350
Ber nt Ke rrem a n s
Portret van Margaretha van Raephorts, door Johannes Mijtens (1668). Bron: collectie Rijksmuseum Amsterdam
351
Slavernijgeschiedenis in de landelijke dagbladen P a t r i c a D. G o m e s
Ondanks de huidige consensus om de geschiedenis te herschrijven en het ‘zwarte’ perspectief daarin een plek te geven, domineert het ‘witte’ perspectief nog steeds. Wat volgt is een analyse van deze problematiek in de vorm van een verkenning van krantenartikelen over dit onderwerp. Daarbij ligt de nadruk op het werk van de historici Piet Emmer en Gert Oostindie.
In dit artikel ga ik na wat er in NRC Handelsblad, de Volkskrant, Trouw en Het Parool in de periode 1997-2005 is geschreven over het slavernijverleden, en waarom de periode van het staatstoezicht hierin ontbreekt.2 De vraag die ik wil beantwoorden is welke gevolgen deze publicaties hebben gehad voor het maatschappelijke debat dat de zwarte nazaten in die periode over het slavernijverleden in gang hadden gezet. Mijn onderzoek is kwalitatief van aard. Met behulp van het trefwoord ‘slavernij’ heb ik via het internet naar artikelen gezocht in de bewuste kranten. Deze artikelen bestaan uit redactionele commentaren, lezersbijdragen, boekbesprekingen, journalistieke bijdragen en bijdragen van historici. Ze gaan niet alleen over de geschiedenis van de slavernij, maar ook over het maatschappelijke debat dat was ontstaan naar aanleiding van de bewustwording en de eisen van de zwarte nazaten met betrekking tot een herdenkingsmonument, excuses, herstelbetalingen en het herschrijven van de Nederlandse geschiedenis. Tij d s c hr i ft vo o r G e s c hi edeni s - 12 4 e j a a rga ng , num m er 3 , p. 3 51 - 3 67
Verder ben ik nagegaan wat de invalshoek van deze artikelen was: wat vermeldden ze en wat bleef onvermeld? Waren zij historisch correct? Wat was hun perspectief? Omdat de slavernijgeschiedenis een verhaal is over witte en zwarte mensen en omdat er een relatie leek te bestaan tussen afkomst en perspectief, ben ik nagegaan wat de etnische herkomst van de auteurs was. Dit was niet moeilijk daar ik alle journalisten en historici die over dit onderwerp schreven, van gezicht of anderszins ken(de). Toen was de groep historici en journalisten die zich met dit onderwerp bezighield nog niet zo groot. De zwarte historici en journalisten waren op de vingers van één hand te tellen. De lezersbijdragen waren ook niet moeilijk te duiden op afkomst, daar deze vanwege de aard van hun bijdragen meestal werd vermeld. De namen hielpen ook een handje. Tot slot heb ik mij gericht op de bijdragen van Emmer en Oostindie omdat zij van alle historici de prominentste hoogleraren waren en de meeste bijdragen aan de kranten hebben geleverd in de betreffende periode. Hun bijdragen tussen 1997 en 2005 behoren tot mijn directe onderzoeksmateriaal en de bijdragen daarvoor en daarna dienen, net als de andere literatuur, ter ondersteuning van mijn betoog. Om mijn vragen te beantwoorden heb ik ook de Nederlandse historiografie geraadpleegd. Historiografen doen immers onderzoek naar de manier waarop de geschiedenis uit het verleden tevoorschijn is gehaald en de rol die historici daarbij vervullen. Hoewel er tegenwoordig erg veel over het slavernijverleden wordt gepubliceerd, hebben 1 2
Ik dank dr. John Schuster, drs. Sally A. Lodewijks en prof.dr. Gert Oostindie voor hun commentaar op de eerste versie van dit artikel. Zie voor krantenartikelen over dit onderwerp verder de scriptie van Daniel Metz, Erkennen en Herdenken. Het nationaal monument Nederlands slavernijverleden gezien in de ontwikkeling van de Nederlandse herdenkingscultuur (Amsterdam 2002).
352
Patr i ca D. Gom es
historiografen dit corpus nog niet systematisch onderzocht: niet als op zichzelf staand deelgebied noch in relatie tot de grote onderwerpen en thema’s van het nationale verleden.3 Zo lijkt de Gouden Eeuw nog steeds los te staan van de toen opkomende koloniale rijkdom, terwijl schilderijen uit die tijd een ander verhaal vertellen met hun verbeelding van de rijkdom aan de hand van weelderig geklede zwarte bedienden.4 De periode van het staatstoezicht (1863-1873) is een ander onderbelicht onderwerp. Hier is überhaupt weinig historisch onderzoek naar gedaan en er valt over dit onderwerp dus niet veel van de historiografen te verwachten. Er is dus weinig informatie over wat en hoe de historici schrijven, welke vragen zij stellen op bepaalde momenten, welke functie hun verhaal heeft, wat hun drijfveren, uitgangspunten, aannames en perspectieven zijn en welke bedoelingen ze hebben. Mijn vraag naar het ontbreken van onderzoek naar het staatstoezicht kan ik dus niet met behulp van de historiografie beantwoorden. Deze omissie in de geschiedschrijving en in de historiografie weerspiegelt zich in de kranten. Die kunnen voor informatie over het staatstoezicht niet goed terecht bij de geschiedenisboeken en de historiografie. En journalisten hebben daar op school ook onvoldoende over geleerd.5 Een reden om bij de krantenbijdragen van de twee door mij geselecteerde historici stil te staan is het feit dat kranten en wetenschap een symbiotische relatie met elkaar hebben wat betreft hun kennisbehoefte en kennisverspreiding. Wat in de kranten staat wordt vaak door de wetenschap nader onderzocht en wat de wetenschap onderzoekt komt in de kranten. Omdat kranten een grotere lezerskring hebben dan specialistische historische boeken, dragen zij meer bij aan de staat van het nationale geheugen en het collectieve historisch besef. En zo ook historici die in kranten schrijven.
3 4
5
Bijvoorbeeld: P.B.M Blaas, Geschiedenis en nostalgie. De historiografie van een kleine natie met een groot verleden. Verspreide historiografische opstellen (Hilversum 2000). Ester Schreuder en Elmer Kolfin, Black is beautiful. Rubens tot Dumas (Zwolle 2008) 241-271; Eugenie Boer, ‘Een moortje als versiering. De zwarte pagina in de Nederlandse schilderskunst’ Spiegel Historiael 38 (2003) 296-302. John Jansen van Galen, ‘Daar werd iets groots verricht’, Historisch Nieuwsblad nr.2 (2005).
Epistemologische verantwoording
In de onderzochte periode was de belangstelling in de samenleving voor het slavernijverleden heel groot. Een aantal prominente historici nam deel aan het maatschappelijke debat dat hierover in de kranten werd gevoerd. Vanwege hun wetenschappelijke reputatie werden hun bijdragen als opiniërend en leidend ervaren. Ze werden veel geciteerd en gevraagd voor lezingen en debatten in de wijdere samenleving. Deze historici waren allemaal wit. Net als de meeste journalisten. De brievenschrijvers en de in de artikelen opgevoerde respondenten waren meestal van kleur. De opvattingen verschilden qua perspectief en liepen meestal langs lijnen van huidskleur. De zwarten vroegen meestal aandacht voor het ontbrekende deel van de slavernijgeschiedenis en benadrukten haar erfenis, terwijl de witten meestal vasthielden aan de gangbare geschiedenis en haar erfenis bagatelliseerden. Vanwege deze overeenkomst in huidskleur en perspectief, spreek ik van witte en zwarte perspectieven. Ik verwijs daarmee niet naar de mensen, maar naar hun opvattingen. Daarbij zeg ik niet dat er een automatische en onveranderlijke relatie is tussen opvattingen en huidskleur, noch dat witte en zwarte mensen onveranderlijke en tegengestelde wezens zijn met dito opvattingen. Mijn gebruik van de concepten wit en zwart is ook geen uiting van raciaal denken, noch een poging tweedracht te zaaien. De categorisering komt voort uit de aard van het materiaal. Het gebruik van de concepten ‘wit en zwart perspectief ’ zal ik verantwoorden aan de hand van de grondbeginselen van de historiografie. Verder spreek ik gemakshalve van slaven waar ik tot slaaf gemaakte mensen bedoel. Ook versta ik onder ‘zwarte mensen’ alle slavernij-nazaten van kleur. In De Palimpsest. Geschiedschrijving in de Nederlanden 1500-2000, schrijven Jo Tollebeek en anderen dat de historicus is ingebed in de mores van zijn wetenschap en in zijn levensbeschouwelijke en ideologische opvattingen. Hij is verbonden met de maatschappelijke eisen van zijn eigen tijd en kan daardoor niet anders dan een tijdspecifieke reconstructie van het verleden maken die bepaalde belangen dient en daarmee tegelijkertijd een bijdrage levert aan de vorming van de
353
Slavernijgeschiedenis in de landelijke dagbladen cultuur waarin hij leeft.6 Ik voeg daar aan toe dat etnische afkomst onderdeel is van dit referentiekader en daardoor van invloed op het perspectief. Mijn vraagstelling komt voort uit mijn referentiekader. In mijn optie is ‘mijn’ zwarte geschiedenis onderbelicht gebleven in de gangbare geïnstitutionaliseerde geschiedschrijving. Ik stel vragen die nog niet zijn gesteld en ik zoek naar antwoorden die nog niet of onvolledig zijn gegeven. En ik gebruik bronnen die onontgonnen of anders ontgonnen waren. Ik ga dus uit van een ander perspectief dan gebruikelijk is in de geïnstitutionaliseerde geschiedschrijving, die vooral komt van witte historici. Zij maken gebruik van bronnen en overleveringen die door hun eigen voorouders zijn gemaakt, verzameld en geïnterpreteerd. Zij schrijven dus vanuit hun etnisch gekleurde referentiekader. De relatie tussen etnische afkomst en perspectief wil niet automatisch zeggen dat het perspectief en het onderzoeksresultaat daarvan niet deugen. Als de auteur aan de eisen van het historisch ambacht voldoet, is er niets aan de hand. Er is alleen iets mis als het etnisch perspectief tot norm wordt verheven, als het onderzoeksresultaat als de enige waarheid wordt gepresenteerd en als de weergave een maatschappelijk of eigen belang dient in plaats van een historisch belang. Er is ook niet altijd een relatie tussen etnische afkomst en perspectief. Dit hangt af van de grootte van het referentiekader. Dit referentiekader wordt ruimer door de globalisering en doordat historici steeds vaker meervoudige etnische oorsprongen en identiteiten hebben. Hierdoor kunnen witte historici een zwart perspectief hanteren en omgekeerd kunnen zwarte historici een wit perspectief hebben. Beide perspectieven kunnen exclusief of inclusief van aard zijn. Een voorbeeld van een zwart perspectief met als doel een inclusieve weergave, vinden we in het boek Op zoek naar de stilte. Sporen van het slavernijverleden in Nederland van de witte historicus A. van Stipriaan. 7 Oostindie geeft een andere invulling aan de begrippen witte en zwarte perspectieven dan ik. Tijdens zijn oratie in 2007 zei hij dat het vrijwel onmogelijk is om: het debat weg te houden van begrippen als ‘witte’ en ‘zwarte’ perspectieven […]
