Notitie Anders dan niet meer dan anders
28 december 2004
Niet-meer-dan-anders (NMDA) Begin jaren tachtig is voor warmtelevering via stadsverwarming het NMDA-principe ingevoerd. Het principe is indertijd geïntroduceerd om te voorkomen dat de afnemers van warmte uit stadsverwarmingsprojecten in een nadeliger positie zouden komen dan de kleinverbruiker met zijn eigen cv-ketel of kachel.1 Om te voorkomen dat bij een dalende gasprijs, warmteafnemers door de hoge kosten van het distributienetwerk hogere kosten zouden moeten maken dan bewoners met een eigen cv-ketel, is eenkoppel i nggemaaktt ussendekost envan‘ nor mal e’ver war mi ngenst adsver war mi ng.Dezevr i j wi l l i ge koppeling bestaat nog steeds en wordt voor vrijwel alle warmteprojecten toegepast. Sinds in 1985 de toenmalige VESTIN een tariefadvies voor warmtelevering aan kleingebruikers heeft uitgebracht, zijn er diverse vervolg tariefadviezen verschenen. Het meest actuele tariefadvies voor warmtelevering is in december 2004 uitgebracht door de Federatie van Energiebedrijven in Nederland: EnergieNed.2 In dit tariefadvies worden richtlijnen gegeven voor het bepalen van tarieven volgens het NMDA-principe. Deze prijs is opgebouwd uit vier onderdelen: De rentabiliteitsbijdrage Het aansluiten van een huis aan een warmtenet heeft een gunstig effect op de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) Hiermee wordt het makkelijker om aan de wettelijke eis van een EPC van 1,0 te voldoen. Er zijn dus minder energiebesparende maatregelen nodig. De gemiddeld uitgespaarde kosten worden in het warmtetarief meegenomen onder de noemer rentabiliteitsbijdrage. De aansluitbijdrage Dit is een eenmalige vergoeding die betaald moet worden op het moment dat een woning op het warmtenet wordt aangesloten. Het tarief wordt bepaald door alle gemiddelde kosten die bespaard worden door het weglaten van een cv-installatie uit een woning op te tellen bij de niet betaalde aansluitbijdrage voor het aardgas. Vastrecht Het vastrecht wordt bepaald door het uitgespaarde vastrecht voor aardgas op te tellen bij uitgespaarde kosten van onderhoud voor de cv-installatie en kosten van verschillen in levensduur. De warmteprijs De warmteprijs is gebaseerd op de marktprijs voor aardgas en elektriciteit vermenigvuldigd met het gemiddelde gebruik van een gemiddelde woning. Dit wordt gedeeld door het gemiddelde warmtegebruik van een gemiddelde woning die aangesloten is aan het warmtenet. Hierdoor ontstaat een warmteprijs per GigaJoule (GJ). Alle vier genoemde elementen zijn volledig afgeleid van kosten die gemaakt worden door een bewoner met een cv-installatie. Wanneer een bewoner volgens het NMDA-principe moet betalen voor warmtelevering hebben de bedragen op de rekening dus geen enkele relatie met de kosten die door de warmte-exploitant zijn gemaakt voor de opwekking en het transport van de kosten ( de werkelijke kosten). Het voordeel van het NMDA-principe is dat het de garantie biedt dat een bewoner in principe nooit meer betaald voor warmtelevering dan voor verwarming met een standaard cv-installatie.3 Daarnaast betaalt een warmteafnemer bij een zeer lage gasprijs minder dan de werkelijk gemaakte kosten. Voor de energieleverancier is NMDA gunstig bij een hogere gasprijs, waardoor een hogere rentabiliteit gehaald wordt. Kantekeningen bij het NMDA principe Hoewel het NMDA-principe is ingevoerd ter bescherming van de consument, is het de vraag of hetzelfde principe nú niet nadelig is voor bewoners. Het NMDA-principe is ingevoerd in een tijdperk dat qua energievoorziening nauwelijks meer lijkt op de huidige tijd. Voor de stadsverwarmingprojecten, waar het principe voor bedacht is, was gas de belangrijkste energiebron. Tegenwoordig zijn er, ook voor Veenendaal-oost, veel betere verwarmingsystemen beschikbaar waar geen gas of stookolie voor nodig is. Toch is het NMDA-principe nog steeds gekoppeld aan de gasprijs. Begin jaren tachtig was er sprake van een dalende gasprijs, maar nu is er sprake van een sterk stijgende gasprijs. Bij een sterk stijgende gasprijs stijgt de prijs voor warmte door het NMDA-principe net zo hard mee. Ook als deze warmte uit