> Retouradres Postbus 20 0401 2500 EK De en Haag
De heerr Per ema ail:
r
i.
Postbus 20401 2500 EK Den Haag www.centralecommiss siedierproe ven.nl T 090 00 2800028 wob-c
[email protected] Onze e referentie CCD 2015-97 2
Datum m Betreftt
Wob-verz zoek W15-05 5
Geachtte heer
,
d In uw e email van 20 0 mei 2015 heeft u met een beroep op de Wet openbaarheid o van be estuur (hiern na: Wob) info ormatie verzzocht met be etrekking tott vergun nningaanvrag gen NTS 201 15101 Weefsselgevoel bijj minimale in nvasieve chirurg gie, NTS 201 15108 Medicatie mogelijk kheden COP PD, NTS 2015 551 Alternattieve huisvesting voor kraamzeugen n en hun bigg gen, en NTS S 201583 Rol van genen en gen va ariaties bij on ntwikkeling hartfalen h Op uw verzoek vin nd alle corres spondentie p plaats per em mail. De ontv vangst van u uw verzoe ek is schriftellijk bevestigd op 21 mei 2015. In de eze brief is tevens de besliste ermijn met vier v weken verdaagd v tott 16 juli 2015. Opsch horting In de b brief van 9 ju uni 2015 me et kenmerk C CCD 2015-90 is de beslistermijn me et twee w weken opges schort vanwe ege het vrag en van ziens swijzen aan derden. De uiterste e beslisterm mijn was daarrmee 30 juli 2015. Wette elijk kader Uw verrzoek valt de eels onder de reikwijdte van de Wob b. Inventarisatie do ocumenten Op bas sis van uw verzoek zijn in totaal 49 d documenten n aangetroffe en. Deze documenten zijn opgenomen in een inventtarislijst, die e als bijlage bij dit besluiit is gevoeg gd. In dit besluit wordt verwezen v na aar de corres sponderende e nummers u uit de inventa arislijst, zodat per docum ment duidelijjk is wat is besloten. b Ziensw wijzen Er zijn derde belan nghebbenden n bij de open nbaarmaking g van de doc cumenten, d deze zijn in de gelegenh heid gesteld hierover een n zienswijze te geven.
Pagina a 1 van 6
Zienswijze NTS 2015101 Vergunninghouder wil persoonlijke gegevens, locatiegegevens niet openbaar maken vanwege dieractivisme. Ook wil vergunninghouder de gebruikte techniek niet openbaar maken, omdat deze makkelijk herleidbaar is tot personen. De adviserende DEC wil niet dat naam, contactgegevens en locatie openbaar gemaakt worden vanwege bescherming tegen dierenrechtenactivisten.
Zienswijze NTS 2015108 Vergunninghouder wil niet dat namen van personen en bedrijven openbaar worden vanwege bescherming van de privacy en gelet op de spanningen in de samenleving rond dierproeven. Ook moeten de in vertrouwen aan de CCD meegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens verwijderd worden.
Zienswijze NTS 201551 Vergunninghouder en adviserende DEC hebben uit overwegingen van bescherming van personen en bedrijfsgeheimen bedenkingen tegen openbaarmaking van persoonsgegevens, contactgegevens, locatiegegevens en bedrijfsvertrouwelijke gegevens. Zienswijze NTS 201583 Vergunninghouder wil niet dat persoonlijke gegevens zoals namen en overige tot de persoon herleidbare gegevens en locatiegegevens openbaar worden vanwege bescherming van de persoonlijke levenssfeer en mogelijke acties van dierenextremisten. Daarnaast mogen enkele concurrentiegevoelige passages in het projectvoorstel en de bijlagen niet openbaar worden. Uit de passages blijkt de onderzoeksstrategie voor de komende jaren. De onderzoeker heeft het recht om deze informatie zelf als eerste te publiceren en patenten te vestigen. De adviserende DEC wil niet dat naam, contactgegevens en locatie openbaar gemaakt worden vanwege bescherming tegen dierenrechtenactivisten De zienswijzen heeft de CCD in haar belangenafweging meegenomen. Besluit De CCD heeft besloten een deel van de door u opgevraagde informatie niet openbaar te maken. De motivering vindt u in het onderdeel Overwegingen in dit besluit. Reeds openbare documenten Van iedere verleende vergunning wordt een niet-technische samenvatting op de website van de CCD gepubliceerd. Deze informatie is daarmee reeds openbaar. Het betreft documenten NTS201551 nummer 13, NTS 201583 nummer 13, NTS 2015101 nummer 7 en NTS 2015108 nummer 8.
Overwegingen
Pagina 2 van 6
Allereerst wil de CCD u wijzen op het volgende. Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Wob, wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11. Het recht op openbaarmaking op grond van de Wob dient uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. Het komt iedere burger in gelijke mate toe. Daarom kan ten aanzien van de openbaarheid geen onderscheid worden gemaakt naar gelang de persoon of de bedoeling of belangen van de verzoeker. Bij de te verrichten belangenafweging worden dan ook betrokken het algemene belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen, maar niet het specifieke belang van de verzoeker. Evenmin kent de Wob een beperkte vorm van openbaarmaking. Dit betekent dat openbaarmaking van de gevraagde documenten uitsluitend aan u op grond van de Wob niet mogelijk is. Indien de betreffende documenten aan u worden verstrekt, moet de CCD deze ook aan anderen geven indien zij daarom verzoeken. In dat licht vinden de onderstaande belangenafwegingen dan ook plaats. Bedrijfs- en fabricagegegevens Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob bepaalt dat het verstrekken van informatie achterwege blijft voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn medegedeeld. In het documenten NTS 201583 nummers 2 t/m 7, NTS 2015108 nummers 2, 3, 7 staan bedrijfsgegevens en fabricagegegevens. Deze gegevens zijn vertrouwelijk aan de CCD meegedeeld in het kader van artikel 10a van de Wet op de dierproeven. Uit dit document kunnen wetenswaardigheden worden afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering en het productieproces, de onderzoeksmethode. Met openbaarmaking krijgen ook concurrerende instellingen inzicht in deze gegevens. Hierdoor komt publicatie door onderzoeker in gevaar en wordt het daarnaast onmogelijk een intellectueel eigendomsrecht als een patent te vestigen. Deze informatie maakt de CCD daarom niet openbaar Overigens wordt het publiek wel degelijk geïnformeerd over het onderzoek, zonder daarbij concurrentiegevoelige informatie prijs te geven. Dat gebeurt in de vorm van een niet technische samenvatting, die voor alle verleende projectvergunningen wordt gepubliceerd op de website van de CCD.
De eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft verstrekking van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang dat de persoonlijke levenssfeer wordt geëerbiedigd. In de documenten NTS 201551 nummers 1, 6, 8, 9 en 15, NTS 201583 nummers 1, 2, 9, 10, 11 en 15, NTS 2015101 nummers 1, 4, 5, 6 en 9, NTS 2015108 nummer 1, 10 staan persoonsgegevens. De CCD is van oordeel dat t.a.v. deze gegevens het belang dat de persoonlijke levenssfeer wordt geëerbiedigd,
Pagina 3 van 6
zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid. Personen die betrokken zijn bij het verrichten van dierproeven oefenen een maatschappelijke taak uit, en lopen het risico slachtoffer te worden van dierenrechtenactivisme1. Dat geldt ook voor de medewerkers van de CCD. Daarom heb ik de persoonsgegevens verwijderd uit deze documenten. Het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob blijft verstrekking van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Herleidbaarheid Integrale openbaarmaking van de door u opgevraagde gegevens leidt in dit geval tot onevenredige benadeling van de organisaties en de medewerkers waarop de gegevens betrekking hebben. In hierna te noemen documenten staat informatie die rechtstreeks of op zeer eenvoudige wijze te herleiden is naar de betrokken organisaties of personen. Het is niet uitgesloten dat openbaarmaking van deze gegevens vanuit dierenrechtenactivisme buitensporige reacties kan opleveren jegens deze organisaties of personen. In verband met de zienswijze van de vergunninghouder en de adviserende DEC weegt de CCD voor de documenten NTS 2015 nummers 1 t/m 5, 8 t/m 13 en 15, NTS 2015101 met nummers 1 t/m 6 en 9, NTS 201583 nummers 1 t/m 7, 9, 10, 11, 15, NTS 2015108 nummers 1, 2, 3, 7, 10 het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling zwaarder dan het belang van openbaarmaking. Daarom is uit de betreffende documenten alle informatie verwijderd waarmee deze organisaties of personen geïdentificeerd kunnen worden:
Namen van natuurlijke personen, zoals onderzoekers en contactpersonen Namen van vergunninghouder en adviserende DEC Deelnemernummer van de vergunninghouder Locatiegegevens als straatnaam, postcode, plaats maar ook de afdeling en het organisatieonderdeel wanneer deze door de naam of de specifieke unieke omschrijving direct te herleiden zijn tot de betreffende organisatie, Emailadressen, telefoonnummers en faxnummers die direct herleidbaar zijn tot personen of organisaties Gebruikte technieken, methoden of middelen
Voorkomen van fraude Wanneer de CCD handtekeningen van bestuurders openbaar maakt zijn deze eenvoudig te kopiëren. Het is niet uitgesloten dat kwaadwillenden deze handtekening gebruiken voor frauduleuze doeleinden. Het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling weegt de CCD hier zwaarder dan het belang van openbaarmaking. Daarom zijn uit alle vergunningen de handtekeningen van bestuurders verwijderd.
1
blz 14 MvT Wet op de dierproeven,
Pagina 4 van 6
Concurrentiegevoelige informatie Voor documenten NTS 201583 nummers 2 t/m 7, 9, 10 en 11, NTS 2010108 nummers 2, 3, 7 geldt dat de openbaarmaking van de daarin opgenomen concurrentiegevoelige informatie leidt tot ernstige imago- en financiële schade voor de onderzoeker. Deze is immers voor het verkrijgen of behouden van zijn autoriteit en goede naam op zijn vakgebied in zeer sterke mate afhankelijk van het als eerste bekendmaken van zijn ideeën en resultaten, bijvoorbeeld door publicatie in vooraanstaande vaktijdschriften. Bovendien is het onmogelijk om op de ideeën, onderzoeksopzet, methoden, middelen, technieken en resultaten zoals die zijn beschreven in de documenten een intellectueel eigendomsrecht zoals een patent te vestigen als deze vertrouwelijke informatie reeds openbaar is. Het is aan de oorspronkelijke onderzoeker en vergunninghouder om te bepalen wanneer en op welke wijze hij publiceert over het onderzoek. Voor bovengenoemd documenten weegt de CCD het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling en onevenredige bevoordeling zwaarder dan het belang van openbaarmaking. Daarom is uit deze documenten de concurrentiegevoelige informatie verwijderd. Persoonlijke beleidsopvattingen in een stuk voor intern beraad Artikel 11, eerste lid, van de Wob bepaalt dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Alle ambtelijke adviezen en document NTS 2015108 nummer 6 zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en bevatten persoonlijke beleidsopvattingen. Het betreft de documenten NTS 201551 nummer 14, NTS 201583 nummer 14, NTS 2015101 nummer 8, NTS 2015108 nummer 9. De CCD verstrekt daarover geen informatie. De CCD acht het niet in het belang van een goede en democratische bestuursvoering indien standpunten van ambtenaren zelfstandig worden betrokken in de publieke discussie. De CCD ziet dan ook geen aanleiding om met toepassing van artikel 11, tweede lid, van de Wob in niet tot personen herleidbare vorm informatie te verstrekken over deze persoonlijke beleidsopvattingen. De ambtelijke adviezen bevatten ook feitelijke informatie. Deze is echter zodanig verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen dat die daar niet los van kan worden gezien. De CCD heeft daarom besloten alle ambtelijke adviezen en document NTS 2015108 nummer 6 geheel te weigeren.
Uitgestelde openbaarmaking Aangezien naar verwachting belanghebbenden bezwaar hebben tegen de openbaarmaking van de informatie vindt de feitelijke openbaarmaking van de documenten niet eerder plaats, dan twee weken na dagtekening van deze beschikking, conform artikel 6, vijfde lid, van de Wob. Op deze wijze wordt aan deze belanghebbenden de mogelijkheid geboden om te proberen de openbaarmaking tegen te houden. Dit kan door het indienen van een
Pagina 5 van 6
bezwaarschrift bij de CCD én door daarnaast bij de rechtbank te verzoeken om, bij wijze van voorlopige voorziening, het onderhavige besluit tot openbaarmaking te schorsen. Indien binnen twee weken na dagtekening van dit besluit een bezwaarschrift is ingediend en een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, wordt de uitspraak van de voorzieningenrechter afgewacht, voordat tot daadwerkelijke openbaarmaking wordt overgegaan. De stukken die met dit besluit voor een ieder openbaar worden, zullen na afloop van de twee-weken termijn op www.centralecommissiedierproeven.nl worden geplaatst. Met vriendelijke groet,
De Centrale Commissie Dierproeven, namens deze
ir. G. de Peuter Algemeen Secretaris
Bezwaar Als u het niet eens bent met deze beslissing, kunt u binnen zes weken na verzending van deze brief schriftelijk een bezwaarschrift indienen. Een bezwaarschrift kunt u sturen naar Centrale Commissie Dierproeven, afdeling Juridische Zaken, postbus 20401, 2500 EK Den Haag. Bij het indienen van een bezwaarschrift vragen we u in ieder geval de datum van de beslissing waartegen u bezwaar maakt en het onderwerp te vermelden. U vindt deze gegevens bovenaan deze brief. Bezwaar schorst niet de werking van het besluit waar u het niet mee eens bent. Dat betekent dat dat besluit wel in werking treedt en geldig is. U kunt tijdens deze procedure een voorlopige voorziening vragen bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank in de woonplaats van de aanvrager. U moet dan wel kunnen aantonen dat er sprake is van een spoedeisend belang. Voor de behandeling van een voorlopige voorziening is griffierecht verschuldigd. Op http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Rechtbanken/Pages/default.aspx kunt u zien onder welke rechtbank de vestigingsplaats van de aanvrager valt.
Pagina 6 van 6
Inventaris Wob-verzoek W15-05 wordt verstrekt nr.
1
2 3 4 5 6
7 8 9
document reeds openbaar NTS 2015101 Weefselgevoel bij minimale invasieve chirurgie Aanvraagformulier Projectvoorstel Bijlage beschrijving dierproeven Brief CCD verzoek aanvulling aanvraag dd 22 april 2015 Reactie aanvrager op verzoek aanvulling dd 4 mei 2015 DEC advies Niet-technische samenvatting x Ambtelijk advies Vergunning dd 12 mei 2015
niet
weigeringsgronden
geheel deels 10.1.c 10.2.e 10.2.g
x x x
x
x x x
x
x
x
x x
x x
x x
x
x
x
x
11.1
x
Inventaris Wob-verzoek W15-05 wordt verstrekt nr. 1
2 3 4 5 6
7 8 9 10
document NTS 2015108 Medicatie mogelijkheden COPD Aanvraagformulier Projectvoorstel Bijlage beschrijving dierproeven niet-technische samenvatting -oud DEC advies email met aanvullende info aanvraag Bijlage beschrijving dierproeven - aangepast Niet-technische samenvatting - aangepast Ambtelijk advies Vergunning dd 13 mei 2015
reeds openbaar
niet
weigeringsgronden
geheel deels 10.1.c 10.2.e 10.2.g x x x
x
x x x
x
x
x x
x x
11.1
x x
x
x
x x x
x
x
Inventaris Wob-verzoek W15-05 wordt verstrekt nr.
1
2 3 4
5 6 7
8 9 10
11 12 13
14 15
document NTS 201551 Alternatieve huisvesting kraamzeugen en hun biggen Aanvraagformulier Projectvoorstel -oud Bijlage beschrijving dierproeven - oud Bijlage beschrijving dierproeven -oud Bijlage beschrijving dierproeven -oud DEC advies Niet-technische samenvatting -oud vragen CCD aanvrager vragen CCD aanvrager projectvoorstel - aangepast Bijlage beschrijving dierproeven - aangepast Bijlage beschrijving dierproeven - aangepast Niet-technische samenvatting - aangepast Ambtelijk advies Vergunning dd 12 mei 2015
reeds openbaar
niet
weigeringsgronden
geheel deels 10.1.c 10.2.e 10.2.g
x x x x x x
x
x x x x x
x x
x x x x x x
x
x
x
11.1
x x x x x
x
x
x x
x
Inventaris Wob-verzoek W15-05 wordt verstrekt nr.
1
2 3 4 5 6 7
8 9 10 11 12 13 14 15
document NTS 201583 Rol van genen en genvariaties bij ontwikkeling hartfalen Aanvraagformulier Projectvoorstel Bijlage beschrijving dierproeven 1 Bijlage beschrijving dierproeven 2 Bijlage beschrijving dierproeven 3 Bijlage beschrijving dierproeven 4 Bijlage beschrijving dierproeven 5 zelfde doc als nummer 12 Brief CCD aanhouden beoordeling Brief aanvullende info aanvrager dd 1 mei 2015 Bijlagen bij brief aanvullende info aanvrager DEC-advies Niet-technische samenvatting Ambtelijk advies Vergunning dd 12 mei 2015
reeds openbaar
niet
weigeringsgronden
geheel deels 10.1.c 10.2.e 10.2.g
x x x x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x x
x x x x x x x
x x
x x
x
x
x
x
11.1
x x
x x
1
2
3
4
> Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag
Stichting Katholieke Universiteit Nijmegen Postbus 9101 6500 HB Nijmegen
Centrale Commissie Dierproeven Postbus 20401 2500 EK Den Haag www.zbo-ccd.nl T 0900-28 000 28 (10 ct /min)
[email protected] Onze referentie Aanvraagnummer AVD103002015101
Datum 22 april 2015 Betreft Aanvulling Aanvraag projectvergunning dierproeven Geachte heer/mevrouw, Op 14 april 2015 hebben wij uw aanvraag voor een projectvergunning dierproeven ontvangen. Het gaat om uw project met aanvraagnummer AVD103002015101. In uw aanvraag zitten nog een onduidelijkheid. In deze brief leest u wat wij nog nodig hebben en wanneer u een beslissing kunt verwachten. Welke informatie nog nodig Wij hebben de volgende informatie van u nodig om uw aanvraag verder te kunnen beoordelen:
Onduidelijkheden projectplan Wij hebben nog een vraag bij het projectplan bij uw aanvraag. In 3.1 schrijft u dat het leveren van te veel kracht kan leiden tot het optreden van weefselnecrose en blijvende afdrukken of scheuren. Het macroscopisch dan wel microscopisch analyseren van weefsels van de dieren na doden zou hierover informatie kunnen geven. Worden organen/weefsels van de dieren na doden geanalyseerd? Kunt u ook aangeven waarom dit wel/niet gedaan wordt? Wij vragen u deze informatie te verduidelijken.
Opsturen binnen veertien dagen De CCD zou graag uw aanvraag bespreken in de eerstvolgende CCD vergadering. Daarom verzoeken wij u om de gevraagde informatie uiterlijk 28 april aan ons toe te zenden. Formeel heeft u echter 14 dagen na dagtekening van deze brief de tijd voor het toezenden van de gevraagde informatie. U kunt dit aanleveren via NetFTP. Gebruik hierbij het formulier dat u bij deze brief krijgt. Wanneer een beslissing De beslistermijn op uw aanvraag wordt opgeschort tot het moment dat bovengenoemde informatie is ontvangen. Na ontvangst van uw reactie nemen wij
Pagina 1 van 2
uw aanvraag verder in behandeling. Als u goedkeuring krijgt op uw aanvraag, kunt u daarna beginnen met het project. Meer informatie Heeft u vragen, kijk dan op www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact met ons op: 0900 28 000 28 (10 ct/minuut).
Datum 22 april 2015 Onze referentie Aanvraagnummer AVD103002015101
Met vriendelijke groet, Centrale Commissie Dierproeven Deze brief is automatisch aangemaakt en daarom niet ondertekend.
Bijlage: formulier Melding Bijlagen via de post
Pagina 2 van 2
5
Aan: Centrale Commissie Dierproeven Datum: 4 mei 2015 Betreft: Aanvullende informatie inzake aanvraag projectvergunning dierproeven Aanvraagnummer: AVD103002015101 Titel: Geachte heer/mevrouw Allereerst willen wij u bedanken voor uw eerste beoordeling. Middels deze brief beantwoorden wij graag uw vraag betreffende het analyseren van weefsel ter controle en mogelijke vergelijking van de potentieel opgetreden weefselschade. Herhaling van de vraag In 3.1 schrijft u dat het leveren van te veel kracht kan leiden tot het optreden van weefselnecrose en blijvende afdrukken of scheuren. Het macroscopisch dan wel microscopisch analyseren van weefsels van de dieren na doden zou hierover informatie kunnen geven. Worden organen/weefsels van de dieren na doden geanalyseerd? Kunt u ook aangeven waarom dit wel/niet gedaan wordt? Antwoord en toelichting Doel van dit onderzoek is het valideren van en het vaststellen van de veiligheid, operationele efficiëntie en gebruikservaring van ten opzichte van een conventionele laparoscopische paktang. Een van de potentiële effecten van betreft minder complicaties door beter gedoseerde weefselmanipulatie. Omdat met minder kracht wordt gezet op de weefsels betreft de hypothese dat er minder weefselschade zal ontstaan. Om dit te onderzoeken worden de weefsels van de dieren post mortem zowel macroscopisch als microscopisch onderzocht op drukschade. Wij hopen dat ons antwoord de onderzoeksopzet betreffende het onderdeel weefselschade voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Met vriendelijke groet,
6
9
1
2
Format Projectvoorstel dierproeven x x x
x
Dit format gebruikt u om uw projectvoorstel van de dierproeven te schrijven Bij dit format hoort de bijlage Beschrijving dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage toevoegen. Meer informatie over het projectvoorstel vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
1.3
Vul de titel van het project in.
Nieuwe en verbeterde medicatie mogelijkheden voor COPD.
2 Categorie van het project 2.1
In welke categorie valt het project.
Fundamenteel onderzoek
U kunt meerdere mogelijkheden kiezen.
Wettelijk vereist onderzoek of routinematige productie
Translationeel of toegepast onderzoek Onderzoek ter bescherming van het milieu in het belang van de gezondheid of het welzijn van mens of dier Onderzoek gericht op het behoud van de diersoort Hoger onderwijs of opleiding Forensisch onderzoek Instandhouding van kolonies van genetisch gemodificeerde dieren, niet gebruikt in andere dierproeven Pagina 1 van 7
3 Algemene projectbeschrijving 3.1 Achtergrond Licht het project toe. Beschrijf de aanleiding, de achtergrond en de context. Besteed aandacht aan de bij vraag 2 aangekruiste categorieën. x x x
Geef in geval van ‘wettelijk vereiste dierproeven’ aan welke wettelijke eisen (in relatie tot beoogd gebruik en markttoelating) van toepassing zijn. Geef in geval van ‘routinematige productie’ aan welk(e) product(en) het betreft en voor welke toepassing(en). Geef in geval van ‘hoger onderwijs of opleiding’ aan waarom in dit project, in relatie tot het opleidingsprogramma en eindtermen, is gekozen voor dierproeven.
COPD (chronic obstructive pulmonary disease) is een chronische longziekte die wordt gekarakteriseerd door een abnormaal ontstekingsproces. Dit abnormale onstekingsproces in de longen zorgt voor een progressieve toename van luchtweg obstructie. Hierdoor hebben patiënten een verminderde longfunctie. Ontstekingscellen (waaronder neutrofiele granulocyten) en het immuunsysteem spelen een belangrijke rol bij deze ziekte. Aanhoudende ontstekingen kunnen leiden tot blijvende schade aan het bindweefsel van de longblaasjes (longemfyseem). Deze blijvende schade leidt tot zuurstof tekort in alle organen (1). Uiteindelijk kunnen deze patiënten niet meer normaal functioneren omdat ze in een rolstoel met zuurstof support zitten voor de rest van hun leven. Door dit alles wordt de kwaliteit van leven aanzienlijk aangetast en is de levensverwachting aanzienlijk verkort. Sigarettenrook is de bekendste risicofactor van COPD, maar ook luchtverontreiniging (2) en werkgerelateerde blootstelling aan biologische componenten (3) zijn gecorreleerd aan het ontstaan van COPD. Een groot punt van zorg is de COPD ontwikkeling in de lage en midden inkomen landen. Daar lopen met name vrouwen en kinderen het risico om COPD krijgen door het koken op biomassa in slecht geventileerde ruimtes. Een derde van de COPD patiënten woont in deze landen (4). Momenteel bestaan er feitelijk geen adequate therapieën om het ontstekingsproces bij COPD goed te behandelen. Glucocorticosteroïden (GCS, zoals Dexamethasone) worden tot nu toe als behandelingstherapie toegepast in longziekten, zoals astma en COPD, vanwege hun sterke vermogen om via de Glucocorticoid Receptor (GR) signalen te blokkeren en zodoende de luchtwegontstekingen te remmen (afname ontstekingscellen en mediatoren). Deze behandeling kent echter twee grote nadelen. Op lange termijn treden veel bijwerkingen op. Bijvoorbeeld, 12,5 % vermindering in botdichtheid treedt op in de eerste paar maanden na inname van GCS waarna een jaarlijkse afname van 2-5% optreedt. 60% van de mensen krijgt last van een verminderde spierontwikkeling, 60% klaagt over depressie en 23 % van de vrouwen ontwikkelt diabetes (5). Daarnaast is opvallend dat er vaak (90% van de gevallen) een ongevoeligheid optreedt voor de behandeling met GCS. De beschikbare medicatie blijkt dus niet geschikt (6). Aangezien GCS, ondanks de vervelende bijwerkingen, wel zeer effectief is in astma, is er veel aandacht voor het doorbreken van de GCS ongevoeligheid in COPD. Tot nu toe is er één medicijn beschikbaar die deze ongevoeligheid doorbreekt, theophylline. To et al (7) heeft reeds in een vergelijkbaar muizenmodel voor COPD (zoals wij ook in deze aanvraag willen gebruiken) aangetoond dat theophylline de glucocorticosteroid ongevoeligheid te niet kan doen. Theophylline is een fosofodiesterase remmer, maar de werking op het GCS systeem werkt via PI3Kinase. Het blijkt dus dat aangrijpen op het PI3Kinase systeem veel belovend kan zijn om de ongevoeligheid voor GCS te doorbreken en mogelijk zelf (als mono therapie) de luchtwegontsteking kan verminderen. Maar theophylline is helaas een oud en onspecifiek medicijn, met bijwerkingen, ook wel een "Dirty Drug" genoemd. Specifieke PI3K remmers lijken meer potentie te hebben. In diermodellen met reumatoïde artritis zijn PI3K-remmers effectief. De specifieke PI3K-remmers zijn nu in fase II van ontwikkeling voor reumatoïde artritis patiënten. (http://markets.on.nytimes.com/research/stocks/news/press_release.asp?docTag=201501080650BIZWIRE_USPRX____BW5064&feedID=600&press_symbol =92074). Om ook toepassing voor COPD patiënten te realiseren is onderzoek nodig naar de potentie van deze specifieke PI3K-remmers in een COPD diermodel. Door het bedrijf zijn moleculaire aanpassingen gedaan en varianten zijn geselecteerd op basis van in vitro onderzoek en zullen vergeleken worden met hun lead compound op basis van het reuma onderzoek. De nieuwe moleculen zijn erg potent en erg isoform selectieve PI3K delta, PI3K gamma en PI3K delta/gamma remmers. Deze moleculen zijn nog niet goed gekeurd voor het gebruik bij mensen met luchtwegaandoeningen. Het testen van deze Pagina 2 van 7
moleculen dierct bij mensen zou niet goed gekeurd worden door de Medische Etische Commissie. In dit onderzoek zullen voor het eerst deze specifieke PI3K remmers worden gegeven aan muizen met een luchtwegontsteking door sigarettenrook: in mono therapie en in combinatie therapie met GCS, om aan te tonen dat de ongevoeligheid van GCS kan worden doorbroken (8). We verwachten dat naast het doorbreken van de ongevoeligheid van GCS de specifieke PI3K-remmers zelf ook een positief effect zullen hebben op het remmen van het onstekingsproces. Dit werkt via het eerder genoemde PI3K systeem. Als deze hypothese klopt, dan is het mogelijk dat we een medicijn kunnen ontwikkelen dat het verloop van COPD kan remmen of stopzetten. We gebruiken een COPD muizen model dat binnen de afdelig al veel gebruikt is en gebaseerd is op To et al (7). In dit model worden muizen blootgesteld aan rook om een situatie in de muizen te creëren die zeer vergelijkbaar is aan COPD. De muizen zijn na herhaalde blootstelling aan rook allemaal ongevoelig voor GCS. 90% van de patiënten met COPD reageert niet op GCS behandeling. Die overige 10% van de patiënten hebben meer eosinofielen in hun longen, wat wijst op gelijktijdige astma in de patiënt, waarbij GCS wel goed werken (5). Er is geen ander model beschikbaar waarin glucocorticosteroid resistentie aangetoond kan worden in proefdieren. De resistentie ontstaat in COPD patiënten door roken. Misschien ontstaat de resistentie ook wel door andere oorzaken (Reuma/IBD) maar zo ver wij weten zijn daar geen diermodellen voor beschreven met resistentie voor GCS. Wij verwachten dat bovenstaand muizenmodel een goede voorspellende waarde heeft voor het uittesten van de specifieke PI3K-remmers. voert de experimenten uit binnen de afdeling . De afdeling heeft reeds vele jaren ervaring met immunologische en fysiologische parameters in muizen die representatief zijn voor COPD in de mens (zoals luchtwegfunctie en aantallen longcellen, typen ontstekingscellen, ontstekingsmediatoren) (9,10). (1) O'Donnell et al, Chronic obstructive pulmonary disease: clinical integrative physiology. Clin Chest Med. 2014, 35:51-69. (2) Ko et al, Air pollution and chronic obstructive pulmonary disease. 2012, 17:395–401. (3) Metheson et al, Biological dust exposure in the workplace is a risk factor for chronic obstructive pulmonary disease. 2005, 60:645–651. (4) Gordon et al, Respiratory risks from household air pollution in low and middle income countries. Lancet Respir Med. 2014, 10:823-60. (5) Schäcke et al, Mechanisms involved in the side effects of glucocorticoids. Pharmaco. & Ther. 2002, 96:23-46. (6) Barnes PJ & Adcock I, Glucocorticoid resistance in respiratory disease. Lancet. 2009, 373:1905-17. (7) To et al, Targeting phosphoinositide-3-kinase-delta with theophylline reverses corticosteroid insensitivity in chronic obstructive pulmonary disease. Am J Respir Crit Care Med. 2010; 182:897-904. (8) Kao, T.-C., Shyu, M.-H. & Yen, G.-C. Glycyrrhizic acid and 18beta-glycyrrhetinic acid inhibit inflammation via PI3K/Akt/GSK3beta signaling and glucocorticoid receptor activation. J. Agric. Food Chem. 2010, 58:8623–8629. (9) Barnes, Cellular and molecular mechanisms of chronic obstructive pulmonary disease, Clin Chest Med. 2014, 35:71-86.
3.2 Doel Beschrijf de algemene doelstelling en haalbaarheid van het project. x x
In het geval het project gericht is op één of meer onderzoeksdoelen: op welke vra(a)g(en) dient dit project antwoord(en) te verschaffen? In geval het een ander dan een onderzoeksdoel betreft: in welke concrete behoefte voorziet dit project?
De meerderheid van de COPD patiënten ontwikkelt of heeft reeds een ongevoeligheid voor GCS. De doelstelling van dit project is om een medicatie te vinden voor COPD. Wij willen de GCS ongevoeligheid door middel van zo geheten PI3K-remmers te niet doen. Er zijn specifieke PI3k-remmers ontwikkeld en deze willen wij uittesten in een model voor glucocorticosteroid ongevoeligheid. Deze specifieke PI3K-remmers zijn reeds uitgetest in in vitro-, preclinische- en fase I- studies met veelbelovende resultaten (https://ww2.rheumatology.org/apps/MyAnnualMeeting/ExploreMeeting/AbstractDetail?abstractId=28433). Dit Pagina 3 van 7
project is een essentiële stap om de hiervoor beschreven strategie tegen COPD naar de kliniek te brengen. Mochten er een of meerdere PI3-K remmers daadwerkelijk potentie hebben dan zullen deze in samenwerking met academische ziekenhuizen en partners in de farmaceutische industrie een stap dichter bij de kliniek worden gebracht. Het model loopt al een paar jaar binnen de afdeling . Op basis van de ervaring (10,11) en literatuur gegevens (7,8) denken wij dat de haalbaarheid van dit project groot is. Er bestaat geen enkel medicijn dat het verloop van COPD kan stopzetten. Indien specifieke PI3K-remmers de GCS ongevoeligheid kunnen opheffen, dan voorziet dit medicijn in een grote behoefte voor COPD patiënten en is er een medicijn ontwikkeld dat het verloop van COPD zal kunnen remmen of stopzetten. Onderzoeksvraag 1: Kunnen specifieke PI3K-remmers de GCS ongevoeligheid in muizen doorbreken? Onderzoeksvraag 2: Kunnen specifieke PI3K-remmers in mono therapie de symptomen van COPD onderdrukken?
3.3 Belang Beschrijf het wetenschappelijk en/of maatschappelijk belang van de hierboven beschreven doelstelling(en). De World Health Organization heeft berekend dat COPD in 2020 de 3e doodsoorzaak wereldwijd zal zijn (11). Er wordt steeds meer aandacht besteed aan preventie, maar dit zal niet leiden tot een complete verdwijning van het probleem (11). Want A. net zoals andere verslavingsziekten zoals bijvoorbeeld overgewicht, is het vaak moeilijk voor mensen om te stoppen met hun slechte gewoontes. B. in het Westen neemt het aantal rokers af, echter niet onder de lager opgeleiden. In het Oosten neemt het aantal rokers toe door de verbeterde economische omstandigheden. C. in lage en midden inkomen landen komt COPD veel voor onder vrouwen en kinderen door het koken en verwarmen op biomassa. In dit onderzoek worden nieuwe medicijnen (7,8) getest die deze ongevoeligheid voor GCS doorbreken en mogelijk zelf (als mono therapie) de luchtwegontsteking kunnen verminderen. Dit kan leiden tot nieuwe en verbeterde medicatie opties voor COPD patiënten. Daarnaast kan de doelgroep, die voorheen ongevoelig was voor de standaard GCS therapie, nu mogelijk ook worden geholpen. Symptomen van COPD zijn: • benauwdheid • hoesten • slijm ophoesten • kortademigheid • vermoeidheid • weinig spierkracht • gewichtsverandering Door deze symptomen en alle bijwerkingen van hoge concentraties GCS, is de levenskwaliteit van deze mensen slecht. De uitval op het werk is hoog door de uiteindelijke invaliditeit. Bovendien zijn de economische kosten erg hoog om deze progressieve longziekte te verlichten Pagina 4 van 7
en deze zullen alleen maar hoger worden doordat COPD steeds vaker voorkomt. Daarbij worden er aan de resistente patiënten hoge concentraties GCS gegeven. Voorschrijven van deze grote hoeveelheden GCS (en het behandelen van de bijeffecten) zijn ook erg duur. Er is wereldwijd enorme belangstelling om potente anti-inflammatoire behandelingen te vinden tegen de levensbedreigende ziekten als COPD. Deze studie zal bijdragen aan inzichten in en het vinden van nieuwe anti-inflammatoire behandelingen tegen COPD maar ook bij andere ziekten waar glucocorticosteroid ongevoeligheid aanwezig is (zoals darmontstekingen en reuma). Gezien de bijwerkingen van GCS (osteoporose, huidverdunning en onderhuidse bloedingen, huidstriae, spieratrofie (dit is nadelig bij COPD), cataract, slechte wondheling, hoge bloeddruk, diabetes, bijnierschors insufficiëntie) en de prevalentie van ongevoeligheid voor GCS, is er vraag naar nieuwe strategieën om de chronische luchtweg (en andere) ontstekingen tegen te gaan. Deze experimenten zouden kunnen leiden tot een effectieve therapie voor COPD patiënten en andere patiënten die leiden aan GCS resistentie. Hierdoor zou deze groep patiënten weer kunnen bijdragen aan het arbeidsproces en wellicht minder ziekenhuisbezoeken en opnames nodig hebben. (11) World Health Organization. WHO Statistical Information System (WHOSIS). Available from: http://www.who.int/whosis/whostat/2008/ en/index.html. Published 2008 Jan 1.
3.4 Onderzoeksstrategie 3.4.1 Geef een overzicht van de algemene opzet van het project (strategie). Gezien de potentie van specifieke PI3K-remmers om de GCS ongevoeligheid te doorbreken (7,8), zullen we kiezen voor 3 specifieke PI3K-remmers (. De remmers zijn gebaseerd op uitgebreid vooronderzoek (https://ww2.rheumatology.org/apps/MyAnnualMeeting/ExploreMeeting/AbstractDetail?abstractId=28433) en vormen een stevige basis om geselecteerd te worden voor een screening in het rookmodel. In dit model kan de ongevoeligheid voor GCS nagebootst worden door middel van rook blootstelling. Om te bepalen of de specifieke PI3K-remmers de GCS ongevoeligheid doorbreken en mogelijk zelf een anti-inflammatoire werking hebben (12,13), zal er een luchtwegontsteking worden geïnduceerd, die ongevoelig is voor GCS. De muizen zullen daarom aan sigarettenrook worden blootgesteld voor meerdere dagen volgens een gestandaardiseerd model. Dit "therapeutische model" model heeft onze voorkeur boven het preventieve model, omdat in een preventief model GCS wel werken, en omdat een prefentief model niet de werkelijkheid weergeeft omdat men eerst ziek wordt en dan GCS krijgt toegediend. In het therapeutische model krijgen de muizen gedurende de laatste dagen, wanneer er al sprake is van een luchtwegontsteking en GCS ongevoeligheid, de specifieke PI3K-remmers, in combinatie met of zonder een GCS. Zoals hiervoor is aangegeven is deze strategie van klinisch belang, aangezien de COPD patiënten beginnen met GCS medicatie wanneer de symptomen zich voordoen. Daarnaast blijven de meeste COPD patiënten, ondanks de slechte prognose, roken tijdens de medicatie en dit is ook opgenomen in de opzet. Uiteindelijk zal er worden gekeken naar verschillen in symptomen tussen muizen die de volgende behandeling hebben gehad: - geen behandeling, - GCS behandeling, - 3 verschillende PI3K-remmer behandeling en een - combi (GCS+ 3 verschillende PI3K-remmer). Te verwachten is dat de muizen zonder behandeling en de muizen met een GCS behandeling symptomen zullen vertonen van COPD ten gevolgen van het roken. In de groep met de combinatie behandeling, GCS + PI3K remmer, verwachten wij remming op de luchtwegontsteking terwijl dat niet of nauwelijks geremd wordt met de individuele behandelingen van de specifieke PI3K remmers of GCS. We verwachten dat de individuele behandeling met PI3K-remmers in sommige gevallen meetbare positieve effecten zal hebben op symptomen of luchtwegontstekingen in vergelijking met de niet behandelde groep muizen.
