Hof van beroep te Gent 12 Kamer
Terechtzitting van 01 april 2009
TUSSENARREST .E.X.-Verordenlna heropening der debatten dd. 23-9-2009 om 15.40 h.
- In de zaak met het rolnummer 2007/AR/2429 van: de vennootschap naar Frans rechtTEKNOKIT S.A., met zetel te 71520 Dompierre les Ormes (Frankrijk), Zone lndustrielle Genève-Océan, ingeschreven in het handelsregister te Ma con onder nr. B 384.480.703 maar thans voor onderhavige procedure in graad van hoger beroep woonstkeuze doende op het kantoor van haar raadslieden hierna nader vermeld, appellante tegen het vonnis van de rechtbank van koophandel te Brugge -afdeling Brugge -, op tegenspraak gewezen door de tweede kamer dd. 10-4-2007, oorspronkelijk verweerster, hebbende als raadslieden t beiden advocaat te !
en mr.
tegen: de vennootschap naar Belgisch recht nv INTERNATIONAL VAN, thans ingevolge naamswijziging : nv THE EUROPEAN VAN COMPANY, met zetel te 8000 Brugge, Laconiastraat 1, met ondernemingsnr.: 0.456.366.192, (maar blijkens de appelakte woonplaats gekozen hebbende bij mr. Wim Vertommen, gerechtsdeurwaarder met standplaats te 8200 Brugge, Torhoutse Steenweg 50) geïntimeerde, oorspronkelijk eiseres, hebbende als raadsman mr.
velt het hof het volgend arrest.
, Jdvocaat te
2007/AI'V2f29- Folio A{ q 3
De partijen werden gehoord in openbare terechtzitting in hun middelen en conclusies en de door hen neergelegde stukken werden ingezien. Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van dit hof op 3 oktober 2007, heeft de vennootschap naar Frans recht sa Teknokit (hierna "Teknokit" genoemd) hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat tussen partijen op 10 april 2007 op tegenspraak gewezen werd door de rechtbank van koophandel te Brugge, tweede kamer.
Anteceêlenten···.·· î. 1.
In haar dagvaarding van 18 november 2004 zette de nv International Van (hierna "International Van" genoemd) uiteen dat zowel zijzelf als Teknokit fabrikant en verdeler zijn van opbouwpanelen voor vrachtwagens en dat zij vanaf 1992 feitelijk optrad als exclusief agent voor de verdeling van de producten van Teknokit "in België en daarbuiten." International Van stelde dat Teknokit op het einde van 2003 in gebreke bleef de berekening van de verschuldigde commissielonen mee te delen en deze commissielonen uit te keren en bovendien zonder meer het bestaan van een handelsagentuurovereenkomst ontkende. International Van vorderde uiteindelijk voor de eerste rechter: • dat voor recht gezegd werd dat Teknokit sedert 1 januari 2004 de handelsagentuurovereenkomst die haar bond aan International Van,
o
eenzijdig beëindigd had, zonder inachtneming van de wettelijke verplichtingen van artikel 18 en artikel 20 van de wet van 12 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst (hierna "de agentuurwet" genoemd); de veroordeling van Teknokit o tot betaling van: • een opzeggingsvergoeding op grond van artikel 18§3 van de agentuurwet, in afwachting van de berekening van de verschuldigde commissielonen voor het jaar 2003, provisioneel begroot op 7.500,00 EUR, • een uitwinningsvergoeding op grond van artikel 20 van de agentuurwet, begroot op 10.000,00 EUR, • een provisioneel bedrag van 15.000,00 EUR als commissieloon voor 2003; • een provisioneel bedrag van 5.000,00 EUR als commissieloon voor 2004;
•mo•lln do u•k 20D7/ARI2429- p•glno 2118
2007/AR/2429- F lio
11'\'\
•
•
de vergoedende intresten op alle voormelde bedragen vanaf 1 januari 2004 en de gerechtelijke intresten vanaf de dagvaarding, al deze intresten te kapitaliseren vanaf 14 april 2005; o tot overlegging van de boekhoudkundige documenten, op grond waarvan de door International Van gegenereerde omzetten en de verschuldigde commissies kunnen berekend worden, en meer bepaald de verkoopdagboeken van Teknokit, alle facturen aan Belgische klanten en alle van Teknokit ontvangen bestellingen voor de periode van januari 2003 tot en met juni 2004, onder verbeurte van een dwangsom van 250,00 EUR per dag vertraging vanaf de betekening van het vonnis; tot betaling van een bijkomende schadevergoeding van 3.000,00 EUR ex aequo et bono ter vergoeding van de kosten gedragen door International Van ten titel van kosten en erelonen voor haar raadsman, evenals van de gerechtskosten.
