STICHTING Vri Vrienden van de Historie van de Vakbeweging
Nieuwsbrief 24e jaargang nummer 2
■
juni 2011
1911: Internationale staking havenarbeiders en zeelieden Een eeuw geleden, juni/augustus 1911, vond de waarschijnlijk eerste internationale staking plaats. Geconcentreerd in een aantal West-Europese havens tot aan de oostkust van de Verenigde Staten staakten zeelieden en havenarbeiders. In Groot-Brittannië ontwikkelde zich een algemene transportstaking die ruim twee maanden duurde, Antwerpse stakers dwongen een arbeidsbeurs af, Denen haalden een collectieve arbeidsovereenkomst binnen. Het Amsterdamse Kattenburg beleefde het drama van de Bloednacht. De staking in Nederland stond in het teken van de scheiding der geesten die vanaf 1906 de vakbeweging uiteendreef in 'modernen' (NVV) en 'onafhankelijken' (NAS). Terwijl de Amsterdamse Bootwerkersvereeniging Recht en Plicht niet één van de twee kampen behoorde. Ze verliet het NAS in 1904 (om in 1916 terug
In dit nummer: pag 1, 2 en 3 1911: Internationale staking havenarbeiders en zeelieden pag 3 Dwarsligger pag 4 - 5 Alfons Ariëns. Priester met oog voor maatschappelijke problemen
te keren) en trad niet toe tot de in 1908 gevormde, moderne havenvakbond (vanaf 1911: Centrale Bond van Transport- en Havenarbeiders). De zeelieden waren verdeeld over het NVV (Rotterdam, Volharding) en het NAS (Amsterdam, Zeemansbond). De eerste maakte nog geen deel uit van de International Transport Workers' Federation die na een jaar voorbereiding de staking had uitgeroepen.
De gestage groei van het NVV was er niet minder om, naar 44.000 leden zo'n zes jaar later. Zo ook die van de Centrale Bond met bijna 1.300 leden (bootwerkers: 300, zeelieden: 500). Het NAS herstelde zich in 1911 van de klap na de verloren tweede spoorwegstaking, van 17.000 (1903) via ongeveer 3.500 (1910) naar ruim 5.000 (zeelieden: 1.200, bootwerkers: 600).
Kort voor de oprichting van het NVV bevestigde Recht en Plicht zijn onafhankelijke positie. In De Havenarbeider staat op 18 februari 1905 te lezen: ‘Gelukkig de georganiseerde arbeiders die zich niet door partijverschillen laten verdeelen, maar ééndrachtig optrekken tegen hunne uitzuigers, de patroons.’
De havens floreerden in de nieuwe eeuw. Onderbroken door de 'krach' in de Verenigde Staten van maart 1907, de 'rich men's panic', die ook de Nederlandse economie kort maar hevig teisterde, expandeerde de internationale goederenstroom. In de Maasstad steeg het aantal ingeklaarde tonnen na 1,0 miljoen in 1850
pag 5 Jutestaking 1906 in Rijssen beschreven pag 6 - 7 De Stem des Volks en The Working Class Hero pag 8 In memoriam Piet Damming pag 9 Vakbond ABW legt bescheidenheid af pag 10 Wat vinden jongeren ervan? Dennis Wiersma pag 11 Literatuursignaleringen pag 12 Jaap Smit: “Maak van de vakbeweging weer een vernieuwingsbeweging”
vervolg op pagina 2 1
Nieuwsb r i e f
24e jaargang nummer 2, juni 2011
vervolg van pagina 1 via 9,5 in 1900 naar 13,0 in 1913. Aan het IJ waren de cijfers: van 0,4 via 2,0 naar 2,6 miljoen.
Zeelieden waren bazen beu De zeelieden, door de aard van hun werk internationaal georiënteerd, waren hun bazen in veel opzichten beu. Naast de lonen en werktijden ging het onder meer om betere voeding en logies aan boord, een ongevallenuitkering, de afschaffing van het conduiteboekje en de vernederende medische keuring vooraf aan elke vaart. De havenarbeiders waren uiteraard op de hoogte van de actieplannen van de zeelieden en verbonden daaraan in Amsterdam hun eis van verhoging van het uurloon dat al een jaar of tien op hetzelfde niveau lag. Begonnen op 14 juni 1911 met 200 man breidde de staking van de zeelieden zich binnen een maand uit tot 1.500. Na ongeveer tien dagen haakten de bootwerkers aan. In Rotterdam deden ze dat niet. De zeelieden daar bereikten na bijna een maand staken een akkoord over een driejarig contract met een bescheiden loonsverhoging en erkenning van de bond. Voorwaarde was wel dat in die drie jaar looneisen uitgesloten waren. Recht en Plicht berichtte dat bij vrijwel alle maatschappijen ‘geen slag werk werd verricht’ en toonde zich zeer tevreden over de deelname van 500 contractarbeiders. ‘Het contract bleek evenmin als welke andere band een waarborg tegen bedrijfsstoring (…).’ Het arbeidscontract voor elke vaste havenarbeider was een van de represaillemaatregelen van de ondernemers na '1903'. Het bevatte de bepaling dat alle opgedragen werkzaamheden verricht dienden te worden, dus ook wanneer samenwerking met ongeorganiseerden nodig was (de bron van de acties die via havenarbeiders in 1903 op de eerste spoorwegstaking in uit liep). Ook andere maatregelen uit 1903 bleken nog steeds actueel. Zoals een wederzijdse opzegtermijn van twee weken en de wekelijkse inhouding van 5 procent van het loon tot een waarborgsom van 100 gulden. Bij een staking binnen deze termijn was de arbeider dit zogenaamde staangeld kwijt. In 1911 verklaarden de gezamenlijke maatschappijdirecties een bedrag van ongeveer 15.000 gulden verbeurd. Bovendien trokken ze van alle kanten onderkruipers aan. Na de aankomst van een grote groep uit Hamburg ontbrandde een veldslag bij het Centraal Station in Amsterdam dat door politiekordons was afgezet. Eén van de reders zei (citaat): ‘dat 't misschien wel eens goed was, dat het brandje een groote brand werd, want dan zou 't mogelijk eens voor goed uitbranden’.
van de staking, een volksoploop die het voorspel was van de Bloednacht waarin de politie vanaf het Mariniersplein het vuur opende en er dertien gewonden vielen. De wijk werd van de rest van de stad geïsoleerd, het kantoor van Recht en Plicht doorzocht en dat van de Zeemansbond afgesloten. Terwijl de staking zich uitbreidde, vonden ook in andere delen van de stad botsingen met militairen plaats. Protestvergaderingen tegen het ‘militair schrikbewind’ waren afgeladen. In Den Haag groeide de vrees dat net als in 1903 de ‘brand’ naar het spoor zou overslaan. Vier bemiddelingspogingen, waaronder die van minister Talma, mislukten. De reders wilden eerst de hervatting van het werk. Ook een door de confessionele bonden voorgestelde minnelijke schikking wezen ze af. Daarna liet de voorman van Ons Beginsel, de protestants-christelijke bond, weten dat ‘geen aardsche macht hem kon weerhouden aan het werk te gaan’.