[daarom] worden discussies ontsierd door competitieve moralisering. En zo kunnen er in Nederland twee circuits ontstaan: een universitair circuit versus een primair maatschappelijk geëngageerd circuit. Deze circuits worden vaak geassocieerd met ‘witte’ versus ‘zwarte’ perspectieven. Dat is een richting die we niet op moeten.8 Ik vind dit een opmerkelijke uiteenzetting. In de eerste plaats wekt hij de indruk dat de associatie van derden komt, terwijl die ook van hem is. Zie zijn artikelen die ik hierna ga behandelen. In de tweede plaats geeft hij aan dat het wit perspectief wetenschappelijk is en het zwart perspectief niet. In de derde plaats wordt niet duidelijk tot welke categorie hij de zwarte historici rekent. Daar hij de zwarte historici in de Academische Boekengids van 2004 op één hoop had gegooid met de zwarte journalisten en activisten en ze als getraumatiseerd en geëmotioneerd had gediskwalificeerd, ligt de conclusie voor de hand dat hij ze tot het ‘primair maatschappelijk geëngageerd circuit’ rekent.9 Uitgaande van beide uitspraken verstaat Oostindie onder het begrip perspectief niet zozeer het uitgangspunt bij de geschiedenisbeoefening, als wel de competentie van de beoefenaars, en hij verbindt deze competentie met hun huidskleur. Hoewel competentie en huidskleur onderdeel zijn van het referentiekader van de beoefenaar, zit het opmerkelijke van zijn uiteenzetting in het feit dat hij de competentie en huidskleur met wetenschappelijkheid verbindt. De historiograaf Tollebeek waarschuwt in De Palimpsest dat de rol van historici geenszins louter passief is. ‘Zoals (andere) schrijvers, intellectuelen en kunstenaars leveren historici ook kenmerken en obsessies en dragen ze bij tot de vormgeving van de cultuur van hun tijd.’10
6
Jo Tollebeek, Tom verschaffel en Leonard H.M. Wessels eds., ‘Een epiloog. De historiciteit van een discipline’, in: De Palimpsest. Geschiedschrijving in de Nederlanden 1500-2000 (Hilversum 2002) 281-290. 7 A. van Stipriaan , e.a., Op zoek naar de stilte. Sporen van het slavernijverleden in Nederland (Leiden 2007). 8 Gert Oostindie, Slavernij, canon en trauma. Oratie bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de Caraïbische geschiedenis aan de Universiteit Leiden (Leiden 2007) 21. 9 Gert Oostindie, ‘Slaven van het schuldgevoel. Witte en zwarte versies van het koloniale verleden’, Academische boekengids (ABG) 45 (Juli 2004) 20-22. 10 Tollebeek, ‘Een epiloog’, 288.
354
Patr i ca D. Gom es
Premier Jan-Peter Balkenende, bij 1 juli viering van de afschaffing van de slavernij in het Oosterpark in Amsterdam-Oost (2008). Bron: foto Bert Reinders
Het stelsel van staatstoezicht
Tijdens de 1 juli viering van de afschaffing van de slavernij, in het Amsterdamse Oosterpark in 2008, constateerde de toenmalige minister-president Balkenende in zijn speech dat de slavernijgeschiedenis nog steeds onvoldoende werd behandeld op de Nederlandse scholen. Mede door het gebrek aan historisch onderricht weten de meeste mensen in Nederland 11
Ellen Klinkers, Op hoop van vrijheid. Van slavensamenleving naar creoolse gemeenschap in Suriname, 1830-1880. Bronnen voor de studie van AfroSuriname dl 18 (Utrecht 1997) 115; Piet Emmer, ‘Between slavery and freedom: the period of apprenticeship in Suriname (Dutch Guiana), 1863-1873’ in: Michael Twaddle ed., Slavery & Abolition. A journal of slave and post-slave studies 14 (1993) 87-113; Piet Emmer, ‘Veranderingen op de Surinaamse arbeidsmarkt gedurende de negentiende eeuw; Smith en Marx in West-Indië’, Economisch en Sociaal Historisch Jaarboek 47 (’s Gravenhage 1984) 209-220; J.P. Siwpersad, De Nederlandse regering en de afschaffing van de Surinaamse slavernij (1833-1863) (Groningen 1979) 251-270.
dan ook niet dat de emancipatiewet van 1 juli 1863 geen einde maakte aan de onvrijheid van de slaven in Suriname, maar dat ze daar aan een nieuw stelsel van gedwongen arbeid en andere beperkingen in de levenssfeer werden onderworpen. Dit stelsel werd het staatstoezicht genoemd. Het ging op 1 juli 1863 in, maar werd pas effectief per 1 oktober 1863. Volgens dit stelsel moesten de meeste vrijgemaakten nog tien jaar voor een laag loon op de landbouwplantages werken voor de productie van exportgoederen.11 De Nederlandse staat wilde zich op deze manier van voldoende goedkope arbeidskrachten verzekeren. Deze ‘vrijheid in onvrijheid’ valt niet alleen uit de emancipatiewet van 1 juli 1863 op te maken, maar ook uit de daaraan voorafgaande wetsvoorstellen en uit de notulen van de Staatscommissie die in 1853 was aangesteld. Deze Staatscommissie
355
Slavernijgeschiedenis in de landelijke dagbladen had de opdracht de toestand in de koloniën te onderzoeken, voorstellen te doen aangaande de toekomstige inrichting van Suriname en de emancipatiewetsvoorstellen op hun haalbaarheid te toetsen. Dat het daarbij om het behoud van goedkope arbeidskrachten ging mag blijken uit de woorden van voorzitter Heemskerk. Tijdens één van de vergaderingen met belanghebbenden vroeg hij zich hardop af of het Centralisatieplan-Lans (een emancipatiewetsvoorstel) er ‘… in slagen zal de “negers” voortdurend aan het werk te houden, hetgeen nogtans den grondslag van de berekening der daarvan voor den staat te wachten jaarlijkse inkomsten uitmaakt’.12 De regering en de belanghebbenden vreesden dat de ‘negers’ hun vrijheid zouden opvatten als ‘vrij zijn van arbeid’, en dat was niet de bedoeling van de emancipatie. Om verdergaande onderdrukking en uitbuiting na de afschaffing te rechtvaardigen was het zaak de ‘negers’ te diskwalificeren en voor te stellen als mensen die zonder blanke leiding niet zouden willen werken. Voor- en tegenstanders van de afschaffing van de slavernij maakten daarbij gebruik van dezelfde negatieve beeldvorming over de slaven en gemanimuteerden.13 Zo schreef een slavenvriend uit de réveilbeweging ter afschaffing van de slavernij, in 1856 het volgende: Zorgeloos, onverschillig, geene hogere dan zinnelijke genietingen najagende, noch kennende, zonder prikkel tot den arbeid behalve de vrees voor straf, dus brengt de ongelukkige negerslaaf zijn leven teneinde, nog des te beklagenswaardiger indien hij welligt zijn ongeluk slechts ten halve voelt.14 Pas toen het staatstoezicht op 1 juli 1873 werd opgeheven, kregen alle vrijgemaakten zeggenschap over hun leven en arbeid binnen de grenzen van de koloniale wet en de op huidskleur en etnische afkomst gebaseerde maatschappelijke dynamiek. Voortzetting van de slavernij met andere middelen
Ik stel dat het staatstoezicht in Suriname tot het slavernijverleden behoort. Het instellen van het staatstoezicht had tot gevolg dat het ingaan van de vrijheid geen momentopname
was met de duur van een pennenstreek op een stuk papier, maar een tien jaar durend werk in uitvoering. Een tijd van onvrijheid. Oostindie spreekt van een ‘een vrijverklaring op termijn’.15 Mijn eerste argument is dat deze afschaffing anders was dan de afschaffing op de Nederlandse Antillen. Daar waren de slaven op 1 juli 1863 wel meteen juridisch en maatschappelijk vrijgemaakt. In Suriname luidde 1 juli 1863 niet het einde van de slavernij in, maar slechts het begin van het einde. De tweede reden om de periode van het staatstoezicht als onderdeel van de slavernijgeschiedenis te beschouwen, ligt in de aard van die periode. Het kernpunt van de slavernij was het totale bezit naar lichaam en geest van de ‘negers’ ten einde hun arbeid optimaal in te zetten voor eigen gewin. Het ging dus niet om het bezitten van de ‘negers’ an sich, maar om het bezit van hun arbeid en dat van hun nakomelingen. Dit laatste was precies het kerndoel van het staatstoezicht. Door de vrijgemaakten te verplichten in de landbouw en in bedrijfjes en huishoudens in de stad te werken en hun kinderen vanaf een bepaalde leeftijd daar ook toe te verplichten, werd hun arbeid beheerst en voor eigen gewin ingezet. Totale controle van lichaam en geest was niet meer nodig. De arbeid kon via arbeidswetgeving en andere beperkende sociale wetten (onder meer de wet tegen landloperij) worden afgedwongen. De vrijgemaakten mochten weliswaar beslissen voor wie ze wilden werken en hoe lang (minimaal drie maanden), maar hun keuzevrijheid was zeer beperkt. Dit kwam mede door het feit dat de economie niet gediversifieerd was. Bovendien waren ze gebonden aan een pasjessysteem dat hun bewegingsvrijheid beperkte. Verder waren ze door het loonbeleid niet in staat via arbeid een beter leven op te bouwen. Landbezit werd ook tegengewerkt.16 De meesten waren zelfs slechter af dan tijdens de laatste decennia van de slavernij, daar ze met een ontoereikend loon voor zichzelf en hun families 12
Notulen Staatscommissie 1853-1863: 303-304. Geciteerd in: Patricia D. Gomes, Over “natuurgenooten” en “Onwillige honden”. Beeldvorming als instrument voor uitbuiting en onderdrukking in Suriname 1842-1862 (Amsterdam 2003) 121. 13 Ibidem, 122, 150-152. 14 Ibidem, 115. 15 Gert Oostindie, Roosenburg en Mon Bijou. Twee Surinaamse plantages, 1720-1870 (Dordrecht 1989) 195. 16 Klinkers, Op hoop van vrijheid, 106-144, 186-187.