2. Teknokit besloot, "rekening houdende met: - arlikel 2.1 en 5.1 van de verordening EG no44/2001 van de Raad van 22 december 2000; - het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst. - altikelen 1234 en 1247 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek. - arlikel 27 van de Wet op de handelsagentuurovereenkomst van 13 april 1995. -de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie" tot de "onbevoegdheid" van de rechtbank van koophandel te Brugge "ten voordele van de Rechtbank van Koophandel van Macon, Frankrijk". Zij argumenteerde dat International Van de uitvoering van een betalingsverbintenis vorderde en dat, overeenkomstig artikel 1247 van zowel het Belgisch als het Frans burgerlijk wetboek, schulden haalbaar zijn. Onder verwijzing naar artikel 5.1. van "het Verdrag van Lugano van 16 september 1988" en van het "het Verdrag van Brussel van 1968" stelde Teknokit dat de plaats van uitvoering van de verplichtingen, waarvan International Van zich schuldeiser waant, de plaats van de maatschappelijke zetel van Teknokit te Dompierre-les-Ormes is, in het rechtsgebied van de rechtbank van koophandel te Macon. Verder vroeg Teknokit voorbehoud om nader over de grond van de zaak te concluderen en vorderde zij de veroordeling van International Van tot de gedingkosten.
3. De eerste rechter verklaarde de vordering van International Van ontvankelijk en in de navolgende mate gegrond. Hij zegde voor recht dat Teknokit de overeenkomst van handelsagentuur sedert 1 januari 2004 eenzijdig beëindigd had zonder het in acht nemen van de wettelijke verplichtingen van artikel 18 en 20 van de agentuurwet
2007/AR/2429- F llo
-'~ 'l. 00
Hij veroordeelde Teknokit tot betaling aan International Van van: • een opzeggingsvergoeding in toepassing van artikel 18§3 van de agentuurwet, provisioneel begroot op 7.500,00 EUR; • een uitwinningsvergoeding in toepassing van artikel 20 van de agentuurwet, definitief begroot op 10.000,00 EUR; • een provisioneel bedrag van 15.000,00 EUR voor de commissielonen verschuldigd voor het jaar 2003; • een provisioneel bedrag van 5.000,00 EUR voor de commissielonen verschuldigd voor de eerste zes maanden van 2004, vermeerderd met de vergoedende rente aan de gemeenrechtelijke wettelijke rentevoet vanaf 1 januari 2004 tot de dagvaarding en vanaf dan met de gerechtelijke rente aan dezelfde rentevoet tot de algehele betaling. Hij zegde voor recht dat de rente werd gekapitaliseerd op 14 april 2005. Bovendien veroordeelde de eerste rechter Teknokit tot de overlegging aan International Van van alle documenten waaruit de door International Van gegenereerde omzetten en dus de verschuldigde commissies konden worden berekend, en meerbepaald de verkoopdagboeken van Teknokit, alle facturen aan Belgische klanten en alle van International Van ontvangen bestellingen voor de periode van januari 2003 tot en met juni 2004, onder verbeurte van een dwangsom van 50 euro per dag vertraging, te rekenen vanaf de dertigste dag volgend op de betekening van het vonnis. Verder veroordeelde de eerste rechter Teknokit tot het betalen van een schadevergoeding van 3.000,00 EUR wegens kosten van een raadsman als noodzakelijk gevolg van de contractbreuk van Teknokit, waarin evenwel de rechtsplegingsvergoeding reeds begrepen was. Hij verwees Teknokit in de gedingkosten en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
4. De overwegingen op grond waarvan de eerste rechter tot het besluit kwam dat hij over rechtsmacht beschikte en bevoegd was kunnen als volgt worden samengevat: • de betwisting, zoals aangebracht in de dagvaarding, betreft een handelsagentuur waarbij een Belgische vennootschap in België zou zijn opgetreden als handelsagent voor een Franse vennootschap; • ter bepaling van de rechtsmacht moet toepassing gemaakt worden van de EEX-Verordening (VO (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2001 ); • tussen partijen werd geen overeenkomst gesloten, houdende forumkeuze, zoals bedoeld in artikel 23 van de EEX-Verordening;
orm•l In d3 •~•k 2007/AR/2429- p•gln• 4/18
2007/AR12429. Folio
•
•
• •
•
•
A \si -1
overeenkomstig artikel 5.1 van de EEX-Verordening kan, ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, in een andere lidstaat worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd; de betwisting betreffende de breuk van een handelsagentuurovereenkomst en de betaling van de verschuldigde commissie ter uitvoering van de overeenkomst, vormt een contractuele betwisting in de zin van artikel 5.1 van de EEX-Verordening, ook wanneer het bestaan zelf van de handelsagentuurovereenkomst door de verwerende partij wordt betwist: de verbintenis die in acht moet genomen worden is de contractuele verbintenis die tot grond van de eis dient; overeenkomstig artikel 4 van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (het EVO-Verdrag) dient het recht te worden toegepast van het land waarmee de overeenkomst het nauwst verbonden is; dit wordt vermoed het land te zijn waar de partij, die de kenmerkende prestatie moet verrichten op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst haar hoofdbestuur heeft; de kenmerkende prestatie inzake handelsagentuur dient geleverd te worden door de handelsagent, in dit geval International Van, die haar hoofdbestuur in België heeft; de plaats waar de verbintenis die tot grond van de eis dient, wordt uitgevoerd, dient bijgevolg bepaald te worden overeenkomstig Belgisch recht. de verbintenissen die aan de eis ten grondslag liggen zijn de verbintenis van de principaal om de overeenkomst correct na te leven en de verbintenis om de overeenkomst te beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn en met betekening van de beëindiging aan de agent, zodat diens plaats van vestiging de bevoegdheid van de rechter in de zin van artikel 5.1 EEX-Verordening bepaalt; wanneer een vordering bestaat uit een aantal onderscheiden eisen, geldt het beginsel dat de bijzaak de hoofdzaak volgt, met dien verstande dat bij gelijkaardige verbintenissen niets de eiser belet de verschillende eisen allemaal te brengen voor de uitvoeringsplaats van één van hen.