Tegenstand en geldgebrek
Bloednacht Marechaussees en huzaren arriveerden. Een werkwillige voorman kreeg op weg naar huis politiebegeleiding. Dat veroorzaakte midden in Kattenburg, het bootwerkerskwartier en hart
Na vijf weken leek de staking onder tegenstand en geldgebrek te bezwijken. Het bestuur van Recht en Plicht organiseerde een bijeenkomst om ‘zoo nodig tot opheffing te adviseeren’. De opkomst was zo groot dat parallel in de boven- en benedenzaal van Plancius (schuin tegenover Artis, sinds 1999 Verzetsmuseum) vergaderd werd. Citaat: ‘Strijdliederen weerklonken, alsof de staking pas was aangevangen’. Met een overweldigende meerderheid viel het besluit door te gaan.
2
Nieuwsb r i e f
24e jaargang nummer 2, juni 2011
Dwarsl i g g e r
‘STEUNT DE STAKENDE ZEELIEDEN’ Het correspondentieblad van de Bond van Minder MarinePersoneel, in de volksmond beter bekend als de Matrozenbond, opent 1 juli 1911 met een reuzenkop: Steunt de stakende Zeelieden. De bond is politiek en ideologisch verbonden met het NVV, formeelorganisatorisch is dat niet het geval. Dat komt in dit geval goed uit. De bond kan zich buiten de verwikkelingen tussen het NVV en het NAS houden en op eigen kracht de solidariteit organiseren.
Het ei van Columbus is snel gevonden; beide vakcentrales, zowel de moderne als de anarchistisch-syndicalistische worden gesteund. Daarover wordt in de volgende nummers van het blad een interessante polemiek gevoerd. Een ingezonden brievenschrijver wijst later op het hogere doel: ‘omdat het hier een strijd gold van zeelieden tegen een zoo machtigen vijand en wij op de vloot beter als wie ook weten, wat het zeemansleven is en wat men ontbeert op het ruime sop’. In ieder geval is het bijzonder om te zien dat een vakbond van beroepsmilitairen zijn activiteiten niet beperkt tot de eigen kring. Spectaculair is bijvoorbeeld de opvallende aanwezigheid van de matrozen bij demonstraties voor het algemeen kiesrecht, waar zij trots met hun eigen vlaggen en vaandels voorop lopen. De bond had eerder stakende arbeiders bijgestaan, in 1909 de zeelieden in IJmuiden. In 1910 hadden zeeliedenorganisaties uit diverse landen bijeen in Kopenhagen besloten gezamenlijk een internationale zeeliedenstaking te organiseren. Half juni 1911 bereikte die ook Nederland. Al gauw staakten alleen al in Amsterdam ruim 2000 zeelieden. De Matrozenbond spreekt uit “dat deze staking onze volle sympathie verdient en dat zij ten volle op onze moreele zoowel als finantieele steun recht heeft”. De bond is van mening dat de grote rederijen de eisen van de stakers voor een verbetering van logies, van voeding, een hoger traktement, een betere behandeling, enz. gemakkelijk kunnen inwilligen, ‘gezien hun hooge winsten ieder jaar’. Het hoofdbestuur heeft al besloten een flink bedrag uit de steunkas aan de strijdende organisaties op te zenden. De oproep in het bondsblad is helder: ‘Laat nu vooral zien, waar het uw makkers op de koopvaardij betreft, gij volkomen met hun strijd solidair zijt, dat gij alles in het werk wilt stellen, om hen tot overwinning te voeren. Werkt dus met de lijsten en teekent allen in voor flinke bedragen. Stel desnoods alle andere niet verplichte gaven zoolang uit tot de staking voorbij is, maar zorgt dat de Marinezeelieden een reuzenbedrag offeren voor hun strijdende makkers bij de koopvaardij’. Aan het slot: ‘Het moet geld stroomen, dit is een der eerste middelen, om de stakers te doen overwinnen’. De actie verloopt niet zonder slag of stoot. In het correspondentieblad van 1 augustus 1911 lezen we dat een bestuurslid van de bond aan boord van de Heemskerck 3 dagen provoost had gekregen wegens het geld ophalen voor de stakende zeelieden. Het hoofdbestuur besluit om hem f 1,80 te vergoeden. Harry Peer
3
Maar dat bleek een vlucht naar voren. Op dezelfde avond kwam Ons Beginsel bijeen. Een verslag meldde: ‘Men wilde zoo gaarne werken, maar men durfde niet, vreezende de verschrikkelijke wraak der lieden, die God noch mensch ontzien.’ De staking verliep definitief en op 26 juli drong het bestuur van Recht en Plicht op beëindiging aan, 740 stemmen voor, 426 tegen en 60 blanco. De grote maatschappijen deelden in een advertentie mee dat met ingang van 1 oktober de uurlonen van de bootwerkers omhoog gingen van 25 naar 27,5 cent, mits ‘alles in de haven rustig blijft’. De zeelieden zetten hun staking voort, maar kregen met nieuwe onderkruipers te maken: Volendamse vissers die door de zeer hete zomer en langdurige windstilte niet konden uitvaren. Terwijl een groep vooraanstaande burgers tot een arbitrage trachtte te komen, hielden de zeelieden de eer aan zichzelf. Op 9 augustus waren 409 stemmen voor de opheffing van de staking, 254 tegen en 39 blanco.
Verdeeldheid Dat het NVV de stakingen in Amsterdam niet steunde, riep binnen de SDAP een grote verdeeldheid op. Het partijbestuur volgde met een kleine meerderheid het NVV; voor onder anderen Henk Sneevliet reden de partij te verlaten. In het verlengde van deze twist scherpte ook de verhouding aan tussen de vlak voor de staking gevormde Centrale Bond – het sterkst in Rotterdam – en de Nederlandsche Scheeps- en Bootwerkersbond waarbij Recht en Plicht was aangesloten. De eerste verweet de tweede gebrek aan centralisatie waardoor de ene na de andere groep arbeiders in staking ging of daartoe door ‘molest’ van een kleine minderheid gedwongen werd. Een oud debat was terug. In 1912 trok de Rotterdamse Algemeene Haven Arbeiders Vereeniging daaruit conclusie zich bij het NAS te voegen: ‘Wij hebben aan onze organisaties geen ziekenpotten verbonden, we houden er geen lijm- of lokmiddelen op na, we hebben geen zaakjes om klanten te winnen, doch bezitten strijdorganisaties, als het middel om lotsverbetering te verkrijgen’, stond in De Havenarbeider, 18 mei 1912 te lezen. Hans Boot
Dit artikel is ontleend aan hoofdstuk 2 van het proefschrift in wording ‘Opstandig Volk. Neergang en terugkeer losse havenarbeid’, Amsterdam 2011. Bestellen:
[email protected], telefoon: 020-6431787.
Nieuwsb r i e f
24e jaargang nummer 2, juni 2011
Priester met oog voor maatschappelijke problemen
Alfons Ariëns “Ik heb nog geprobeerd hem af te remmen bij zijn streven om van Alfons Ariëns (1860- 1928) een profetische figuur te maken, maar helaas is me dat – ik geef het eerlijk toe – niet gelukt.” Aldus promotor Peter Nissen van de Nijmeegse Universiteit over Gerrit Deems na diens promotie ‘Een ‘andere’ Ariëns en zijn doctrina socialis.’ Deems wil overduidelijk een historische onbillijkheid rechtzetten, want herhaaldelijk stelt hij vast, vaak met citaten van anderen, dat de priester Ariëns onbekend is gebleven, zijn naam nooit populair is geworden en dat men nagelaten heeft ‘de volle waarheid te brengen over Ariëns’ leven en streven.’ Als Ariëns als priester al iets betekende was het vanwege zijn inspanningen voor de drankweerbeweging Sobriëtas, meer nog dan vanwege de arbeidersbeweging. Deems, met zijn 89 jaar de oudste promovendus van ons land, wil dit veranderen.
vuldig voorkomen, vindt men bij Ariëns reeds terug; tempora mutantur (de tijden veranderen)’. En ook feitelijk klopt dat, in 1891 richtte hij de eerste R.K. Fabrieksarbeidsbond in Enschede op, twee jaar voor het verschijnen van Rerum Novarum.