356
Patr i ca D. Gom es
moesten zorgen. Zaken zoals huisvesting en gezondheidszorg die tijdens de slavernij – hoe gebrekkig ook – voor rekening van de meester waren geweest, kwamen nu op hen neer.17 Een ander kernpunt van de slavernij dat niet veranderde, was het witte superioriteitsdenken. Pogingen van de vrijgemaakten om zich in het maatschappelijke leven als gelijke te gedragen, werden door de planters en belanghebbenden tegengewerkt en bespot.18 Behalve in bepaald juridisch opzicht was er dus niet veel veranderd. Veel vrijgemaakten waren erg teleurgesteld en op de houtplantages wilden zij de vrijmaking zelfs niet meer herdenken.19 Een derde reden ligt in de definitie van het begrip ‘vrijheid’. Volgens Orlando Patterson ging men pas door het bestaan van slavernij nadenken over de betekenis van die term. Vrijheid werd toen opgevat als het afwezig zijn van slavernij. 20 Vrijheid wordt tegenwoordig gezien als een onbereikbare conditie omdat alle denken en doen voortkomt uit een bepaalde behoefte of noodzaak die een bepaalde mate van dwang, controle en beperking met zich meebrengt. Vrijheid wordt nu daarom vaak opgevat als een vrijheid om keuzes te maken. Maar ook die keuzevrijheid wordt beperkt en verschillend ingevuld naar tijd en plaats.21 Tijdens het staatstoezicht was de keuzevrijheid van de vrijgemaakten niet alleen beperkt op het gebied van arbeid en beweging, maar ook op het gebied van politiek en maatschappelijke inrichting. Hoewel ‘vrije kleurlingen’ in 1866 ook toegang kregen tot de Koloniale Staten – voorheen de Koloniale Raad – bleven de vrijgemaakten ondervertegenwoordigd. De Koloniale Staten behartigden meestal alleen de belangen van de gevestigde blanke en gekleurde elites.22 De vierde reden ligt in het feit dat de institutionele inrichting van de samenleving wat doelstelling betreft continuïteit met de 17
18 19 20 21 22 23
Piet Emmer, ‘Between slavery and freedom. The period of Apprenticeship in Suriname (Dutch Guiana), 1863-1873’ in: idem The Dutch in the Atlantic economy, 1580-1880. Trade, slavery and Emacipation (Aldershot, 1998) 234-239. Klinkers, Op hoop van vrijheid, 136, 143, 145. Ibidem, 129. Frank McGlynn en Seymour Drescher eds., The meaning of freedom. Economics, politics, and culture after slavery (London 1992) 6. Gavin Wright, ‘The economics and politics of slavery and freedom in the U.S. South’ in: McGlynn en Drescher eds., The meaning of freedom, 85 Sandew Hira, Van Priary tot en met De Kom. De geschiedenis van het verzet in Suriname, 1630-1940 (Blok en Flor 1984) 223. Klinkers, Op hoop van vrijheid, 109, 116-118.
slavernij vertoonde. Het beschavingsoffensief en de institutionele veranderingen waren er niet zozeer op gericht de vrijgemaakten vrij te laten deelnemen in de samenleving, maar eerder om de nieuwe vorm van uitbuiting te begeleiden. Zo was de indeling in districten met districtscommissarissen bedoeld om de emancipatiewet uitvoerbaar en controleerbaar te maken en de vrijgemaakten te beschermen. In de praktijk hielp die bescherming niet tegen voortgaande onderdrukking en uitbuiting. Missie en zending gingen ook door met hun pogingen de vrijgemaakten in het gareel te houden.23 Onderzoek naar institutionele continuïteit en verandering zal hier meer licht op werpen. In ieder geval was er tijdens het staatstoezicht sprake van onvrije arbeid en een zeer beperkte keuzevrijheid in economische, politieke en maatschappelijke zin. Vanwege al deze redenen beschouw ik het staatstoezicht als onderdeel van de slavernijgeschiedenis van Suriname. Deze periode had dan ook niet mogen ontbreken in het krantendebat. Blijvende relevantie van het slavernij verleden
De opheffing van de slavernij en het staatstoezicht maakte geen einde aan het superioriteitsdenken van de kolonisator. Dit denken werd intergenerationeel door witten en zwarten overgeleverd tot in onze tijd, en overgebracht van Suriname naar Nederland. Zwarte nazaten kregen aan de ene kant te maken met de concrete erfenis van de slavernij zoals die cultureel/maatschappelijk en via herinneringen en opvoeding werd doorgegeven (zoals woede, wantrouwen of krabbenmentaliteit) en aan de andere kant met de psychische gevolgen van geïnternaliseerde negatieve zelfbeelden. Of zij daar last van kregen en deviant gedrag gingen vertonen, was afhankelijk van hun persoonlijke omstandigheden. Het benoemen van die slavernijerfenis betekende niet per se dat men er ook last van had. Als men er wel last van had, betekende dit ook niet automatisch dat men er naar handelde. Naast deze tweevoudige slavernijerfenis kregen de zwarte geëmigreerde nazaten ook te maken met nieuwe uitingen van het aloude racisme. Ook hier is het niet gezegd dat zij daar allemaal door beïnvloed werden. En het is ook niet gezegd dat iedere witte nazaat su-
357
Slavernijgeschiedenis in de landelijke dagbladen perioriteitsdenken had geïnternaliseerd en dit uitte. De erfenissen waren er echter wel en individuele en collectieve manifestaties van de gevolgen ook. Bewustzijnsbevorderende en activistische groepen onder de zwarte nazaten begonnen op opiniepagina’s van kranten en tijdens bijenkomsten de aandacht op de slavernij en haar erfenissen te vestigen. Vanwege onbegrip en onverschilligheid bij witte nazaten ging dit vaak gepaard met heftige emoties. De slavernij was voor witten een overdreven verhaal uit een ver verleden en uit een ver land, waar zij geen profijt van hadden gehad. Hoe meer zij ontkenden, relativeerden en susten, hoe harder en onverzoenlijker de zwarte stemmen werden. Dit bracht sommige historici ertoe in de kranten te spreken van het ‘trauma’ van de slavernij.24 Ze begrepen anders niet waarom de emoties zo hoog konden oplopen bij iets dat zo ver in het verleden had plaatsgevonden. De begrippen trauma en intergenerationele overdracht hadden al eerder vanuit de Verenigde Staten hun intrede gedaan in het maatschappelijke debat over de slavernij. Nu werden zij een verklaringsmodel voor historici die reageerden op de zwarte eisen aangaande racisme en de geschiedschrijving. Hun doeleinden verschilden. Zo gebruikte de witte historicus Van Stipriaan het begrip ‘historisch trauma’ om de aanspraken van de zwarte nazaten te verklaren en te verdedigen, terwijl witte historici als Oostindie en Emmer dit fenomeen gebruikten om de eisen en opvattingen van zwarte nazaten te diskwalificeren.25 De mogelijkheid van een wit trauma dat ten grondslag zou kunnen liggen aan de behoefte de slavernijgeschiedenis te laten rusten, bleef buiten beschouwing. Dat de behoefte van zwarte nazaten om witte nazaten van hun versie van de geschiedenis te doordringen ook gezien kan worden als een talking cure voor beide partijen, ontging iedereen. Volgens Ankersmit is dit een beproefde methode om de geschiedenis van haar traumatische dimensies te ontdoen en in het grotere verhaal te integreren.26 Oostindie was overigens niet helemaal zeker van het bestaan van trauma noch van intergenerationele overdracht. Dit concludeer ik uit vier artikelen van zijn hand. Zo bevestigde hij het bestaan ervan door in 2004 in de Academische Boekengids de zwarte ac-
tivisten, journalisten en historici als getraumatiseerd voor te stellen.27 Dit deed hij ook in 2007 toen hij zich tijdens zijn inaugurele rede afvroeg waarom de zwarte nazaten geen voorbeeld namen aan de joodse slachtoffers van de Holocaust (Shoa). Hij zei: Gedragswetenschappelijk onderzoek […] [had uitgewezen] dat zij [de joodse slachtoffers] meestal de kracht opbrengen om hun kinderen af te schermen van hun eigen trauma. Waarom zou dat dan niet gelden voor Afrikanen en hun nazaten tijdens de slavernij, en zeker voor hun hedendaagse nazaten […] tenzij hun frustraties vooral in het heden liggen.28 Met deze vraag erkende hij impliciet het bestaan van trauma en intergenerationele overdracht want als iets niet bestaat kun je het ook niet doorgeven of er vanaf zien. In 2008 herhaalde hij deze vraag in het Tijdschrift voor Geschiedenis.29 Maar in 2009 was hij van gedachten veranderd want in een liber amicorum ter ere van Pieter Emmer schreef hij: ‘there is no scholarly substantiation – or refutation for that matter – of the idea of transgenerationally transmitted slavery trauma, and that explanations for contemporary behaviour referring to cultural trauma lack empirical substantiating and precision’.30 Oostindie had dus jarenlang iets beweerd over de zwarte nazaten waarvan hij bij nader inzien vond dat er geen wetenschappelijk bewijs voor was. Dit inzicht kwam weliswaar na de onderzochte periode, maar ook toen deelde hij dit niet met zijn krantenlezers. Heel erg was dit overigens niet, daar zijn nieuwe inzicht de beeldvorming niet verbeterde. Ook in deze opvatting waren de zwarte nazaten de pineut. In het geval dat de fenomenen wel zouden bestaan, hoefde je hun uitspraken en historische onderzoeken 24 Alex van Stipriaan, ‘Historisch trauma wettigt oprichten slavenmonument’, de Volkskrant (16 juli 1999); Gert Oostindie, ‘Slaven van het schuldgevoel’, 20-22. 25 Van Stipriaan, ‘Historisch trauma’. 26 Frank Ankersmit, ‘Trauma als bron van historisch besef’, Feit en Fictie. Tijdschrift voor de geschiedenis van de representatie 4/3 (1999) 8-17. 27 Oostindie, ‘Slaven van het schuldgevoel’, 20-22. 28 Oostindie, Slavernij,canon en trauma. Oratie, 14. 29 Gert Oostindie, ‘Slavernij, canon en trauma: debatten en dilemma’s’, Tijdschrift voor geschiedenis 121 (2008) 16. 30 Gert Oostindie, ‘History brought home: Postconial migrations and the Dutch rediscovery of slavery’ in: Wim Klooster ed., Migration, trade and slavery in an expanding world (Leiden 2009) 323.
