2.1.1 Ontstaan van het Vechtlandschap
1
2.1.1 Ontstaan van het Vechtlandschap1 Het landschap van de Vechtstreek is jong, zeer jong voor geologische begrippen, amper 10.000 jaar oud. Na de laatste ijstijd werd het warmer, smolten wereldwijd de ijskappen en steeg het zeeniveau. Op de grens van zee en land, waar Rijn, Maas en Schelde hun sedimentrijke water naar zee brachten, ontstond de Nederlandse Delta, waar de Vechtstreek deel van uitmaakt. Het landschap van de Vechtstreek is gevarieerd. De Vecht met zijn buitens en zware geboomte en aan weerszijde de uitgebreide veenweiden en plassen, in het oosten begrensd door de hogere zandgronden van de Heuvelrug en ‘t Gooi en in het westen eindigend in de diepe droogmakerijen van het Groene Hart. Dit cultuurlandschap ontstond pas in de laatste 1.000 jaar door het ingrijpen van de mens in de natuur. 2.1.1.1 Pleistoceen De geschiedenis van de Vechtstreek begint eerder. De ondergrond bestaat uit zand en is gevormd tijdens de Pleistocene ijstijden. Tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien (350.000130.000 jaar geleden), was de helft van Nederland bedekt met een dikke laag landijs. Aan hun front duwden de gletsjers de bodem omhoog, waardoor de stuwwallen van ’t Gooi en de Heuvelrug ontstonden. In de daarop volgende warme periode, het Eemien interglaciaal, werd Nederland ijsvrij en kwam het zeeniveau zelfs hoger te liggen dan nu. Deze korte periode heeft in de Vechtstreek geen sporen nagelaten. Net als tijdens het Saalien, was gedurende de laatste ijstijd, het Weichselien (115.00010.000 jaar geleden) zo veel water opgeslagen in de poolkappen dat het zeeniveau over de hele wereld ruim 100 meter lager stond dan nu. Tot voorbij de Doggersbank lag de Noordzee droog en Engeland en het vasteland van Europa zaten aan elkaar vast. Tijdens deze laatste ijstijd bereikte het landijs ons niet maar de gevolgen zijn wel zichtbaar in het landschap. Onze streken zagen er toen uit als een poolwoestijn. Aanhoudende westenwinden hadden in dit kale en dorre landschap vrij spel om grote hoeveelheden zand en stof onze kant uit te blazen. De ondergrond werd bedekt met een dikke laag zand, de zg. dekzanden, die in ’t 1
http://nl.wikipedia.org/wiki/Ontstaan_van_de_Nederlandse_ondergrond
Versie 20/12 + Bos + Weijs
2.1.1 Ontstaan van het Vechtlandschap
2
Gooi nog zichtbaar zijn. Tegen het einde van het Pleistoceen vormden deze dekzanden een geleidelijk naar het westen wegduikend golvend duinlandschap dat bij de Hollandse kust ongeveer 20 m diep ligt. Sommige duinen waren zo hoog dat ze later als eilanden boven het veen uitstaken, zoals bij Nederhorst den Berg en Muiderberg. 2.1.1.2 Holoceen – het water komt vrij Het Holoceen begint, ruim 11.000 jaar geleden. wanneer het over de hele wereld warmer wordt. Door het smelten van de enorme hoeveelheden water die in de poolkappen, op Groenland en de gletsjers van de Alpen waren opgeslagen, steeg het zeeniveau. Met het smelt- en regenwater voerden de Rijn en de Maas ook grote hoeveelheden grind, zand en klei aan uit de Alpen, het Zwarte Woud, de Vogezen en de Eifel. Daarmee werd de delta verder opgebouwd. De kilometers dikke ijskappen drukten de bodem naar beneden, waardoor de bodem iets omhoog werd gedrukt aan de voorkant van de ijskappen. Dat was tijdens de laatste ijstijd in Nederland het geval. Omdat de bodem na het terugtrekken van de ijskappen weer terugveert, trad bij ons bodemdaling op, die nog steeds door gaat. In het begin van het Holoceen werd het klimaat al