Man van de praktijk
Geen klerikale hooghartigheid
Zijn proefschrift is een moedige poging om de samenhang tussen gedachten en daden van Ariëns te schetsen. Dat is nog niet gemakkelijk, want Ariëns was veel meer een man van de praktijk dan van academische traktaten. Hij heeft honderden lezingen, artikelen, correspondentie en preken achtergelaten.
Ariëns distantieerde zich van klerikale of intellectuele hooghartigheid en paternalisme. Bornewasser schrijft hierover: ‘Ariëns, man van practische sociale actie, oprichter van de eerste zuivere arbeidersorganisatie en moeizaam optornend tegen het katholieke establishment. Ook koos hij tegen de kerkelijke restaurateurs van een statisch maatschappijbeeld met zijn traditionele standen en gilden, zoals dat voor de Franse Revolutie vigeerde. De corporatische denkers in de kerk die herstel wilden van een verticale maatschappij en zich distantieerden van staatsinmenging. Hij zei er zelf over: ‘Laat men het aantal geestelijken vertienvoudigen, laat men kerken op kerken bouwen, laat men missies op missies geven – de oogst zal betrekkelijk schraal zijn: wat wij voor onze heiligen godsdienst nodig hebben, dat is de katholieke vereniging.’ Volgens Bornewasser werd hij daarbij minder door ideologische oordelen geleid, dan anderen.
Deems wil vooral de samenhang in de uiteenlopende werkzaamheden van Ariëns verhelderen. Die was meer dan een sociaal voorman en handelde vanuit een samenhangende visie, een drieeenheid. Binnen dat systeem past ook de internationale missiegedachte. Deems geeft aan dat missionaris in Afrika of zielzorg onder de arbeiders voor Ariëns geen fundamentele tegenstelling was. Behalve aan veel aandacht voor de maatschappelijke omstandigheden van de arbeiders van destijds, wijdde Ariëns een groot deel van zijn leven aan de drankbestrijding, de internationale missiebeweging, de ontwikkeling van de vrouwenbeweging en de organisatie van de Katholiekendagen. Deems maakt duidelijk hoe deze maatschappelijke fenomenen onlosmakelijk met elkaar samenhangen: ‘De wegen naar verbetering van de toestanden – men ontdekt daar in zijn zin voor systematiek – heeft hij vanuit een drievoudig perspectief gezien; maatschappelijke gerechtigheid, christelijk geloof, christelijke liefde’.
De jonge priester die in 1886 in Enschede als kapelaan was begonnen, liet 3000 exemplaren van de pauselijke brief verspreiden want de katholieke pers in die dagen was niet bijster belangstellend.
Volgens Deems was Ariëns daarmee zijn tijd ver vooruit en diens opvattingen worden vergeleken met de beginselen van de pauselijke encycliek Rerum Novarum (1893) tot aan kerkelijke documenten uit Rome die na de Tweede Wereldoorlog zijn verschenen. Deems: ‘Begrippen als solidariteit, tekenen der tijd, huidige situatie, veranderen van de omstandigheden, die daarin veel-
4
Nieuwsb r i e f
24e jaargang nummer 2, juni 2011
Ariëns was geen scherpslijper, hoewel hij door de scherpslijpers van destijds in de kerk (de reactionaire integralisten) onderwerp van een geniepige lastercampagne was. De kerkhistoricus L. Rogier zegt: ‘Ariëns zag dat het geloof der arbeiders door de agitatie der socialisten gevaar liep, maar niet dit heeft hem het meest aangegrepen: ook zonder deze priesterlijke angst zou zijn ganse wezen hebben geprotesteerd, omdat hij onrecht zag plegen.’
Vakbondshistorie De geïnteresseerde in de vakbondshistorie zal vooral hoofdstuk drie met bijzondere interesse lezen omdat Ariëns’ levensloop erin wordt beschreven. Zijn opleiding, zijn verblijf in Rome, zijn zwerftochten door Italië met o.a. bezoeken aan de steengroeven van Calcara. Deems beschrijft de drie maanden durende staking bij de familie Scholten in Almelo waar 700 wevers in staking gingen en die in Haaksbergen (1894), de samenwerking tussen katholieke en protestanten in Unitas waar de bisschoppen in 1906 een einde aan maakten en Ariëns’ verbondenheid met de grondlegger van de Gist- en Spiritusfabriek, de domineeszoon J. van Marken die door Ariëns ‘de grote klokkenluider voor Nederland’ werd genoemd.
Deems maakt met zijn proefschrift de veelzijdige Ariëns goed zichtbaar. Kees van Kortenhof
Gerrit F. Deems: Een ‘andere’ Ariëns - De Doctrina Socialis van Dr. Alfons Ariëns (1860 - 1928) Uitgeverij Van den Berg, 350 pag. €35.
Jutestaking 1906 in Rijssen beschreven Oud-medewerker van het CNV, Arnold van Dam presenteerde op 27 mei jl. in Rijssen zijn publicatie en onderzoek naar De jutestaking, Rijssen, winter 1906/1907. Tijdens deze staking stond ‘de broodvraag’ centraal. De actie van bijna 1.000 arbeiders was bedoeld om het naakte bestaan te verbeteren, de langere werktijden tegen te gaan, de lonen (minder dan 6,50 gulden per week) te verhogen en de positie van vrouwen en kinderen te beschermen. Het werd een uitputtingsslag die de stakers niet konden volhouden. Van Dam beschrijft de rol van onder anderen de plaatselijke gemeentebestuurders, ‘rechtgelovige vromen’, de textielfabrikant Van Heek uit Enschede, de politici in Den Haag en de rol van de Christelijke Textielarbeidersbond Unitas.
Meer informatie De eerste exemplaren van de publicatie over de Jutestaking 1906 werden uitgereikt aan Gerry Staal-Verveld en Henk Hofstede. De grootvader van Verveld was een broer van Hermanus (Mans) Verveld, die voorzitter was van Unitas. Hij was in 1900 de eerste vrijgestelde van deze bond met een weekloon van 12 gulden. Henk Hofstede is oud-voorzitter van de vakcentrale CNV. In de volgende nieuwsbrief meer aandacht voor deze historische staking. De volledige tekst van de publicatie van Arnold van Dam is te vinden op de website www.jutestakingrijssen.nl Gijs Wildeman sprak tijdens de presentatie namens de VHV; zijn tekst staat op de site van de VHV www.vakbondshistorie.nl
5
Nieuwsb r i e f
24e jaargang nummer 2, juni 2011
De Stem des Volks en The Working Class Hero De arbeidersbeweging zingt. Er wordt gezongen om de lotsverbondenheid tot uitdrukking te brengen. Of om de strijdvaardigheid te beklemtonen. Het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) kent een uitgebreide muziekcollectie. In januari hebben IISG-medewerkers Bauke Marinus, Aad Blok en Lex Heerma van Voss daaraan een beschouwing gewijd. En daarin enkele ontwikkelingslijnen herkent. De hoeveelheid materiaal in het IISG over muziek uit de arbeidersbeweging is overweldigend groot, zowel in de vorm van geluidsdragers als in bladmuziek en teksten. Het gedrukte materiaal laat zich onderverdelen in strijd- en actieliederen, liederen ter verheffing van de arbeidende klasse, die niet zelden zijn uitgevoerd in concertzalen, veelal door ‘professionele koren’ en algemene, niet socialistische boekjes met teksten van veelal volksliederen. De meerderheid van al dit materiaal komt uit de periode van de moderne arbeidersbeweging vanaf het einde van de negentiende eeuw.
de twintigste eeuw, wordt er aangesloten bij modernere muziek, klassiek of populair.