358
Patr i ca D. Gom es
niet serieus te nemen, want ze kwamen voort uit trauma (en emotie). In het geval dat deze fenomenen niet zouden bestaan hoefde je de zwarte nazaten ook niet serieus te nemen want ze waren dan maar een stelletje aanstellers dat graag slachtoffertje speelde. Zijn zienswijzen zijn ook generaliserend. Ze houden er geen rekening mee dat er zwarten zijn die getraumatiseerd zijn en zwarten die dat niet zijn en dat er ook zwarten zijn die met het superioriteitsdenken in aanraking komen zonder dat dit hun doen en laten (zichtbaar) beïnvloedt. Er zijn namelijk zwarten die het witte superioriteitsdenken als een white human condition zien waar ze zo min mogelijk bij stil willen staan. Zij proberen hun weg te vinden via eigen zwarte gemeenschappen en instituties. Het niet manifest zijn van trauma betekent dus niet automatisch dat het er niet is, en ook niet dat er geen superioriteitsdenken bestaat. Nog niet zo lang geleden hielden veel Surinamers uit schaamte zelfs hun mond over het slavernijverleden en racisme.31 Oostindie heeft onderzoeksvragen naar het slavernijverleden voorgesteld en gepleit voor ‘meerstemmigheid’.32 In NRC Handelsblad van 30 juni 2000 schreef hij: En inderdaad moeten ook andere vragen in het publieke en wetenschappelijke debat gesteld worden. Cruciale vragen over de effecten van de slavernij op de aard van de raciale relaties na de afschaffing van de slavernij, over de ontwikkeling van een AfroAmerikaane cultuur, over de hedendaagse gevolgen op de mentaliteit en sociale positie van de nazaten van de slaven, enzovoorts.33 Het valt echter te bezien of zijn vragen een zo volledig mogelijk beeld of nieuwe inzichten zullen opleveren. Hij laat immers de witte nazaten en de maatschappijstructuur als bron van onderzoek buiten beschouwing. Alleen door nieuwe bronnen en nieuwe vragen in interdisciplinair onderzoek te betrekken zal het patroon van de overdracht van superioriteitsdenken en trauma zichtbaar worden. Tot de nieuwe bronnen behoren de
31 ‘De plantage “Nijd en Spijt”’, Trouw (1 juli 1999). 32 Oostindie, ‘Slavernij, canon en trauma: debatten en dilemma’s’, 21. 33 Gert Oostindie ‘Van slaaf tot soortgenoot. Het debat over de Afrikaanse slavernij’, NRC Handelsblad (30 juni 2000). 34 Oostindie, ‘History brought home’, 319.
psyche van de witte voorouders en hun nazaten (wat zíj voelen, ervaren en denken en doen als ze met zwarten omgaan) en de institutionele neerslag daarvan in de samenleving door de eeuwen heen (de doelen en gevolgen van deze instituten). Verder gaat het in deze fase bij het onderzoek naar (de erfenissen van) de slavernij niet om de vraag of trauma en intergenerationele overdracht bestaan, maar om de vraag hoe die zich manifesteren, hoe die worden overgedragen, wie daardoor worden getroffen als dader en als slachtoffer, hoe ze ermee omgaan, wat dit voor hen betekent, en wat de gevolgen zijn. We hoeven niet te twijfelen aan het bestaan van deze fenomenen. Er zijn genoeg bewijzen in de vorm van (individuele, psychologische) onderzoeken, literatuur, getuigenissen en songs. In zijn rede noemde Oostindie er zelf ook een paar, zoals de Redemption Song van Bob Marley. Een onderzoek naar de witte psyche zal ook meer inzicht geven in de aard van de Nederlandse samenleving en in de algemene relatie tussen witte en zwarte nazaten. Oostindie veronderstelt dat die relatie vloeiender en soepeler is dan de NoordAmerikaanse die hij als een ‘uniquely grim bipolar model’ voorstelt.34 Het is de vraag of dit waar is en zo ja, of dit de Nederlandse zwarten ook betere posities oplevert dan de Amerikaanse zwarten. Volgens de zwarte psychiater Frantz Fanon wordt de relatie tussen witten en zwarten gekenmerkt door superioriteitsdenken en afhankelijkheid. In zijn boek Zwarte huid, blanke maskers legt hij uit hoe dit werkt. Hij gaat daarbij impliciet uit van een dubbele slavernijerfenis die, verstrengeld met contemporain racisme, intergenerationeel wordt doorgegeven aan zwarte en witte mensen. Met behulp van de maatschappijstructuur en rassenopvattingen maken de racisten van ‘negers’ mensen met een minderwaardigheidscomplex, die zij in een afhankelijkheidspositie houden. De ‘negers’ kunnen zich hiertegen niet verweren omdat hun beschaving en verleden zijn afgeschaft. Zij kunnen zich ook nergens op beroepen. Wat zij zijn en hebben is niets waard, tenzij de racisten anders beslissen. Er rest hen dus niets anders dan zich over te geven, zoveel mogelijk op de ‘blanken’ te lijken en zich minderwaardig te voelen, want ze zullen nooit zijn zoals de blanken. Als zij zich onafhankelijk proberen
359
Slavernijgeschiedenis in de landelijke dagbladen
Armoede en ontwikkeling in Suriname. Bron: foto George Möllering
op te stellen worden ze gestraft, gemarginaliseerd en geïsoleerd.35 Hoewel Fanon zijn observaties in de jaren 1940 en 1950 heeft gedaan in Frankrijk en zijn kolonies, en er sindsdien veel is veranderd en verbeterd, is zijn boek nog steeds actueel omdat hij laat zien hoe het superioriteitsdenken afhankelijkheid afdwingt. Zwarten zijn voor hun positie nog steeds afhankelijk van witten. Oostindie moet daarom de relaties niet mooier voorstellen dan ze zijn. Ook moet hij de agency van zwarten niet overdrijven als hij ze in zijn oratie vergelijkt met joodse nazaten en ze oproept hun trauma te overwinnen en niet door te geven aan het nageslacht. Hun trauma is een relationele kwestie die ze niet eenzijdig kunnen oplossen. Hij moet hun agency ook niet als argument gebruiken om het idee van collectief trauma te ondergraven.36 Als er geen sprake zou zijn van collectief superioriteitsdenken en trauma, dan zouden de Noraly Beyers bij wijze van spreken niet van het tv-scherm zijn af te slaan.
Ging het vroeger om slaven en vrijgemaakten die niet wilden werken en aan het werk moesten worden gehouden. Tegen woordig gaat het om geïmmigreerde nazaten van deze zwarten die juist wel willen werken, maar geen goede banen kunnen krijgen omdat die meestal voor de witten worden gereserveerd.37 In beide gevallen gaat het om onderdrukking. Deze onderdrukking wordt net als vroeger gerechtvaardigd met behulp van negatieve beeldvorming. Dit gebeurt in de kranten door zwarten een lagere (seksuele) moraal, arbeidsethos en intelligentie toe te schrijven en een mogelijke biologische oorsprong daarvan te suggereren. Een berucht 35 Frantz Fanon, Zwarte huid, blanke maskers. (Utrecht/Antwerpen 1970) 60, 73-74, 153-159. 36 Oostindie, ‘Slavernij, canon en trauma: debatten’, 15. 37 Krijn van Beek, To be hired or not to be hired, the employer decides. Relative chances of unemployed job-seekers on the Dutch labor market (Amsterdam 1995) 132; Sociaal en Cultureel Planbureau, Emancipatie in Estafette 2004 (Den Haag 2004); Centraal Bureau voor de Statistiek, De Nederlandse economie 1997, (Voorburg/Heerlen 1998) 145; Centraal Bureau voor de Statistiek, De Nederlandse economie 2005, (Voorburg/ Heerlen 2006) 95-96.
360
Patr i ca D. Gom es
boek dat verscheen in de jaren 1990 was The Bell Curve dat zwarten als erfelijk belaste domkoppen neerzette.38 Tegen deze achtergrond van gebrekkig historisch onderwijs, intergenerationeel overgeleverd superioriteitsdenken en trauma, diskwalificatie en uitsluiting van zwarten, en het ontbreken van witte zelfreflectie, hadden de vier in dit artikel besproken kranten het op zich genomen om over het slavernijverleden te gaan schrijven toen de zwarte nazaten aandacht begonnen te eisen voor dit verleden en zijn erfenissen. Wat stond er zoal in de kranten?
