Rienties, H (Henry) Van: Verzonden: Aan: Onderwerp: Bijlagen:
HenkOrmel [
[email protected]] woensdag 10 februari 2016 10:00 Statengriffie Fw: rapport Rapport ecologisch onderzoek_EDV_bufferzone_08022016.pdf; Algemene begeleidende brief rapport febf16.doc
Geachte hr. Boukes, Per post hebben wij een exemplaar van ons rapport toegestuurd aan GS en PS. Hierbij stuur ik u de digitale versie. Wij hebben nog steeds de wens dit rapport persoonlijk te overhandigen aan de CvK, Ged. en de Statenleden, zo mogelijk op 17 februari. In afwachting van "goed nieuws" hebben we wel alvast deze toezending gedaan. Hartelijk dank, met vriendelijke groet, HenkOrmel mob: 06-20366362 From: Boukes, AEW fAmold) Sent: Monday, February 08, 2016 3:26 PM To: mailto:
[email protected] Subject: rapport
PROVINCIALE STAT LIM VAN OVERIJSSEL Reg.nr. Dat. ontv.:
po ] '
2ML
\))h
FEB 2016
Geachte heer Ormel,
Zoudt u in een paar zinnen iets qua inhoud over het door u aan te bieden rapport kunnen mailen? M .vr.gr. A. Boukes griffie
Het is mogelijk dat er tijdens het transport van dit bericht fouten zijn ontstaan zodat het bericht onjuist is overgekomen. Hiervoor kunnen wij geen aansprakelijkheid erkennen. Indien er sprake is van een besluit zal de vastgestelde versie per post aan u worden toegezonden. Indien er sprake is van overige mededelingen adviseren wij u om bij twijfel over de juistheid of volledigheid contact met ons op te nemen.
Plaats: Bruinehaar, Datum: 10 februari 2016 Betreft: Rapport biodiversiteitonderzoek bufferzone Engbertsdijksvenen Van
: Het Platform Engbertsdijksvenen te Bruinehaar,
Geachte relatie, hr. of mevr. Hierbij sturen wij u het rapport van het biodiversiteitonderzoek dat is uitgevoerd in de beoogde bufferzone aan de oostzijde van het N2000 gebied Het Engbertsdijksvenen. Afgelopen maanden heeft Buro Bakker uit Assen in opdracht van het Platform Engbertsdijksvenen een onderzoek uitgevoerd, de bevindingen uit dit onderzoek zijn beschreven in bijgaand rapport. Het onderzoek had tot doel het effect te beschrijven van de invloed op de biodiversiteit, als landbouwgrond uit de beoogde bufferzone wordt vernat. Daarnaast is er gekeken welke onderbouwing er ten grondslag ligt aan de voorgestelde beheermaatregelen buiten de grenzen van het N2000 gebied het Engbertsdijksvenen Bijgaand rapport is tevens verzonden naar Staatssecretaris van Dam, de Vaste Kamercommissie voor Economische Zaken, GS en PS van Provincie Overijssel en de College`s en Raden van gemeenten Twenterand, Tubbergen en Hardenberg. Voor verdere vragen of uitleg kunt u contact opnemen met onderstaand contactadres. Indien uw mailadres bij ons bekend is sturen wij u het rapport digitaal. Met vriendelijke groet, namens Het Platform Engbertsdijksvenen, Henk Ormel (vz.) Driehoeksweg 9 7675 TA Bruinehaar
Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
Status Definitief Datum 8 februari 2016 Handtekening dr. M.W. ter Steege
2
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
Inhoud
Samenvatting
8
1 | Inleiding
12
1.1
Aanleiding
12
1.2
Doel
12
1.3
Belangrijkste bevindingen
13
1.4
Wettelijke verankering herstelmaatregelen
13
1.5
Leeswijzer
14
2 | Methode en afbakening
15
2.1
Huidige ecologische waarden met bureau- en veldstudie onderzocht
15
2.2
Analyse ecologische gevolgen
15
2.3
Hoogveenontwikkeling sinds 1997
16
2.4
Analyse motivatie bufferzone als maatregel
16
3 | Beschrijving bufferzone
19
3.1
Ligging bufferzone
19
3.2
Huidige situatie bufferzone: agrarisch gebied
20
3.3
Toekomstige situatie na inrichting bufferzone: geen landbouw mogelijk
21
4 | Diverse ecologische waarden aanwezig in bufferzone
22
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
3
4.1
Algemeen voorkomende flora
22
4.2
Gevoelige en kwetsbare akkervogels en voedselgebied wintergasten
22
4.3
Essentiële vliegroutes vleermuizen aanwezig
26
4.4
Belangrijk foerageergebied Das en streng beschermde muizen
27
4.5
Geen reptielen, maar wel zwaar beschermde amfibieën
29
4.6
Geen beschermde vissen
29
4.7
Geen beschermde ongewervelden
30
5 | Ecologische consequenties in beeld gebracht
32
6 | Verschillende visies hoogveenontwikkeling
35
6.1
Instandhoudingsdoelstellingen hoogveenhabitattypen:
6.2
Doel: Initiëren hoogveenvorming en overgangszones, geen sense of
6.3 6.3.1
35
urgency
38
Verschillende perspectieven instandhoudingsdoelstellingen
39
Gunstige perspectieven H7110A Actieve hoogvenen in hoogveenkern 39
6.3.2 6.4
Uitbreiding oppervlakte H7120 Herstellende hoogvenen Overzicht habitatveranderingen 2004 - heden
7 | Nut en noodzaak bufferzone onduidelijk
4
42 44
45
7.1
Hoogvenen vereisen stabiele waterstanden en gering waterverlies
45
7.2
Vervening en ontwatering van hoogveen
46
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
7.3
Keuze passende herstelstrategie onnavolgbaar
48
7.3.1
Bestaande herstelstrategieën voor hoogvenen
48
7.3.2
Uitwerking oostelijk bufferzone onduidelijk
49
7.3.3
Te volgen stappen voor bepaling passende beheermaatregelen
51
7.3.4
Stappenplan passende beheermaatregelen niet gevolgd
52
7.4
Risico’s hoogveenherstel niet weggenomen
53
7.5
Noodzakelijkheid bufferzone niet navolgbaar
54
8 | Belangrijkste bevindingen op een rij 8.1
8.2
62
Diverse aanwezige ecologische waarden ondervinden nadelige gevolgen door geplande bufferzone
62
Nut en noodzaak bufferzone onduidelijk
62
9 | Literatuur en bronnen
65
B1|
67
Bijlage: Maatregelenkaart
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
5
Akker in landbouwgebied.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
7
Samenvatting
Aanleiding Het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen, een hoogveengebied in Overijssel, heeft onder andere te maken met verdroging. De afgelopen decennia zijn daarom reeds diverse herstelmaatregelen getroffen en deze hebben geleid tot positieve ontwikkelingen. In aanvulling daarop beschrijven het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) nadere herstelmaatregelen ter bestrijding van verdrogingseffecten. Eén van deze maatregelen is de voorgenomen inrichting van een bufferzone ten oosten van het Natura 2000-gebied, in het landbouwgebied in de buurtschap Bruinehaar. Het Platform Engbertsdijksvenen heeft de volgende vragen over de voorgenomen bufferzone: 1. Wat is de huidige ecologische waarde van de bufferzone, en wat zal de consequentie zijn van de realisatie van de bufferzone voor de huidige natuurwaarden? 2. Welke onderbouwing ligt ten grondslag aan het nut en de noodzaak van de geplande oostelijke bufferzone? Op basis van een veldstudie en een literatuuronderzoek zijn deze vragen beantwoord. De belangrijkste bevindingen zijn in dit rapport beschreven.
• • • •
Huidige ecologische waarden binnen de bufferzone en consequenties van de bufferzone Tot op heden is geen ecologische verkenning van het landbouwgebied, dat nodig is voor de geplande oostelijke bufferzone, uitgevoerd. Het Platform Engbertsdijksvenen heeft daarom Buro Bakker gevraagd deze ecologische verkenning uit te voeren. Uit deze verkenning is gebleken dat de volgende te beschermen waarden binnen de geplande bufferzone aanwezig zijn: Foerageergebied Kraanvogel; Foerageergebied Das; Foerageergebied Buizerd en Havik; Broedgebied voor diverse vogels zoals: Patrijs, Graspieper, Geelgors en Veldleeuwerik. Deze natuurwaarden zullen bij aanleg van de oostelijke bufferzone achteruitgaan, dan wel geheel verdwijnen (zie ook Tabel 1 in Hoofdstuk 5).
• • • •
Uit de verkenning blijkt verder dat in de bufferzone waarschijnlijk ook de volgende ecologische functies aanwezig zijn voor beschermde waarden: Essentiële (drie) vliegroutes vleermuizen; Foerageergebied Toendrarietgans; Vaste verblijfplaatsen vleermuizen (in de gebouwen); Leefgebied voor Veldspitsmuis, Waterspitsmuis, Heikikker en/of Poelkikker. Nader onderzoek in de geschikte ecologische periode is nodig voor definitieve vaststelling hiervan. Indien de bovengenoemde soorten aanwezig zijn in de bufferzone, zullen ook deze waarden verdwijnen. Alleen voor de Waterspitsmuis zou op termijn de bufferzone weer geschikt leefgebied kunnen vormen, nadat eerst het leefgebied verloren gaat, door het dempen van sloten. Dat hangt af van de inrichting van de bufferzone.
8
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
• • • • • •
Nut en noodzaak bufferzone Voor de analyse van nut en noodzaak van de bufferzone zijn de volgende documenten gebruikt: Natura 2000 Standard Data Form Engbertsdijksvenen (European Environment Agency, 2004); Aanwijzingsbesluit Engbertsdijksvenen (Programmadirectie Natura 2000, 2009); Natura 2000 Engbertsdijksvenen Effectrapportage (Arcadis, 2012); Advies van de Commissie van deskundigen (Jansen et al., 2013). Concept beheerplan (Dienst Landelijk Gebied, 2015); PAS-gebiedsanalyse (Staatsbosbeheer & Dienst Landelijk Gebied, 2015); In het Aanwijzingsbesluit (2009) staat welke instandhoudingsdoelen in de Engbertsdijksvenen dienen te worden nagestreefd en met de duiding waarom. De locatie en omvang van de oostelijke bufferzone is bepaald met behulp van een hydrologisch model en scenarioberekeningen (Arcadis, 2012). Vervolgens is de Commissie van deskundigen (2013) ingeschakeld om te adviseren over de benodigde omvang van de bufferzone, nadat er commotie was ontstaan naar aanleiding van een eerdere versie van het Concept beheerplan (2015). De uitkomst van dit advies was dat de omvang van de bufferzone kan worden verkleind. Deze aangepaste bufferzone is vervolgens als uit te voeren beheermaatregel opgenomen in het Concept beheerplan (2015) ter realisatie van de instandhoudingsdoelstelling voor de twee hoogveenhabitattypen waar het gebied voor is aangewezen (H7110A Actieve hoogvenen, en H7120 Herstellende hoogvenen). In de PAS-gebiedsanalyse (2015) is de bufferzone opgenomen als PAS-maatregel. H7110 A Actieve hoogvenen In het Concept beheerplan (2015) is beschreven dat het toekomstperspectief voor H7110A binnen de kern van het Natura 2000-gebied onder de huidige omstandigheden gunstig is, met uitbreidingsmogelijkheden voor H7110A. Ook de Commissie van deskundigen verwacht hier een positieve ontwikkeling inclusief kwaliteitsverbetering. Deze ontwikkeling is in lijn met de instandhoudingsdoelstelling: uitbreiding oppervlak en verbetering kwaliteit. Buiten de kern is het toekomstig perspectief voor H7110A zeer ongunstig. In het Beheerplan is niet gespecificeerd op welke locaties en met welke omvang uitbreiding van het habitattype H7110A nagestreefd wordt en of en in welke mate in het gehele gebied de realisatie van het instandhoudingsdoel in het geding is. Het Concept beheerplan verwacht dus ten minste in de kern van het gebied kwaliteitsverbetering en specificeert niet waar en in welke omvang uitbreiding zou moeten plaatsvinden, terwijl er wel zicht is op uitbreiding en kwaliteitsverbetering binnen de kern van het gebied. De noodzaak van een oostelijke bufferzone voor de realisatie van het instandhoudingsdoelstellingen blijft aldus onduidelijk. H7120 Herstellende hoogvenen Het habitattype H7120 heeft zich de afgelopen jaren in oppervlakte uitgebreid. Er is sprake van een positieve trend (Dienst Landelijk Gebied, 2015). Daarnaast bestaan er verschillende visies op de ontwikkelingen en kwaliteitsverbetering. Hierdoor is de noodzaak van een oostelijke bufferzone voor de instandhoudingsdoelstelling van H7120 eveneens onduidelijk. De Commissie van deskundigen (2013) concludeert dat in de eerste beheerplanperiode wordt voldaan aan de doelstelling voor behoud voor zowel Actieve hoogvenen als Herstellende hoogvenen. Bovendien verwacht de Commissie op korte termijn in het noordelijke deel van het Natura 2000gebied verdere verbetering van de kwaliteit van Herstellende hoogvenen en Actieve hoogvenen. De Commissie baseert deze verwachting op de gunstige uitgangssituatie in het noordelijk deel van het hoogveengebied, op de reeds getroffen (herstel)maatregelen en enkele afrondende (interne) maatregelen. In het zuidelijke deel van het gebied is het perspectief volgens de Commissie minder gunstig, maar hier wordt wel verwacht dat de recent genomen interne maatregelen nog enige tijd zullen doorwerken en positieve effecten zullen hebben. Daarnaast zal het kappen van bos nog enige uitbreiding en kwaliteitsverbetering van Herstellende hoogvenen tot gevolg hebben. Deze ontwikkelingen zijn in lijn met de beoogde instandhoudingsdoelstellingen. Op basis hiervan is het onduidelijk waar de Commissie van deskundigen (2013) de noodzaak voor de bufferzone op baseert.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
9
Stappenplan OBN voor keuze herstelmaatregelen hoogveen niet gevolgd Het OBN deskundigenteam heeft een stappenplan voor de keuze en uitvoering van herstel- en beheersmaatregelen in hoogveenrestanten opgesteld (Van Duinen et al., 2011). Dat stappenplan is in de onderhavige studie vergeleken met de onderbouwing van de keuze voor de oostelijke bufferzone bij Engbertsdijksvenen. Uit deze vergelijking blijkt dat in het geval van Engbertsdijksvenen de belangrijke eerste stap, namelijk de beschrijving van de uitgangssituatie, onvolledig is uitgevoerd. Bovendien is er onvoldoende kennis over het hydrologische functioneren van het hoogveen in Engbertsdijksvenen. Zo had de Commissie van deskundigen (2013) fundamentele kritiek op de toegepaste hydrologische modellering, maar een alternatief (onderzoek, of model) is niet uitgevoerd dan wel toegepast. Ten slotte zijn in de gebiedsanalyses de locatiespecifieke eigenschappen van het veen en de biochemie niet uitgewerkt. Het gebrek aan deze fundamentele kennis maakt dat het onmogelijk is om zorgvuldig te bepalen welke herstelmaatregelen effectief zullen zijn en wat werkelijk nodig is. Verder zijn in de Engbertsdijksvenen ook diverse karakteristieke en zeldzame soorten aanwezig. In lijn met het stappenplan voor hoogveenherstel dient dan een bezinningsfase te worden doorlopen, om de gevolgen van de maatregelen voor hoogveenherstel af te zetten tegen de gevolgen voor deze karakteristieke en zeldzame natuurwaarden. Dit is niet gebeurd bij de keuze tot de oostelijke bufferzone als herstelmaatregel, althans het is niet geëxpliciteerd in de stukken. In de PAS-gebiedsanalyse (2015) en het Concept beheerplan (2015) is wel erkend dat er leemten in kennis zijn over het hydrologische functioneren van het gebied, en wordt als ‘maatregel’ op genomen dat er nader onderzoek nodig is. Voor hoogveenherstel is dit echter een omgekeerde aanpak, waardoor risico’s voor onbedoelde (onomkeerbare) negatieve effecten niet in kaart gebracht zijn. Door stappen onvolledig en omgekeerd uit te voeren is de keuze voor herstelmaatregelen niet op de juiste gronden gedaan. Hierdoor is het onduidelijk of er doeltreffende en passende maatregelen zijn vastgesteld. Fosfaat nalevering en waterkwaliteit risico voor hoogveen Bij het treffen van maatregelen is inzicht in risico’s en/of negatieve effecten van de voorgestelde maatregelen essentieel. In dit geval bestaat het risico dat het water afkomstig uit de bufferzone (te) rijk is aan voedingsstoffen (nitraat, fosfaat, kalium en sulfaat). Een dergelijke waterkwaliteit is negatief voor hoogveenontwikkeling en kan averechtse effecten hebben. De Commissie van deskundigen (2013) verwacht dat dit risico niet volledig uitgesloten is. In het Concept beheerplan (2015) en PAS-gebiedsanalyse (2015) wordt weliswaar gesteld dat de ongewenste toevoer van voedingsstoffen via het water kan worden voorkomen door het stopzetten van de bemesting binnen de bufferzone, maar dit is in tegenspraak met de heersende opvatting over nalevering van fosfaat uit voormalige landbouwgronden. Het is immers bekend dat fosfaat door vernatting vrijkomt in voormalige landbouwgronden en dat deze nalevering gedurende vele jaren plaatsvindt, ongeacht stopzetting van bemesting binnen het vernatte gebied. Het is bovendien niet bekend of er in dit geval voldoende ijzer aanwezig is om het gehalte aan beschikbaar fosfaat vast te leggen. Evenmin is duidelijk of de defosfatiseringsinstallatie het probleem kan tegengaan, omdat deze installatie bedoeld is voor het defosfateren van het kanaalwater, dat wordt gebruikt als inlaatwater voor de oostelijke bufferzone, maar niet voor het weghalen van door de vernatting vrijkomende fosfaat binnen het voormalig landbouwgebied. Om het risico op problemen door de waterkwaliteit door fosfaat te voorkomen is het dan ook nodig, zoals ook de Commissie van deskundigen (2013) adviseert, de bufferzone eerst een tiental jaren niet meer te bemesten en dan pas de waterpeilen op te zetten. Deze fasering in uitvoering van maatregelen is niet terug te vinden in de PAS-gebiedsanalyse (2015) en Concept beheerplan (2015). Los hiervan vindt ook búiten de bufferzone, op de stuwwal van Bruinehaar, bemesting plaats, waardoor via infiltratie, toevoer van voedingstoffen via de te herstellen grondwaterstroom naar het hoogveen kan plaatsvinden. Al met al is het risico op negatieve effecten door aanvoer van water van ongeschikte kwaliteit onvoldoende beperkt.