Solidariteitslied Bertold Brecht (1898-1956) en Hanns Eisler (1898-1962) zijn daarvan goede exponenten. Zij staan in de traditie van de arbeidersbeweging, maar gelden ook als vertegenwoordigers van de toenmalige commerciële en avant-garde muziek.
Strijdliederen
Krijgshaftig Tot het materiaal behoren notulenboeken van Duitse zang- en leesclubs in Parijs uit de periode van de tweede helft van de negentiende eeuw, te beginnen bij de Commune (1871). Duitse gastarbeiders zingen er in de periode tussen de Commune en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog lustig en vaak krijgshaftig op los. Een Nederlandse typograaf neemt hiervan kennis en plakt in 1904 de teksten van de meest populaire liederen in een boekje bij elkaar en zendt het naar zijn vroegere collega’s van de Leidse typografenbond Laurens Janszoon Coster. Dat wordt bekend als ‘het boekje van Dorsman’. Hiermee wordt een van de hoofdlijnen in de ontwikkeling van het Nederlandse strijdlied duidelijk: er is een duidelijke inspiratie door buitenlandse voorbeelden.
zingt, is de Stem des Volks (1898-2002). In tal van plaatsen bestaat er jarenlang een afdeling. In deze koren doet zich vaak een ontwikkeling voor naar een niet-socialistisch, klassiek repertoire. Dat wordt complexer en muzikaal interessanter gevonden. Sociaaldemocratische voorlieden als Henri Polak hebben hiertegen geen bezwaar. In zijn opvattingen over culturele verheffing past dat arbeiders ook deelgenoot moeten worden van de klassieke cultuur.
Hun Solidariteitslied is wereldwijd beroemd geworden. Bauke Marinus: “Zelf hoorde ik dat lied eens zingen in 1978 op een zogenaamde Landdag van de CPN in Oost Groningen waar geprotesteerd werd tegen de sluiting van de Strokarton. Alle aanwezigen (ook ik) waren al danig onder de indruk van de gloedvolle redevoering van Fré Meis bij die gelegenheid, maar toen het Solidariteitslied werd ingezet, schoot bij menigeen het gemoed vol. Een prachtige illustratie van wat het zingen weet los te maken bij groepen actievoerende mensen.” Een voorbeeld van een koor dat de traditionele liederen van de arbeidersbeweging
De arbeidersbeweging zelf heeft vanaf het begin liederen voortgebracht, waarvan de ‘Internationale’ van de Belg Pierre de Geyter wel de bekendste is. Er is geen taal, waarin dit lied niet is vertaald. Vele strijdliederen zijn in de arbeidersorganisaties geschreven en gezongen. De muzikale taal die daarbij benut wordt, is aanvankelijk nogal traditioneel. Later, in het begin van
In de jaren 1960/1970 doet zich een revival voor van het strijdlied, ook het socialistische. Inspiratiebron daarvan zijn de Amerikaanse protestsongs, in de ontwikkeling waarvan Woody Guthrie (19121967) een centrale rol heeft gespeeld. Guthrie is bij het brede publiek bekend geworden als de auteur van het nationalistische ‘This Land is Your Land’. Het overgrote deel van zijn carrière staat echter in het teken van de radicale strijd van het Amerikaanse proletariaat, tegen kapitalisme en fascisme. Voor The Working Class Hero, een term die overigens door de Brit John Lennon in 1970 wordt gemunt. Aad Blok: “De volksmuziek zoals die aan het begin van de twintigste eeuw op het Amerikaanse platteland tot ontwikkeling komt en waarin via immigranten allerlei invloeden van de oudere Europese volksmuziek is terug te horen, wordt vanaf de jaren twintig gebruikt door de radicale linkse beweging om via deze toegankelijke muziek propaganda te kunnen maken. Guthrie is daarvan een belangrijke representant.” Woody Guthrie heeft grote invloed gehad op het vroege werk van Bob Dylan, op liederen als ‘Blowin’ in the Wind’ en ‘The Times They Are a-Changing’.
6
Nieuwsb r i e f
24e jaargang nummer 2, juni 2011
Bruce Springsteen heet in zijn beginjaren ‘de nieuwe Dylan’, maar hij noemt zelf Guthrie als een van zijn belangrijkste voorbeelden. In 2006 brengt hij met het album We Shall Overcome: The Seeger Sessions een ode gebracht aan het werk van Pete Seeger, die in jaren vijftig en zestig in het verlengde van het werk van Guthrie actief is in de Amerikaanse radicale linkse beweging. Een van de kenmerken van de muziek van Guthrie, Seeker, Dylan en Springsteen is dat het vooral lijkt te gaan om de individuele, blanke Amerikaanse arbeider.
Blues Blok: “In de romantisch nationalistische aandacht voor The Working Class Hero klinkt weinig besef door van de specifieke vormen van achterstelling en discriminatie waarmee zwarte Amerikanen te maken hebben. De zwarte Amerikaanse cultuur kent echter een eigen, autonome traditie van volksliederen, die vooral in de blues tot uitdrukking komt. De oorsprong van bluesmuziek in de worksongs van zwarte slaven is genoegzaam bekend, evenals de cruciale rol die de blues speelde in de ontwikkeling van de moderne rockmuziek. “Maar niet alleen kende zwart Amerika een eigen muzikale volkscultuur, ook de manier waarop volksmuziek binnen de burgerrechten beweging van de jaren vijftig en zestig – de zwarte sociale beweging bij uitstek – werd gebruikt, verschilt sterk van het gebruik dat de overwegend blanke radicaal-linkse beweging in de jaren twintig en dertig van volksmuziek maakte. De meestal blanke communisten en andere linkse radicalen eigenen zich volksmuziek toe als propagandamiddel, waarbij het publiek passief luistert naar de linkse boodschap die is verpakt in folk music. Binnen de burgerrechtenbeweging daarentegen, zingen de deelnemers aan de vele marsen actief mee met bekende liederen uit diezelfde traditie
van Amerikaanse folk music om zo onder meer de saamhorigheid tegenover het politiegeweld te versterken.”