snel vergelijkbaar met dat van nu. In het Noordzeegebied leefden mensen en dieren, zoals blijkt uit de stenen werktuigen van Neanderthalers en de fossiele beenderen van mammoeten, oerossen en andere ijstijddieren die regelmatig van de Noordzeebodem worden opgediept. Recent is de eerste Nederlandse Neanderthaler gevonden. Naarmate het zeeniveau steeg, schoof de kust steeds verder landinwaarts. Door deze transgressie moest de mens zich steeds verder naar het oosten terugtrekken tot aan de hogere Pleistocene gronden van o.a. de Heuvelrug en ’t Gooi. 2.1.1.2.1 Zeespiegelrijzing Zo’n 9000 jaar geleden was de transgressie al zo ver gevorderd, dat de kustlijn ongeveer de huidige positie had bereikt en dat Engeland door het Nauw van Calais was gescheiden van het vasteland. Nadat het tempo van de zeespiegelstijging afnam, kon de relatieve bodemdaling worden gecompenseerd door uit de Noordzee aangevoerd sediment. De zandbanken die voor de kust van Holland werden gevormd, groeiden uit tot duinen en vormden zo een kustbarrière, een open eilandenkust met zeegaten en daarachter waddengebieden met getijdenwerking, landinwaarts overgaand in slikken en kwelders. Nog Versie 20/12 + Bos + Weijs
2.1.1 Ontstaan van het Vechtlandschap
3
verder landinwaarts had de stijging van de zeespiegel tot gevolg dat het grondwater steeg, waardoor wetlands en riet- en zeggeveen konden ontstaan, het zg. Basisveen. Dit milieu verplaatste zich steeds verder oostwaarts naar gelang het grondwater steeg. Dit dynamisch evenwicht kende, afhankelijk van de nabijheid van een zeegat, stormvloeden of lokale factoren als een getijdengeul, perioden met grote invloed van de zee (ingressie) afgewisseld door perioden met een relatief ongestoorde veenvorming in het achterland. Zo’n 5500 jaar geleden kwam de zee heel ver naar binnen (Bos fig. 9 A). Voorbij Uithoorn, tot aan Waverveen ontstond een waddenmilieu met kwelders en slikken en afzetting van zwavelrijke klei, waar de agrariërs eeuwen later zo veel last van hadden dat ze de zwavel met kalk moesten neutraliseren. De hoge grondwaterspiegel en de kwel uit de Heuvelrug zorgden in het latere stroomgebied van de Vecht voor wetlands. De Pleistocene dekzanden lagen in een strook tegen de Heuvelrug nog aan de oppervlakte. 2.1.1.2.2 Rijn/Maassysteem Rijn en Maas waren al actief sinds de voorlaatste ijstijd, het Saalien. Gedwongen door de Veluwe en de Heuvelrug bogen zij naar het westen af om hun water in de Noordzee te lozen en met hun sediment de Hollandse delta op te bouwen. Naarmate het zeeniveau steeg en de duinenrij zich sloot, hadden de rivieren steeds meer moeite om hun water kwijt te raken, waardoor zij regelmatig buiten hun oevers traden en hun loop verlegden (avulsie). Gebruikmakend van de afvoer bij Katwijk ontstond, als noordelijke hoofdtak van de Rijn, ruim 6.000 jaar geleden de Oude Rijn. Deze werd gevoed door zich steeds verleggende riviertakken, waaronder de Kromme Rijn, die rond 3.200 jaar geleden de verbinding vormde tussen de huidige Nederrijn en de Oude Rijn. 2970 jaar geleden brak de Oude Rijn bij Utrecht uit zijn oevers, waardoor de Vecht en de Angstel actieve zijtakken van de Rijn werden, die hun water eerst via het Oer-IJ en later, noordelijk, via het Vlie loosden (Bos, fig. 1). Door deze stroomverlegging werden de Angstel en de Vecht van bescheiden veenriviertjes een belangrijke tak van de Rijn, waarmee grote hoeveelheden zand en klei werd aangevoerd en afgezet. De Vecht, de Kromme Rijn en de Oude Rijn zijn tot de afdamming bij Wijk bij Duurstede in 1122 actief geweest als takken van de Rijn. Daarna zocht de Rijn verder stroomaf een afvoer voor zijn water. 2.1.1.3 Strandwal/lagune Versie 20/12 + Bos + Weijs