Pagina 5 van 7
13) Ferrandi et al. Phosphoinositide 3-kinase gamma inhibition plays a crucial role in early steps of inflammation by blocking neutrophil recruitment. J Pharmacol Exp Ther. 2007: 322(3):923-30. 3.4.2 Geef een overzicht op hoofdlijnen van de verschillende onderdelen van het project en de daarbij gebruikte type(n) dierproef of dierproeven. Op basis van de ervaring in ons laboratorium, de expertise die wij in huis hebben in het luchtwegontstekingsveld (10,11) en de acceptatie van dit model in de wetenschappelijke wereld kiezen wij voor het muizen rookmodel (7). Muizen worden in dit model 2 maal per dag met minimaal 5 uur rust blootgesteld aan lucht of sigaretten rook (max. 20-25 min) voor 10 opeenvolgende dagen. Na 5 dagen blootgesteld te zijn aan sigarettenrook is de GCS ongevoeligheid ontwikkeld. Vanaf dag 6 tot dag 10 wordt de mono of combi medicatie gegeven. Op dag 11 worden de dieren gedood en wordt de mate van luchtwegontsteking gekwantificeerd. 3.4.3 Beschrijf en benoem de logische samenhang van deze verschillende onderdelen en de eventuele fasering in de uitvoering. Vermeld eventuele mijlpalen en keuzemomenten. De keuze van de specifieke PI3K-remmers is gebaseerd op uitgebreid vooronderzoek (https://ww2.rheumatology.org/apps/MyAnnualMeeting/ExploreMeeting/AbstractDetail?abstractId=28433). Uit dit vooronderzoek zijn drie potente PI3Kremmers geselecteerd uit een veel grotere pool van stoffen. Het aantal groepen wordt zoveel mogelijk beperkt maar het testen van meerdere actieve componenten heeft als voordeel dat er dan met 1 controle groep gewerkt kan worden. De meest potente remmer zal in vervolg onderzoek gebruikt gaan worden. Bijvoorbeeld verschillende doseringen van 1 PI3K-remmer en/of langere blootstelling aan sigarettenrook (ontwikkeling long emfyseem). Op basis van succes zal een klinische fase volgen.
Pagina 6 van 7
3.4.4 Benoem de typen dierproeven. Vul per type dierproef een bijlage Beschrijving dierproeven in. Volgnummer 1
Type dierproef Rookmodel
2 3 5 6 7 8 9 10
Pagina 7 van 7
3
Bijlage Beschrijving dierproeven • • • •
Deze bijlage voegt u bij uw projectvoorstel dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage invullen en toevoegen. Meer informatie vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
1.3
Vul het volgnummer en het type dierproef in.
Volgnummer
Type dierproef
1
Rookmodel
Gebruik de volgnummers van vraag 3.4.4 van het format Projectvoorstel.
2 Beschrijving dierproeven A. Experimentele aanpak en primaire uitkomstparameters Beschrijf de keuze van de experimentele aanpak en de primaire uitkomstparameters. De keuze van de specifieke PI3K-remmers is gebaseerd op bevindingen die gedaan zijn door voor de ontwikkeling van een medicijn tegen rheuma (https://ww2.rheumatology.org/apps/MyAnnualMeeting/ExploreMeeting/AbstractDetail?abstractId=28433). Om nu inzicht te krijgen in de effecten van de behandeling met PI3K-remmers in een compleet immuunsysteem en een ontstekingen in de luchtwegen, wordt er gebruik gemaakt van het in vivo rookmodel. Primaire uitkomstparameters zijn het aantal en type ontstekingscellen in de broncho-alveolaire lavage (BAL) vloeistof. Deze BAL vloeistof wordt verkregen door de muis intraperitoneaal een overdosis euthasaat toe te dienen. Nadat de dood is ingetreden wordt er bloed afgenomen en een slangetje in de luchtpijp Pagina 1 van 6
gebracht en wordt er vloeistof ingespoten en terug gezogen. Het aantal en type ontstekingscellen wordt gemeten in de verkregen vloeistof. Deze cellen zijn indicatief voor de effectiviteit van de behandeling Secondaire parameters zijn ontstekingsparameters (cytokines) in bloed en de BAL vloeistof, histologische karakterisering van het longweefsel en de luchtwegfunctie. De luchtwegfunctie wordt voorafgaand aan de euthanasie gemeten. Dit is een non-invasieve methode waarbij de dieren individueel voor 2 minuten worden gehuisvest in een perspexkamer van 30 cm in diameter en 20 cm hoog. Deze secondaire parameters zijn belangrijk om de effectiviteit te kunnen onderbouwen. Het korte rookmodel (10 dagen) in muizen is inmiddels goed gestandaardiseerd waardoor wij in de huidige studie het effect van de specifieke PI3K remmers betrouwbaar kunnen bestuderen (1). Tevens is er heel veel ervaring opgedaan en kennis vergaard omtrent het meten van de luchtwegfunctie (2). Hierdoor kunnen we nu met een n van 10 muizen per groep duidelijke verschillen tussen de groepen meten. We zullen groepen vergelijken die niet behandeld zijn met een medicatie, dan wel behandeld zijn met specifieke PI3K-remmers, een GCS, of een combinatie therapie van GCS en specifieke PI3K-remmers. Uitsluitend noodzakelijke controle groepen worden meegenomen. Met deze experimentele aanpak en uitleesparameters verwachten wij de onderzoeksvragen na te kunne beatwoorden.
y 6 Beschrijf de beoogde behandeling van de dieren (inclusief de aard, de frequentie en de duur van de behandelingen waaraan de dieren worden blootgesteld) en onderbouw de gekozen aanpak. Muizen worden blootgesteld aan lucht of sigarettenrook voor maximaal 20-25 min, 2 maal per dag met 5 uur rust, voor 10 opeenvolgende dagen. De sigaretten zijn standaard onderzoeks-sigaretten (Kentucky) die door onze groep en andere onderzoeksgroepen al jaren wordt gebruikt (http://www2.ca.uky.edu/refcig/). Na 5 dagen blootgesteld te zijn aan sigarettenrook is de GCS ongevoeligheid ontwikkeld. Vanaf dag 6 tot en met dag 10 wordt de mono of combi medicatie gegeven. De PI3K remmers zullen oraal toegediend worden en de GCS intraperitoneaal. Op dag 11 worden de dieren gedood en wordt de mate van luchtwegontsteking gekwantificeerd. Alle muizen zullen voorafgaand aan de euthanasie individueel voor 2 minuten worden gehuisvest in een perspexkamer van 30 cm in diameter en 20 cm hoog om de longfunctie te meten. Geef aan welke overwegingen en statistische methoden worden gebruikt om het aantal benodigde dieren tot een minimum te beperken. Het korte rookmodel (10 dagen) in muizen is inmiddels goed gestandaardiseerd waardoor wij in de huidige studie het effect de PI3K remmers betrouwbaar kunnen bestuderen (1). Tevens is er heel veel ervaring opgedaan en kennis vergaard omtrent het meten van de luchtwegfunctie (2). Op basis van deze ervaring, verwachten we dat wij aan 10 dieren per groep genoeg te hebben, maar dit kan nog veranderen als wij op basis van de eerste set experimenten een extreem andere variatie krijgen. We zullen de aantallen altijd baseren op een poweranalyse. De analyse van de resultaten is een anova analyse waarbij wij posthoc, gericht kijken naar de vergelijking GSC+PI3K-remmer vs GSC vs PI3K-remmer vs controle. - geen behandeling (lucht vs rook = 2 groepen), - GCS behandeling (rook = 1 groepen) - 3 verschillende PI3K-remmer behandeling (rook = 3 groepen) Pagina 2 van 6
- combi GCS + 3 verschillende PI3K-remmer (rook = 3 groepen) Bij 10 dieren per groep en minimaal 9 groepen per experiment hebben wij 90 dieren per experiment nodig. Indien er een positief effect (significante remming van 30% of meer) gevonden wordt met meerdere PI3K-remmers als mono of combi therapie, dan zal er vervolg onderzoek plaatsvinden. De meest potente PI3K-remmer (op basis van celaantal en longfunktie) zal geselecteerd worden. Vervolgens zullen er 4 verschillende doseringen van de meest succesvolle PI3K-remmer uitgetest gaan worden als mono en combi therapie. - geen behandeling (lucht vs rook = 2 groepen), - GCS behandeling (rook = 1 groep) - 4 verschillende PI3K-remmer behandeling (rook = 4 groepen) - combi GCS + 4 verschillende PI3K-remmer (rook = 4 groepen) Bij 10 dieren per groep en minimaal 11 groepen per experiment hebben wij 110 dieren per experiment nodig.
B. De dieren Benoem de diersoorten, herkomst, geschatte aantallen en levenstadia. Onderbouw deze keuzes. Balb/c muizen, geregistreerde fok, 200 over 4 jaar, alle muizen zijn volwassen bij aankomst (10-12 weken). C. Hergebruik Is er hergebruik van dieren? Nee, ga door met vraag D. Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. Is er in het voorgaande of in het geplande gebruik sprake van (of een risico van) ernstig ongerief? Nee Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. D. Vervanging, vermindering en verfijning Laat zien hoe de toepassing van methoden voor vervanging, vermindering en verfijning zijn meegewogen bij het bepalen van de experimentele strategie, de keuze van de dieren en de opzet van de dierproef en welk keuzes daarbij zijn gemaakt. Helaas is vervanging niet mogelijk. Het effect van de medicatie kan niet anders onderzocht worden dan in het intacte proefdier omdat voor de werking van GCS en de ongevoeligheid hiervoor de interactie tussen longen, rook en het immuunsysteem nodig is. Binnen de afdeling is ruim 20 jaar ervaring met de beschreven experimenten waardoor er tijdens het experiment geen dieren dood gaan. Hierdoor hoeven we dus ook geen reserve dieren aan te vragen voor de experimenten. De rookblootstelling wordt zeer nauwgezet geregeld. De CO en O2 concentraties worden continue gemonitord en aangepast indien nodig (CO dose = 150-300 ppm en O2 concentratie = 20 %). De blootstelling aan de sigarettenrook (20-25 min) vindt per dag oplopend plaats (dag 1, 4 tot 6 Pagina 3 van 6
sigaretten, dag 2, 8-10 sigaretten, dag 3, 12-14 sigaretten, vanaf dag 4, 14 sigaretten). Dit is gedaan om de muizen te laten wennen aan de rook en om stress en uitval te voorkomen. We gebruiken de laatste paar jaren een door ons gestandaadiseerde rookopstelling, waarbij de dieren evenwichtig over de ruimte verdeeld worden en de sigarettenrook ook. Hierdoor kunnen wij bij elk experiment eenzelfde sigarettenrook blootstelling creëren. Geef aan welke maatregelen zijn genomen om de kans op pijn, lijden of angst bij de dieren en de kans op nadelige milieueffecten tot een minimum te beperken. De blootstellingen aan rook zijn zo kort mogelijk gehouden om ongerief te voorkomen (zoals gewichtsverlies, verandering in ademhalingsfrequentie, suf worden). De CO wordt nauwkeurig binnen de perken gehouden (150-300 ppm) en het O2 gehalte wordt gehandhaafd op 20%. Het lichaamsgewicht wordt elke dag gemeten en mag niet meer dan 15% dalen in 2 dagen.
Herhaling en duplicering E. Herhaling Geef aan hoe is nagegaan of deze dierproeven niet al eerder zijn uitgevoerd. Indien van toepassing geef aan waarom duplicatie noodzakelijk is. nvt
Huisvesting en verzorging F. Huisvesting en verzorging Worden de dieren anders dan volgens de eisen in bijlage III van de richtlijn 2010/63/EU gehuisvest en/of verzorgd? Nee Ja > Geef, indien dit kan resulteren in nadelige effecten op het dierenwelzijn, aan op welke wijze de dieren worden gehuisvest en verzorgd en motiveer de keuze om af te wijken van de eisen in bovengenoemde bijlage III. G. Plaats waar de dieren worden gehuisvest Worden de dierproeven geheel of gedeeltelijk uitgevoerd bij een inrichting die niet onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van een instellingsvergunninghouder Wod valt? Nee > Ga verder met vraag H. Ja > Geef aan wat voor bedrijf of instelling dit betreft. Waarom is hiervoor gekozen en hoe wordt een adequate huisvesting, verzorging en behandeling van de dieren gewaarborgd?
Ongeriefinschatting/humane eindpunten H. Pijn en pijnbestrijding Pagina 4 van 6
Valt te voorzien dat er pijn kan optreden bij de dieren? Nee > Ga verder met vraag I. Ja > Worden in dat geval verdoving, pijnstilling en/of andere pijnverlichtingsmethoden toegepast? Nee > Motiveer dan waarom geen pijnverlichtingsmethoden worden toegepast. Ja I. Overige aantasting van het welzijn en maatregelen Welke eventuele andere vormen van welzijnsaantasting worden voorzien? Er kan eventuele kortademigheid optreden gedurende het model, net zoals bij COPD patienten.
Geef aan wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn. Dit komt door het blootstellen aan sigarettenrook, dit veroorzaakt een luchtwegontsteking waardoor de ademfrequentie kan toenemen. Beschrijf welke maatregelen worden genomen om deze schadelijke effecten te voorkomen of waar mogelijk te minimaliseren. De blootstellingen aan rook zijn zo kort mogelijk gehouden om ongerief te voorkomen. De CO wordt nauwkeurig binnen de perken gehouden (150-300 ppm) en het O2 gehalte wordt gemonitored op 20%. Het lichaamsgewicht wordt dagelijks gemeten. J. Humane eindpunten Valt te voorzien dat zich bij deze dierproef omstandigheden voordoen waarbij het toepassen van humane eindpunten geïndiceerd is om verder lijden van de dieren te voorkomen? Nee > Ga verder met vraag K. Ja > Geef aan welke criteria hierbij worden gehanteerd. Gewichtsverlies. Wij nemen dieren uit het experiment wanneer het gewichtsverlies groter is dan 15% binnen een periode van 2 dagen. Ademhalingsfrequentie, obstructie van de luchtwegen en cyanose wordt in de gaten gehouden maar daar zijn in het verleden nooit problemen mee ontstaan. Welk percentage van de dieren loopt kans deze criteria te halen? <2%, op basis van de afgelopen 20 jaar werken met dit rookmodel, weten we dat er incidenteel een dier kan uitvallen door niet proef gerelateerde zaken, dat is het risico van het werken met levende dieren. K. Classificatie van ongerief
Geef aan hoe in het licht van alle hierboven beschreven negatieve effecten het cumulatief ongerief wordt geclassificeerd in termen van ‘terminaal’, ‘licht’, ‘matig’ of ‘ernstig’ ongerief. Licht
Einde experiment L. Wijze van doden Pagina 5 van 6
Worden de dieren als onderdeel van het experiment of na afloop van het experiment gedood? Nee > Ga verder met de ondertekening. Ja > Geef aan waarom het doden van dieren als eindpunt essentieel is voor deze proef. Orgaan isolatie en post mortem onderzoek. Daarmee kunnen wij essentiële metingen doen, namelijk de ontstekingscellen in de longen (BAL), en naar ontstekings-eiwitten in het bloed kijken. Wordt er een methode(n) van doden uit bijlage IV van richtlijn 2010/63/EU toegepast? Nee > Beschrijf de euthanasiemethode en onderbouw de keuze hiervoor. Ja
Pagina 6 van 6
4
Format Niet-technische samenvatting •
• •
Dit format gebruikt u om uw niet-technische samenvatting te schrijven
Meer informatie over de niet-technische samenvatting vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1 Titel van het project
Nieuwe en verbeterde medicatie mogelijkheden voor COPD.
1.2 Looptijd van het project
4 jaar
1.3 Trefwoorden (maximaal 5)
COPD, glucocorticosteroiden, longen.
2 Categorie van het project 2.1 In welke categorie valt het project.
Fundamenteel onderzoek Translationeel of toegepast onderzoek Wettelijk vereist onderzoek of routinematige productie
U kunt meerdere mogelijkheden kiezen.
Onderzoek ter bescherming van het milieu in het belang van de gezondheid of het welzijn van mens of dier Onderzoek gericht op het behoud van de diersoort Hoger onderwijs of opleiding Forensisch onderzoek Instandhouding van kolonies van genetisch gemodificeerde dieren, niet gebruikt in andere dierproeven
[
3 Projectbeschrijving
3.1
Beschrijf de doelstellingen van het project (bv de wetenschappelijke vraagstelling of het wetenschappelijk en/of maatschappelijke belang)
De longen zorgen er voor dat er zuurstof in het lichaam terecht kan komen, om zo alle organen te voorzien van zuurstof. Als de longblaasjes stuk zijn, wordt er minder zuurstof opgenomen in de longen en krijgen de organen minder zuurstof. In dit project wordt onderzoek gedaan met proefdieren naar nieuwe medicatie om patiënten, met de luchtwegaandoeningen COPD, een ziekte waarbij de longblaasjes kapot gaan, te behandelen. De huidige behandeling van deze patiënten is ontoereikend, waardoor ze uiteindelijk invalide worden, in een rolstoel terecht komen en afhankelijk worden van extra zuurstof toediening. Vaak sterven deze patiënten een vroegtijdige dood. Er zijn veel oorzaken waardoor de longblaasjes stuk gaan. Dit kan zijn door een fout in de genen, door roken of door luchtvervuiling. Een andere belangrijke oorzaak doet zich voor in economisch zwakkere landen (3de wereld) waar mensen eten koken en hun huis verwarmen door het verbranden van dierlijke ontlasting en hout, in slecht geventileerde ruimtes. Ontstekingen van de longen worden doorgaans behandeld met de ontstekingsremmer glucocorticosteroid (GSC). Helaas zijn de meeste mensen met COPD ongevoelig voor deze ontstekingsremmer. Onderzoek heeft uitgewezen dat er mogelijk een nieuw medicijn beschikbaar is, dat deze ongevoeligheid voor GSC zou kunnen wegnemen. Dat zou behandeling van patiënten met COPD mogelijk maken. In een muizenmodel voor COPD zal dit nieuwe medicijn uitgetest worden. Daarbij wordt bij muizen COPD geïnduceerd door hen herhaaldelijk bloot te stellen aan rook. Daarna kan het nieuwe medicijn in combinatie met GSC onderzocht worden. Het nieuwe medicijn is waarschijnlijk niet duur om te produceren, daarom is het niet uitgesloten dat dit medicijn ook beschikbaar wordt voor economisch zwakkere landen.
3.2
Welke opbrengsten worden van dit project verwacht en hoe dragen deze bij aan het wetenschappelijke en/of maatschappelijke belang?
De wereld gezondheidsorganisatie heeft berekend dat in het jaar 2020, deze aandoening aan de luchtwegen, doodsoorzaak nummer 3 wordt. Op dit moment is geen enkel medicijn beschikbaar om COPD patiënten te helpen.
3.3
Welke diersoorten en geschatte aantallen zullen worden gebruikt?
Voor dit onderzoek zullen er in 3 jaar tijd 200 muizen worden gebruikt.
3.4
Wat zijn bij dit project de verwachte negatieve gevolgen voor het welzijn van de proefdieren?
Er kan eventuele kortademigheid optreden gedurende het model, net zoals bij COPD patiënten.
3.5
Hoe worden de dierproeven in het project ingedeeld naar de verwachte ernst?
Alle dierproeven in dit project zijn redelijk vergelijkbaar en de ernst van de dierproeven wordt op licht geschat.
3.6
Wat is de bestemming
Alle dieren worden gedood aan het einde van de proef. Dit gebeurt op een snelle en humane manier, waarbij het dier niet
Wij hopen met het huidige onderzoek naar een nieuw medicijn de ongevoeligheid van mensen voor glucocorticosteroiden te kunnen verminderen, waardoor de behandeling van hun luchtwegklachten verbeterd kan worden.
[
van de dieren na afloop?
lijdt. Het dier moet worden gedood om goed te kunnen kijken naar de longen, weefsel en ontstekingscellen van de muis. Dit is van essentieel belang om een duidelijk resultaat naar voren te laten komen.
4
Drie V’s
4.1
Vervanging Geef aan waarom het gebruik van dieren nodig is voor de beschreven doelstelling en waarom proefdiervrije alternatieven niet gebruikt kunnen worden.
Het effect van de medicatie kan niet anders onderzocht worden dan in het intacte proefdier. COPD is het resultaat van complexe processen in het lichaam, waarbij het afweersysteem en met name ontstekingscellen een rol spelen. Voor het onderzoek is het bestuderen van longweefsel en ontstekingscellen van essentieel belang, waardoor het onderzoek niet bij de mens uitgevoerd kan worden.
4.2
Vermindering Leg uit hoe kan worden verzekerd dat een zo gering mogelijk aantal dieren wordt gebruikt.
Binnen de afdeling is veel ervaring met de procedure. Hierdoor kunnen wij statistische berekeningen uitvoeren waarmee we het minimale aantal dieren kunnen bepalen, die nodig zijn om een statistisch significant verschil aan te tonen. Er hoeven geen extra dieren berekend te worden voor compensatie van mogelijke uitval tijdens het experiment omdat we uit ervaring weten dat er geen dieren dood gaan.
4.3
Verfijning Verklaar de keuze voor de diersoort(en). Verklaar waarom de gekozen diermodel(len) de meest verfijnde zijn, gelet op de doelstellingen van het project.
In dit project gebruiken wij een muizenmodel voor COPD. Dit model is gebaseerd op literatuur gegevens waarin ook de muis gebruikt werd en daarom hebben wij dit ook gedaan. Het gebruik van de muis in COPD modellen is algemeen geaccepteerd in the literatuur. Binnen de onderzoeksafdeling is ruim 20 jaar ervaring met de beschreven experimenten, waardoor wij met zekerheid verwachten dat er tijdens het experiment geen dieren dood zullen gaan of onnodig zullen lijden. De rookblootstelling wordt zeer nauwgezet geregeld. Binnen de onderzoeksafdeling zijn verschillende technieken opgezet en geoptimaliseerd om afweer- en ademhalingsparameters in de muizen te kunnen meten die ook representatief zijn bij COPD in de mens (aantallen longcellen, typen ontstekingscellen en luchtwegfunctieveranderingen).
[
Vermeld welke algemene maatregelen genomen worden om de negatieve (schadelijke) gevolgen voor het welzijn van de proefdieren zo beperkt mogelijk te houden.
Tijdens de rookblootstelling zal het gehalte aan koolmonoxide en zuurstof concentraties nauwkeurig worden gecontroleerd en aangepast. Hiermee kunnen onnodige nadelige gevolgen van het roken voorkomen worden.
5 Publicatie datum
Beoordeling achteraf
In te vullen door de CCD
5
A. Algemene gegevens over de procedure 1. Aanvraagnummer
: 2015.II.243.003
2. Titel van het project : Nieuwe en verbeterde medicatie mogelijkheden voor COPD 3. Titel van de NTS
: Nieuwe en verbeterde medicatie mogelijkheden voor COPD
4. Type aanvraag: nieuwe aanvraag projectvergunning wijziging van vergunning met nummer : 5. Contactgegevens DEC Naam DEC
: DEC Utrecht
Telefoonnummer contactpersoon
: 088 – 75 59 247
Emailadres contactpersoon
:
[email protected]
6. Adviestraject (data dd-mm-jjjj): ontvangen door DEC: 13-03-2015 aanvraag compleet: 13-03-2015 in vergadering besproken: 18-03-2015 anderszins behandeld: 01-04-2015 (e-mailronde) termijnonderbreking(en) van / tot : 24-03-2015 tot 31-03-2015 besluit van CCD tot verlenging van de totale adviestermijn met max. 15 werkdagen: aanpassing aanvraag: advies aan CCD: 20-04-2015 7. Eventueel horen van aanvrager -
Datum:
-
Plaats:
-
Aantal aanwezige DEC-leden:
-
Aanwezige (namens) aanvrager:
-
Strekking van de vraag / vragen:
-
Strekking van het (de) antwoord(en):
-
Het horen van de aanvrager heeft geleid tot aanpassing van de aanvraag:
8. Correspondentie met de aanvrager -
Datum: 24-03-2015
-
Strekking van de vraag / vragen: De DEC heeft m.b.t. de NTS gevraagd toe te lichten wat de relevantie is van het noemen van slecht geventileerde ruimtes, omdat de DEC zich afvraagt wat de haalbaarheid is van het toepassen van de resultaten in de derde wereld
en verzocht om overtuigender te beargumenteren hoe de onderzoeker verzekert dat hij een zo gering mogelijk aantal dieren zult gebruiken. Over het projectvoorstel heeft de DEC de volgende vragen gesteld: - 3.1, achtergrond: De DEC vraagt zich af, gezien de vele literatuur die over het gebruik van de beschreven inhibitor – inclusief muis-rookmodellen – bekend is, of dit onderzoek niet rechtstreeks in de mens kan plaatsvinden en wat de meerwaarde is van dit onderzoek. Graag nader toelichten aan de hand van meer achtergrondinformatie. - 3.1, achtergrond: De DEC vraagt zich af of het rookmodel het juist model is, omdat COPD ook kan ontstaan door andere oorzaken. De DEC verzoekt u in de projectaanvraag beter te motiveren waarom dit specifieke model het voor dit onderzoek juiste model is. - 3.1, achtergrond: De DEC vraagt zich af waar u de stelling op baseert dat PI3Kremmers zelfstandig ook een positief effect zouden kunnen hebben. Graag toelichten. - 3.1, achtergrond: De DEC vraagt zich tenslotte af of er een resistentie te verwachten is tegen PI3K-remmers. Graag toelichten. - 3.1, achtergrond: U schrijft dat er kleine modificaties zijn aangebracht in de PI3K remmers. Wat zijn deze modificaties en waarom zouden deze modificaties interessanter kunnen zijn dan de huidige PI3K remmers? - 3.1, achtergrond en bijlage 1: De DEC vraagt zich af of de ongevoeligheid voor GCS bij COPD voor de muis en de mens wel hetzelfde zijn. Tevens vraagt de DEC zich af of deze ongevoeligheid bij de muis al aanwezig was, of pas later ontstaat. Bovendien vraagt de DEC zich af of deze ongevoeligheid bij de mens net zo snel te vinden is als bij de muis (na vijf dagen). - De DEC ontvangt graag nadere informaite over het mechanisme van het ontstaan van de ongevoeligheid voor GSC. Graag toelichten. -
Datum antwoord: 31-03-2015
-
Strekking van het (de) antwoord(en): N.a.v. de opmerkingen en vragen van de DEC is in de NTS nu duidelijk beschreven wat de relevantie is van het noemen slecht geventileerde ruimtes en is uitgelegd hoe de onderzoeker het gebruik van een zo gering mogelijk aantal dieren kan verzekeren. Met betrekking tot het projectvoorstel is de strekking van de antwoorden als volgt: - De onderzoeker heeft aannemelijk gemaakt dat het onderzoek niet in mensen kan worden uitgevoerd. - De onderzoeker beaamt dat er al veel bekend is over PI3K-remmers, maar kreeg de volgende reactie terug van het bedrijf dat de PI3K-remmers levert: “The PI3K inhibitors we are using are very potent and very Isoform selective PI3K delta, PI3K gamma, and PI3K delta/gamma inhibitors. There are no such compounds approved for use in human for respiratory diseases, and these compounds have not been previously tested for COPD. It would be unethical to use these compounds in human COPD in the absence of animal data.”
2
- De onderzoeker heeft duidelijk aangegeven dat er is geen ander model beschikbaar is waarin glucocorticosteroid resistentie aangetoond kan worden in proefdieren. Dit staat beschreven in een tweetal toegevoegde referenties. - De onderzoeker geeft aan dat voor 95% van de medicijnen die nu op de markt zijn geen (volledige) resistentie ontstaat. Bij psychofarmaca moet soms de dosering omhoog vanwege desensitisatie van de receptoren. Bij antibiotica ontstaat wel resistentie maar dat ligt niet aan de mens maar aan de bacterie. - Het bedrijf dat de PI3K-remmers levert geeft aan: “The PI3K inhibitors we are using are very potent and very Isoform selective PI3K delta, PI3K gamma, and PI3K delta/gamma inhibitors.” De precieze modificaties worden niet verstrekt i.v.m. patenten. - De onderzoeker geeft aan dat niet met 100% zekerheid te zeggen is dat ongevoeligheid voor GCS bij COPD voor de muis en de mens hetzelfde zijn, maar dat er wel meerdere redenen zijn die daarvoor pleiten. De ongevoeligheid bij de muis ontstaat later, net zoals bij COPD patiënten. Deze ongevoeligheid is bij de mens niet net zo snel te vinden is als bij de muis. - De onderzoeker geeft aan dat over het ontstaan van GCS weinig bekend is. Het algemene idee is dat reactieve zuurstof radicalen betrokken zijn bij de inductie. COPD is niet de enige ziekte waarbij GCS resistentie ontstaat. GCS resistentie komt ook voor bij andere chronische ontstekingsziekten zoals reuma en IBD, waarbij de ontstekingscellen ook radicalen produceren tijdens de afweer. COPD is een ontstekingsziekte maar in elke puf van een sigaret zitten ook nog eens 1014 radicalen dus samen met de ontstekingsreactie ontstaat GCS resistentie bij de meerderheid van de COPD patiënten. Een overmatige ontstekingsreactie en productie van radicalen in de longen is eveneens te verwachten door het verbranden van biomassa in slecht geventileerde woningen of COPD veroorzaakt door luchtvervuiling of diesel. -
De antwoorden hebben geleid tot aanpassing van de aanvraag: Ja
9. Eventuele adviezen door experts (niet lid van de DEC) -
Aard expertise:
-
Deskundigheid expert:
-
Datum verzoek:
-
Strekking van het verzoek:
-
Datum expert advies:
-
Expert advies:
B. Beoordeling (adviesvraag en behandeling) 1. Het project is vergunningplichtig (dierproeven in de zin der wet). 2. De aanvraag betreft een nieuwe aanvraag. 3. De DEC is competent om hierover te adviseren. 4. Er zijn geen DEC-leden betrokken bij het betreffende project.
3
C. Beoordeling (inhoud): 1. Het project is: uit wetenschappelijk oogpunt verantwoord. uit onderwijskundig oogpunt verantwoord. uit het oogpunt van productiedoeleinden verantwoord. wettelijk vereist. 2. De in de aanvraag aangekruiste doelcategorie(ën) zijn in overeenstemming met de hoofddoelstelling(en). 3. De DEC onderschrijft het belang van de doelstelling. Het wordt ingeschat als een substantieel belang. Het belang wordt ingeschat als substantieel, omdat het onderzoek kan bijdragen aan het ontwikkelen van een therapie tegen COPD. Het aantal mensen met COPD neemt wereldwijd fors toe. COPD is voor degenen die dit treft een ernstig probleem met een progressief verloop, dat de kwaliteit van leven sterk aantast, en uiteindelijk kan resulteren in een vroegtijdge dood. COPD ontstaat door kapotte longblaasjes, die veroorzaakt worden door luchtvervuiling (omgevingsfactoren), roken of een fout in de genen. Vooralsnog is COPD slechts te behandelen met een glucocorticosteroid, waarvoor de meeste COPD patienten ongevoelig zijn. Het wegnemen van deze ongevoeligheid zou behandeling van mensen met COPD sterk kunnen verbeteren. 4. De gekozen strategie en experimentele aanpak kunnen leiden tot het behalen van de doelstelling binnen het kader van het project. De DEC is ervan overtuigd dat de aanvrager over voldoende expertise en voorzieningen beschikt om de projectdoelstelling met de gekozen strategie/aanpak binnen de gevraagde termijn te realiseren. 5. Er is geen sprake van de volgende bijzonderheden op het gebied van categorieën van dieren, omstandigheden of behandeling van de dieren: Bedreigde diersoort(en) (10e lid 4) Niet-menselijke primaten (10e) Dieren in/uit het wild (10f) Gefokt voor dierproeven (11) Zwerfdieren (10h) Hergebruik (1e lid 2) Huisvesting en verzorging Locatie: instelling vergunninghouder (10g) De keuze hiervoor is voldoende wetenschappelijk onderbouwd.
4
6. Het ongerief als gevolg van de dierproeven is realistisch ingeschat en geclassificeerd. Het ongerief is door de onderzoeker ingeschat als licht. De dieren worden 2x per dag blootgesteld aan sigarettenrook gedurende 10 opeenvolgende dagen, met mogelijk kortademigheid als gevolg. Daarnaast zullen 3 groepen dieren PI3K remmers oraal toegediend krijgen en één groep GCS intraperitoneaal. Vlak voor euthanasie zullen alle dieren voor 2 minuten individueel gehuisvest worden. Gezien de handelingen en het eventuele gevolg van kortademigheid is de DEC van mening dat dit een realistische inschatting is. 7. Er zijn geen methoden die de voorgestelde dierproeven geheel of gedeeltelijk zouden kunnen vervangen. Het is niet mogelijk om het medicijn bij mensen met COPD te testen, omdat het medicijn niet goed gekeurd is voor het gebruik bij mensen met een luchtweg aandoening en daar is ook nog geen onderzoek naar gedaan. Het effect van de medicatie kan ook niet anders onderzocht worden dan in het intacte proefdier, omdat COPD een resultaat is van processen waarbij het afweersysteem en met name ontstekingscellen een rol spelen, waardoor in vitro onderzoek niet mogelijk is. Tevens moeten longweefsel en ontstekingscellen onderzocht worden, waardoor het onderzoek niet bij de mens uitgevoerd kan worden. 8. In het project wordt optimaal tegemoet gekomen aan de vereiste van de vermindering van dierproeven. Het maximale aantal te gebruiken dieren is realistisch ingeschat. De aanvrager beschikt over voldoende expertise en informatie om, bij wettelijk vereist onderzoek, te voorkomen dat onnodige duplicatie plaatsvindt. De DEC is van mening dat het maximale aantal te gebruiken dieren realistisch is ingeschat en proportioneel is ten opzichte van de gekozen strategie en looptijd. Er is binnen de onderzoeksgroep veel ervaring met het model, waardoor met een minimaal aantal dieren en zo min mogelijk ongerief bruikbare metingen kunnen worden gedaan in dit onderzoek. 9. Het project is in overeenstemming met de vereiste van de verfijning van dierproeven en het project is zo opgezet dat de dierproeven zo humaan mogelijk kunnen worden uitgevoerd. Er is geen sprake van belangwekkende milieueffecten. De DEC is van mening dat het project in overeenstemming is met de vereisten ten aanzien van de verfijning van dierproeven. Binnen de onderzoeksafdeling is voldoende ervaring met de beschreven experimenten, waardoor verwacht wordt dat er tijdens het experiment geen dieren dood zullen gaan of onnodig zullen lijden. De rookblootstelling wordt zeer nauwgezet geregeld. Bovendien zal tijdens de rookblootstelling het gehalte aan koolmonoxide en zuurstof concentraties nauwkeurig worden gecontroleerd en aangepast. 10. De niet-technische samenvatting is een evenwichtige weergave van het project en begrijpelijk geformuleerd.
5
D. Ethische afweging De DEC Utrecht heeft gediscussieerd over het gebruik van dit rookmodel en de oorzaak van COPD. COPD wordt voor een groot deel veroorzaakt door roken, waarbij men de vraag kan stellen of het etisch toelaatbaar is om dieren te gebruiken voor een ziekte die mensen zichzelf hebben aangedaan. Anderzijds was 30 jaar geleden niet bekend dat roken dermate slecht was. Nu zijn daar de gevolgen van zichtbaar. Daarnaast is roken niet de enige reden van COPD, het komt ook steeds meer voor door luchtvervuiling of, in derde wereld landen, door het koken op biomassa in slecht geventileerde ruimtes. Een andere vraag is of het rookmodel wel representatief is voor de ziekte die men nu heeft; is er verschil tussen COPD als gevolg van omgevingsfactoren of als gevolg van roken? Ondanks de uitgebreide discussie die gevoerd is, is de DEC op grond van de onder C genoemde overwegingen unaniem van mening dat het belang van de doelstelling, namelijk het vinden van een medicijn tegen COPD, substantieel is en opweegt tegen het lichte ongerief dat de dieren in dit onderzoek zullen ondervinden. De onderzoeker heeft duidelijk gemaakt dat dit specifieke model het enige beschikbare model is waarin glucocorticosteroid resistentie aangetoond kan worden in proefdieren. Het is niet mogelijk om het medicijn bij mensen met COPD te testen en ook vitro of ex vivo modellen alternatieven zijn niet beschikbaar. De DEC acht vertaling van de resultaten naar de mens mogelijk. Dit alles brengt de DEC tot het oordeel dat het gebruik van de dieren in dit project gerechtvaardigd is. E. Advies 1. Advies aan de CCD De DEC adviseert de vergunning niet te verlenen vanwege: -
De vaststelling dat het project niet vergunningplichtig is.
-
De volgende doorslaggevende ethische bezwaren.
-
De volgende tekortkomingen in de aanvraag.
De DEC adviseert de vergunning te verlenen onder de volgende voorwaarden -
Op grond van het wettelijk vereiste dient de projectleider bij beëindiging van het project een beoordeling achteraf aan te leveren die is afgestemd met de IvD.
-
Voor de uitvoering van dit project is tevens een ministeriële ontheffing vereist.
-
Overige door de DEC aan de uitvoering verbonden voorwaarden.
De DEC adviseert de vergunning te verlenen. 2. Het uitgebrachte advies is gebaseerd op consensus.
6
7
Bijlage Beschrijving dierproeven x x x x
Deze bijlage voegt u bij uw projectvoorstel dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage invullen en toevoegen. Meer informatie vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
1.3
Vul het volgnummer en het type dierproef in.