10
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
Omvang bufferzone In de verschillende gebiedsanalyses worden verschillende benodigde oppervlaktes voor de bufferzone genoemd. Het is onduidelijk en niet navolgbaar waar deze oppervlaktes op zijn gebaseerd. Het blijft zodoende onduidelijk wat ten grondslag heeft gelegen aan een optimale omvang voor de oostelijke bufferzone. Conclusie: bufferzone voorbarig, doelstellingen eerste beheerplanperiode haalbaar Het ontbreekt momenteel aan de benodigde kennis over het hydrologisch functioneren van het Engbertsdijksvenen, en er is onvoldoende overtuigend inzicht in de wijze waarop voorkómen kan worden dat met voedingsstoffen verrijkt water in contact gaat komen met het hoogveen. Tegelijkertijd zullen de behoudsdoelstellingen voor zowel Actieve als Herstellende hoogvenen in de eerste beheerplanperiode gerealiseerd worden. Bovendien worden als gevolg van de (reeds uitgevoerde en nog uit te voeren) interne herstelmaatregelen verdere verbeteringen van de hoogveenhabitattypen verwacht. Er is er dan ook voldoende tijd voor nader onderzoek en voor een nadere analyse van adequate maatregelen voor de langere termijn.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
11
1 | Inleiding
1.1 Aanleiding Het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen is een hoogveengebied in Overijssel. Diverse ontwikkelingen van de afgelopen decennia hebben er toe geleid dat het hoogveengebied is verdroogd en last heeft van te hoge stikstofdeposities. De afgelopen decennia zijn daarom diverse interne en externe maatregelen getroffen ter verbetering van de hydrologie en deze hebben geleid tot positieve ontwikkelingen. In aanvulling daarop beschrijven het Concept beheerplan (2015) en de PASgebiedsanalyse (2015) nadere herstelmaatregelen ter bestrijding van verdrogingseffecten. Eén van deze maatregelen is de voorgenomen inrichting van een bufferzone ten oosten van het Natura 2000gebied, in het landbouwgebied in de buurtschap Bruinehaar. De locatie en werking van de geplande bufferzone is bepaald met behulp van een hydrologisch model en scenarioberekeningen (Arcadis, 2012). Nadat er commotie was ontstaan naar aanleiding van een eerdere versie van het Concept Beheerplan is de Commissie van deskundigen (2013) ingeschakeld om te adviseren over de benodigde omvang van de bufferzone. Vervolgens is op advies van de Commissie van deskundigen (2013) de omvang van de bufferzone, teruggebracht tot ongeveer de helft van de oorspronkelijke omvang. Deze aangepaste bufferzone is vervolgens als uit te voeren beheermaatregel opgenomen in het Concept Beheerplan (2015) ter realisatie van de instandhoudingsdoelstelling voor de twee hoogveenhabitattypen waar het gebied voor is aangewezen (H7110A Actieve hoogvenen, en H7120 Herstellende hoogvenen). Tot op heden is er geen ecologische verkenning uitgevoerd binnen de geplande oostelijke bufferzone. Het Platform Engbertsdijksvenen, waarin acht agrariërs en het Landgoed Huize Almelo zich hebben verenigd, heeft Buro Bakker gevraagd een ecologische verkenning in de geplande oostelijke bufferzone naar de biodiversiteit uit te voeren en ook de onderbouwing van het nut en de noodzaak van de bufferzone in beeld te brengen.
Buro Bakker is een ecologisch adviesbureau en geeft al meer dan 25 jaar praktische adviezen over natuurbehoud en natuurbeheer in een veranderende omgeving. De dienstverlening van Buro Bakker is gericht op een duurzame natuur en kent een praktische en pragmatische insteek. De vakkennis van ons team is gebaseerd op jarenlange scholing en studie op hbo- en universitair niveau. In onze vakkennis neemt veldkennis een belangrijke plaats in. Buro Bakker heeft onafhankelijkheid en zorgvuldigheid hoog in het vaandel staan.
In voorliggende rapportage zijn de bevindingen van de ecologische verkenning en de analyse van het nut en de noodzaak te vinden. De uitkomsten van de verkenning dienen te kunnen worden gebruikt in de discussie over nut en noodzaak van de (totale dan wel aangepaste) bufferzone in het gebiedsproces.
1.2 Doel Het doel van het project is antwoord te geven op de volgende twee hoofdvragen: 1. Wat is de huidige ecologische waarde van de bufferzone? 2. Welke onderbouwing ligt ten grondslag aan het nut en de noodzaak van de geplande oostelijke bufferzone?
12
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
1.3 Belangrijkste bevindingen • • • • • • •
De belangrijkste bevindingen van het rapport zijn hieronder kort aangegeven: Er zijn diverse ecologische waarden aanwezig in de bufferzone en deze natuurwaarden zullen bij aanleg van de oostelijke bufferzone achteruitgaan, dan wel geheel verdwijnen (zie Hoofdstuk 4 en 5). Er zijn gunstige perspectieven voor Actieve en Herstellende hoogvenen door de verwachte verbeteringen bij autonome ontwikkeling (zie paragraaf 6.3). Het hydrologisch functioneren van de Engbertsdijksvenen is op dit moment onduidelijk (zie paragraaf 7.5). De totstandkoming van de begrenzing van de oostelijke bufferzone is onduidelijk (zie paragraaf 7.3.2). De keuze voor bufferzone als passende maatregel is onnavolgbaar (zie paragraaf 7.3). Het nut en de noodzaak van de oostelijke bufferzone zijn onduidelijk en de onderbouwing hiervan ontbreekt in het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) (zie paragraaf 7.5). De risico’s en mogelijke negatieve effecten voor de hoogveenhabitattypen bij inrichting van de oostelijke bufferzone worden niet weggenomen (zie paragraaf 7.4).
1.4 Wettelijke verankering herstelmaatregelen Per 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. In de Natuurbeschermingswet zijn de verplichtingen vanuit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor gebiedsbescherming geïmplementeerd. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van Nederlandse Natura 2000-gebieden. De verplichtingen voor soortbescherming zijn opgenomen in de Floraen faunawet. Natuurbeschermingswet en beheerplan De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van Nederlandse Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet biedt het juridische kader voor de aanwijzing van de beschermde natuurgebieden, de vergunningverlening, de rol van het Bevoegd Gezag en de Natura 2000beheerplannen. In de Natuurbeschermingswet staat het volgende ten aanzien van beheerplannen en de benodigde beheermaatregelen: Verslechteringsverbod Het bevoegd gezag draagt de zorg dat passende maatregelen worden genomen om te voorkomen dat bestaand gebruik de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied verslechtert en dat door bestaand gebruik storende factoren optreden, die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, een significant effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen (Art. 19c). In een beheerplan voor een Natura 2000-gebied dienen de noodzakelijke instandhoudingsmaatregelen om de in het plan uitgewerkte doelen te realiseren beschreven te worden. De beheerplannen moeten worden voorzien van een adequate wetenschappelijke onderbouwing. Op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen staat geen tijdslimiet. Invulling van de instandhoudingsdoelstellingen betreft een inspanningsverplichting, dus wat redelijkerwijs verwacht mag worden.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
13
Programmatische Aanpak Stikstof Essentieel onderdeel van de programmatische aanpak is de wettelijke plicht om de maatregelen ook feitelijk tijdig uit te voeren, zodat zekerheid bestaat dat de daaraan verbonden positieve effecten ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. In artikel 19kj van de Natuurbeschermingswet is bepaald dat bestuursorganen verplicht zijn om de in de PAS opgenomen maatregelen, waarvoor zij bevoegd zijn, tijdig uit te voeren. Deze verplichting geldt ook voor andere overheden dan Rijk en provincies, zoals waterschappen en gemeenten.
1.5 Leeswijzer In Hoofdstuk 2 is de methode en afbakening van het project toelicht. Hierna is het rapport opgedeeld in twee delen voor het beantwoorden van de twee hoofdvragen. Deel A ecologische waarden en gevolgen bestaat uit de hoofdstukken 3 tot en met 5. Deel B analyse motivatie bufferzone bestaat uit de hoofdstukken 6 en 7. Hoofdstuk 8 sluit af met een overzicht van de bevindingen. In hoofdstuk 3 is de ligging, huidige en toekomstige situatie van het landbouwgebied beschreven. In hoofdstuk 4 is uitgewerkt van welke beschermde en bijzondere soorten (soorten van de Rode Lijst) bekend is dat ze aanwezig zijn in het landbouwgebied (bureaustudie) en welke soorten tijdens de veldverkenning zijn aangetroffen. Verder is aangegeven welke belangrijke leefgebieden (habitats) tijdens de veldverkenning zijn aangetroffen in het landbouwgebied. In hoofdstuk 5 is in een overzichtstabel uiteengezet welke ecologische consequenties de (mogelijke) aanwezige ecologische waarden kunnen gaan ondervinden door het jaarrond verhogen van de waterstand in de bufferzone. In hoofdstuk 6 zijn de veranderingen in hoogveenontwikkeling en de verwachte ontwikkelingen (trends, perspectieven) uiteengezet. Ook is uitgewerkt hoe de instandhoudingsdoelstellingen zijn gedefinieerd en uitgewerkt in het concept beheerplan. In hoofdstuk 7 zijn de rapporten van de Commissie van deskundigen (2013), de Effectrapportage (2012), het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) gebruikt voor de analyse van de motivatie van het nut en de noodzaak voor de aanleg van de bufferzone. In de tekstkaders in het rapport zijn de belangrijkste bevindingen dan wel conclusies terug te vinden. In hoofdstuk 8 zijn de belangrijkste bevindingen weergegeven en in hoofdstuk 9 zijn de gebruikte bronnen te vinden.
14
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
2 | Methode en afbakening
Deel A Ecologische waarden en gevolgen 2.1 Huidige ecologische waarden met bureau- en veldstudie onderzocht Als eerste is bepaald welke ecologische waarden aanwezig zijn binnen de geplande oostelijke bufferzone. Hiertoe zijn in de gehele bufferzone aan de hand van een bureaustudie én een veldverkenning de huidige ecologische waarden geïnventariseerd. De veldverkenning is op 8 en 9 december 2015 uitgevoerd. Door een bureaustudie met veldverkenning te combineren is een zo compleet en actueel mogelijk beeld van de voorkomende flora en fauna in de bufferzone verkregen. Er is hierbij onderscheid gemaakt tussen de totale (Arcadis 2012) en de door de Commissie van deskundigen (Jansen et al., 2013) aangepaste bufferzone (zie Figuur 1). De veldverkenning heeft zich gericht op beschermde soorten van de Flora- en faunawet en soorten van de Rode lijst. De Flora- en faunawet beschermt een aantal veelal zeldzame of kwetsbare planten- en diersoorten. In deze wet wordt onderscheid gemaakt in drie verschillende beschermingsniveaus: een lichte, een matige en een zware bescherming. In de nieuwe Wet Natuurbescherming zijn vanaf juli 2016 circa tweehonderd thans beschermde soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet meer beschermd. Verder zijn een beperkt aantal nieuwe beschermde soorten aangewezen (vooral bepaalde vlinders en vaatplanten). In dit rapport is voor de aanduiding van het beschermingsniveau van de huidige Flora- en faunawet uitgegaan. Indien relevant is ingegaan op de straks nieuw te beschermen soorten. Soorten die op de Rode Lijst zijn vermeld, betreffen soorten die in hun voortbestaan worden bedreigd of inmiddels verdwenen zijn. Hiervoor is uitgegaan van de meest recent gepubliceerde Rode lijsten.
2.2 Analyse ecologische gevolgen Daarna is bepaald welke ecologische veranderingen kunnen gaan optreden in de bufferzone door het jaarrond verhogen van de waterstand in de totale en aangepaste bufferzone. Door de vernatting in de bufferzone zullen ecologische waarden verloren gaan. Tegelijkertijd kunnen potenties ontstaan, zoals vestiging van nieuwe soorten of versterking van de huidige ecologische waarden in de bufferzone. Daarnaast heeft de bufferzone invloed op het naastgelegen Natura 2000-gebied. Onderzoek naar de invloed die de bufferzone zal hebben op ecologische waarden binnen het Natura 2000gebied Engbertsdijksvenen blijft buiten beschouwing in deze rapportage. Mogelijke effecten binnen de bufferzone en op de instandshoudingsdoelen die afhankelijk zijn van het huidige landbouwkundig gebruik in de bufferzone, zoals kraanvogels en toendrarietganzen, zijn wel beschouwd. De effecten die tijdens de uitvoeringsfase (aanleg bufferzone) kunnen optreden zijn buiten beschouwing gelaten, omdat deze effecten tijdelijk van aard zijn en/of een geringere impact hebben. In deze ecologische verkenning komen dus uitsluitend de permanente effecten door de vernatting in de bufferzone aan bod. De toekomstige inrichting van de bufferzone, functie en het natuurbeheer of gebruik zijn mede bepalend voor welke ecologische veranderingen kunnen gaan optreden en voor de potenties. Over de toekomstige inrichting is weinig tot niets bekend en dit is daarom buiten beschouwing gebleven.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
15
Deel B Analyse motivatie bufferzone In dit deel is een overzicht gemaakt welke onderbouwing ten grondslag ligt aan nut en noodzaak van de bufferzone en welke kennislacunes bestaan over de geplande oostelijke bufferzone.
2.3 Hoogveenontwikkeling sinds 1997 Op de meest recente habitattypenkaart (Dienst Landelijk Gebied, 2015) is het oppervlak H7120 herstellende hoogvenen vergroot ten opzichte van eerdere versies. Het is voor het Platform onduidelijk waar de uitbreiding van het instandhoudingsdoel H7120 herstellende hoogvenen op is gebaseerd. Hiervoor is allereerst vastgesteld wat de instandhoudingsdoelstellingen en opgaven zijn voor het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen (aan de hand van het Aanwijzingsbesluit). Daarna is in beeld gebracht hoe deze doelen zijn uitgewerkt in het Concept beheerplan (Dienst Landelijk Gebied, 2015). Daarna is uitgewerkt wat de uitgangssituatie, oppervlak, trend en doel van de instandhoudingsdoelstellingen voor de hoogveenhabitattypen. Hiervoor is gebruik gemaakt van de vegetatiekarteringen die in 1997 en 2007 door Buro Bakker zijn uitgevoerd in het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen. Aan de hand van deze vegetatiekarteringen is samengevat wat de belangrijkste veranderingen in de vegetatie zijn geweest in de periode 1997-2007. De veranderingen geven inzicht in de toestand van het gebied ten aanzien van hoogveenontwikkeling en welke uitgangspunten ten grondslag hebben gelegen aan de oppervlaktevergroting van herstellende hoogvenen.
2.4 Analyse motivatie bufferzone als maatregel De studies van Jansen et al. (2013), de Effectrapportage (Arcadis, 2012) (verder aangeduid als hydrologisch model), het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) liggen ten grondslag aan de geplande oostelijke bufferzone. Aan de hand hiervan is een overzicht gemaakt van de argumenten en aannames die zijn gebruikt voor de motivatie van de noodzaak voor de aanleg van de bufferzone. Met behulp van de analyses en bevindingen is aangegeven welke onzekerheden en kennislacunes bestaan over de geplande bufferzone.
16
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
17
Deel A Ecologische waarden en gevolgen
Prikkeldraad met haar Wild zwijn.
18
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
3 | Beschrijving bufferzone
3.1 Ligging bufferzone De geplande bufferzone ligt in de buurtschap Bruinehaar in de provincie Overijssel. De zone ligt ten zuiden van Kloosterhaar en ten westen van de N343 en de Gravenlandweg en grenst aan het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen. De locatie van de geplande bufferzone is bepaald met behulp van een hydrologisch model en scenarioberekeningen (Arcadis, 2012). Vervolgens is de omvang van de bufferzone aangepast naar aanleiding van het advies van de Commissie van deskundigen (Jansen et al., 2013), waardoor de omvang van de bufferzone is teruggebracht tot ongeveer de helft van de oorspronkelijke zone. Beide begrenzingen, van de totale en aangepaste bufferzone, zijn weergeven in Figuur 1.
Landgoed Huize Almelo
Balkenbeltsvenen
Gravenland
Figuur 1
Ligging totale oostelijke bufferzone (oranje) (Arcadis 2012) en aangepaste bufferzone (blauwe stippen)
(Jansen e.a. 2013). De blauw-zwarte lijn is de grens van het Natura 2000-gebied.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
19
3.2 Huidige situatie bufferzone: agrarisch gebied De totale bufferzone kenmerkt zich als een open agrarisch landschap (Figuur 3). De aangepaste bufferzone bestaat vooral uit een afwisseling in landschapsstructuren en kenmerkt zich daardoor meer als een kleinschalig landschap. De totale bufferzone bestaat uit, naast het kleinschalige landschap in de aangepaste bufferzone, ook uit een grootschalig en open landschap. In 2015 zijn in de akkers diverse granen (voornamelijk maïs), aardappels, bieten en lelies verbouwd. In een aantal percelen groeit gras en op enkele percelen grazen koeien. Het noordelijk deel dat behoort tot Landgoed Huize Almelo, bevat her en der perceelscheidingen bestaande uit meidoornhagen en aangeplante bomen (aangepaste bufferzone, zie Figuur 1). Het midden en zuidoostelijk deel, dat niet tot de aangepaste bufferzone behoort, zijn perceelscheidingen enkel aanwezig in de vorm van afwateringssloten. Dit deel heeft daardoor een meer open karakter. Sloten bevatten verspreid over het gebied kwelwater. Het water is over het algemeen voedselrijk door uitvloei van de landbouwgronden. Langs de Engbertsdijk is een bomenlaan aanwezig en ten noorden hiervan liggen twee jong aangeplante bomenlanen. Aan de westzijde grenst de totale bufferzone met een harde grens volledig aan het Natura 2000gebied Engbertsdijksvenen. Een natuurlijke overgang ontbreekt en in beperkte mate groeit hier struweel. Bij de Balkenbeltsvenen en Gravenland (midden en zuid) bestaat de grens uit een kade die het hoogveengebied scheidt van het landbouwgebied (Figuur 2). Aan de noordzijde is de zone begrensd door een rechte bosrand en aan de oostzijde door de provinciale weg N343 / Driehoeksweg. Aan de zuid- en zuidoostzijde wordt de bufferzone begrensd door de Gravenlandweg.
Figuur 2
20
Scheiding Engbertsdijksvenen (links) en aangepaste bufferzone (zuidzijde).
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
Figuur 3
Impressie van het landbouwgebied (midden).
3.3 Toekomstige situatie na inrichting bufferzone: geen landbouw mogelijk In de oostelijke bufferzone worden sloten en greppels gedempt en overige drainagemiddelen verwijderd, waardoor in de huidige landbouwpercelen het water wordt verhoogd tot het maaiveldniveau. Hoe de toekomstige bufferzone er uit zal komen te zien is afhankelijk van de inrichting en het gebruik. Dit is op dit moment nog niet bekend. Om instroom van nutriënten naar het natuurgebied te voorkomen, is ook reguliere bemesting niet meer gewenst (Staatsbosbeheer & Dienst Landelijk Gebied, 2015). Dit maakt dat het huidige landbouwkundige gebruik, bestaande uit akkerbouw en beweiding, niet voortgezet kan worden.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
21
4 | Diverse ecologische waarden aanwezig in bufferzone
Voor de beschrijving van de huidige ecologische waarden is onderscheid gemaakt in de totale en de aangepaste bufferzone (zie Figuur 1). Bij de beschrijving van de aangepaste bufferzone is alleen kort ingegaan op verschillen met de totale bufferzone en de hier aanwezige van bijzondere soorten.
4.1 Algemeen voorkomende flora Ondanks de tijd van het jaar van het veldbezoek waarin veel planten niet (goed) zichtbaar zijn, is toch een goede indruk verkregen van de aanwezige flora. Dit was mogelijk vanwege het uitzonderlijk zachte najaar, waarbij geen noemenswaardige vorst heeft plaatsgevonden tot eind december. Totale bufferzone De gehele bufferzone kenmerkt zich door voedselrijke agrarische gronden met zeer beperkte natuurlijke (niet-gecultiveerde) flora. Typerende soorten die werden aangetroffen zijn Harig wilgenroosje, Kruipende boterbloem, Pitrus, Bijvoet, Paardenbloem, Grote- en Smalle weegbree, Grote brandnetel en Hondsdraf. In de rand aan de westzijde groeit zeer beperkt struweel, met braam en Grote brandnetel. Op enkele plekken zijn groeiplaatsen van de invasieve Japanse duizendknoop aanwezig. De sloten en slootoevers waren recentelijk gemaaid en geschoond, waardoor een oever- en watervegetatie ontbraken ten tijde van het veldbezoek. Enkele waterplanten die zijn waargenomen zijn Grote egelskop en Smalle waterpest. De enige bijzondere en licht beschermde plant die kan voorkomen is de Gewone dotterbloem. Deze soort kan hooguit in een sloottalud voorkomen. Overige beschermde flora of soorten van Rode Lijst zijn vanwege het landbouwkundig gebruik en de hoge voedselrijkdom uit te sluiten. Aangepaste bufferzone De aangepaste bufferzone heeft een hogere soortenrijkdom dan de totale bufferzone. Dit komt onder meer door de aanwezigheid van meidoornhagen. En doordat er delen zijn waar geen gewassen zijn geoogst en waar niet intensief gemaaid is. Groeiplaatsen voor kwetsbare en beschermde flora zijn, op die van de Gewone dotterbloem na, niet aanwezig. Dit vanwege het ontbreken van (matig) voedselarme en vochtige tot natte omstandigheden.