Ten gronde stelde de eerste rechter vast dat Teknokit geen enkel argument liet gelden, alhoewel International Van in haar conclusie van 14 april 2005 was ingegaan op de grond van de zaak. Bij gebrek aan middelen, aangebracht door Teknokit, die van aard zouden zijn om de vordering geheel of ten dele ongegrond te verklaren en bij gebrek aan ambtshalve door de rechtbank in te roepen middelen of excepties, kwam de vordering volgens de eerste rechter ontvankelijk en gegrond voor in de mate zoals hiervoor aangehaald.
2007/AR/2429. Folio .-1
't..o 1
d. 1. Het hoger beroep van Teknokit strekt ertoe dat het hof het bestreden vonnis, in de mate zoals bepaald in haar conclusies, teniet doet en, opnieuw wijzende, zich zonder rechtsmacht, minstens onbevoegd verklaart. In ondergeschikte orde vraagt zij dat het hof de vordering van International Van (thans, ingevolge naamswijziging "nv The European Van Company'; hierna "EVC" genoemd) onontvankelijk, minstens ongegrond, verklaart. Uiterst subsidiair, voor zover het bewijs van een agentuurrelatie aangenomen wordt, vordert Teknokit dat het hof EVC veroordeelt tot betaling bij wijze van tegenvordering van een provisionele schadevergoeding van 7.500,00 EUR als opzegvervangende vergoeding. Ten slotte vordert Teknokit de veroordeling van EVC tot de gedingkosten. 1.1. In haar uitvoerige conclusies zet Teknokit uiteen dat International Van nooit haar exclusieve agent is geweest en dat zij evenmin vertegenwoordigingsrechten had in België en daarbuiten in gans Europa. Volgens Teknokit heeft er wel een mondelinge "commissioneringsrelatie" bestaan tussen haar en Aluvan, met betrekking tot Franse klanten en waarbij de commissie betaald werd op een rekening in Frankrijk. 1.2. Met betrekking tot de internationale rechtsmacht en de bevoegdheid van de Belgische rechtbanken stelt Teknokit dat EVC zich niet kan beroepen op artikel 27 van de agentuurwet, noch op artikel 5.1 van de EEX-Verordening. Zij stelt dat de commissionerings- of mandaatsopdracht of de agentuurovereenkomst, waarop EVC zich beroept, een dienstenovereenkomst was en dat het op grond van artikel 5.1.b. van de EEX-Verordening de rechter is van de plaats waar de diensten moesten worden uitgevoerd, die de rechtsmacht bepaalde. Volgens EVC was dit Frankrijk zodat enkel de Franse rechtbanken van de zaak kennis kunnen nemen. Verder argumenteert Teknokit dat de partijen een impliciete rechtskeuze gedaan hebben voor het Franse recht, dat volgens het Franse recht een opzegvervangende vergoeding een autonome verbintenis is en dat de betalingsverbintenis haalbaar is. Subsidiair stelt Teknokit dat de oorspronkelijke vordering van EVC strekte tot betaling van commissies, die betaalbaar waren in Frankrijk. 1.3. Teknokit acht de vordering ontoelaatbaar omdat International Van op het ogenblik dat volgens EVC een agentuurovereenkomst zou gesloten zijn, namelijk in 1992, nog niet ingeschreven stond als handelsonderneming, aangezien zij nog niet was opgericht.
•rr••lln da •••k 2007/Afl12429- p•glno S/16
2007/AR/2429- Folio
-1 'I.D 3
Bovendien wijst Teknokit erop dat de activiteiten van handelsagent niet ressorteerden onder het maatschappelijk doel van International Van en dat zij daarvoor ook niet was ingeschreven in het handelsregister, respectievelijk de Kruispuntbank van Ondernemingen. 1.4. Ten gronde betwist Teknokit het bestaan van een handelsagentuurovereenkomst In ieder geval kan er volgens haar geen opzeggingsvergoeding verschuldigd zijn, aangezien zij nooit haar wil te kennen heeft gegeven om een contract te beëindigen; evenmin kan EVC zich beroepen op artikel 19 van de agentuurwet, aangezien niet voldaan was aan de voorwaarden voor de toepassing van deze bepaling. Subsidiair betoogt Teknokit dat EVC de gevorderde bedragen niet bewijst. Ten slotte acht zij de voorwaarden om terugbetaling te bekomen van kosten van bijstand van een raadsman niet vervuld, wijst zij erop dat nog enkel rechtsplegingsvergoeding kan gevorderd worden op grond van de wet van 21 april 2007 en stelt zij dat de gevorderde kapitalisatie van de intresten ongegrond is.
1.5. In subsidiaire orde, enkel voor het geval geoordeeld zou worden dat een agentuurovereenkomst heeft bestaan tussen partijen, is Teknokit van oordeel dat het International Van is die deze overeenkomst beëindigd heeft en een opzegvervangende schadevergoeding verschuldigd is, die Teknokit provisioneel begroot op 7.500,00 EUR.