Volgnummer
Type dierproef
1
Rookmodel
Gebruik de volgnummers van vraag 3.4.4 van het format Projectvoorstel.
2 Beschrijving dierproeven A. Experimentele aanpak en primaire uitkomstparameters Beschrijf de keuze van de experimentele aanpak en de primaire uitkomstparameters. De keuze van de specifieke PI3K-remmers is gebaseerd op bevindingen die gedaan zijn door voor de ontwikkeling van een medicijn tegen rheuma (https://ww2.rheumatology.org/apps/MyAnnualMeeting/ExploreMeeting/AbstractDetail?abstractId=28433). Om nu inzicht te krijgen in de effecten van de behandeling met PI3K-remmers in een compleet immuunsysteem en een ontstekingen in de luchtwegen, wordt er gebruik gemaakt van het in vivo rookmodel. Primaire uitkomstparameters zijn het aantal en type ontstekingscellen in de broncho-alveolaire lavage (BAL) vloeistof. Deze BAL vloeistof wordt verkregen door de muis intraperitoneaal een overdosis euthasaat toe te dienen. Nadat de dood is ingetreden wordt er bloed afgenomen en een slangetje in de luchtpijp Pagina 1 van 6
gebracht en wordt er vloeistof ingespoten en terug gezogen. Het aantal en type ontstekingscellen wordt gemeten in de verkregen vloeistof. Deze cellen zijn indicatief voor de effectiviteit van de behandeling Secondaire parameters zijn ontstekingsparameters (cytokines) in bloed en de BAL vloeistof, histologische karakterisering van het longweefsel en de luchtwegfunctie. De luchtwegfunctie wordt voorafgaand aan de euthanasie gemeten. Dit is een non-invasieve methode waarbij de dieren individueel voor 2 minuten worden gehuisvest in een perspexkamer van 30 cm in diameter en 20 cm hoog. Deze secondaire parameters zijn belangrijk om de effectiviteit te kunnen onderbouwen. Het korte rookmodel (10 dagen) in muizen is inmiddels goed gestandaardiseerd waardoor wij in de huidige studie het effect van de specifieke PI3K remmers betrouwbaar kunnen bestuderen (1). Tevens is er heel veel ervaring opgedaan en kennis vergaard omtrent het meten van de luchtwegfunctie (2). Hierdoor kunnen we nu met een n van 10 muizen per groep duidelijke verschillen tussen de groepen meten. We zullen groepen vergelijken die niet behandeld zijn met een medicatie, dan wel behandeld zijn met specifieke PI3K-remmers, een GCS, of een combinatie therapie van GCS en specifieke PI3K-remmers. Uitsluitend noodzakelijke controle groepen worden meegenomen. Met deze experimentele aanpak en uitleesparameters verwachten wij de onderzoeksvragen na te kunne beatwoorden.
Beschrijf de beoogde behandeling van de dieren (inclusief de aard, de frequentie en de duur van de behandelingen waaraan de dieren worden blootgesteld) en onderbouw de gekozen aanpak. Muizen worden blootgesteld aan lucht of sigarettenrook voor maximaal 20-25 min, 2 maal per dag met 5 uur rust, voor 10 opeenvolgende dagen. De sigaretten zijn standaard onderzoeks-sigaretten (Kentucky) die door onze groep en andere onderzoeksgroepen al jaren wordt gebruikt (http://www2.ca.uky.edu/refcig/). Na 5 dagen blootgesteld te zijn aan sigarettenrook is de GCS ongevoeligheid ontwikkeld. Vanaf dag 6 tot en met dag 10 wordt de mono of combi medicatie gegeven. De PI3K remmers zullen oraal toegediend worden en de GCS intraperitoneaal. Op dag 11 worden de dieren gedood en wordt de mate van luchtwegontsteking gekwantificeerd. Alle muizen zullen voorafgaand aan de euthanasie individueel voor 2 minuten worden gehuisvest in een perspexkamer van 30 cm in diameter en 20 cm hoog om de longfunctie te meten. Geef aan welke overwegingen en statistische methoden worden gebruikt om het aantal benodigde dieren tot een minimum te beperken. Het korte rookmodel (10 dagen) in muizen is inmiddels goed gestandaardiseerd waardoor wij in de huidige studie het effect de PI3K remmers betrouwbaar kunnen bestuderen (1). Tevens is er heel veel ervaring opgedaan en kennis vergaard omtrent het meten van de luchtwegfunctie (2). Op basis van deze ervaring verwachten we dat wij aan 10 dieren per groep genoeg hebben, maar dit kan nog veranderen als we op basis van de prescreen een ander effect of een andere variatie verwachten. We zullen de aantallen altijd baseren op een poweranalyse. De analyse van de resultaten is een anova analyse waarbij wij posthoc, gericht kijken naar de vergelijking GSC+PI3K-remmer vs GSC vs PI3K-remmer vs controle. - geen behandeling (lucht vs rook = 2 groepen), - GCS behandeling (rook = 1 groepen) - 3 verschillende PI3K-remmer behandeling (rook = 3 groepen) Pagina 2 van 6
- combi GCS + 3 verschillende PI3K-remmer (rook = 3 groepen) Bij 10 dieren per groep en minimaal 9 groepen per experiment hebben wij 90 dieren per experiment nodig. Indien er een positief effect gevonden wordt met meerdere PI3K-remmers als mono of combi therapie, dan zal er vervolg onderzoek plaatsvinden. De meest potente PI3K-remmer (op basis van celaantal en longfunktie) zal geselecteerd worden. Vervolgens zullen er 4 verschillende doseringen van de meest succesvolle PI3K-remmer uitgetest gaan worden als mono en combi therapie. - geen behandeling (lucht vs rook = 2 groepen), - GCS behandeling (rook = 1 groep) - 4 verschillende PI3K-remmer behandeling (rook = 4 groepen) - combi GCS + 4 verschillende PI3K-remmer (rook = 4 groepen) Bij 10 dieren per groep en minimaal 11 groepen per experiment hebben wij 110 dieren per experiment nodig.
B. De dieren Benoem de diersoorten, herkomst, geschatte aantallen en levenstadia. Onderbouw deze keuzes. Balb/c muizen, geregistreerde fok, 200 over 4 jaar, alle muizen zijn volwassen bij aankomst (10-12 weken). C. Hergebruik Is er hergebruik van dieren? Nee, ga door met vraag D. Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. Is er in het voorgaande of in het geplande gebruik sprake van (of een risico van) ernstig ongerief? Nee Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. D. Vervanging, vermindering en verfijning Laat zien hoe de toepassing van methoden voor vervanging, vermindering en verfijning zijn meegewogen bij het bepalen van de experimentele strategie, de keuze van de dieren en de opzet van de dierproef en welk keuzes daarbij zijn gemaakt. Helaas is vervanging niet mogelijk. Het effect van de medicatie kan niet anders onderzocht worden dan in het intacte proefdier omdat voor de werking van GCS en de ongevoeligheid hiervoor de interactie tussen longen, rook en het immuunsysteem nodig is. Binnen de afdeling is ruim 20 jaar ervaring met de beschreven experimenten waardoor er tijdens het experiment geen dieren dood gaan. Hierdoor hoeven we dus ook geen reserve dieren aan te vragen voor de experimenten. De rookblootstelling wordt zeer nauwgezet geregeld. De CO en O2 concentraties worden continue gemonitord en aangepast indien nodig (CO dose = 150-300 ppm en O2 concentratie = 20 %). De blootstelling aan de sigarettenrook (20-25 min) vindt per dag oplopend plaats (dag 1, 4 tot 6 Pagina 3 van 6
sigaretten, dag 2, 8-10 sigaretten, dag 3, 12-14 sigaretten, vanaf dag 4, 14 sigaretten). Dit is gedaan om de muizen te laten wennen aan de rook en om stress en uitval te voorkomen. We gebruiken de laatste paar jaren een door ons gestandaadiseerde rookopstelling, waarbij de dieren evenwichtig over de ruimte verdeeld worden en de sigarettenrook ook. Hierdoor kunnen wij bij elk experiment eenzelfde sigarettenrook blootstelling creëren. Geef aan welke maatregelen zijn genomen om de kans op pijn, lijden of angst bij de dieren en de kans op nadelige milieueffecten tot een minimum te beperken. De blootstellingen aan rook zijn zo kort mogelijk gehouden om ongerief te voorkomen (zoals gewichtsverlies, verandering in ademhalingsfrequentie, suf worden). De CO wordt nauwkeurig binnen de perken gehouden (150-300 ppm) en het O2 gehalte wordt gehandhaafd op 20%. Het lichaamsgewicht wordt elke dag gemeten en mag niet meer dan 15% dalen in 2 dagen.
Herhaling en duplicering E. Herhaling Geef aan hoe is nagegaan of deze dierproeven niet al eerder zijn uitgevoerd. Indien van toepassing geef aan waarom duplicatie noodzakelijk is. nvt
Huisvesting en verzorging F. Huisvesting en verzorging Worden de dieren anders dan volgens de eisen in bijlage III van de richtlijn 2010/63/EU gehuisvest en/of verzorgd? Nee Ja > Geef, indien dit kan resulteren in nadelige effecten op het dierenwelzijn, aan op welke wijze de dieren worden gehuisvest en verzorgd en motiveer de keuze om af te wijken van de eisen in bovengenoemde bijlage III. G. Plaats waar de dieren worden gehuisvest Worden de dierproeven geheel of gedeeltelijk uitgevoerd bij een inrichting die niet onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van een instellingsvergunninghouder Wod valt? Nee > Ga verder met vraag H. Ja > Geef aan wat voor bedrijf of instelling dit betreft. Waarom is hiervoor gekozen en hoe wordt een adequate huisvesting, verzorging en behandeling van de dieren gewaarborgd?
Ongeriefinschatting/humane eindpunten H. Pijn en pijnbestrijding Pagina 4 van 6
Valt te voorzien dat er pijn kan optreden bij de dieren? Nee > Ga verder met vraag I. Ja > Worden in dat geval verdoving, pijnstilling en/of andere pijnverlichtingsmethoden toegepast? Nee > Motiveer dan waarom geen pijnverlichtingsmethoden worden toegepast. Ja I. Overige aantasting van het welzijn en maatregelen Welke eventuele andere vormen van welzijnsaantasting worden voorzien? Er kan eventuele kortademigheid optreden gedurende het model, net zoals bij COPD patienten.
Geef aan wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn. Dit komt door het blootstellen aan sigarettenrook, dit veroorzaakt een luchtwegontsteking waardoor de ademfrequentie kan toenemen. Beschrijf welke maatregelen worden genomen om deze schadelijke effecten te voorkomen of waar mogelijk te minimaliseren. De blootstellingen aan rook zijn zo kort mogelijk gehouden om ongerief te voorkomen. De CO wordt nauwkeurig binnen de perken gehouden (150-300 ppm) en het O2 gehalte wordt gemonitored op 20%. Het lichaamsgewicht wordt dagelijks gemeten. J. Humane eindpunten Valt te voorzien dat zich bij deze dierproef omstandigheden voordoen waarbij het toepassen van humane eindpunten geïndiceerd is om verder lijden van de dieren te voorkomen? Nee > Ga verder met vraag K. Ja > Geef aan welke criteria hierbij worden gehanteerd. Gewichtsverlies. Wij nemen dieren uit het experiment wanneer het gewichtsverlies groter is dan 15% binnen een periode van 2 dagen. Ademhalingsfrequentie, obstructie van de luchtwegen en cyanose wordt in de gaten gehouden maar daar zijn in het verleden nooit problemen mee ontstaan. Welk percentage van de dieren loopt kans deze criteria te halen? <2%, op basis van de afgelopen 20 jaar werken met dit rookmodel, weten we dat er incidenteel een dier kan uitvallen door niet proef gerelateerde zaken, dat is het risico van het werken met levende dieren. K. Classificatie van ongerief
Geef aan hoe in het licht van alle hierboven beschreven negatieve effecten het cumulatief ongerief wordt geclassificeerd in termen van ‘terminaal’, ‘licht’, ‘matig’ of ‘ernstig’ ongerief. Licht
Einde experiment L. Wijze van doden Pagina 5 van 6
Worden de dieren als onderdeel van het experiment of na afloop van het experiment gedood? Nee > Ga verder met de ondertekening. Ja > Geef aan waarom het doden van dieren als eindpunt essentieel is voor deze proef. Orgaan isolatie en post mortem onderzoek. Daarmee kunnen wij essentiële metingen doen, namelijk de ontstekingscellen in de longen (BAL), en naar ontstekings-eiwitten in het bloed kijken. Wordt er een methode(n) van doden uit bijlage IV van richtlijn 2010/63/EU toegepast? Nee > Beschrijf de euthanasiemethode en onderbouw de keuze hiervoor. Ja
Pagina 6 van 6
10
2
Format Projectvoorstel dierproeven • • • •
Dit format gebruikt u om uw projectvoorstel van de dierproeven te schrijven Bij dit format hoort de bijlage Beschrijving dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage toevoegen. Meer informatie over het projectvoorstel vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
1.3
Vul de titel van het project in.
Alternatieve huisvesting voor kraamzeugen en hun biggen: effecten op welzijn en gezondheid
2 Categorie van het project 2.1
In welke categorie valt het project.
Fundamenteel onderzoek
U kunt meerdere mogelijkheden kiezen.
Wettelijk vereist onderzoek of routinematige productie
Translationeel of toegepast onderzoek Onderzoek ter bescherming van het milieu in het belang van de gezondheid of het welzijn van mens of dier Onderzoek gericht op het behoud van de diersoort Hoger onderwijs of opleiding Forensisch onderzoek Instandhouding van kolonies van genetisch gemodificeerde dieren, niet gebruikt in andere dierproeven Pagina 1 van 5
3 Algemene projectbeschrijving 3.1 Achtergrond Licht het project toe. Beschrijf de aanleiding, de achtergrond en de context. Besteed aandacht aan de bij vraag 2 aangekruiste categorieën. • • •
Geef in geval van ‘wettelijk vereiste dierproeven’ aan welke wettelijke eisen (in relatie tot beoogd gebruik en markttoelating) van toepassing zijn. Geef in geval van ‘routinematige productie’ aan welk(e) product(en) het betreft en voor welke toepassing(en). Geef in geval van ‘hoger onderwijs of opleiding’ aan waarom in dit project, in relatie tot het opleidingsprogramma en eindtermen, is gekozen voor dierproeven.
De maatschappelijke vraag naar welzijnsvriendelijkere huisvestingssystemen voor varkens heeft geleid tot een omschakeling van individuele huisvesting naar groepshuisvesting voor dragende zeugen in de EU en een aantal andere landen. Tijdens de kraamfase (tussen ca. 1 week voor geboorte tot het spenen van de biggen, meestal op 4 weken leeftijd) is het echter het meest gangbaar om zeugen individueel te huisvesten in een kraambox. Er is groeiende maatschappelijke weerstand tegen de kraambox, waarin zeugen weinig bewegingsvrijheid hebben. Eén van de alternatieven, naast los werpen in een individueel kraamhok, is groepshuisvesting rondom werpen en tijdens de lactatie. Op een varkensproefbedrijf wordt een groepshuisvestingssysteem ontwikkeld voor kraamzeugen en hun biggen. Dit systeem bestaat uit een gezamenlijke lig- en eetruimte voor zeugen en biggen, en individuele werphokken. Zeugen werpen in de werphokken waarin ze zich kunnen terugtrekken, maar kunnen tijdens de zoogperiode sociaal contact houden met de andere zeugen. Biggen blijven eerst in het werphok en krijgen op ca. 7-10 dagen leeftijd toegang tot het hele systeem en maken dan kennis met andere zeugen en biggen. Onder natuurlijke omstandigheden voegen biggen zich rond die leeftijd bij de sociale groep waartoe hun moeder behoort. Het systeem komt daarmee dus meer tegemoet aan het natuurlijke gedrag van zeugen en hun biggen dan de huidige kraambox en biedt de dieren meer bewegingsvrijheid. Anderzijds kan het los werpen in combinatie met groepshuisvesting het risico op biggensterfte vergroten. We verwachten dat het systeem ook invloed heeft op de ontwikkeling van de biggen, en daarmee op hun aanpassingsvermogen na het spenen. De grotere ruimte en complexiteit van het groepskraamsysteem stimuleren naar verwachting de sociale ontwikkeling van biggen (meer ruimte voor spelgedrag, meer spelpartners) en hun aanpassingsvermogen,. Het gezamenlijk kunnen eten (met andere zeugen en biggen) bevordert waarschijnlijk de ontwikkeling van het voeropnamegedrag en maagdarmkanaal. Hierdoor zouden biggen minder problemen kunnen krijgen rondom het spenen (zie ook 3.3). Reeds afgeronde proeven (aangevraagd bij de locale DEC) wijzen hier inderdaad op, en we zouden graag nader onderzoek doen om te begrijpen welke aspecten van het groepskraamsysteem hieraan bijdragen. Het systeem biedt bovendien de mogelijkheid om de zeugen rondom inseminatie in de groep te houden. In plaats van spenen op 4 weken leeftijd, worden zeugen vanaf 4 weken na de geboorte van de biggen enkele dagen voor ca. 10 uur per etmaal van hun biggen gescheiden ("Intermittent suckling") en daarbij blootgesteld aan een beer waardoor ze in oestrus komen en kunnen worden geïnsemineerd. Hierna kunnen de zeugen zelf beslissen hoeveel tijd ze bij hun biggen willen doorbrengen. Als zeugen tijdens de lactatie geïnsemineerd kunnen worden, kan de zoogperiode voor de biggen verlengd worden (bijvoorbeeld tot 8 à 9 weken) zonder dat dit consequenties heeft voor het interval tussen twee opeenvolgende worpen. Het verlengen van de zoogperiode waarbij de zeugen de mogelijkheid hebben zich van de biggen terug te trekken vermindert naar verwachting de problemen rondom het spenen van biggen (zie ook 3.3). Studenten zullen in het kader van hun opleiding betrokken worden bij de observaties van dit onderzoeksproject (zie 3.2).
3.2 Doel Beschrijf de algemene doelstelling en haalbaarheid van het project. •
In het geval het project gericht is op één of meer onderzoeksdoelen: op welke vra(a)g(en) dient dit project antwoord(en) te verschaffen? Pagina 2 van 5
•
In geval het een ander dan een onderzoeksdoel betreft: in welke concrete behoefte voorziet dit project?
Doel van het onderzoek beschreven in dit projectvoorstel is (1) onderzoeken of het nieuwe groepskraamsysteem (met verschillende opties, inclusief een verlengde zoogperiode en inseminatie tijdens de zoogperiode) consequenties heeft voor de gezondheid en het welzijn van zeugen en hun biggen; (2) onderzoeken of opgroeien in dit complexe systeem effect heeft op het sociale gedrag en (darm)gezondheid van biggen op de langere termijn; (3) onderzoeken of aspecten van het groepskraamsysteem die een positief effect hebben op het welzijn en de gezondheid van biggen en/of zeugen op praktijkbedrijven ook tot positieve effecten leiden. Daarnaast (4) kunnen studenten met belangstelling voor dit type onderzoek waarnemingen doen aan de varkens waardoor ze getraind worden in het doen van gedragsobservaties en de bijbehorende analyses. Dit zijn meestal Bachelor of Master studenten van , en soms studenten van andere instellingen. De haalbaarheid van deze doelen is groot. Dit project zal de basis leggen voor een nieuw kraamsysteem voor zeugen en hun biggen dat vervolgens doorontwikkeld kan worden in de praktijk, en kennis kan opleveren die relevant is voor collegawetenschappers en onderwijs maar ook binnen de huidige varkenshouderijsystemen gebruikt kan worden voor verbeteringen in huisvestingscondities en/of management (zie 3.3.). 3.3 Belang Beschrijf het wetenschappelijk en/of maatschappelijk belang van de hierboven beschreven doelstelling(en). In het project worden de effecten van verschillende kraamsystemen op het welzijn en de gezondheid van zeugen en biggen onderzocht. De in het project gegenereerde kennis is ten eerste belangrijk voor de ontwikkeling van welzijnsvriendelijkere huisvestingssystemen voor varkens. Dit type onderzoek is noodzakelijk voordat nieuwe systemen toegepast kunnen worden op varkensbedrijven en kan niet door individuele varkenshouders worden gerealiseerd. Eén van de vragen is of het betreffende groepskraamsysteem de problemen rondom het spenen van biggen kan verminderen. Als biggen van de zeug worden gescheiden bij het spenen, moeten ze overschakelen van het drinken van moedermelk naar het zelfstandig opnemen van vaste voeding. Het spenen in de praktijk gaat vaak gepaard met veranderingen in omgeving en groepssamenstelling en is voor biggen een stressvolle gebeurtenis waarbij veel gezondheidsen welzijnsproblemen kunnen optreden. Gespeende biggen vertonen vaak een lage voeropname, een groeidip, speendiarree en gedragsproblemen (beschadigend gedrag, gericht op andere biggen) en in de periode rondom het spenen worden relatief veel antibiotica gebruikt. In het groepskraamsysteem kunnen biggen van elkaar en van de zeugen leren. Dit zal vooral invloed hebben op de ontwikkeling van voeropnamegedrag en sociaal gedrag. De complexe omgeving draagt ook bij aan het kunnen omgaan met onverwachte gebeurtenissen. We verwachten daarom dat biggen uit een groepskraamsysteem minder problemen zullen hebben rondom spenen. Het project zal ook kennis opleveren over deelaspecten van het systeem die op de huidige praktijkbedrijven zijn toe te passen. Ten tweede zal het project fundamentele wetenschappelijke kennis genereren over de impact van de vroege postnatale omgeving (met veel of weinig sociale en fysieke stimuli) op de ontwikkeling van sociale vaardigheden, gedrag en (darm)gezondheid. Over de invloed van bijvoorbeeld meer spelpartners en meer volwassenen tijdens een belangrijke fase in de sociale ontwikkeling is vrij weinig bekend, en al helemaal weinig bij varkens. Varkens hebben een hoog ontwikkelde sociale cognitie en complex sociaal gedrag. Ze bouwen, in tegenstelling tot de meeste andere hoefdieren, een nest voor hun biggen. Biggen zijn echter veel zelfstandiger en mobieler bij de geboorte dan typische nestblijvers als bijvoorbeeld ratten, muizen of honden en hebben, net als mensen, een perinatale groeispurt van het brein. De ontwikkeling van varkens en de invloed van de vroege (sociale) omgeving hierop is om die reden ook relevant voor wetenschappers in andere onderzoeksdomeinen. Verder is weinig bekend over de impact van het vroeg experimenteren met vast voer tijdens de lactatieperiode (wat biggen in het kraamsysteem zullen doen als zij sociaal gefaciliteerd worden en samen met de zeugen kunnen eten) op darmontwikkeling en –gezondheid. Ten derde draagt het project ook bij aan de opleiding van studenten die bij het onderzoek betrokken worden: zij zullen kennis vergaren over natuurlijk gedrag van varkens, welzijns- en gezondheidsproblemen in de veehouderij en de dilemma’s die spelen bij de ontwikkeling van alternatieve huisvestingssystemen, en vaardigheden op het gebied van gedragsobservatie- en analysemethoden. 3.4 Onderzoeksstrategie
Pagina 3 van 5
3.4.1 Geef een overzicht van de algemene opzet van het project (strategie). In het project worden biggen en zeugen uit verschillende kraamsystemen met elkaar vergeleken, met een focus op gedrag(sontwikkeling), groei en gezondheid. Daarnaast willen we bij een subset van de biggen fundamenteler onderzoek doen naar de consequenties van het opgroeien in het groepskraamsysteem voor hun (sociale) gedrag, aanpassingsvermogen en (darm)gezondheid. Tot slot willen we de toepassing van deelaspecten uit het groepskraamsysteem die positieve effecten hebben op de biggen en/of zeugen op praktijkbedrijven en/of proefbedrijven onderzoeken. 3.4.2 Geef een overzicht op hoofdlijnen van de verschillende onderdelen van het project en de daarbij gebruikte type(n) dierproef of dierproeven. NB Een deel van het onderzoek is al uitgevoerd en/of is geen dierproef in de zin der wet (b.v. gedragsobservaties en/of uitwerking van gegevens die in het kader van standaardmanagement verzameld worden). Deze delen vallen strikt gezien niet onder de huidige aanvraag maar worden kort genoemd omwille van het vaststellen van de onderlinge samenhang van de verschillende onderdelen. 0. (Reeds uitgevoerd). Het vergelijken van gedrag, groei en een aantal gezondheidsparameters van zeugen en biggen uit het groepskraamsysteem met dat van zeugen en biggen uit standaardhuisvesting (conventionele kraamhokken met kraambox voor de zeug). De biggen werden gevolgd tot 9 weken leeftijd, waarbij de biggen uit het groepskraamsysteem na het spenen (op 4 weken) gehuisvest werden in grote groepen. Deze vergelijking geeft een goed beeld van zowel de welzijnsvoordelen als -risico's van het alternatieve systeem. De biggensterfte rondom het werpen in groepshuisvesting was hoger dan dat in standaardhuisvesting. Daarentegen hadden biggen uit het groepskraamsysteem minder problemen na het spenen: ze hadden minder last van diarree, een hogere groei en vertoonden meer spelgedrag en minder beschadigend gedrag dan biggen uit standaardhuisvesting. 1. Het vergelijken van gedrag, groei en een aantal gezondheidsparameters van zeugen en biggen die op 4 weken gespeend worden met dat van biggen en zeugen die op 9 weken gespeend worden (inclusief intermittent suckling, waarbij de zeugen in week 5 ca. 10 uur per etmaal gedwongen en daarna vrijwillig periodes van de biggen zijn gescheiden). In deze fase worden tevens de langeretermijnconsequenties op gedrag en groei (tot in de vleesvarkensfase) onderzocht. 2. Het bestuderen van de effecten van opgroeien in een groepskraamsysteem in vergelijking met standaardhuisvesting op (darm)gezondheid rondom spenen en (sociaal) gedrag en aanpassingsvermogen op de langere termijn. 3. Het op praktijkbedrijven toetsen van een aantal (naar verwachting) positieve deelaspecten uit het groepskraamsysteem. 3.4.3 Beschrijf en benoem de logische samenhang van deze verschillende onderdelen en de eventuele fasering in de uitvoering. Vermeld eventuele mijlpalen en keuzemomenten. Ad 0). Is al uitgevoerd. Ad 1). Er loopt al een experiment met de genoemde vergelijking, maar dit is geen dierproef in de zin der wet. Echter we zouden graag een aantal metingen willen toevoegen die ethische toetsing behoeven. Deze metingen zullen uitgevoerd worden bij een varkensproefbedrijf door art. 9- en art 12 functionarissen van . Ad 2). Voor het genoemde onderzoek zullen we dieren uit dierproef 1 (uit de groep die op 4 weken gespeend wordt) vergelijken met dieren uit standaard kraamhokken. Deze dieren zullen na het spenen naar komen voor verder onderzoek. Ad 3). Deze fase in het project valt buiten het traject van de promovenda, maar afhankelijk van de resultaten van 1 en 2 willen we toestemming vragen om op praktijkbedrijven bijvoorbeeld de impact van een complexere kraamomgeving (bv. simpele omgevingsverrijking, voeding in andere (verrijkte) vorm, sociale verrijking door toegang tot andere tomen tijdens lactatie etc.) systematisch te onderzoeken en te evalueren. We hebben bijvoorbeeld ervaring met het bestuderen van de effecten van verrijking met een jutezak op het beschadigend gedrag van gelten op praktijkbedrijven.
Pagina 4 van 5
3.4.4 Benoem de typen dierproeven. Vul per type dierproef een bijlage Beschrijving dierproeven in. Volgnummer
Type dierproef
1
Het vergelijken van groepskraamsystemen met spenen op 4 weken of spenen op 9 weken in combinatie met intermittent suckling.
2
Sociaal) gedrag, aanpassingsvermogen en (darm)gezondheid van biggen uit groepskraamsysteem in vergelijking met biggen uit een standaard kraamhok.
3
Toetsen van deelaspecten van het groepskraamsysteem op praktijkbedrijven en/of onderzoeksbedrijven.
4 5 6 7 8 9 10
Pagina 5 van 5
3
Bijlage Beschrijving dierproeven • • • •
Deze bijlage voegt u bij uw projectvoorstel dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage invullen en toevoegen. Meer informatie vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
1.3
Vul het volgnummer en het type dierproef in.
Volgnummer
Type dierproef
1
Vergelijken van groepskraamsystemen met spenen op 4 weken of op 9 weken met intermittent suckling
Gebruik de volgnummers van vraag 3.4.4 van het format Projectvoorstel.
2 Beschrijving dierproeven A. Experimentele aanpak en primaire uitkomstparameters Beschrijf de keuze van de experimentele aanpak en de primaire uitkomstparameters. In het experiment wordt het effect van een verlengde lactatieperiode (intermittent suckling / geleidelijk spenen op 9 weken) in vergelijking met spenen op 4 weken in een groepskraamsysteem onderzocht. De focus ligt op de biggen, waarbij gedrag (spelgedrag als positieve welzijnsindicator, orale manipulatie van hokgenoten als negatieve welzijnsindicator en agressie), groei, voeropname en een aantal gezondheidsparameters (optreden van diarree, veterinaire behandelingen van de dieren, bloedwaardes van een aantal immuunparameters) de primaire uitkomstparameters zijn. Daarnaast wordt van de zeugen ook lichaamsgewicht, spekdikte en een aantal gezondheidsparameters bijgehouden. Pagina 1 van 7
Beschrijf de beoogde behandeling van de dieren (inclusief de aard, de frequentie en de duur van de behandelingen waaraan de dieren worden blootgesteld) en onderbouw de gekozen aanpak. De behandeling van de dieren is als volgt: De zeugen (5 per groep) gaan 1 week voor de verwachte werpdatum het groepkraamsysteem in. De zeugen kennen elkaar in principe van de drachtgroep. De biggen blijven tot ca. 1-1,5 week in hun eigen werphok (de zeug kan vrij in en uit na geboorte van de biggen) en krijgen daarna toegang tot het hele systeem. Spenen op 4 weken (S4): De S4-zeugen gaan bij spenen als de biggen 4 weken oud zijn terug naar de drachtstal. De S4-biggen worden op 4 weken als 1 grote groep in een speenhok geplaatst. Op 9 weken leeftijd gaan zij als groep naar een groot vleesvarkenshok. Intermittent suckling en spenen op 9 weken (S9): De S9-zeugen worden als de biggen 4 weken oud zijn voor ca. 5-6 dagen ongeveer 10 uur per etmaal van hun biggen gescheiden door ze in een aparte buitenruimte te plaatsen waar een beer is om het op gang komen van de ovariële cyclus te stimuleren. Naar verwachting komen de zeugen in oestrus en worden ze geïnsemineerd volgens standaardmanagementprocedures. Na deze periode van 'intermittent suckling' en inseminatie kunnen de zeugen in de overige weken zelf kiezen wanneer ze naar buiten gaan en zich dus van de biggen afzonderen. Op 9 weken leeftijd worden de S9-biggen gespeend en gaan ze als groep naar een vleesvarkenshok (identiek aan dat van S4). De metingen/handelingen aan de dieren zijn als volgt: 1) De zeugen worden gewogen en hun spekdikte wordt bepaald voordat ze de kraamstal ingaan, op 4 weken (=spenen voor S4 en start van intermittent suckling voor S9) en op 9 weken volgens standaardmanagementprocedures. Tevens worden rondom de weegmomenten locomotie van de zeugen en eventuele beschadigingen aan hun uiers en spenen gescoord volgens standaardprotocollen. S9-zeugen worden voor de start van intermittent suckling en driemaal daarna (ca. 1, 2 en 4 weken later) rectaal gescand (echografie) om ovulatie en dracht te kunnen bepalen. Van de S9-zeugen wordt wekelijks vastgesteld hoeveel tijd ze buiten doorbrengen. 2) De biggen worden regelmatig gewogen, en voeropname en voederconversie (op hokniveau) worden bepaald. 3) Het gedrag van de biggen wordt regelmatig geobserveerd middels continuous focal sampling, met een focus op spelgedrag en beschadigend gedrag (agressie, orale manipulatie van toomgenoten). Voorafgaand aan de observaties worden de dieren gemerkt met een rugnummer (stock marker spray of haarverf). 4) Rondom het spenen van beide groepen (4 weken resp. 9 weken) wordt het optreden van diarree vastgesteld door middel van visuele inspectie. 5) Van maximaal 4 representatieve biggen per toom (maximaal 240 biggen in totaal) willen we vijf maal een bloedmonster nemen (maximaal 10 ml per monster) middels venipuncture, op 4 weken leeftijd (=net voor spenen voor S4, net voor start intermittent suckling voor S9), op 6 weken leeftijd (= 2 weken na spenen voor S4 en 2 weken na start intermittent suckling voor S9), op 9 weken leeftijd (=net voor opleg in de vleesvarkensstal, voor de S9 groep is dit het speenmoment), op 11 weken leeftijd (=2 weken na opleg in de vleesvarkensstal) en op ongeveer 20 weken leeftijd, aan het einde van de vleesvarkensperiode. In het bloed wordt een aantal immuunparameters geanalyseerd die ten gevolge van spenen kunnen veranderen (o.a. acutefaseeiwitten als haptoglobine, leukocyten, circulating (natural) (auto)antibodies). Geef aan welke overwegingen en statistische methoden worden gebruikt om het aantal benodigde dieren tot een minimum te beperken. Groep is in feite de statistische experimentele eenheid in deze proef, omdat er grote groepsinvloeden zijn op gedrag, gezondheid en groei. We gebruiken veelal linear mixed models en/of generalized linear mixed models voor onze analyses, waarin we moeten corrigeren voor het (random of repeated) effect van groep. Een klassieke poweranalyse werkt niet in deze opzet, en daarom zijn we aangewezen op simulaties en/of voorgaand onderzoek. In dit geval hebben we een voorgaande proef gebruikt om te bepalen hoeveel groepen we nodig hebben om relevante verschillen, mochten deze er zijn, te kunnen aantonen. De groepen zijn groot (dat is inherent aan het systeem) leidend tot een groot aantal varkens betrokken bij de proef. De variabelen die we middels observaties of Pagina 2 van 7
standaardmanagementprocedures kunnen bepalen (aan gedrag, gezondheid, groei) zijn non-invasief en doen we bij alle varkens, omdat dit ook de variabelen zijn die de meeste 'within-treatment' variatie vertonen. Deze vallen ons inziens buiten de wet op de dierproeven. De immuunparameters die we in het bloed willen bepalen vertonen minder variatie. Op basis van voorgaande experimenten waarin effecten van huisvestingscondities en/of voersamenstelling op dezelfde immuunparameters werden onderzocht, zouden we bij 2 representatieve geltjes en 2 beetjes per toom (= maximaal 240 varkens voor het hele experiment) bloed af willen nemen om effecten op acutefase-eiwitten, natural (auto)antibodies en leukocyten aan te kunnen tonen. B. De dieren Benoem de diersoorten, herkomst, geschatte aantallen en levenstadia. Onderbouw deze keuzes. Varkens zijn doeldier in dit experiment. Er worden varkens gebruikt van het varkensproefbedrijf: zeugen (Topigs 20, deze zijn al op het bedrijf aanwezig) en hun nakomelingen (Topigs 20 x Tempo). De gebruikte lijnen zijn standaard voor het proefbedrijf en bovendien gangbaar in de Nederlandse varkenshouderij. Er zijn twee groepskraamsystemen aanwezig op het proefbedrijf. In elk systeem worden 5 zeugen met hun biggen gehuisvest. Naar verwachting zijn er 5 rondes nodig om de effecten op gedrag, groei en gezondheid te evalueren. Deze aantallen zijn gebaseerd op ons vorige experiment. In totaal gaat het dan om 50 zeugen (2 behandelingen x 5 rondes x 5 zeugen per ronde per behandeling) en hun nakomelingen (ca. 500-700 biggen). We zouden graag een 6e reserveronde aanvragen die kan worden ingezet bij onvoorziene omstandigheden, en omdat het contrast tussen behandelingen mogelijk kleiner is dan in voorgaande proef. Dus maximaal 60 zeugen met bijbehorende biggen (maximaal 900, uitgaande van een toomgrootte van 15). Van deze dieren zullen van maximaal 240 biggen (6 rondes x 2 systemen x 5 tomen x 4 representatieve biggen per toom) bloedmonsters worden genomen. C. Hergebruik Is er hergebruik van dieren? Nee, ga door met vraag D. Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. De zeugen zijn reeds aanwezig op het proefbedrijf. Het is niet uit te sluiten dat de (in het algemeen multipare) zeugen al eerder aan een praktijkonderzoek hebben deelgenomen (bv. een experiment naar vloertype, of type voer) maar dit zal overwegend onderzoek geweest zijn dat geen dierproef was in de zin der wet, of anders met hoogstens licht ongerief. Is er in het voorgaande of in het geplande gebruik sprake van (of een risico van) ernstig ongerief? Nee Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. D. Vervanging, vermindering en verfijning Laat zien hoe de toepassing van methoden voor vervanging, vermindering en verfijning zijn meegewogen bij het bepalen van de experimentele strategie, de keuze van de dieren en de opzet van de dierproef en welk keuzes daarbij zijn gemaakt. Vervanging: omdat het onderzoek betreft naar onder andere gedrag en gedragsontwikkeling en welzijn van varkens is werken met levende dieren noodzakelijk. Vermindering: de biggen worden in grote groepen gehouden (dat is onderdeel van het systeem), en beïnvloeden elkaar. Daarom is groep de experimentele Pagina 3 van 7
eenheid en zijn er relatief veel dieren nodig voor de vergelijking van groei en gedrag. Echter voor de invasieve parameters gaan we een beperkt aantal dieren per groep samplen (zie B). Verfijning: voor het overgrote deel is gekozen voor (gedrags)observaties, al dan niet rondom standaardmanagementprocedures, als basis voor de experimentele studie. Slechts bij een deel van de dieren worden invasieve procedures toegepast. Verder wordt het merken van dieren (aanbrengen van rugnummers voor individuele identificatie) zoveel mogelijk gecombineerd met andere handelingen (bv. wegen) om het hanteren van dieren tot een minimum te beperken. Geef aan welke maatregelen zijn genomen om de kans op pijn, lijden of angst bij de dieren en de kans op nadelige milieueffecten tot een minimum te beperken. Indien dieren onverhoopt kreupel of ziek worden zullen zij zo snel mogelijk behandeld worden conform het standaard diermanagement op het proefbedrijf (zie ook I). De toe te passen procedures worden zorgvuldig uitgevoerd.