Protestsongs De Amerikaanse protestsongs komen in de jaren zestig ook naar Nederland. Boudewijn de Groot is daardoor onder meer geïnspireerd tot zijn ‘Meneer de President, slaap zacht’. Ook de hit ‘Zeven dagen lang’ van Bots (1976) valt in deze traditie te plaatsen. In samenhang hiermee komen ook de oudere strijdliederen onder de aandacht. In het opzoeken, bewaren,
doorgeven en weer opvoeren van het klassieke socialistische en andere protestliederen, speelt Jaap van de Merwe (19241989) een grote rol. Voor de VARA maakt hij van 1968 tot 1975 het radio programma ’t Oproer kraait. Ook als auteur van tot nu toe het belangrijkste boek over het Nederlandse strijdlied, ‘Gij zijt kanalje!’ heeft men ons verweten. Het proletariërslied in Nederland en Vlaanderen’ (1974) heeft hij een belangrijke rol gespeeld als conservator van het cultuurgoed van de arbeidersbeweging. De protestsong en het strijdlied laten zich onderscheiden van de volksmuziek. Daarin gaat het om muziek, om liederen die eeuwenlange wortels hebben. Lex Heerma van Voss: “In de hedendaagse definitie van het muziekgenre folk gaat het om het geheel aan werkmansliederen, kinderliedjes en gezongen legenden en sagen dat al eeuwenlang van generatie op generatie mondeling wordt overgegeven en kenmerkend is voor een bepaald land, een bepaalde streek of bepaalde cultuur”.
Volksmuziek
kaanse Appalachian Mountains in het Noordwesten van de Verenigde Staten. Hij meent dat daar, in isolement, de oude muziek van Schotse en Engelse immigranten puurder bewaard is dan in het thuisland. In de jaren 1930 verzamelen John Lomax (1867-1948) en Charles Seeger (1886-1979), de vader van Pete Seeger, veldopnamen van volksmuziek. Dat voert Lomax en zijn zoon Alan (1915-2002) onder meer naar de gevangenis van Angola in Louisiana om liederen de zanger Leadbelly (1885-1949) op te nemen.
“De Works Progress Administration verzamelt levensverhalen en liederen van voormalige slaven. Het gaat, kortom, om het redden van de cultuur van onderop, die door meer officiële bewaarders van muzikaal erfgoed over het hoofd zijn gezien. In die zin past het goed in het verzamel- en reddingswerk van het IISG. In Nederland is de liedcultuur – iets later dan in de Angelsaksische wereld – ook verzameld. De grote man hiervan is Ate Doornbosch (1926-2010). Hij maakt van 1957 tot 1993 opnamen van volksmuziek, eerst voor het VARA-programma ‘Onder de Groene Linde’ en later voor het P.J. Meertensinstituut, een zusterinstituut van het IISG.” Volksmuziek, arbeidersmuziek en strijdliederen bestaan in een grote verscheidenheid en een lange traditie. Binnen de verzameling van het IISG komen ze samen. En dat biedt de mogelijkheid om bij nadere beschouwing enkele ontwikkelingslijnen te herkennen. De buitenlandse inspiratiebron is daarvan wel de belangrijkste. Jeroen Sprenger
Tal van mensen zijn in de afgelopen eeuw op zoek gegaan naar de roots van de muziek. Heerma van Voss: “Cecil Sharpe (1859-1924) verzamelt in de Eerste Wereldoorlog volksmuziek in de Ameri-
7
(Dit artikel is gebaseerd op beschouwingen van Bauke Marinus, Aad Blok en Lex Heerma van Voss tijdens een bijeenkomst van de Vrienden van het IISG in januari 2011)
Nieuwsb r i e f
24e jaargang nummer 2, juni 2011
In Memoriam Piet Damming
Evenwichtskunstenaar achter vakbondsboegbeelden Op 27 mei is oud-FNV-secretaris Piet Damming op 90jarige leeftijd overleden. Hij was als algemeen secretaris van het NVV een van de constructeurs van de nieuwe vakcentrale. “Het lot van de werknemer is spectaculair verbeterd, vergeleken bij vroeger. Maar ook nu nog wordt hij het kind van de rekening als hij zich niet op de meest doeltreffende wijze door organisatie sterk maakt”. Op 18 december 1975 beantwoordt NVV-secretaris Piet Damming alle opmerkingen die in de NVV-Verbondsvergadering over de federatie met het NKV zijn gemaakt. Aansluitend spreekt Wim Kok van een historische dag. “De FNV is er. Laat zij uitgroeien tot een instrument van onze leden waar zij trots op zijn”. In de vorming van de FNV heeft de Drent Piet Damming een groot aandeel gehad. Afkomstig uit de Agrarisch Bedrijfsbond, waar hij in 1948, 27 jaar oud, ging werken, treedt hij in 1970 toe tot het Verbondsbestuur van het NVV. Daarvan is dan nog André Kloos voorzitter. Binnen het NVV woedt dan een stevige discussie over de politieke en maatschappelijke koers van de vakcentrale en over een intensivering van de samenwerking met NKV en CNV. Die discussie wordt het NVV van buitenaf opgedrongen. Wat de koers betreft kritiseert bijvoorbeeld de Werkgroep maatschappijkritische vakbeweging het NVV als een ingedutte, starre, club die geen contact heeft met de bewegingen die zich in de jaren zestig voordoen. Bewegingen zoals Provo, Nieuw Links en de vorming van de PPR. Het is het NKV die de discussie over nauwere samenwerking binnen de vakbeweging start, terwijl menig NVV-bestuurder in die tijd dit een overbodige discussie vindt. “Ze kunnen toch bij eens komen?” Piet Damming moet laveren tussen tal van belangen en opvattingen, achter de boegbeelden van de vakbeweging, na André Kloos korte tijd achter Harry ter Heide, daarna achter Wim Kok. Hij doet het werk, de publieke waardering is voor hen. Hij organiseert intern de discussie over Vakbeweging en Maatschappij, als antwoord op de NKV-discussie naar aanleiding van ‘Een visie ter visie’. Daarmee wordt inhoudelijk de weg geplaveid naar de latere federatievorming. Tegelijkertijd is hij nadrukkelijk betrokken bij de organisatorische versterking van de vakbeweging en het verminderen van het categoralisme. Al snel kan hij het eerste succes boeken: de aansluiting van de Algemene Bond van Onderwijzend Personeel (ABOP). Later slaagt hij erin de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) zich te laten aansluiten bij het Overlegorgaan van de Vakcentrales, vooruitlopend op verdere samenwerking tussen de vakcentrales. Die samenwerking zal dan nog vijf jaar op zich laten wachten.
Binnen het NVV doen zich in die tijd verschillende bewegingen voor. Zo komt onder meer onder leiding van Arie Groenevelt de Industriebond NVV tot stand, een fusie van de metaalbewerkers, de fabrieksarbeiders en de algemene bedrijfsgroepen centrale. Daarmee wordt de onevenwichtigheid binnen de vakcentrale sterk vergroot. In omvang lopen de 15 NVV-bonden uiteen van 1.000 tot 180.000 leden. Piet Damming ontwikkelt als alternatief een verbond van zeven bonden: ABVA + ABOP + NPB, Vervoersbond + FWZ, Bouwbond, Mercurius + ANOUK + AAAB + VVCS + VVON, Industriebond (zonder voedings- en genotmiddelenindustrie), AVB (plus voedings- en genotsmiddelenindustrie) + NBHP en ANGB. Het sneuvelt in 1974. Het NVV richt zijn vizier op de samenwerking met NKV en CNV. In die context moet de ‘vloek van de verkeerde structuur’ maar worden afgewend. Piet Damming heeft ook volop deelgenomen aan het internationale werk van de vakbeweging. Daarnaast is hij de patroon van het NVV Jongerencontact, waarmee tal van bonden een moeizame relatie onderhouden. De eigenzinnigheid is een deel van de bonden een ergernis, de kosten voor een ander deel. Daartegenover houdt Damming hen voor: “Onder jongeren ligt het grootste wervingsterrein voor nieuwe leden, nieuw kader en nieuwe opvattingen. Ledenwerving, kadervorming en scholing zijn levensvoorwaarden voor het in stand houden en versterken van de vakbeweging. Jongeren moeten hun eigen plaats in de vakbeweging veroveren, stoelend op hun beleving, hun ervaringen en hun inzichten.” Piet Damming heeft niet de meest dankbare taken binnen NVV en FNV op zijn schouders gehad. De organisatiestructuur en de jongeren roepen ook nu nog discussies op. Maar de FNV is er gekomen en stevig geworteld. Mede dankzij zijn onvermoeibaar ijveren. Jeroen Sprenger
8
Nieuwsb r i e f
24e jaargang nummer 2, juni 2011
Categoraal De vakbeweging is veel groter dan FNV, CNV en MHP. Er zijn tal van categorale organisaties die ieder voor zich hun eigen reden hebben om zelfstandig te blijven en zich niet bij één van de grote vakcentrales aan te sluiten. Met elkaar hebben ze naar schatting zo’n 200.000 leden. In de komende nummers van de VHV Nieuwsbrief zullen enkele van hen in de schijnwerper worden gezet. De eerste is de Vakbond ABW, die in Limburg is geworteld.