4.2 Gevoelige en kwetsbare akkervogels en voedselgebied wintergasten Totale bufferzone Broedende akkervogels van de Rode Lijst Broedgelegenheid voor vogels is in de totale bufferzone beperkt aanwezig. Geschikte broedlocaties bevinden zich vooral in de bosranden aan de westzijde van de bufferzone, in de meidoornhagen (zie verder onder kopje aangepaste bufferzone) en aanwezige bomen(lanen). Daarnaast hebben enkele soorten een voorkeur voor open agrarische percelen.
22
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
Een lokale jager (Dhr. H. Plegt, pers. comm.) kon vertellen dat zich in Engbertsdijksvenen, aan de rand van de bufferzone een jaarrond beschermd Buizerdnest en een jaarrond beschermd Haviknest bevinden, zie Figuur 4. Ter hoogte van het Haviknest is tijdens het veldbezoek een Havik waargenomen die vanuit de bufferzone het hoogveengebied in vloog. De Havik is evenals de Buizerd jaarrond aanwezig in de omgeving van zijn nest (SOVON.nl, 2015), daarom is het aannemelijk dat dit de vogel is die in het broedseizoen ook broedt op het nest foerageert in het aangrenzende landbouwgebied.
Figuur 4
Nest Buizerd (gele ster) en nest Havik (rode ster) globaal aangegeven. Luchtfoto: Bingmaps
Verder richting het zuiden, buiten de bufferzone, in het bosperceel ingeklemd tussen de Balkenbeltsvenen en de natuurweide, is nog een jaarrond beschermd nest van een Buizerd aangetroffen (Figuur 5). Bij dit bosperceel was voortdurend een Buizerd aanwezig. Dit is zeer waarschijnlijk het dier dat in het broedseizoen gebruik maakt van het nest. Buizerds blijven jaarrond in de omgeving van hun nest (SOVON.nl, 2015; Bijlsma, 2014). De Havik en Buizerd gebruiken de bufferzone alleen als foerageergebied.
Figuur 5
Locatie Buizerdnest met foto van het nest op de inzet. Luchtfoto: Bingmaps
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
23
Verder zijn de volgende waarnemingen bekend van broedvogels van de Rode Lijst (Landschapoverijssel.nl, 2015; Dhr. H. Plegt, pers. comm.): Patrijs, Graspieper en Veldleeuwerik. Deze soorten hebben een sterke voorkeur voor open akkers. Tijdens het veldbezoek zijn de Graspieper en Veldleeuwerik in redelijke aantallen waargenomen. Een voormalige Rode lijst-soort, die de laatste jaren in aantal toeneemt (SOVON.nl, 2015), en die veel is waargenomen in de bufferzone is de Geelgors. Ook deze soort broedt in akkers en is afhankelijk van kleinschalige landbouw (SOVON.nl, 2015). Daarnaast broeden in het noordelijk deel van de bufferzone ook kwartels (geen Rode Lijst), eveneens een soort van akkers. Foerageergebied Kraanvogel en Toendrarietgans Het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen is onder meer aangewezen voor de Kraanvogel en Toendrarietgans. Beide soorten foerageren op akkers met oogstresten. Op de onderstaande kaart (Dienst Landelijk Gebied, 2015) is de ligging van voedsel- en slaapgebieden van Kraanvogels rondom het hoogveengebied weergegeven. Hieruit blijkt dat kraanvogels delen van de bufferzone als foerageergebied gebruiken. Dit beeld wordt ook bevestigd door omwonenden: regelmatig nemen zij kraanvogels waar. Kraanvogels foerageren met name op oogstresten van aardappelen en maïs.
Figuur 6
Ligging van slaapplaatsen en foerageergebieden van Kraanvogels tussen 1990 en 2010*. Om de slaap-
plaatsen en foerageergebieden is ter illustratie een zonering aangegeven op grond van de verstoringsafstand van een 500 meter-contour en een 1000 meter-contour (Dienst Landelijk Gebied, 2015).
*
De ligging van de foerageergebieden is gebaseerd op uit de periode 1990-2010 (bron onbekend) en op Hazelhorst. H,
P. van den Akker, L. van den Bergh. 2003. Rietganzen en kraanvogels in de Engbertsdijksvenen. Eigen uitgave. Kloosterhaar. De kraanvogels worden niet gemonitord (Dienst Landelijk Gebied, 2015).
24
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
Ook van de Toendrarietgans is bekend dat deze rondom de Engbertsdijksvenen foerageren (Dienst Landelijk Gebied, 2015). Aan de zuidoostzijde van het hoogveengebied ligt een belangrijk foerageergebied (Dienst Landelijk Gebied, 2015). Echter tijdens het veldbezoek zijn geen foeragerende dieren in de bufferzone waargenomen en volgens lokale bronnen is de Toendrarietgans al enige jaren zeer beperkt of niet aanwezig. Het is onduidelijk wat de huidige betekenis van de bufferzone als foerageergebied voor de Toendrarietgans is, omdat het landbouwgebied wel een geschikt foerageergebied vormt door de aanwezige akkers met oogstresten. Verder is de vrij zeldzame Kleine zwaan waargenomen in enkele kleine groepen. De dieren foerageerden op oogstresten van een voormalige maïsakker centraal in de bufferzone. Aan de noordzijde van het gebied is enkele keren een biddende Klapekster waargenomen. De Klapekster is een soort van de Rode Lijst. Verspreid over de hele bufferzone zijn grote groepen Kramsvogels en Koperwieken waargenomen die foerageerden op de aanwezige graslanden.
Figuur 7
Klapekster aan de rand van de bufferzone.
Aangepaste bufferzone Broedende akkervogels van de Rode Lijst Zowel het noordelijk als zuidelijk deel van de aangepaste bufferzone bevatten veruit de meeste potenties voor broedvogels. De meidoornhagen aan de noordzijde en de hagen aan de zuidzijde zijn van belang voor veel van de genoemde vogels die voorkomen in de bufferzone. Patrijs, Graspieper, Geelgors en Veldleeuwerik zijn allen soorten die profiteren van de dekking die de hagen bieden. De Patrijs kan in de beschutting van de hagen tot broeden komen. Dit geldt ook voor een groot aantal algemene broedvogels. Voorbeelden zijn Fazant, Zanglijster, Merel, Winterkoning, Braamsluiper, Tjiftjaf, Grasmus en diverse andere kleine zangvogels. Foerageergebied kraanvogels en toendrarietgans De Kraanvogels die dit jaar voor het eerst broedden in het hoogveengebied zijn regelmatig waargenomen in het noordelijk deel van de aangepaste bufferzone. De dieren foerageren hier op oogstresten, amfibieën, muizen en grote insecten. De aangepaste bufferzone heeft waarschijnlijk geen belangrijke functie voor de Toendrarietgans aangezien vooral het zuidoostelijk deel is aangemerkt als belangrijk foerageergebied en waarnemingen ontbreken. Wel zijn akkers aanwezig met oogstresten, in potentie is wel geschikt foerageergebied aanwezig. Tijdens het veldbezoek is waargenomen dat de Klapekster in de aangepaste bufferzone jaagt op muizen. Na het vangen van een muis vloog het dier terug naar het hoogveengebied. Andere wintergasten die zijn waargenomen zijn voornamelijk Kramsvogels, Koperwieken en Sijzen. De Kramsvogels en Koperwieken foerageren in grote groepen op de akkers. De Sijzen foerageren in enkele elzen aan de rand van het landbouwgebied.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
25
4.3 Essentiële vliegroutes vleermuizen aanwezig Totale bufferzone In de bufferzone zijn lijnvormige elementen aanwezig die een geschikte vliegroute vormen voor de zwaar beschermde vleermuizen. Vliegroutes zijn lijnvormige elementen in het landschap die vleermuizen volgen om van verblijfplaats naar foerageergebied te komen. Door in de beschutting van een lijnvormig element (bomenrijen, bosranden, watergangen, kunstwerken etc.) te vliegen zijn de vleermuizen beter beschut tegen weersinvloeden en predatoren als roofvogels en uilen (Dietz et al., 2011). Verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden zich in gebouwen of in bomen met holten. Vooral de bomenlaan langs de Engbertsdijk en twee jong aangeplante bomenlanen ten noorden daarvan lijken geschikt als essentiële vleermuisroutes (zie Figuur 8). Deze lanen verbinden bebouwing en mogelijk bomen met holten, met zeer geschikt foerageergebied als het hoogveengebied. Gebouwbewonende soorten vleermuizen als Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Tweekleurige vleermuis en Meervleermuis kunnen vanuit de boerderijen langs de Driehoeksweg en vanuit de bebouwde kom van Bruinehaar via de bomenlanen de Engbertsdijksvenen bereiken. Dit geldt ook voor boombewonende soorten als Gewone grootoorvleermuis, Watervleermuis en Franjestaart. Deze dieren kunnen verblijfplaatsen hebben in bomen ten oosten van de Driehoeksweg (buiten de bufferzone). De Engbertsdijksvenen hebben een goede kwaliteit als foerageergebied voor vleermuizen door het hoge voedselaanbod in de vorm van insecten gecombineerd met de beschutting van bos (vleermuis.net, 2015). Potentiele verblijfplaatsen van vleermuizen (ook zwaar beschermd) bevinden zich alleen in de boerderijen en woningen aan de oostzijde en zuidzijde van de bufferzone. In de bufferzone ontbreken bomen met holtes die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Om vast te stellen wat de daadwerkelijke functie van de bomenrijen voor vleermuizen is nader onderzoek noodzakelijk. Met behulp van batdetectors en batcorders (beide apparaten die geluiden van vleermuizen opvangen en voor ons vertalen naar hoorbare geluiden) kan worden vastgesteld welke soorten en aantallen gebruik maken van de bomenrijen. Met die informatie kan vervolgens worden bepaald of de bomenrijen een essentiële functie hebben voor zwaar beschermde vleermuizen. Aangepaste bufferzone De drie potentiële vliegroutes bevinden zich alle drie binnen de aangepaste bufferzone, en wel binnen het Landgoed Huize Almelo (Figuur 8).
Figuur 8
26
Mogelijke vliegroutes, aangegeven met gele lijnen. Luchtfoto: Bingmaps, 2015.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
4.4 Belangrijk foerageergebied Das en streng beschermde muizen Totale bufferzone Belangrijk foerageergebied Das In de bufferzone is leefgebied aanwezig voor enkele zwaar beschermde zoogdieren. Voor de zwaar beschermde Das vormt de bufferzone een essentieel foerageergebied. De dieren hebben in ieder geval twee burchten in het hoogveengebied, dicht langs de noordzijde van de bufferzone (Figuur 9). Hier zijn veel sporen en diverse wissels waargenomen.
Figuur 9
Globale locatie Dassenburchten (gele cirkel). Luchtfoto: Bingmaps, 2015.
De Dassen foerageren in de nazomer en winter voornamelijk op (oogstresten van) maïs. Ook op diverse onverharde paden en grasvelden zijn wroetsporen en snuitputjes van de Das waargenomen. Op deze locaties zoeken de dassen naar insecten zoals regenwormen, larven en kevers, en ook amfibieën. Dit doen de dassen ook op vochtige akkers en weilanden (Landschapoverijssel.nl, 2015). Dassen vermijden natte gebieden (Landschapoverijssel.nl, 2015), waardoor het natuurgebied Engbertsdijksvenen niet geschikt is als foerageergebied voor de Das. In de omgeving van burcht ontbreekt verder geschikt foerageergebied. De akkers en weilanden in de bufferzone vormen zodoende een essentieel foerageergebied voor de Das. Mogelijke aanwezigheid Veldspitsmuis In deze regio is het voorkomen van de zwaar beschermde Veldspitsmuis bekend. De Veldspitsmuis is tevens een soort van de Rode Lijst. Er zijn in de bufferzone meerdere geschikte plekken waar het dier kan voorkomen, met name de agrarische kleinschalige delen met de wat ruigere hoekjes met opgaande begroeiing. Zeer geschikt leefgebied, net buiten de bufferzone, zijn de randen van de natuurweides aan de zuidzijde. Verblijfplaatsen bevinden zich in droge graslanden en akkers, en landschapselementen. De exacte verspreiding van de soort is niet bekend, hiervoor is een nader onderzoek noodzakelijk. Eekhoorn aanwezig in randen De matig zwaar beschermde eekhoorn is aan de oostzijde van het landbouwgebied bij Bruinehaar waargenomen. De bosschages en bosrijke delen rondom de bufferzone vormen geschikt leefgebied. Het agrarische deel van de bufferzone heeft geen functie voor de Eekhoorn.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
27
Steenmarter rondom boerderijen Sporen van de matig zwaar beschermde Steenmarter zijn rond de meeste boerderijen in de bufferzone waargenomen. De bufferzone zelf is hooguit geschikt als marginaal foerageergebied. Er is in het agrarische deel van de bufferzone onvoldoende beschutting voor essentieel leefgebied en verblijfplaatsen. Mogelijke aanwezigheid Waterspitsmuis Waarnemingen van de zwaar beschermde Waterspitsmuis zijn bekend uit de omgeving (Zoogdiervereniging.nl, 2015). Enkele sloten aan de zuidzijde van het landbouwgebied een geschikt leefgebied voor Waterspitsmuis. Hier zijn sloten aanwezig met ruig begroeide oevers, die de muis nodig heeft ter beschutting. Een nader onderzoek is nodig of de soort daadwerkelijk voorkomt in de bufferzone. Daarnaast vele licht beschermde zoogdieren aanwezig Verder zijn waarnemingen bekend van een aantal licht beschermde soorten in de bufferzone. Tijdens het veldbezoek zijn veel sporen van het Wild zwijn aangetroffen. Verder zijn de volgende (sporen van) soorten waargenomen: Ree, Haas, Konijn, Bunzing, Wezel, Veldmuis, Bosmuis en Mol. Soorten die niet zijn waargenomen maar waarvan het voorkomen op basis van de terreinkenmerken aannemelijk is zijn Hermelijn, Egel, Bosspitsmuis, Dwergspitsmuis, Huisspitsmuis, Dwergmuis, Aardmuis en Rosse woelmuis (Twisk et al., 2015).
Figuur 10
Links wissel gebruikt door Das en Wild Zwijn en rechts sterrenschot van Bunzing.
Aangepaste bufferzone Van de (mogelijk) aanwezige soorten, zoals hierboven genoemd, zijn de meeste aanwezig in de aangepaste bufferzone of is het belangrijkste deel van het leefgebied hier aanwezig. Voor de Das is de noordelijke aangepaste bufferzone een essentieel foerageergebied. Andere zwaar beschermde soorten die in de aangepaste bufferzone kunnen voorkomen zijn de Waterspitsmuis en Veldspitsmuis. Dit is echter alleen met nader onderzoek te bepalen. Alle andere soorten komen voor of waarschijnlijk voor in de aangepaste bufferzone, maar hebben er geen essentieel leefgebied.
28
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
4.5 Geen reptielen, maar wel zwaar beschermde amfibieën Totale bufferzone In de Engbertsdijksvenen is het voorkomen van een aantal zwaar beschermde en matig zwaar beschermde reptielen en amfibieën bekend (RAVON.nl, 2015). Het gaat om de soorten Adder, Gladde slang, Ringslang, Levendbarende hagedis, Heikikker, Poelkikker en Boomkikker. Tevens is een beperkt aantal waarnemingen van de Alpenwatersalamander bekend (Padden.nu, 2015). Uit onderzoek van Buro Bakker is bekend dat soorten als Heikikker en Poelkikker zich vanuit natuurgebieden ook kunnen verspreiden naar omliggende landbouwgebieden (Buro Bakker, 2015). Enkele sloten in de bufferzone kunnen geschikt zijn als voortplantingsbiotoop voor de Heikikker en Poelkikker. Waarnemingen van de Boomkikker zijn alleen bekend uit het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen in braamstruwelen. De enkele aanwezige braamstruwelen in de bufferzone zijn niet geschikt, omdat deze niet dicht genoeg zijn. Van alle overige reptielen en amfibieën is bekend dat deze sterk zijn gebonden aan natuurgebieden (Stumpel et al., 2006) en deze zullen daarom niet in landbouwgebieden als de bufferzone voorkomen. De bufferzone is ook wegens gebrek aan beschutting, geschikte vegetaties en voedsel niet geschikt als leefgebied. Wel is in de meeste randsloten en enkele sloten die door de bufferzone lopen geschikt voortplantingswater aanwezig voor algemeen licht beschermde amfibieën. Het gaat dan om Bruine kikker, Bastaardkikker, Gewone pad en Kleine watersalamander. Aangepaste bufferzone Evenals in de andere delen van de bufferzone is geschikt voortplantingswater van Heikikker en Poelkikker in de randsloten aan de westzijde van de aangepaste bufferzone aanwezig. Het is niet bekend of de amfibieën hier aanwezig zijn, hiervoor is nader onderzoek noodzakelijk. Nader onderzoek in het vroege voorjaar tot en met mei kan worden vastgesteld of de dieren daadwerkelijk aanwezig zijn. Verder is in de aangepaste bufferzone geschikt voortplantingswater aanwezig voor een aantal algemene en licht beschermde amfibieën. Het gaat daarbij om Gewone pad, Bruine kikker, Bastaardkikker en Kleine watersalamander. Verder is af en toe een adder in de bufferzone langs slootkanten en hagen waargenomen. Dit betreft zwervende individuen vanuit het hoogveengebied, aangezien geschikt leefgebied in de vorm van hoogveen of heide in de bufferzone ontbreekt.
4.6 Geen beschermde vissen Totale bufferzone Bij het veldbezoek zijn de watergangen beoordeeld op geschiktheid voor vissen (diepte, aanwezigheid watervegetatie etc.). De geschikt bevonden sloten zijn vervolgens bemonsterd met een RAVON-type schepnet. Er zijn twee soorten vissen vastgesteld, te weten: Tiendoornige stekelbaars en Zeelt. Mogelijk is op een aantal plekken ook geschikt leefgebied aanwezig voor andere algemene vissen als Baars, Snoek en Ruisvoorn. Voor beschermde en/of soorten van de Rode lijst soorten zijn de sloten te voedselrijk, bevatten veelal te weinig water en ontbreekt een goed ontwikkelde watervegetatie, waardoor deze soorten niet aanwezig zullen zijn in de bufferzone. Aangepaste bufferzone De aangepaste bufferzone bevat de meeste geschikte sloten voor de twee aangetroffen vissen. In zowel het zuidelijke als het noordelijke deel werden de grootste aantallen aangetroffen. Dit komt waarschijnlijk doordat hier op een aantal plaatsen dieper water met oevervegetatie aanwezig is.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
29
4.7 Geen beschermde ongewervelden Totale bufferzone Alleen in het beschermde natuurgebied de Engbertsdijksvenen is leefgebied aanwezig voor enkele beschermde en Rode lijst-soorten vlinders en libellen. Deze soorten zijn sterk gebonden aan heide of hoogveen. In de bufferzone is voor deze soorten, door het ontbreken van heide en hoogveen, geen geschikt leefgebied aanwezig. Andere beschermde ongewervelden, zoals de Gestreepte waterroofkever, zijn niet aangetroffen. Alleen het algemene broertje van deze soort, Graphoderus cinereus, is gevangen bij de schepnetbemonstering. In de bosranden direct aangrenzend aan de westzijde van † de bufferzone zijn enkele nesthopen van Formica-soorten (bosmieren) aangetroffen. Deze vallen buiten de bufferzone. In de bufferzone zijn in mei 2014 op een aantal plaatsen in het talud van een sloot bosmieren waargenomen, tijdens een rondwandeling in het kader van het Fête de la Nature evenement. Aangepaste bufferzone In de aangepaste bufferzone zijn geen noemenswaardige verschillen voor leefgebied van ongewervelden aangetroffen ten opzichte van de rest van de bufferzone.