Herhaling en duplicering E. Herhaling Geef aan hoe is nagegaan of deze dierproeven niet al eerder zijn uitgevoerd. Indien van toepassing geef aan waarom duplicatie noodzakelijk is.
Dit type onderzoek is schaars, en de vergelijking van groepskramen met een standaard speenleeftijd (4 weken) met groepskramen met een verlengde lactatieperiode wordt voor zover wij weten op geen enkele andere plek ter wereld uitgevoerd en is ook nooit eerder onderzocht. heeft de bestaande literatuur over groepskraamsystemen uitvoerig onderzocht en beschreven in een recent gepubliceerd review (Van Nieuwamerongen et al. 2014, Animal) en ook een internationale verkenning gedaan waarin afgerond en lopend onderzoek naar dergelijke systemen op een rijtje is gezet (ook zgn "grijze literatuur" (rapporten, folders) en praktijkervaringen zijn hierin mee genomen); dit is deels gepubliceerd in een Livestock Research rapport (Van Nieuwamerongen et al. 2014).
Huisvesting en verzorging F. Huisvesting en verzorging Worden de dieren anders dan volgens de eisen in bijlage III van de richtlijn 2010/63/EU gehuisvest en/of verzorgd? Nee
Ja > Geef, indien dit kan resulteren in nadelige effecten op het dierenwelzijn, aan op welke wijze de dieren worden gehuisvest en verzorgd en motiveer de keuze om af te wijken van de eisen in bovengenoemde bijlage III. Het betreft onderzoek naar een nieuw huisvestingssysteem. De dieren worden gehuisvest in een nieuw groepskraamsysteem van ca. 86 m2 met daarin jute zakken, touwen, en 2 handen lang stro per toom daags. Na spenen worden de S4 biggen gehuisvest in een groot speenhok met jute zakken, handjes stro en een aantal speelobjecten (oppervlakte ca. 0.45 m2 per big). In de vleesvarkensstal worden de S4 en S9 varkens gehuisvest in hokken van ca. 36 m2 met substraat (snijmais en/of stro en/of iets vergelijkbaars). Deze manier van huisvesten voldoet aan de wettelijke eisen voor de varkenspraktijk. Een mogelijk nadelig effect op het dierenwelzijn is het hogere risico op biggensterfte rondom het werpen, omdat de zeug tijdens het werpen niet in een kraambox staat. G. Plaats waar de dieren worden gehuisvest • Worden de dierproeven geheel of gedeeltelijk uitgevoerd bij een inrichting die niet onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van een Pagina 4 van 7
instellingsvergunninghouder Wod valt? Nee > Ga verder met vraag H. Ja > Geef aan wat voor bedrijf of instelling dit betreft. Waarom is hiervoor gekozen en hoe wordt een adequate huisvesting, verzorging en behandeling van de dieren gewaarborgd?
Ongeriefinschatting/humane eindpunten H. Pijn en pijnbestrijding Valt te voorzien dat er pijn kan optreden bij de dieren? Nee > Ga verder met vraag I. Ja > Worden in dat geval verdoving, pijnstilling en/of andere pijnverlichtingsmethoden toegepast? Nee > Motiveer dan waarom geen pijnverlichtingsmethoden worden toegepast. Onder praktijkcondities komt biggensterfte voor, kreupelheid en andere gezondheidsproblemen. De gezondheid van de dieren wordt minimaal tweemaal daags gecheckt. Als zeugen en/of biggen kreupel worden of een ander gezondheidsprobleem krijgen dat met pijn gepaard gaat (bijvoorbeeld mastitis) zal pijnstilling worden toegepast. De bloedafname kan ook leiden tot pijn (door de naald en/of de fixatie, zie hieronder), deze pijn is kortstondig en hierbij passen we geen pijnstilling toe omdat locale pijnstilling ook een injectie zou vergen en daarmee het ongerief niet vermindert. Ja I. Overige aantasting van het welzijn en maatregelen Welke eventuele andere vormen van welzijnsaantasting worden voorzien? Mogelijke risico's op welzijnsaantastingen (die voor een deel niet samenhangen met de proef an sich alswel standaard zijn voor commercieel gehouden varkens): 1) Enige stress bij de biggen als ze gehanteerd worden. 2) Enige stress bij de zeugen als ze gehanteerd worden. 3) Stress bij de biggen als ze gespeend worden en/of blootgesteld aan intermittent suckling en/of naar de vleesvarkensafdeling gaan. 4) Vermagering van de zeugen in de groep met verlengde lactatie. 5) Risico op niet-synchroon geleidelijk spenen waardoor zeugen die veel bij de biggen blijven door de biggen "belaagd" worden met mogelijk schade aan uier en/of spenen. 6) Infecties en/of kreupelheid en/of biggensterfte rondom het werpen.
Geef aan wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn. 1), 2) Angst voor mensen, nieuwe situaties, en bij de biggen waarbij bloed wordt afgenomen evt. korte pijn door de nose sling (touw om de neus dat gebruikt wordt voor fixeren van de oudere dieren, jongere biggen worden op de rug gelegd voor bloedafname) en naald en 3) de biggen: overgang naar vast voer, andere omgeving. Pagina 5 van 7
4) Te weinig voeropname in combinatie met een hoge melkgift. 5) Als biggen nog graag moedermelk willen drinken, maar hun zeug besluit veel in de buitenruimte te blijven, zouden ze een poging kunnen doen bij andere (wel veel aanwezige zeugen) te drinken. 6) Geen onderdeel van het experiment, maar onder praktijkcondities komen genoemde problemen helaas voor. Beschrijf welke maatregelen worden genomen om deze schadelijke effecten te voorkomen of waar mogelijk te minimaliseren. 1) en 2) De dieren worden gewend aan de aanwezigheid van mensen om angst tijdens het hanteren te minimaliseren. In het systeem wordt handmatig voer en stro verstrekt, dit draagt ook bij aan een goede mens-dier relatie. Voor het rectaal scannen (echografie) worden de zeugen even in een voerbox gezet waarin ze ook voer ontvangen, en de procedure wordt snel en vakkundig uitgevoerd door ervaren artikel-12 of artikel-9 functionarissen. Verder worden handelingen aan dieren zoveel mogelijk beperkt door bv. het scoren van eventuele uierschade of het merken van de dieren te combineren met standaard weeg- of verplaatsingsmomenten. 3) Stress bij spenen, intermittent suckling en verplaatsen bij de biggen is niet helemaal te vermijden, ook al hopen we dat het groepskraamsysteem biggen beter voorbereidt op veranderingen en in het bijzonder op het spenen dan het conventionele systeem. Om stress te verminderen worden de varkens in alle overgangssituaties (spenen, intermittent suckling, overgang naar de vleesvarkensstal) in hun eigen groep gehouden en niet gemengd met vreemde varkens. Voerovergangen (bijvoorbeeld van biggenbrok naar vleesvarkensbrok) worden geleidelijk gedaan en vallen niet samen met verplaatsingsmomenten (dus biggen krijgen bv. na spenen eerst hetzelfde voer als daarvoor). Verder krijgen biggen na het spenen de eerste paar dagen dezelfde voerbakken als in het kraamsysteem, om de overgang te versoepelen. 4) We monitoren de conditie van de zeugen (minimaal tweemaal daags), hanteren een hoog voerniveau en passen de voergift aan indien nodig. De zeugen kunnen zich als ze dat willen afzonderen van de biggen. Tot nu toe is onze ervaring dat de zeugen bij een verlengde zoogperiode onder deze condities goed op gewicht blijven. Als er toch een zeug onverhoopt te veel vermagert, dan wordt ze voortijdig gespeend en naar de drachtgroep gebracht. Dit zal in overleg met de IvD worden geconcretiseerd. 5) We proberen het gebruik van de zeugen van de binnen- en buitenruimte een klein beetje te sturen door middel van de voergift (buiten of binnen) en houden in de gaten of er uier- of speenschade optreedt. Ook hier geldt dat we een zeug voortijdig kunnen spenen indien nodig. 6) Biggensterfte rondom het werpen proberen we zoveel mogelijk te beperken door het aanbieden van nestmateriaal, en het ontwerp van het kraamhok (warm biggennest, ontsnappingsroutes voor biggen als de zeug te snel gaat liggen, maatregelen om het "omrollen" van de zeug van linker- naar rechterflank te vertragen). Dieren worden volgens standaardmanagement op het proefbedrijf zo snel mogelijk behandeld met antibiotica en/of pijnstillers in geval van pijn of ziekte en indien nodig geëuthaniseerd. J. Humane eindpunten • Valt te voorzien dat zich bij deze dierproef omstandigheden voordoen waarbij het toepassen van humane eindpunten geïndiceerd is om verder lijden van de dieren te voorkomen? Nee > Ga verder met vraag K. Ja > Geef aan welke criteria hierbij worden gehanteerd. Welk percentage van de dieren loopt kans deze criteria te halen? K. Classificatie van ongerief Pagina 6 van 7
Geef aan hoe in het licht van alle hierboven beschreven negatieve effecten het cumulatief ongerief wordt geclassificeerd in termen van ‘terminaal’, ‘licht’, ‘matig’ of ‘ernstig’ ongerief. We schatten het ongerief van de varkens waarvan vijfmaal maximaal 10 ml bloed wordt afgenomen (in week 4, 6, 9, 11 en ca. 20) in als licht (maximaal 240 dieren). De overige dieren worden alleen geobserveerd en blootgesteld aan handelingen die standaard zijn in de varkenshouderij. Aan de ene kant zouden we kunnen stellen dat deze dieren niet blootgesteld worden aan een dierproef in de zin der wet. Aan de andere kant passen we een nieuw huisvestings- en managementssysteem toe dat weliswaar binnen de wettelijke eisen valt van de varkenshouderij maar wel anders is dan de meeste gangbare bedrijven en wellicht andere risico's voor ongerief met zich meebrengt (zoals bijvoorbeeld het genoemde hogere risico op biggensterfte door het los laten lopen van de zeug in het kraamhok. Overigens is los werpen wel gangbaar in de biologische varkenshouderij). Mocht de overweging van de DEC/CCD zijn dat deze dieren ook als proefdieren worden aangemerkt, dan schatten we hun ongerief in als maximaal licht.
Einde experiment L. Wijze van doden Worden de dieren als onderdeel van het experiment of na afloop van het experiment gedood? Nee > Ga verder met de ondertekening. Ja > Geef aan waarom het doden van dieren als eindpunt essentieel is voor deze proef. Wordt er een methode(n) van doden uit bijlage IV van richtlijn 2010/63/EU toegepast? Nee > Beschrijf de euthanasiemethode en onderbouw de keuze hiervoor. Ja
Pagina 7 van 7
4
Bijlage Beschrijving dierproeven • • • •
Deze bijlage voegt u bij uw projectvoorstel dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage invullen en toevoegen. Meer informatie vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
1.3
Vul het volgnummer en het type dierproef in.
Volgnummer
Type dierproef
2
(Sociaal) gedrag, aanpassingsvermogen en (darm)gezondheid van biggen uit groepskraamsysteem
Gebruik de volgnummers van vraag 3.4.4 van het format Projectvoorstel.
2 Beschrijving dierproeven A. Experimentele aanpak en primaire uitkomstparameters Beschrijf de keuze van de experimentele aanpak en de primaire uitkomstparameters. In het experiment wordt het effect van opgroeien in een complex groepskraamsysteem in vergelijking met opgroeien in een standaard kraamhok op (sociaal) gedrag, aanpassingsvermogen en (darm)gezondheid van biggen onderzocht. Beschrijf de beoogde behandeling van de dieren (inclusief de aard, de frequentie en de duur van de behandelingen waaraan de dieren worden blootgesteld) en onderbouw de gekozen aanpak. De behandeling van de dieren is als volgt: Pagina 1 van 6
De biggen groeien op in een standaard kraamhok (individueel hok met kraambox voor de zeug); SH, of in een groepskraamsysteem (5 zeugen en hun biggen in een complexe omgeving); GH en worden alle op 4 weken gespeend en naar vervoerd. De metingen/handelingen aan de dieren zijn als volgt: - Abrupt spenen leidt vaak tot een lage voeropname en een (tijdelijk) verlies aan darmfunctie. We hebben aanwijzingen uit voorgaande proeven dat dieren uit een complex groepskraamsysteem al eerder leren om vast voedsel te eten (van hun moeder en andere zeugen en biggen) en daarom een betere absorptieve capaciteit van het maagdarmkanaal zullen hebben na spenen. Om dit te testen worden dieren op ca. 3 dagen voor en ca. 4 dagen na spenen blootgesteld aan een orale suikerabsorptie test (bv. met 10% mannitol (5 ml/kg BW) en/of 10% galactose (5 ml/kg BW), Turpin et al. 2014) en voor spenen en na toediening wordt een bloedmonster (venipuncture, maximaal 10 ml per monster) genomen voor bepaling van plasma mannitol en galactose waardes. Voorafgaand aan de test moeten de biggen ca. 3 uur vasten (voor het spenen door ze even af te zonderen van de zeug, na het spenen door het voer weg te halen) maar hebben onbeperkt toegang tot drinkwater. De suikeroplossing zal worden toegediend via de neus (met een nasogastric tube. Deze is ontwikkeld om pasgeboren biggen colostrum toe te kunnen dienen). Er zullen nog drie maal bloedmonsters (maximaal 10 ml) van de biggen worden genomen, op ca. 2 weken, 6 weken en 10 weken na spenen, om een lange-termijn effect op immuunstatus vast te stellen. - We verwachten dat het opgroeien in het complexe groepskraamsysteem zal leiden tot een betere sociale ontwikkeling van biggen, met mogelijk op latere leeftijd meer (subtiel) dreig- en submissief gedrag, en minder bijtgedrag en nahappen. Bovendien verwachten we dat biggen minder gestrest zullen raken van kleine veranderingen en hiervan sneller herstellen. Biggen zullen, startend enige weken na het spenen, worden blootgesteld aan een aantal testen waarin enige sociale frictie wordt opgewekt, bijvoorbeeld een resident-intruder test of een voercompetitietest. Deze testen worden bij varkens vaker toegepast om agonistisch gedrag en sociale ontwikkeling te meten. Verder worden de biggen blootgesteld aan een aantal standaard stress testen: een 15-min restraint (opsluiten in een weegschaal) en een novel environment-novel object test. Rondom deze testen zal herhaald speeksel verzameld worden voor bepaling van cortisol. - Een kleinere groep biggen, indien mogelijk een deel van de hierboven genoemde biggen, zal worden blootgesteld aan een cognitieve test (holeboard spatial learning test of vergelijkbaar) en zal worden opgeofferd voor hersenonderzoek in samenwerking met de universiteit Geef aan welke overwegingen en statistische methoden worden gebruikt om het aantal benodigde dieren tot een minimum te beperken. Groep is in feite de statistische experimentele eenheid in deze proef. We gebruiken veelal linear mixed models en/of generalized linear mixed models voor onze analyses, waarin we moeten corrigeren voor het (random of repeated) effect van groep. Een klassieke poweranalyse werkt niet in deze opzet, en daarom zijn we aangewezen op simulaties en/of voorgaand onderzoek. Voor de suikerabsorptie test en de stresstesten verwachten we maximaal 50 biggen (representatief voor hun groep) per systeem nodig te hebben (dus maximaal 100 biggen in totaal). Dit is gebaseerd op voorgaand onderzoek (Turpin et al. 2014) waarin biggen uit standaard huisvesting werden vergeleken met biggen die aan intermittent suckling werden blootgesteld. De behandeling (uit Turpin et al. 2014) heeft naar verwachting een vergelijkbaar effect als groepskramen op voeropname tijdens de lactatie (beide behandelingen stimuleren voeropname tijdens lactatie) en daarmee op voeropname en darmfunctie na spenen. Het benodigd aantal biggen voor de gedragstesten is gebaseerd op voorgaand en recent onderzoek (deels ongepubliceerd) waarin effecten van verschillende voer- en/of huisvestingsbehandelingen werden onderzocht. Op basis van voorgaand onderzoek naar cognitie van varkens uit verschillende huisvestingssystemen (Bolhuis et al. 2014) verwachten we voor de cognitieve test en het hersenonderzoek maximaal 16 biggen per systeem nodig te hebben (dus 32 in totaal, dit kan een subset zijn van de 100 biggen). B. De dieren Benoem de diersoorten, herkomst, geschatte aantallen en levenstadia. Onderbouw deze keuzes. Pagina 2 van 6
Varkens zijn doeldier in dit experiment. Er worden Topigs 20 x Tempo biggen gebruikt. De gebruikte kruising is standaard voor het proefbedrijf en bovendien gangbaar in de Nederlandse varkenshouderij. Er worden, in meerdere rondes, biggen uit het standaard systeem en biggen uit het groepskraamsysteem naar vervoerd voor het onderzoek naar suikerabsorptie, sociaal gedrag en stress. Onze intentie is om de 32 biggen voor hersenonderzoek uit deze 100 te selecteren. Echter als dit logistiek niet mogelijk is dan zouden we toestemming willen vragen om 32 andere biggen te selecteren. Het gaat dus om maximaal 132 biggen. C. Hergebruik Is er hergebruik van dieren? Nee, ga door met vraag D.
Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. De biggen uit het groepskraamsysteem worden geselecteerd uit tomen die in dierexperiment 1 zitten. Voor dierexperiment 1 zullen de groepen na het spenen iets kleiner worden dan de totale groep, en uit het surplus kunnen biggen geselecteerd worden voor experiment 2. Deze dieren zijn aan maximaal licht ongerief blootgesteld geweest. Is er in het voorgaande of in het geplande gebruik sprake van (of een risico van) ernstig ongerief? Nee
Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. D. Vervanging, vermindering en verfijning Laat zien hoe de toepassing van methoden voor vervanging, vermindering en verfijning zijn meegewogen bij het bepalen van de experimentele strategie, de keuze van de dieren en de opzet van de dierproef en welk keuzes daarbij zijn gemaakt. Vervanging: omdat het onderzoek betreft naar onder andere gedrag en gedragsontwikkeling en welzijn van varkens is werken met levende dieren noodzakelijk. Vermindering: we gebruiken voor het vaststellen van absorptieve capaciteit van de darm rondom spenen en de sociale ontwikkeling/het aanpassingsvermogen dezelfde biggen. Verfijning: binnen dit onderzoeksproject is voor het grootste deel gekozen voor non-invasieve (gedrags)observaties, al dan niet rondom standaard management procedures, als basis voor de experimentele studie. Bij een klein deel van de dieren worden invasieve procedures toegepast. Verder wordt merken van dieren zoveel mogelijk gecombineerd met andere handelingen (bv wegen) om het hanteren van dieren tot een minimum te beperken. Geef aan welke maatregelen zijn genomen om de kans op pijn, lijden of angst bij de dieren en de kans op nadelige milieueffecten tot een minimum te beperken. Indien dieren onverhoopt kreupel of ziek worden zullen zij zo snel mogelijk behandeld worden. Dieren zullen worden gewend aan mensen om angst tijdens hanteren te verminderen. Het nemen van speekselmonsters zal worden gedaan door varkens vrijwillig op grote wattenstokken te laten kauwen. Ook hier zullen we de varkens aan laten wennen: voorafgaand aan de daadwerkelijke test zullen onderzoekers een aantal keren in het hok stappen en de wattenstokken aanbieden. Pagina 3 van 6
Herhaling en duplicering E. Herhaling Geef aan hoe is nagegaan of deze dierproeven niet al eerder zijn uitgevoerd. Indien van toepassing geef aan waarom duplicatie noodzakelijk is.
Dit type onderzoek is schaars, en onderzoek dat in het verleden heeft plaatsgevonden naar groepshuisvesting tijdens de lactatie was voor het grootste deel gefocust op de zeugen. Daarnaast is er nog nauwelijks gekeken naar de lange termijn-effecten van opgroeien in een groepskraamsysteem op gedrag en gezondheid van biggen. Het nieuwe systeem op het varkensproefbedrijf biedt in tegenstelling to alle andere in de literatuur beschreven groepskraamsystemen) de biggen de mogelijkheid om met de zeugen mee te eten, en de effecten van dit systeem op gezondheid en welzijn rondom spenen en in het latere leven zijn nog onbekend (zie Van Nieuwamerongen et al. 2014, Animal voor een review over groepskraamsystemen). Ook in iets bredere zin is onderzoek naar de effecten van vroege postnatale huisvestingscondities die divergeren in (met name) sociale complexiteit en mogelijkheden voor sociaal leren op gezondheid en gedrag op de lange termijn schaars.
Huisvesting en verzorging F. Huisvesting en verzorging Worden de dieren anders dan volgens de eisen in bijlage III van de richtlijn 2010/63/EU gehuisvest en/of verzorgd? Nee
Ja > Geef, indien dit kan resulteren in nadelige effecten op het dierenwelzijn, aan op welke wijze de dieren worden gehuisvest en verzorgd en motiveer de keuze om af te wijken van de eisen in bovengenoemde bijlage III. De dieren worden tot aan spenen gehuisvest in een nieuw groepskraamsysteem van ca. 86 m2 met daarin jute zakken en 2 handen lang stro per toom daags of in standaard kraamhokken met een kraambox voor de zeug (dus onder praktijkcondities in die lijn zijn met de wettelijke regels voor de varkenshouderij). Na spenen worden de biggen naar vervoerd. Daar zullen ze in kleine groepen met enige verrijkings- en beddingmaterialen worden gehuisvest. G. Plaats waar de dieren worden gehuisvest • Worden de dierproeven geheel of gedeeltelijk uitgevoerd bij een inrichting die niet onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van een instellingsvergunninghouder Wod valt? Nee > Ga verder met vraag H. Ja > Geef aan wat voor bedrijf of instelling dit betreft. Waarom is hiervoor gekozen en hoe wordt een adequate huisvesting, verzorging en behandeling van de dieren gewaarborgd?
Ongeriefinschatting/humane eindpunten H. Pijn en pijnbestrijding Valt te voorzien dat er pijn kan optreden bij de dieren? Pagina 4 van 6
Nee > Ga verder met vraag I. Ja > Worden in dat geval verdoving, pijnstilling en/of andere pijnverlichtingsmethoden toegepast? Nee > Motiveer dan waarom geen pijnverlichtingsmethoden worden toegepast. De bloedafname kan leiden tot pijn (door de naald en/of de fixatie, zie hieronder), hetzelfde geldt voor het inbrengen van de nasogastric tube. Deze pijn is kortstondig en hierbij passen we geen pijnstilling toe (voor locale pijnstilling zou een injectie nodig zijn die tot net zoveel pijn leidt en daarmee wordt het ongerief dus niet verminderd). Ook zouden de agressieve interacties in de sociale testen tot pijn kunnen leiden. Indien deze pijn kortstondig is (tijdens de test zelf omdat een varken een kopslag of beet krijgt van een ander varken) passen we geen pijnstilling toe. Indien de dieren onverhoopt een verwonding oplopen die tot pijn leidt na de test, dan zal pijnstilling worden toegepast. Ja I. Overige aantasting van het welzijn en maatregelen Welke eventuele andere vormen van welzijnsaantasting worden voorzien? 1) Stress bij de biggen als ze gehanteerd worden. 2) Stress en/of pijn tijdens bloedafname (vijfmaal maximaal 10 ml) door de naald en het fixeren (op jonge leeftijd op de rug, bij oudere biggen door een nose sling) en tijdens suikerabsorptietest (inbrengen van een nasogastric tube, vergelijkbaar met een slangetje voor sondevoeding, en toedienen van een suikeroplossing). 3) Stress en/of pijn door blootstelling aan de gedragstesten.
Geef aan wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn. 1) Angst voor mensen, nieuwe situaties. 2) Kortdurende pijn en stress door de invasieve procedures. 3) Stress door gedragstesten, in testen waarin sociale frictie wordt opgewekt mogelijk ook pijn door agressief gedrag van soortgenoten. Beschrijf welke maatregelen worden genomen om deze schadelijke effecten te voorkomen of waar mogelijk te minimaliseren. 1) en 2) De dieren worden zo goed mogelijk gewend aan mensen om angst bij hanteren te reduceren. Stress bij de gedragstesten is moeilijk te vermijden, maar we hebben gekozen voor relatief kortdurende testen waarbij cortisolniveaus doorgaans uiterlijk een uur na de test weer op basaal niveau zijn. Ook het bloed afnemen en het toedienen van de suikeroplossing is kortdurend. 3) Omdat het sociale en agonistische gedrag van varkens de belangrijkste read-out parameters zijn, is agressie in de sociale-frictie testen niet te vermijden. Varkens die vechten en kopslagen geven met een open bek zullen elkaar huidkrassen/schrammen toebrengen. Deze zijn meestal na een paar dagen verdwenen. We zullen de testduur kort houden, en het verloop van de test ter plekke monitoren zodat we dieren direct van elkaar kunnen scheiden indien er onverhoopt sprake is van excessieve agressie (bv. langdurig nahappen/najagen) die leidt tot verhoogd risico op kreupelheid (bv. we zien dat varkens zo intensief vechten dat ze dreigen uit te glijden of hun evenwicht te verliezen) of uitputting (bv. we horen dat varkens erg hijgen). J. Humane eindpunten • Valt te voorzien dat zich bij deze dierproef omstandigheden voordoen waarbij het toepassen van humane eindpunten geïndiceerd is om verder lijden van de dieren te voorkomen? Nee > Ga verder met vraag K. Pagina 5 van 6
Ja > Geef aan welke criteria hierbij worden gehanteerd. Welk percentage van de dieren loopt kans deze criteria te halen? K. Classificatie van ongerief
Geef aan hoe in het licht van alle hierboven beschreven negatieve effecten het cumulatief ongerief wordt geclassificeerd in termen van ‘terminaal’, ‘licht’, ‘matig’ of ‘ernstig’ ongerief. We schatten het ongerief van maximaal 164 dieren in als licht.
Einde experiment L. Wijze van doden Worden de dieren als onderdeel van het experiment of na afloop van het experiment gedood? Nee > Ga verder met de ondertekening. Ja > Geef aan waarom het doden van dieren als eindpunt essentieel is voor deze proef. Maximaal 32 dieren worden opgeofferd voor hersenonderzoek. De overige dieren worden niet opgeofferd. Wordt er een methode(n) van doden uit bijlage IV van richtlijn 2010/63/EU toegepast? Nee > Beschrijf de euthanasiemethode en onderbouw de keuze hiervoor. Ja
Pagina 6 van 6
5
Bijlage Beschrijving dierproeven • • • •
Deze bijlage voegt u bij uw projectvoorstel dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage invullen en toevoegen. Meer informatie vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
1.3
Vul het volgnummer en het type dierproef in.
Volgnummer
Type dierproef
3
Toetsen van deelaspecten van het groepskraamsysteem op praktijkbedrijven en/of onderzoeksbedrijven.
Gebruik de volgnummers van vraag 3.4.4 van het format Projectvoorstel.
2 Beschrijving dierproeven A. Experimentele aanpak en primaire uitkomstparameters Beschrijf de keuze van de experimentele aanpak en de primaire uitkomstparameters. In het experiment wordt een aantal deelaspecten van het groepskraamsysteem toegepast op praktijkbedrijven en/of onderzoeksbedrijven die varkens houden onder praktijkcondities (bijvoorbeeld onderzoeksbedrijven van veevoerproducenten) en het effect op welzijn, groei en gezondheid van de varkens wordt onderzocht. Beschrijf de beoogde behandeling van de dieren (inclusief de aard, de frequentie en de duur van de behandelingen waaraan de dieren worden blootgesteld) en onderbouw de gekozen aanpak. Pagina 1 van 6
In het experiment zal een aantal deelaspecten van het groepskraamsysteem op een praktijkbedrijf of proefbedrijf onderzocht worden, waarbij de exacte behandeling deels zal afhangen van de inzichten uit de voorgaande proeven. Te denken valt, bijvoorbeeld, aan het groeperen van biggen voorafgaand aan het spenen om hun sociale ontwikkeling te bevorderen en om stress bij spenen te verminderen, het toepassen van extra verrijking in het kraamhok, of het aanbieden van voer in alternatieve vorm (als verrijking). Dit zou plaatsvinden ofwel op praktijkbedrijven ofwel op onderzoeksbedrijven die varkens houden onder praktijkomstandigheden. Indien varkenshouders bereid zijn om systematisch bij een deel van hun varkens een door ons gekozen verandering toe te passen en wij ons beperken tot het observeren van het gedrag van de varkens en gezondheids- en gedragsproblemen vaststellen door middel van visuele inspectie, dan valt dat waarschijnlijk niet onder een dierproef in wettelijke zin. Echter, bij subsets van dieren in dit soort proeven zouden we graag additioneel bloedonderzoek doen om hun immuunstatus vast te stellen en/of een suikerabsorptietest (waarbij de suikeroplosssing wordt toegediend middels een nasogastric tube) en/of speeksel verzamelen voor analyse van cortisol. Verder zouden we graag een mestmonster willen nemen (rectal swab) op een aantal momenten voor spenen om vast te stellen of dieren al vast voer hebben gegeten of nog niet. Geef aan welke overwegingen en statistische methoden worden gebruikt om het aantal benodigde dieren tot een minimum te beperken. Groep is in feite de statistische experimentele eenheid in deze proef, omdat er grote groepsinvloeden zijn op gedrag, gezondheid en groei. We gebruiken veelal linear mixed models en/of generalized linear mixed models voor onze analyses, waarin we corrigeren voor het (random of repeated) effect van groep. Deze groepseffecten zijn op praktijkbedrijven vaak wat groter dan op onderzoeksbedrijven omdat de condities minder gestandaardiseerd zijn. We verdelen behandelings- en controlegroepen altijd zo gebalanceerd mogelijk over afdelingen, binnen afdelingen (bijvoorbeeld rekening houdend met hoekhokken, hokken dicht bij de ventilator en buitenmuren) en over pariteiten van zeugen heen (indien het niet mogelijk is om zeugen van dezelfde pariteit te selecteren). Om effecten van kleine veranderingen in management en huisvesting (die niettemin voor varkenswelzijn heel relevant kunnen zijn!) op relevante welzijnsparameters als gedrag (spelgedrag, manipulatief gedrag) en vooral lesies ten gevolge van manipulatief gedrag (bv oorwonden, staartwonden - 0-1 kenmerken met groep als random effect) te toetsen op praktijkbedrijven, zijn heel veel verschillende tomen nodig. Oor- en staartlesies komen op de meeste bedrijven bij een beperkt aantal dieren en in een beperkt aantal hokken voor, en de incidentie is erg variabel en onvoorspelbaar omdat bijtgedrag een multifactorieel probleem is. Als we het effect van onze behandelingen op de incidentie van deze lesies willen toetsen, hebben we maximaal 72 zeugen en hun biggen nodig per deelaspect. Dit aantal is gebaseerd op een voorgaande studie waarin positieve effecten vonden van het ophangen van een jutezak in het kraamhok en opfokhok op de incidentie van staartwonden bij opfokgelten (met op 13 weken 80% minder dieren met een (milde) staartwond ten gevolge van bijten (Ursinus et al 2014, Journal of Animal Science)). Na onderzoek naar het eerste deelaspect zal met de IvD overlegd worden of het aantal tomen per behandeling omlaag zou kunnen (bijvoorbeeld als blijkt dat de variatie op de praktijkbedrijven waar we onderzoek doen lager is dan verwacht). Voor de fysiologische metingen kunnen we toe met enkele dieren per toom; het maximum aantal dieren is gebaseerd op voorgaand onderzoek (nog ongepubliceerd) naar verschillende voerbehandelingen op immuunparameters op een onderzoeksbedrijf (zie B). Het aantal dieren benodigd voor de suikerabsorptietest zullen we in overleg met de IvD naar beneden bijstellen indien de voorgaande proef hiertoe aanleiding geeft. B. De dieren Benoem de diersoorten, herkomst, geschatte aantallen en levenstadia. Onderbouw deze keuzes. Varkens zijn doeldier in dit experiment. Er worden varkens gebruikt van praktijkbedrijven, die daar al zijn en/of geboren worden. We verwachten per deelaspect maximaal 72 tomen nodig te hebben (36 tomen met interventie/behandeling en 36 controletomen) om relevante verschillen in gedrag en oor- en staartlesies aan te tonen. Een deel van de biggen willen we blootstellen aan bloedafnames en een suikerabsorptietest, en bij diezelfde biggen willen we een mestmonster nemen. Per onderzochte interventie verwachten we maximaal 144 biggen nodig te hebben (bijvoorbeeld 2 representatieve biggen per toom). In de loop van dit protocol verwachten we maximaal 4 interventies uit te testen, dus maximaal 4 x 72 = 576 biggen. Deze aantallen zijn alle gebaseerd op Pagina 2 van 6
voorgaand onderzoek. We zullen het benodigd aantal dieren voor deze invasieve handelingen in overleg met de IvD naar omlaag bijstellen als de uitkomsten van de vorige proef (experiment 2) en/of deelproeven binnen dit protocol daar aanleiding toe geven. Aan de overige dieren (maximaal 72 x 4 = 288 zeugen en hun biggen (maximaal 4320 uitgaande van een toomgrootte van 15) worden geen handelingen verricht die onder de wet op de dierproeven vallen. C. Hergebruik Is er hergebruik van dieren? Nee, ga door met vraag D. Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. Is er in het voorgaande of in het geplande gebruik sprake van (of een risico van) ernstig ongerief? Nee Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. D. Vervanging, vermindering en verfijning Laat zien hoe de toepassing van methoden voor vervanging, vermindering en verfijning zijn meegewogen bij het bepalen van de experimentele strategie, de keuze van de dieren en de opzet van de dierproef en welk keuzes daarbij zijn gemaakt. Vervanging: omdat het onderzoek betreft naar onder andere gedrag en gedragsontwikkeling en welzijn van varkens is werken met levende dieren noodzakelijk. Vermindering: we proberen zoveel mogelijk te varen op non-invasieve parameters (gedrag, groei, lichaamslesies). Alleen een subset dieren wordt blootgesteld aan invasieve procedures. Verfijning: Speeksel wordt verzameld door varkens vrijwillig te laten kauwen op grote wattenstaven. Geef aan welke maatregelen zijn genomen om de kans op pijn, lijden of angst bij de dieren en de kans op nadelige milieueffecten tot een minimum te beperken. We baseren ons onderzoek voor het grootste deel op observaties, aanvullend bloed-, speeksel of mestonderzoek doen we bij een deel van de dieren. De invasieve procedures die we gebruiken zijn allemaal kort.
Herhaling en duplicering E. Herhaling Geef aan hoe is nagegaan of deze dierproeven niet al eerder zijn uitgevoerd. Indien van toepassing geef aan waarom duplicatie noodzakelijk is. Dit type onderzoek is schaars, vooral op praktijkbedrijven. We hebben de literatuur op het gebied van verminderen van speenstress en bevorderen van welzijn en gezondheid van biggen door veranderingen in hun sociale of fysieke omgeving op het (proef-, onderzoeks- danwel commercieel) varkensbedrijf goed in beeld.
Huisvesting en verzorging Pagina 3 van 6
F. Huisvesting en verzorging Worden de dieren anders dan volgens de eisen in bijlage III van de richtlijn 2010/63/EU gehuisvest en/of verzorgd? Nee
Ja > Geef, indien dit kan resulteren in nadelige effecten op het dierenwelzijn, aan op welke wijze de dieren worden gehuisvest en verzorgd en motiveer de keuze om af te wijken van de eisen in bovengenoemde bijlage III. Het gaat om dieren op praktijkbedrijven en/of onderzoeksbedrijven die gehuisvest worden onder praktijkomstandigheden. We willen juist de mogelijkheid toetsen om bij bestaande bedrijven met kleine veranderingen dierwelzijn en -gezondheid te verbeteren. G. Plaats waar de dieren worden gehuisvest • Worden de dierproeven geheel of gedeeltelijk uitgevoerd bij een inrichting die niet onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van een instellingsvergunninghouder Wod valt? Nee > Ga verder met vraag H. Ja > Geef aan wat voor bedrijf of instelling dit betreft. Dieren worden gehuisvest op een praktijkbedrijf en/of onderzoeksbedrijf. Waarom is hiervoor gekozen en hoe wordt een adequate huisvesting, verzorging en behandeling van de dieren gewaarborgd? Praktijkbedrijf: Huisvesting, verzorging en behandeling ligt in handen van de varkenshouder en/of zijn/haar personeel, alsmede de toepassing van de veranderingen (behandelingen). Voor de metingen die wij doen en eventueel ongerief dat hierbij optreedt, zijn wij als onderzoekers verantwoordelijk. De 13ffunctionaris (proefdierdeskundige) en inspecteur van de NVWA hebben toegang tot het betreffende bedrijf. Onderzoeksbedrijf (van bijvoorbeeld een veevoederbedrijf): deze hebben vaak een eigen DEC (of tegenwoordig IvD) en gekwalificeerd personeel. Niettemin leggen wij handelingen die wij onderzoekers aan dieren zouden willen doen neer ter toetsing.
Ongeriefinschatting/humane eindpunten H. Pijn en pijnbestrijding Valt te voorzien dat er pijn kan optreden bij de dieren? Nee > Ga verder met vraag I. Ja > Worden in dat geval verdoving, pijnstilling en/of andere pijnverlichtingsmethoden toegepast? Nee > Motiveer dan waarom geen pijnverlichtingsmethoden worden toegepast. De bloedafname kan leiden tot pijn (door de naald en/of de fixatie, zie hieronder), hetzelfde geldt voor het inbrengen van de nasogastric tube. Deze pijn is kortstondig en hierbij passen we geen pijnstilling toe. Locale pijnstilling zou namelijk ook een injectie vergen. Onder praktijkcondities komt biggensterfte voor, kreupelheid en andere gezondheidsproblemen. De behandeling van zieke dieren met adequate middelen ligt in handen van het praktijkbedrijf of proefbedrijf. Ja I. Overige aantasting van het welzijn en maatregelen Pagina 4 van 6
Welke eventuele andere vormen van welzijnsaantasting worden voorzien? 1) Stress bij de biggen als ze gehanteerd worden (voor bloedafname, suikerabsorptie test, rectal swab).