In navolging van de zwarten in de Verenigde Staten, de Franse en de (voormalige) Britse koloniën eisten de zwarte nazaten van de slaven in Nederland – behalve erkenning van de slavernijgeschiedenis en een permanente nagedachtenis eraan in de vorm van een statisch en een dynamisch monument – ook gelijke behandeling, excuus van de regering, en herstelbetalingen.39 Uit het maatschappelijke debat dat in de aanloop naar de oprichting van deze monumenten werd gevoerd, valt op te maken dat dit op weerstand stuitte bij de 38 Zie voor vroeger: J. Nederveen Pieterse, Wit over zwart. Beelden van Afrika en zwarten in de westerse populaire cultuur (Amsterdam, 1990) 91; Gomes, Over “natuurgenooten”, 146-157. Zie voor de onderzochte periode: Richard J. Hernnstein en Charles Murray, The Bell Curve: Intelligence and class structure in American life (New York 1996); Peter Giesen, ‘Genieën zijn dooie blanke kerels’, de Volkskrant (8 januari 2005); Bas Broekhuizen en Arjen Fortuin, ‘De maakbare mens. Een eeuw debatteren over erfelijkheid in Nederland’, Historisch Nieuwsblad (2000) nr. 5. Hierin halen zij de toespraak van emerites hoogleraar psychologie Dolph Kohnstamm uit 2000 aan, waarin hij zich afvroeg of de achterstand van allochtone leerlingen misschien biologisch bepaald is; Janny Groen, ‘Debat over racisme in leerstof woedt voort’, de Volkskrant (15 oktober 2003); Xandra van Gelder en Mirjam Schöttelndreier, ‘Privé roepen we wél dat die groep dommer is’, de Volkskrant (31 maart 2000). 39 Gert Oostindie ed., Het verleden onder ogen. Herdenking van de slavernij (Uitgeverij Arena 1999). Een kleine greep hieruit: Clinton: ‘Spijt over slavernij, maar geen excuus’, Parool (25 maart 1998) 7; ‘Clinton betuigt zijn spijt over slavernij’, Trouw (25 maart 1998); Marcel van Engelen, ‘Slavernij-vergoeding’, Parool (14 oktober 2003); ‘Achterstallig loon van eeuwen’ ,Trouw (20 april 2002). 40 Zie: ‘Elite VS ruziet over slavernij’, Het Parool (5 april 2001); ‘Sporen van slavernij,’ Het Parool (28 juni 2002). Hierin bagatelliseert Bert Paasman de stelling dat hedendaags racisme het gevolg van slavernij is. Volgens hem discrimineert iedereen; Van Stipriaan , e.a., Op zoek naar de stilte, 164, noot 8. 41 ‘Nederland moet schuld aan slavernij erkennen’, de Volkskrant (10 juli 1999). 42 H.L. Wesseling , ‘Slavernij’, NRC Handelsblad (20 april 2000) 7; ‘Slavernijmonument mag niet vrijblijvend zijn’, Trouw (3 juni 2000). Zie verder: ‘De plantage “Nijd en Spijt”’, Trouw (1 juli 1999) 9; Jeroen Trommelen, ‘Slavenmonument leeg en zinloos initiatief’, de Volkskrant (13 juli 1999). 43 Floris-Jan van Luyn, ‘Een slavenverleden doet geen goed’ NRC Handelsblad (28 maart 2002). 44 Oostindie, ‘History brought home’, 327.
witte nazaten.40 In de periode tussen 1997 en 2000 hadden de vier reguliere, landelijke kranten en de publicerende historici vrij neutraal over het slavernijverleden geschreven in een poging die voor een breder publiek te ontsluiten. De auteurs en de schrijvers van ingezonden brieven waren het er allemaal over eens dat die geschiedenis eindelijk verteld moest worden. Koppen als Nederland moet schuld aan slavernij erkennen en Ook slavenhandel is vaderlandse geschiedenis kwamen in verschillende variaties in alle kranten voor.41 De periode van het staatstoezicht bleef echter buiten beschouwing. Veel artikelen gingen over de vraag hoe een herdenkingsmonument eruit zou moeten zien, of herdenking op zijn plaats was en hoe dit moest gebeuren. Zo schreef H.L. Wesseling in NRC Handelsblad ‘Het verleden moet niet vergeten of opgepoetst worden. […] Musea, televisieprogramma’s, documentatiecentra, gedenkstenen en vooral het onderwijs zijn de geëigende instrumenten om dit doel te bereiken.’ En Trouw kopte: ‘Slavernijmonument mag niet vrijblijvend zijn’.42 In de periode tussen 2000 en 2005 werd het zwaartepunt verlegd van het slavernijverleden naar het heden. De artikelen gingen nu vooral over herstelbetalingen, excuses en soortgelijke eisen in de Verenigde Staten.43 De situatie van de zwarte nazaten werd in termen van trauma, zwarte Holocaust, slachtofferschap en Wiedergutmachung besproken en vergeleken met die van de joden. Voor- en tegenstanders van de eisen van de zwarten gingen zich steeds meer op het verleden beroepen dat in de kranten gaandeweg akeliger dan wel mooier werd voorgesteld. Het vuur van het maatschappelijke debat werd mede opgestookt door Emmer die met zijn boek De Nederlandse slavenhandel 1500 -1850 de aanspraken van de zwarte nazaten weerlegde en hen in kranten en tijdens bijeenkomsten op een respectloze manier bejegende. Oostindie zag dit pas in 2009 toen hij in het liber amicorum voor Emmer schreef, dat deze wel ‘some sensitivity and empathy with regard to issues of existential significance to specific communities’ had mogen tonen. En dat Emmer ‘would have had a wider public acclaim beyond his scholarly and social peer groups had he been more accomodating here’.44 Oostindie bekritiseerde hier alleen de
361
Slavernijgeschiedenis in de landelijke dagbladen houding van Emmer en liet diens eurocentrische opvattingen en manipulatieve argumentatie buiten beschouwing. Zo stelde Emmer in Trouw dat koloniseren niet altijd een misdaad tegen de menselijkheid is geweest.45 Een paar weken later schreef Emmer in dezelfde krant: Het politiek correcte slavernijbeeld [dat de slavernij bijzonder wreed was en veel geld had opgeleverd] is echter nog lang niet verslagen. Een deel van de zwarte gemeenschap in de VS en Europa blijft behoefte houden aan ‘horror stories’ om haar ondergeschikte positie in de samenleving te verklaren. Los daarvan bestaat er een wetenschappelijk circuit, dat erin slaagt om steeds meer gegevens over slavenhandel en slavernij bijeen te brengen en te analyseren. Uniek is zo’n tweedeling niet.46 Emmer verstrengelde verleden en heden met elkaar om zijn slavernijbeeld als enige wetenschappelijke waarheid door te drukken. Ook gooide hij alle zwarten op één hoop en zette daar een ‘wetenschappelijk circuit’ tegenover. Hoewel hij in dit artikel zwarte historici niet uitsloot van dit ‘wetenschappelijk circuit’, had hij toch ook geen hoge dunk van hen. Dit blijkt uit een debat dat het tijdschrift De Groene Amsterdammer in 2000 had georganiseerd. Hij was toen niet te spreken over de opgesomde boeken van zwarte historici die de slavernijgeschiedenis vanuit een zwart perspectief hadden geschreven. Hij vond deze boeken niet wetenschappelijk en de zwarte visies niet objectief. ‘Als ik kijk naar mijn literatuurlijst, dan is negentig procent van de auteurs niet zwart’ had hij gezegd.47 Hij bepaalde wie en wat wetenschappelijk was en wie en wat niet. Pretenties en opvattingen die Oostindie in 2004 en 2007 had overgenomen. De witte historici domineerden in de kranten niet alleen het maatschappelijke debat over het slavernijverleden en de zwarte eisen. Volgens een witte journalist leken ze er ook een functie bij gekregen te hebben als zedenmeester, rekenmeester en ‘scherprechter’ die bepaalde welke historische claims gerechtvaardigd waren.48 Het maatschappelijke debat in de kranten stimuleerde uiteindelijk niet alleen veel maatschappelijk onderzoek naar de erfenis van dit verleden, maar ook
veel historische studies naar de slavernij.49 Het staatstoezicht bleef op twee scripties, het proefschrift van Ellen Klinkers en enkele bijdragen van P.C. Emmer in wetenschappelijke tijdschriften en bundels na, onderbelicht. Hun bevindingen vonden hun weg niet naar de kranten. Frappant is dat het proefschrift Onvrije arbeid na de afschaffing van de slavernij uit 1954 van Kloosterboer over allerlei voormalige slavenhoudende samenlevingen gaat, maar met geen woord rept over het staatstoezicht in Suriname.50 De nieuwe geschiedenisstudies over de slavernij vulden weliswaar bepaalde leemten in het collectieve geheugen, maar ze leverden niet allemaal een zo waardevrij mogelijk beeld of perspectief op. Er werd nog steeds iets verzwegen, maar nu op een andere manier. Volgens Van Stipriaan maakte het vroegere verzwijgen plaats voor het relativeren van de geschiedenis. In het boek Op zoek naar de stilte schreef hij: ‘Tegenwoordig wordt deze vorm van verzwijgen niet veel meer aangetroffen en is het meer de structurele relativering van de slavernij, zoals bij de Leidse historicus P.C. Emmer, die tot nieuwe stiltes leidt.’51 In zijn artikel ‘History brought home’ maakte Oostindie bezwaar tegen deze opvatting omdat het de indruk zou wekken dat Nederlandse historici opzettelijk en met bepaalde bedoelingen delen van de geschiedenis weg zouden laten. Volgens hem is deze manier van denken klakkeloos overgenomen 45 P.C. Emmer, ‘Witte, zwarte’, Trouw (21 juni 2003). Zie voor enkele op Emmer’s opvattingen gebaseerde artikelen: ‘Slavernij verdeelt slachtoffers’, Trouw (4 september 2001); Jos van der Linden, ‘Plantages waren kerkhoven’, de Volkskrant (24 september 1999). Zie onder andere Gilbert Wawoe en Gert Oostindie, ‘Een monument voor de slavernij’, NRC Handelsblad (28 maart 2002); ‘Achterstallig loon van eeuwen’, Trouw (20 april 2002). 46 P.C. Emmer, ‘Slavernijdebat is aan herziening toe’, de Volkskrant (1 juli 2003). 47 Joris van Casteren en Peter Vermaas, ‘De zwarte Holocaust. Groene – Debat: Nederlandse slavenhandel’. De Groene Amsterdammer (13 mei 2000). 48 ‘Het bruikbare verleden. De historicus is zeden- en rekenmeester tegelijk’, NRC Handelsblad Zaterdags Bijvoegsel (6 mei 2000); ‘Sporen van slavernij’, Het Parool PS Reportage over de claimangst (28 juni 2002); P.C. Emmer, ‘Witte, zwarte’, Trouw (21 juni 2003). 49 Zie de in de noten aangehaalde artikelen. Zie voor een uitgebreidere lijst van debat-artikelen de scriptie van Daniel Metz, Erkennen en Herdenken. 50 Zie de scripties T.T.R. Bacchus, Het staatstoezicht in Suriname (1863-1873) Harmonische overgangsperiode of product van belangentegenstellingen? (Erasmus universiteit 1995); E.J.G. Slootweg, Het staatstoezicht in Suriname (1863-1873) (1987); Wilhelmina Kloosterboer, Onvrije arbeid ma de afschaffing van de slavernij. (’s Gravenhage 1954). 51 Van Stipriaan, e.a., Op zoek naar de stilte, 28; ‘Geschiedenis als scherprechter. UvA heeft leerstoel koloniaal verleden’, Het Parool (20 februari 2002). Hierin vergelijkt Emmer de beenruimte van de tot slaaf gemaakte mensen op de boten met de huidige beenruimte in een Boeing 747.