2. EVC besluit tot de ongegrondheid van het hoger beroep. Zij vraagt dat het eerste vonnis bevestigd wordt. Minstens vraagt zij dat het hof Teknokit veroordeelt tot betaling van de bedragen die zij vordert op grond van het algemeen verbintenissenrecht, en het bestreden vonnis bevestigt in zover het Teknokit bovendien veroordeelt tot betaling van 3.000,00 EUR wegens kosten van een raadsman als noodzakelijk gevolg van de contractbreuk. Verder vordert EVC dat de intresten, vervallen op de op 14 april 2005 gekapitaliseerde sommen, vanaf 30 januari 2008 op hun beurt bij de hoofdsom gevoegd worden en intresten opbrengen en dat de zaak naar de rol verwezen wordt in afwachting van de overlegging door Teknokit van de gevraagde stukken. Ten slotte vraagt EVC dat Teknokit verwezen wordt in de kosten van beide aanleggen. 2.1. EVC argumenteert dat het geschil, overeenkomstig artikel 27 van de agentuurwet, tot de uitsluitende bevoegdheid van de Belgische rechtbanken behoort en beheerst wordt door het Belgisch recht.
•oo•! In do ""'"k 2007/AR/2429- p•gln• 7/18
2007/AR/2429 -Folio
A'L>-4
Zij stelt dat de eerste rechter een correcte toepassing gemaakt heeft van artikel 5.1 van de EEX-Verordening en van artikel 4 van het EVO. De bevoegde rechter is deze van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie levert haar zetel heeft. Aangezien zij als agent de kenmerkende prestatie leverde en haar zetel in België gevestigd is, hebben de Belgische rechtbanken rechtsmacht. EVC betwist dat de partijen een impliciete rechtskeuze hebben gedaan voor het Franse recht. Bovendien treedt EVC de eerste rechter bij, waar hij oordeelde dat de verbintenissen die aan de eis ten grondslag liggen, de verbintenissen zijn van de principaal om de overeenkomst correct na te leven en om de overeenkomst te beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn en met betekening van de beëindiging aan de agent en dat de gevorderde vergoedingen een louter vervangend karakter hebben. In zover toepassing gemaakt wordt van artikel 5.1.b van de EEXVerordening, betoogt EVC dat zij haar activiteiten als handelsagent uitoefende vanuit haar zetel, die in België gevestigd is. Zij is van mening dat meerdere gelijkwaardige verbintenissen aan de grondslag liggen van de eis, zodat zij alle kunnen gebracht worden voor de uitvoeringsplaats van één daarvan. Zelfs indien geoordeeld wordt dat de verbintenissen niet gelijkwaardig zijn, dan blijft de Belgische rechter volgens haar bevoegd: aangezien de hoofdverbintenissen van Teknokit deze waren tot correcte naleving van de overeenkomst, waarvoor de Belgische rechter bevoegd is, kan deze zich immers ook uitspreken over de verbintenis tot betaling van commissie op grond van het beginsel "accessorium seqw1ur principale" of "de bijzaak volgt de hoofdzaak."
2.2. In verband met de exceptie van ontoelaatbaarheid stelt EVC dat oorspronkelijk een afdeling was van de vennootschap Bombardier, die werd verzelfstandigd en als bedrijfstak geïncorporeerd werd in International Van, waarvan de naam vervolgens gewijzigd werd in EVC. Zij stelt dat, op het ogenblik van het instellen van de vordering, voldaan was aan de verplichting tot inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen en betoogt dat de activiteiten als handelsagent kaderen in haar statutair doel. Zij betoogt dat een eventueel gebrek aan inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen de geldigheid van de agentuurovereenkomst niet aantast en geen afbreuk doet aan de bescherming van de agentuurwet
AJuvan
2.3. Ten gronde herhaalt EVC dat zij sedert 1992 op zelfstandige en permanente basis in naam en voor rekening van Teknokit producten van de laatstgenoemde verkocht op het Belgische grondgebied en daarvoor een commissieloon ontving. Zij wijst erop dat exclusiviteit geen bestaanskenmerk is van de handelsagentuur.
2007/AR/2429- Folio
.-I~ S"
Zij verklaart recht te hebben op commissie voor de tijdens de duur van de overeenkomst afgesloten zaken die door haar optreden zijn tot stand gebracht of die afgesloten zijn met een derde die vroeger door haar als klant werd aangebracht voor gelijkaardige zaken, evenals voor zaken die afgesloten zijn binnen de zes maanden na het einde van de overeenkomst. Zij stelt dat Teknokit verplicht is haar de gegevens voor te leggen die haar moeten toelaten de commissie te begroten en dat zij in afwachting daarvan aanspraak kan maken op een provisie. Verder kan volgens EVC de ontkenning door Teknokit van het bestaan van een agentuurovereenkomst niet anders gernterpreteerd worden dan als een eenzijdige beëindiging ervan, die EVC recht geeft op een opzeggingsvergoeding, waarop in afwachting van een definitieve berekening van de commissie eveneens een provisie verschuldigd is. EVC ontkent dat zij zelf haar activiteiten in het kader van de handelsagentuurovereenkomst zou hebben gestaakt. Zij vordert bovendien een uitwinningsvergoeding. Voor het geval dat het hof zou oordelen dat de overeenkomst tussen partijen niet als een handelsagentuur zou kunnen gekwalificeerd worden, maakt EVC aanspraak op schadevergoeding omdat Teknokit de overeenkomst van onbepaalde duur ontijdig heeft opgezegd, zonder toekenning van een redelijke opzeggingstermijn. EVC stelt dat aan de voorwaarden voor de kapitalisatie van de
intresten voldaan is en dat zij gerechtigd was op de door de eerste rechter toegekende vergoeding voor kosten van bijstand van haar raadsman, die deel uitmaakte van de schade-elementen die begrepen zijn in de integrale herstelplicht lastens Teknokit. In hoger beroep maakt zij aanspraak op een verhoogde rechtsplegingsvergoeding van 4.000,00 EUR, gelet op het onredelijk karakter van de situatie, veroorzaakt door het dilatoire verweer van Teknokit.