Geef aan wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn. 1) Angst voor mensen, nieuwe situaties en evt. kortdurende pijn tijdens bloedafnames (door fixatie en/of naald) en tijdens het inbrengen van een nasogastral tube. Beschrijf welke maatregelen worden genomen om deze schadelijke effecten te voorkomen of waar mogelijk te minimaliseren. Angst voor mensen is moeilijk helemaal te voorkomen. De tomen zullen enigszins gewend worden aan mensen (onderzoekers zullen bijvoorbeeld het hok in gaan om de varkens die op wattenstaven gaan kauwen voor het verzamelen van speeksel aan henzelf en aan deze wattenstaven te laten wennen), daarmee kunnen we de angst voor mensen wat verminderen. Verder zijn alle invasieve handelingen kortdurend, worden ze zorgvuldig uitgevoerd en proberen we handelingen aan dieren te combineren waar mogelijk zodat de dieren zo weinig mogelijk gehanteerd hoeven te worden. J. Humane eindpunten • Valt te voorzien dat zich bij deze dierproef omstandigheden voordoen waarbij het toepassen van humane eindpunten geïndiceerd is om verder lijden van de dieren te voorkomen? Nee > Ga verder met vraag K. Ja > Geef aan welke criteria hierbij worden gehanteerd. Welk percentage van de dieren loopt kans deze criteria te halen? K. Classificatie van ongerief
Geef aan hoe in het licht van alle hierboven beschreven negatieve effecten het cumulatief ongerief wordt geclassificeerd in termen van ‘terminaal’, ‘licht’, ‘matig’ of ‘ernstig’ ongerief. We schatten het ongerief van de varkens waarvan maximaal vijfmaal 10 ml bloed wordt afgenomen (zie experiment 2), een rectal swab wordt genomen en/of een suikerabsorptietest wordt gedaan als licht (maximaal 576 dieren). De overige dieren worden alleen geobserveerd en blootgesteld aan handelingen die in lijn zijn met relevante wetgeving voor de varkenshouderij en/of niet worden aangemerkt als een dierproef (bv. een rugnummer aanbrengen voor individuele identificatie tijdens waarnemingen, een wattenstaaf aanbieden waarop de varkens mogen kauwen). Aan de ene kant zouden we kunnen stellen dat deze dieren dus niet blootgesteld worden aan een dierproef in de zin der wet. Aan de andere kant vragen we om aanpassingen in het systeem en/of management (die wel tot doelstelling hebben om welzijn en gezondheid van biggen te verbeteren), en lopen varkens die onder praktijkomstandigheden gehouden worden ook risico op ongerief (ziekte, sterfte). Mocht de overweging van de DEC/CCD zijn dat deze dieren ook als proefdieren worden gezien, dan schatten we hun ongerief in als maximaal licht.
Einde experiment L. Wijze van doden Worden de dieren als onderdeel van het experiment of na afloop van het experiment gedood? Pagina 5 van 6
Nee > Ga verder met de ondertekening. Ja > Geef aan waarom het doden van dieren als eindpunt essentieel is voor deze proef. Wordt er een methode(n) van doden uit bijlage IV van richtlijn 2010/63/EU toegepast? Nee > Beschrijf de euthanasiemethode en onderbouw de keuze hiervoor. Ja
Pagina 6 van 6
7
Format Niet-technische samenvatting •
• •
Dit format gebruikt u om uw niet-technische samenvatting te schrijven
Meer informatie over de niet-technische samenvatting vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1 Titel van het project
Alternatieve huisvesting voor kraamzeugen en hun biggen - effecten op welzijn en gezondheid
1.2 Looptijd van het project
2015-2020
1.3 Trefwoorden (maximaal 5)
varkens, welzijn, spenen, gezondheid, alternatieve huisvestingssystemen
2 Categorie van het project 2.1 In welke categorie valt het project.
Fundamenteel onderzoek Translationeel of toegepast onderzoek Wettelijk vereist onderzoek of routinematige productie
U kunt meerdere mogelijkheden kiezen.
Onderzoek ter bescherming van het milieu in het belang van de gezondheid of het welzijn van mens of dier Onderzoek gericht op het behoud van de diersoort Hoger onderwijs of opleiding Forensisch onderzoek Instandhouding van kolonies van genetisch gemodificeerde dieren, niet gebruikt in andere dierproeven
[
3 Projectbeschrijving
3.1
Beschrijf de doelstellingen van het project (bv de wetenschappelijke vraagstelling of het wetenschappelijk en/of maatschappelijke belang)
Op een varkensproefbedrijf wordt een groepskraamsysteem ontwikkeld waarin een aantal zeugen samen met hun biggen gehuisvest wordt tijdens de zoogperiode. Dit systeem komt meer tegemoet aan het natuurlijke gedrag van varkens dan de huidige kraamsystemen, waarin zeugen met hun biggen weinig contact hebben met andere tomen, en daarom worden positieve effecten op het dierwelzijn verwacht. Doel van het onderzoek is ten eerste om te onderzoeken of het nieuwe systeem invloed heeft op het welzijn en de gezondheid van zeugen en biggen; en ten tweede of opgroeien in dit verrijkte systeem (met meer ruimte en een grotere groep dieren) effect heeft op het sociale gedrag van de biggen, hun aanpassingsvermogen en (darm)gezondheid op de langere termijn. Een belangrijke vraag is of biggen die opgroeien in een dergelijk systeem minder problemen hebben rondom het spenen, waarbij ze van de zeug worden gescheiden en een overgang moeten maken van het drinken van moedermelk naar het zelfstandig eten. Verder willen we aspecten uit het systeem die een positief effect hebben op het welzijn van varkens testen op praktijkbedrijven.
3.2
Welke opbrengsten worden van dit project verwacht en hoe dragen deze bij aan het wetenschappelijke en/of maatschappelijke belang?
Het project draagt bij aan de ontwikkeling van welzijnsvriendelijkere kraamsystemen voor zeugen en hun biggen. Bovendien vergroot het de kennis over de effecten van opgroeien in een (sociaal) verrijkte omgeving op gedrag en gezondheid op de langere termijn. Verder verwachten we dat een aantal aspecten van het systeem ertoe zal leiden dat biggen minder welzijns- en gezondheidsproblemen ontwikkelen rondom het spenen. Tot slot draagt het project bij aan de opleiding van studenten die bij het onderzoek betrokken worden.
3.3
Welke diersoorten en geschatte aantallen zullen worden gebruikt?
Voor het project worden varkens gebruikt, in totaal maximaal 348 zeugen en hun biggen (maximaal 5220). Hiervan worden maximaal 948 biggen blootgesteld aan handelingen die als dierproef worden aangemerkt. De rest wordt gehouden onder varkenshouderijomstandigheden en alleen aan niet-invasieve observaties blootgesteld.
3.4
Wat zijn bij dit project de verwachte negatieve gevolgen voor het welzijn van de proefdieren?
Mogelijke negatieve gevolgen voor het welzijn van de maximaal 948 proefdieren zijn stress, angst en kortdurende pijn ten gevolge van een prik met een naald en vasthouden voor bloedafnames (maximaal 5 keer 10 ml, verdeeld over enkele weken, per proefdier), het tijdelijk inbrengen van een neussonde om een suikeroplossing toe te dienen, gedragstesten en het nemen van mestmonsters met een wattenstaaf.
3.5
Hoe worden de dierproeven in het project ingedeeld naar de verwachte ernst?
Bij maximaal 948 biggen is het verwachte ongerief licht (maximaal 5 maal bloedafname, mestmonster nemen, neussonde inbrengen voor het toedienen van een suikeroplossing). De overige zeugen en biggen worden niet als proefdier gezien.
3.6
Wat is de bestemming van de dieren na afloop?
Maximaal 32 biggen worden geëuthanaseerd. De overige dieren blijven op het varkens(onderzoeks)bedrijf.
[
4
Drie V’s
4.1
Vervanging Geef aan waarom het gebruik van dieren nodig is voor de beschreven doelstelling en waarom proefdiervrije alternatieven niet gebruikt kunnen worden.
De onderzoeksvragen van dit project gaan over gedrag, gezondheid en welzijn van varkens. Hiervoor zijn proefdiervrije alternatieven niet beschikbaar.
4.2
Vermindering Leg uit hoe kan worden verzekerd dat een zo gering mogelijk aantal dieren wordt gebruikt.
Om een zo klein mogelijk aantal dieren te gebruiken, met name voor de procedures met risico op ongerief gebruiken we vooral ervaringen met voorgaand onderzoek met een vergelijkbare opzet om het benodigd aantal dieren voor betrouwbare uitspraken te bepalen. Verder gebruiken we voor een aantal onderzoeksvragen dezelfde dieren (hergebruik).
4.3
Verfijning Verklaar de keuze voor de diersoort(en). Verklaar waarom de gekozen diermodel(len) de meest verfijnde zijn, gelet op de doelstellingen van het project.
Het varken in de varkenshouderij is hier doeldier. We passen zoveel mogelijk niet-invasieve procedures toe die geen ongerief veroorzaken om een antwoord te krijgen op onze onderzoeksvragen, zoals bijvoorbeeld (gedrags)observaties en verzamelen van speeksel door varkens vrijwillig op wattenstaven te laten kauwen. Bij een deel van de dieren doen we aanvullend onderzoek waar invasieve handelingen (o.a. bloedafname) nodig zijn.
Vermeld welke algemene maatregelen genomen worden om de negatieve (schadelijke) gevolgen voor het welzijn van de proefdieren zo beperkt mogelijk te houden.
We hebben gekozen voor kortdurende procedures en testen om negatieve gevolgen voor het welzijn van de proefdieren zo beperkt mogelijk te houden. Mochten de proefdieren (of overige dieren) in de proef ziek worden, dan zullen zij behandeld worden. Verder worden handelingen aan dieren zoveel mogelijk gecombineerd met standaard management procedures (b.v. wegen) zodat dieren niet vaker gehanteerd hoeven te worden dan nodig is.
[
5 Publicatie datum
Beoordeling achteraf
In te vullen door de CCD
6 9 april 2015
DEC-advies A. Algemene gegevens over de procedure 1. Aanvraagnummer: 2. Titel van het project: ‘Alternatieve huisvesting voor kraamzeugen en hun biggen: effecten op welzijn en gezondheid’. 3. Titel van de NTS: ‘Alternatieve huisvesting voor kraamzeugen en hun biggen - effecten op welzijn en gezondheid’. 4. Type aanvraag: -
nieuwe aanvraag projectvergunning
5. Contactgegevens DEC: -
Naam:
-
telefoonnummer contactpersoon:
-
mailadres contactpersoon:
6. Adviestraject (data dd-mm-jjjj): -
ontvangen door DEC: 09-03-2015
-
aanvraag compleet: ja
-
in vergadering besproken: 16-03-2015
-
termijnonderbrekingen van 17-03-2015 tot 30-03-2015 en van 07-04-2015 tot 08-04-2015 aanpassing aanvraag: 08-04-2015 advies aan CCD: 09-04-2015
7. Eventueel horen van aanvrager: n.v.t. 8. Correspondentie met de aanvrager -
Datum 17-03-2015
-
Strekking van de vragen: Vragen m.b.t. het projectvoorstel: -
Doelen niet volledig weergegeven bij 3.1. (Achtergrond).
-
Bij 3.2. (Doel) niet expliciet ingegaan op de haalbaarheid van het project
-
Redactionele opmerkingen
1
9 april 2015
Vragen m.b.t. beschrijving dierproeven, bijlage 1: -
Bij A. uitgebreidere onderbouwing van het benodigde aantal dieren (op basis van voorgaande experimenten);
-
Verzoek humane eindpunten te concretiseren i.o.m. de IvD;
-
Redactionele opmerkingen
Vragen m.b.t. beschrijving dierproeven, bijlage 2: -
Bij A. uitgebreidere onderbouwing van het benodigde aantal dieren;
-
Redactionele opmerkingen
Vragen m.b.t. beschrijving dierproeven, bijlage 3: -
Bij A. uitgebreidere onderbouwing van het benodigde aantal dieren;
-
Redactionele opmerkingen
Vragen m.b.t. de niet-technische samenvatting: -
Uitgebreidere toelichting bij ‘verfijning’;
-
Redactionele opmerkingen
-
Datum antwoord: 30-03-2015
-
Strekking van het antwoord: Op basis van bovenstaande vragen is de projectaanvraag door de aanvrager aangepast. In de huidige versie is voldoende tegemoet gekomen aan de vragen van de DEC.
9. Eventuele adviezen door experts (niet lid van de DEC): n.v.t.
B. Beoordeling (adviesvraag en behandeling) 1. Het project is vergunningplichtig (dierproeven in de zin der wet). 2. De aanvraag betreft een nieuwe aanvraag. 3. De DEC is competent om hierover te adviseren. 4. Vanwege betrokkenheid bij het betreffende project is een aantal DEC-leden, met het oog op onafhankelijkheid en onpartijdigheid, niet betrokken bij de advisering: n.v.t.
2
9 april 2015
C. Beoordeling (inhoud): 1. Het project is: uit wetenschappelijk oogpunt verantwoord; uit onderwijskundig oogpunt verantwoord: Bachelor- of Masterstudenten met belangstelling voor dit type onderzoek doen waarnemingen aan de varkens, waardoor ze getraind worden in het doen van gedragsobservaties en de bijbehorende analyses. 2. De in de aanvraag aangekruiste doelcategorieën zijn in overeenstemming met de hoofddoelstellingen. 3. De DEC onderschrijft het belang van de doelstelling. Het wordt ingeschat als reëel belang. De DEC is van mening dat het project kan bijdragen aan de ontwikkeling van een nieuw, welzijnsvriendelijker kraamsysteem voor zeugen en hun biggen dat vervolgens doorontwikkeld kan worden in de praktijk, en kennis kan opleveren die relevant is voor collega-wetenschappers maar ook binnen de huidige varkenshouderijsystemen gebruikt kan worden voor verbeteringen in huisvestingscondities en/of management. Daarnaast draagt het project bij aan de opleiding van studenten die bij het onderzoek betrokken worden. 4. De gekozen strategie en experimentele aanpak kunnen leiden tot het behalen van de doelstelling binnen het kader van het project. Naar de overtuiging van de DEC beschikt de aanvrager over voldoende expertise en voorzieningen om de projectdoelstelling met de gekozen strategie/aanpak binnen de gevraagde termijn te realiseren. 5. Er is sprake van de volgende bijzonderheden op het gebied van categorieën van dieren, omstandigheden of behandeling van de dieren. De keuze hiervoor is voldoende wetenschappelijk onderbouwd. - Hergebruik: De zeugen zijn reeds aanwezig op het proefbedrijf. Het is niet uit te sluiten dat bepaalde zeugen al eerder aan een praktijkonderzoek hebben deelgenomen, maar dit zal overwegend onderzoek geweest zijn dat geen dierproef was in de zin der wet of anders met hoogstens licht ongerief. - De dieren worden anders dan conform bijlage III van de Richtlijn gehuisvest. Experimenten worden op praktijkbedrijven uitgevoerd aangezien
3
9 april 2015
ze een praktijkgerichte doelstelling hebben. De huisvesting voldoet aan de wettelijke eisen voor de varkenspraktijk. 6. Het ongerief als gevolg van de dierproeven is realistisch ingeschat en geclassificeerd. 7. Er zijn geen methoden die de voorgestelde dierproeven geheel of gedeeltelijk zouden kunnen vervangen. 8. In het project wordt optimaal tegemoet gekomen aan de vereiste van de vermindering van dierproeven. Het maximale aantal te gebruiken dieren is realistisch ingeschat. De gekozen aantallen zijn minimaal nodig om de benodigde analyses te kunnen uitvoeren. 9. Het project is in overeenstemming met de vereiste van de verfijning van dierproeven en het project is zo opgezet dat de dierproeven zo humaan mogelijk kunnen worden uitgevoerd. Er is geen sprake van belangwekkende milieueffecten. 10.De niet-technische samenvatting is een evenwichtige weergave van het project en begrijpelijk geformuleerd.
D. Ethische afweging De DEC is unaniem van mening dat het doel van het project het gebruik van de dieren en het ongerief dat de proefdieren wordt aangedaan rechtvaardigt. Dit project kan een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van welzijnsvriendelijkere kraamsystemen voor zeugen en hun biggen, aan de kennis over de effecten van het opgroeien in een (sociaal) verrijkte omgeving op gedrag en gezondheid op de langere termijn, aan de opleiding van studenten die bij het onderzoek betrokken worden en mogelijk aan het verminderen van welzijns- en gezondheidsproblemen bij biggen rondom het spenen. Voor dit project zijn geen alternatieven beschikbaar. De uitvoering is niet in strijd met andere ethische overwegingen m.b.t. het gebruik van proefdieren.
E. Advies Advies aan de CCD De DEC adviseert unaniem de vergunning te verlenen.
4
8 Van: Aan: Cc: Onderwerp: Datum:
ZBO-CCD
Aanvullingen aanvraag donderdag 16 april 2015 17:29:00
Geachte Op 10 april 2015 hebben wij uw aanvraag voor een projectvergunning dierproeven ontvangen. Het gaat om uw project “Alternatieve huisvesting voor kraamzeugen en hun biggen - gezondheid en welzijn” met aanvraagnummer In uw aanvraag zitten voor mij nog enkele onduidelijkheden. Niet Technische Samenvatting De NTS bevat jargon wat niet voor iedereen duidelijk zal zijn, zoals ‘zoogperiode’, ‘tomen’, ‘spenen’ en ‘(niet) invasieve …’. Ik verzoek u een nieuwe NTS te sturen zonder jargon. Dierproef 2 Er wordt gesproken over een cognitieve test en hersenonderzoek. Wat is het doel van deze testen? En hoe passen deze in het doel van het project zoals beschreven onder 3.2 van het Projectvoorstel? Indien nodig kunt u dit aanpassen in het Projectvoorstel, in dat geval ontvang ik ook graag een nieuw Projectvoorstel. Onder B staat genoemd dat er 100 dieren + eventueel 32 dieren t.b.v. hersenonderzoek nodig zijn, dus 132 dieren. Onder K staat: “We schatten het ongerief van maximaal 164 dieren in als licht.” Ik neem aan dat hier 132 dieren wordt bedoeld? Wilt u dit bevestigen? Dierproef 3 Onder B staat dat er maximaal 144 biggen nodig zijn per interventie en maximaal 4 interventies. Daarachter staat de rekensom ‘4 x 72 = 576 biggen’. Ik neem aan dat dat ‘4 x 144 = 576’ biggen moet zijn? Wilt u dit bevestigen? Onder G staat dat “Huisvesting, verzorging en behandeling ligt in handen van de varkenshouder en/of zijn/haar personeel …” en dat de onderzoekers verantwoordelijk zijn. Wat valt in dit geval onder ‘behandeling’? Zijn alle personen die de bloedmonsters afnemen, de suikerabsorptietest uitvoeren, het speeksel verzamelen of het mestmonster nemen deskundig en bekwaam? De leges die u verschuldigd bent zijn nog niet door ons ontvangen of de betaling is nog niet verwerkt. Zoals in de factuur staat, moeten de leges binnen 30 dagen door ons zijn ontvangen. Uw aanvraag is niet compleet als de leges niet zijn ontvangen. Stuur de ontbrekende informatie binnen veertien dagen op. Zonder deze informatie en de leges is de aanvraag niet compleet. De behandeling van uw aanvraag wordt vanaf vandaag opgeschort tot het moment dat uw aanvraag compleet is. Zodra de aanvullingen en de leges zijn ontvangen, wordt uw aanvraag verder in behandeling genomen. Als er nog vragen zijn, dan hoor ik dat graag. Met vriendelijke groeten,
Centrale Commissie Dierproeven www.zbo-ccd.nl ........................................................................ Postbus 20401 | 2500 EK | Den Haag
........................................................................
9 Van: Aan: Cc: Onderwerp: Datum:
ZBO-CCD
Aanvullingen projectaanvraag donderdag 23 april 2015 11:29:58
Geachte Zoals daarnet telefonisch afgesproken, formuleer ik kort onze vraag: Bij dierproef 2 wordt er gesproken over een cognitieve test en hersenonderzoek. Mijn collega had al gevraagd naar het doel van deze testen en hoe deze testen passen in het doel van het project zoals beschreven onder 3.2 van het Projectvoorstel. In uw antwoord schrijft u dat leren, geheugen (werk- en referentiegeheugen) en flexibiliteit in gedrag ook deel uitmaken van het aanpassingsvermogen van varkens. Wij kunnen deze redenering volgen, maar hierbij komt het ons voor dat de doelstelling van de dierproef 2 ruimer is dan de doelstelling zoals beschreven onder 3.2 van het projectvoorstel. Zou u het projectvoorstel en/of de beschrijving van de cognitieve testen in dierproef 2 zo kunnen aanpassen dat de doelstellingen helemaal op elkaar aansluiten? Daarnaast zouden we ook graag een korte beschrijving van het (doel van het) hersenonderzoek lezen. Indien nodig kunt u dit aanpassen in het Projectvoorstel en/of de beschrijving van dierproef 2; in dat geval ontvangen we graag de aangepaste versies. Als er nog vragen zijn, dan hoor ik dat graag. Met vriendelijke groet
Senior Adviseur Centrale Commissie Dierproeven | www.zbo-ccd.nl ------------------------------------------------------------------Bezuidenhoutseweg 73 | 2500 AV | Den Haag Postbus 20401 | 2500 EK | Den Haag ------------------------------------------------------------------E:
[email protected]
T: 0900 28 000 28
10
Format Projectvoorstel dierproeven • • • •
Dit format gebruikt u om uw projectvoorstel van de dierproeven te schrijven Bij dit format hoort de bijlage Beschrijving dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage toevoegen. Meer informatie over het projectvoorstel vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
1.3
Vul de titel van het project in.
Alternatieve huisvesting voor kraamzeugen en hun biggen: effecten op welzijn en gezondheid
2 Categorie van het project 2.1
In welke categorie valt het project.
Fundamenteel onderzoek
U kunt meerdere mogelijkheden kiezen.
Wettelijk vereist onderzoek of routinematige productie
Translationeel of toegepast onderzoek Onderzoek ter bescherming van het milieu in het belang van de gezondheid of het welzijn van mens of dier Onderzoek gericht op het behoud van de diersoort Hoger onderwijs of opleiding Forensisch onderzoek Instandhouding van kolonies van genetisch gemodificeerde dieren, niet gebruikt in andere dierproeven Pagina 1 van 5
3 Algemene projectbeschrijving 3.1 Achtergrond Licht het project toe. Beschrijf de aanleiding, de achtergrond en de context. Besteed aandacht aan de bij vraag 2 aangekruiste categorieën. • • •
Geef in geval van ‘wettelijk vereiste dierproeven’ aan welke wettelijke eisen (in relatie tot beoogd gebruik en markttoelating) van toepassing zijn. Geef in geval van ‘routinematige productie’ aan welk(e) product(en) het betreft en voor welke toepassing(en). Geef in geval van ‘hoger onderwijs of opleiding’ aan waarom in dit project, in relatie tot het opleidingsprogramma en eindtermen, is gekozen voor dierproeven.
Aanleiding voor het onderzoek is de ontwikkeling van nieuwe huisvestingcondities voor zeugen en hun biggen tijdens de lactatieperiode. Deze ontwikkeling is al in gang gezet in een lopend project waarbij ook een promovenda betrokken is. De maatschappelijke vraag naar welzijnsvriendelijkere huisvestingssystemen voor varkens heeft geleid tot een omschakeling van individuele huisvesting naar groepshuisvesting voor dragende zeugen in de EU en in andere landen. Tijdens de kraamfase (tussen ca. 1 week voor geboorte tot het spenen van de biggen, meestal op 4 weken leeftijd) is het echter het meest gangbaar om zeugen individueel te huisvesten in een kraambox. Er is groeiende maatschappelijke weerstand tegen de kraambox, waarin zeugen weinig bewegingsvrijheid hebben. Eén van de alternatieven, naast los werpen in een individueel kraamhok, is groepshuisvesting tijdens de lactatie. Op een varkensproefbedrijf wordt een groepshuisvestingssysteem ontwikkeld voor kraamzeugen en hun biggen. Dit systeem bestaat uit een gezamenlijke lig- en eetruimte voor zeugen en biggen, en individuele werphokken. Zeugen werpen in de werphokken waarin ze zich kunnen terugtrekken, maar kunnen tijdens de zoogperiode sociaal contact houden met de andere zeugen. Biggen blijven eerst in het werphok en krijgen op ca. 7-10 dagen leeftijd toegang tot het hele systeem en maken dan kennis met andere zeugen en biggen. Onder natuurlijke omstandigheden voegen biggen zich rond die leeftijd bij de sociale groep waartoe hun moeder behoort. Het systeem komt daarmee dus meer tegemoet aan het natuurlijke gedrag van zeugen en hun biggen dan de huidige kraambox en biedt de dieren meer bewegingsvrijheid. Anderzijds kan het los werpen in combinatie met groepshuisvesting het risico op biggensterfte vergroten. We verwachten dat het systeem ook invloed heeft op de ontwikkeling van de biggen, en daarmee op hun aanpassingsvermogen na het spenen. De grotere ruimte en complexiteit van het groepskraamsysteem stimuleren naar verwachting de sociale ontwikkeling van biggen (meer ruimte voor spelgedrag, meer spelpartners) en hun aanpassingsvermogen, en het gezamenlijk kunnen eten (met andere zeugen en biggen) bevordert waarschijnlijk de ontwikkeling van het voeropnamegedrag, het maagdarmkanaal en het immuunsysteem. Hierdoor zouden biggen minder problemen kunnen krijgen rondom het spenen (zie ook 3.3). Reeds afgeronde proeven (aangevraagd bij de locale DEC) wijzen hier inderdaad op, en we zouden graag nader onderzoek doen om te begrijpen welke aspecten van het groepskraamsysteem hieraan bijdragen. Het systeem biedt bovendien de mogelijkheid om de zeugen rondom inseminatie in de groep te houden. In plaats van spenen op 4 weken leeftijd, worden zeugen vanaf 4 weken na de geboorte van de biggen enkele dagen voor ca. 10 uur per etmaal van hun biggen gescheiden ("Intermittent suckling") en daarbij blootgesteld aan een beer waardoor ze in oestrus komen en kunnen worden geïnsemineerd. Hierna kunnen de zeugen zelf beslissen hoeveel tijd ze bij hun biggen willen doorbrengen. Als zeugen tijdens de lactatie geïnsemineerd kunnen worden, kan de zoogperiode voor de biggen verlengd worden (bijvoorbeeld tot 8 à 9 weken) zonder dat dit consequenties heeft voor het interval tussen twee opeenvolgende worpen. Het verlengen van de zoogperiode waarbij de zeugen de mogelijkheid hebben zich van de biggen terug te trekken vermindert naar verwachting de problemen rondom het spenen van biggen (zie ook 3.3). Studenten zullen in het kader van hun opleiding betrokken worden bij de observaties van dit onderzoeksproject (zie 3.2).
3.2 Doel Beschrijf de algemene doelstelling en haalbaarheid van het project. Pagina 2 van 5
• •
In het geval het project gericht is op één of meer onderzoeksdoelen: op welke vra(a)g(en) dient dit project antwoord(en) te verschaffen? In geval het een ander dan een onderzoeksdoel betreft: in welke concrete behoefte voorziet dit project?
Doel van het onderzoek beschreven in dit projectvoorstel is (1) onderzoeken of het nieuwe groepskraamsysteem (met verschillende opties, inclusief een verlengde zoogperiode en inseminatie tijdens de zoogperiode) consequenties heeft voor de gezondheid en het welzijn van zeugen en hun biggen; (2) onderzoeken of opgroeien in dit complexe systeem effect heeft op het sociale gedrag, de (darm)gezondheid en het aanpassingsvermogen van biggen op de langere termijn, inclusief hun cognitieve vaardigheden en hersenontwikkeling; (3) onderzoeken of aspecten van het groepskraamsysteem die een positief effect hebben op het welzijn en de gezondheid van biggen en/of zeugen ook op praktijkbedrijven tot positieve effecten leiden. Daarnaast (4) kunnen studenten met belangstelling voor dit type onderzoek waarnemingen doen aan de varkens waardoor ze getraind worden in het doen van gedragsobservaties en de bijbehorende analyses. Dit zijn meestal BSc of MSc studenten van , en soms studenten van andere instellingen. De haalbaarheid van deze doelen is groot. Dit project zal de basis leggen voor een nieuw kraamsysteem voor zeugen en hun biggen dat vervolgens doorontwikkeld kan worden in de praktijk, en zal kennis opleveren die relevant is voor collega-wetenschappers en voor het onderwijs, maar ook binnen de huidige varkenshouderijsystemen gebruikt kan worden voor verbeteringen in huisvestingscondities en/of management (zie 3.3.). 3.3 Belang Beschrijf het wetenschappelijk en/of maatschappelijk belang van de hierboven beschreven doelstelling(en). In het project worden de effecten van verschillende kraamsystemen op het welzijn en de gezondheid van zeugen en biggen onderzocht. De in het project gegenereerde kennis is ten eerste belangrijk voor de ontwikkeling van welzijnsvriendelijkere huisvestingssystemen voor varkens. Dit type onderzoek is noodzakelijk voordat nieuwe systemen toegepast kunnen worden op varkensbedrijven en kan niet door individuele varkenshouders worden gerealiseerd. Eén van de vragen betreffende het groepskraamsysteem in ontwikkeling is of het de problemen van biggen rondom het spenen kan verminderen. Als biggen van de zeug worden gescheiden bij het spenen, moeten ze overschakelen van het drinken van moedermelk naar het zelfstandig opnemen van vaste voeding. Het spenen gaat in de praktijk vaak gepaard met veranderingen in de omgeving en in groepssamenstelling en is voor biggen een stressvolle gebeurtenis waarbij veel gezondheids- en welzijnsproblemen kunnen optreden. Gespeende biggen vertonen vaak een lage voeropname, een groeidip, speendiarree en gedragsproblemen (beschadigend gedrag, gericht op andere biggen) en in de periode rondom het spenen worden relatief veel antibiotica gebruikt. In het groepskraamsysteem kunnen biggen van elkaar en van de zeugen leren. Dit zal vooral invloed hebben op de ontwikkeling van voeropnamegedrag en sociaal gedrag. De complexe omgeving draagt ook bij aan het kunnen omgaan met onverwachte gebeurtenissen. We verwachten daarom dat biggen uit een groepskraamsysteem minder problemen zullen hebben rondom spenen. Het project zal ook kennis opleveren over deelaspecten van het systeem die op de huidige praktijkbedrijven zijn toe te passen. Ten tweede zal het project fundamentele wetenschappelijke kennis genereren over de impact van de vroege postnatale omgeving (met veel of weinig sociale en fysieke stimuli) op de ontwikkeling van sociale vaardigheden, gedrag, aanpassingsvermogen en (darm)gezondheid. Over de invloed van bijvoorbeeld meer spelpartners en meer volwassenen tijdens een belangrijke fase in de sociale ontwikkeling is vrij weinig bekend, en al helemaal weinig bij varkens. Varkens hebben een hoog ontwikkelde sociale cognitie en complex sociaal gedrag. Ze bouwen, in tegenstelling tot de meeste andere hoefdieren, een nest voor hun biggen. Biggen zijn echter veel zelfstandiger en mobieler bij de geboorte dan typische nestblijvers als bijvoorbeeld ratten, muizen of honden en hebben, net als mensen, een perinatale groeispurt van het brein. De ontwikkeling van varkens en de invloed van de vroege (sociale) omgeving hierop is om die reden ook relevant voor wetenschappers in andere onderzoeksdomeinen. Verder is weinig bekend over de impact van het vroeg experimenteren met vast voer tijdens de lactatieperiode (wat biggen in het kraamsysteem zullen doen als zij samen met de zeugen kunnen eten) op darmontwikkeling en (darm)gezondheid. Ten derde draagt het project ook bij aan de opleiding van studenten die bij het onderzoek betrokken worden: zij zullen kennis vergaren over het natuurlijke gedrag van varkens, welzijns- en gezondheidsproblemen in de veehouderij en de dilemma’s die spelen bij de ontwikkeling van alternatieve huisvestingssystemen, en vaardigheden opdoen op het gebied van gedragsobservatie- en analysemethoden. Pagina 3 van 5
3.4 Onderzoeksstrategie 3.4.1 Geef een overzicht van de algemene opzet van het project (strategie). In het project worden biggen en zeugen uit verschillende kraamsystemen met elkaar vergeleken, met een focus op gedrag(sontwikkeling), groei en gezondheid. Daarnaast willen we bij een deel van de biggen fundamenteler onderzoek doen naar de consequenties van het opgroeien in het groepskraamsysteem voor hun (sociale) gedrag, aanpassingsvermogen en (darm)gezondheid. Tot slot willen we de toepassing van deelaspecten uit het groepskraamsysteem die positieve effecten hebben op de biggen en/of zeugen op praktijkbedrijven en/of proefbedrijven onderzoeken. 3.4.2 Geef een overzicht op hoofdlijnen van de verschillende onderdelen van het project en de daarbij gebruikte type(n) dierproef of dierproeven. NB Een deel van het onderzoek is al uitgevoerd en/of is geen dierproef in de zin der wet (b.v. gedragsobservaties en/of uitwerking van gegevens die in het kader van standaardmanagement verzameld worden). Deze delen vallen strikt gezien niet onder de huidige aanvraag maar worden kort genoemd omwille van het vaststellen van de onderlinge samenhang van de verschillende onderdelen. 0. (Reeds uitgevoerd). Het vergelijken van gedrag, groei en een aantal gezondheidsparameters van zeugen en biggen uit het groepskraamsysteem met dat van zeugen en biggen uit standaardhuisvesting (conventionele kraamhokken met een kraambox voor de zeug). De biggen werden gevolgd tot 9 weken leeftijd, waarbij de biggen uit het groepskraamsysteem na het spenen (op 4 weken) gehuisvest werden in grote groepen. Deze vergelijking geeft een goed beeld van zowel de welzijnsvoordelen als -risico's van het alternatieve systeem. De biggensterfte rondom het werpen in groepshuisvesting was hoger dan die in standaardhuisvesting. Daarentegen hadden biggen uit het groepskraamsysteem minder problemen na het spenen: ze hadden minder last van diarree, een hogere groei en vertoonden meer spelgedrag en minder beschadigend gedrag dan biggen uit standaardhuisvesting. 1. Het vergelijken van gedrag, groei en een aantal gezondheidsparameters van zeugen en biggen die op 4 weken gespeend worden met dat van biggen en zeugen die op 9 weken gespeend worden (inclusief intermittent suckling, waarbij de zeugen in week 5 ca. 10 uur per etmaal gedwongen en daarna vrijwillig periodes van de biggen zijn gescheiden). In deze fase worden tevens de langeretermijnconsequenties op gedrag en groei (tot in de vleesvarkensfase) onderzocht. 2. Het bestuderen van de effecten van opgroeien in een groepskraamsysteem in vergelijking met standaardhuisvesting op (darm)gezondheid rondom spenen en (sociaal) gedrag en aanpassingsvermogen op de langere termijn. 3. Het op praktijkbedrijven toetsen van een aantal (naar verwachting) positieve deelaspecten uit het groepskraamsysteem. 3.4.3 Beschrijf en benoem de logische samenhang van deze verschillende onderdelen en de eventuele fasering in de uitvoering. Vermeld eventuele mijlpalen en keuzemomenten. Ad 0). Is al uitgevoerd. Ad 1). Er loopt al een experiment met de genoemde vergelijking, maar dit is geen dierproef in de zin der wet. Echter we zouden graag een aantal metingen willen toevoegen die ethische toetsing behoeven. Deze metingen zullen uitgevoerd worden bij een varkensproefbedrijf door art. 9- en art 12 functionarissen van . Ad 2). Voor het genoemde onderzoek zullen we dieren uit dierproef 1 (uit de groep die op 4 weken gespeend wordt) vergelijken met dieren uit standaard kraamhokken. Deze dieren zullen na het spenen naar komen voor verder onderzoek. Ad 3). Deze fase in het project valt buiten het traject van de promovenda, maar afhankelijk van de resultaten van 1 en 2 willen we toestemming vragen om op praktijkbedrijven bijvoorbeeld de impact van een complexere kraamomgeving (bv. simpele omgevingsverrijking, voeding in andere (verrijkte) vorm, sociale verrijking door toegang tot andere tomen tijdens lactatie etc.) systematisch te onderzoeken en te evalueren. We hebben bijvoorbeeld ervaring met het bestuderen van de effecten van verrijking met een jutezak op het beschadigend gedrag van gelten op praktijkbedrijven.
Pagina 4 van 5
3.4.4 Benoem de typen dierproeven. Vul per type dierproef een bijlage Beschrijving dierproeven in. Volgnummer
Type dierproef
1
Het vergelijken van groepskraamsystemen met spenen op 4 weken of spenen op 9 weken in combinatie met intermittent suckling.
2
Sociaal) gedrag, aanpassingsvermogen en (darm)gezondheid van biggen uit groepskraamsysteem in vergelijking met biggen uit een standaard kraamhok.
3
Toetsen van deelaspecten van het groepskraamsysteem op praktijkbedrijven en/of onderzoeksbedrijven.
4 5 6 7 8 9 10
Pagina 5 van 5
11
Bijlage Beschrijving dierproeven • • • •
Deze bijlage voegt u bij uw projectvoorstel dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage invullen en toevoegen. Meer informatie vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
1.3
Vul het volgnummer en het type dierproef in.
Volgnummer
Type dierproef
2
(Sociaal) gedrag, aanpassingsvermogen en (darm)gezondheid van biggen uit groepskraamsysteem
Gebruik de volgnummers van vraag 3.4.4 van het format Projectvoorstel.