362
Patr i ca D. Gom es
van de Amerikaanse geschiedschrijving waar inderdaad gepoogd is de zwarte kant van de slavernijgeschiedenis te verdoezelen. Dit had te maken met de sterk gepolariseerde rassenrelaties, opkomend zwart bewustzijn en de dominantie van de witten die alleen hun kant van de geschiedenis wilden gedenken en herdenken. Volgens Oostindie waren de Nederlandse rassenrelaties heel anders van opzet en het was ‘niet nodig’ de zwarten op hun plaats te houden. Als hun geschiedenis onderbelicht was geweest, kwam dit omdat ze niet in Nederland woonden. Vanaf het moment dat ze hier kwamen, begon, aldus zijn betoog, hun geschiedenis boven tafel te komen.52 Dit klopt deels. De nieuwe studies werden vooral door witte historici geschreven en voornamelijk vanuit witte perspectieven. Een goed voorbeeld van wit perspectief is het eerder genoemde boek De Nederlandse slavenhandel, van Emmer. Tegen de witte journalist Bas Blokker zei Emmer dat hij op verzoek van zijn uitgever moralistische, relativerende en persoonlijke meningen door zijn 52 Oostindie, ‘History brought home’, 319-320. 53 Bas Blokker ‘Ereschuld aan slaven. Relativerende studie over slavenhandel’, NRC Handelsblad (11 april 2000). 54 Emmer, De Nederlandse slavenhandel, 1500-1850 (Amsterdam 2000) 20. 55 Voorbeelden van gebrek aan kritiek op het boek van Emmer over de slavenhandel: H.L. Wesseling, ‘Slavernij’, NRC Handelsblad (20 april 2000); Oostindie ‘Van slaaf tot soortgenoot. Het debat over de Afrikaanse slavernij’, NRC Handelsblad (30 juni 2000); A. Van Deursen ‘Nederlandse slavenschepen’, de Volkskrant (28 april 2000); ‘Geschiedenis als scherprechter; UvA heeft leerstoel koloniaal verleden’, Het Parool (20 februari 2002). 56 Kritiek kwam van: Alex van Stipriaan in: Op zoek naar de stilte, 28; Anil Ramdas ‘Een eisch der menselijkheid’, NRC Handelsblad (1 mei 2000); Angelie Sens, ‘Balans van een zwarte bladzijde. Economische studie naar slavenhandel’, NRC Handelsblad (21 april 2000). Verder valt het op dat als de zwarten aan het woord komen dit meestal niet gebeurt via eigen artikelen , maar via interviews door witte journalisten, zie: ‘Slavernij’ in: de Volkskrant (4 juli 2000); Renate van der Zee, ‘Jammer dat wij zwarten ook slaven hadden’, NRC Handelsblad (22 september 2007). 57 Zie voor artikelen: Obsession Magazine en Oso. Voor boeken: uitgeverij Amrit in Den Haag. Zo weigerde de hoofdredacteur van de Academische Boekengids mijn reactie op het artikel ‘Slaven van het schuldgevoel. Witte en zwarte versies van het koloniaal verleden’ van Oostindie te plaatsen, terwijl de interim hoofdredacteur dit al had geaccepteerd. 58 Onder andere: Sietse van der Hoek, ‘Na 135 jaar geen behoefte aan slaafs begrip’, de Volkskrant (29 juni 1998); ‘Verdeeldheid over monument slavernij Suriname’, Trouw (20 mei 2000); ‘Sporen van slavernij’, Het Parool (28 juni 2002); Patrick Meershoek, ‘Nazaat slaaf moet leren verwerken’, Het Parool (8 juli 2006); ‘Slavernij?’, de Volkskrant (4 juli 2000); ‘Slavernij krijgt een gezicht’, Trouw (6 augustus 2003). 59 Zie voor de uitsluiting: Frank Siddiqui en Mustapha Oukbih, ‘Aan Goodwill alleen hebben jonge allochtonen niets’, Vrij Nederland (17 maart 2001); Garjan Sterk, Media en allochtonen. Journalistiek in de multiculturele samenleving (Den Haag 2000). 60 Philomena Essed, Kwame Nimako, ‘Designs and (Co)Incidents: Cultures of scholarship and public policy on immigrants/minorities in the Netherlands’, International Journal of Comparative Sociology 47 nr. 3-4. (augustus 2006) 281- 312. Zie ook de doelstellingen van het Mozaïk- programma van het N.W.O.
boek over de slavenhandel heeft verweven en dat dit in reactie was op de ‘black awarenessbeweging’ die uit de Verenigde Staten was komen overwaaien naar Nederland. Met dit boek wilden hij en zijn uitgever de claims van de zwarte nazaten over achterstelling weerleggen en benadrukken dat de slavernij de zwarten eigenlijk wel goed heeft gedaan.53 Emmer zag geen heil in herstelbetalingen, maar wel in een symbolische erkenning van het onrecht dat de slaven was aangedaan.54 Uit de recensies van Emmer’s boek, het belang dat er aan wordt gehecht en de ruimte en de navolging (van onder andere John Jansen Van Galen in Het Parool), die hij in de geschreven media kreeg voor zijn opvattingen, blijkt ook dat er nauwelijks kritiek op deze vorm van geschiedschrijving was.55 Kritiek vanuit een zwart perspectief, kwam in de onderzochte kranten alleen van de witte historici Van Stipriaan en Angelie Sens en van de Surinaamse publicist Anil Ramdas.56 Het eenzijdige, versluierde en relativerende beeld kon zijn weg naar het nationale bewustzijn vinden doordat vrijwel alleen studies van witte, aan universiteiten en onderzoeksscholen verbonden professoren positief onder de aandacht werden gebracht in de kranten en in het reguliere lezingencircuit. Zwarte historici vertelden dat ze nauwelijks een kans kregen. Hun boeken werden genegeerd of negatief gerecenseerd en hun journalistieke bijdragen werden geweigerd.57 Zwarte nazaten die al dan niet activist waren, kwamen alleen via ingezonden brieven die werden ingekort aan het woord of indirect via korte uitspraken in artikelen van witte journalisten.58 De uitsluiting is volgens mij bewust en onbewust het resultaat van vooroordeel bij de reguliere krantenredacties.59 Een door het witte referentiekader beperkte interessesfeer zou ook een factor kunnen zijn evenals weerzin tegen de eisen van de zwarten. Omdat media exposure en publicaties helpen toegang te krijgen tot het reguliere lezingencircuit, is het niet verwonderlijk dat de deuren ook hier vrijwel gesloten blijven voor zwarte historici. Zij hebben alleen toegang tot zwarte kanalen waardoor hun perspectief de wijdere samenleving niet bereikt. Voeg daar de ongelijke toegang tot de algemene wetenschappelijke kanalen (informatie, functies, promotieplaatsen, subsidies, lezingencircuit) bij en je kunt spreken van geïnstitutionaliseerde tweedeling.60 En
363
Slavernijgeschiedenis in de landelijke dagbladen zo kunnen onderzoekers als Hernnstein en Murray hun gelijk bewijzen. In dezelfde tijd dat de geschiedeniswetenschap dienstbaar werd gemaakt aan het maatschappelijke belang van de dominante groep en er voornamelijk artikelen van witte historici in de kranten verschenen, beschuldigden Oostindie en Emmer de zwarte nazaten er herhaaldelijk van de slavernijgeschiedenis te willen claimen. Oostindie schreef in de Volkskrant: ‘In kringen van de officiële gesprekspartner van de overheid, het Landelijk Platvorm Slavernijverleden, leidt dit tot een hang naar monopolisering, zowel inhoudelijk als organisatorisch.’61 Oostindie liet zich ook generaliserend en denigrerend uit over de zwarte nazaten. Zo schreef hij in zijn recensie van de boeken van de beroemde historici Drescher, Eltis en Klein: Wanneer Antillianen en Surinamers onderzoek naar dit verleden bepleiten en eisen dat schoolboekjes en tentoonstellingen het grote kwaad van slavernij voor het voetlicht brengen, hebben zij in de regel niet het soort studies voor ogen dat hier [in zijn recensie] de revue passeerde.62 Meten met twee maten
De nieuwe studies leverden nog meer maatschappelijk debat op, maar geen historisch, wetenschappelijk debat.63 Die was blijven steken in een eerste aanzet in 1995 met de bundel Fifty years later van Oostindie. Een publicatie waaraan historici en publicisten van allerlei etnische afkomst aan hadden meegewerkt.64 De bundel verscheen in een periode waarin de zwarte maatschappelijke eisen nog nauwelijks de media haalden. De aandacht was toen nog op de slavernijgeschiedenis gericht en op de vraag hoe de leemten erin konden worden opgevuld. Er waren toen ook nog maar weinig zwarte historici, zoals Van Lier en Siwpersad.65 Hun werk werd wel bekritiseerd, maar zij werden niet gediskwalificeerd. Zwarte historici kwamen pas in het beklaagdenbankje terecht toen zij tot vraagstellingen, bronnen en opvattingen kwamen die afweken van wat gangbaar was. Dit verergerde toen de zwarte activisten hun werk gingen gebruiken om hun maatschappelijke claims kracht bij te zetten. Onderwerpen die het goed deden waren
de wreedheid van de witte voorouders, het aantal verscheepte Afrikanen, de hoogte van de winsten, het gebrek aan principes bij de witten en de manipulatieve, negatieve beeldvorming. Zaken waarover Oostindie en Emmer andere opvattingen hadden. In Slaven van het schuldgevoel schreef Oostindie: De betekenis van deze slavenhandel en de opbrengsten van de West-Indische slavenkolonies voor de economie van de Republiek bleven zeer ver achter bij de aanvankelijke verwachtingen, bij de opbrengsten uit ‘de Oost’ en bij de opbrengsten die de concurrenten in de Amerika’s wisten te boeken. Deze conclusies steken schril af tegen de ideeën die leven in kringen van nazaten van de Afrikanen die ooit door de Nederlanders werden verhandeld naar Suriname en de Antillen. […] Het perspectief van die nazaten wordt, hoe kan het ook anders, bepaald door verontwaardiging, over het verleden zelf en over de blinde vlek hierover in het Nederlandse zelfbeeld.66 Wat betreft the numbers game hebben Oostindie en Emmer in de loop der tijd steeds andere cijfers genoemd over het aantal verscheepte Afrikanen. Hoewel ze zich alleen op een beperkt aantal overgeleverde bronnen uit de legale slavenhandel beriepen en willekeurige foutmarges gebruikten, waren ze iedere keer heel stellig in hun beweringen. Zo schreef Oostindie in 2004 in de ABG dat er ongeveer tien miljoen Afrikanen waren vervoerd.67 In 2006 schreef hij in NRC Handelsblad dat er bijna negen miljoen Afrikanen waren vervoerd.68 En in 2008 schreef hij in het Tijdschrift voor Geschiedenis 61 Gert Oostindie, ‘Van slaaf tot soortgenoot. Het debat over de Afrikaanse slavernij’, NRC Handelsblad (30 juni 2000); Gert Oostindie, ‘Zwarte waarheid mag witte niet vervangen’, NRC Handelsblad (29 juni 2002); P.C. Emmer, ‘Witte, zwarte’, Trouw (21 juni 2003); Gert Oostinde, ‘Slaven van het schuldgevoel, 20. 62 Gert Oostindie, ‘Van slaaf tot soortgenoot. Het debat over de Afrikaanse slavernij’, NRC Handelsblad (30 juni 2000). 63 Eddie Nieuwenhuizen, Schijndebat over slavernijverleden. http://www. extra-media.nl/nummer20/Emmerslavernij.html [17-06-2011]. 64 Gert Oostindie ed., Fifty years later. Antislavery, Capitalism and modernity in the Dutch orbit (Leiden 1995); Gert Oostindie, ed., Het verleden onder ogen. 65 Zie bijvoorbeeld: Siwpersad, De Nederlandse regering; R. van Lier, Samenleving in een grensgebied. (Den Haag 1949). 66 Oostindie,. ‘ Slaven van het schuldgevoel’, 20. 67 Oostindie ‘Van slaaf tot soortgenoot. Het debat over de Afrikaanse slavernij’, NRC Handelsblad (30 juni 2000). 68 Oostindie, ‘ Die horen niet bij ons. Racistische ommekeer in de geschiedenis van de slavernij’, NRC Handelsblad (30 juni 2006).
