32 dagen Indiëvaarder 30–7–1947 - 30-08-1947
Dagboekkrabbels van Bram Kuijpers Bonloos verkrijgbaar
23 juni 1926 – 25 februari 19851
Bewerkt door Erica Theloosen en Laetitia Kuijpers
www.deparelreeks.nl
1
Overleden op 25 februari 1985
Inleiding Bram Kuijpers, geboren op 23 juni 1926, ging als twintigjarige jongen in militaire dienst. Dat was om precies te zijn op 10 september 1946. Hij was gelegerd in Harderwijk waar hij de Kaderschool der PPA volgde, een middenkader opleiding voor gepantserde artillerie. Na eerst de infanteriecursus gevolgd te hebben, kreeg hij de artillerieopleiding. Daarvoor nam hij op 5 november 1946 afscheid van Harderwijk en vertrok naar Breda. Daar verbleef hij van 6 november 1946 tot 23 maart 1947. Hier werd hij bevorderd tot wachtmeester. Vervolgens deed Bram mee aan een rijcursus in de Kromhoutkazerne in Utrecht van 24 maart tot 29 april 1947. Van hieruit vertrok hij naar ’s-Hertogenbosch en kwam daar bij het vierde R.R.A.G.* Tijdens een periodiek verlof van 16 mei tot 24 mei genoot hij van een heerlijke fietstocht door Nederland. Via de Afsluitdijk reed hij door Overijssel, Twente en Apeldoorn terug naar ’s-Hertogenbosch. Op 28 juli 1947 kreeg hij een oproep om naar de Oost te varen. Op 30 juli 1947 vertrok hij samen met vele andere soldaten vanuit De Doelen, een militair verblijfsgebouw, te Schoonhoven. Daar start zijn verhaal, want van Indië periode heeft hij nauwgezet een dagboek bijgehouden. Uit de correspondentie met zijn ouders, broer Henk en zussen Miep en Truus blijkt hoe hij graag van al zijn avonturen na thuiskomst een uitgetypt dagboek wilde maken. Hij gaf zijn ouders in de briefwisseling voortdurend opdracht om alle materiaal goed te bewaren. Enkele briefcitaten: Briefcitaat van 2 augustus 1947
“Vanmorgen zond ik een brieftelegram. Bewaren hoor, dat komt in mijn dagboek.” Briefcitaat van 3 augustus 1947
“Ik heb al een schrift volgeklad. Slaat U s.v.p. een paar andere in. De volle stuur ik naar U. Liefst bonloze schriften. Ik maak nu het geval in klad. Over twee jaar type ik het hele verhaal en zet ik de foto’s erbij. Pico bello. You Understand.” Dit eerste deel van zijn Indië-ervaringen gaat over de belevenissen tijdens de boottocht met het troepenschip SS* Volendam, waarbij 2250 militairen hun Vaderland voor twee jaar vaarwel zeggen. Deze reis startte op 30 juli 1947. Uit het dagboek en zijn brieven valt te lezen dat Bram ontzettend genoten heeft van deze kans en alles wat hij op zijn tocht heeft
meegemaakt. Hij beschrijft zichzelf als een avonturier, wat hij van de Wegbrandsen (familie van zijn moeder) geërfd heeft. Enkele korte teksten waaruit zijn enthousiasme blijkt, zijn leuk om te lezen. Het geeft de gedachten van een 21-jarige jongen weer, die aan een groot avontuur bezig is en zich dat terdege beseft. Briefcitaten van 30 juli 1947
“Het is mieters gezellig aan boord. Buitengewoon goed eten, drinken op rantsoen. We
slapen denk ik in een hangmat. Avontuurlijk, vindt U niet? Ik mag dat wel. Nu U kent me wel, niet?” “Als ik de smaak te pakken heb, blijf ik misschien wel reizen à la Wegbrands (kent U\ die familie?) en dan komt Engeland ook op het programma.” Briefcitaat van 3 augustus 1947
“Wat een moordreis is dit. Ik vind het beroerd jammer, dat ik daar nu alleen van genieten kan. Ik zou U allen mee willen nemen langs de vele mooie natuur die wij ontmoeten. Waarom moet ik dat nu juist zien, die nog niets gepresteerd heeft, terwijl U, die mij toch groot bracht en opvoedde zo’n snertverjaardag viert. Neem me niet kwalijk dat ik wat uit de toon val, ik bedoel het goed, maar weet heus mijn gedachten niet juist onder woorden te brengen.”
