hoger onderwijs, waarvoor in Nederland recht bestaat op studiefLnanciering en waeirvoor dat recht eveneens bestaat voor hoger onderwljs In Vlaanderen, Noord-Rljn Westfalen en Aruba (per 9/93) en Bremen en Nieder-Saksen (per 9/94). Daamaast bestaat recht op WSF hebben voor een aantal universitalre studies die in een EG-Iidstaat wordt gevolgd (bijvoorbeeld archltectuur. diergeneeskunde. tandheelkunde, geneeskunde en faimacie). Het recht op kinderbljslag voor onderwijs volgende klnderen Is nIet beperkt tot EG- en verdragslanden. In ongeveer 14.000 gevallen betreft het studerenden in het bultenland. Voor het overgrote deel gaat het hIer om klnderen die in Marokko (6.800). Turkije (3.000) of Belglfi (2.200) wonen. In de Verenlgde Staten (1.500) betreft het meestal Nederlandse klnderen die een Jaar highschool of 33
college volgen met een zogenaamd uitwlssellngsprogramma. b. Nederland In Nederland hebben studerenden recht op AKW indien het opleldingen betrefl die niet onder de WSF vallen. Het gaat hierbtj onder meer om de volgende opleldingen: - voortrajecten voor het leerllngwezen - opleidlngen die door Arbeidsvoorzienlngsorganisaties zljn opgezet/gesUmuleerd - leerllngwezen (bljvoorbeeld van de bouw. metaal, kapper enz.) - preklinische opleldlng voor verpleging - opleldingen voor bejaardenhelper of verzorger - sommige opleidlngen van de Opien UntverslteitER - opleidlngen die (nog) niet zijn erkend op grond van de Wet op de erkende onderwiJslnstelUngen (WEO) BiJ een aantal van bovengenoemde opleidlngen gaat het om een combtnaUe van leren en werken en Is er spr2ike van een (part-time) arbeidsovereenkomst, waarblj de Jongere minlmumjeugdloon ontvangt. De bijverdlenregeltng In de AKW staat, uitgaande van de maxlmELle onderhoudskosten, elgen Inkomsten vzm het kind toe van f 820.- voor een Lhuiswonend en f 1160.- voor een ultwonend kind. De Inkomsten van twdoelde Jongeren met een sirbeldsovereenkomst zullen In de meeste gevallen aanmerkelijk hoger ziJn dan de Jongerennorm in de bijstand. 2.Campensatle door OCenW yoor studerenden in bet over^ngsrecht Het MInlsterle van OCenW heeft ambtelijk laten weten dat er voor de categorte studerenden In het overgangsrecht AKW geen voorzienlng in de WSF zal worden getroffen. Belangrljke reden hiervoor is dat het opleidlngen betrefl die niet voldoen aan de voorwaarden die WSF stelt, zoals de norm voor volUJdstudie. duur (minlmaal 1 Jaar) en bekostlgd. aangewezen dan wel erkend op grond van de WEO. Tevens speelt daarbij een rol dat een volUdig Inkomensneutrale compensatle een budgettair besparlngsverlies voor de Studleflnancierlngs-taakstelling zou betekenen. In prlnclpe moet voor studerenden de WSF als voorliggende voorzienlng worden beschouwd. Het ligt dan ook niet In de rede om. indien OCenW op bepaalde gronden een aantal opleidlngen uitslult voor WSF, de studerenden acUi deze opleidlngen recht op bijstand te verlenen. Conform de bestaande regelgevlng zullen derhalve studerenden uitgesloten bhjven van bijstand. Dit betekent derhalve dat voor deze categorie niet langer een bijdrage in de kosten voor levensonderhoud wordt geboden waardoor voor de betrokken ouders sprake is van een inkomensachteruitg Hoofd a f d ^ h g Uit)s^ringen en Achtw^tandsbeleld.