Vakbond ABW legt bescheidenheid af De Vakbond ABW is nu met zijn 6.500 leden een relatief kleine vakbond, maar kent een roemruchte geschiedenis. Zijn ontstaan gaat terug naar 23 september 1944, Limburg is net bevrijd, als de Algemene Bond voor Werkers in het Mijnbedrijf (ABWM) wordt opgericht. Wim den Exter staat tijdelijk aan het roer. Wiel Hamers wordt de eerste echte voorzitter. De bond telt al snel meer dan 15.000 leden. Een aantal om trots op te zijn. De saamhorigheid is groot. Maar de concurrentie van de Nederlandse Katholieke Mijnwerkersbond ook. Daarnaast maken nauwelijks beïnvloedbare krachten het de jonge bond heel moeilijk. Hoewel heel duidelijk in de statuten staat dat ABWM ‘partij- en politiek neutraal’ is, wordt de bond in Limburg gezien als een gevaar voor het katholieke geloof. Tijdens missen wordt de bond regelmatig afgeschilderd als staats- en geloofsgevaarlijk. De sacramenten worden zelfs geweigerd als een kerkganger lid van de ABWM blijkt te zijn. Het duurt tot 1951 voordat de Koninklijke goedkeuring op de statuten wordt verleend en de bond wordt geaccepteerd.
Open voor alle beroepen De ABWM ligt mede aan de basis van de 5-daagse werkweek in het mijnbedrijf, die uiteindelijk in 1961 definitief wordt ingevoerd. In 1964 vraagt de bond duidelijkheid aan de regering over de sluiting van de mijnen, waarover al vanaf 1957 wordt gesproken. Die duidelijkheid komt uiteindelijk op 14 december 1965 als de sluiting wordt aangekondigd. De ABWM vecht in de jaren die volgen voor betere, structurele oplossingen voor de mijnwerkers in Limburg. Tevens neemt het bestuur het moedige besluit de bond open te
stellen voor alle beroepen. Als gevolg daarvan wordt de naam veranderd in Algemene Bond van Werknemers (ABW). In 1993 onderscheidt de bond zich met een actie bij de sociale werkplaatsen. Anderhalve maand vindt er een estafettestaking plaats. De opstelling van de bond en de hulp die wordt geboden, zijn voor veel medewerkers van de sociale werkplaatsen aanleiding om lid te worden.
Warm hart voor mijnwerkers De bond heeft de (oud-)mijnwerkers altijd een warm hart toegedragen. Zij vormen het fundament van de bond. In 1994, de mijnsluiting is dan al lang een feit, gaat de bond namens een groot aantal leden in beroep tegen de afwijzing van de Stichting Silicose Oud-mijnwerkers. Deze organisatie heeft besloten om de eenmalige uitkering van 20.000 gulden niet toe te kennen, omdat tijdens de keuring zou zijn gebleken dat de oud-mijnwerkers niet voor 30 procent of meer werden gehinderd door silicose. De bond verzet zich daar met succes tegen, want jaren later worden ze in het gelijk gesteld. De huidige voorzitter, Jack Hurxkens, wordt in juni 2007 voorzitter. Hij maakt meteen korte metten met een specifieke eigenschap van de bond: bescheidenheid. Hij vindt dat het tijd wordt dat de vakbond laat zien dat hij trots mag zijn op wat de leden wordt geboden voor een relatief laag lidmaatschapsgeld.
wegen inslaan; je profileren, nieuwe doelgroepen aanboren en laten zien wat je doet. Tonen welke belangrijke rol je kunt spelen.”
Groeipotentieel Jongeren, vrouwen en allochtonen vormen het groeipotentieel dat de bond voor ogen heeft. Secretaris/penningmeester Indra Kandhai: “Er wordt volop gebruik gemaakt van sociale media om jongeren aan te spreken; is er een helpdesk waar ze terecht kunnen met vragen en er worden scholen bezocht om informatie te geven over wat een vakbond allemaal doet. Vrouwen en allochtonen worden vooral bereikt via de bedrijven waarin ze werkzaam zijn. Maar ook met infotorials en flyeracties probeert de bond mensen enthousiast te maken voor het lidmaatschap.” Hurxkens weet dat je je ogen niet mag sluiten voor de toenemende individualisering. “Mensen lijken elkaar niet meer nodig te hebben en proberen alles zelf te regelen. Dat lukt niet altijd, want bij problemen blijkt de helpende hand van een vakbond een zeer welkome gast. Waar vind je individuele belangenbehartiging, goede belastingservice, rechtsbijstand voor een gunstige prijs? Bij ons geen callcenter waar je vragen worden beantwoord. Maar deskundige mensen, die ervan zijn overtuigd dat de vakbond zeker toekomst heeft.” Jeroen Sprenger
Maar zorgt die trots ook voor een goede toekomst? Hurxkens zegt volmondig ja. Hij voegt er wel een grote ‘maar’ aan toe. “Je moet als vakbond nieuwe
Vakbond ABW Voorzitter: Jack Hurxkens Secretaris/penningmeester: Indra Kandhai Aantal leden: 6.500. Contributie: bij 23 jaar en ouder €12 per maand / €18 per maand voor 2 of meer personen uit één gezin.
Nieuwsb r i e f
24e jaargang nummer 2, juni 2011
De VHV telt veel leden/donateurs die ooit jong waren en actief in vakbeweging of maatschappij. Veel van hen zijn dat overigens nog steeds. In de Nieuwsbrief blikken we meestal terug op bezigheden en acties uit vroeger tijden. We zijn vaak nostalgisch bezig. In de komende nummers willen we eens kijken naar jongeren. We geven enkele jonge spraakmakers uit vakbeweging of politiek het woord. We kijken naar hun situatie en hun organisaties. Wat leeft er onder hen die maatschappelijk betrokken en politiek actief zijn? En onder werkende en studerende jongeren?