I.
1. Er ligt geen exploot van betekening voor van het bestreden vonnis. Teknokit stelt dat het op 3 september 2007 betekend werd aan haar toenmalige raadsman, bij wie zij volgens het bestreden vonnis woonstkeuze had gedaan. Dit wordt door EVC niet tegengesproken. Het hoger beroep, dat tijdig werd ingesteld en regelmatig is naar de vorm, is ontvankelijk.
2007/AR/2429- Folio
A 'IJ)(,
2. De partijen hebben in onderling akkoord afgeweken van de conclusietermijnen die tussen hen waren overeengekomen en die bekrachtigd werden bij beschikking van 14 november 2007. Zij stemmen ermee in dat alle conclusies deel uitmaken van het debat. Er zijn geen redenen van openbare orde die zich daartegen verzetten.
11. 1. De vorderingen van International Van, thans EVC, strekken er volgens haar inleidende dagvaarding toe betaling te bekomen van vergoedingen, waarvan zij voorhoudt dat Teknokit ze aan haar verschuldigd is op grond van een agentuurovereenkomst, die tussen partijen heeft bestaan en waarbij International Van was aangesteld als agent voor de producten van Teknokit "in België en daarbuiten'~ Teknokit, die betwist dat een handelsagentuurovereenkomst heeft bestaan tussen haar en EVC, vraagt dat het hof "zich zonder rechtsmacht, minstens onbevoegd" verklaard. Deze exceptie betreft de internationale rechtsmacht van de Belgische rechtbanken. Teknokit houdt immers niet voor dat een andere Belgische rechtbank dan de rechtbank van koophandel te Brugge bevoegd was om van het geschil in eerste aanleg kennis te nemen, maar wel dat het niet tot het imperium van de Belgische rechterlijke orde behoort (vgl.: LAENENS, J., BROECKX, K., SCHEERS, D. en THIRIAR, P., Handboek Gerechtelijk Recht, tweede editie, 2008, nr. 414-416, p. 227-228).
2. Naar Belgisch recht moet de bevoegdheid worden bepaald naar het onderwerp van de vordering en worden beoordeeld, niet naar het door de feitenrechter vast te stellen werkelijke onderwerp van het geschil, maar wel naar de vordering zoals zij door de eiser is voorgedragen (vgl.: CASS. 19 december 1985, Arr. Cass. 1985-86, 58; CASS. 6 maart 1987, Arr. Cass. 1986-87, 894; CASS. 13 juni 2003, Arr. Cass. 2003, 1380) Elk prejudicieel onderzoek van de grond van de zaak, met het oog op de beslechting van een bevoegdheidsgeschil, wordt door het Hof van Cassatie afgewezen. Ook de internationale rechtsmacht van de Belgische rechtbanken ten aanzien van vreemdelingen of buitenlandse rechtspersonen wordt beoordeeld rekening gehouden met het voorwerp van de vordering zoals bepaald in de dagvaarding (vgl.: BRUSSEL, 1 december 1994, Pas. 1994, 11, 11; 3 april1997, DAOR, 1997, 93; GENT, 15 mei 2002, T.. B.H. 2003, 155).
"""'!In ct• "..k 2007/AR/2429- po~lno 10/16
2007/AR/2429- Folio
.A'1a l
Er dient aldus onderzocht te worden of de Belgische rechtbanken over rechtsmacht beschikken om zich uit te spreken over de vorderingen die EVC, een Belgische vennootschap met zetel in België, instelt op grond van een handelsagentuurovereenkomst voor de verkoop "in België en daarbuiten" van producten van Teknokit, een Franse vennootschap met zetel in Frankrijk. De omstandigheid dat het bestaan van de handelsagentuurovereenkomst betwist wordt, doet daaraan geen afbreuk (vgl. H.v.J, 4 maart 1982, J. T., 1982, 599).
3. Artikel 27 van de agentuurwet, die bepaalt dat elke activiteit van een handelsagent met hoofdvestiging in België, tot de bevoegdheid van de Belgische rechtbank behoort, geldt slechts "onverminderd de toepassing van internationale verdragen die België heeft gesloten" (cfr. Gedr. St. Senaat,
1991 -1992, 355-1,22 en 355-1,47). De vraag welke rechter kan oordelen over het voorliggend geschil tussen eiseres en verweerster, waaromtrent de rechtsvordering werd ingesteld na 28 februari 2002, dient evenmin beslecht te worden op grond van de regels vervat in het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (het EEX-verdrag), zoals gewijzigd door het Verdrag van San Sebastian van 26 mei 1989 (artikel 1 van dit verdrag), maar volgens de Verordening (EG) 44/2001 van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna "de EEX-Verordening') (artikel 66 van de Verordening; cfr. COUWENBERG, I. en PERTEGAS SENDER, M., Recente ontwikkelingen in het Europees bevoegdheids- en executierecht, in: VAN HOUTIE, H., en PERTEGAS SENDER, M., Het nieuwe Europese IPR: van verdrag naar verordening, p. 31-68).