rippers
34
Publikatieoverzicht Advies Representativiteit bestuur Kamers van Koophandel 1994, 36 pp., ISBN 90-6587-576-X bestelnr. 94/15 / 12,50
Advies Samenstelling Sociaal-Economische Raad 1 april 1994 - 1 april 1996 1994, 72 pp., ISBN 90-6587-546-8 bestelnr. 94/01 / 7,50
Advies Minimumloon en sociale uitkeringen in 1995 1994, 34 pp., ISBN 90-6587-573-5 bestelnr. 94/14 / 15,00
Studie Verantwoordelijkheidsverdeling sociale zekerheid 1994, 269 pp., ISBN 90-6587-536-0 / 39,00
Advies Nieuwe IVIededingingswet 1994, 84 pp., ISBN 90-6587-572-7 bestelnr. 94/13
/ 15,00
Advies Onderwijsretributies en overheidstegemoetkomingen 1993, 60 pp., ISBN 90-6587-539-5 bestelnr. 93/19 / 15,00
Vervolgadvies Nationaal IVIilieubeleidsplan 2: verkeer en vervoer 1994,81 pp., ISBN 90-6587-571-9 bestelnr. 94/12
/ 15,00
COMMISSIE ADVIEZEN
Advies Normalisatie, certificatie en open grenzen 1994, 42 pp., ISBN 90-6587-570-0 bestelnr. 94/11 / 12,50 Advies huur en verhuur van bedrijfsruimte 1994, 40 pp., ISBN 90-6587-560-3 bestelnr. 94/10 Regionalisering uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen 1994, 96 pp., ISBN 90-6587-561-1 bestelnr. 94/09
/ 15,00
/ 15,00
Arbeidsbemiddeling en TBA 1994, 128 pp., ISBN 90-6587-556-5 bestelnr. 94/07
/ 12,50
'Joint Implementation' van het VN-klimaatverdrag 1994, 38 pp., ISBN 90-6587-574-3, bestelnr. 94/34 / 12,50
/ 15,00
Produkt en Milieu 1994, 40 pp., ISBN 90-6587-563-8 bestelnr. 94/08
Vestigingsbesluit bedrijven 1994, 45 pp., ISBN 90-6587-579-4, bestelnr. 94/35
Normalisatie 1994, 29 pp., ISBN 90-6587-568-9, bestelnr. 94/33
/ 12,50
Ontwerp-E-richtlijn werken van edelmetaal 1994, 35 pp., ISBN 90-6587-564-6, bestelnr. 94/32
/ 12,50
Belerdsnota Reprotoxische stoffen 1994, 54 pp., ISBN 90-6587-554-9, bestelnr. 94/31
f 15,00
/ 20,00 ALGEMEEN
IHet arbeidsreglement; het instemmingsrecht van de OR 1994, ± 140 pp., ISBN 90-6587-557-3 bestelnr. 94/06 / 20,00 Civielrechtelijke ontslagbescherming 1994, ±88 pp., ISBN 90-6587-555-7 bestelnr. 94/05
/ 15,00
Nationaal Milieubeleidsplan 2 1994, 66 pp., ISBN 90-6587-553-0 bestelnr. 94/04
/ 20,00
Sociaal-economisch beleid 1994-1998 Deel I: Advies 1994, 94 pp., ISBN 90-6587-550-6 bestelnr. 94/03 I
/ 20,00
Sociaal-economisch beleid 1994-1998 Deel II: Analyse 1994, 166 pp., ISBN 90-6587-551-4 bestelnr. 94/03 II
/ 35,00
Deel I en II
/ 50,00
Advies Provincie Rotterdam 1994, 28 pp., ISBN 90-6587-545-X bestelnr. 94/02
/7,50
35
SER-adviezen Een jaarabonnement op de belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt / 200,00 SER-bulletin Maandelijkse uitgave met nieuws en informatie over de SER en de Stichting van de Arbeid Abonnement per kalenderjaar / 40,00 De Sociaal-Economische Raad (folder)
gratis
Knipselkrant Achtergrondartikelen en commentaren op sociaal-economisch gebied uit de dag- en weekbladen (dagelijks). Jaarabonnement / 200,00
Alle uitgave zijn te bestellen door overmaking van de vermelde prijs op gironummer 33.32.81 ten name van de SER te Den Haag, onder vermelding van bestelnummer of titel. Op aanvraag zenden wij u gratis een uitgebreid publikatieoverzicht toe. Telefoon 070 - 3 499 505.