Voor vertrek nog even op de foto met vader en moeder.
Gedicht van Truus Kuijpers ter gelegenheid van het vertrek van Bram naar Indië
Dag 1 Woensdag 30 juli 1947 Laatste uren in Schoonhoven. De Volendam vertrekt. 2250 militairen zeggen hun Vaderland vaarwel. Het is half zeven. Na een korte nacht ontwaken de Indiëvaarders. Nog een paar uur en zij zullen de wal vaarwel zeggen. Op naar Indië. Wassen, scheren, eten; het dagelijkse rebbeltje. Even de stad in. Voor de laatste keer. Afscheid nemen van vrienden en bekenden.
Dan, half elf: appèl*. Het vertrek nadert. De zestonners die ons naar de boot zullen brengen, staan gereed. Op het plein van de kazerne sjouwen de militairen die naar de Oost gaan met plunjezakken, koffers en kisten. “Instijgen!” De motoren draaien. “Rijden!” In de straten van Schoonhoven zwaait de burgerij ons een laatste vaarwel toe. Half drie: Rotterdam. Ook daar wuift men met zakdoeken en petten. Een meisje loopt snikkend een huis binnen. Is haar verloofde soms ook in Indië? Daar is onze boot. Trots in al haar glorie ligt de Volendam, een van de schepen van de Holland Amerikalijn in de Jobshaven. Over de reling hangen de al ingescheepte militairen. Maar we kunnen er niet lang naar kijken. In een grote houten loods komen de Militairen binnen. Twee Niwin* wagens staan tegen een van de wanden opgesteld. Het is heet, de zon schijnt haar warmte fel op de jongens, die beladen met plunjezakken, koffers en ransels de grote reis gaan ondernemen. Gratis wordt aan de dorstige vertrekkenden koffie en koeken uitgereikt. De beheerders van de twee wagens hebben het druk.
Nauwelijks hebben we de koffie opgedronken of onze namen worden afgeroepen. We nemen de bepakking op en komen voor een tafel waar ieder een Cadi*-kaart en een pakje cigaretten ontvangt. Het is het laatste wat we op Nederlands grondgebied zullen krijgen. Maar er is geen tijd om daar verder over te mijmeren. “U kunt de boot op gaan.” Spoedig torsen wij onze vracht de loopplank op. Voorlopig komen we niet meer aan wal. Met vier man zijn we aangewezen als ruimsergeant. Toezicht houden op de jongens. Direct treden we in functie. Om ongeveer vier uur is alles aan boord. Alle plaatsen aan de reling zijn bezet. Op het achterschip is een noodtelegraafkantoor. Het loopt storm. Velen zenden aan Ouders, familie, echtgenotes of verloofden hun groeten. Vanaf de kade klinken vrolijke marsen over het havencomplex. Een Harmonie van het leger vrolijkt de Militairen wat op met haar pittige muziek. Langs de andere zijde van het schip varen kleine bootjes met familieleden. Een laatste groet: “Tot ziens jongen.” “Houd je taai hoor!” Ook op de kade mogen nu familieleden komen. Vele speurende ogen zoeken de dekken af. Als zij hun zoon, man of verloofde gevonden hebben, trachten zij met elkaar in contact te komen. Sommigen hebben hun familie direct gezien. Anderen roepen eerst verlangend, dan vertwijfelend. “Jan, jongen, hier zijn we! Kijk dan toch!” Enkelen krijgen de tranen in de ogen. Ziet hun zoon z’n Ouders dan niet? En nog eens roepen en schreeuwen zijn. Eindelijk: “Ha, zijn jullie er ook?” De gelukkigen trachten boven het gejoel van de anderen uit te komen om hun geliefden nog iets toe te roepen. De tijd komt dat we Rotterdam vaarwel zeggen. Zes uur. De stoomfluit bast voor de eerste keer door de lucht. Het schip gaat vertrekken. De mensen dringen steeds dichter op. De Harmonie