4. Krachtens de algemene bepaling van artikel 2 van de EEXVerordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Zij kunnen slechts voor de rechtbanken van een andere lidstaat worden opgeroepen op één van de gronden, aangehaald in de artikelen 5 tot en met 24 van de EEX-Verordening (art. 3.1 EEX-Verordening).
om>•! In do •••I< 2007/AR/2429- p•gino11/16
2007/AA/2429- Folio
-'~;!
5. Wanneer de partijen, van wie er tenminste één woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van de geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van deze lidstaat bevoegd (artikel 23.1 EEX-Verordening). EVC toont niet aan en houdt zelfs niet voor dat zij met Teknokit zou zijn overeengekomen omtrent de aanwijzing van een Belgische rechtbank.
6. Volgens artikel 5.1.a) EEX-Verordening kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst opgeroepen worden voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet uitgevoerd worden. Artikel 5.1.b) EEX-Verordening bepaalt: "voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt: voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden; voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden".
7. Wanneer het geschil strekt tot uitvoering van verbintenissen uit een overeenkomst, die de verstrekking van diensten tot voorwerp heeft in een lidstaat, dan geldt de bepaling van artikel 5.1.b) van de EEXVerordening. Dit heeft tot gevolg dat de gevatte rechter, om te bepalen of hij over internationale rechtsmacht beschikt, bij een dienstenovereenkomst niet moet onderzoeken welke - volgens het op de overeenkomst toepasselijke recht - de plaats is van de uitvoering van de verbintenis of verbintenissen die aan de eis ten grondslag lig(gen). Hij moet nagaan waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. Een handelsagentuurovereenkomst is een overeenkomst tot verstrekking van diensten in de zin van artikel 5.1.b) van de EEXVerordening (PERTEGÁS SENDER, M. en VAN COUTER, Y., Internationale distributiecontracten, recente ontwikkelingen, in: VAN HOUTIE, H. (ed.), Internationaal handelsrecht en arbitrage, Themis, nr. 10, Brugge, Die Keure, 2002, 47; VAN COUTER, Y., DE BOECK, S. en PERTEGAS SENDER, M., handelsagentuur, artikel 27, p. 6, nr. 3, WILLEMART, S. en WILLEMART, M., Le contract d'agence commerciale, Les dossiers du J.T., 2005, 19). · •rr••t In do m•k 2007/A'i112429- p•glno 12118
2007/AR/2429- Folio
,A 'to~
In het kader van de agentuurovereenkomst leidt de toepassing van artikel 5.1.b) van de EEX-Verordening tot de internationale rechtsmacht van de rechtbanken van het land waar de agent zijn activiteiten verricht (VAN COUTER, Y., DE BOECK, S. en PERTEGAS SENDER, M., a.w., artikel 27, p. 7, nr.3). Voor alle geschillen, waaraan verbintenissen uit de agentuurovereenkomst ten grondslag liggen, kan een contractspartij zich wenden tot deze rechtbanken. De plaats waar de agent zijn activiteiten verricht is niet noodzakelijk het land waar de agent zelf gevestigd is (vgl. CASS. (Fr.), 14 november 2007, Rev. crit. dr. intern. privé, 2008, 139). Het is het land waar de agent zijn prestaties levert, m.a.w. waar hij bemiddelt met het oog op de totstandkoming van zaken tussen de principaal en de klant. In de mate dat EVC, die in België gevestigd is, de uitvoering vordert van verbintenissen uit een agentuurovereenkomst waarbij zij als agent van Teknokit optrad "in België en daarbuiten", betreft deze vordering klaarblijkelijk een overeenkomst tot verstrekking van diensten die hoofdzakelijk of minstens gedeeltelijk in België werden uitgevoerd of dienden uitgevoerd te worden, zodat de Belgische rechtbanken niet zonder rechtsmacht zijn. De omstandigheid dat Teknokit het bestaan van een handelsagentuurovereenkomst met EVC betwist en voorhoudt dat er enkel een "cornrnissioneringsrelatie" bestaan heeft tussen haar en Aluvan, met betrekking tot Franse klanten en waarbij de commissie betaald werd op een rekening in Frankrijk, doet geen afbreuk aan het voorgaande. Dit is immers een betwisting ten gronde die niet het voorwerp kan uitmaken van een prejudicieel onderzoek door het hof in het kader van het bepalen van de internationale rechtsmacht.
111. 1. EVC is procesbekwaam en beschikt over hoedanigheid en belang voor het instellen van haar vorderingen ten aanzien van Teknokit. Het belang is elk materieel of moreel voordeel dat wie een eis instelt of verweer voert, op het ogenblik van de rechtsingang mag verwachten en waardoor zijn huidige rechtstoestand gewijzigd en verbeterd kan worden (LAENENS, J., BROECKX, K., SCHEERS, D. en THIRIAR, P., Handboek Gerechtelijk Recht, tweede editie, 2008, nr. 131, p. 83). EVC kan bij het instellen van haar vorderingen tegen Teknokit, van wie zij betaling eist van commissieloon, opzeggingsvergoeding en uitwinningsvergoeding, materieel voordeel verwachten.