†
30
Onder de nieuwe natuurwet zijn deze mieren waarschijnlijk niet meer beschermd.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
31
5 | Ecologische consequenties in beeld gebracht
In onderstaande tabel is aangegeven welke soorten en/of ecologische functies zich kunnen handhaven, gaan verslechteren of geheel verdwijnen wanneer de bufferzone wordt aangelegd. Soorten die licht zijn beschermd en niet op de Rode Lijst staan zijn buiten beschouwing gelaten. Er zijn in totaliteit geen verschillen in soortenrijkdom tussen de aangepaste bufferzone en totale bufferzone. Het overzicht geldt dus zowel voor de aangepaste als totale bufferzone. Wel is de soortenrijkdom in de aangepaste bufferzone het grootst vergeleken met de overige delen van de totale bufferzone. Aanwezige / potentiele
geen effect
achteruitgang habitat /
soorten/ecologische functie
soort / functie verdwijnt
functie
bufferzone Gewone dotterbloem
X: mogelijke uitbreiding
Foerageergebied Havik en
X: door afname van voedsel-
Buizerd
bron (muizen)
Patrijs
X: door verdwijning akkerbouw
Graspieper
X
Veldleeuwerik
X: door verdwijning akkerbouw
Geelgors
X: door verdwijning akkerbouw
Kraanvogel
X: door verdwijning akkerbouw
Toendrarietgans
X: door verdwijning akkerbouw
Kleine zwaan
X: door verdwijning akkerbouw
Klapekster
X
Essentiële vliegroute vleer-
X: indien bomenlaan
muizen
verdwijnt door vernatting
Verblijfplaatsen gebouwbe-
X: indien gebouwen
wonende vleermuizen en
gesloopt gaan worden
Steenmarter Essentieel foerageergebied
X: minder voedsel (re-
Das
genwormen) in plas-dras situatie en minder voedsel door verdwijning maïsakkers en bemeste weilanden
32
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
Aanwezige / potentiele
geen effect
achteruitgang habitat /
soorten/ecologische functie
soort / functie verdwijnt
functie
bufferzone Veldspitsmuis
X: door verdwijning droog gebied
Waterspitsmuis
X: verlies door demping van watergangen, maar op termijn weer geschikt habitat
Heikikker
X: door demping van watergangen
Poelkikker
X: door demping van watergangen
Tabel 1
Ecologische consequenties van (mogelijke) aanwezige beschermde en bedreigde soorten.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
33
Deel B Analyse motivatie bufferzone
Overgang landbouwgebied-hoogveengebied.
34
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
6 | Verschillende visies hoogveenontwikkeling
6.1 Instandhoudingsdoelstellingen hoogveenhabitattypen: Het Natura 2000 landschap Hoogvenen omvat 12 gebieden. Hiervan worden 7 gebieden, waaronder de Engbertsdijksvenen, gerekend tot resten van het hoogveenlandschap (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2006). In december 2004 stelde de Europese Commissie de ‡ ´communautaire lijst ´ vast. De natuurgebieden op deze lijst maken deel uit van Natura 2000. De Engbertsdijksvenen is een van de gebieden die op deze lijst staan. Engbertsdijksvenen is destijds niet aangemeld vanwege het habitattype H7110A Actieve hoogvenen. Voor het realiseren van een landelijke gunstige staat van instandhouding van dit habitattype waren in 2004 ándere gebieden aangemeld.
Figuur 11
‡
Begrenzing Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen (Dienst Landelijk gebied, 2015).
communautaire lijst: Nederland heeft de afgelopen jaren gebieden aangemeld bij de EU, die deze gebieden op de
officiële EU-lijst van Natura 2000-gebieden heeft geplaatst. Voor deze Natura 2000-gebieden dient een Standard Data Form (SFD), over de betekenis van de Natura 2000-gebieden voor de instandhouding van Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten en habitattypen, ingediend te worden.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
35
In het Aanwijzingsbesluit (Programmadirectie Natura 2000, 2009) is vastgesteld wat de instandhoudingsdoelstellingen zijn voor de Engbertsdijksvenen. Het Natura 2000-gebied is onder andere aangewezen voor twee hoogveenhabitattypen met de volgende doelstelling: Habitattype
H7110A Actieve
Relatieve bijdrage
Landelijke staat van
Doelstelling opper-
Doelstelling kwali-
landelijk oppervlak
instandhouding
vlakte
teit
15-30%
zeer ongunstig
uitbreiding
verbetering
6-15%
matig ongunstig
behoud, achteruitgang
verbetering
hoogvenen H7120 Herstellende hoogvenen
ten gunste van H7110A toegestaan
Tabel 2
•
•
Instandhoudingsdoelstellingen hoogveenhabitattypen (Programmadirectie Natura 2000, 2009).
Bij aanmelding in 2004 van de Engbertsdijksvenen is het Natura 2000-gebied niet geselecteerd voor het habitattype Actieve hoogvenen. . Pas in 2007 is in het Ontwerpbesluit een instandhoudingsdoelstelling voor Actieve hoogvenen opgenomen. Vanaf dat jaar is de Engbertsdijksvenen voor zowel H7120 als H7110A aangewezen. In het Aanwijzingsbesluit (2009) is de doelstelling H7120 Herstellende hoogvenen voor de Engbertsdijksvenen ten opzichte van het Ontwerpbesluit (2007) aangepast tot een behoudsdoelstelling. In het Aanwijzingsbesluit is dit als volgt toegelicht: omdat uitbreiding van de oppervlakte niet noodzakelijk is gezien de landelijke behoudsopgave en het gebied nauwelijks ruimte biedt voor uitbreiding van het areaal herstellende hoogvenen (Programmadirectie Natura 2000, 2009).
Waterhuishouding, stikstofdepositie en beheer zijn de meest bepalende factoren voor de instandhouding van hoogvenen. Uiteindelijk dienen alle hoogveengebieden samen te zorgen voor een landelijke gunstige staat van instandhouding. Dankzij eerder genomen maateregelen en enkele nog af te ronden interne maatregelen wordt volgens de Commissie van deskundigen (2013) voor het noordelijk deel voldaan aan de doelstelling voor behoud in de eerste beheerplanperiode voor beide hoogveenhabitattypen. De grootste kansen voor behoud met kwaliteitsverbetering liggen in het noordelijk deel (2013). In het zuidelijk deel zijn de omstandigheden minder gunstig, maar ook hier wordt verbetering verwacht (2013).
36
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
Op de onderstaande kaart is de verspreiding van de habitattypen aangegeven.
Figuur 12
Ligging beschermde habitattypen in het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen (Dienst Landelijk Gebied,
2015)§.
§
De dubbele lijnen van de begrenzing van het Natura 2000-gebied duiden op verschil in beschermingsstatus: alleen
Vogel- en Habitatrichtlijn en/of ook als Beschermd natuurmonument, zie ook Figuur 1.1 Begrenzing Natura 2000-gebied en toponiemen in het Concept beheerplan (2015).
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
37
6.2 Doel: Initiëren hoogveenvorming en overgangszones, geen sense of urgency Kernopgaven De landelijke opgave voor hoogvenen is als volgt geformuleerd (Programmadirectie Natura 2000, 2009): Voor herstel en kwaliteitsverbetering van de resten hoogveenlandschap is een essentiële randvoorwaarde dat de hydrologie (zowel intern als extern) op orde komt. Vorming van functionerende hoogvenen door kwaliteitsverbetering hoogveenresten en herstel randzones én vergroting van de interne en externe samenhang ten behoeve van fauna. Herstel keten van komvenen langs de Duitse grens. Daarnaast is per Natura 2000-gebied concreet gemaakt wat de kernopgaven zijn. De kernopgaven geven aan welke Natura 2000-gebieden de relatief grootste bijdrage leveren voor de realisering van de landelijke doelen. In het kader van beheerplannen geven de kernopgaven aan wat de belangrijkste opgaven zijn en welke opgaven prioriteit hebben. Voor de Engbertsdijksvenen is voor beide hoogveenhabitattypen een combinatie van twee kernopgaven toegekend, te weten Kernopgave 7.02 in combinatie met kernopgave 7.03 (Programmadirectie Natura 2000, 2009). Kernopgave 7.02 Initiëren hoogveenvorming
Op gang brengen of continueren van hoogveenvorming in herstellende hoogvenen H7120 in kansrijke situaties, met het oog op ontwikkeling van actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) *H7110_A (waar nodig uitbreiding oppervlakte H7120). Instandhouding van huidige relicten als bronpopulaties fauna. Herstel van grote veengebieden met voldoende rust onder andere voor de niet-broedvogel kraanvogel.
7.03 Overgangszones
Ontwikkeling van overgangszones van actieve hoogvenen
grote venen
(hoogveenlandschap) *H7110_A incl. laggzones (met o.a. hoogveenbossen *H91D0, zure vennen H3160 en porseleinhoen, paapje en watersnip).
Ook een wateropgave Aan kernopgaven die gebonden zijn aan habitattypen of soorten die afhankelijk zijn van grond- of oppervlaktewater, is in bepaalde Natura 2000-gebieden een wateropgave toegekend, zo ook voor de Engbertsdijksvenen. In deze Natura 2000-gebieden zijn optimale watercondities van belang voor het behalen van de Natura 2000-doelen. De uitgewerkte wateropgave voor de Engbertsdijksvenen dient ondermeer te worden vastgelegd in het Natura 2000- beheerplan. Geen sense of Urgency Met ‘sense of urgency’ wordt richting gegeven aan het tempo van realisering van de instandhoudingsdoelen en aan de inzet van noodzakelijke maatregelen. Van ‘sense of urgency’ is sprake wanneer binnen 10 jaar na 2005 mogelijk een onherstelbare situatie ontstaat (Ministerie van LNV, 2006).
• •
38
Voor de Engbertsdijksvenen geldt geen sense of urgency. Dit betekent dat doelen en maatregelen niet op korte termijn, maar op langere termijn gerealiseerd kunnen worden. In het Concept beheerplan (2015) ontbreekt de uitwerking van de wateropgave.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
6.3 Verschillende perspectieven instandhoudingsdoelstellingen In deze paragraaf is per hoogveenhabitattype een analyse gemaakt van de instandhoudingsdoelstelling. In het Concept beheerplan (2015) zijn de habitattypenkaart, kwaliteit en trend beoordelingen gebaseerd op eerder uitgevoerde vegetatiekarteringen. Het volgens de vegetatiekartering aanwezige habitattype is in 2013 door het OBN deskundigenteam opnieuw vastgesteld (Jansen et al., 2013). In het Concept beheerplan (2015) wordt niet genoemd welke vegetatiekarteringen zijn gebruikt. Gezien de genoemde jaartallen zijn dit zeer waarschijnlijk de vegetatiekarteringen van Buro Bakker geweest.
6.3.1 Gunstige perspectieven H7110A Actieve hoogvenen in hoogveenkern Instandhoudingsdoelstelling Habitattype
Landelijke staat van instand-
Doelstelling oppervlakte
Doelstelling kwaliteit
uitbreiding
verbetering
houding H7110A Actieve hoogve-
zeer ongunstig
nen Tabel 3
Instandhoudingsdoelstelling H7110A (Programmadirectie Natura 2000, 2009).
Wisselende oppervlakten In het Concept beheerplan (Dienst Landelijk Gebied, 2015) worden verschillende oppervlakten voor H7110A in 1997 genoemd. Volgens de kartering van Buro Bakker betreft het 0,48 hectare in 1997. In de PAS-gebiedsanalyse (Staatsbosbeheer en Dienst Landelijk Gebied, 2015) is de verandering in oppervlak als volgt beschreven: In 1997 werd in Engbertsdijksvenen 0,5 hectare actief hoogveen gekarteerd. In 2007 werd 1,6 hectare gekarteerd. Deze toename van Actieve hoogvenen heeft in de hoogveenkern plaatsgevonden. Het habitattype Actieve hoogvenen dat in 1997 nog aanwezig was op verschillende plaatsen buiten de kern, de helft van het totaal in 1997, is in 2007 verdwenen en bestaat nu uit een vegetatie met Pijpenstrootje. De belangrijkste oorzaak daarvoor is de dambreuk in 1998 rond de onvergraven kern (Staatsbosbeheer en Dienst Landelijk Gebied, 2015). Na het herstel van de dambreuk in 2006 heeft het habitattype Actieve hoogvenen, dat in de kern aanwezig was, zich in 2007 weer uitgebreid. En ook heeft zich, dicht bij de hoogveenkern op een viertal locaties, het habitattype Actieve hoogvenen ontwikkeld. In de periode 1997-2007 is het verlies van het habitattype buiten de kern net zo groot als de toename binnen de kern (Dienst Landelijk Gebied, 2015). In januari en februari 2013 is door de Commissie van deskundigen (2013) het actuele voorkomen van het habitattype Actieve hoogvenen opnieuw vastgesteld. In het noordelijk deel van het gebied bevinden zich de grootste oppervlakten aan hoogveenvegetaties. Het oppervlak bedraagt volgens de Commissie van deskundigen (2013) 0,1 hectare. Habitattype H7110A
1997 0.48*
2007
2013
2015
1,6*
0,1**
0,1***
0,3*** / 0,5*** Tabel 4
Oppervlakten habitattype H7110A.
*1997 & 2007: vegetatiekarteringen Buro Bakker (Buro Bakker, 1997 en 2007). **2013: Commissie van deskundigen (Jansen et al., 2013). ***2015: Concept beheerplan (Dienst Landelijk Gebied, 2015) / PAS-gebiedsanalyse (Staatsbosbeheer & Dienst Landelijk Gebied, 2015).
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
39
In het noordelijke deel kwaliteit goed Bevindingen vegetatiekarteringen 1997 en 2007 Buro Bakker Hoogveenvegetaties met veenmossen zijn in 2007 ten zuiden van de hoogveenkern enigszins toegenomen ten opzichte van 1997. De aanwezige soorten wijzen erop dat geen verdere verdroging is opgetreden in de periode 1997-2007. Sinds 1997 is de hoogveenkern natter geworden. Hoogveenvegetaties hebben zich niet duidelijk uitgebreid, maar effecten van de verhoogde waterstand zijn wel merkbaar aan de toename van veenmossen. Ook indiceert de vegetatie dat de waterstand stabieler is geworden. Echter de hoge bedekking met Pijpenstrootje laat nog wel zien dat er een probleem is (geweest) met de waterhuishouding. Het duidt op verdroging in de vorm van vaak (maar lang niet altijd) grotere schommelingen in de waterstand. Waarschijnlijk indiceert Pijpenstrootje dit probleem uit het verleden, want bij een verhoging van de waterstand en bij een afname van de peilfluctuaties kan Pijpenstrootje zich nog lang handhaven. Bevindingen Commissie van deskundigen (2013) De best ontwikkelde hoogveenvegetaties bevinden zich in het centrale deel van het natuurgebied. Op deze locaties heersen, zoals blijkt uit de aanwezige vegetaties, de specifieke omstandigheden die hoogveenvegetaties vereisen. Verder zijn er door de Commissie van deskundigen (2013) minder bultvormende vegetaties aangetroffen dan door Buro Bakker. De reden hiervoor kan zijn dat gebruik is gemaakt van andere definities. Door de Commissie van deskundigen (2013) wordt onderscheid gemaakt in een noordelijk en zuidelijk deel van het gebied. De Commissie van deskundigen (2013) stelt dat in het noordelijk deel de omstandigheden voor hoogveen gunstig zijn, vanwege de goed ontwikkelde vegetaties, dikke veenpakketten, de geringe wegzijging en het grondwater tot in de veenbasis reikt (met uitzondering van de randen). In het zuidelijk deel zijn de omstandigheden minder gunstig, vanwege de minder goed ontwikkelde vegetaties, dunne veenpakketten en het grondwater reikt hier niet tot in de veenbasis.
• • • • •
Bevindingen Concept beheerplan / PAS-gebiedsanalyse In het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) is de kwaliteit van het habitattype Actieve hoogvenen beoordeeld aan de hand van vijf factoren, te weten de verhouding tussen ‘goede’ en ‘matige’ vegetaties, de abiotische randvoorwaarden, de aanwezigheid van typische soorten, kenmerken van een goede structuur en functie en de stikstofbelasting. Hieronder volgt de boordeling van de vijf factoren die samen de kwaliteit van het habitattype bepalen: Kwaliteit vegetatie: goed Abiotische randvoorwaarden: wordt niet aan voldaan Kwaliteit aanwezige typische soorten: matig Structuur & functie (acrotelm, catotelm en omvang): onvoldoende Kritische depositie waarde van stikstof: overschrijding Aan de hand van het bovenstaande is de kwaliteit van het habitattype H7110A door het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) als zeer ongunstig beoordeeld. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen het noordelijk en zuidelijk deel, zoals de Commissie van deskundigen (2013) wel heeft gedaan. Wisselende trend Bij aanmelding in 2004 van de Engbertsdijksvenen was het Natura 2000-gebied niet geselecteerd voor het habitattype Actieve hoogvenen. In aanvulling op de aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2004) is in het ontwerpbesluit (2007) het gebied wel aangewezen voor het habitattype Actieve hoogvenen, hoogveenlandschap (H7110A). Het habitattype heeft zich ontwikkeld dankzij de getroffen (interne) herstelmaatregelen. De perspectieven voor ontwikkeling van Actieve hoogvenen uit aangetaste hoogvenen (H7120) zijn gunstig. Actieve hoogvenen en soorten zijn nu reeds daadwerkelijk aanwezig. De Engbertsdijksvenen behoort tot de weinige hoogveengebieden waar dit habitattype in belangrijke mate aanwezig is (>15% van het landelijke areaal) (Programmadirectie Natura 2000, 2009).
40
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
Volgens het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) was de trend tussen 1997 en 2007 licht positief en daarna weer negatief. Tegelijkertijd wordt vastgesteld dat in de Engbertsdijksvenen het perspectief bij autonome ontwikkeling gunstiger is dan het landelijk perspectief. Dit komt vooral door de bouw (in 2006) van de robuuste dam rondom de hoogveenkern. Hierdoor is het perspectief voor verdere uitbreiding van actief hoogveen in de kern relatief groot, aldus de beide documenten. Door de Commissie van deskundigen (2013), die in 2013 de huidige omvang hebben vastgesteld, is ook de verwachting uitgesproken dat het oppervlak nu snel zal toenemen, omdat door de vernatting van de laatste jaren de bultvormende veenmossen zich sterk hebben uitgebreid. Deze ontwikkeling is het resultaat van eerder genomen herstelmaatregelen. En deze ontwikkeling zal dus worden gerealiseerd zonder het nemen van nieuwe (externe) maatregelen. Buiten de kern is het perspectief bij autonome ontwikkeling laag, omdat de waterstanden daar niet stabiel genoeg zijn en de stikstofdepositie hoog blijft (Dienst Landelijk Gebied, 2015; Staatsbosbeheer en Dienst Landelijk Gebied, 2015). Uitwerking doelstellingen De instandhoudingsdoelstelling uitbreiding oppervlakte H7110A is in het Concept beheerplan (2015) niet gekwantificeerd. Ook is niet aangeven op welke locaties uitbreiding kan plaatsvinden.