Wat vinden jongeren ervan? In dit nummer komt Dennis Wiersma (1986) aan het woord. Hij is sinds 1 mei 2011 voorzitter van FNV Jong. Het dagelijks bestuur van FNV Jong bestaat uit een voorzitter en een vicevoorzitter. De bestuurders worden voortdurend ondersteund door een jong team van 6 medewerkers en enkele stagiairs. Om de twee jaar wordt een nieuw bestuur gekozen. Geef eens een omschrijving van je dagelijkse werkzaamheden? Het is mijn taak om overal waar het kan het geluid van jong Nederland te laten horen. Ik ben verantwoordelijk voor de mediawoordvoering, maar ook meedoen aan debatten of bezoeken van scholen en bedrijven is onderdeel van mijn dagelijkse werk. Weten wat er speelt, dat is erg belangrijk. Daarnaast zit ik namens de FNV in de Sociaal Economische Raad (SER). Hier zijn de niet-grijze haren op een paar vingers te tellen en is een jongerengeluid dus hard nodig. Wat zijn je drijfveren om dit werk te doen? Ik ben van jongs af aan bezig met maatschappelijke kwesties. Ik kom uit een arbeidersmilieu in Friesland. Mijn vader is eigenaar van een snackbar en mijn moeder is al erg lang arbeidsongeschikt. Mijn zusje zit in de Wajong. Studeren gebeurde niet binnen onze familie en politiek was iets waar je al helemaal niks mee kon. Ik begon op de mavo en ben via havo en hbo op de universiteit terechtgekomen. Door zowel deze klimtocht als de situatie thuis kreeg ik veel mee over ongelijkheid in de samenleving en de behoefte aan solidariteit. Het leven bestaat uit hobbels. Ik vind het een taak van de overheid deze hobbels preventief te slechten en mensen te leren kansen te pakken. De prioriteit moet liggen bij de meest succesvolle investering voor de toekomst: jongeren. Wat zijn de belangrijkste activiteiten waar jouw organisatie zich mee bezighoudt? Een belangrijk onderdeel is het geven van
Jonge mensen die werken of naar school gaan.
(school)voorlichting over de rechten en plichten van jongeren, dat gebeurt veel te weinig, Daarnaast houden we ons ook bezig met het beïnvloeden van politiek en maatschappij. In praktijk betekent dit een actieve bijdrage in de media en een sterke lobby in Den Haag. De positie in de SER is daarin natuurlijk ook erg belangrijk. Jongeren moeten binnen vakbond en politiek prioriteit nummer 1 worden. Dat bereiken we pas als ze massaal voor zichzelf opkomen en van zich laten horen. Ze zijn de toekomst. Dat mogen ze best wat meer uitstralen. FNV Jong doet er alles aan om jongeren sterker te maken. Met welke andere spelers heb je te maken? Op welke manier werk je met elkaar samen? De vakbonden spelen natuurlijk ook een belangrijke rol. Maar FNV Jong is de organisatie met de meeste jonge leden. Daar mag je dus ook iets van verwachten. Daar-mee is FNV (Jong) vaak ook leidend in initiatieven en in de media en politiek. Op welke vragen of moeilijkheden stuit je in je werk? Het is heel lastig jongeren te bereiken die niet direct wat te klagen hebben, maar naar mijn idee wel baat bij de vakbond kunnen hebben. Het aantrekken van deze grote groep is een uitdaging. Wat zijn de specifieke kenmerken en belangen van de categorie jongeren waar jullie voor opkomen?
10
Hoe omschrijf je de jongerencultuur van tegenwoordig? Biedt dat aanknopingspunten voor belangenbehartiging? Vluchtig, verrassend en eigengereid. Het gaat vaak om vraag: wat heb ik eraan? Het moet allemaal snel. Je moet in een ‘split second’ iemand weten te boeien, anders ben je ‘m kwijt. Als je het op de goede manier doet, kan je ook zo opeens heel veel mensen aan je binden. Veel jongeren zijn ook heel erg geïnteresseerd. Dit biedt veel houvast voor de toekomst. Jongeren bemoeien zich steeds meer met het debat in maatschappij en politiek. Maar op hun eigen manier, niet in rokerige zaaltjes, maar via social media. FNV Jong kijkt daar heel goed naar. De taal van jongeren is de toekomst. Het valt mij elke keer weer op hoe slecht die taal nog gesproken wordt door organisaties in de publieke sector. Een grote kans voor de vakbond. Is er iemand binnen vakbeweging of politiek, in heden of verleden, die je inspireert? Alexis de Tocqueville, een belangrijke denker uit de 19e eeuw. Hij schreef over de wisselwerking van sociale cohesie, gelijkheid en status in de maatschappij. Waarom is het belangrijk dat jongeren lid worden van de vakbeweging? Samen sta je sterk. Massa is macht. In deze tijden van bezuinigingen wordt steeds duidelijker dat er krachten nodig zijn om een evenwicht te brengen, tussen jong en oud, arm en rijk, kansen en risico’s. De vakbond heeft bewezen dit goed te kunnen. Het is zaak om dit voor de komende decennia veilig te stellen. Jongeren zijn daarin essentieel. Ik ben ervan overtuigd dat de komende jaren steeds meer het besef komt dat de vakbond hard nodig is en ook nog helemaal past in deze tijd.
Nieuwsb r i e f
24e jaargang nummer 2, juni 2011
Literatuursignaleringen Lammert de Hoop en Arno Bornebroek, De rode dominee. A.S. Talma, Boom, 2010, 331 pag, ISBN 9789461051103
Jac. van den Boogard en anderen (red.), Onder de rook van de mijn: het leven van de mijnwerker in Zuid-Limburg, Zwolle, Waanders, 2011, 240 pag. ISBN 9789040077821
Dominee A.S. Talma, Kamerlid en vanaf 1908 minister voor de Antirevolutionaire Partij, was de wegbereider van het CNV en een grondlegger van het socialezekerheidsstelsel. Aritius Sybrandus Talma (1864-1916) was de ongekroonde kampioen van protestantschristelijke arbeiders in de strijd voor sociale rechten. Hij gaf gestalte aan een christelijk-sociaal alternatief voor de aantrekkingskracht van het socialisme. Als strijdbaar hervormd predikant en voorman van de negentiende eeuwse arbeidersbeweging Patrimonium was hij inspirator van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV). Zijn invloed op vernieuwende sociale wetgeving was bijzonder groot. Zo was Talma’s ouderdomsrente voor arbeiders de voorloper van de AOW. Talma wordt met partijgenoot Abraham Kuyper in één adem genoemd als geestelijk vader van de moderne christelijk-sociale beweging in Nederland. Toch ondervond hij als sociaal wetgever bij zijn geestverwanten een tragisch politiek isolement. In de parlementaire arena verkeerde hij op gelijke voet met andere grote figuren in zijn tijd, zoals De Savornin Lohman, Troelstra, Goeman Borgesius en Colijn. Vergeleken met hen bleef het aantal historische publicaties over Talma tot dusver beperkt.
Bart van der Steen en Ron Blom (red.), Wij gingen onze eigen weg. Herinneringen van revolutionaire socialisten in Nederland van 1930 tot 1950, Eburon, 2011, 169 pag, ISBN 9789059724242 Vier revolutionair-socialisten die tijdens de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw actief waren, komen op basis van (autobiografische) bronnen aan het woord. Ze voeren tegen de stroom in en streden voor een democratisch en revolutionair socialisme. Het boek gaat niet alleen over politiek, ook het persoonlijk leven van deze revolutionairen komt aan bod. Het resultaat is een collectie van fragmenten uit de levens van Fokke Bosman, Andries Dolleman, Henri Engelschman en Joop Flameling. Hun levensbeschrijvingen schetsen een beeld van de radicale arbeidersbeweging voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog.