2007/1\R/2429- Foli
-t
De hoedanigheid is de band tussen de procespartij en het subjectieve recht waaromtrent zij in rechte treedt. In zover EVC beweert titularis te zijn van de rechten, die zij wenst af te dwingen, heeft zij hoedanigheid om haar vorderingen in te stellen, ook al wordt betwist dat zij dit over deze rechten beschikt. Het onderzoek naar het bestaan of de draagwijdte van het subjectief recht dat wordt ingeroepen, betreft immers niet de toelaatbaarheid of ontvankelijkheid, maar de gegrondheid van de vordering (vgl. CAss. 2 april 2004, Eur. Vervoerr. 2004, 417; CAss., 28 september 2007, www.cass.be).
2. Artikel 14 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen (hierna "de KBO-wet" genoemd) bepaalt dat iedere handels- of ambachtsonderneming op het ogenblik van het inleiden van de vordering in die hoedanigheid moet ingeschreven zijn in
de Kruispuntbank van Ondernemingen. Indien zij haar inschrijving in deze hoedanigheid niet bewijst binnen de door de rechtbank gestelde termijn of indien blijkt dat de onderneming niet ingeschreven is in de Kruispuntbank van Ondernemingen, verklaart de rechtbank de vordering van ambtswege onontvankelijk (artikel 14, derde lid van de KBO-wet). De inleidende dagvaarding van 18 november 2004 maakt melding van de inschrijving van International Van in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder het nummer 0456.366.192. Deze inschrijving blijkt overigens uit de afdruk van de opzoeking uit de Kruispuntbank van Ondernemingen die EVC als stuk 7 voorlegt.
3. Artikel 14, vierde lid, van de KBO-wet van 16 januari 2003 bepaalt: "Indien de handels- of ambachtsonderneming wel in deze hoedanigheid is ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen, maar haar vordering gebaseerd is op een activiteit waarvoor de onderneming op de datum van de inleiding van de vordering niet is ingeschreven of die niet valt onder het maatschappelijk doel waarvoor de onderneming op deze datum is ingeschreven, is de vordering van die onderneming eveneens onontvankelijk. De onontvankelijkheid is evenwel gedekt, indien de onontvankelijkheid niet voor elke andere exceptie of verweermiddel wordt ingeroepen."
In haar eerste conclusie, neergelegd voor de eerste rechter, heeft Teknokit achtereenvolgens opgeworpen dat alle door International Van overgelegde stukken in het Nederlands dienden vertaald te worden en dat de eerste rechter "onbevoegd" was.
2007/AR/2429- Folio
A1;H
Ook in haar tweede conclusie voor de eerste rechter argumenteerde Teknokit enkel over de "bevoegdheid". Daarnaast maakte zij voorbehoud om nader over de grond van de zaak te concluderen, zonder evenwel de exceptie van onontvankelijkheid op grond van artikel 14, vierde lid, van de KBO-wet op te werpen. In haar verzoekschrift tot hoger beroep volhardde Teknokit in haar exceptie aangaande het gebrek aan rechtsmacht en bevoegdheid. In ondergeschikte orde besloot zij weliswaar tot de "onontvankelijkheid, minstens ongegrondheid" van de vorderingen van EVC, doch zij wierp geen enkele onontvankelijkheidsexceptie of middel van onontvankelijkheid op en haar verweer had enkel betrekking op de grond van de zaak. In haar conclusies in hoger beroep, neergelegd op 30 april 2008, waarin zij uitvoerige verweermiddelen ten gronde ontwikkelde, beriep Teknokit zich nog steeds niet op artikel 14, vierde lid van de KBO-wet, noch op enige andere onontvankelijkheidsgrond. Zij deed dit pas voor het eerst in haar syntheseconclusie in hoger beroep. Er dient aldus niet verder onderzocht te worden of de vorderingen van EVC onontvankelijk zijn op grond van artikel 14, vierde lid, van de KBO-wet, aangezien deze gebeurlijke onontvankelijkheid niet werd ingeroepen vóór elke andere exceptie of verweermiddel en aldus gedekt is.
4. Teknokit kan niet bijgetreden worden waar zij stelt dat de door haar ingeroepen onontvankelijkheid op grond van artikel 14, vierde lid van de KBO-wet niet gedekt is, omdat zij van meet af aan de exceptie van rechtsmacht heeft ingeroepen, die eveneens een exceptie van niettoelaatbaarheid is. Zij steunt daarvoor op de Franse tekst van artikel 14, vierde lid van de KBO-wet, waarvan de laatste zin luidt als volgt: "L 'irrecevabilité est capendani eauvette si aucune autre exception au aucun autre rnayen de défense n'est opposé comme fin de non-recevoir" of, vertaald: "De onontvankelijkheid is evenwel gedekt indien geen andere exceptie of ander verweermiddel werd opgeworpen als grond voor niet-ontvankelijkheid." Aan deze tekst kan geen andere betekenis worden gehecht dan aan de Nederlandse. Dit blijkt uit de parlementaire voorbereiding van de KBO-wet, waarin bovendien uitdrukkelijk gesteld werd dat artikel 14, vierde lid, slechts een herformulering was van het artikel 42 van het K.B. van 20 juli 1964 houdende coördinatie van de wetten betreffende het handelsregister:
orroot In do """k 2007/AR/2429- po;;lno Hi/18
2007/AR/2429 -Folio
-t'l..1 2..