bioolie of met warmtepompen wordt gewonnen. In een dergelijk geval wordt de bewoner de dupe van schaarse fossiele brandstoffen die hij niet eens gebruikt. Het NMDA-principe laat weliswaar ruimte vrij om een lagere prijs te vragen dan de op NMDA gebaseerde tarieven, maar het is de vraag of ook werkelijk van deze mogelijkheid gebruik gemaakt wordt. De energiemarkt is immers, in tegenstelling met 20 jaar geleden, geliberaliseerd. Waar van staatsbedrijven nog enige terughoudendheid verwacht kon worden, zal een energiebedrijf in een vrije markt, bij een langlopend contract, niet snel kiezen voor lagere prijzen dan de door EnergieNed geadviseerde NMDA-
3
tarieven. Langlopende contracten zijn noodzakelijk bij het NMDA-principe, omdat een energiebedrijf de hoge investeringskosten zal moeten terugverdienen met het leveren van warmte. Dat bedrijf zal bij een stijgende gasprijs dus ook de warmteprijs verhogen. Het NMDA-principe beperkt de flexibiliteit. Zoals gezegd, is de warmteprijs volgens NMDA op geen enkele manier gekoppeld aan werkelijk door de exploitant gemaakte onkosten. De gedachte bij het invoeren van het NMDA-principe was dat een warmte-exploitant alle onkosten die hij maakt bij de exploitatie van een warmtenet kan terugverdienen door aan bewoners dezelfde vaste en dezelfde variabele kosten in rekening te brengen die de bewoner moet maken voor een cv-installatie. Het probleem is dat de vaste kosten bij een warmtenet hoger zijn dan die van een cv-installatie. Dit betekent dat een warmte-exploitant zijn investeringsverlies moet terugverdienen met de winst die hij verwacht op de variabele warmtekosten. Hiervoor moet zowel de infrastructuur, de warmteproductie als de levering bij één en dezelfde warmteexploitant ondergebracht worden. Dit beperkt niet alleen de mogelijkheid tot vrij aanbesteden, maar ook financieringsmogelijkheden. Het is dan bijvoorbeeld niet mogelijk om bewoners zelf, via een vereniging van eigenaren, eigenaar te maken van de infrastructuur. Ook kan de infrastructuur niet in de grondkavelprijs worden verwerkt. Omdat de exploitant investeringen moet terugverdienen met de hogere marge op de levering van warmte zelf, heeft deze exploitant alle belang bij een hoog verbruik. Niet voor niets geven de meeste, door G3 benaderde, marktpartijen aan dat met een EPL (energie prestatie op locatie)van 9,0 de exploitatie moeilijk wordt.4 Haalbaarheidsanalyses worden gebaseerd op NMDA. Vanuit milieuoogpunt is deze redenering niet aantrekkelijk, omdat hiermee de te prefereren energiebesparing negatief uitwerkt op de haalbaarheid van een warmteproject. Daarnaast wordt de ontwikkeling van een energievisie door de ontwikkelaars van Veenendaal-Oost vanuit financieel oogpunt zinloos. Kostenefficiëntere methodes leveren immers geen enkele voordeel op voor de bewoners, maar uitsluitend voor de energiemaatschappij. NMDA is aantrekkelijk voor de bewoner als het financiële rendement van warmtelevering tegenvalt. In dat geval kunnen eventuele verliezen niet worden doorberekend aan de bewoners. Wanneer warmtelevering winstgevend is bestaat echter het gevaar dat het NMDA-principe door de energiebedrijven wordt misbruikt en dat het een niet-minder-dan-anders principe wordt. Er is onduidelijkheid over de winstgevendheid van warmteprojecten. Op 2 december heeft de Tweede Kamer daarom de Algemene Rekenkamer verzocht om dit te onderzoeken.5 Zij doet dit in het kader van de nieuwe warmtewet, waarin nieuwe regelingen voor de levering van warmte moeten worden vastgelegd. Het lijkt echter niet waarschijnlijk dat warmteprojecten verliesgevend zijn. Commerciële energiebedrijven tonen immers belangstelling voor de exploitatie van warmteprojecten. Zij zouden dit niet doen wanneer de onkosten hoger zijn dan de baten. Dit idee wordt bevestigd door de Novem, die op haar site aangeeft dat warmtedistributie, in tegenstelling tot vroeger, op dit moment wel al rendabel is.6 Anders dan NMDA Na de kantekeningen die gemaakt zijn bij het NMDA-principe volgt hier een alternatief. Voor dit alternatief moeten niet de op cv-installaties gebaseerde kosten van het NMDA-principe in rekening worden gebracht, maar