364
Patr i ca D. Gom es
dat er zo’n elf miljoen Afrikanen de oversteek hadden gemaakt.69 Piet Emmer schreef in 2003 in de Volkskrant dat er 11.062.000 Afrikanen waren vetrokken en dat zo’n 9.599.000 uiteindelijk voet aan wal hadden gezet in de Nieuwe Wereld.70 Bij het beoordelen van het werk van witte en van zwarte historici gebruikte Oostindie niet dezelfde meetlat. In de ABG schreef hij dat de makers van tentoonstellingen over het slavernijverleden hun informatie inbedden in moraliserende betogen over schuld en verdoezeling, en dat meningen en gevoelens van nazaten daarbij ruim baan kregen: ‘Voor een wat meer gedistantieerde afweging is minder ruimte. […] Het zelfde geldt eigenlijk voor het meeste recente stapeltje publicaties over de Nederlandse slavernij en haar erfenissen.’71 Het moraliseren, generaliseren en manipuleren van Emmer zag hij echter niet. In zijn recensie van de boeken van Seymour Drescher, David Eltis en Herbert S. Klein hemelde hij Emmer zelfs op door vast te stellen dat deze zich in zijn werk had gebaseerd op de Angelsaksische top van historici. Op deze manier legitimeerde Oostindie ook de onwetenschappelijke delen in het krantenwerk van Emmer.72 Oostindie zag ook zijn eigen onwetenschappelijkheid in zijn kranten- en tijdschriftartikelen niet. Hij generaliseerde, leverde geen bewijzen en vermengde historische feiten en standpunten met commentaar op de maatschappelijke eisen van de zwarten.73 Stokpaardjes
In de onderzochte periode heeft Emmer krantenartikelen geschreven waarin hij de slavernijgeschiedenis niet alleen relativeer69 Oostindie, ‘Slavernij, canon en trauma: debatten’, 16. 70 P.C. Emmer, ‘Slavernij-debat aan herziening toe’, de Volkskrant (1 juli 2003). 71 Oostindie, ‘ Slaven van het schuldgevoel’, 21. 72 Oostindie ‘Van slaaf tot soortgenoot. Het debat over de Afrikaanse slavernij’, NRC Handelsblad (30 juni 2000). 73 Zie bijvoorbeeld: Gert Oostindie, ‘Zwarte waarheid mag witte niet vervangen’, NRC Handelsblad (29 juni 2002); Gert Oostindie, ‘Van slaaf tot soortgenoot. Het debat over de Afrikaanse slavernij’, NRC Handelsblad (30 juni 2000); Gert Oostindie, ‘Die horen niet bij ons. Racistische ommekeer in de geschiedenis van de slavernij’, NRC Handelsblad (30 juni 2006). 74 Alex van Stipriaan, ‘Haïti heeft niets aan Piet Emmer’, de Volkskrant (24 januari 2010). 75 P.C. Emmer, ‘Het ongeluk van de vrijheid. Wat leverde de afschaffing van de slavernij nu eigenlijk op?’, NRC Handelsblad (14 oktober 2005). 76 Adam Hochschild, Bevrijd de slaven! Het verhaal van de eerste mensenrechtencampagne (Amsterdam 2005) 163-170; 195-200; 221-236; 343.
de, maar ook zodanig weergaf dat hij er zijn maatschappelijke stokpaardje mee kon berijden: het diskwalificeren van de zwarten en het benadrukken dat ze witte leiding nodig hebben (zie Fanon’s afhankelijkheidsthese). Dit deed hij door het weglaten van cruciale informatie en door het manipulatief hanteren van feiten. Een werkwijze die ook Van Stipriaan is opgevallen.74 Een voorbeeld van zijn stokpaardje vinden we in zijn recensie ‘Het ongeluk van de vrijheid. Wat leverde de afschaffing van de slavernij nu eigenlijk op?’ 75 Hierin besprak hij de boeken Rough crossings. Britain, the slaves and the American revolution van Simon Schama, en Bevrijd de slaven. Het verhaal van de eerste mensenrechtencampagne van Adam Hochschild. Hochschild had geschreven dat de Britse abolitionisten het niet alleen voor elkaar hadden gekregen dat de slavenhandel en daarna de slavernij werden afgeschaft, maar ook dat er twee vrije koloniën in Afrika werden gesticht voor de vrijgemaakten. Emmer verweet Hochschild dat hij onvoldoende aandacht had geschonken aan het feit dat deze vrijgemaakten er in Sierra Leone en Liberia een puinhoop van hadden gemaakt en dat hun levensstandaard lager was geweest dan tijdens de slavernij. Deze kritiek klopt echter niet want Hochschild had hier wel degelijk aandacht aan geschonken. Hochschild had alleen niet volstaan met een eenzijdige opsomming van de fouten van de zwarten, maar hij had het hele verhaal van de mislukking uit de doeken gedaan vanaf het moment van het concipiëren van het idee voor een staat voor vrijgemaakten, tot en met de uitvoering ervan, de invloed van de omgevingsfactoren en de rol van de verschillende hoofdrolspelers.76 Door zijn verkeerde voorstelling van zaken gaf Emmer de krantenlezer de indruk dat de mislukkingen alleen de schuld van de vrijgemaakten waren. Hij liet die oorzakelijke factoren niet alleen weg in zijn recensie, maar hij borduurde ook voort op het vermeende zwarte onvermogen door er aan toe te voegen dat de neergang zich overal had voorgedaan waar de slavernij was afgeschaft en dat dit aan de vrijgemaakten lag. Hij schreef: want de ex-slaven wilden niet langer als vrije landarbeiders op de plantages blijven werken. […] Bovendien ontdekten de exslaven tot hun schrik dat ze voortaan niet al-
365
Slavernijgeschiedenis in de landelijke dagbladen
Portret van Baron Reinier Frederik van Raders. Gezaghebber van
Curaçao en Onderhorigheden (1836-1845), gouverneur van Suriname
(1845-1852), abolitionist
en lid van de Staatscommissie van 1853.
Bron: foto Tim Koster, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Rijswijk/Amersfoort
leen in hun eigen levensonderhoud moesten voorzien, maar ook in dat van hun familieleden , die niet konden werken. […] Dat de vrijheid zo’n hoge prijs had, zorgde voor veel teleurstelling, frustratie en soms zelfs voor opstanden.77 Hoewel Emmer in zijn wetenschappelijke artikelen uitgebreid heeft geschreven over de beperkende overheidsmaatregelen na de afschaffing van de slavernij, de negatieve rol van de nieuwe plantage eigenaren en de situatie op de wereldmarkt, heeft hij deze factoren buiten beschouwing gelaten in zijn krantenrecensie.78 Zo wekte hij de indruk dat die vrijgemaakten nergens met hun vrijheid overweg konden, niet voor zichzelf konden
zorgen en dat hun toegenomen armoede alleen hen te verwijten viel. Ook in zijn bespreking van het boek van Schama bereed Emmer zijn stokpaardje. En ook hier door het weglaten van cruciale informatie. Schama had geschreven dat de Britten tijdens de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog de vrijheid hadden geboden aan de slaven als die aan hun kant zouden vechten, 77 Emmer ‘Het ongeluk van de vrijheid. Wat leverde de afschaffing van de slavernij nu eigenlijk op?’, NRC Handelsblad (14 oktober 2005). 78 P.C. Emmer, ‘The Dutch in the Atlantic economy, 1580-1880: An introduction’ ,1-10; idem, ‘Between slavery and freedom. The period of Apprenticeship in Suriname (Dutch Guiana), 1863-1873,’ 227-254; idem met Ernst van den Boogaart) ‘Plantation slavery in Suriname in the last decade before emancipation: The case of Catharina Sophia’, 168-201; ‘The ideology of free labour and Dutch colonial policy, 1830-1870’. 255-271, in: The Dutch in the Atlantic economy, 1580-1880.