"3° /'entreprise est bien inscrite comme entreprise commercia/e ou artisanale, mais son action est basée sur une activité pour Jaquel/e l'entraprise n'est pas inscrite à la date de l'introduction de /'action, ou sur une activité qui ne relève pas de /'objet pour /eque/l'entreprise a été inscrite à cette date : /'action de l'en/reprise est éga/ement non recevable, mais Ja non-recevabilité doit être invoquée avant foute autre exception ou rnayen de défense. Ces sanctions constituent une reformu/ation des artie/es 41 et 42 de l'arrêté roya/ du 20 juillet 1964 relatif au regis/re du commerce et des artie/es 28 et 29 de Ja Joi du 18 mars 1965 sur Je regis/re de l'artisanat."
in het Nederlands: "3° de onderneming is wel ingeschreven als handelsof ambachtsonderneming, maar haar vordering is gebaseerd op een activiteit waarvoor de onderneming op de datum van de inleiding van de vordering niet is ingeschreven of een activiteit die niet valt onder het doel waarvoor de onderneming op deze datum is ingeschreven: de vordering van de onderneming is eveneens onontvankelijk, maar de onontvankelijkheid moet voor elke andere exceptie of verweermiddel worden ingeroepen. Deze sancties zijn een herformulering van de artikelen 41 en 42 van het koninklijk besluit van 20 juli 1964 betreffende het handelsregister en de artikelen 28 en 29 van de wet van 18 maart 1965 op het ambachtsregister" (Pari. Doe., Kamer van Volksvertegenwoordigers, 2002-2003, Doe 50-2058/001, Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, p.23).
IV. 1. EVC steunt haar vordering op een handelsagentuurovereenkomst die volgens haar bestaan heeft met Teknokit sedert 1992. Teknokit betwist dit. Het blijkt dat EVC werd opgericht - onder de naam International Van - op 15 november 1995 (stukken 8 van Teknokit). Dit sluit uit dat zij in 1992 een overeenkomst sloot met Teknokit. De stukken die EVC voorlegt ter staving van haar stelling dat zij door een handelsagentuurovereenkomst verbonden was met Teknokit vormen aanwijzingen dat er een samenwerking bestaan heeft tussen Teknokit en Aluvan. Aldus liggen er (niet ondertekende) ontwerpen van overeenkomst voor met AJuvan als contractpartij, cheques aan order van AJuvan en diverse correspondentie van en aan Aluvan.
orroot In do """k 2007/AR/2429- p•gino 16/16
2DD7/AIV2429 ·Folio
EVC houdt voor dat AJuvan oorspronkelijk een afdeling was van de
vennootschap Bombardier, die werd verzelfstandigd en als bedrijfstak geïncorporeerd werd in International Van. Er liggen geen stukken voor waaruit dit blijkt.
2. Het hof acht het noodzakelijk om, alvorens verder recht te doen, ambtshalve de debatten te heropenen teneinde EVC toe te laten te verduidelijken en aan de hand van bewijskrachtige stukken te staven welke rechtspersoon of natuurlijke persoon in 1992 de door haar voorgehouden overeenkomst met Teknokit heeft gesloten en op welke wijze International Van titularis geworden is van de rechten en vorderingen uit deze overeenkomst. Aan Teknokit wordt de mogelijkheid geboden om te antwoorden op de gevraagde verduidelijking.
OP DEZE GRONDEN, HET HOF, Rechtdoende op tegenspraak;
Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken; Verklaart het hoger beroep van Teknokit s.a. ontvankelijk; Bevestigt het bestreden vonnis - zij het deels op andere gronden - in zover het besliste dat de Belgische rechtbanken over rechtsmacht beschikken en de vorderingen van de nv The European Van Company ontvankelijk zijn;
En, alvorens verder te oordelen over het hoger beroep en de gegrondheid van de vorderingen van de nv The European Van Company; Heropent ambtshalve de debatten teneinde de partijen toe te laten te handelen zoals hiervoor onder IV.2 is bepaald;
Bepaalt als volgt de termijnen voor het uitwisselen en overhandigen van schriftelijke opmerkingen: - voor de nv The Europaan Van Company tegen uiterlijk 15 mei 2009; -voor de s.a. Teknokit tegen uiterlijk 26 juni 2009; Verzendt de zaak naar de openbare terechtzitting van 23 september 2009 te 15.40 uur en bepaalt de duurtijd van de pleidooien op 20 minuten; ~rno•t
in dl! """k 2007/AR/2429- p•glno 17/ iS
2007/AR/2429- Folio
.A'i1 4
Houdt de beoordeling voor al het overige, met inbegrip van de kosten van het geding, aan.
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Beroep te Gent, de 12• kamer, rechtdoende in burgerlijke zaken, op heden 1-4-2009.
-1 !.,
Aanwezig: A Van de Putte, raadsheer, waarnemend voorzitter ; E. Dursin, raadsheer; G. Danneels, raadsheer; B. De Wilde, griffier.
_)
B. De Wilde
~.·~ =~"'=jl===-=~,..c:::.:.:
-; -
G. Danneels
E. Dursin
Rep. nr.: 2009/