de werkelijke voor warmteopwekking gemaakte onkosten. Door deze, voor de hand liggende, verandering, ontstaat een veel grotere keuzevrijheid voor de energievoorziening in Veenendaal-Oost. In tegenstelling tot bij het NMDA-principe is het dan mogelijk om de energievoorziening op te splitsen in productie, infrastructuur van het warmtenet en woninggebonden maatregelen. Dit is van belang, omdat voor elk van deze drie onderdelen een optimale oplossing gekozen kan worden. Financiële lasten in het ene onderdeel gaan niet ten kosten van de rendabiliteit van de andere onderdelen. Hier wordt ingegaan op een mogelijke invulling van de drie onderdelen. Infrastructuur van warmtenet De infrastructuur kan apart worden aanbesteed, waardoor de financieel meest aantrekkelijke optie kan worden gekozen. Hierdoor kan de infrastructuur worden opgenomen in de kavelprijs. Dit heeft als voordeel dat de hoge investeringskosten direct gedekt zijn en niet meer belastend zijn voor de exploitatie. Hiermee is ook de noodzaak voor een grote warmteafzet kleiner. Voor de ontwikkelaars in VeenendaalOost is dit ook een aantrekkelijke optie. Alle woningen worden op het systeem aangesloten, zodat alle ontwikkelaars te maken hebben met eenzelfde prijsverhoging per woning. Woning Door de aparte dekking van de infrastructuur kan individueel en onbeperkt worden geïnvesteerd in energiebesparende maatregelen in de woning. Een bouwer kan zelf beslissen om al dan niet meer dan geëist te investeren in isolerende maatregelen. De baten van deze extra besparingsmaatregelen komen echter wel ten goede aan de bewoners. Besparing leidt tot een lagere totale warmtevraag. Dit kan leiden
4
tot een hogere GJ-prijs wanneer vaste kostenposten zoals onderhouds- en vervangingskosten worden meegerekend in de GJ-prijs. Door een lagere warmtevraag zal het aandeel van deze kosten in de GJ-prijs toenemen, wat nadelig zou zijn voor bewoners van woningen met beperkte energiebesparende maatregelen. Dit kan simpel worden voorkomen door de vaste kosten voor onder andere onderhoud en vervanging apart in rekening te brengen in bijvoorbeeld een maandelijkse vergoeding. Deze vergoeding is voor elke woning gelijk, ongeacht de energiebesparende maatregelen in de woning. Wel kan onderscheid gemaakt worden tussen het tarief voor verschillende woningtypen. Door deze oplossing is de GJ-prijs alleen afhankelijk van de brandstofprijs (bij een wkk) of de elektriciteitsprijs (bij een warmtepomp) en niet afhankelijk van de warmtevraag. Een kleinere warmtevraag hoeft ook niet te leiden tot een overcapaciteit van de installatie wanneer hier in een vroeg stadium rekening mee gehouden wordt. Productie Hier kan gekozen worden voor warmteopwekking in eigen beheer, door een vereniging van eigenaren of door een commerciële partij, waarbij nutsbedrijven niet persé uitgesloten hoeven te worden. Hierdoor kan voor een kostenefficiënte oplossing gekozen worden en komen de uitgespaarde kosten ten goede aan de bewoners. De warmteproducent kan zijn installatie afstemmen op de warmtevraag die overblijft na de woninggebonden energiebesparende maatregelen. Hierdoor drukken deze maatregelen niet het financiële rendement van de warmteproducent. 1
Ministerie van Economische zaken (23-02-96): DE KOSTEN VAN BLOKVERWARMING, http://www.ez.nl/content.jsp?objectid=13322 , bekeken 13 december 2003 2 EnergieNed (december 2004), Tariefadvies voor de levering van warmte aan Kleinverbruikers 2005, EnergieNed, Arnhem 3 De berekening van EnergieNed gaat uit van het gemiddeld aardgas gebruik en gemiddeld warmtegebruik. Het is niet inzichtelijk of woningen die aangesloten zijn op een warmtenet energiezuiniger zijn of juist niet. 4 G3 (december 2004), Resultaten Marktscan energievoorziening Veenendaal-oost, G3-advies, Culemborg 5 Algemene Rekenkamer (bekeken 14-12-2004), Tweede Kamer vraagt om onderzoek naar winst of verlies warmteprojecten, http://www.rekenkamer.nl/cgibin/as.cgi/0282000/c/start/file=/9282300/modulesf/gvxo06z7 6 Novem (bekeken 14-12-2004), Warmtelevering; rentabiliteit, http://www.novem.nl/default.asp?documentId=27564
5