366
Patr i ca D. Gom es
maar dat de meesten daar niet op in waren gegaan. Hij besprak uitgebreid de redenen. Emmer vermeldde die echter niet, waardoor hij de indruk wekte dat de slaven geen weldenkende mensen waren. Bied je ze de vrijheid, dan weigeren ze. Verderop in deze recensie verzuchtte Emmer dat de periode na de afschaffing voor iedereen teleurstellend was geweest en dat deze periode beter onvermeld kon blijven. ‘Geen wonder dat de meeste auteurs hun verhaal over dit onderwerp [de afschaffing] het liefst afsluiten met de feestdag, waarop de slavenbevrijding een feit was. De vele dissonanten uit de periode daarna laten ze liever voor wat ze zijn’.79 Hoewel hij hiermee antwoord geeft op mijn vraag waarom de periode van het staatstoezicht onderbelicht is gebleven in de slavernijgeschiedenis, vraag ik mij af of dit antwoord een historicus waardig is. Hebben de historici werkelijk uit piëteit voor de zwarte nazaten het vermeende gebroddel van hun vrijgemaakte voorouders buiten de geschiedenis gelaten? Of hebben ze dit gedaan omdat anders bekend zou worden dat de onderdrukking en uitbuiting gewoon door was gegaan? En wie zijn deze ‘emo-historici’? Emmer was ook inconsequent met betrekking tot de abolitionisten. Hoewel hij in zijn boek, De Nederlandse slavenhandel en in de Volkskrant negatief was geweest over de Britse abolitionisten 80, onderschreef hij nu de opvattingen van Schama en Hochschild dat ze helden waren. Met hun opvatting kon Emmer de zwarten opnieuw diskwalificeren en benadrukken dat ze de witten nodig hadden gehad. Een zienswijze die ook terugkomt in zijn artikel naar aanleiding van de aardbeving in Haïti in 2010. Hoewel dit buiten mijn onderzoeksperiode valt wil ik het toch vermelden. Emmer schreef hierin dat de Haïtianen het mochten betreuren dat ze zich hadden vrijgevochten uit de slavernij. Als ze onder de Franse knoet waren gebleven zou79 Emmer ‘Het ongeluk van de vrijheid. Wat leverde de afschaffing van de slavernij nu eigenlijk op?’, NRC Handelsblad (14 oktober 2005). 80 Emmer, De Nederlandse slavenhandel, 178-181; Emmer, ‘Slavernij-debat aan herziening toe’, de Volkskrant (1 juli 2003). 81 P.C. Emmer, ‘Was Haïti maar Frans gebleven’, de Volkskrant (16 januari 2010); idem, ‘Dekoloniseren kunnen we niet’, Trouw (30 augustus 2003). 82 Bas Blokker ‘Ereschuld aan slaven. Relativerende studie over slavenhandel’, NRC Handelsblad (11 april 2000); Emmer, De Nederlandse slavenhandel, 145; idem, ‘Witte, zwarte’,Trouw (21 juni 2003).. 83 Adam Hochschild, Bevrijd de slaven, 79-80. 84 P.C. Emmer, ‘Witte, zwarte’ Trouw (21 juni 2003); idem, ‘Slavernij-debat aan herziening toe’, de Volkskrant (1 juli 2003).
den ze de aardbeving beter hebben doorstaan, want dan hadden ze betere huizen gebouwd. De witte beschaving had zwarten nu eenmaal meer te bieden dan hun eigen beschaving.81 Het stokpaardje van de weldaad van de slavernij vinden we ook terug in zijn boek De Nederlandse slavenhandel waarin hij opmerkte: ‘onderzoek aan slavenskeletten laat zien, dat de in West-Indië geboren slaven gemiddeld langer werden dan de slaven die nog in Afrika waren geboren.’82 Emmer generaliseert er hier, over tijd en plaats heen, lustig op los. In het boek Bevrijd de slaven specificeert Adam Hochschild: En aangezien de beste landbouwgrond op de eilanden voor winstgevende gewassen als suikerriet werd gereserveerd, was het slavendieet op de Cariben ook nog eens veel ongezonder dan dat op het Noord-Amerikaanse vastenland, en veroorzaakte gebreksziekten als rachitis en scheurbuik. […] De mannelijke slaven op de Cariben waren gemiddeld zeven centimeter korter dan die in het zuiden van Amerika.83 Verder gebruikt Emmer de slavernij naar willekeur als instrument voor analyse van huidige maatschappelijke fenomenen. Als slaven langere skeletten hebben of als hun nazaten het goed doen in de samenleving, dan ziet hij een oorzakelijk verband met de slavernij: de weldaad van de witte beschaving. Maar als het erom gaat zaken als achterstelling en achterstand te duiden, dan ziet hij geen relatie met de slavernij en komt alles volledig voor rekening van de zwarte nazaten en hun (vermeende) gebrek aan intelligentie. Uitsluiting van zwarten op de arbeidsmarkt zou uitsluitend het gevolg zijn van hun eigen falen. ‘Naar mijn vaste overtuiging heeft het slavernijverleden als verklaring of excuus voor maatschappelijke achterstand zijn langste tijd gehad’, schreef hij in Trouw.84 Hoe het afliep
Zeer energiek en met veel geld was de Nederlandse regering ingegaan op drie eisen van de zwarte nazaten. In 2002 werden het statisch en het dynamisch monument opgericht. Het statisch monument is een beeldengroep in het Oosterpark in Amsterdam-Oost dat de vrijmaking verbeeldt en het dyna-
367
Slavernijgeschiedenis in de landelijke dagbladen misch monument is een kennisinstituut met de naam National instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee). In 2006 kreeg het slavernijverleden een plaats in de canon van de Nederlandse geschiedenis. Vanaf de oprichting van de beide monumenten verschenen er ieder jaar rond 1 juli enkele artikelen over rellen en twisten tussen verschillende groepen zwarte herdenkers, over de zin en onzin van herdenken en de legitimiteit van een zwart kennisinstituut. De controverse en het maatschappelijke debat over de andere zwarte eisen verstomden. Alleen het Landelijke Platform Slavernijverleden van Barryl Biekman ging – onopgemerkt door de media – in internationaal verband door met de eisen.85 Op 1 juli 2008 konden we in NRC Handelsblad lezen: ‘Vergiffenis vragen hoeft niet meer’; en ‘Militante taal en financiële eisen zijn ook daar nu ingeruild voor educatie’; en ‘Van militante taal over schuld en boete is geen sprake meer’.86 Tegenwoordig wordt er af en toe en hier en daar door deze of gene iets geroepen over racisme of herstelbetalingen. Maar dit bereikt het grote publiek niet. De internationale conferentie over herstelbetalingen georganiseerd door Vereniging Ons Suriname in 2010 in Amsterdam, genereerde nauwelijks reacties buiten de kleine groep diehards die zich met dit onderwerp bezighoudt. NRC Handelsblad publiceerde een vernietigend stuk van Anil Ramdas over de conferentie en weigerde vervolgens een reactie van de organisatoren te plaatsen.87 De ‘rest-eisen’ van de zwarte nazaten verdwenen uit de kranten. Dit had te maken met de realisatie van de beide monumenten, het gebrek aan eensgezindheid en samenwerking onder de zwarte nazaten88 en met de opkomst van het terrorisme dat moslims in het brandpunt van de aandacht plaatste. Het had echter ook te maken met de manier waarop de kranten vanaf 2000 over het slavernijverleden waren gaan schrijven. Door het verdoezelen, weglaten, relativeren en manipuleren van de slavernijgeschiedenis en haar erfenis, en door het marginaliseren, kleineren en diskwalificeren van de zwarte nazaten en de historici onder hen, hebben de kranten en de twee hier behandelde historici de eisen van de zwarten ontkracht en zo het gevestigde maatschappelijke belang gediend. Blijkens de krantenartikelen wilde de samenleving
geen excuses maken, noch herstelbetalingen doen, noch racisme op de arbeidsmarkt effectief bestrijden. De zwarten mochten dus geen argumenten hebben om deze toch af te kunnen dwingen. Als bekend was geworden dat de vrijgemaakten na de afschaffing van de slavernij niet vrij waren geworden maar, onderworpen aan het staatstoezicht, nog tien jaar lang gedwongen arbeid hadden moeten verrichten tegen een schamel loon, terwijl de voormalige eigenaren financieel gecompenseerd waren, dan hadden de zwarte nazaten een extra moreel en financieel argument gehad voor hun eisen. En misschien hadden ze deze opgeschroefd. Door te zwijgen over het staatstoezicht hebben de historici en de kranten dit voorkomen. De historici hadden ook voor het belang van de geschiedenis kunnen kiezen en besluiten om samen met de zwarte historici de slavernijgeschiedenis via een talking cure van de trauma’s te ontdoen en zo te komen tot een inclusief perspectief. Door dit na te laten hebben zij het historisch besef van de krantenlezers met betrekking tot het slavernijverleden niet bevorderd, al hebben ze (afgezien van De Nederlandse slavenhandel) nog zulke goede boeken hierover geschreven. Historici doen er beter aan open te staan voor nieuwe inzichten. En als ze de historische arena verlaten en partij worden in maatschappelijke debatten, moeten ze de wetenschappelijke zorgvuldigheid niet uit het oog verliezen. Drs. Patricia D. Gomes is Projectmanager voor kennisactiviteiten (o.a. het NiNsee, Forum) en geschiedenisdocente (momenteel bij de minorenopleiding Srananistiek van de Hogeschool van Amsterdam). Zij publiceerde eerder: Over “natuurgenooten” en “Onwillige honden”. Beeldvorming als instrument voor uitbuiting en onderdrukking in Suriname 1842-1862 (Uitgeverij Aksant, Amsterdam 2003; nu verkrijgbaar bij Uitgeverij Maklu).
85 Stichting Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden. Deze stichting probeert via de Verenigde Naties alsnog erkenning van de rechten van de zwarte nazaten te verkrijgen. Als lid van de African Diaspora’s 6th Region nemen ze deel aan de vergaderingen van de vier andere delen van de African Union in de Verenigde Naties. Ze zijn ook betrokken bij andere organisaties zoals de Pan African Diaspora Union (PADU) 86 Willemien Veldman, ‘Vergiffenis vragen hoeft niet meer; slavernij Surinaamse gemeenschap herdenkt afschaffing slavernij op 1juli 1863’, NRC Handelsblad (1 juli 2008). 87 www.nickerie.net [19-07-2010]. 88 Dominique Snip, ‘Viering afschaffing slavernij stuit op kritiek’, www. expontomagazine.nl/home/binnenland/item 1641 [08-07-2011].