2 Beschrijving dierproeven A. Experimentele aanpak en primaire uitkomstparameters Beschrijf de keuze van de experimentele aanpak en de primaire uitkomstparameters. In het experiment wordt het effect van opgroeien in een complex groepskraamsysteem in vergelijking met opgroeien in een standaard kraamhok op (sociaal) gedrag, aanpassingsvermogen en (darm)gezondheid van biggen onderzocht. Beschrijf de beoogde behandeling van de dieren (inclusief de aard, de frequentie en de duur van de behandelingen waaraan de dieren worden blootgesteld) en onderbouw de gekozen aanpak. De behandeling van de dieren is als volgt: Pagina 1 van 6
De biggen groeien op in een standaard kraamhok (individueel hok met kraambox voor de zeug); SH, of in een groepskraamsysteem (5 zeugen en hun biggen in een complexe omgeving); GH en worden alle op 4 weken gespeend en naar vervoerd. De metingen/handelingen aan de dieren zijn als volgt: - Abrupt spenen leidt vaak tot een lage voeropname en een (tijdelijk) verlies aan darmfunctie. We hebben aanwijzingen uit voorgaande proeven dat dieren uit een complex groepskraamsysteem al eerder leren om vast voedsel te eten (van hun moeder en andere zeugen en biggen) en daarom een betere absorptieve capaciteit van het maagdarmkanaal zullen hebben na spenen. Om dit te testen worden dieren op ca. 3 dagen voor en ca. 4 dagen na spenen blootgesteld aan een orale suikerabsorptie test (bv. met 10% mannitol (5 ml/kg BW) en/of 10% galactose (5 ml/kg BW), Turpin et al. 2014) en voor spenen en na toediening wordt een bloedmonster (venipuncture, maximaal 10 ml per monster) genomen voor bepaling van plasma mannitol en galactose waardes. Voorafgaand aan de test moeten de biggen ca. 3 uur vasten (voor het spenen door ze even af te zonderen van de zeug, na het spenen door het voer weg te halen) maar hebben onbeperkt toegang tot drinkwater. De suikeroplossing zal worden toegediend via de neus (met een nasogastric tube. Deze is ontwikkeld om pasgeboren biggen colostrum toe te kunnen dienen). Er zullen nog drie maal bloedmonsters (maximaal 10 ml) van de biggen worden genomen, op ca. 2 weken, 6 weken en 10 weken na spenen, om een lange-termijn effect op immuunstatus vast te stellen. - We verwachten dat het opgroeien in het complexe groepskraamsysteem zal leiden tot een betere sociale ontwikkeling van biggen, met mogelijk op latere leeftijd meer (subtiel) dreig- en submissief gedrag, en minder bijtgedrag en nahappen. Bovendien verwachten we dat biggen minder gestrest zullen raken van kleine veranderingen en hiervan sneller herstellen. Biggen zullen, startend enige weken na het spenen, worden blootgesteld aan een aantal testen waarin enige sociale frictie wordt opgewekt, bijvoorbeeld een resident-intruder test of een voercompetitietest. Deze testen worden bij varkens vaker toegepast om agonistisch gedrag en sociale ontwikkeling te meten. Verder worden de biggen blootgesteld aan een aantal standaard stress testen: een 15-min restraint (opsluiten in een weegschaal) en een novel environment-novel object test. Rondom deze testen zal herhaald speeksel verzameld worden voor bepaling van cortisol. - Een kleinere groep biggen, indien mogelijk een deel van de hierboven genoemde biggen, zal worden blootgesteld aan een cognitieve test (spatial learning test of sociale cognitietest) en zal worden opgeofferd voor hersenonderzoek in samenwerking met de universiteit . Leren, geheugen (werk- en referentiegeheugen) en flexibiliteit in (sociaal) gedrag maken ook deel uit van het aanpassingsvermogen van varkens. Het onderzoek in de hersenen is bedoeld om onderliggende neurale substraten voor verschillen in gedrag en/of fysiologie t.g.v. de huisvesting in deze proef in kaart te brengen. De hersenen zullen worden onderzocht op tyrosine hydroxylase levels in de hippocampus en prefrontale cortex, en op oxytocine, vasopressine en tyrosine hydroxylase levels in de hypothalamus met behulp van immunohistochemie. Dit zijn parameters in de hersengebieden waarin we effecten van (sociaal) aanpassingsvermogen verwachten. Geef aan welke overwegingen en statistische methoden worden gebruikt om het aantal benodigde dieren tot een minimum te beperken. Groep is in feite de statistische experimentele eenheid in deze proef. We gebruiken veelal linear mixed models en/of generalized linear mixed models voor onze analyses, waarin we moeten corrigeren voor het (random of repeated) effect van groep. Een klassieke poweranalyse werkt niet in deze opzet, en daarom zijn we aangewezen op simulaties en/of voorgaand onderzoek. Voor de suikerabsorptie test en de stresstesten verwachten we maximaal 50 biggen (representatief voor hun groep) per systeem nodig te hebben (dus maximaal 100 biggen in totaal). Dit is gebaseerd op voorgaand onderzoek (Turpin et al. 2014) waarin biggen uit standaard huisvesting werden vergeleken met biggen die aan intermittent suckling werden blootgesteld. De behandeling (uit Turpin et al. 2014) heeft naar verwachting een vergelijkbaar effect als groepskramen op voeropname tijdens de lactatie (beide behandelingen stimuleren voeropname tijdens lactatie) en daarmee op voeropname en darmfunctie na spenen. Het benodigd aantal biggen voor de gedragstesten is gebaseerd op Pagina 2 van 6
voorgaand en recent onderzoek (deels ongepubliceerd) waarin effecten van verschillende voer- en/of huisvestingsbehandelingen werden onderzocht. Op basis van voorgaand onderzoek naar cognitie van varkens uit verschillende huisvestingssystemen (Bolhuis et al. 2014) verwachten we voor de cognitieve test en het hersenonderzoek maximaal 16 biggen per systeem nodig te hebben (dus 32 in totaal, dit kan een subset zijn van de 100 biggen). B. De dieren Benoem de diersoorten, herkomst, geschatte aantallen en levenstadia. Onderbouw deze keuzes. Varkens zijn doeldier in dit experiment. Er worden biggen gebruikt. De gebruikte kruising is standaard voor het proefbedrijf en bovendien gangbaar in de Nederlandse varkenshouderij. Er worden, in meerdere rondes, biggen uit het standaard systeem en biggen uit het groepskraamsysteem naar vervoerd voor het onderzoek naar suikerabsorptie, sociaal gedrag en stress. Onze intentie is om de 32 biggen voor hersenonderzoek uit deze 100 te selecteren. Echter als dit logistiek niet mogelijk is dan zouden we toestemming willen vragen om 32 andere biggen te selecteren. Het gaat dus om maximaal 132 biggen. C. Hergebruik Is er hergebruik van dieren? Nee, ga door met vraag D. Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. De biggen uit het groepskraamsysteem worden geselecteerd uit tomen die in dierexperiment 1 zitten. Voor dierexperiment 1 zullen de groepen na het spenen iets kleiner worden dan de totale groep, en uit het surplus kunnen biggen geselecteerd worden voor experiment 2. Deze dieren zijn aan maximaal licht ongerief blootgesteld geweest. Is er in het voorgaande of in het geplande gebruik sprake van (of een risico van) ernstig ongerief? Nee Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. D. Vervanging, vermindering en verfijning Laat zien hoe de toepassing van methoden voor vervanging, vermindering en verfijning zijn meegewogen bij het bepalen van de experimentele strategie, de keuze van de dieren en de opzet van de dierproef en welk keuzes daarbij zijn gemaakt. Vervanging: omdat het onderzoek betreft naar onder andere gedrag en gedragsontwikkeling en welzijn van varkens is werken met levende dieren noodzakelijk. Vermindering: we gebruiken voor het vaststellen van absorptieve capaciteit van de darm rondom spenen en de sociale ontwikkeling/het aanpassingsvermogen dezelfde biggen. Verfijning: binnen dit onderzoeksproject is voor het grootste deel gekozen voor non-invasieve (gedrags)observaties, al dan niet rondom standaard management procedures, als basis voor de experimentele studie. Bij een klein deel van de dieren worden invasieve procedures toegepast. Verder wordt merken van dieren zoveel mogelijk gecombineerd met andere handelingen (bv wegen) om het hanteren van dieren tot een minimum te beperken. Geef aan welke maatregelen zijn genomen om de kans op pijn, lijden of angst bij de dieren en de kans op nadelige milieueffecten tot een minimum te Pagina 3 van 6
beperken. Indien dieren onverhoopt kreupel of ziek worden zullen zij zo snel mogelijk behandeld worden. Dieren zullen worden gewend aan mensen om angst tijdens hanteren te verminderen. Het nemen van speekselmonsters zal worden gedaan door varkens vrijwillig op grote wattenstokken te laten kauwen. Ook hier zullen we de varkens aan laten wennen: voorafgaand aan de daadwerkelijke test zullen onderzoekers een aantal keren in het hok stappen en de wattenstokken aanbieden.
Herhaling en duplicering E. Herhaling Geef aan hoe is nagegaan of deze dierproeven niet al eerder zijn uitgevoerd. Indien van toepassing geef aan waarom duplicatie noodzakelijk is. Dit type onderzoek is schaars, en onderzoek dat in het verleden heeft plaatsgevonden naar groepshuisvesting tijdens de lactatie was voor het grootste deel gefocust op de zeugen. Daarnaast is er nog nauwelijks gekeken naar de lange termijn-effecten van opgroeien in een groepskraamsysteem op gedrag en gezondheid van biggen. Het nieuwe systeem op het varkensproefbedrijf biedt in tegenstelling to alle andere in de literatuur beschreven groepskraamsystemen) de biggen de mogelijkheid om met de zeugen mee te eten, en de effecten van dit systeem op gezondheid en welzijn rondom spenen en in het latere leven zijn nog onbekend (zie Van Nieuwamerongen et al. 2014, Animal voor een review over groepskraamsystemen). Ook in iets bredere zin is onderzoek naar de effecten van vroege postnatale huisvestingscondities die divergeren in (met name) sociale complexiteit en mogelijkheden voor sociaal leren op gezondheid en gedrag op de lange termijn schaars.
Huisvesting en verzorging F. Huisvesting en verzorging Worden de dieren anders dan volgens de eisen in bijlage III van de richtlijn 2010/63/EU gehuisvest en/of verzorgd? Nee Ja > Geef, indien dit kan resulteren in nadelige effecten op het dierenwelzijn, aan op welke wijze de dieren worden gehuisvest en verzorgd en motiveer de keuze om af te wijken van de eisen in bovengenoemde bijlage III. De dieren worden tot aan spenen gehuisvest in een nieuw groepskraamsysteem van ca. 86 m2 met daarin jute zakken en 2 handen lang stro per toom daags of in standaard kraamhokken met een kraambox voor de zeug (dus onder praktijkcondities in die lijn zijn met de wettelijke regels voor de varkenshouderij). Na spenen worden de biggen naar vervoerd. Daar zullen ze in kleine groepen met enige verrijkings- en beddingmaterialen worden gehuisvest. G. Plaats waar de dieren worden gehuisvest Worden de dierproeven geheel of gedeeltelijk uitgevoerd bij een inrichting die niet onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van een instellingsvergunninghouder Wod valt? Nee > Ga verder met vraag H. Ja > Geef aan wat voor bedrijf of instelling dit betreft. Waarom is hiervoor gekozen en hoe wordt een adequate huisvesting, verzorging en behandeling van de dieren gewaarborgd? Pagina 4 van 6
Ongeriefinschatting/humane eindpunten H. Pijn en pijnbestrijding Valt te voorzien dat er pijn kan optreden bij de dieren? Nee > Ga verder met vraag I. Ja > Worden in dat geval verdoving, pijnstilling en/of andere pijnverlichtingsmethoden toegepast? Nee > Motiveer dan waarom geen pijnverlichtingsmethoden worden toegepast. De bloedafname kan leiden tot pijn (door de naald en/of de fixatie, zie hieronder), hetzelfde geldt voor het inbrengen van de nasogastric tube. Deze pijn is kortstondig en hierbij passen we geen pijnstilling toe (voor locale pijnstilling zou een injectie nodig zijn die tot net zoveel pijn leidt en daarmee wordt het ongerief dus niet verminderd). Ook zouden de agressieve interacties in de sociale testen tot pijn kunnen leiden. Indien deze pijn kortstondig is (tijdens de test zelf omdat een varken een kopslag of beet krijgt van een ander varken) passen we geen pijnstilling toe. Indien de dieren onverhoopt een verwonding oplopen die tot pijn leidt na de test, dan zal pijnstilling worden toegepast. Ja I. Overige aantasting van het welzijn en maatregelen Welke eventuele andere vormen van welzijnsaantasting worden voorzien? 1) Stress bij de biggen als ze gehanteerd worden. 2) Stress en/of pijn tijdens bloedafname (vijfmaal maximaal 10 ml) door de naald en het fixeren (op jonge leeftijd op de rug, bij oudere biggen door een nose sling) en tijdens suikerabsorptietest (inbrengen van een nasogastric tube, vergelijkbaar met een slangetje voor sondevoeding, en toedienen van een suikeroplossing). 3) Stress en/of pijn door blootstelling aan de gedragstesten.
Geef aan wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn. 1) Angst voor mensen, nieuwe situaties. 2) Kortdurende pijn en stress door de invasieve procedures. 3) Stress door gedragstesten, in testen waarin sociale frictie wordt opgewekt mogelijk ook pijn door agressief gedrag van soortgenoten. Beschrijf welke maatregelen worden genomen om deze schadelijke effecten te voorkomen of waar mogelijk te minimaliseren. 1) en 2) De dieren worden zo goed mogelijk gewend aan mensen om angst bij hanteren te reduceren. Stress bij de gedragstesten is moeilijk te vermijden, maar we hebben gekozen voor relatief kortdurende testen waarbij cortisolniveaus doorgaans uiterlijk een uur na de test weer op basaal niveau zijn. Ook het bloed afnemen en het toedienen van de suikeroplossing is kortdurend. 3) Omdat het sociale en agonistische gedrag van varkens de belangrijkste read-out parameters zijn, is agressie in de sociale-frictie testen niet te vermijden. Varkens die vechten en kopslagen geven met een open bek zullen elkaar huidkrassen/schrammen toebrengen. Deze zijn meestal na een paar dagen verdwenen. We zullen de testduur kort houden, en het verloop van de test ter plekke monitoren zodat we dieren direct van elkaar kunnen scheiden indien er onverhoopt sprake is van excessieve agressie (bv. langdurig nahappen/najagen) die leidt tot verhoogd risico op kreupelheid (bv. we zien dat varkens zo intensief vechten dat ze dreigen uit te glijden of hun evenwicht te verliezen) of uitputting (bv. we horen dat varkens erg hijgen). Pagina 5 van 6
J. Humane eindpunten Valt te voorzien dat zich bij deze dierproef omstandigheden voordoen waarbij het toepassen van humane eindpunten geïndiceerd is om verder lijden van de dieren te voorkomen? Nee > Ga verder met vraag K. Ja > Geef aan welke criteria hierbij worden gehanteerd. Welk percentage van de dieren loopt kans deze criteria te halen? K. Classificatie van ongerief
Geef aan hoe in het licht van alle hierboven beschreven negatieve effecten het cumulatief ongerief wordt geclassificeerd in termen van ‘terminaal’, ‘licht’, ‘matig’ of ‘ernstig’ ongerief. We schatten het ongerief van maximaal 132 dieren in als licht.
Einde experiment L. Wijze van doden Worden de dieren als onderdeel van het experiment of na afloop van het experiment gedood? Nee > Ga verder met de ondertekening. Ja > Geef aan waarom het doden van dieren als eindpunt essentieel is voor deze proef. Maximaal 32 dieren worden opgeofferd voor hersenonderzoek. De overige dieren worden niet opgeofferd. Wordt er een methode(n) van doden uit bijlage IV van richtlijn 2010/63/EU toegepast? Nee > Beschrijf de euthanasiemethode en onderbouw de keuze hiervoor. Ja
Pagina 6 van 6
12
Bijlage Beschrijving dierproeven • • • •
Deze bijlage voegt u bij uw projectvoorstel dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage invullen en toevoegen. Meer informatie vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
1.3
Vul het volgnummer en het type dierproef in.
Volgnummer
Type dierproef
3
Toetsen van deelaspecten van het groepskraamsysteem op praktijkbedrijven en/of onderzoeksbedrijven.
Gebruik de volgnummers van vraag 3.4.4 van het format Projectvoorstel.
2 Beschrijving dierproeven A. Experimentele aanpak en primaire uitkomstparameters Beschrijf de keuze van de experimentele aanpak en de primaire uitkomstparameters. In het experiment wordt een aantal deelaspecten van het groepskraamsysteem toegepast op praktijkbedrijven en/of onderzoeksbedrijven die varkens houden onder praktijkcondities (bijvoorbeeld onderzoeksbedrijven van veevoerproducenten) en het effect op welzijn, groei en gezondheid van de varkens wordt onderzocht. Beschrijf de beoogde behandeling van de dieren (inclusief de aard, de frequentie en de duur van de behandelingen waaraan de dieren worden blootgesteld) en onderbouw de gekozen aanpak. Pagina 1 van 6
In het experiment zal een aantal deelaspecten van het groepskraamsysteem op een praktijkbedrijf of proefbedrijf onderzocht worden, waarbij de exacte behandeling deels zal afhangen van de inzichten uit de voorgaande proeven. Te denken valt, bijvoorbeeld, aan het groeperen van biggen voorafgaand aan het spenen om hun sociale ontwikkeling te bevorderen en om stress bij spenen te verminderen, het toepassen van extra verrijking in het kraamhok, of het aanbieden van voer in alternatieve vorm (als verrijking). Dit zou plaatsvinden ofwel op praktijkbedrijven ofwel op onderzoeksbedrijven die varkens houden onder praktijkomstandigheden. Indien varkenshouders bereid zijn om systematisch bij een deel van hun varkens een door ons gekozen verandering toe te passen en wij ons beperken tot het observeren van het gedrag van de varkens en gezondheids- en gedragsproblemen vaststellen door middel van visuele inspectie, dan valt dat waarschijnlijk niet onder een dierproef in wettelijke zin. Echter, bij subsets van dieren in dit soort proeven zouden we graag additioneel bloedonderzoek doen om hun immuunstatus vast te stellen en/of een suikerabsorptietest (waarbij de suikeroplosssing wordt toegediend middels een nasogastric tube) en/of speeksel verzamelen voor analyse van cortisol. Verder zouden we graag een mestmonster willen nemen (rectal swab) op een aantal momenten voor spenen om vast te stellen of dieren al vast voer hebben gegeten of nog niet. Geef aan welke overwegingen en statistische methoden worden gebruikt om het aantal benodigde dieren tot een minimum te beperken. Groep is in feite de statistische experimentele eenheid in deze proef, omdat er grote groepsinvloeden zijn op gedrag, gezondheid en groei. We gebruiken veelal linear mixed models en/of generalized linear mixed models voor onze analyses, waarin we corrigeren voor het (random of repeated) effect van groep. Deze groepseffecten zijn op praktijkbedrijven vaak wat groter dan op onderzoeksbedrijven omdat de condities minder gestandaardiseerd zijn. We verdelen behandelings- en controlegroepen altijd zo gebalanceerd mogelijk over afdelingen, binnen afdelingen (bijvoorbeeld rekening houdend met hoekhokken, hokken dicht bij de ventilator en buitenmuren) en over pariteiten van zeugen heen (indien het niet mogelijk is om zeugen van dezelfde pariteit te selecteren). Om effecten van kleine veranderingen in management en huisvesting (die niettemin voor varkenswelzijn heel relevant kunnen zijn!) op relevante welzijnsparameters als gedrag (spelgedrag, manipulatief gedrag) en vooral lesies ten gevolge van manipulatief gedrag (bv oorwonden, staartwonden - 0-1 kenmerken met groep als random effect) te toetsen op praktijkbedrijven, zijn heel veel verschillende tomen nodig. Oor- en staartlesies komen op de meeste bedrijven bij een beperkt aantal dieren en in een beperkt aantal hokken voor, en de incidentie is erg variabel en onvoorspelbaar omdat bijtgedrag een multifactorieel probleem is. Als we het effect van onze behandelingen op de incidentie van deze lesies willen toetsen, hebben we maximaal 72 zeugen en hun biggen nodig per deelaspect. Dit aantal is gebaseerd op een voorgaande studie waarin positieve effecten vonden van het ophangen van een jutezak in het kraamhok en opfokhok op de incidentie van staartwonden bij opfokgelten (met op 13 weken 80% minder dieren met een (milde) staartwond ten gevolge van bijten (Ursinus et al 2014, Journal of Animal Science)). Na onderzoek naar het eerste deelaspect zal met de IvD overlegd worden of het aantal tomen per behandeling omlaag zou kunnen (bijvoorbeeld als blijkt dat de variatie op de praktijkbedrijven waar we onderzoek doen lager is dan verwacht). Voor de fysiologische metingen kunnen we toe met enkele dieren per toom; het maximum aantal dieren is gebaseerd op voorgaand onderzoek (nog ongepubliceerd) naar verschillende voerbehandelingen op immuunparameters op een onderzoeksbedrijf (zie B). Het aantal dieren benodigd voor de suikerabsorptietest zullen we in overleg met de IvD naar beneden bijstellen indien de voorgaande proef hiertoe aanleiding geeft. B. De dieren Benoem de diersoorten, herkomst, geschatte aantallen en levenstadia. Onderbouw deze keuzes. Varkens zijn doeldier in dit experiment. Er worden varkens gebruikt van praktijkbedrijven, die daar al zijn en/of geboren worden. We verwachten per deelaspect maximaal 72 tomen nodig te hebben (36 tomen met interventie/behandeling en 36 controletomen) om relevante verschillen in gedrag en oor- en staartlesies aan te tonen. Een deel van de biggen willen we blootstellen aan bloedafnames en een suikerabsorptietest, en bij diezelfde biggen willen we een mestmonster nemen. Per onderzochte interventie verwachten we maximaal 144 biggen nodig te hebben (bijvoorbeeld 2 representatieve biggen per toom). In de loop van dit protocol verwachten we maximaal 4 interventies uit te testen, dus maximaal 4 x 144 = 576 biggen. Deze aantallen zijn alle gebaseerd op Pagina 2 van 6
voorgaand onderzoek. We zullen het benodigd aantal dieren voor deze invasieve handelingen in overleg met de IvD naar omlaag bijstellen als de uitkomsten van de vorige proef (experiment 2) en/of deelproeven binnen dit protocol daar aanleiding toe geven. Aan de overige dieren (maximaal 72 x 4 = 288 zeugen en hun biggen (maximaal 4320 uitgaande van een toomgrootte van 15) worden geen handelingen verricht die onder de wet op de dierproeven vallen. C. Hergebruik Is er hergebruik van dieren? Nee, ga door met vraag D. Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. Is er in het voorgaande of in het geplande gebruik sprake van (of een risico van) ernstig ongerief? Nee Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. D. Vervanging, vermindering en verfijning Laat zien hoe de toepassing van methoden voor vervanging, vermindering en verfijning zijn meegewogen bij het bepalen van de experimentele strategie, de keuze van de dieren en de opzet van de dierproef en welk keuzes daarbij zijn gemaakt. Vervanging: omdat het onderzoek betreft naar onder andere gedrag en gedragsontwikkeling en welzijn van varkens is werken met levende dieren noodzakelijk. Vermindering: we proberen zoveel mogelijk te varen op non-invasieve parameters (gedrag, groei, lichaamslesies). Alleen een subset dieren wordt blootgesteld aan invasieve procedures. Verfijning: Speeksel wordt verzameld door varkens vrijwillig te laten kauwen op grote wattenstaven. Geef aan welke maatregelen zijn genomen om de kans op pijn, lijden of angst bij de dieren en de kans op nadelige milieueffecten tot een minimum te beperken. We baseren ons onderzoek voor het grootste deel op observaties, aanvullend bloed-, speeksel of mestonderzoek doen we bij een deel van de dieren. De invasieve procedures die we gebruiken zijn allemaal kort.
Herhaling en duplicering E. Herhaling Geef aan hoe is nagegaan of deze dierproeven niet al eerder zijn uitgevoerd. Indien van toepassing geef aan waarom duplicatie noodzakelijk is. Dit type onderzoek is schaars, vooral op praktijkbedrijven. We hebben de literatuur op het gebied van verminderen van speenstress en bevorderen van welzijn en gezondheid van biggen door veranderingen in hun sociale of fysieke omgeving op het (proef-, onderzoeks- danwel commercieel) varkensbedrijf goed in beeld.
Huisvesting en verzorging Pagina 3 van 6
F. Huisvesting en verzorging Worden de dieren anders dan volgens de eisen in bijlage III van de richtlijn 2010/63/EU gehuisvest en/of verzorgd? Nee Ja > Geef, indien dit kan resulteren in nadelige effecten op het dierenwelzijn, aan op welke wijze de dieren worden gehuisvest en verzorgd en motiveer de keuze om af te wijken van de eisen in bovengenoemde bijlage III. Het gaat om dieren op praktijkbedrijven en/of onderzoeksbedrijven die gehuisvest worden onder praktijkomstandigheden. We willen juist de mogelijkheid toetsen om bij bestaande bedrijven met kleine veranderingen dierwelzijn en -gezondheid te verbeteren. G. Plaats waar de dieren worden gehuisvest Worden de dierproeven geheel of gedeeltelijk uitgevoerd bij een inrichting die niet onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van een instellingsvergunninghouder Wod valt? Nee > Ga verder met vraag H. Ja > Geef aan wat voor bedrijf of instelling dit betreft. Dieren worden gehuisvest op een praktijkbedrijf en/of onderzoeksbedrijf. Waarom is hiervoor gekozen en hoe wordt een adequate huisvesting, verzorging en behandeling van de dieren gewaarborgd? Praktijkbedrijf: Huisvesting, verzorging en management ligt in handen van de varkenshouder en/of zijn/haar personeel, alsmede de toepassing van de veranderingen (behandelingen). Voor de metingen die wij doen en eventueel ongerief dat hierbij optreedt, zijn wij als onderzoekers verantwoordelijk. De 13ffunctionaris (proefdierdeskundige) en inspecteur van de NVWA hebben toegang tot het betreffende bedrijf. Onderzoeksbedrijf (van bijvoorbeeld een veevoederbedrijf): deze hebben vaak een eigen DEC (of tegenwoordig IvD) en gekwalificeerd personeel. Niettemin leggen wij handelingen die wij als onderzoekers aan dieren zouden willen doen neer ter toetsing.
Ongeriefinschatting/humane eindpunten H. Pijn en pijnbestrijding Valt te voorzien dat er pijn kan optreden bij de dieren? Nee > Ga verder met vraag I. Ja > Worden in dat geval verdoving, pijnstilling en/of andere pijnverlichtingsmethoden toegepast? Nee > Motiveer dan waarom geen pijnverlichtingsmethoden worden toegepast. De bloedafname kan leiden tot pijn (door de naald en/of de fixatie, zie hieronder), hetzelfde geldt voor het inbrengen van de nasogastric tube. Deze pijn is kortstondig en hierbij passen we geen pijnstilling toe. Locale pijnstilling zou namelijk ook een injectie vergen. Onder praktijkcondities komt biggensterfte voor, kreupelheid en andere gezondheidsproblemen. De behandeling van zieke dieren met adequate middelen ligt in handen van het praktijkbedrijf of proefbedrijf. Ja I. Overige aantasting van het welzijn en maatregelen Pagina 4 van 6
Welke eventuele andere vormen van welzijnsaantasting worden voorzien? 1) Stress bij de biggen als ze gehanteerd worden (voor bloedafname, suikerabsorptie test, rectal swab).
Geef aan wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn. 1) Angst voor mensen, nieuwe situaties en evt. kortdurende pijn tijdens bloedafnames (door fixatie en/of naald) en tijdens het inbrengen van een nasogastral tube. Beschrijf welke maatregelen worden genomen om deze schadelijke effecten te voorkomen of waar mogelijk te minimaliseren. Angst voor mensen is moeilijk helemaal te voorkomen. De tomen zullen enigszins gewend worden aan mensen (onderzoekers zullen bijvoorbeeld het hok in gaan om de varkens die op wattenstaven gaan kauwen voor het verzamelen van speeksel aan henzelf en aan deze wattenstaven te laten wennen), daarmee kunnen we de angst voor mensen wat verminderen. Verder zijn alle invasieve handelingen kortdurend, worden ze zorgvuldig uitgevoerd en proberen we handelingen aan dieren te combineren waar mogelijk zodat de dieren zo weinig mogelijk gehanteerd hoeven te worden. J. Humane eindpunten Valt te voorzien dat zich bij deze dierproef omstandigheden voordoen waarbij het toepassen van humane eindpunten geïndiceerd is om verder lijden van de dieren te voorkomen? Nee > Ga verder met vraag K. Ja > Geef aan welke criteria hierbij worden gehanteerd. Welk percentage van de dieren loopt kans deze criteria te halen? K. Classificatie van ongerief
Geef aan hoe in het licht van alle hierboven beschreven negatieve effecten het cumulatief ongerief wordt geclassificeerd in termen van ‘terminaal’, ‘licht’, ‘matig’ of ‘ernstig’ ongerief. We schatten het ongerief van de varkens waarvan maximaal vijfmaal 10 ml bloed wordt afgenomen (zie experiment 2), een rectal swab wordt genomen en/of een suikerabsorptietest wordt gedaan als licht (maximaal 576 dieren). De overige dieren worden alleen geobserveerd en blootgesteld aan handelingen die in lijn zijn met relevante wetgeving voor de varkenshouderij en/of niet worden aangemerkt als een dierproef (bv. een rugnummer aanbrengen voor individuele identificatie tijdens waarnemingen, een wattenstaaf aanbieden waarop de varkens mogen kauwen). Aan de ene kant zouden we kunnen stellen dat deze dieren dus niet blootgesteld worden aan een dierproef in de zin der wet. Aan de andere kant vragen we om aanpassingen in het systeem en/of management (die wel tot doelstelling hebben om welzijn en gezondheid van biggen te verbeteren), en lopen varkens die onder praktijkomstandigheden gehouden worden ook risico op ongerief (ziekte, sterfte). Mocht de overweging van de DEC/CCD zijn dat deze dieren ook als proefdieren worden gezien, dan schatten we hun ongerief in als maximaal licht.
Einde experiment L. Wijze van doden Worden de dieren als onderdeel van het experiment of na afloop van het experiment gedood? Pagina 5 van 6
Nee > Ga verder met de ondertekening. Ja > Geef aan waarom het doden van dieren als eindpunt essentieel is voor deze proef. Wordt er een methode(n) van doden uit bijlage IV van richtlijn 2010/63/EU toegepast? Nee > Beschrijf de euthanasiemethode en onderbouw de keuze hiervoor. Ja
Pagina 6 van 6
15
1
2
Format Projectvoorstel dierproeven • • • •
Dit format gebruikt u om uw projectvoorstel van de dierproeven te schrijven Bij dit format hoort de bijlage Beschrijving dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage toevoegen. Meer informatie over het projectvoorstel vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
10500
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
Rijksuniversiteit Groningen
1.3
Vul de titel van het project in.
De rol van genen en gen variaties in de ontwikkeling van hartfalen
2 Categorie van het project 2.1
In welke categorie valt het project.
Fundamenteel onderzoek
U kunt meerdere mogelijkheden kiezen.
Wettelijk vereist onderzoek of routinematige productie
Translationeel of toegepast onderzoek Onderzoek ter bescherming van het milieu in het belang van de gezondheid of het welzijn van mens of dier Onderzoek gericht op het behoud van de diersoort Hoger onderwijs of opleiding Forensisch onderzoek Instandhouding van kolonies van genetisch gemodificeerde dieren, niet gebruikt in andere dierproeven Pagina 1 van 10
3 Algemene projectbeschrijving 3.1 Achtergrond Licht het project toe. Beschrijf de aanleiding, de achtergrond en de context. Besteed aandacht aan de bij vraag 2 aangekruiste categorieën. • • •
Geef in geval van ‘wettelijk vereiste dierproeven’ aan welke wettelijke eisen (in relatie tot beoogd gebruik en markttoelating) van toepassing zijn. Geef in geval van ‘routinematige productie’ aan welk(e) product(en) het betreft en voor welke toepassing(en). Geef in geval van ‘hoger onderwijs of opleiding’ aan waarom in dit project, in relatie tot het opleidingsprogramma en eindtermen, is gekozen voor dierproeven.
Dankzij cardiovasculair onderzoek zijn de diagnostische methoden en de behandelingsopties voor cardiovasculaire ziekten (CVDs) sterk verbeterd en is de mortaliteit van CVDs de laatste decennia continu afgenomen. CVDs zijn zelfs niet langer de voornaamste doodsoorzaak bij mannen in Nederland (cijfers hartstichting). Als we de verhoogde prevalentie van risicofactoren voor CVDs, zoals obesitas en diabetes, en de verouderende populatie in ogenschouw nemen is dit een opmerkelijke prestatie. Dit toont aan dat cardiovasculair onderzoek zich heeft uitbetaald voor een grote groep patiënten. Desalniettemin zijn de sterftecijfers nog steeds aanzienlijk en kan er nog veel verbeterd worden. Opvallend is vooral dat bij hartfalen het sterftecijfer nagenoeg constant is gebleven(1). Dit betekent niet dat er geen verbeteringen zijn geweest in de behandeling, maar dit is een paradoxaal gevolg van de betere behandeling van andere CVDs en de verouderende populatie. Hartfalen is namelijk het pathologische eindsyndroom van de meeste andere cardiovasculaire aandoeningen, zoals een hartinfarct, hoge bloeddruk, coronair lijden, kleplijden en erfelijke genetische hartziektes (zgn. cardiomyopathieën). Bij hartfalen is het hart niet meer in staat om het lichaam op een adequate manier van bloed te voorzien. Dit heeft ernstige klachten tot gevolg en patiënten met hartfalen hebben nog steeds een slechte prognose, waarbij 50% van alle patiënten binnen 5 jaar na diagnose overlijden (2). Hartfalen is een syndroom met hoge prevalentie, tussen de 20% en 30% van de Nederlanders krijgt in zijn leven te maken met hartfalen. Structurele en functionele veranderingen in het hart (zgn. cardiale remodelering) liggen ten grondslag liggen aan het ontwikkelen van hartfalen (4)(5). De belangrijkste remodeleringsprocessen zijn groei (hypertrofie) van hartspiercellen (cardiomyocyten) en verandering in de extracellulaire matrix zoals afzetting van bindweefsel (fibrose). Deze veranderingen zijn een aanpassing aan de veranderde condities en hebben initieel een compensatoir karakter, maar kunnen uiteindelijk leiden tot decompensatie met hartfalen als gevolg. Waarom de ene persoon wel hartfalen ontwikkelt en de ander niet, ondanks dezelfde risicofactoren, is niet duidelijk. Genetische factoren spelen hierbij klaarblijkelijk een belangrijke rol (3). Zelfs bij bekende mono-genetische cardiomyopathieën zoals hypertrofische cardiomyopathie (HCM), dilated cardiomyopathie (DCM) en aritmogene rechter ventrikel cardiomyopathie (ARVC), is het vaak nog onduidelijk hoe het specifieke polymorfisme tot het ziektebeeld leidt. Vaak zijn er ook grote verschillen in de penetratie van het fenotype, waarbij sommige patiënten ernstig hartfalen ontwikkelen op jonge leeftijd, terwijl andere patiënten met hetzelfde polymorfisme slechts milde effecten krijgen. Daarnaast kan hetzelfde polymorfisme soms zelfs verschillende fenotypes laten zien, zoals bij sommige phospholamban (PLN) polymorphismen, waarbij ARVC of DCM kan optreden (7). Ook hier spelen additionele genetische predisposities een belangrijke rol. Ondanks de verschillen in etiologie (myocard infarct, hoge bloeddruk, etc.) en de verschillende genetische predisposities worden alle hartfalen patiënten op dezelfde wijze behandeld. Hierbij bestaat de behandeling in bijna alle gevallen uit het voorschrijven van o.a. bètablokkers, Ace remmers of AngII-receptor remmers. Alhoewel deze therapie in veel gevallen de progressie van hartfalen kan afremmen is het niet in staat om het ziekteproces te stoppen. Daarnaast is het soms nog volstrekt onduidelijk of deze therapie voor sommige patiënten groepen (zoals bepaalde cardiomyopathieën) wel effectief is. Het is daarom van essentieel belang om de onderliggende genetische factoren die daarbij een rol spelen te onderzoeken en de moleculaire processen die door deze genetische Pagina 2 van 10
factoren worden beïnvloed op te helderen. Alleen dan kunnen we tot betere therapieën komen die patiënt specifiek zijn en die het ziekte proces hopelijk kunnen stoppen. Ons onderzoek richt zich dan ook op het onderzoeken van de bijdrage van specifieke genen aan cardiale remodellerings processen, zoals hypertrophy en hart fibrotisering. Vanuit klinische studies genome wide associatie studies (GWAS) samenwerkingsverbanden en bioinformatica zijn en worden door ons genen geidentificeerd die associaties laten zien met cardiovasculaire ziektes. Om deze associaties te bevestigen en de functie van het gen (coderen en niet-coderend) in cardiale remodelerings processen te begrijpen zal het noodzakelijk zijn om dier studies uit te voeren. Hierin kunnen namelijk de gen specifieke effecten op o.a. hypertrofie en fibrose worden onderzocht. Hierbij zal op zowel moleculair, cellulair en orgaan niveau de rol van het specifiek gen of polymorfisme onderzocht worden. Naast cellulaire studies zijn dier studies daarom van groot belang voor dit cardiologisch onderzoek. Alleen in een dier kunnen structurele orgaan veranderingen bestudeerd worden en kan de verandering in hartfunctie bepaald worden. Daarnaast zijn nierfunctie, hemodynamische parameters, neurohormonale invloeden en ontstekingsprocessen belangrijke factoren die tot cardiale remodelering aanzetten, en die niet goed buiten het lichaam nagebootst kunnen worden. Onze studies zullen resulteren in een beter fundamenteel begrip van de gen specifieke pathofysiologische mechanismen en kunnen leiden tot nieuwe, tot nu toe onbekende aangrijpingspunten voor farmacologische middelen. Gezien de aard van de ziekte en het grote aantal mensen die deze ziekte krijgt achten wij het verantwoord om deze ziekte in dieren te onderzoeken.
3.2 Doel Beschrijf de algemene doelstelling en haalbaarheid van het project. • •
In het geval het project gericht is op één of meer onderzoeksdoelen: op welke vra(a)g(en) dient dit project antwoord(en) te verschaffen? In geval het een ander dan een onderzoeksdoel betreft: in welke concrete behoefte voorziet dit project?
Ons doel is om genetische factoren die mogelijk van invloed zijn op het ontwikkelen van hartfalen te bestuderen en de moleculaire mechanismen die daar bij betrokken zijn op te helderen. Daarnaast willen we onderzoeken of medicamenteuze behandelingsstrategieën effect hebben op cardiale remodelering in specifieke genetische modellen.