Samengevat Het niet-meer-dan-anders-principe (NMDA) is achterhaald, omdat: Er andere opwekmethodes zijn gekomen sinds begin jaren tachtig De energiemarkt is geliberaliseerd Warmteprojecten veel rendabeler zijn dan begin jaren tachtig Het NMDA-principe is voor toekomstige bewoners financieel onaantrekkelijk, omdat: Mogelijke financiële besparingen bij de aanleg en het onderhoud van het warmtenet alleen ten goede komen aan de warmte-exploitant. Warmteprojecten gebaseerd op het NMDA-principe alleen rendabel zijn als de warmtevraag niet te laag is. Energiebesparing, waarvan het voordeel ten goede komt aan bewoners, is dus maar beperkt mogelijk. De warmteprijs gekoppeld is aan de gasprijs, die weer gekoppeld is aan de olieprijs, waardoor bij hogere fossiele brandstofprijzen ook de kosten voor bewoners stijgen. Er geen aparte aanbesteding gedaan kan worden voor de verschillende onderdelen van warmtelevering. Deze onderdelen zijn: warmteopwekking, infrastructuur en woninggebonden maatregelen. Het alternatief voor het NMDA-principe kan er als volgt uitzien: De kosten die in rekening gebracht worden bij de bewoners zijn niet gebaseerd op NMDA. In plaats daarvan worden de werkelijke kosten in rekening gebracht die gemaakt zijn voor de infrastructuur van het warmtenet, voor het werkelijke onderhoud aan deze infrastructuur en voor de eventuele variabele kosten van de werkelijk gebruikte brandstoffen of kosten voor het laten draaien van de warmtepompen. Per cluster van circa 500 woningen wordt de benodigde warmte-infrastructuur, warmtenet en opwekkingsinstallatie, aangelegd. Dit wordt gedaan op basis van een vrije aanbesteding aan diverse marktpartijen. De kosten hiervoor worden meegenomen in de kavelprijs van elke woning. Hierdoor betaalt de bewoner in één keer alle infrastructuurkosten. Het grote voordeel hiervan is, dat de vaak hoge aanvangskosten zo in één keer gedekt worden en niet meer drukken op de exploitatiekosten van de installatie. Hierdoor hoeven deze kosten niet terugverdiend te worden via hogere variabele kosten en heeft de hoeveelheid warmte die geleverd wordt geen invloed meer op de rendabiliteit van het warmteproject. De bewoner kan de investeringkosten opnemen in zijn hypotheek met de daarbij horende belastingvoordelen. Elke projectontwikkelaar in Veenendaal-oost kan zelf kiezen hoe energiezuinig hij zijn woningen maakt. Wanneer gekozen wordt voor veel energiebesparende maatregelen komt dit ten goede aan de bewoner zonder dat dit de rendabiliteit van het gehele warmteproject aantast. De warmte-exploitant kan vervolgens de warmteproductie afstemmen op de warmtevraag van de diverse woningen in een cluster. Hij brengt de kosten van de warmteproductie in rekening bij de bewoners. Omdat deze exploitant niet een investering in infrastructuur hoeft terug te verdienen, maakt het voor zijn rendabliteit niet uit of de warmtevraag groot of klein is. De kosten van bewoners zijn verdeeld over: o De kosten van de infrastructuur van het warmtenet en de overige installatie die opgenomen zijn in de kavelprijs. Deze kosten zijn voor elke woning gelijk. o De brandstof- of elektriciteitskosten voor de warmteopwekking verwerkt in een GJ-prijs. Een bewoner van een energiezuinig huis betaald hierdoor minder dan de bewoner van een minder energiezuinig huis. o De beheer-, onderhouds- en vervangingskosten in bijvoorbeeld een vastgestelde maandelijkse vergoeding die voor elke woning gelijk is. Eventueel kunnen de vaste kosten variëren per woningtype. Ik heb deze notitie laten toetsen door Ecofys. Ecofys onderschrijft de visie die door mij is weergegeven. In haar reactie schrijft Ecofys: Dat het door Patrimonium voorgestelde alternatief zeker haalbaar is Dat bewoners hierdoor naar verwachting goedkoper uit zijn dan bij het NMDA-principe. Ecofys schat in dat energiebedrijven bereid zijn om af te wijken van het NMDA-principe en dat een alternatieve principe dus niet betekend dat er geen samenwerking mogelijk is. De gehele reactie, inclusief antwoorden op zeven door mij gestelde vragen, is in een bijlage bij deze notitie toegevoegd. K.P. Tigchelaar
28 December 2004
7
Bijlage Reactie Ecofys op notitie Anders dan niet meer dan ander