•
• •
Conclusie Volgens het Aanwijzingsbesluit heeft het habitattype H7110A zich tussen 2003 en 2007 gevestigd in het gebied. Volgens de vegetatiekartering (Buro Bakker, 1998) was het habitattype in 1997 al aanwezig. Tot 2007 heeft het type Actieve hoogvenen zich uitgebreid en is daarna afgenomen in oppervlak. In het noordelijke deel wordt uitbreiding en verbetering verwacht door de gunstige omstandigheden en de reeds uitgevoerde herstelmaatregelen (Jansen et al., 2013). Door de reeds gerealiseerde vergroting van het oppervlak van H7120 Herstellende hoogvenen (zie paragraaf 6.3.2) en de verbetering hiervan in het noordelijk deel, wordt aan de voorwaarden van H7110A Actieve hoogvenen voldaan. In het Concept beheerplan (2015) is de beheermaatregel oostelijke bufferzone gekoppeld aan de instandhouding voor H7110A. Het toekomstperspectief voor H7110A binnen de kern is onder de huidige omstandigheden echter gunstig. Ook zijn hier uitbreidingsmogelijkheden (Staatsbosbeheer en Dienst Landelijk Gebied, 2015; Jansen et al., 2013). Dit is in lijn met de instandhoudingsdoelstelling: uitbreiding oppervlak. Buiten de kern is het toekomstig perspectief voor H7110A zeer ongunstig. Of dit gezien de uitbreidingsdoelstelling nadelig is, wordt niet expliciet gemaakt. In het Concept beheerplan (2015) ontbreekt met welk oppervlak het habitattype moet gaan uitbreiden en op welke locaties. Het Concept beheerplan (2015) verwacht ten minste in de kern van het gebied kwaliteitsverbetering en specificeert niet waar en in welke omvang uitbreiding zou moeten plaatsvinden, terwijl er wel zicht is op uitbreiding binnen de kern van het gebied. Op basis hiervan is het niet mogelijk om te bepalen welke maatregelen passen dan wel noodzakelijk zijn voor realisatie van de doelstellingen. Hierdoor blijft de noodzaak van een oostelijke bufferzone voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen onduidelijk. Tevens ontbreekt in het Concept beheerplan (2015) de uitwerking over hoeveel het habitattype H7110A kan uitbreiden ten koste van H7120. Omdat het oppervlakteverlies van H7120 ten gunste van H7110A niet concreet is gemaakt in het Concept beheerplan (2015), blijft de noodzaak van een oostelijke bufferzone voor de instandhoudingsdoelstelling van H7110A onduidelijk.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
41
6.3.2 Uitbreiding oppervlakte H7120 Herstellende hoogvenen Instandhoudingsdoelstelling Habitattype
Landelijke staat van instand-
Doelstelling oppervlakte
Doelstelling kwaliteit
behoud, achteruitgang ten
verbetering
houding H7120 Herstellende hoog-
matig ongunstig
venen
gunste van H7110A toegestaan
Tabel 5
Instandhoudingsdoelstelling H7120 (Programmadirectie Natura 2000, 2009).
Uitbreiding oppervlak Sinds 1997 zijn verschillende oppervlakten aan H7120 Herstellende hoogvenen toegekend. Dit komt waarschijnlijk doordat het totaal gekarteerde oppervlak in 1997 afwijkt van het de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Volgens het Concept beheerplan (2015) komt de toename van H7120 in 2007 vrijwel geheel door de uitbreiding van het oppervlak aan gekarteerd gebied. Binnen het wel in 1997 én 2007 gekarteerde deel is het oppervlak Herstellende hoogvenen enigszins toegenomen. Er is dus sprake van enige toename van de oppervlakte van het habitattype. Bij het vaststellen van de aanwezigheid van het habitattype Actieve hoogvenen door de Commissie van deskundigen (2013) in januari en februari 2013, bleek ook dat het habitattype Herstellende hoogvenen zich heeft uitgebreid. Deze uitbreiding wordt voornamelijk veroorzaakt door een nieuwe interpretatie van het vegetatietype Dopheide en Pijpenstrootje, en voor een deel door de uitgevoerde herstelmaatregel: demping van de Buschkerput. Habitattype H7120 Tabel 6
1997 312*/ 444***
2007
2013
2015
574*
315?**
634 / 617,8
Oppervlakten habitattype H7120 Herstellende hoogvenen.
*1997 & 2007: vegetatiekarteringen Buro Bakker (Buro Bakker, 1997 en 2007). **2013: Commissie van deskundigen (Jansen et al., 2013): of dit het totale oppervlak H7120 betreft is niet geheel duidelijk (?). ***2015: Habitattypenkaart Concept beheerplan (Dienst Landelijk Gebied, 2015) / PAS-gebiedsanalyse (Staatsbosbeheer & Dienst Landelijk Gebied, 2015).
Uit het bovenstaande blijkt, volgens de vegetatiekartering van Buro Bakker in 2007, dat het oppervlak aan vegetaties dat zich kan kwalificeren als H7120 Herstellende hoogvenen 574 hectare bedraagt. Dit wijkt af van het genoemde oppervlak in het Concept beheerplan (2015). Het Concept beheerplan (2015) noemt dat volgens de Commissie van deskundigen (2013) H7120 Herstellende hoogvenen zich heeft uitgebreid tot 634 hectare. Deze uitbreiding wordt veroorzaakt door een andere interpretatie van een vegetatietype en door reeds uitgevoerde herstelmaatregelen. De PAS-gebiedsanalyse (2015) gaat uit van een kleiner oppervlak: 617,8 hectare. Wat hiervan de reden is, is niet vermeld, en niet navolgbaar.
Vernatting opgetreden, maar huidige kwaliteit onvoldoende Bevindingen vegetatiekarteringen 1997 en 2007 Buro Bakker Ten zuiden van de kern zijn hoogveensoorten toegenomen, wat wijst op stabiele hoge waterstanden. In het overige gebied is geen duidelijke toename in hoogveenvegetaties waarneembaar. Het gebied is op veel plekken natter geworden, wat blijkt uit de toename van veenmossen. Ook hoogveensoorten zijn toegenomen, wat wijst op waterstanden die plaatselijk vrij stabiel zijn. Naast deze positieve ontwikkelingen zijn grote oppervlakten aanwezig van vegetaties met Pijpenstrootje.
42
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
Pijpenstrootje geeft aan dat er een probleem is (geweest) met de waterhuishouding. Het duidt op verdroging in de vorm van vaak (maar lang niet altijd) grotere schommelingen in de waterstand. Waarschijnlijk indiceert Pijpenstrootje dit probleem uit het verleden, want bij een verhoging van de waterstand en bij een afname van de peilfluctuaties kan Pijpenstrootje zich nog lang handhaven. Ook is de aanwezige opslag van Berk een probleem voor hoogveenontwikkeling. Bevindingen Commissie van deskundigen Volgens de Commissie van deskundigen (2013) kwalificeert 315 hectare zich als matig tot goed voor H7120 Herstellende hoogvenen. Wel heeft uitbreiding Pijpenstro en berkenopslag ten opzichte van 2007 plaatsgevonden, ondanks de vernattingsmaatregelen die de afgelopen 10 jaar zijn getroffen. Een duidelijke duiding van de huidige kwaliteit ontbreekt.
• • • • •
Bevindingen Concept beheerplan / PAS-gebiedsanalyse In het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) de kwaliteit van het habitattype Herstellende hoogvenen beoordeeld aan de hand van vijf factoren, te weten de verhouding tussen ‘goede’ en ‘matige’ vegetaties, de abiotische randvoorwaarden, de aanwezigheid van typische soorten, kenmerken van een goede structuur en functie en de stikstofbelasting. Hieronder volgt de boordeling van de vijf factoren die samen de kwaliteit van het habitattype bepalen: Kwaliteit vegetatie: 34% goed, overige deel is niet aangeduid. Abiotische randvoorwaarden: wordt niet aan voldaan Kwaliteit aanwezige typische soorten: matig Structuur & functie (acrotelm, catotelm en omvang): onvoldoende Kritische depositie waarde van stikstof: overschrijding Aan de hand van het bovenstaande is de kwaliteit van het habitattype H7120 door het Concept beheerplan en de PAS-gebiedsanalyse als zeer ongunstig beoordeeld.
• • •
Tegenstrijdige bevindingen trend Volgens het Concept beheerplan (2015) is de trend van het habitattype Herstellende hoogvenen sinds 1953 positief. Dit omdat sinds de aanvang van de herstelwerkzaamheden van Staatsbosbeheer, een kwantitatieve vooruitgang voor dit habitattype is gerealiseerd. Deze uitbreiding in oppervlak heeft plaatsgevonden ondanks het feit dat in het zuidelijke deel ook na 1953 op industriële wijze ontginning heeft plaatsgevonden (Dienst Landelijk Gebied, 2015). Zelfs tot in de jaren 70-80 is plaatselijk nog veen afgegraven. Of ook een kwalitatieve vooruitgang is gerealiseerd is volgens het Concept beheerplan (2015) onduidelijk. Per saldo is een neutrale trend in hoogveenontwikkeling geconstateerd (Dienst Landelijk Gebied, 2015). Toch is het toekomstperspectief door het Concept beheerplan als zeer ongunstig beoordeeld en wel om de volgende redenen (Dienst Landelijk Gebied, 2015): Er wordt niet voldaan aan de hydrologische randvoorwaarden en kritische depositiewaarde voor stikstof; Benodigd beheer is onnodig duur, wat een risico vormt voor voortzetting in de toekomst; Een verdere toename als gevolg van de al uitgevoerde herstelmaatregelen (zoals de dam uit 2006) wordt niet verwacht. De Commissie van deskundigen (2013) concludeert echter het tegengestelde, namelijk dat in het noordelijke deel op korte termijn wél verdere verbetering is te verwachten van Herstellende hoogvenen, net als voor Actieve hoogvenen. Mede door de reeds uitgevoerde herstelmaatregelen. Dit wordt volgens de Commissie van deskundigen (2013) bevestigd door de huidige vegetatieontwikkelingen. Volgens de Commissie van deskundigen (2013) liggen de beste mogelijkheden dan wel de grootste potenties voor herstel (kwaliteitsverbetering en uitbreiding areaal) in het noordelijk deel. In het zuidelijke deel is het perspectief volgens de Commissie van deskundigen (2013) minder gunstig. Wel geeft de Commissie van deskundigen (2013) aan dat in het zuidelijk deel de recent genomen interne maatregelen naar verwachting nog enige tijd zullen doorwerken en ook wordt door middel van het
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
43
kappen van bos ook in het zuidelijke deel nog enige uitbreiding en kwaliteitsverbetering van Herstellende hoogvenen verwacht. Uitwerking doelstellingen In het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) zijn twee verschillende oppervlakten genoemd ten aanzien van de behoudsdoelstelling voor oppervlak. Achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattype Actieve hoogvenen, hoogveenlandschap (H7110A), is toegestaan (Programmadirectie Natura 2000, 2009). Welk deel van het oppervlak Herstellende hoogvenen ten gunste kan komen voor de ontwikkeling van H7110A Actieve hoogvenen is niet benoemd.
Conclusie In het Concept beheerplan (2015) is de beheermaatregel oostelijke bufferzone gekoppeld aan de instandhouding voor H7120. De trend van de kwaliteit van Herstellende hoogvenen is volgens het Concept beheerplan (2015) onduidelijk, maar volgens de Commissie van deskundigen (2013) is op korte termijn verbetering te verwachten. Het oppervlak heeft zich uitgebreid en deze trend is in het Concept beheerplan (2015) als positief beoordeeld. Gezien oppervlakte uitbreiding (positieve trend) en de verschillende visies op hoogveenontwikkeling en kwaliteitsverbetering blijft de noodzaak van een oostelijke bufferzone voor de instandhoudingsdoelstelling van H7120 onduidelijk.
6.4 Overzicht habitatveranderingen 2004 - heden Sinds de plaatsing op de communautaire lijst (2004) hebben zich de volgende veranderingen van de habitattypen voorgedaan: Habitattype
2004 -2013
Toelichting
oppervlakte H7120
toegenomen
Aan behoudsdoelstelling is voldaan.
kwaliteit H7120
onbekend
De trend in hoogveenontwikkeling 1997-2007 is neutraal. Delen gaan vooruit en delen gaan achteruit. Kwaliteitsverbetering wordt verwacht (Jansen et al., 2013). Hiermee kan aan de verbeterdoelstelling worden voldaan.
oppervlakte H7110A
afgenomen
Belangrijkste oorzaak voor afname is de dambreuk in 1998. Na herstel van de dam heeft uitbreiding plaatsgevonden en is daarna weer afgenomen. Uitbreiding wordt bij autonome ontwikkeling verwacht (Jansen et al., 2013). Uitbreidingsdoelstelling is niet vastgelegd. Onduidelijk is of wel of niet aan de instandhoudingsdoelstelling wordt voldaan.
kwaliteit H7110A
onbekend
De vegetaties hebben binnen de hoogveenkern een goede kwaliteit. Binnen de kern wordt aan de overige kwaliteitseisen (abiotiek, soorten en structuur) voldaan. Verder wordt kwaliteitsverbetering verwacht (Jansen et al., 2013). Hiermee kan aan de verbeterdoelstelling worden voldaan.
44
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
7 | Nut en noodzaak bufferzone onduidelijk
7.1 Hoogvenen vereisen stabiele waterstanden en gering waterverlies
• •
• •
Actieve hoogvenen en Herstellende hoogvenen hebben overeenkomstige hydrologische randvoorwaarden. Het enige verschil is, is dat Herstellende hoogvenen sterk aangetast zijn (natuurkwaliteit.nl) en niet meer goed functioneren. Ondanks de sterke aantasting van Herstellende hoogvenen kunnen lokaal karakteristieke en zeldzame planten- en diersoorten aanwezig zijn. Voor alle hoogvenen geldt dat ze afhankelijk zijn van een goede hydrologische situatie, zowel in de kern van het gebied als in de overgangszones (ook wel laggzones genoemd). Hieronder wordt een korte opsomming gegeven van de belangrijkste hydrologische randvoorwaarden voor beide hoogveenhabitattypen waarvoor het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen is aangewezen: Regenwaterafhankelijk; Permanent nat milieu: o Stabiele tot zwak fluctuerende grondwaterstanden; o Beperkte wegzijging; o Grondwaterpeil hoger dan het omringende gebied. Water met een hoog kooldioxidegehalte; Aanwezigheid van een laggzone.
In de herstelstrategie van H7120 (Jansen et al., 2014b) is aangegeven dat het gunstig is wanneer de waterstand zich in of dicht onder het veenmosdek (veenbasis) bevindt. Deze formulering is door Commissie van deskundigen (2013) aangescherpt door te stellen dat de stijghoogte van het grondwater vanuit natuuroogpunt zo hoog mogelijk dient te zijn, dus zich niet in maar zich liever boven de veenbasis bevindt. Of dit uitgangspunt door de Commissie van deskundigen (2013) ook is gebruikt voor het bepalen van de noodzaak en omvang van de bufferzone is onduidelijk. Het streven naar een waterstand dicht onder de veenbasis is in het advies niet meegenomen. Hogere eisen stellen aan de randvoorwaarden van H7120 dan in de herstelstrategie is geen vereiste en is onnodig. Mede omdat de PAS-herstelstrategieën door een internationale groep van deskundigen uitgebreid zijn gereviewd (kwalitatief) en als de meest recentelijke wetenschappelijke kennis kunnen worden beschouwd. Hiermee zijn de omschreven randvoorwaarden in de herstelstrategie als goed en voldoende te beschouwen en is het onnodig andere hydrologische vereisten te gebruiken.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
45
7.2 Vervening en ontwatering van hoogveen
• • • •
Hydrologische knelpunten De volgende hydrologische knelpunten ten aanzien van beide hoogveenhabitats worden genoemd in het Concept beheerplan (2015), de PAS-gebiedsanalyse (2015) en het advies van de Commissie van deskundigen (2013): Het ontbreken van stabiele grondwaterstanden in het zuidelijk deel; In het zuidelijk deel vindt te veel wegzijging plaats naar de ondergrond, waardoor de grondwaterstanden in het zuidelijk niet tot in de veenbasis reiken; ** Het ontbreken van een acrotelm (toplaag; zie Figuur 13), hierdoor kunnen hydrologische condities binnen een hoogveen niet stabiliseren (zie Figuur 13); †† De aanwezigheid van een beschadigde catotelm (onderlaag; zie Figuur 13). Deze laag is vrijwel waterondoorlatend, waardoor wegzijging wordt beperkt.
Figuur 13
• • •
• • • •
De hydrologische lagen (acrotelm en catotelm) in hoogvenen)(bron: IPCC).
Het ontbreken van voldoende omvang; Het ontbreken van een laggzone; De aanvoer van licht met basen aangerijkt grondwater is onvoldoende. Dit is nodig omdat hierdoor organisch materiaal wordt afgebroken waardoor koolstofdioxiderijke (luchtbellen) omstandigheden ontstaan. Deze koolstofdioxiderijke omstandigheden stimuleren de groei van veenmossen en zorgen dat deze kunnen gaan drijven. Oorzaken Als oorzaken voor de hydrologische knelpunten worden, in het Concept beheerplan (2015), de PASgebiedsanalyse (2015) en het advies van de Commissie van deskundigen (2013), genoemd: Vervening in het verleden. Door de afgraving van het hoogveen is de acrotelm geheel en catotelm over grote oppervlakten verwijderd, waardoor veel meer wegzijging optreedt; De landbouwkundige ontwatering in de omgeving, met name aan de oostzijde, zorgt voor een lagere grondwaterstand dan door hoogveen wordt vereist. Hierdoor neemt de wegzijging verder toe; De diepe sloten op de rand van Engbertsdijksvenen draineren sterk. Hierdoor neemt de wegzijging verder toe; In het landbouwgebied ten oosten van de Engbertsdijksvenen is op grote schaal buisdrainage (wat ooit als compensatiemaatregel voor hoogveenherstel in de Engbertsdijksvenen is uitgevoerd) aangebracht, waardoor opkwellend grondwater afgevangen en afgevoerd wordt. Ook neemt hierdoor de wegzijging verder toe;
** ††
Acrotelm: de bovenste laag van het veen die bestaat uit levende veenmossen. Catotelm: de onderliggende laag: deze heeft een geringe doorlatendheid en hierdoor is het hoogveen, ook in tijden van
neerslagtekort, een stabiel systeem met weinig wisselende waterstanden.
46
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
• •
De waterhuishouding van landbouwgronden in de omgeving zorgt ervoor dat de aanvoer van basen via het grondwater niet meer functioneert. Dit is nodig voor veenmosgroei en daarmee herstel van de acrotelm (veenmosdek). De dambreuk rond de onvergraven hoogveenkern. Die breuk is pas na een aantal jaren hersteld. In de tussentijd is ernstige verdroging opgetreden die nog jarenlang heeft doorgewerkt. Sinds 2006 is de oorspronkelijke dam rond de kern vervangen door een veel robuustere zand dam.