D.m.v. betere genetische methodes en bio informatica worden tevens steeds meer genen (coderend en niet coderend) en genpolymorphismen ontdekt die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van hartfalen en dit zal nieuwe targets voor onze studies opleveren. Haalbaarheid: Voor het ophelderen van specifieke moleculaire processen gebruiken we primaire cel cultures van cardiomyocyten of cardiale fibroblasten. Hierin kunnen we relatief eenvoudig genen silencen of tot overexpressie brengen en een groot aantal fenotypische en moleculaire processen ophelderen. Deze assays kunnen tevens gebruikt worden als een voorscreening voor het kiezen van toekomstige targets en daardoor een betere afweging kunnen maken van het te gebruiken proefdier. We hebben uitgebreide expertise in deze celmodellen. Pagina 3 van 10
Alhoewel we expertise hebben in het maken van genetische constructen, hebben we niet de expertise om zelf genetisch gemodificeerde proefdieren te maken.
We hebben uitgebreide expertise in het onderzoeken van cardiovasculaire veranderingen in kleine proefdieren.
Door dit onderzoek verwachten een bijdrage te kunnen leveren aan de opheldering van bepaalde vormen van cardiomyopathieën die lijden tot hartfalen en nieuwe genen te identificeren die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van hartfalen. Dit kan leiden tot nieuwe inzichten in de moleculaire mechanismen die ten grondslag liggen aan hartfalen ontwikkeling. We hopen hiermee ook een bijdragen aan betere diagnostische of behandelings methoden te kunnen leveren.
3.3 Belang Beschrijf het wetenschappelijk en/of maatschappelijk belang van de hierboven beschreven doelstelling(en). Cardiovasculaire ziekten komen nog steeds veel voor en zijn een belangrijke doodsoorzaak in de Westerse wereld. Dankzij wetenschappelijk onderzoek zijn belangrijke stappen gemaakt in de diagnose en behandeling van cardiovasculaire ziekten. Patiënten met hartfalen hebben echter nog steeds een zeer slechte prognose. Ca. 50% van alle patiënten overlijdt binnen 5 jaar na de eerste diagnose. Door de toenemende vergrijzing en een toename van de risicofactoren zoals obesitas en diabetes is de verwachting dat het aantal hartfalen patiënten eerder toeneemt dan afneemt. D.m.v. betere genetische methodes en bio informatica worden steeds meer genen (coderend en niet coderend) en gen-polymorphismen ontdekt die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van hartfalen. Deze genetische (pre)disposities spelen een belangrijke rol waarom sommige mensen wel hartfalen ontwikkelen, maar anderen niet. Hieronder vallen ook patiënten met genetische cardiomyopathieën die leiden tot hartfalen. Onderzoek naar genen en polymorphismen die mogelijk bijdragen aan de ontwikkeling van hartfalen kan daarom leiden tot betere inzichten in de moleculaire mechanismen die ten grondslag liggen aan hartfalen ontwikkeling. Dit kan leiden tot vroegtijdige detectie en de ontwikkeling van betere behandelingsmethoden voor patiënten met genetische predisposities voor hartfalen. Het wetenschappelijke en maatschappelijke belang van het onderzoek is ook gedetailleerd getoetst door (veelal internationale) reviewers van aanvragen voor subsidie. Op dit moment zijn dat o.a. de volgende toegewezen subsidies: 1. VIDI Pagina 4 van 10
2. Klinische fellow 3. CVON subsidie 4. NHS subsidie
.
3.4 Onderzoeksstrategie 3.4.1 Geef een overzicht van de algemene opzet van het project (strategie).
3.4.2 Geef een overzicht op hoofdlijnen van de verschillende onderdelen van het project en de daarbij gebruikte type(n) dierproef of dierproeven.
Pagina 5 van 10
3.4.3 Beschrijf en benoem de logische samenhang van deze verschillende onderdelen en de eventuele fasering in de uitvoering. Vermeld eventuele mijlpalen en keuzemomenten.
Pagina 6 van 10
Referenties 1. Authors/Task Force Members, McMurray JJ, Adamopoulos S, Anker SD, Auricchio A, Bohm M, Dickstein K, Falk V, Filippatos G, Fonseca C, GomezSanchez MA, Jaarsma T, Kober L, Lip GY, Maggioni AP, Parkhomenko A, Pieske BM, Popescu BA, Ronnevik PK, Rutten FH, Schwitter J, Seferovic P, Stepinska J, Trindade PT, Voors AA, Zannad F, Zeiher A, ESC Committee for Practice Guidelines (CPG), Bax JJ, Baumgartner H, Ceconi C, Dean V, Deaton C, Fagard R, Funck-Brentano C, Hasdai D, Hoes A, Kirchhof P, Knuuti J, Kolh P, McDonagh T, Moulin C, Popescu BA, Reiner Z, Sechtem U, Sirnes PA, Tendera M, Torbicki A, Vahanian A, Windecker S, Document Reviewers, McDonagh T, Sechtem U, Bonet LA, Avraamides P, Ben Lamin HA, Brignole M, Coca A, Cowburn P, Dargie H, Elliott P, Flachskampf FA, Guida GF, Hardman S, Iung B, Merkely B, Mueller C, Nanas JN, Nielsen OW, Orn S, Parissis JT, Ponikowski P. ESC Guidelines for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure 2012: The Task Force for the Diagnosis and Treatment of Acute and Chronic Heart Failure 2012 of the European Society of Cardiology. Developed in collaboration with the Heart Failure Association (HFA) of the ESC. Eur Heart J 2012; 2. Zannad F, Briancon S, Juilliere Y, Mertes PM, Villemot JP, Alla F, Virion JM. Incidence, clinical and etiologic features, and outcomes of advanced chronic heart failure: the EPICAL Study. Epidemiologie de l'Insuffisance Cardiaque Avancee en Lorraine. J Am Coll Cardiol 1999;33:734-742. 3. MacRae CA. The genetics of congestive heart failure. Heart Fail Clin 2010;6:223-230. 4. Hill JA, Olson EN. Cardiac plasticity. N Engl J Med 2008;358:1370-1380. 5. Cohn JN, Ferrari R, Sharpe N. Cardiac remodeling--concepts and clinical implications: a consensus paper from an international forum on cardiac remodeling. Behalf of an International Forum on Cardiac Remodeling. J Am Coll Cardiol 2000;35:569-582. 6. Pagina 7 van 10
12. Arking DE, Pulit SL, Crotti L, van der Harst P, Munroe PB, Koopmann TT, Sotoodehnia N, Rossin EJ, Morley M, Wang X, Johnson AD, Lundby A, Gudbjartsson DF, Noseworthy PA, Eijgelsheim M, Bradford Y, Tarasov KV, Dorr M, Muller-Nurasyid M, Lahtinen AM, Nolte IM, Smith AV, Bis JC, Isaacs A, Newhouse SJ, Evans DS, Post WS, Waggott D, Lyytikainen LP, Hicks AA, Eisele L, Ellinghaus D, Hayward C, Navarro P, Ulivi S, Tanaka T, Tester DJ, Chatel S, Gustafsson S, Kumari M, Morris RW, Naluai AT, Padmanabhan S, Kluttig A, Strohmer B, Panayiotou AG, Torres M, Knoflach M, Hubacek JA, Slowikowski K, Raychaudhuri S, Kumar RD, Harris TB, Launer LJ, Shuldiner AR, Alonso A, Bader JS, Ehret G, Huang H, Kao WH, Strait JB, Macfarlane PW, Brown M, Caulfield MJ, Samani NJ, Kronenberg F, Willeit J, CARe Consortium, COGENT Consortium, Smith JG, Greiser KH, Meyer Zu Schwabedissen H, Werdan K, Carella M, Zelante L, Heckbert SR, Psaty BM, Rotter JI, Kolcic I, Polasek O, Wright AF, Griffin M, Daly MJ, DCCT/EDIC, Arnar DO, Holm H, Thorsteinsdottir U, eMERGE Consortium, Denny JC, Roden DM, Zuvich RL, Emilsson V, Plump AS, Larson MG, O'Donnell CJ, Yin X, Bobbo M, D'Adamo AP, Iorio A, Sinagra G, Carracedo A, Cummings SR, Nalls MA, Jula A, Kontula KK, Marjamaa A, Oikarinen L, Perola M, Porthan K, Erbel R, Hoffmann P, Jockel KH, Kalsch H, Nothen MM, HRGEN Consortium, den Hoed M, Loos RJ, Thelle DS, Gieger C, Meitinger T, Perz S, Peters A, Prucha H, Sinner MF, Waldenberger M, de Boer RA, Franke L, van der Vleuten PA, Beckmann BM, Martens E, Bardai A, Hofman N, Wilde AA, Behr ER, Dalageorgou C, Giudicessi JR, Medeiros-Domingo A, Barc J, Kyndt F, Probst V, Ghidoni A, Insolia R, Hamilton RM, Scherer SW, Brandimarto J, Margulies K, Moravec CE, del Greco MF, Fuchsberger C, O'Connell JR, Lee WK, Watt GC, Campbell H, Wild SH, El Mokhtari NE, Frey N, Asselbergs FW, Mateo Leach I, Navis G, van den Berg MP, van Veldhuisen DJ, Kellis M, Krijthe BP, Franco OH, Hofman A, Kors JA, Uitterlinden AG, Witteman JC, Kedenko L, Lamina C, Oostra BA, Abecasis GR, Lakatta EG, Mulas A, Orru M, Schlessinger D, Uda M, Markus MR, Volker U, Snieder H, Spector TD, Arnlov J, Lind L, Sundstrom J, Syvanen AC, Kivimaki M, Kahonen M, Mononen N, Raitakari OT, Viikari JS, Adamkova V, Kiechl S, Brion M, Nicolaides AN, Paulweber B, Haerting J, Dominiczak AF, Nyberg F, Whincup PH, Hingorani AD, Schott JJ, Bezzina CR, Ingelsson E, Ferrucci L, Gasparini P, Wilson JF, Rudan I, Franke A, Muhleisen TW, Pramstaller PP, Lehtimaki TJ, Paterson AD, Parsa A, Liu Y, van Duijn CM, Siscovick DS, Gudnason V, Jamshidi Y, Salomaa V, Felix SB, Sanna S, Ritchie MD, Stricker BH, Stefansson K, Boyer LA, Cappola TP, Olsen JV, Lage K, Schwartz PJ, Kaab S, Chakravarti A, Ackerman MJ, Pfeufer A, de Bakker PI, Newton-Cheh C. Genetic association study of QT interval highlights role for calcium signaling pathways in myocardial repolarization. Nat Genet 2014;46:826-836. 13. Sotoodehnia N, Isaacs A, de Bakker PI, Dorr M, Newton-Cheh C, Nolte IM, van der Harst P, Muller M, Eijgelsheim M, Alonso A, Hicks AA, Padmanabhan S, Hayward C, Smith AV, Polasek O, Giovannone S, Fu J, Magnani JW, Marciante KD, Pfeufer A, Gharib SA, Teumer A, Li M, Bis JC, Rivadeneira F, Aspelund T, Kottgen A, Johnson T, Rice K, Sie MP, Wang YA, Klopp N, Fuchsberger C, Wild SH, Mateo Leach I, Estrada K, Volker U, Wright AF, Asselbergs FW, Qu J, Chakravarti A, Sinner MF, Kors JA, Petersmann A, Harris TB, Soliman EZ, Munroe PB, Psaty BM, Oostra BA, Cupples LA, Perz S, de Boer RA, Uitterlinden AG, Volzke H, Spector TD, Liu FY, Boerwinkle E, Dominiczak AF, Rotter JI, van Herpen G, Levy D, Wichmann HE, van Gilst WH, Witteman JC, Kroemer HK, Kao Pagina 8 van 10
WH, Heckbert SR, Meitinger T, Hofman A, Campbell H, Folsom AR, van Veldhuisen DJ, Schwienbacher C, O'Donnell CJ, Volpato CB, Caulfield MJ, Connell JM, Launer L, Lu X, Franke L, Fehrmann RS, te Meerman G, Groen HJ, Weersma RK, van den Berg LH, Wijmenga C, Ophoff RA, Navis G, Rudan I, Snieder H, Wilson JF, Pramstaller PP, Siscovick DS, Wang TJ, Gudnason V, van Duijn CM, Felix SB, Fishman GI, Jamshidi Y, Stricker BH, Samani NJ, Kaab S, Arking DE. Common variants in 22 loci are associated with QRS duration and cardiac ventricular conduction. Nat Genet 2010;42:1068-1076. 14.
Pagina 9 van 10
3.4.4 Benoem de typen dierproeven. Vul per type dierproef een bijlage Beschrijving dierproeven in. Volgnummer
Type dierproef
1
Isolatie van primair cellen
2
Genetisch dier gemodificeerde dieren
3
Aorta constrictie
5
Ischemie/reperfusie
6
(Neuro)hormonale stimulatie
7 8 9 10
Pagina 10 van 10
3
Bijlage Beschrijving dierproeven • • • •
Deze bijlage voegt u bij uw projectvoorstel dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage invullen en toevoegen. Meer informatie vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
10500
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
Rijksuniversiteit Groningen
1.3
Vul het volgnummer en het type dierproef in.
Volgnummer
Type dierproef
3.4.4.1.
Isolatie van primaire cellen
Gebruik de volgnummers van vraag 3.4.4 van het format Projectvoorstel.
2 Beschrijving dierproeven A. Experimentele aanpak en primaire uitkomstparameters Beschrijf de keuze van de experimentele aanpak en de primaire uitkomstparameters. Geïsoleerde primaire cellen uit het hart zijn een uitstekend model om verschillende moleculaire en cellulaire aspecten van hartziekten te onderzoeken. Terwijl er in de oncologie zeer veel cellijnen voor mechanistisch onderzoek beschikbaar zijn, is dit voor het hart helaas niet het geval. Daarnaast zijn cellijnen door hun proliferatieve karakter niet geschikt voor hypertrofie onderzoek.
Pagina 1 van 5
Beschrijf de beoogde behandeling van de dieren (inclusief de aard, de frequentie en de duur van de behandelingen waaraan de dieren worden blootgesteld) en onderbouw de gekozen aanpak. Neonatale muizen en ratten (1-5 dagen) worden getermineerd via decapitatie, waarna het hart verwijderd wordt. Volwassen ratten en muizen worden getermineerd onder anesthesie waarbij het hart verwijderd wordt en de dieren verbloeden. Geef aan welke overwegingen en statistische methoden worden gebruikt om het aantal benodigde dieren tot een minimum te beperken. Het aantal benodigde dieren is afhankelijk van het aantal cellen dat nodig is voor bepaalde analyses. Dit hebben we in het verleden bepaald en hierop kunnen we het gebruik dus afstemmen. B. De dieren Benoem de diersoorten, herkomst, geschatte aantallen en levenstadia. Onderbouw deze keuzes. Muis en rat. Van commerciele leverancier of eigen fok. Neonatale pups (800 dieren/jaar) en volwassen (80 dieren/jaar) dieren.
C. Hergebruik Is er hergebruik van dieren? Nee, ga door met vraag D.
Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. Ja, de moederdieren kunnen worden gebruikt voor de isolatie van adulte fibroblasten of cardiomyocyten. Is er in het voorgaande of in het geplande gebruik sprake van (of een risico van) ernstig ongerief? Nee
Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. Pagina 2 van 5
D. Vervanging, vermindering en verfijning Laat zien hoe de toepassing van methoden voor vervanging, vermindering en verfijning zijn meegewogen bij het bepalen van de experimentele strategie, de keuze van de dieren en de opzet van de dierproef en welk keuzes daarbij zijn gemaakt. Vervanging:In de opstartfase van onderzoek gebruiken we cellijnen om experimenten en methodes op te zetten. We hebben een aantal (hart)spier cellijnen gebruikt maar deze cellen missen de typische hartspiercel karakteristieken en deze cellen prolifereren in tegenstelling tot hartspiercellen. Deze cellen zijn daarom niet geschikt om hypertrofie of de mechanismen van hypertrofie in te onderzoeken. Vermindering: We zijn reeds begonnen met het gebruik van cardiomyocyten die uit humane stamcellen worden gedifferentieerd. Dit is echter nog niet ver genoeg doorontwikkeld en deze cellen hebben nog een immatuur karakter. We verwachten wel dat dit het gebruik van rat en muis cardiomyocyten verder zal gaan verminderen. Verfijning: Adulte dieren worden onder volledige anesthesie getermineerd. Bij pups worden de gedepiteerde hoofden direct in vloeibare stikstof gedaan om residuele hersenactiviteit direct te stoppen. Geef aan welke maatregelen zijn genomen om de kans op pijn, lijden of angst bij de dieren en de kans op nadelige milieueffecten tot een minimum te beperken. Neonatale ratten (1-5 dagen) worden getermineerd via decapitatie. De hoofden worden in de vloeibare stikstof gedaan om overblijvende hersenactiviteit te elimineren.Volwassen ratten en muizen worden getermineerd onder anesthesie.
Herhaling en duplicering E. Herhaling Geef aan hoe is nagegaan of deze dierproeven niet al eerder zijn uitgevoerd. Indien van toepassing geef aan waarom duplicatie noodzakelijk is.
We onderzoeken specifieke genen en mutaties, waarvan nog niet bekend is hoe deze bijdragen aan hartfalen. Dit is nagegaan d.m.v. literatuurstudies.
Huisvesting en verzorging F. Huisvesting en verzorging Worden de dieren anders dan volgens de eisen in bijlage III van de richtlijn 2010/63/EU gehuisvest en/of verzorgd? Nee
Ja > Geef, indien dit kan resulteren in nadelige effecten op het dierenwelzijn, aan op welke wijze de dieren worden gehuisvest en verzorgd en motiveer de keuze om af te wijken van de eisen in bovengenoemde bijlage III. I.v.m. mogelijke agressie worden moeder dieren single-caged gehuisvest. Hierdoor wordt voorkomen dat pups van de andere moederdieren worden opgegeten. G. Plaats waar de dieren worden gehuisvest • Worden de dierproeven geheel of gedeeltelijk uitgevoerd bij een inrichting die niet onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van een instellingsvergunninghouder Wod valt? Pagina 3 van 5
Nee > Ga verder met vraag H. Ja > Geef aan wat voor bedrijf of instelling dit betreft. Waarom is hiervoor gekozen en hoe wordt een adequate huisvesting, verzorging en behandeling van de dieren gewaarborgd?
Ongeriefinschatting/humane eindpunten H. Pijn en pijnbestrijding Valt te voorzien dat er pijn kan optreden bij de dieren? Nee > Ga verder met vraag I. Ja > Worden in dat geval verdoving, pijnstilling en/of andere pijnverlichtingsmethoden toegepast? Nee > Motiveer dan waarom geen pijnverlichtingsmethoden worden toegepast. Ja I. Overige aantasting van het welzijn en maatregelen Welke eventuele andere vormen van welzijnsaantasting worden voorzien? Alleen bij terminatie van adulte dieren wordt narcose gebruikt
Geef aan wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn. Beschrijf welke maatregelen worden genomen om deze schadelijke effecten te voorkomen of waar mogelijk te minimaliseren. J. Humane eindpunten • Valt te voorzien dat zich bij deze dierproef omstandigheden voordoen waarbij het toepassen van humane eindpunten geïndiceerd is om verder lijden van de dieren te voorkomen? Nee > Ga verder met vraag K. Ja > Geef aan welke criteria hierbij worden gehanteerd. In zeldzame gevallen zien we baringsnood bij de moeder dieren. Welk percentage van de dieren loopt kans deze criteria te halen? Ca. 1-5% K. Classificatie van ongerief Pagina 4 van 5
Geef aan hoe in het licht van alle hierboven beschreven negatieve effecten het cumulatief ongerief wordt geclassificeerd in termen van ‘terminaal’, ‘licht’, ‘matig’ of ‘ernstig’ ongerief. Terminaal
Einde experiment L. Wijze van doden Worden de dieren als onderdeel van het experiment of na afloop van het experiment gedood? Nee > Ga verder met de ondertekening. Ja > Geef aan waarom het doden van dieren als eindpunt essentieel is voor deze proef. Hart wordt gebruikt voor cel isolatie Wordt er een methode(n) van doden uit bijlage IV van richtlijn 2010/63/EU toegepast? Nee > Beschrijf de euthanasiemethode en onderbouw de keuze hiervoor. Ja
Pagina 5 van 5
4
Bijlage Beschrijving dierproeven • • • •
Deze bijlage voegt u bij uw projectvoorstel dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage invullen en toevoegen. Meer informatie vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
10500
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
Rijksuniversiteit Groningen
1.3
Vul het volgnummer en het type dierproef in.
Volgnummer
Type dierproef
3.4.4.2
Genetisch gemodificeerde dieren
Gebruik de volgnummers van vraag 3.4.4 van het format Projectvoorstel.
2 Beschrijving dierproeven A. Experimentele aanpak en primaire uitkomstparameters Beschrijf de keuze van de experimentele aanpak en de primaire uitkomstparameters. Onderzoeken wat het effect is van een genetische modificatie (transgeen, knock-out, knock-in) van een bepaald gen op het basale fenotype.
Pagina 1 van 6
Beschrijf de beoogde behandeling van de dieren (inclusief de aard, de frequentie en de duur van de behandelingen waaraan de dieren worden blootgesteld) en onderbouw de gekozen aanpak. Voor basale fenotypering worden de genetisch gemodificeerde dieren en controle dieren gevolgd in de tijd, met tussendoor monitoring d.m.v. visuele inspectie en wegen. In het geval gebruik wordt gemaakt van inducible transgene dieren wordt het transgeen eerst geïnduceerd. Meestal gebeurd dit door middel van injectie van tamoxifen of doxycycline. Voor lijnen die nog niet “established” zijn volgens de richtlijnen van Directive 2010/63/EU, zal de genetische transmissie eerst over twee generaties bepaald worden en een initieel welzijnsrapport worden opgesteld. De fok van deze dieren zal onder dit dierexperiment vallen, totdat duidelijk is dat er geen noemenswaardig ongerief voor de dieren aanwezig is.
Geef aan welke overwegingen en statistische methoden worden gebruikt om het aantal benodigde dieren tot een minimum te beperken. Power calculaties zullen worden gebruikt om het aantal benodigde dieren tot een minimum te berperken. B. De dieren Pagina 2 van 6
Benoem de diersoorten, herkomst, geschatte aantallen en levenstadia. Onderbouw deze keuzes. Diersoorten: Genetische gemodificeerde muizen en ratten. Als controles worden, daar waar mogelijk, wildtype nakomelingen gebruikt. Herkomst: Aankoop van commerciële leveranciers of andere instellingen, via samenwerkingsverbanden, dan wel eigen fok. Aantallen een levensstatia:
Is gemiddeld ca. 380 dieren/ jaar. Is gemiddeld ca. 300 dieren/ jaar. Voor 5 jaar is dit 1500 dieren.
C. Hergebruik Is er hergebruik van dieren? Nee, ga door met vraag D.
Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. Is er in het voorgaande of in het geplande gebruik sprake van (of een risico van) ernstig ongerief? Nee
Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. D. Vervanging, vermindering en verfijning Laat zien hoe de toepassing van methoden voor vervanging, vermindering en verfijning zijn meegewogen bij het bepalen van de experimentele strategie, de keuze van de dieren en de opzet van de dierproef en welk keuzes daarbij zijn gemaakt. Pagina 3 van 6
Vervanging: Genetische modellen worden over het algemeen eerst in cellulaire modellen onderzocht om een indruk te kijken over het moleculaire mechanisme, hierdoor kunnen we betere keuzes maken in de te kiezen modellen/meetmethoden en primaire uitkomsten. Vermindering: Door niet invasieve metingen kunnen we beter de voortgang van het fenotype monitoren en hoeven er dus op minder tijdstippen dieren geofferd worden. Verfijning: Door niet invasieve monitoring kan het ontwikkelende fenotype waarschijnlijk tijdig worden geidentificeerd en kunnen dieren tijdig worden getermineerd. Klinische medicatie voor het cardiale fenotype kan eventueel gebruikt worden. Adequaat gebruik van anesthesie zal ongerief bij metingen verminderen. Geef aan welke maatregelen zijn genomen om de kans op pijn, lijden of angst bij de dieren en de kans op nadelige milieueffecten tot een minimum te beperken. Goede monitoring bij de basale fenotypering zal helpen voorkomen dat het vooraf vastgestelde ongerief niveau wordt overschreden.
Herhaling en duplicering E. Herhaling Geef aan hoe is nagegaan of deze dierproeven niet al eerder zijn uitgevoerd. Indien van toepassing geef aan waarom duplicatie noodzakelijk is. Dit zijn speciefieke modellen die niet eerder danwel niet in deze vorm zijn onderzocht. Dit weten we aan de hand literatuurstudies en andere experts in het veld.
Huisvesting en verzorging F. Huisvesting en verzorging Worden de dieren anders dan volgens de eisen in bijlage III van de richtlijn 2010/63/EU gehuisvest en/of verzorgd? Nee Ja > Geef, indien dit kan resulteren in nadelige effecten op het dierenwelzijn, aan op welke wijze de dieren worden gehuisvest en verzorgd en motiveer de keuze om af te wijken van de eisen in bovengenoemde bijlage III. G. Plaats waar de dieren worden gehuisvest • Worden de dierproeven geheel of gedeeltelijk uitgevoerd bij een inrichting die niet onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van een instellingsvergunninghouder Wod valt? Nee > Ga verder met vraag H. Ja > Geef aan wat voor bedrijf of instelling dit betreft. Waarom is hiervoor gekozen en hoe wordt een adequate huisvesting, verzorging en behandeling van de dieren gewaarborgd?
Pagina 4 van 6
Ongeriefinschatting/humane eindpunten H. Pijn en pijnbestrijding Valt te voorzien dat er pijn kan optreden bij de dieren? Nee > Ga verder met vraag I. Ja > Worden in dat geval verdoving, pijnstilling en/of andere pijnverlichtingsmethoden toegepast? Nee > Motiveer dan waarom geen pijnverlichtingsmethoden worden toegepast. Ja I. Overige aantasting van het welzijn en maatregelen Welke eventuele andere vormen van welzijnsaantasting worden voorzien? We kunnen niet uitsluiten dat een genetische modificatie ontwikkelingsdeffecten of andere afwijkingen zal geven. Daarnaast is er een te verwachten kans dat de genetische modificatie resulteerd in hart remodelering in de tijd en eventueel hart falen.
Geef aan wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn. De genetische modificatie Beschrijf welke maatregelen worden genomen om deze schadelijke effecten te voorkomen of waar mogelijk te minimaliseren. Goede monitoring zorgt ervoor dat het vooraf bepaalde ongerief niveau niet zal worden overschreden. J. Humane eindpunten • Valt te voorzien dat zich bij deze dierproef omstandigheden voordoen waarbij het toepassen van humane eindpunten geïndiceerd is om verder lijden van de dieren te voorkomen? Nee > Ga verder met vraag K. Ja > Geef aan welke criteria hierbij worden gehanteerd. Bij ernstige ontwikkelings defecten of hartfalen ontwikkeling. Dieren met ernstig afwijkend gedrag (gewichtsverlies > 15%, opstaande vacht, lethargie, ernst, hijgen, locomotie) worden geëuthanaseerd. Welk percentage van de dieren loopt kans deze criteria te halen? Van de ca. 10 cardiale diermodellen/lijnen die we tot nu toe ontwikkelt hebben heeft slechts één lijn ernstig hartfalen ontwikkeld. Alle andere lijnen lieten geen noemenswaardig ongerief zien, of alleen na inductie van cardiale stress. De kans is dus relatief klein (ca. 10 %) K. Classificatie van ongerief
Geef aan hoe in het licht van alle hierboven beschreven negatieve effecten het cumulatief ongerief wordt geclassificeerd in termen van ‘terminaal’, ‘licht’, ‘matig’ of ‘ernstig’ ongerief. matig Pagina 5 van 6
Einde experiment L. Wijze van doden Worden de dieren als onderdeel van het experiment of na afloop van het experiment gedood? Nee > Ga verder met de ondertekening. Ja > Geef aan waarom het doden van dieren als eindpunt essentieel is voor deze proef. Voor onderzoek van organen Wordt er een methode(n) van doden uit bijlage IV van richtlijn 2010/63/EU toegepast? Nee > Beschrijf de euthanasiemethode en onderbouw de keuze hiervoor. Ja
Pagina 6 van 6
5
Bijlage Beschrijving dierproeven • • • •
Deze bijlage voegt u bij uw projectvoorstel dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage invullen en toevoegen. Meer informatie vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
10500
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
Rijksuniversiteit Groningen
1.3
Vul het volgnummer en het type dierproef in.
Volgnummer
Type dierproef
3.4.4.3
Aorta constrictie
Gebruik de volgnummers van vraag 3.4.4 van het format Projectvoorstel.
2 Beschrijving dierproeven A. Experimentele aanpak en primaire uitkomstparameters Beschrijf de keuze van de experimentele aanpak en de primaire uitkomstparameters. Een van de oorzaken van hartfalen is hypertensie en stimulatie van het renine angiotensine systeem (RAS) die o.a. resulteren in een verandering van de hemodynamische belasting leidend tot hypertrofie ontwikkeling. Een toename in de drukbelasting van het hart kunnen we nabootsen door de thoracale aorta te vernauwen, terwijl het renine het RAS geactiveerd kan worden door de abdominale aorta te vernauwen.
Pagina 1 van 5
Beschrijf de beoogde behandeling van de dieren (inclusief de aard, de frequentie en de duur van de behandelingen waaraan de dieren worden blootgesteld) en onderbouw de gekozen aanpak. TAC: Aan adequaat geanestheseerde en geintubeerde dieren wordt tijdens een chirurgische ingreep de thorax geopend en wordt er een constrictie gemaakt met hechtdraad van de transverse aorta, tussen de carotiden. Het bijkomen uit narcose en de pijn aan de wond geeft matig ongerief, het ongerief wordt beperkt door gebruik van pijnstilling. AC: Aan adequaat geansethesserde dieren wordt tijdens een chirurgische ingreep het abdomen geopend en wordt er een constrictie gemaakt van de abdominale aorta (suprarenal). Het bijkomen uit narcose en de pijn aan de wond geeft matig ongerief, het ongerief wordt beperkt door gebruik van pijnstilling. Uitvalspercentage bij deze operaties door technisch falen is hooguit 10%
Geef aan welke overwegingen en statistische methoden worden gebruikt om het aantal benodigde dieren tot een minimum te beperken. Voor de meeste primaire uikomstmaten hebben we een standaard deviatie en kunnen we een te verwachten effect grootte voorspellen. Door middel van powercalculaties kunnen daarmee het aantal dieren beperkt. B. De dieren Pagina 2 van 5
Benoem de diersoorten, herkomst, geschatte aantallen en levenstadia. Onderbouw deze keuzes. Diersoorten: Ratten en muizen, zowel wildtype en genetische gemodificeerde dieren. Als controles worden, daar waar mogelijk, wildtype nakomelingen gebruikt. Herkomst: Aankoop van commerciële leveranciers of andere instellingen, via samenwerkingsverbanden, dan wel eigen fok. Aantallen en levensstatia: Volwassen dieren. Is gemiddeld ca. 280 dieren/ jaar. Voor 5 jaar gaat het dan om 1400 dieren. C. Hergebruik Is er hergebruik van dieren? Nee, ga door met vraag D.
Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. Is er in het voorgaande of in het geplande gebruik sprake van (of een risico van) ernstig ongerief? Nee
Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. D. Vervanging, vermindering en verfijning Laat zien hoe de toepassing van methoden voor vervanging, vermindering en verfijning zijn meegewogen bij het bepalen van de experimentele strategie, de keuze van de dieren en de opzet van de dierproef en welk keuzes daarbij zijn gemaakt. Vervanging: In cellen wordt voorwerk verricht voor een dierproef wordt gedaan. Vermindering: Zo min mogelijk dieren worden gebruikt dmv powercalculatie en door het meenemen van ervaringen uit eerdere experimenten. Verfijning: pijnstilling wordt gegeven tijdens en na de operatie en dieren worden goed gevolgd gedurende het experiment. Extra zorg wordt besteed gedurende de eerste dagen na operatie. Waar nodig krijgen de dieren suikerwater en vloeibaar voer en worden ze in een warme omgeving (26C) geplaatst. Geef aan welke maatregelen zijn genomen om de kans op pijn, lijden of angst bij de dieren en de kans op nadelige milieueffecten tot een minimum te beperken. Pijnstilling wordt gegeven tijdens en na de operatie.
Herhaling en duplicering E. Herhaling Geef aan hoe is nagegaan of deze dierproeven niet al eerder zijn uitgevoerd. Indien van toepassing geef aan waarom duplicatie noodzakelijk is.
Dit zijn speciefieke modellen die niet eerder danwel niet in deze vorm zijn onderzocht. Dit weten we aan de hand Literatuurstudies en experts uit het veld. Pagina 3 van 5
Huisvesting en verzorging F. Huisvesting en verzorging Worden de dieren anders dan volgens de eisen in bijlage III van de richtlijn 2010/63/EU gehuisvest en/of verzorgd? Nee Ja > Geef, indien dit kan resulteren in nadelige effecten op het dierenwelzijn, aan op welke wijze de dieren worden gehuisvest en verzorgd en motiveer de keuze om af te wijken van de eisen in bovengenoemde bijlage III. G. Plaats waar de dieren worden gehuisvest • Worden de dierproeven geheel of gedeeltelijk uitgevoerd bij een inrichting die niet onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van een instellingsvergunninghouder Wod valt? Nee > Ga verder met vraag H. Ja > Geef aan wat voor bedrijf of instelling dit betreft. Waarom is hiervoor gekozen en hoe wordt een adequate huisvesting, verzorging en behandeling van de dieren gewaarborgd?
Ongeriefinschatting/humane eindpunten H. Pijn en pijnbestrijding Valt te voorzien dat er pijn kan optreden bij de dieren? Nee > Ga verder met vraag I. Ja > Worden in dat geval verdoving, pijnstilling en/of andere pijnverlichtingsmethoden toegepast? Nee > Motiveer dan waarom geen pijnverlichtingsmethoden worden toegepast. Ja I. Overige aantasting van het welzijn en maatregelen Welke eventuele andere vormen van welzijnsaantasting worden voorzien? Ongerief wordt veroorzaakt door wondpijn, het bijkomen uit de narcose en de mogelijke ontwikkeling van hartfalen. In de tijd ontwikkelen deze dieren hypertrofie en hartfalen, er wordt op gelet dat het vooraf vastgestelde ongerief niet wordt overschreden dmv adequate monitoring van de dieren
Geef aan wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn. De drukbelasting op de linker ventricel en activatie van het RAS systeem. De genetische modificatie zou dit eventueel kunnen verergeren of verminderen Pagina 4 van 5
Beschrijf welke maatregelen worden genomen om deze schadelijke effecten te voorkomen of waar mogelijk te minimaliseren. Pijnstilling wordt gegeven om de wondpijn te verminderen. J. Humane eindpunten • Valt te voorzien dat zich bij deze dierproef omstandigheden voordoen waarbij het toepassen van humane eindpunten geïndiceerd is om verder lijden van de dieren te voorkomen? Nee > Ga verder met vraag K. Ja > Geef aan welke criteria hierbij worden gehanteerd. Bij hartfalen. Dieren met ernstig afwijkend gedrag (gewichtsverlies > 15%, opstaande vacht, lethargie, ernstige wondproblemen (indien van toepassing), hijgen, locomotie) worden geëuthanaseerd. Welk percentage van de dieren loopt kans deze criteria te halen? Dit is erg afhankelijk van het genetisch model en de achtergrond, maar schatten dat ca. 5-10% van de dieren hartfalen kan ontwikkelen. K. Classificatie van ongerief
Geef aan hoe in het licht van alle hierboven beschreven negatieve effecten het cumulatief ongerief wordt geclassificeerd in termen van ‘terminaal’, ‘licht’, ‘matig’ of ‘ernstig’ ongerief. matig
Einde experiment L. Wijze van doden Worden de dieren als onderdeel van het experiment of na afloop van het experiment gedood? Nee > Ga verder met de ondertekening. Ja > Geef aan waarom het doden van dieren als eindpunt essentieel is voor deze proef. Voor onderzoek van organen Wordt er een methode(n) van doden uit bijlage IV van richtlijn 2010/63/EU toegepast? Nee > Beschrijf de euthanasiemethode en onderbouw de keuze hiervoor. Ja
Pagina 5 van 5
6
Bijlage Beschrijving dierproeven • • • •
Deze bijlage voegt u bij uw projectvoorstel dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage invullen en toevoegen. Meer informatie vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
10500
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
Rijksuniversiteit Groningen
1.3
Vul het volgnummer en het type dierproef in.
Volgnummer
Type dierproef
3.4.4.4
Ischemie/reperfusie
Gebruik de volgnummers van vraag 3.4.4 van het format Projectvoorstel.
2 Beschrijving dierproeven A. Experimentele aanpak en primaire uitkomstparameters Beschrijf de keuze van de experimentele aanpak en de primaire uitkomstparameters. Een van de oorzaken van hartfalen is cardiale remodeling als gevolgd van een hartinfarct. De ischemische periode kan hierbij permanent zijn of tijdelijk zoals het gevalis bij dotteren, waarbij het vat van de patient weer wordt opengemaakt. Ischemie is dus een belangrijke reden van hartfalen ontwikkeling en het is belangrijk om de genetische factoren die hierbij betrokken zijn in deze setting te onderzoeken.
Pagina 1 van 5
Beschrijf de beoogde behandeling van de dieren (inclusief de aard, de frequentie en de duur van de behandelingen waaraan de dieren worden blootgesteld) en onderbouw de gekozen aanpak. Tijdens een chirurgische ingreep wordt een de linker kransslagader geligeerd met een hechting. Dit geeft een verandering van kleur van het infarctgebied (het gebied ‘at risk’). Deze hechting blijft permanent aanwezig of wordt na een vooraf vastgestelde tijd (meestal tussen de 30-60 minuten) weer verwijderd.Technisch falen hierbij ligt tussen de 10-30%. Het bijkomen uit narcose en de pijn aan de wond en de ontwikkeling van een verminderde hartfunctie geeft matig ongerief, het ongerief wordt beperkt door gebruik van pijnstilling.