speelt het ‘Wilhelmus van Nassau’. Wij staan in de houding. Voor het laatst weerklink het vertreksein: drie fluitstoten. De trossen zijn losgegooid en langzaam maakt het schip zich los van de wal. Nagewuifd door familieleden met zakdoeken en vlaggen varen we de haven uit. De kabels van de sleepboten spannen zich en zacht glijdt de kolos voort, de volle zee en Indië tegemoet. Langs de oevers van de Nieuwe Waterweg hebben zich ook groepjes mensen verzameld die ons nawuiven. Plotseling klinkt door de luidsprekers een stem: “Attentie, attentie. Alle Militairen moeten zich naar de hutten en de ruimen begeven voor het houden van de sloepenrol. Zwemvesten om. Oefeningen!” Even later staan we op het sloependek. Het signaal gaat: zeven korte en een lange stoot en allen hollen met de zwemvesten om naar de hun toegewezen sloepenstations. Een korte inspectie volgt. Dan is het tijd voor het avondeten. De eerste maaltijd is opperbest. Heerlijk vet eten. Aardappelen met sla en tomaatjes. We doen de kok eer aan. Het smaakt reuze. Gauw vaten wassen. Dan zullen we wel haast in de Hoek zijn. Wat een teleurstelling. Als we op het dek aankomen voelen we de deining van de zee al. We zijn dus net de pier gepasseerd. Achter ons ligt Nederland. “Adieu, tot over twee jaar. Adieu Vader, Moeder, Henk, Miep, Truus. Adieu familie, vrienden en vriendinnen. Ik ga eerst de wereld zien en zeeën bevaren. In 1949 kom ik terug, bruingebrand door de tropenzon.” De meesten staren weemoedig naar het laatste stukje Vaderland. Twee jaar zullen we gescheiden zijn van onze families. Sommigen krijgen tranen in de ogen. Eén jongen staat heftig snikkend tegen de scheepswand, terwijl een kaderlid hem tracht te kalmeren. Een ander zit in een hoekje stil te peinzen. Ook zijn gedachten gaan uit naar de heerlijke tijd in Nederland doorgebracht. Wat zullen de komende jaren brengen? “Kom Blit, we gaan ons dagboek bijhouden.” En den Blit, een Betuwse jongen die officieel de naam Blitterswijk draagt, gaat beladen met papier en pen mee. In een van de gezellige zitjes vleien we ons neer. Rondom de boot niets dan zee, boven ons de lucht. Een enkele zeemeeuw zeilt over de Volendam. Militairen
wandelen over het dek of hangen over de reling. Wij pennen de belevenissen van de eerste dag neer. De zon zinkt in de zee. Het wordt donker. Ver achter ons zwaait een vuurtoren z’n licht uit over het land en zee. Dikwijls zullen wij een dergelijk licht ontmoeten. Een baken voor de zeeman, waarnaar hij onder andere z’n koers kan bepalen. De boot glijdt verder, de golven kabbelen en zachtjes deint de Volendam ons doel tegemoet: de Oost. Een bandje vermaakt ons om kwart voor tien. Gezellige wijsjes. Je zit voor je plezier aan boord, werkelijk! De dag neemt een einde. Wij begeven ons ter ruste. De eerste nacht aan boord gaat beginnen. De kaderleden liggen in hutten. De korporaals en manschappen in de ruimen onder toezicht van minstens een kaderlid. Het is een run naar de hangmatten. Allen willen het meegemaakt hebben om daarin te overnachten. De minder gelukkigen nemen een kapokmatras. Na de vermoeienissen van de dag zijn allen spoedig in slaap. Briefcitaten 30 juli 1947
“Het afvaren viel me nu niet zwaar. Ik kan mezelf dan ook niet voorstellen, dat ik wereldzeeën aan het bevaren ben en verre landen ga bezoeken.”
“Heb de laatste dagen in Schoonhoven netjes en heerlijk doorgebracht. Ontdekte een aardig vriendinnetje, dat me gezelschap hield. Dinsdagmiddag nam ze vrijaf. Ik liep me te vervelen en zo wandelden we gezellig wat over de Lekdijk. Vrees het ergste niet hoor. Ze was gewoon gezelschapsdame onbezoldigd. Reuze net meisje, zowel in haar taal als in haar doen en laten.”
Tot zover deze preview. Hebt u interesse in het boek, ga dan naar de webshop van Caatjes Pen en bestel het boek. Het boek kost € 19,95, de verzendkosten zijn € 2,50. U kunt via het veilige iDeal betalen. U kunt ook € 22,45 overmaken op rekeningnummer 4722763 t.n.v. Caatjes Pen. Zodra de betaling binnen is, verzenden wij het boek via de post.