Andere oorzaken voor de knelpunten ten aanzien van de hydrologie kunnen zijn gelegen in het waterontrekkend effect van de zandwinningen in Sibculo en Westerhaar. Daarnaast kunnen ook andere industriële wateronttrekkingen een negatieve invloed hebben op de regionale grondwaterstromen en de mate in hoeverre deze grondwaterstroom is te herstellen. Dit is, voor zover bekend, niet meegenomen in de gebiedsanalyses.
Door de Commissie van deskundigen (2013) is een kwalitatieve hydrologische analyse gemaakt, wat is gebaseerd op een eenmalig veldbezoek, kennis en ervaring van hoogveensystemen en aannames over het hydrologisch functioneren van de Engbertsdijksvenen. De Commissie van deskundigen (2013) geeft aan dat het hoogveengebied hydrologisch zeer complex is en een waterbalans van het natuurgebied lastig is te bepalen. Ook de grondwatermeetreeksen en bodemprofielen waren volgens de Commissie van deskundigen (2013) lastig te interpreteren, mede door mogelijke fouten in de data en het ontbreken van boorbeschrijvingen. Dit heeft volgens de Commissie van deskundigen (2013) een eenduidige interpretatie onmogelijk gemaakt. Het hydrologisch functioneren van de Engbertsdijksvenen is zodoende niet goed te beoordelen. De Commissie van deskundigen (2013) stelt dan ook terecht dat (her)validatie en kwaliteitsborging noodzakelijk is om inzicht te krijgen in het hydrologisch systeem. Ook is het zo dat deze effecten niet gemakkelijk zijn te kwantificeren (Hopster & Dijkman, 2015). Mede hierdoor ontbreekt inzicht in de werkelijke (kwantitatieve) hydrologische knelpunten en oorzaken zijn en daarmee is evenmin duidelijk welke hydrologische maatregelen noodzakelijk dan wel passend zijn voor de instandhouding van de hoogveenhabitattypen en of in het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) de juiste keuzes voor herstel zijn gemaakt. Aanvullend hydrologisch onderzoek is dan ook noodzakelijk om te bepalen wat de juiste herstelmaatregelen zijn.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
47
7.3 Keuze passende herstelstrategie onnavolgbaar 7.3.1 Bestaande herstelstrategieën voor hoogvenen Volgens OBN (Van Duinen et al., 2011) bestaan drie onderzochte herstelstrategieën voor hoogveensystemen. Deze zijn in het onderstaand schema weergegeven.
Figuur 14
Overzicht van de verschillende strategieën voor hoogveenherstel per uitgangssituatie (Van Duinen et al.,
2011).
48
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
De uitgangssituatie voor de Engbertsdijksvenen is voor een deel een zwartveenrestant met zowel dunne als dikkere veenpakketten. Over de bolsterlaag is niets bekend. Wel wordt CO2 toevoer mogelijk geacht; echter dit is niet hard gemaakt (Jansen et al., 2013). Daarnaast is in het hoogveengebied een deel aanwezig met witveen. Of dit veraard is, blijkt niet uit de bestaande gebiedsanalyses. De passende herstelstrategie voor de Engbertsdijksvenen is niet expliciet gemaakt in de verschillende gebiedsanalyses (Dienst Landelijk Gebied, 2015; Staatsbosbeheer & Dienst Landelijk Gebied, 2015; Jansen et al., 2013; Arcadis, 2012) en daarmee is het onnavolgbaar voor welke herstelstrategie gekozen is. Dit is van belang omdat dit een belangrijk stap is om te bepalen welke herstelmaatregelen passend zijn. Ook om inzichtelijk te krijgen dat geen verkeerde keuze is gemaakt en/of overbodige maatregelen worden getroffen.
7.3.2 Uitwerking oostelijk bufferzone onduidelijk Er zijn in de Engbertsdijksvenen de afgelopen decennia reeds diverse maatregelen uitgevoerd om verdroging tegen te gaan. Aanvullende herstelmaatregelen worden noodzakelijk gevonden (Dienst Landelijk Gebied, 2015; Staatsbosbeheer en Dienst Landelijk Gebied, 2015; Jansen et al., 2013; Arcadis, 2012). In het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) worden diverse instandhoudingsmaatregelen genoemd, waaronder de oostelijke bufferzone. In Bijlage 1 is de maatregelenkaart van de PAS-gebiedsanalyse (2015) opgenomen. De geplande bufferzone zal volgens de gebiedsanalyses (Dienst Landelijk Gebied, 2015; Staatsbosbeheer en Dienst Landelijk Gebied, 2015; Jansen et al., 2013; Arcadis, 2012) de volgende bijdragen leveren: 1. Het verhogen van de grondwaterstand tot in of boven de veenbasis, zodat wegzijging niet/nauwelijks meer optreedt en stabiele grondwaterstanden worden gecreëerd; 2. Het herstellen van de regionale grondwaterstroom, zodat wegzijging niet/nauwelijks meer optreedt en stabiele grondwaterstanden worden gecreëerd en de aanvoer van basenrijk grondwater mogelijk wordt voor verdere hoogveenontwikkeling.
Bepaling omvang oostelijke bufferzone niet inzichtelijk gemaakt In het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) worden diverse instandhoudingsmaatregelen genoemd, waaronder de aangepaste oostelijke bufferzone (Maatregelpakket 1: hydrologisch herstel). Voor de omvang van de oostelijke bufferzone is het Concept beheerplan en de PAS-gebiedsanalyse (2015) een oppervlak van 227 hectare genoemd. In het rapport van de Commissie van deskundigen (2013) is uitgegaan van een omvang van circa 285 hectare en de Commissie van deskundigen (2013) heeft gesteld dat nader onderzoek noodzakelijk is voor de definitieve begrenzing. In de PAS-gebiedsanalyse (2015) staat dat de precieze begrenzing van enkele maatregelen afhangt van nader (veld)onderzoek en/of monitoring van de effecten van maatregelen die al op korte termijn genomen worden. De op de kaart aangegeven begrenzing zou op grond van de huidige kennis noodzakelijk zijn om de instandhoudingsdoelen te behalen. Aan de hand van onderzoek en/of monitoring kan, volgens de PAS-gebiedsanalyse (2015), deze begrenzing in een volgende beheerplanperiode mogelijk worden verfijnd of aangescherpt.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
49
Conclusie In het advies van de Commissie van deskundigen (2013), Concept beheerplan (2015) en PASgebiedsanalyse (2015) worden verschillende oppervlaktes voor de hoogveenhabitattypen en de omvang van de bufferzone genoemd. De Commissie van deskundigen (2013) gaat uit van circa 285 hectare voor de invulling van de oostelijke bufferzone. In het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) is het aantal hectare van de bufferzone kleiner dan 285 hectare, te weten 227 hectare. Dit schept verwarring en roept vragen op welke keuzes ten grondslag hebben gelegen. Ook impliceert dit dat nog steeds onduidelijk is welke oppervlakten aan hoogveenhabitattypen in stand dienen te worden gehouden en wat de optimale omvang van de bufferzone is, temeer nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
50
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
7.3.3 Te volgen stappen voor bepaling passende beheermaatregelen Door OBN is een stappenplan gemaakt voor de uitvoering van herstel- en beheersmaatregelen in hoogveenrestanten (Van Duinen et al., 2011). Het stappenplan voor hoogveenherstelprojecten ziet er als volgt uit:
Figuur 15
Stappenplan herstelmaatregelen in hoogveengebieden (Van Duinen et al., 2011).
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
51
7.3.4 Stappenplan passende beheermaatregelen niet gevolgd
•
•
•
•
•
De stappen die genomen zijn in het Concept beheerplan (2015), de PAS-gebiedsanalyse (2015) en het advies van de Commissie van deskundigen (2013) zijn vergeleken met het stappenplan van OBN (Figuur 15). Hierbij valt het volgende op: Het rapport van de Commissie van deskundigen (2013) kan worden gezien als de basis voor het benodigde vooronderzoek (stap 1) en een eerste aanzet voor de uitwerking van een herstelplan (stap 3). Het vooronderzoek vormt de belangrijkste stap om te komen tot een passende herstelstrategie (Van Duinen et al., 2011). In de gebiedsanalyses (Dienst Landelijk Gebied, 2015; PAS-gebiedsanalyse, 2015; Jansen et al., 2013; Arcadis, 2012) ontbreken beschrijvingen over de biochemie en veeneigenschappen. Hierdoor is de beschrijving van de uitgangssituatie onvolledig en kunnen potenties niet goed worden onderbouwd. Ondanks deze tekortkomingen zijn de perspectieven wel beschreven. Deze lacunes zijn niet aangevuld in het Concept beheerplan (2015) of de PAS-gebiedsanalyse (2015). In de eerste beheerplanperiode zijn hiervoor maatregelen opgenomen, echter hierdoor is stap 1 onvolledig uitgevoerd en is al invulling gegeven aan stap 3 van het stappenplan. Hierdoor kan geen doeltreffend herstelplan (stap 3) worden gemaakt. In het adviesrapport van de Commissie van deskundigen (2013) is de aanwezigheid van karakteristieke fauna beschreven. Volgens het stappenplan hoort dan stap 2 te worden uitgevoerd: de bezinningsfase. Deze fase is niet uitgevoerd. Wel worden effecten kort uitgesloten in de PASgebiedsanalyse, echter dit is slechts op hoofdlijnen beschreven en een daadwerkelijke effectbeschrijving ontbreekt. In deze fase van het proces ligt er nog geen volledig herstelplan (stap 3). Deze stap is nodig voor het onderbouwen en concretiseren van de benodigde herstelstrategie. Wel is al duidelijk een keus gemaakt voor de toe te passen herstelmaatregelen, waaronder de oostelijke bufferzone. Welke herstelstrategie de meeste kans van slagen heeft en daadwerkelijk bijdraagt aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen is niet onderbouwd. En doordat stap 1 onvolledig is uitgevoerd, is de keuze voor herstelmaatregelen niet op juiste de gronden gedaan en dit berust op dit moment volledig op aannames en verwachtingen van de deskundigen. Op dit moment lijkt het alsof de bevoegd gezagen al bij stap 4 zijn aanbeland en de stappen 1 en 3 van het stappenplan naderhand nog gaan invullen. Het in deze fase onvolledig stap 1 uitvoeren en het overslaan van stap 3 kan leiden tot verkeerde keuzes, te weten welke maatregelen op welk moment en op welke locatie wenselijk zijn.
•
•
•
52
Conclusie Uit het bovenstaande blijkt dat bij het maken van de keuze voor de benodigde herstelmaatregelen voor de Engbertsdijksvenen het stappenplan van OBN niet is gevolgd. De belangrijkste stap, het vooronderzoek, is op een aantal essentiële punten onvolledig. Verder zijn enkele stappen niet of in de verkeerde volgorde uitgevoerd. Hierdoor zijn de gemaakte keuzes niet navolgbaar, blijft de noodzaak voor de gekozen herstelmaatregelen onduidelijk en bestaat het risico dat geen doeltreffende maatregelen worden genomen. Niet inzichtelijk is gemaakt welke herstelstrategie is gekozen: inundatie van het hoogveen of het creëren van een plas-dras situatie. Hierdoor is ook niet af te leiden welke herstelmaatregelen daadwerkelijk effectief zijn voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Ook is het effect van de bufferzone en het gezamenlijke effect van alle hydrologische PASmaatregelen niet duidelijk. Voor hoogveenherstel is licht met basen aangerijkt, kooldioxiderijk grondwater nodig. Niet bekend is welke eigenschappen het aanwezige veen heeft, de mate van veraarding en of een bolsterlaag aan- of afwezig is. Het is daarom niet duidelijk of methaan/ kooldioxide productie kan ontstaan. Daarmee blijft het onzeker of drijftilvorming ten behoeve van hoogveenontwikkeling is te verwachten (met of zonder herstelmaatregelen). Hiermee is niet inzichtelijk gemaakt of verder herstel kan worden bereikt. Voor een doelmatige vernatting is onderzoek noodzake-
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
•
•
•
lijk, ook om zo de passende herstelstrategie te bepalen. De grondwaterkwaliteit is onderzocht en beschreven door de Commissie van deskundigen (2013). Maar niet duidelijk is gemaakt of het grondwater de juiste biochemische samenstelling heeft om drijftilvorming te stimuleren en daarmee hoogveenontwikkeling mogelijk te maken. In het rapport van de Commissie van deskundigen (2013) is dit gebaseerd op een aanname: zo zou aanvoer van kooldioxide kunnen plaatsvinden via grondwater. Onderzoek naar de biochemie is nodig om te weten of met de bufferzone de noodzakelijke hoogveengroei gerealiseerd kan worden. Dit is op dit moment niet voorhanden. Op dit moment is niet inzichtelijk gemaakt of de reeds aanwezige zeldzame hoogveensoorten effecten kunnen ondervinden van verdere vernatting. De onderbouwing ten aanzien van soorten in de PAS-gebiedsanalyse is te kort door de bocht. Zonder een goede effectbeschrijving bestaat het risico dat karakteristieke soorten kunnen verdwijnen. Hierdoor kunnen meer natuurwaarden verloren gaan dan er gerealiseerd gaan worden. In de PAS-gebiedsanalyse (2015) en het Concept beheerplan (2015) zijn maatregelen opgenomen voor nader onderzoek naar het hydrologisch functioneren, echter dit is een omgekeerde aanpak voor hoogveenherstel, zoals ook blijkt het stappenplan van OBN (zie Figuur 15). Door stappen onvolledig en omgekeerd uit te voeren is de keuze voor herstelmaatregelen niet op de juiste de gronden gedaan. Hierdoor is onduidelijk of doeltreffende en passende maatregelen zijn vastgesteld.
7.4 Risico’s hoogveenherstel niet weggenomen Er bestaan risico’s voor verder herstel van het hoogveen door de aanleg van de oostelijke bufferzone en het daarmee herstellen van de grondwatertoevoer. Via het grondwater dat richting de veenbasis stroomt en doordat horizontale infiltratie van water vanuit de bufferzone naar het veen plaats kan gaan vinden, komt het hoogveen in aanraking met deze waterstromen. De waterkwaliteit van beide waterstromen heeft invloed op de mate waarop hoogveenherstel kan plaatsvinden. Indien het water rijk is aan voedingsstoffen (nitraat, fosfaat, kalium) en/of rijk is aan sulfaat heeft dit een negatief effect op hoogveenontwikkeling. Hoogvenen vereisen namelijk voedselarme condities. Bij vernatting van de landbouwgronden komen voedingsstoffen vrij, waaronder fosfaat. Onduidelijk is of de geplande defosfatiseringsinstallatie alleen het fosfaat uit het inlaatwater afkomstig van het Geesters Stroomkanaal verwijderd of ook het vrijgekomen fosfaat uit het landbouwgebied verwijderd. Ook de te herstellen grondwaterstroom is aangerijkt met voedingsstoffen. Aanvoer van voedingsstoffen en/of sulfaat via het herstel van de regionale grondwaterstroom heeft de Commissie van deskundigen (2013) niet kunnen uitsluiten. Ook vindt buiten de bufferzone, op de stuwwal van Bruinehaar, bemesting plaats, ook hierdoor kan, via infiltratie, toevoer van voedingstoffen via de te herstellen grondwaterstroom naar het hoogveen plaatsvinden. Het lijkt onlogisch te concluderen dat de nitraatuitspoeling lokaal is, zoals de Commissie van deskundigen (2013) stelt. Op basis van de gebiedsanalyses is het onduidelijk of het stopzetten van bemesting in de bufferzone zal zorgen voor voldoende schoon water, zoals in het Concept beheerplan (2015) of de PAS-gebiedsanalyse (2015) wordt aangedragen. Niet duidelijk is gemaakt of dit daadwerkelijk gerealiseerd kan worden doordat hierna geen onderzoek is gedaan.
Conclusie In het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) wordt gesteld dat de toevoer van voedingsstoffen via het water kan worden voorkomen door het stopzetten van de bemesting binnen de bufferzone. Tevens is bekend dat fosfaat door vernatting vrijkomt en dit kan door het jarenlange landbouwkundige gebruik een lange tijd zorgen voor nalevering, ongeacht of de bemesting binnen de bufferzone wordt gestopt. Er is niet onderzocht wat het gehalte
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
53
aan beschikbaar fosfaat is en of er inderdaad voldoende ijzer aanwezig is om het fosfaat vast te leggen. Ook is niet duidelijk of de defosfatiseringsinstallatie dit probleem kan tegengaan, omdat deze als functie heeft het fosfaat uit water dat afkomstig uit kanaal (wat wordt gebruikt als inlaatwater voor de oostelijke bufferzone) te verwijderen en niet de fractie aan fosfaat wat vrij kan komen uit het landbouwgebied. Om deze risico’s te voorkomen is het nodig, zoals ook de Commissie van deskundigen (2013) adviseert, de bufferzone eerst een tiental jaren niet meer te bemesten en dan pas de waterpeilen op te zetten. Deze fasering in uitvoering van maatregelen is niet terug te vinden in de PAS-gebiedsanalyse (2015) en Concept beheerplan (2015).
7.5 Noodzakelijkheid bufferzone niet navolgbaar Hydrologisch functioneren hoogveen onvoldoende duidelijk Door Arcadis (2012) is met behulp van een hydrologisch model bepaald of en met welke inrichtingsmaatregelen het mogelijk is de instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen te behalen. Het rapport bevat de onderbouwing voor de noodzaak van de bufferzones bij Engbertsdijksvenen. Uit deze analyse is gebleken dat ondermeer de aanleg van een bufferzone (475 hectare) langs de oostzijde het grootste effect heeft op verhoging van de grondwaterstand tot boven de veenbasis.
•
• •
•
‡‡
Conclusie Het effect van de afzonderlijke hydrologische herstelmaatregelen zijn middels het hydrologische model (2012) uitgewerkt. Echter volgens de Commissie van deskundigen (2013) is dit model niet bruikbaar om effecten in beeld te brengen, dit vanwege de beperkingen van het hydrologisch model (2012). Ook is het zo dat een hoogveengebied niet gemakkelijk is te modelleren (Hopster & Dijkman, 2015). Desondanks is dit wel noodzakelijk, want mede hierdoor ontbreekt inzicht in de werkelijke (kwantitatieve) hydrologische knelpunten en oorzaken. Hierdoor is evenmin duidelijk welke hydrologische maatregelen noodzakelijk dan wel passend zijn voor de instandhouding van de hoogveenhabitattypen en of in het Concept beheerplan (2015) en PAS gebiedsanalyse (2015) de juiste keuzes voor herstel zijn gemaakt. Meer duidelijk hierover is dan ook noodzakelijk om te bepalen wat de juiste herstelmaatregelen zijn. Een gedetailleerde en goed onderbouwde geohydrologische kaart ontbreekt in de gebiedsanalyses. Hierdoor ontbreekt inzicht in het hydrologisch functioneren en welke maatregelen passend zijn. In de PAS-gebiedsanalyse (2015) en het Concept beheerplan (2015) zijn maatregelen opgenomen voor nader onderzoek naar het hydrologisch functioneren, echter dit is een omgekeerde aanpak voor hoogveenherstel, zoals ook blijkt het stappenplan van OBN (zie paragraaf 7.3.3). Door de stappen onvolledig en omgekeerd uit te voeren, zoals nu is gebeurt in de gebiedsanalyses, is de keuze voor herstelmaatregelen niet op de juiste de gronden gedaan. Hierdoor is onduidelijk of doeltreffende en passende maatregelen zijn vastgesteld. ‡‡ Het waterschap is inmiddels bezig middels met behulp van het MIPWA-model het hydrologisch functioneren van de Engbertsdijksvenen beter in kaart te brengen. Dit model betreft een globale verbetering ten opzichte van het eerder gebruikt hydrologisch model. Mede omdat ook
Het MIPWA modelinstrumentarium is een hydrologisch instrumentarium dat is ontwikkeld in opdracht van een groot
aantal waterpartners in Noord-Nederland (drinkwaterbedrijven, provincies, waterschappen, gemeenten en DLG). MIPWA staat voor Methodiekontwikkeling voor Interactieve Planvorming ten behoeve van Waterbeheer.