Geef aan welke overwegingen en statistische methoden worden gebruikt om het aantal benodigde dieren tot een minimum te beperken. Voor de meeste primaire uikomstmaten hebben we een standaard deviatie en kunnen we een te verwachten effectgrootte voorspellen. Door middel van powercalculaties kunnen daarmee het aantal dieren beperkt. B. De dieren Benoem de diersoorten, herkomst, geschatte aantallen en levenstadia. Onderbouw deze keuzes. Diersoorten: Ratten en muizen, zowel wildtype en genetische gemodificeerde dieren. Als controles worden, daar waar mogelijk, wildtype nakomelingen gebruikt. Herkomst: Aankoop van commerciële leveranciers of andere instellingen, via samenwerkingsverbanden, dan wel eigen fok. Aantallen en levensstatia: Volwassen dieren.
Pagina 2 van 5
Is gemiddeld ca. 280 dieren/ jaar. Voor 5 jaar gaat het dan om 1400 dieren. C. Hergebruik Is er hergebruik van dieren? Nee, ga door met vraag D.
Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. Is er in het voorgaande of in het geplande gebruik sprake van (of een risico van) ernstig ongerief? Nee
Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. D. Vervanging, vermindering en verfijning Laat zien hoe de toepassing van methoden voor vervanging, vermindering en verfijning zijn meegewogen bij het bepalen van de experimentele strategie, de keuze van de dieren en de opzet van de dierproef en welk keuzes daarbij zijn gemaakt. Vervanging: In cellen wordt voorwerk verricht voordat een dierproef wordt opgezet. Vermindering: Zo min mogelijk dieren worden gebruikt dmv powercalculatie en door het meenemen van ervaringen uit eerdere experimenten. Verfijning: pijnstilling wordt gegeven tijdens en na de operatie en dieren worden goed gevolgd gedurende het experiment. Extra zorg wordt besteed gedurende de eerste dagen na operatie. Waar nodig krijgen de dieren suikerwater en vloeibaar voer en worden ze in een warme omgeving (26C) geplaatst. Geef aan welke maatregelen zijn genomen om de kans op pijn, lijden of angst bij de dieren en de kans op nadelige milieueffecten tot een minimum te beperken. Pijnstilling wordt gegeven tijdens en na de operatie.
Herhaling en duplicering E. Herhaling Geef aan hoe is nagegaan of deze dierproeven niet al eerder zijn uitgevoerd. Indien van toepassing geef aan waarom duplicatie noodzakelijk is.
Dit zijn speciefieke modellen die niet eerder danwel niet in deze vorm zijn onderzocht. Dit weten we aan de hand Literatuurstudies en experts uit het veld.
Huisvesting en verzorging F. Huisvesting en verzorging Worden de dieren anders dan volgens de eisen in bijlage III van de richtlijn 2010/63/EU gehuisvest en/of verzorgd? Nee
Ja > Geef, indien dit kan resulteren in nadelige effecten op het dierenwelzijn, aan op welke wijze de dieren worden gehuisvest en verzorgd en motiveer Pagina 3 van 5
de keuze om af te wijken van de eisen in bovengenoemde bijlage III. G. Plaats waar de dieren worden gehuisvest • Worden de dierproeven geheel of gedeeltelijk uitgevoerd bij een inrichting die niet onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van een instellingsvergunninghouder Wod valt? Nee > Ga verder met vraag H. Ja > Geef aan wat voor bedrijf of instelling dit betreft. Waarom is hiervoor gekozen en hoe wordt een adequate huisvesting, verzorging en behandeling van de dieren gewaarborgd?
Ongeriefinschatting/humane eindpunten H. Pijn en pijnbestrijding Valt te voorzien dat er pijn kan optreden bij de dieren? Nee > Ga verder met vraag I. Ja > Worden in dat geval verdoving, pijnstilling en/of andere pijnverlichtingsmethoden toegepast? Nee > Motiveer dan waarom geen pijnverlichtingsmethoden worden toegepast. Ja I. Overige aantasting van het welzijn en maatregelen Welke eventuele andere vormen van welzijnsaantasting worden voorzien? Ongerief wordt veroorzaakt door wondpijn, het bijkomen uit de narcose en de ontwikkeling van hartfalen. In de tijd ontwikkelen deze dieren hypertrofie en hartfalen, er wordt op gelet dat het vooraf vastgestelde ongerief niet wordt overschreden dmv adequate monitoring van de dieren
Geef aan wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn. Het infarct en mogelijk. De genetische modificatie zou dit eventueel kunnen verergeren of verminderen Beschrijf welke maatregelen worden genomen om deze schadelijke effecten te voorkomen of waar mogelijk te minimaliseren. Pijnstilling wordt gegeven om de wondpijn te verminderen J. Humane eindpunten • Valt te voorzien dat zich bij deze dierproef omstandigheden voordoen waarbij het toepassen van humane eindpunten geïndiceerd is om verder lijden van de dieren te voorkomen?
Pagina 4 van 5
Nee > Ga verder met vraag K. Ja > Geef aan welke criteria hierbij worden gehanteerd. Bij ernstig hartfalen.Dieren met ernstig afwijkend gedrag (gewichtsverlies > 15%, opstaande vacht, lethargie, ernstige wondproblemen (indien van toepassing), hijgen, locomotie) worden geëuthanaseerd. Welk percentage van de dieren loopt kans deze criteria te halen? Dit is erg afhankelijk van het genetisch model, de achtergrond en de tijdsduur, maar schatten dat ca. 5-20% van de dieren ernstig hartfalen kan ontwikkelen bij permanente ligatie, bij temporele ligatie is dit veel lager ca. 5%. K. Classificatie van ongerief
Geef aan hoe in het licht van alle hierboven beschreven negatieve effecten het cumulatief ongerief wordt geclassificeerd in termen van ‘terminaal’, ‘licht’, ‘matig’ of ‘ernstig’ ongerief. ernstig
Einde experiment L. Wijze van doden Worden de dieren als onderdeel van het experiment of na afloop van het experiment gedood? Nee > Ga verder met de ondertekening. Ja > Geef aan waarom het doden van dieren als eindpunt essentieel is voor deze proef. Voor onderzoek van organen Wordt er een methode(n) van doden uit bijlage IV van richtlijn 2010/63/EU toegepast? Nee > Beschrijf de euthanasiemethode en onderbouw de keuze hiervoor. Ja
Pagina 5 van 5
7
Bijlage Beschrijving dierproeven • • • •
Deze bijlage voegt u bij uw projectvoorstel dierproeven. Per type dierproef moet u deze bijlage invullen en toevoegen. Meer informatie vindt u op de website www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact op. (0900-2800028).
1 Algemene gegevens 1.1
Vul uw deelnemernummer van de NVWA in.
10500
1.2
Vul de naam van de instelling of organisatie in.
Rijksuniversiteit Groningen
1.3
Vul het volgnummer en het type dierproef in.
Volgnummer
Type dierproef
3.4.4.5
(Neuro)hormonaal model
Gebruik de volgnummers van vraag 3.4.4 van het format Projectvoorstel.
2 Beschrijving dierproeven A. Experimentele aanpak en primaire uitkomstparameters Beschrijf de keuze van de experimentele aanpak en de primaire uitkomstparameters. (Neuro)hormonale activatie speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van hartfalen. Hartfalen patienten worden dan ook bijna altijd behandelt met (neuro)hormonale remmers, zoals beta-blokkers. (Neuro)hormonale stimulatie kan ook in dieren worden nagebootsts d.m.v. implantatie van osmotische minipompjes met (neuro)hormonale stoffen (bijv. isoproterenol of angiotensin). De relatie van bepaalde genetische factoren met (neuro)hormonale inductie van hartfalen kan dus in dit soort modellen onderzocht worden.
Pagina 1 van 5
Beschrijf de beoogde behandeling van de dieren (inclusief de aard, de frequentie en de duur van de behandelingen waaraan de dieren worden blootgesteld) en onderbouw de gekozen aanpak. Aan adequaat geansetheeserde dieren wordt tijdens een chirurgische ingreep een osmotische minipomp (o.a. Alzet) in een subcutane pocket in de flank van het dier geimplanteerd. Deze pomp kan (neuro)hormonale stoffen bevatten, zoals angiotesine II, isoproterenol en/of phenylephrine, die langzaam zullen vrij komen. Dit zijn algemene technieken in het veld waar wij al jaren ervaring mee hebben. Het bijkomen uit narcose en de pijn aan de wond geeft matig ongerief, het ongerief wordt beperkt door gebruik van pijnstilling. Voorkortdurende experimenten (ca. een week) kunnen ook dagelijkse IP injecties worden gegeven.
Geef aan welke overwegingen en statistische methoden worden gebruikt om het aantal benodigde dieren tot een minimum te beperken. Voor de meeste primaire uikomstmaten hebben we een standaard deviatie en kunnen we een te verwachten effect grootte voorspellen. Door middel van powercalculaties kunnen daarmee het aantal dieren beperkt. B. De dieren Benoem de diersoorten, herkomst, geschatte aantallen en levenstadia. Onderbouw deze keuzes. Diersoorten: Ratten en muizen, zowel wildtype en genetische gemodificeerde dieren. Als controles worden, daar waar mogelijk, wildtype nakomelingen gebruikt. Pagina 2 van 5
Herkomst: Aankoop van commerciële leveranciers of andere instellingen, via samenwerkingsverbanden, dan wel eigen fok. Aantallen en levensstatia: Volwassen dieren. Per jaar verwachten we bij drie genetische modellen een neurohormonaal experiment uit te voeren.en eventueel ca. 40 extra dieren voor testen medicinale behandeling. Is gemiddeld ca. 280 dieren/ jaar. Voor 5 jaar gaat het dan om 1400 dieren. C. Hergebruik Is er hergebruik van dieren? Nee, ga door met vraag D. Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. Is er in het voorgaande of in het geplande gebruik sprake van (of een risico van) ernstig ongerief? Nee Ja > Geef aan op basis van welke overwegingen hergebruik in dit geval acceptabel wordt geacht. D. Vervanging, vermindering en verfijning Laat zien hoe de toepassing van methoden voor vervanging, vermindering en verfijning zijn meegewogen bij het bepalen van de experimentele strategie, de keuze van de dieren en de opzet van de dierproef en welk keuzes daarbij zijn gemaakt. Vervanging: In cellen wordt voorwerk verricht voor een dierproef wordt gedaan. Vermindering: Zo min mogelijk dieren worden gebruikt dmv powercalculatie en door het meenemen van ervaringen uit eerdere experimenten. Verfijning: pijnstilling wordt gegeven tijdens en na de operatie en dieren worden goed gevolgd gedurende het experiment. Extra zorg wordt besteed gedurende de eerste dagen na operatie. Waar nodig krijgen de dieren suikerwater en vloeibaar voer en worden ze in een warme omgeving (26C) geplaatst. Geef aan welke maatregelen zijn genomen om de kans op pijn, lijden of angst bij de dieren en de kans op nadelige milieueffecten tot een minimum te beperken. Pijnstilling wordt gegeven tijdens en na de operatie.
Herhaling en duplicering E. Herhaling Geef aan hoe is nagegaan of deze dierproeven niet al eerder zijn uitgevoerd. Indien van toepassing geef aan waarom duplicatie noodzakelijk is. Dit zijn speciefieke genetische modellen die niet eerder danwel niet in deze vorm zijn onderzocht. Dit weten we aan de hand Literatuurstudies en experts uit het veld.
Huisvesting en verzorging
Pagina 3 van 5
F. Huisvesting en verzorging Worden de dieren anders dan volgens de eisen in bijlage III van de richtlijn 2010/63/EU gehuisvest en/of verzorgd? Nee Ja > Geef, indien dit kan resulteren in nadelige effecten op het dierenwelzijn, aan op welke wijze de dieren worden gehuisvest en verzorgd en motiveer de keuze om af te wijken van de eisen in bovengenoemde bijlage III. G. Plaats waar de dieren worden gehuisvest • Worden de dierproeven geheel of gedeeltelijk uitgevoerd bij een inrichting die niet onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van een instellingsvergunninghouder Wod valt? Nee > Ga verder met vraag H. Ja > Geef aan wat voor bedrijf of instelling dit betreft. Waarom is hiervoor gekozen en hoe wordt een adequate huisvesting, verzorging en behandeling van de dieren gewaarborgd?
Ongeriefinschatting/humane eindpunten H. Pijn en pijnbestrijding Valt te voorzien dat er pijn kan optreden bij de dieren? Nee > Ga verder met vraag I. Ja > Worden in dat geval verdoving, pijnstilling en/of andere pijnverlichtingsmethoden toegepast? Nee > Motiveer dan waarom geen pijnverlichtingsmethoden worden toegepast. Ja I. Overige aantasting van het welzijn en maatregelen Welke eventuele andere vormen van welzijnsaantasting worden voorzien? Ongerief wordt veroorzaakt door wondpijn, het bijkomen uit de narcose en de mogelijke ontwikkeling van hartfalen. In de tijd ontwikkelen deze dieren hypertrofie en hartfalen, er wordt op gelet dat het vooraf vastgestelde ongerief niet wordt overschreden dmv adequate monitoring van de dieren
Geef aan wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn. Neurohormonale activatie. De genetische modificatie zou dit eventueel kunnen verergeren of verminderen Beschrijf welke maatregelen worden genomen om deze schadelijke effecten te voorkomen of waar mogelijk te minimaliseren.
Pagina 4 van 5
Pijnstilling wordt gegeven om de wondpijn te verminderen J. Humane eindpunten • Valt te voorzien dat zich bij deze dierproef omstandigheden voordoen waarbij het toepassen van humane eindpunten geïndiceerd is om verder lijden van de dieren te voorkomen? Nee > Ga verder met vraag K. Ja > Geef aan welke criteria hierbij worden gehanteerd. Bij ernstige hartfalen. Welk percentage van de dieren loopt kans deze criteria te halen? Dit is erg afhankelijk van het genetisch model, maar schatten dat ca. 5-10 % van de dieren ernstig hartfalen kan ontwikkelen K. Classificatie van ongerief
Geef aan hoe in het licht van alle hierboven beschreven negatieve effecten het cumulatief ongerief wordt geclassificeerd in termen van ‘terminaal’, ‘licht’, ‘matig’ of ‘ernstig’ ongerief. matig
Einde experiment L. Wijze van doden Worden de dieren als onderdeel van het experiment of na afloop van het experiment gedood? Nee > Ga verder met de ondertekening. Ja > Geef aan waarom het doden van dieren als eindpunt essentieel is voor deze proef. Voor onderzoek van organen Wordt er een methode(n) van doden uit bijlage IV van richtlijn 2010/63/EU toegepast? Nee > Beschrijf de euthanasiemethode en onderbouw de keuze hiervoor. Ja
Pagina 5 van 5
9
> Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag
Rijksuniversiteit Groningen A Deusinglaan 1 9713 AV Groningen Nederland
Centrale Commissie Dierproeven Postbus 20401 2500 EK Den Haag www.zbo-ccd.nl T 0900-28 000 28 (10 ct /min)
[email protected] Onze referentie Aanvraagnummer AVD10500201583 Uw referentie
Datum 21 April 2015 Betreft Aanvulling Aanvraag projectvergunning dierproeven
Bijlagen 1
Geachte heer,
Op 27 maart 2015 hebben wij de wijziging op uw aanvraag voor een projectvergunning dierproeven ontvangen. Het gaat om uw project: “Genen en polymorphismen in cardiale remodellering en hartfalen ontwikkeling” met aanvraagnummer AVD10500201583. In uw aanvraag zitten voor mij nog enkele onduidelijkheden. In deze brief leest u wat wij nog nodig hebben en wanneer u een beslissing kunt verwachten. Welke informatie nog nodig Wij hebben de volgende informatie van u nodig om uw aanvraag verder te kunnen beoordelen: In de beschrijving dierproeven: bijlage 3.4.4.2 t/m 3.4.4.5 zijn er een aantal onduidelijkheden en inconsequenties voor wat betreft de aantallen dieren, zowel het aantal dieren per groep als het aantal lijnen dat u verwacht te karakteriseren als het aantal dieren dat u nodig denkt te hebben op jaarbasis. Het is daarnaast niet duidelijk wat de onderlinge relatie tussen de verschillende dierproeven is en wat de beslismomenten/ mijlpalen zijn. Hieronder zijn de vragen in meer detail toegelicht: Kunt u de bijlage beschrijving dierproeven 3.4.4.2 (blz 3 van 6) nader toelichten? Uw beschrijving van het aantal lijnen per jaar en het aantal dieren per groep is niet eenduidig. Kunt u nader toelichten hoe u tot het aantal dieren van 100 per lijn komt voor de fok en initiële welzijnsevaluatie, met inachtneming van de richtlijnen in Directive2010/63/EU corrigendum 24 Januari 2013? U beschrijft dat u over een periode van 5 jaar 15 genetische modificaties x 2 lijnen per modificatie karakteriseert, kunt u nader toelichten hoeveel van deze 30 lijnen u voor uw project verwacht te gaan inzetten en welke criteria u hiervoor gebruikt? U beschrijft het vervolgen van een fenotype over de tijd (maximaal 2 jaar), kunt u beschrijven hoe deze basale fenotypering zich verhoudt tot het inzetten van de dierproeven die u in bijlage 3.4.4.3 t/m 5 beschrijft? Gaat u pas nadat de basale fenotypering is afgerond over tot het inzetten van de andere dierproeven? En
Pagina 1 van 3
welke criteria gebruikt u als u voor het afronden van de fenotypering deze lijnen inzet in de beschreven dierproeven. In bijlage 3.4.4.3 t/m 5 beschrijft u drie verschillende dierproeven. Hoe is de relatie tussen deze verschillende dierproeven en wat zijn de criteria op basis waarvan u beslist welke dierproef u voor welk fenotype inzet? In bijlage 3.4.4.5 beschrijft u het gebruik van osmotische pompjes. Voor deze pompjes, afhankelijk van het gebruikte type, geldt een gebruiksperiode. Verwacht u dat u mogelijk een dier voor een tweede keer moet opereren om het pompje te verwijderen? En verwacht u extra ongerief als gevolg hiervan?
Datum 21 April 2015 Onze referentie Aanvraagnummer AVD10500201583
Wij vragen u deze vragen nader toe te lichten. Opsturen binnen veertien dagen Stuur de ontbrekende informatie binnen veertien dagen na de datum van deze brief op. U kunt dit aanleveren via NetFTP. Gebruik hierbij het formulier dat u bij deze brief krijgt. Wanneer een beslissing Zodra wij de aanvullende informatie hebben ontvangen nemen wij uw aanvraag verder in behandeling. Zodra de leges zijn ontvangen, krijgt u binnen veertig werkdagen een beslissing op uw aanvraag. Als u goedkeuring krijgt op uw aanvraag, kunt u daarna beginnen met het project. Meer informatie Heeft u vragen, kijk dan op www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact met ons op: 0900 28 000 28 (10 ct/minuut).
Met vriendelijke groet, Centrale Commissie Dierproeven Deze brief is automatisch aangemaakt en daarom niet ondertekend.
Bijlage: formulier Melding Bijlagen via de post
Pagina 2 van 2
Melding Bijlagen via de post • U wilt één of meerdere bijlagen naar ons versturen? Voeg altijd deze Melding Bijlagen toe. Wij weten dan welke documenten van u zijn en hoeveel documenten u opstuurt. • Meer informatie vindt u op www.zbo-ccd.nl • Of bel met ons: 0900 28 000 28 (10 ct/min).
1 1.1
Vul de gegevens in.
Uw gegevens Naam aanvrager Postcode
1.2
Bij welke aanvraag hoort de bijlage? Het aanvraagnummer staat in de brief of de ontvangstbevestiging.
2.1
Welke bijlagen stuurt u mee? Vul de naam of omschrijving van de bijlage in.
3.1
Onderteken het formulier en Naam stuur het met alle bijlagen Datum op naar: Handtekening Centrale Commissie Dierproeven Postbus 20401 2500 EK Den Haag
2
3
Huisnummer
Aanvraagnummer
Bijlagen
Ondertekening -
- 20
10
11
12
10 december 2014
advies Maak bij de toepassing van dit format gebruik van de bijbehorende toelichting, waarin elke stap in het beoordelingsproces wordt toegelicht
A. Algemene gegevens over de procedure 1. Aanvraagnummer (interne code 2. Titel van het project
De rol van genen en gen variaties in de ontwikkeling
van hartfalen
3. Titel van de NTS
De rol van genen en gen variaties in de ontwikkeling
van hartfalen
4. Type aanvraag: x
nieuwe aanvraag projectvergunning wijziging van vergunning met nummer
5. Contactgegevens DEC: -
naam
-
telefoonnummer contactpersoon
-
mailadres contactpersoon
6. Adviestraject (data dd-mm-jjjj): ontvangen door DEC
09-03-2015
aanvraag compleet
11-03-2015
in vergadering besproken
19-03-2015
anderszins behandeld
26-03-2015
termijnonderbreking(en) van / tot
20 / 26 maart
besluit van CCD tot verlenging van de totale adviestermijn met maximaal 15 werkdagen
nvt
aanpassing aanvraag
26-03-2015
advies aan CCD
27-03-2015
7. Eventueel horen van aanvrager -
Datum
-
Plaats
-
Aantal aanwezige DEC-leden
-
Aanwezige (namens) aanvrager
nvt
1
10 december 2014
-
Strekking van de vraag / vragen
-
Strekking van het (de) antwoord(en)
-
Het horen van de aanvrager heeft geleid tot aanpassing van de aanvraag
8. Correspondentie met de aanvrager -
Datum
-
Strekking van de vraag / vragen
20-03-2015
De DEC heeft gevraagd:
de aantallen dieren aan te passen aan de nieuwe richtlijn voor het ontwikkelen van 'GGO'-dieren
enkele tekstuele verbeteringen in aanvraag aan te brengen. -
Datum antwoord
-
Strekking van het (de) antwoord(en):
26-03-2015
De antwoorden hebben geleid tot correctie van de aanvraag en aanpassing van de NTS 9. Eventuele adviezen door experts (niet lid van de DEC) -
Aard expertise
-
Deskundigheid expert
-
Datum verzoek
-
Strekking van het verzoek
-
Datum expert advies
-
Expert advies
nvt
B. Beoordeling (adviesvraag en behandeling) 1. Het project is vergunningplichtig (dierproeven in de zin der wet) Ja 2. De aanvraag betreft een nieuwe aanvraag 3. De DEC is competent om hierover te adviseren Ja 4. Vanwege betrokkenheid bij het betreffende project is een aantal DEC-leden, met het oog op onafhankelijkheid en onpartijdigheid, niet betrokken bij de advisering NVT
2
10 december 2014
C. Beoordeling (inhoud): 1. Het project is: X
uit wetenschappelijk oogpunt verantwoord uit onderwijskundig oogpunt verantwoord uit het oogpunt van productiedoeleinden verantwoord wettelijk vereist
2. De in de aanvraag aangekruiste doelcategorie(ën) is / zijn in overeenstemming met de hoofddoelstelling(en) JA 3. De DEC onderschrijft het belang van de doelstelling. Het wordt ingeschat als een essentieel / substantieel belang 4. De gekozen strategie en experimentele aanpak kunnen leiden tot het behalen van de doelstelling binnen het kader van het project JA 5. Er is sprake van de volgende bijzonderheden op het gebied van categorieën van dieren, omstandigheden of behandeling van de dieren. De keuze hiervoor is voldoende wetenschappelijk onderbouwd NVT 6. Het ongerief als gevolg van de dierproeven is realistisch ingeschat en geclassificeerd Bijlage1: JA Bijlage2: JA Bijlage3: JA Bijlage4: JA Bijlage5: JA 7. Er zijn geen methoden die de voorgestelde dierproeven geheel of gedeeltelijk zouden kunnen vervangen. NEE, d.w.z geen methoden beschikbaar 8. In het project wordt optimaal tegemoet gekomen aan de vereiste van de vermindering van dierproeven. Het maximale aantal te gebruiken dieren is realistisch ingeschat. De aanvrager beschikt over voldoende expertise en 3
10 december 2014
informatie om, bij wettelijk vereist onderzoek, te voorkomen dat onnodige duplicatie plaatsvindt. Per voorgestelde dierproef in de bijlagen is het aantal dieren realistisch ingeschat. De aanvrager gebruikt een strategie waarbij eerst cellen worden gebruikt en daarna pas diermodellen, om het aantal dieren te beperken. Doordat het aantal genen dat gevonden en getest gaat worden nog onbekend is, kan het totaal aantal dieren daarvoor niet concreet worden aangegeven. 9. Het project is in overeenstemming met de vereiste van de verfijning van dierproeven en het project is zo opgezet dat de dierproeven zo humaan mogelijk kunnen worden uitgevoerd. De aanvraag is volledig in overeenstemming met mogelijkheden voor verfijning. De dieren worden gemonitord en indien noodzakelijk op grond van gedefinieerde humane eindpunten geëuthanaseerd. Er is geen sprake van belangwekkende milieueffecten NVT 10.
D
De niet-technische samenvatting is een evenwichtige weergave van het project en begrijpelijk geformuleerd. De achtergrond van deze projectbeschrijving is een heldere uiteenzetting van aanleiding, achtergrond en context van het voorgestelde onderzoek. Het medisch en maatschappelijk belang van het project is helder.
D. Ethische afweging De doeleinden van het project rechtvaardigen het voorgestelde gebruik van dieren (niet), de schade in de vorm van lijden, pijn en angst bij dit aantal dieren wordt (niet) gerechtvaardigd door het verwachte resultaat. Het is uit wetenschappelijk oogpunt verantwoord en het is waarschijnlijk dat de doeleinden worden gehaald. Op termijn kan het project (geen) voordelen opleveren voor mens, dier of milieu De DEC is van oordeel dat de doelen en onderzoeksopzet van het project het gebruik van proefdieren rechtvaardigen. Daarbij is ook afgewogen dat de resultaten uiteindelijk van klinische waarde kan zijn voor de
4
10 december 2014
mens, aangezien cardiovasculaire ziekten, en hartfalen in het bijzonder, een veel-voorkomend probleem is.
E. Advies 1. Advies aan de CCD De DEC adviseert de vergunning niet te verlenen vanwege: o
De vaststelling dat het project niet vergunningplichtig is
o
De volgende doorslaggevende ethische bezwaren
o
De volgende tekortkomingen in de aanvraag
De DEC adviseert de vergunning te verlenen onder de volgende voorwaarden o
Op grond van het wettelijk vereiste dient de projectleider bij beëindiging van het project een beoordeling achteraf aan te leveren die is afgestemd met de IvD.
o
Voor de uitvoering van dit project is tevens een ministeriële ontheffing vereist
o
Overige door de DEC aan de uitvoering verbonden voorwaarden
X De DEC adviseert de vergunning te verlenen 2. Het uitgebrachte advies is gebaseerd op consensus of op een meerderheidsminderheidsstandpunt Dit besluit is unaniem door de DEC genomen.
5
15
> Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag
Rijksuniversiteit Groningen Postbus 72 9700 AB Groningen
Centrale Commissie Dierproeven Postbus 20401 2500 EK Den Haag www.zbo-ccd.nl T
0900-2800028 (10 ct /min)
[email protected] Onze referentie Aanvraagnummer AVD10500201583
Datum 12 Mei 2015 Betreft Beslissing Aanvraag projectvergunning dierproeven
Uw referentie uw ref Bijlagen 1
Geachte Op 27 maart 2015 hebben wij uw aanvraag voor een projectvergunning dierproeven ontvangen. Het gaat om uw project “Genen and polymorphismen in cardiale remodelering en hartfalen ontwikkeling” met aanvraagnummer AVD10500201583. Wij hebben uw aanvraag beoordeeld. Beslissing Wij keuren uw aanvraag goed op grond van artikel 10a van de Wet op de Dierproeven (hierna de wet). U kunt met uw project “Genen and polymorphismen in cardiale remodelering en hartfalen ontwikkeling” starten. In afwijking van uw aanvraag wordt de vergunning afgegeven van 12 mei 2015 tot en met 12 november 2017. Dit is een periode van 2,5 jaar. De einddatum van de vergunning voor het project is aangepast omdat de CCD van mening is dat voor een aantal van de door u beschreven technieken binnen deze termijn mogelijk alternatieve methoden worden ontwikkeld. Dit geldt met name voor de door u aangevraagde dierproeven in bijlage dierproeven 3.4.4.1 en 3.4.4.2. Het aantal dieren is overeenkomstig aangepast. Procedure Bij uw aanvraag heeft u een advies van de dierexperimentencommissie gevoegd. Bij de beoordeling van uw aanvraag is dit advies betrokken overeenkomstig artikel 10a lid 3 van de wet. Wij kunnen ons vinden in de inhoud van het advies van de dierexperimentencommissie. Wij nemen dit advies van de commissie over, inclusief de daaraan ten grondslag liggende motivering, met uitzondering van de termijn. Dit advies en de in de bijlage opgenomen beschrijving van de artikelen van de wet zijn de grondslag van dit besluit. Bezwaar Als u het niet eens bent met deze beslissing, kunt u binnen zes weken na verzending van deze brief schriftelijk een bezwaarschrift indienen. Een bezwaarschrift kunt u sturen naar Centrale Commissie Dierproeven, afdeling Juridische Zaken, postbus 20401, 2500 EK Den Haag. Bij het indienen van een bezwaarschrift vragen we u in ieder geval de datum van de beslissing waartegen u bezwaar maakt en het aanvraagnummer te vermelden. U vindt deze nummers in de rechter kantlijn in deze brief.
Pagina 1 van 2
Datum 12 mei 2015 Onze referentie Aanvraagnummer AVD10500201583
Bezwaar schorst niet de werking van het besluit waar u het niet mee eens bent. Dat betekent dat dat besluit wel in werking treedt en geldig is. U kunt tijdens deze procedure een voorlopige voorziening vragen bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank in de woonplaats van de aanvrager. U moet dan wel kunnen aantonen dat er sprake is van een spoedeisend belang. Voor de behandeling van een voorlopige voorziening is griffierecht verschuldigd. Op http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Rechtbanken/Pages/default.aspx kunt u zien onder welke rechtbank de vestigingsplaats van de aanvrager valt. Meer informatie Heeft u vragen, kijk dan op www.zbo-ccd.nl. Of neem telefonisch contact met ons op: 0900 28 000 28 (10 ct/minuut). Met vriendelijke groet, De Centrale Commissie Dierproeven namens deze:
ir. Ger de Peuter Algemeen Secretaris
Dit besluit is genomen met inachtneming van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging van de Centrale Commissie Dierproeven CCD 2014 zoals de Centrale Commissie Dierproeven heeft vastgesteld op 19 december 2014, ref 2014-04 en is gepubliceerd in de Staatscourant van 2 januari 2015, Nr. 163
Bijlagen - Vergunning Hiervan deel uitmakend: -
Weergave wet- en regelgeving DEC-advies
Pagina 2 van 2
Projectvergunning gelet op artikel 10a van de Wet op de dierproeven Verleent de Centrale Commissie Dierproeven aan Naam: Rijksuniversiteit Groningen Adres: A. Deusinglaan 1 Postcode en woonplaats: Deelnemersnummer:
9713 AV Groningen 10500
deze projectvergunning voor het tijdvak 12 mei 2015 tot en met 12 november 2017, voor het project “Genen and polymorphismen in cardiale remodelering en hartfalen ontwikkeling” met aanvraagnummer AVD10500201583, gebaseerd op het advies van Dierexperimentencommissie De functie van de verantwoordelijk onderzoeker is onderzoeker/ universitair docent. De aanvraag omvat de volgende bescheiden: 1. een aanvraagformulier projectvergunning dierproeven, ontvangen op 31 maart 2015 2. de bij het aanvraagformulier behorende bijlagen: a. Projectvoorstel, zoals ontvangen bij digitale indiening op 27 maart 2015; b. Niet-technische Samenvatting van het project, zoals ontvangen bij digitale indiening op 27 maart 2015. c. Advies van dierexperimentencommissie d.d. 27 maart 2015, zoals ontvangen bij digitale indiening op 2 april 2015. Dierproeven Naam dierproef
Diersoort
Ernst
Voorwaarden
Muis/rat Muis/rat Muis/rat Muis/rat Muis/ rat
Aantal dieren 2000/ 2,5 jaar 200/ 2,5 jaar 750/2,5 jaar 1500/ 2,5 jaar 1000/ 2,5 jaar
Isolatie van primaire cellen Isolatie van primaire cellen Genetisch gemodificeerde dieren Genetisch gemodificeerde dieren Genetisch gemodificeerde dieren
terminaal terminaal matig matig matig
neonataal volwassen GGO te gebruiken in procedures GGO fok voor fenotypering GGO fok aanhouden lijn met ongerief
Aorta constrictie Ischemie/ Reperfusie (neuro) hormonaal model
Muis /rat Muis/ rat Muis/ rat
700/ 2,5 jaar 700/ 2,5 jaar 700/ 2,5 jaar
matig ernstig matig
Dit project en wijzigingen Volgens artikel 10c van de Wet op de dierproeven (hierna de wet) is het verboden om andere dierproeven uit te voeren dan waar de vergunning voor is verleend. De dierproeven mogen slechts worden verricht in het kader van een project, volgens artikel 10g. Uit artikel 10b volgt dat de dierproeven zijn ingedeeld in de categorieën terminaal, licht, matig of ernstig. Als er wijzigingen in een dierproef plaatsvinden, moeten deze gemeld worden aan de Centrale Commissie Dierproeven. Hebben de wijzigingen negatieve gevolgen voor het dierenwelzijn, dan moet volgens artikel 10a5 de wijziging eerst voorgelegd worden en mag deze pas doorgevoerd worden na goedkeuren door de Centrale Commissie Dierproeven. Pagina 1 van 3
Datum 12 mei 2015 Onze referentie Aanvraagnummer AVD10500201583
Artikel 10b schrijft voor dat het verboden is een dierproef te verrichten die leidt tot ernstige mate van pijn, lijden, angst of blijvende schade die waarschijnlijk langdurig zal zijn en niet kan worden verzacht, tenzij hiervoor door de Minister van Economische Zaken een ontheffing is verleend. Verzorging De fokker, leverancier en gebruiker moeten volgens artikel 13f van de wet over voldoende personeel beschikken en ervoor zorgen dat de dieren behoorlijk worden verzorgd, behandeld en gehuisvest. Er moeten ook personen zijn die toezicht houden op het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, personeel dat met de dieren omgaat moet toegang hebben tot informatie over de in de inrichting gehuisveste soorten en personeel moet voldoende geschoold en bekwaam zijn. Ook moeten er personen zijn die een eind kunnen maken aan onnodige pijn, lijden, angst of blijvende schade die tijdens een dierproef bij een dier wordt veroorzaakt. Daarnaast zijn er personen die zorgen dat een project volgens deze vergunning wordt uitgevoerd en als dat niet mogelijk is zorgen dat er passende maatregelen worden getroffen. In artikel 9 staat dat de persoon die het project en de dierproef opzet deskundig en bekwaam moet zijn. In artikel 8 van het Dierproevenbesluit 2014 staat dat personen die dierproeven verrichten, de dieren verzorgen of de dieren doden, hiervoor een opleiding moeten hebben afgerond. Voordat een dierproef die onderdeel uitmaakt van dit project start, moet volgens artikel 10a3 van de wet de uitvoering afgestemd worden met de instantie voor dierenwelzijn. Pijnbestrijding en verdoving In artikel 13 van de wet staat dat een dierproef onder algehele of plaatselijke verdoving wordt uitgevoerd tenzij dat niet mogelijk is, dan wel bij het verrichten van een dierproef worden pijnstillers toegediend of andere goede methoden gebruikt die de pijn, het lijden, de angst of de blijvende schade bij het dier tot een minimum beperken. Een dierproef die bij het dier gepaard gaat met zwaar letsel dat hevige pijn kan veroorzaken, wordt niet zonder verdoving uitgevoerd. Hierbij wordt afgewogen of het toedienen van verdoving voor het dier traumatischer is dan de dierproef zelf en het toedienen van verdoving onverenigbaar is met het doel van de dierproef. Bij een dier wordt geen stof toegediend waardoor het dier niet meer of slechts in verminderde mate in staat is pijn te tonen, wanneer het dier niet tegelijkertijd voldoende verdoving of pijnstilling krijgt toegediend, tenzij wetenschappelijk gemotiveerd. Dieren die pijn kunnen lijden als de verdoving eenmaal is uitgewerkt, moeten preventief en postoperatief behandeld worden met pijnstillers of andere geschikte pijnbestrijdingsmethoden, mits die verenigbaar zijn met het doel van de dierproef. Zodra het doel van de dierproef is bereikt, moeten passende maatregelen worden genomen om het lijden van het dier tot een minimum te beperken. Einde van een dierproef Artikel 13a van de wet bepaalt dat een dierproef is afgelopen wanneer voor die dierproef geen verdere waarnemingen hoeven te worden verricht of, voor wat betreft nieuwe genetisch gemodificeerde dierenlijnen, wanneer bij de nakomelingen niet evenveel of meer, pijn, lijden, angst, of blijvende schade wordt waargenomen of verwacht dan bij het inbrengen van een naald. Er wordt dan door een dierenarts of een andere ter zake deskundige beslist of het dier in leven zal worden gehouden. Een dier wordt gedood als aannemelijk is dat het een matige of ernstige vorm van pijn, lijden, angst of blijven schade zal blijven ondervinden. Als een dier in leven wordt gehouden, krijgt het de verzorging en huisvesting die past bij zijn gezondheidstoestand. Volgens artikel 13b moet de dood als eindpunt van een dierproef zoveel mogelijk worden vermeden en vervangen door in een vroege fase vaststelbare, humane eindpunten. Als de dood als eindpunt onvermijdelijk is, moeten er zo weinig mogelijk dieren sterven en het lijden zo veel mogelijk beperkt blijven. Pagina 2 van 3
Datum 12 mei 2015 Onze referentie Aanvraagnummer AVD10500201583
Uit artikel 13c volgt dat het doden van dieren door een deskundig persoon moet worden gedaan, wat zo min mogelijk pijn, lijden en angst met zich meebrengt. De methode om te doden is vastgesteld in de Europese richtlijn artikel 6. In artikel 13d is vastgesteld dat proefdieren geadopteerd kunnen worden, teruggeplaatst in hun habitat of in een geschikt dierhouderijsysteem, als de gezondheidstoestand van het dier het toelaat, er geen gevaar is voor volksgezondheid, diergezondheid of milieu en er passende maatregelen zijn genomen om het welzijn van het dier te waarborgen.
Pagina 3 van 3