Bewerkte uitgave in samenwerking met het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg en Regionaal Historisch Centrum Limburg van Weet je nog, koempel? : de mijnen in Limburg dat tussen 2003 en 2005 in 19 afzonderlijke afleveringen verscheen. Nog niet zo lang geleden togen in de mijnstreek elke dag honderden koempels naar een van de twaalf mijnen. Honderden meters onder de grond dolven zij het ‘zwarte goud’ in het ‘zweet huns aanschijns’. In twaalf hoofdstukken worden alle aspecten van het mijnwerkersbestaan behandeld, van de vakopleiding en de dagelijkse praktijk onder de grond tot het leven in de kolonies, de vrijetijdsbesteding en de kolenhandel. Vele feiten en wetenswaardigheden worden de lezer voorgeschoteld. Het boek is rijk geïllustreerd en een feest van herkenning voor iedereen die een verleden heeft in de mijnbouw of iemand kent die in de mijnen heeft gewerkt. In totaal zijn in het boek zo'n 800 illustraties opgenomen.
Pien Heuts. Tegenmacht, Amsterdam, Stichting FNV Pers, 2011, 224 pag, ISBN 9789074736428, met foto’s van Rob Nelisse. Een jaar geleden staakten 1400 schoonmakers negen weken lang voor betere arbeidsvoorwaarden, maar vooral voor respect. Het was de langste staking in Nederland sinds 1933. Pien Heuts sprak gezaghebbende deskundigen als Herman Wijffels, Jetta Klijnsma, Marcel van Dam en Hans Schenk over de acties. Zij schetsen een onthutsend beeld van de invloed van marktwerking en uitbesteding op de Nederlandse arbeidsverhoudingen. Schoonmaakwerkgevers en -opdrachtgevers geven hun visie op de gevolgen van de staking voor hun sector. Daarnaast vertelt het boek het verhaal van de schoonmakers zelf: over hun werk, hun leven en over wat hen dreef tot de acties. Bijzonder is de vorm. De tekst van de zestien samenhangende portretten kan als in ieder boek gelezen worden. Maar wie de foto’s van schoon-makers wil zien, zal er iets voor doen moeten doen.
Frank de Jong verantwoordelijk voor collectievorming Nederland bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis
11
Nieuwsb r i e f
24e jaargang nummer 2, juni 2011
Jaap Smit: “Maak van de vakbeweging weer een vernieuwingsbeweging” Jaap Smit (58) is nu bijna een jaar voorzitter van het CNV. Hij heeft nog geen moment spijt gehad van zijn overstap naar deze vakcentrale. “Leuk” is niet de juiste benaming, het is meer “een interessante hondenbaan”, aldus Smit, die op 14 april jl. gast was van de vriendenbijeenkomst van de VHV. De bijeenkomst vond plaats in een historisch verantwoord decor, namelijk de vergaderzaal van de Burcht van Berlage in Amsterdam en werd opgeluisterd met liederen uit de proletarische traditie door het Friese Koor De Reade Hoeke. Hun vertolking van ‘Die gedachten zijn vrij’, inspireerde Smit, de ‘freshman in de polder’ naar eigen zeggen. Smit voelt zich soms als Europees commissaris Barroso. “Ik word ook gezien als het boegbeeld van mijn organisatie, maar
Colofon De Nieuwsbrief is een uitgave van de Stichting FNV-pers te Amsterdam, in opdracht van de VHV en verschijnt vier keer per jaar. 24ste jaargang nummer 2, juni 2011 Redactie:
Jaques van Gerwen Piet Hazenbosch Harry Peer Jeroen Sprenger Willem de Vrind (redactiesecretaris, tel. 020 640 4107) Annelies Klein Bennink (eindredactie)
Redactieadres:
[email protected] Adres secretariaat:
Het Leiwerk 23 3451 VH Vleuten
Website:
www.vakbondshistorie.nl
Vormgeving en druk:
ISSN 1384-7457
Jubels B.V. Amsterdam www.jubels.nl
Koor de Reade Hoeke onder leiding van Martzen Dijkstra. Foto: Jaap Smit het zijn de deelnemende bonden die het voor het zeggen hebben. En net als in Europa gaat het om de macht van het getal. Frankrijk en Duitsland maken uiteindelijk de dienst uit en dat roept allerlei spanningen op bij de rest.” Het voorzitterschap van het CNV is volgens Smit “één mooi en boeiend avontuur.” Dat bleek onlangs weer toen een van de bonden zich zeer kritisch uitliet over het gesloten pensioenakkoord. De voorzitter van de vakcentrale werd toen weer geconfronteerd met de hang naar zelfstandigheid en de beperkte bereidheid een deel van de eigen autonomie op te geven ten behoeve van het grote geheel.
Relatieve buitenstaander Smit heeft geen vakbondsachtergrond – hij was zeven jaar directeur van Slachtofferhulp Nederland –, behalve dat hij als praktiserend dominee lid was van de Bond van Predikanten. Hij kijkt als een buitenstaander tegen de vakbeweging aan. Een beweging die ruim honderd jaar geleden ontstond als een vernieuwingsbeweging en nu in veler ogen de trekken dreigt te krijgen van een gevestigd instituut dat haar eigen voortbestaan belangrijker vindt dan de idealen die moeten worden verwezenlijkt. Het was voor Jaap Smit een moment van herkenning want “we zien dat meer bij oude instituten en een daarvan ken ik één maar al te goed, namelijk de kerk.” Hij nam de uitnodiging voor de vriendenbijeenkomst vooral aan omdat hij een groot geloof heeft in de rol van het maatschappelijk middenveld en hecht aan een collectief waarin de individuele belangen van mensen worden ondergebracht. ‘Het gaat niet alleen om mij, maar om ons allen,’ is de boodschap die hij samen met 12
anderen wil realiseren en die vaak haaks staat op de geest van de huidige tijd. Ook honderd jaar na oprichting is de noodzaak van een sterke vakbeweging aanwezig. De wereld globaliseert, wat gevolgen heeft voor de arbeidsverhoudingen. Smit: “Arbeid wordt meer en meer gezien als een kostenpost waarop voortdurend bezuinigd kan worden en we zien een tweedeling tussen met name ouderen aan de ene kant en voornamelijk jonge mensen aan de andere kant die op basis van losse contracten of op basis van payrolling aan de bak moeten zien te komen.”
Makkelijker bewegen Smit is geen voorstander van uitverkoop van verworven rechten maar jonge mensen stellen andere eisen dan ouderen en zien een vakbeweging die met grote krampachtigheid vasthoudt aan verworven rechten, denkt hij. Hij roept vakbondsmensen op na te denken over de vraag of die rechten nog passen bij de arbeidsmarkt van vandaag. “Wij moeten meer gaan denken in waarden, bijvoorbeeld in de discussie over het ontslagrecht, en ons afvragen of we de bescherming tegen de grilligheid van de werkgever niet op een nieuwe manier vorm kunnen geven. Een manier die past bij de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld door recht op werk waarbij mensen die hun baan verliezen begeleid worden naar een andere passende baan.” Smit begrijpt de huiver voor flexibiliteit, “maak dat wat minder riskant zodat mensen meer bewegen.” Hij is optimistisch gestemd, maar er moet wel veel gebeuren: “Als de vakbeweging die veranderingsslag wil maken, zal zij de naam van vernieuwingsbeweging weer waarmaken.”
Kees van Kortenhof