54
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
•
met dit model dezelfde dataset aan gegevens zal worden gebruikt als het eerder toegepaste model (Arcadis, 2012). De Commissie van deskundigen (2013) heeft al geconstateerd dat de dataset fouten bevat en boorprofielen ontbreken (zie ook paragraaf 7.2). Voor goed inzicht en meer in detail is validatie van de bestaande gegevens en nader onderzoek (peilbuizen/boorprofielen) nodig. Een logische stap zou zijn de uitkomsten het MIPWA te analyseren, en dan pas bekijken of het hydrologisch functioneren goed beoordeeld kan worden (komen de voorspelde grondwaterstanden overeen met de werkelijke waterstanden) en vervolgens pas gaan bepalen welke herstelmaatregelen passend en daadwerkelijk noodzakelijk zijn. Of te wel het stappenplan van OBN (zie Figuur 15) te volgen.
Onderbouwing herstelmaatregel bufferzone onnavolgbaar en tegenstrijdig Gezien de toekomstige gevolgen van de oostelijke bufferzone voor gebruiksmogelijkheden is aan de Commissie van deskundigen (2013) gevraagd de grootte van de bufferzone nauwkeuriger vast te stellen en de realiseerbaarheid van de instandhoudingsdoelstellingen te bepalen. Hiervoor heeft de Commissie van deskundigen (2013) een aanvullende gebiedsanalyse uitgevoerd, waarin nut en noodzaak van de verschillende herstelmaatregelen grondig is bekeken. Hierbij is ook nagegaan of de instandhoudingsdoelstellingen kunnen worden gerealiseerd via plaatselijke verdichting van de doelstellingen en extra interne maatregelen.
•
De Commissie van deskundigen (2013) stelt dat het noodzakelijk is om in het noordelijke deel op korte termijn (eerste beheerplanperiode) te werken aan hydrologisch herstel door middel van externe maatregelen. Het is de enige garantie voor behoud van Actieve hoogvenen en om op termijn kwaliteitsverbetering te kunnen bewerkstelligen, aldus de Commissie van deskundigen (2013).
Conclusie In het rapport van de Commissie van deskundigen (2013) wordt gesteld dat op korte termijn kan worden voldaan aan de doelstelling voor behoud in de eerste Concept beheerplanperiode, voor zowel Actieve hoogvenen als Herstellende hoogvenen. En dat op korte termijn in het noordelijke deel verdere verbetering is te verwachten, door de gunstige uitgangssituatie, de eerder genomen maatregelen en enkele afrondende maatregelen. Ook in het zuidelijke deel verwacht de Commissie van deskundigen (2013) mogelijke verbetering. Waarom de Commissie van deskundigen (2013) de bufferzone toch noodzakelijk acht is niet navolgbaar.
•
In het zuiden, midden en in het noorden van de Engbertsdijksvenen komen aan de randen delen voor met dunne veenlagen die aan de bovenzijde droogvallen. Voor behoud (met kwaliteitsverbetering) van Herstellende hoogvenen stelt de Commissie van deskundigen dat het daarom noodzakelijk is in ieder geval daar het grondwater tot in de veenbasis te hebben.
Conclusie In het advies stelt de Commissie van deskundigen (2013) dat langs de randen van het hoogveengebied dunne veenpakketten aanwezig zijn en dat daarom externe maatregelen noodzakelijk zijn. Echter de randen aan de noordoostzijde en delen van de zuidoostzijde zijn volgens de habitattypenkaart niet aangewezen als H7120 of H7110A. De noodzaak ontbreekt dus om aan de rand van het hoogveengebied hoogveenontwikkeling te gaan realiseren, aangezien de habitattypenkaart hierin leidend is. Ook is uitbreiding in oppervlak gezien de behoudsdoelstelling van H7120 niet vereist. De noodzaak voor een maatregel als de bufferzone is daarom niet duidelijk.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
55
•
In het zuidelijk deel zullen de recent genomen interne maatregelen naar verwachting van de Commissie van deskundigen (2013) nog enige tijd doorwerken en kan door middel van het kappen van bos nog enige uitbreiding dan wel kwaliteitsverbetering van Herstellende hoogvenen plaats vinden. Ook hier is het oordeel van de Commissie van deskundigen (2013) dat enige ondersteuning van de waterstanden middels externe maatregelen wel nodig is om ook op termijn behoud te kunnen garanderen, maar naar verwachting is dat nog niet noodzakelijk in de eerste beheerplanperiode. Wel is volgens de Commissie van deskundigen (2013) de consequentie dat maatregelen aan de noordzijde extra urgent zijn: mochten de interne maatregen in het zuiden toch niet tot behoud leiden, zal kwaliteitsverlies in het noorden moeten worden gecompenseerd.
•
• •
•
Conclusie Dat maatregelen in het noordelijke deel van de Engbertsdijksvenen extra urgent zullen zijn indien de interne maatregelen in het zuidelijke deel niet tot behoud leiden, is niet navolgbaar. Temeer door de Commissie van deskundigen (2013) voor het noordelijk deel is gesteld dat verbetering gerealiseerd kan worden, op basis van de gunstige omstandigheden, reeds uitgevoerde maatregelen en nog te nemen interne maatregelen. Dit lijkt tegenstrijdig. Ook is uitbreiding gezien de behoudsdoelstelling van H7120 niet vereist.
De Commissie van deskundigen ( 2013) heeft het hydrologisch model van Arcadis (2012) afgekeurd. Dit vanwege onzekerheden over de adequaatheid en toepasbaarheid van het gebruikte model. De Commissie van deskundigen (2013) acht het model daarom niet geschikt om de effecten van maatregelen en de minimaal noodzakelijke omvang van een externe bufferzone te bepalen. De Commissie van deskundigen (2013) heeft ondanks de geconstateerde tekortkomingen in het model, de oostelijke bufferzone als passende herstelmaatregel toch overgenomen. Door de Commissie van deskundigen (2013) is een kwalitatieve hydrologische analyse gemaakt, wat is gebaseerd op een eenmalig veldbezoek, kennis en ervaring van hoogveensystemen en aannames over het hydrologisch functioneren van de Engbertsdijksvenen. De Commissie van deskundigen (2013) geeft aan dat het hoogveengebied hydrologisch zeer complex is en een waterbalans van het natuurgebied lastig is te bepalen. Ook de grondwatermeetreeksen en bodemprofielen waren volgens de Commissie van deskundigen (2013) lastig te interpreteren, mede door mogelijke fouten in de data en het ontbreken van boorbeschrijvingen. Dit heeft volgens de Commissie van deskundigen (2013) een eenduidige interpretatie onmogelijk gemaakt.
Conclusie Geconcludeerd kan worden is dat het hydrologisch functioneren van de Engbertsdijksvenen op dit moment niet goed is te beoordelen. De Commissie van deskundigen (2013) stelt dan ook terecht dat (her)validatie en kwaliteitsborging noodzakelijk is om inzicht te krijgen in het hydrologisch systeem. Ook is het zo dat een hoogveengebied niet gemakkelijk is te modelleren (Hopster & Dijkman, 2015). In feite ontbreekt een goed inzicht over de werkelijke (kwantitatieve) hydrologische knelpunten en oorzaken en daarmee is ook niet duidelijk worden welke hydrologische maatregelen noodzakelijk dan wel passend zijn voor de instandhouding van de hoogveenhabitattypen en of in het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) de juiste keuzes voor herstel zijn gemaakt. Meer duidelijkheid hierover is dan ook noodzakelijk om te bepalen wat nu de juiste herstelmaatregelen zijn.
•
56
De Commissie van deskundigen (2013) stelt dat het de moeite waard is, zoveel mogelijk water in het hoogveengebied zelf vast te houden, maar verwacht niet dat water uit noordelijke eenheden kan zorgen voor een significante vernatting in zuidelijke eenheden. Volgens de Commissie van deskun-
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
digen (2013) is, ondanks het grote verhang van het veenoppervlak, geen sprake van overloop. Metingen hierover ontbreken en de conclusie is gebaseerd op een eenmalig veldbezoek.
Conclusie De onderbouwing voor het niet aanwezig zijn van een overloop van water vanuit het noordelijknaar het zuidelijk deel, wat kan bijdragen aan de interne waterconservering, is onvoldoende. Dit is nodig om zeker te weten of interne waterconservering al dan niet voldoende is voor de instandhoudingsdoelstellingen.
•
•
De Commissie van deskundigen (2013) heeft de omvang van de bufferzone verkleind, door voor het zuidelijke deel van de Engbertsdijksvenen te kiezen voor alleen een behoudsdoelstelling. Verder liggen volgens de Commissie van deskundigen (2013)de beste kansen voor herstel in het noordelijk deel van de Engbertsdijksvenen, waardoor in het zuidelijke deel beperktere externe maatregelen, in combinatie met interne maatregelen, kunnen worden uitgevoerd. In grote delen van het natuurgebied is volgens de Commissie van deskundigen (2013) omvorming van begroeiingen naar (beter) kwalificerende vegetaties niet mogelijk via interne hydrologische maatregelen of intensivering van het beheer. Wel zijn volgens de Commissie van deskundigen (2013) op kleine schaal en/of de wat langere termijn verbeteringen mogelijk. Vervolgens stelt de Commissie van deskundigen (2013) dat door het treffen van alleen interne maatregelen behoud (met kwaliteitsverbetering) van de huidige ecologische betekenis van de Engbertsdijksvenen niet kan worden gegarandeerd. Daarnaast vinden zij interne maatregelen en het beheer strijdig met andere doelstellingen, vooral voor vogels. Kwaliteitsverbetering van de huidige vegetatie is volgens de Commissie van deskundigen (2013) dan ook alleen realistisch door het treffen van maatregelen buiten het reservaat.
•
•
Conclusie Er worden door de Commissie van deskundigen (2013) kleine verbeteringen door interne maatregelen verwacht, ook voor de langere termijn, maar wat dit betekent voor de instandhoudingsdoelstellingen is niet inzichtelijk gemaakt. Ook worden diverse mogelijkheden voor het toepassen van nieuwe interne maatregelen kort weggeschreven, zonder dat inzichtelijk wordt wat dit betekend voor de instandhoudingsdoelstellingen. In het adviesrapport (Jansen et al., 2013) wordt genoemd dat het dempen van de bermsloot van de zuidelijkste zandweg in het hoogveengebied kan bijdragen aan waterconservering, maar vanwege de lage ligging worden vraagtekens gezet of dempen een wezenlijke bijdrage kan leveren. Deze optie is summier onderbouwd. Ook al heeft de sloot een lage ligging, een nadere verkenning zal eveneens meer inzicht geven in het nut en de noodzaak van de bufferzone. En volgens de Commissie van deskundigen (2013) is er ondanks het grote verhang van het veenoppervlak, geen sprake van overloop van water van noord naar zuid. Metingen hierover ontbreken en de conclusie is gebaseerd op een eenmalig veldbezoek. Deze onderbouwing is onvoldoende om tot een dergelijke conclusie te komen. Dit is nodig om zeker te weten of interne waterconservering al dan niet voldoende is voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Ook kunnen externe maatregelen leiden tot strijdigheden met andere doelstellingen. Door de aanleg van de oostelijke bufferzone treedt verlies aan foerageergebied van de Kraanvogel op en mogelijk ook van de Toendrarietgans (zie Hoofdstuk 4 en 5). Dit kan strijdigheid opleveren voor de instandhoudingsdoelstellingen waarvoor de Engbertsdijksvenen is aangewezen. Hiervoor is een effectbeoordeling nodig aan de hand van een draagkrachtanalyse dan wel een Passende beoordeling. De onderbouwingen in het Concept beheerplan (2015) en de PASgebiedsanalyse (2015) voorzien hier niet in. Ook treedt door de aanleg van de bufferzone verlies op van drie mogelijke essentiële vliegroutes voor vleermuizen en het foerageergebied van de Das. Mitigatie en compensatie zijn zeer lastig te realiseren, waardoor strijdigheid met de Flora- en faunawet kan ontstaan.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
57
•
Volgens de Commissie van deskundigen (2013) is het noodzakelijk, in vrijwel het gehele gebied, grondwater in de veenbasis te krijgen als overal kwaliteitsverbetering moet optreden.
Conclusie De Commissie van deskundigen (2013) geeft in haar advies aan dat er belangrijke kennisleemtes zijn. In het Concept beheerplan (Dienst Landelijk Gebied, 2015) en de PAS-gebiedsanalyse (Staatbosbeheer & Dienst Landelijk Gebied, 2015) zijn deze leemten in kennis niet opgelost. Volgens de Commissie van deskundigen (2013) zijn de processen die optreden wanneer het grondwater onder de veenbasis zakt nog in grote mate onopgehelderd: - Waar en wanneer ontstaat er de facto een onverzadigde zone onder de veenbasis, en/of hoe snel herstelt zich een situatie van atmosferische druk? - Waar en wanneer kan lucht en zuurstof toetreden? Luchttoetreding aan de randen van een veentje of veen ligt voor de hand. Degenereren veensystemen met schijnspiegels dus langzaam en onherroepelijk vanuit de randen, of kunnen ze ook in die situatie duurzaam voortbestaan en zelfs groeien? - In hoeverre werkt de stijghoogte van het grondwater, en fluctuaties daarvan, in een dergelijke situatie nog door op het veenpeil, c.q. hoe groot is de onverzadigde doorlatendheid van het zandpakket en de variatie daarvan in tijd en ruimte? - Kan de veenbasis ook uitdrogen, wat eventueel met scheurvorming gepaard kan gaan, en daarmee zorgen voor een grote vermindering van de weerstand? - Leiden verhoogde gehalten bicarbonaat, sulfaat of nitraat tot afbraak van de veenbasis? Hoe groot is dit risico, bij welke concentraties of concentratieveranderingen kan dit optreden en hoe snel gaat dit proces?
•
•
•
In de PAS-gebiedsanalyse is als maatregel nader onderzoek naar het hydrologisch systeem van Engbertsdijksvenen opgenomen. Maar dergelijke inzichten zijn nu al nodig, voordat wordt bepaald welke herstelmaatregelen nodig zijn. Het oplossen van deze kennisleemtes zijn noodzakelijk voor het maken van juiste keuzes voor herstel (zie ook het stappenplan in Figuur 15). Ook plaatst de Commissie van deskundigen (2013) nuanceringen bij de noodzaak voor het verhogen van de waterstand in de veenbasis: Er zijn verschillende aanwijzingen dat relatief goed ontwikkelde en permanent watervoerende ven- en veensystemen op korte termijn kunnen blijven voortbestaan wanneer het contact met het grondwater wegvalt. Er is dus vooralsnog onzekerheid over de vraag of een stijghoogte boven de veenbasis alleen gunstig is, of zelfs noodzakelijk. Hiermee wordt de noodzaak voor het aanleggen van een bufferzone tegenstrijdig en onduidelijk.
De Commissie van deskundigen (2013) heeft op grond van haar systeemkennis en de uitgevoerde analyse de overtuiging dat met de bufferzone en de overige maatregelen volgens de PASgebiedsanalyse (interne en overige externe) aan de instandhoudingsdoelstellingen kan worden voldaan.
Conclusie Voor de stelling van de Commissie van deskundigen (2013) dat met de PAS-maatregelen kan worden voldaan aan de instandhoudingsdoelstelling, ontbreekt een zorgvuldige onderbouwing.
De resultaten van de modelberekeningen (Arcadis, 2012) en bevindingen van de Commissie van deskundigen (2013) zijn vervolgens gebruikt bij de bepaling van het maatregelenpakket in het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015).
58
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
•
•
Onderbouwing voor nut en noodzaak bufferzone ontbreekt in Concept beheerplan In het Concept beheerplan (2015) is het doel van de oostelijke bufferzone als volgt omschreven: Doel van deze maatregel is om het grondwaterniveau onder het (herstellend) hoogveen in de noordelijke helft van het gebied omhoog te brengen. De volgende motivatie voor de bufferzone is gebruikt: Uit een expertmeeting kwam naar voren dat een combinatie van interne maatregelen, het opzetten van het Geesters Stroomkanaal en een bufferzone aan de oostzijde van de Engbertsdijksvenen voldoende dient te zijn om achteruitgang van de habitattypen Actieve en Herstellende hoogvenen tegen te kunnen gaan. Aan de oostzijde van het Engbertsdijksvenen moet dan wel jaarrond het water tot op het maaiveld te staan.
•
•
•
•
Conclusie Een onderbouwing dat een combinatie van interne maatregelen en externe maatregelen de achteruitgang van habitattypen tegen kunnen gaan ontbreekt in het Concept beheerplan (2015). Er wordt alleen verwezen naar een expertmeeting. De motivatie is daarom onvoldoende navolgbaar. Het effect van de afzonderlijke hydrologische herstelmaatregelen zijn middels het hydrologische model (2012) uitgewerkt. Echter volgens de Commissie van deskundigen (2013) is dit model niet bruikbaar om effecten in beeld te brengen, vanwege de beperkingen van het hydrologisch model. Het Concept beheerplan (2015) heeft hiervoor maatregelen opgenomen, maar deze kennislacune is vooralsnog niet opgelost. En in deze fase is inzicht hierover noodzakelijk om te weten welke hydrologische maatregelen nodig zijn en of kan worden volstaan met minder ingrijpende maatregelen. Niet inzichtelijk is gemaakt wat het cumulatieve vernattingseffect is van de maatregelen van het Concept beheerplan (2015). Inzicht hierover is wel noodzakelijk om te weten welke hydrologische maatregelen daadwerkelijk nodig zijn en of kan worden volstaan met enkele minder ingrijpende maatregelen.
De bufferzones buiten het Natura 2000-gebied zijn noodzakelijk om achteruitgang van de doelen te voorkomen. Zij dienen in de eerste planperiode te worden ingericht.
Conclusie Een onderbouwing dat bufferzones noodzakelijk zijn ontbreekt in het Concept beheerplan (2015). In het advies van de Commissie van deskundigen (2013) wordt gesteld dat op de korte termijn kan worden voldaan aan de doelstelling voor behoud in de eerste beheerplanperiode, voor zowel Actieve hoogvenen als Herstellende hoogvenen. En dat op korte termijn in het noordelijke deel verdere verbetering is te verwachten, door de gunstige uitgangssituatie in het noorden van het gebied, de eerder genomen maatregelen en enkele afrondende maatregelen. Tegelijkertijd zullen ook in het zuidelijk de reeds uitgevoerde maatregelen doorwerken en kan door het kappen van bos uitbreiding en kwaliteitsverbetering van Herstellende hoogvenen worden gerealiseerd. Het is nu niet duidelijk of deze maatregelen op termijn voldoende zijn. De noodzaak voor de bufferzone is zodoende evenmin duidelijk.
•
Volgens het Concept beheerplan (2015) is voor het noordelijk deel van de oostelijke bufferzone is het maximaal vasthouden van water nodig.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
59
Conclusie De noodzaak voor het maximaal vasthouden van water in het noordelijk deel is niet duidelijk geworden op basis van het advies van de Commissie van deskundigen (2013). In het Concept beheerplan (2015) is deze stelling niet verder onderbouwd en daarom onnavolgbaar.
•
Om ontwikkelingen waarbij veranderingen van stikstofuitstoot optreden, mogelijk te maken zijn maatregelen, zoals de oostelijke bufferzone, nodig om ondanks een te hoge depositie, toch behoud van het habitattype te kunnen waarborgen.
Conclusie Een PAS-herstelmaatregel heeft als doel de natuurwaarden te versterken, zodat een robuust ecosysteem ontstaat dat minder kwetsbaar is voor stikstofdepositie (Programma Aanpak Stikstof 2015-2021). De hierboven gebruikte stelling draait de zaken om. Het Concept beheerplan (2015) stelt namelijk dat de oostelijke bufferzone nodig is om de toekomstige ontwikkelingen met stikstofuitstoot mogelijk te maken. En dit is een onjuiste argumentatie voor de oostelijke bufferzone, en een onjuiste visie op maatregelen.
Onderbouwing voor nut en noodzaak bufferzone ontbreekt in PAS-gebiedsanalyse De PAS-gebiedsanalyse is aangepast aan de hand van de nodige achtergrondinformatie en in lijn gebracht met het advies van de Commissie van deskundigen (2013). De resultaten van het hydrologisch model (Arcadis, 2012) zijn in de PAS-gebiedsanalyse niet gebruikt bij de bepaling van het maatregelenpakket of de effecten van de maatregelen, aldus de PAS-gebiedsanalyse (2015). Het hydrologisch model, stelt de PAS-gebiedsanalyse (2015), is alleen gebruikt als indicatie voor de hydrologische situatie en knelpunten. Echter bij nadere beschouwing van de PAS-gebiedsanalyse (2015) bleek ook dat de invloeden en effecten hiervan zijn gebruikt voor de onderbouwing van het maatregelenpakket.
Conclusie Ondanks dat PAS-gebiedsanalyse (2015), in lijn met de Commissie van deskundigen (2013), stelt dat het hydrologisch model niet bruikbaar is voor de bepaling van de benodigde maatregelen en effecten, is dit model toch gebruikt voor de beschrijving van invloeden en effecten en vervolgens voor het opstellen van het maatregelenpakket. Dit is onjuiste toepassing van het hydrologisch model (Arcadis, 2012) in de PAS-gebiedsanalyse.
• • •
60
De volgende motivatie is door de PAS-gebiedsanalyse voor de bufferzone gebruikt: De herstelmaatregelen hebben alleen betrekking op het verkrijgen van de juiste hydrologie en waterhuishouding. Dit om de kweldruk onder het hoogveen te vergroten. Hiervoor worden buiten het Natura 2000-gebied natte bufferzones ingericht. De aanleg van een bufferzone zal het herstel van H7110A Actieve hoogvenen op de langere duur gaan ondersteunen. Uit het wetenschappelijke werk dat verricht is voor het bepalen van de bufferzone is gebleken dat de nu voorgestelde zone voldoende zal zijn om verslechtering in het zuidelijke deel tegen te gaan.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
•
•
•
•
Conclusie De PAS-gebiedsanalyse heeft om onduidelijke redenen gekozen voor de aanleg van een oostelijke bufferzone. De noodzaak van de bufferzone is tot stand gekomen aan de hand van het hydrologisch model (Arcadis, 2012). Omdat dit model niet bruikbaar is gebleken, zijn daardoor ook alternatieven (scenario’s die zijn onderzocht in het hydrologisch model) verder buiten beschouwing gebleven. Ook zijn de afzonderlijke en cumulatieve effecten van het totaal pakket aan PASherstelmaatregelen niet inzichtelijk gemaakt. Wel is hiervoor een PAS-maatregel opgenomen (effecten van hydrologische maatregelen). Het logischer om mogelijke effecten voorafgaand aan de keuze voor herstelmaatregelen, zoals de bufferzone, onderzocht te hebben. Op deze wijze wordt de noodzaak inzichtelijk gemaakt, de meest effectieve maatregel gekozen en geen onnodige kosten gemaakt. De Commissie van deskundigen (2013) heeft geconcludeerd dat voor de definitieve begrenzing nader onderzoek noodzakelijk is. Welk nader onderzoek noodzakelijk is, is niet duidelijk gemaakt. Ook is niet duidelijk of dit nader onderzoek is of wordt uitgevoerd. Volgens de PASgebiedsanalyse (2015) ligt de omvang vast. Het is niet duidelijk waar dit op is gebaseerd.
Volgens de PAS-gebiedsanalyse (2015) zijn de bufferzones buiten het Natura 2000-gebied noodzakelijk om achteruitgang van de doelen te voorkomen. Zij dienen in de eerste planperiode te worden ingericht.
Conclusie Een onderbouwing dat bufferzones noodzakelijk zijn ontbreekt in de PAS-gebiedsanalyse (2015) en een verwijzing naar wetenschappelijk werk dat is verricht is onnavolgbaar. De noodzaak voor de bufferzone is als zodanig niet duidelijk.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
61
8 | Belangrijkste bevindingen op een rij
8.1 Diverse aanwezige ecologische waarden ondervinden nadelige gevolgen door geplande bufferzone •
• •
•
• • •
•
Uit het onderzoek blijkt dat de volgende te beschermen waarden binnen de geplande bufferzone aanwezig zijn: o Foerageergebied Kraanvogel; o Foerageergebied Das; o Foerageergebied Buizerd en Havik; o Broedgebied voor diverse vogels zoals: Patrijs, Graspieper, Geelgors en Veldleeuwerik. De hierboven genoemde natuurwaarden zullen bij aanleg van de oostelijke bufferzone achteruitgaan dan wel geheel verdwijnen. Uit het veldonderzoek is verder naar voren gekomen dat de bufferzone mogelijk ook een functie kan vervullen voor de volgende beschermde natuurwaarden: o Essentiele vliegroutes vleermuizen (drie); o Foerageergebied Toendrarietgans; o Vaste verblijfplaatsen vleermuizen (gebouwen); o Leefgebied voor Veldspitsmuis, Waterspitsmuis, Heikikker en/of Poelkikker. Indien de bovengenoemde soorten aanwezig zijn in de bufferzone, zullen ook deze waarden achteruitgaan dan wel verdwijnen. Echter voor de Waterspitsmuis kan in eerste instantie leefgebied verloren gaan, door het dempen van sloten, maar op termijn zal de bufferzone weer geschikt leefgebied gaan vormen. Nader onderzoek is nodig om te bepalen of deze soorten daadwerkelijk voorkomen binnen de oostelijke bufferzone. De aangepaste bufferzone heeft een hogere soortenrijkdom dan de andere delen van de totale bufferzone. Door aanleg van de aangepaste bufferzone gaan de belangrijkste natuurwaarden aan de oostzijde van de Engbertsdijksvenen verloren. Door de aanleg van de oostelijke bufferzone treedt verlies aan foerageergebied van de Kraanvogel op en mogelijk ook van de Toendrarietgans (zie Hoofdstuk 4 en 5). Dit kan strijdigheid opleveren voor de instandhoudingsdoelstellingen waarvoor de Engbertsdijksvenen is aangewezen. Hiervoor is een Passende beoordeling nodig. Door de aanleg van de bufferzone treedt verlies op van drie mogelijke essentiële vleermuisroutes van vleermuizen en het foerageergebied van de Das. Mitigatie en compensatie zijn zeer lastig te realiseren, waardoor strijdigheid met de Flora- en faunawet ontstaat.
8.2 Nut en noodzaak bufferzone onduidelijk •
62
Gunstige perspectieven door verbeteringen en interne maatregelen. In het advies van de Commissie van deskundigen (2013) is gesteld dat op de korte termijn kan worden voldaan aan de doelstelling voor behoud in de eerste beheerplanperiode, voor zowel Actieve hoogvenen als Herstellende hoogvenen. En dat op korte termijn in het noordelijke deel verdere verbetering is te verwachten van Herstellende hoogvenen en Actieve hoogvenen. Dit vanwege de gunstige uitgangssituatie in het noorden van het hoogveengebied, de eerder genomen maatregelen en enkele afrondende maatregelen. In het zuidelijke deel is het perspectief volgens de Commissie van deskundigen (2013) minder gunstig, maar hier wordt wel verwacht dat de recent genomen interne
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
•
•
•
•
•
•
•
• •
maatregelen nog enige tijd zullen doorwerken en ook wordt door middel van het kappen van bos nog enige uitbreiding en kwaliteitsverbetering van Herstellende hoogvenen verwacht. Hierdoor is de noodzaak voor de bufferzone onduidelijk. In het Concept beheerplan (2015) is de verbeter- en uitbreidingsdoelstelling voor habitattype H7110A Actieve hoogvenen niet uitgewerkt. Ook niet op welke locaties uitbreiding dient plaats te vinden. Doordat de doelstelling niet concreet is, is het niet mogelijk te bepalen welke herstelmaatregelen noodzakelijk zijn. Het habitattype H7120 Herstellende hoogvenen heeft zich sinds 1997 uitgebreid en de trend is positief. De kwaliteit is als onvoldoende beoordeeld en de trend van de kwaliteit is onduidelijk. Wel worden in het noordelijk deel en mogelijk ook het zuidelijke deel verdere verbetering van de kwaliteit verwacht. Gezien de oppervlakte uitbreiding (positieve trend), de te verwachten verbeteringen en de onduidelijkheid over de kwaliteit blijft de noodzaak van een oostelijke bufferzone voor de instandhoudingsdoelstelling van H7120 Herstellend hoogvenen onduidelijk. Hydrologie functioneren onvoldoende duidelijk Het hydrologisch functioneren van de Engbertsdijksvenen is niet goed te beoordelen. In feite ontbreekt een goed inzicht over de werkelijke (kwantitatieve) hydrologische knelpunten en oorzaken en daarmee is ook niet duidelijk worden welke hydrologische maatregelen noodzakelijk dan wel passend zijn voor de instandhouding van de hoogveenhabitattypen en of in het Concept beheerplan (2015) en PAS- gebiedsanalyse (2015) de juiste keuzes voor herstel zijn gemaakt. In de PASgebiedsanalyse (2015) en Concept beheerplan (2015) zijn maatregelen opgenomen voor nader onderzoek naar het hydrologisch functioneren, echter dit is een omgekeerde aanpak voor hoogveenherstel, zoals ook blijkt het stappenplan van OBN. Door stappen onvolledig en omgekeerd uit te voeren is de keuze voor herstelmaatregelen niet op de juiste de gronden gedaan. Hierdoor is onduidelijk of doeltreffende en passende maatregelen zijn vastgesteld. Keuze voor bufferzone als passende herstelmaatregel onnavolgbaar Het effect van de afzonderlijke hydrologische herstelmaatregelen zijn middels het hydrologische model (2012) uitgewerkt. Echter volgens de Commissie van deskundigen (2013) is dit model niet bruikbaar om effecten in beeld te brengen. Dit vanwege de beperkingen van het hydrologisch model. Desondanks wordt de uitkomsten van het model in de PAS-gebiedsanalyse (2015) wel gebruikt voor de onderbouwing van invloeden en effecten en noodzaak voor de bufferzone. Inzicht over de afzonderlijke effecten en over het cumulatieve effect van de PAS-herstelmaatregelen is noodzakelijk om te weten welke hydrologische maatregelen daadwerkelijk noodzakelijk zijn en of kan worden volstaan met minder ingrijpende maatregelen. Dit is in gebiedsanalyses niet beeld gebracht. Ook is niet duidelijk aangetoond welke veeneigenschappen (type veen, mate van veraarding etc.) aanwezig zijn. Dus het is niet duidelijk of de beoogde methaan en/of kooldioxide productie kan ontstaan. Daarmee blijft het onzeker of drijftilvorming ten behoeve van hoogveenontwikkeling is te verwachten (met of zonder herstelmaatregelen). Het doorlopen van het stappenplan voor het bepalen van een passende herstelstrategie is onvolledig en slechts op onderdelen gedaan. Hierdoor is ook niet af te leiden welke herstelmaatregelen daadwerkelijk effectief zijn voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Dit kan leiden tot het maken van verkeerde keuzes en/of het nemen van overbodige maatregelen. Risico’s en mogelijke negatieve effecten niet weggenomen Niet inzichtelijk is gemaakt of de aanwezige zeldzame hoogveensoorten effecten kunnen ondervinden van verdere vernatting. Hierdoor bestaat het risico dat deze karakteristieke soorten kunnen verdwijnen. Hierdoor kunnen meer natuurwaarden verloren gaan dan er gerealiseerd gaan worden. Door de aanleg van een oostelijke bufferzone kan een toestroom van voedingsstoffen naar het hoogveen plaatsvinden. Dit heeft een zeer negatief effect op hoogvenen. Onduidelijk is of de geplande defosfatiseringsinstallatie, het stopzetten van bemesting in de bufferzone voor voldoende schoon water kunnen zorgen.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
63
•
•
•
Onderbouwing noodzaak bufferzone ontbreken in Concept beheerplan en PASgebiedsanalyse In het Concept beheerplan (2015) en de PAS-gebiedsanalyse (2015) ontbreken onderbouwingen voor de noodzaak voor de oostelijke bufferzone. Het hydrologisch model is niet bruikbaar gebleken voor de onderbouwing van de noodzaak van bufferzones. De onderbouwing van de noodzaak van een oostelijke bufferzone van de Commissie van deskundigen (2013) is op veel punten tegenstrijdig en er bestaan diverse kennislacunes. Gezien het ontbreken van een duidelijke onderbouwing, de reeds gerealiseerde oppervlakte uitbreiding van herstellende hoogvenen en de verschillende visies op ontwikkelingen en kwaliteitsverbetering is de noodzaak van een oostelijke bufferzone onnavolgbaar en daarmee onduidelijk. Bepaling begrenzing oostelijke bufferzone onduidelijk In het advies van de Commissie van deskundigen (2013), Concept beheerplan (2015) en PASgebiedsanalyse (2015) worden verschillende oppervlaktes voor de hoogveenhabitattypen en de omvang van de bufferzone genoemd. Dit schept verwarring en roept vragen op welke keuzes ten grondslag hebben gelegen. Ook impliceert dit dat er nog steeds onduidelijk is welke oppervlakten aan hoogveenhabitattypen in stand dienen te worden gehouden en wat de optimale omvang van de bufferzone is. De Commissie van deskundigen (2013) heeft geconcludeerd dat voor de definitieve begrenzing nader onderzoek noodzakelijk is. Welk nader onderzoek noodzakelijk is, is niet duidelijk gemaakt. Ook is niet duidelijk of dit nader onderzoek is of wordt uitgevoerd.
Het ontbreekt momenteel aan de benodigde kennis over het hydrologisch functioneren van het Engbertsdijksvenen, en er is onvoldoende overtuigend inzicht in de wijze waarop voorkómen kan worden dat met voedingsstoffen verrijkt water in contact gaat komen met het hoogveen. Verdere verbetering van het hoogveen wordt verwacht, mede door reeds genomen en nog te nemen interne maatregelen (autonome ontwikkeling). Voor de eerste beheerplanperiode kan worden voldaan aan de instandhoudingsdoelstelling voor de hoogveenhabitattypen. Er is dus tijd voor verder onderzoek en voor een nadere analyse van adequate maatregelen voor de langere termijn, temeer omdat voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen binnen de Natuurbeschermingswet geen tijdslimiet bestaat.
64
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
9 | Literatuur en bronnen
• •
Arcadis (2012); Natura2000 Engbertsdijksvenen Effectrapportage, Eindrapport. Apeldoorn.
•
Buro Bakker (1998); Vegetatiekartering Engbertsdijksvenen 1997. Buro Bakker adviesburo voor ecologie te Assen, in opdracht van SBB Overijssel.
•
Buro Bakker (2015). Nader onderzoek Heikikker, Poelkikker en Kleine modderkruiper verbindingszone Westerbroek. Rapport P15037, Assen. In opdracht van Prolander.
•
Dienst Landelijk Gebied (2015); Concept Beheerplan N2000 Engbertsdijksvenen. Versie januari 2015.
•
Dietz C., O. von Helversen & D. Nill (2011). Vleermuizen – Alle soorten van Europa en NoordwestAfrika. Tirion Natuur
•
European Environment Agency (2004); Natura 2000 Standard Data Form (SDF), Engbertsdijksvenen, NL1000004.
•
Hopster G. & W. Dijkman (2015); Verkenning Gebiedsontwikkeling Engbertsdijksvenen Tussenrapportage. Pratensis & CLM Onderzoek en Advies BV. Almelo / Culemborg.
•
Jansen A.J.M., J.R. von Asmuth, P.J.T. van Bakel, E. Brouwer, R.J. Ketelaar, R.L. Terhürne (2013); De Engbertsdijksvenen: advies van de Commissie van deskundigen. Kennisnetwerk OBN. Driebergen.
•
Jansen, A.J.M., G.A. van Duinen, H.B.M. Tomassen & N.A.C. Smits (2014a); Herstelstrategie H7110A: Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap).
•
Jansen, A.J.M., G.A. van Duinen, H.B.M. Tomassen & N.A.C. Smits (2014b); Herstelstrategie H7120: Herstellende hoogvenen
•
Kiwa Water Research & EGG-consult (2007); Knelpunten- en kansenanalyse Natura 2000-gebied 40 - Engbertsdijksvenen.
•
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2006). Natura 2000 doelendocument Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Juni 2006, versie 1.1.
•
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2006); Natura 2000 doelendocument Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Juni 2006, versie 1.1.
•
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2008); Profieldocumenten. Versie 1 september 2008.
•
Programmadirectie Natura 2000 (2009); Besluit Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen. PDN/2009040.
•
Staatsbosbeheer en Dienst Landelijk Gebied (2015); Gebiedsanalyse Engbertsdijksvenen, Programmatische Aanpak Stikstof. Juni 2015, Zwolle.
•
Stumpel T. & H. Strijbosch (2006). Veldgids Amfibieën en reptielen. KNNV Uitgeverij
•
Twisk P., A. van Diepenbeek & J.P. Bekker (2015). Veldgids Europese zoogdieren. KNNV Uitgeverij, 2e herziene druk.
Bijlsma, R.J., A.J.M. Jansen, J. Limpens, M.F. Wallis de Vries en J.P.M. Witte, 2011. Hoogveen en klimaatverandering in Nederland. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 2225.
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
65
•
• • • •
Van Duinen, G., H. Tomassen, J. Limpens, F. Smolders, S. van der Schaaf, W. Verberk, D. Groenendijk, M. Wallis de Vries & J. Roelofs (2011); Perspectieven voor hoogveenherstel in Nederland Samenvatting onderzoek 1998-2010 en handleiding hoogveenherstel. Rapport OBN150-NZ. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, Den Haag.
Websites www.sovon.nl www.landschapoverijssel.nl www.vleermuis.net www.zoogdiervereniging.nl
•
www.ravon.nl
•
www.natuurkwaliteit.nl
66
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
B1|
Bijlage: Maatregelenkaart
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
67
Figuur 16
Maatregelenkaart uit het Concept beheerplan Natura 2000 Engbertsdijksvenen (Dienst Landelijk Gebied,
2015). Met paarse arcering is de oostelijke gelegen bufferzone aangegeven.
68
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
Colofon
Opdrachtgever Platform Engbertsdijksvenen Contactpersoon dhr. H. Ormel Uitgevoerd door Buro Bakker adviesburo voor ecologie Weiersloop 9 Postbus 10034 | 9400 CA Assen T 0592 - 313389 |
[email protected] www.burobakker.nl Projectleiding Mariska Salomons Rapportage dr. M.W. ter Steege, drs. M.C. Salomons & ing. M.W. Bokje Veldwerk ing. M.W. Bokje © Buro Bakker adviesburo voor ecologie Gebruik en overname van gegevens alleen toegestaan met volledige bronvermelding. Wijze van citeren Buro Bakker (2015); Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen, Assen. Foto's: Matthijs Bokje
2015 | | Ecologische verkenning bufferzone Engbertsdijksvenen
69