2.1.1 Ontstaan van het Vechtlandschap
4
In de ontwikkeling van de Hollandse kust trad tussen ruim 4000 en 500 v.Chr een belangrijke kentering op. In een tijdsbestek van ruim 2000 jaar veranderde de open kunst, bestaande uit een duinenrij met veel zeegaten, zich door verlanding langzaam steeds meer in een gesloten kust met een vrijwel geheel doorlopend strand en duinenrij en met nog slechts een enkele opening. Door het ontstaan van de nieuwe duinenrij, westelijk van de oude duinen - bij Heiloo, Haarlem en Oegstgeest - kwam een einde aan de invloed van de zee tot ver in het binnenland. Achter de duinenrij ontstond een enorme lagune, een laagte, die zich uitstrekte van Zeeland tot in Noord-Duitsland en die in het oosten begrensd werd door de Heuvelrug (Bos, fig. 1). In deze lagune heersten ideale omstandigheden voor grootschalige veenvorming, die enkele duizenden jaren min of meer ongestoord kon doorgaan. Om het overtollige water op zee te lozen, waren in de gesloten Hollandse kustlijn maar drie plaatsen: de monding van de Oude Rijn bij Katwijk, het Oer-IJ en in het noorden het Vlie. Door het verzanden van deze mondingen steeg het (grond-)waterpeil in de lagune en kon de veenontwikkeling zich oostwaarts uitbreiden en doorgaan tot aan de voet van de Heuvelrug en kon het veen vele meters dik worden. Door deze verlanding ontstond een uitgestrekt veenlandschap dat in toenemende mate afhankelijk werd van regenval. 2.1.1.4 Veenvorming Veen ontstaat door ophoping van dood nat plantenmateriaal dat door gebrek aan zuurstof niet volledig afbreekt. Bij voldoende groei gaat de ophoping sneller dan de afbraak. In gebieden met hoog grondwater of in meren en plassen kunnen zo meters dikke veenpakketten ontstaan. Omdat veen bestaat uit dood organisch plantaardig materiaal, bepalen de omstandigheden waaronder de planten groeien, zoals de waterdiepte en de aanwezigheid van voedsel de plantenassociatie en daarmee de veensoort. Doorgaans gaat de ophoping van organisch materiaal door totdat het grondwaterniveau te laag is en de veenvorming stopt. In een voedselrijk, zgn. eutroof milieu ontstaat dan riet- of bosveen en in een minder voedselrijk (mesotroof) milieu ontstaat zegge- of broekveen. Alleen in geval van voldoende regenval en afwezigheid van voedselrijk water, kunnen bepaalde mossen (Sphagnum) en heidesoorten boven het regionaal grondwaterpeil doorgroeien. Onder deze voedselarme, oligotrofe omstandigheden ontstaat ombrogeen veenmosveen.
Versie 20/12 + Bos + Weijs
2.1.1 Ontstaan van het Vechtlandschap
5
Zodra veen wordt blootgesteld aan zuurstof, bijv. door verlaging van het grondwater, treedt oxidatie of veraarding van het veen op. 2.1.1.4.1 Verlanding De verlanding van de lagune is in verschillende stadia verlopen. Aan de zeezijde kwamen eerste nog kwelders en zoutwatermoerassen voor, vooral bij de monding van de Oude Rijn en van het Oer-IJ. De lagune was bij een diepte van meer dan 2,5 m eerst nog te diep voor plantengroei. In het open water leefden algen en plankton, waarvan de resten als een dunne laag gyttja op de bodem is terug te vinden. In het oosten, bij de Heuvelrug en ’t Gooi maakte de kwel het ontstaan van wetlands en zoetwatermoerassen mogelijk, waarin zeggeveen accumuleerde. Bij een diepte van 0,5 m groeide langs de ondiepe oevers vooral riet. Door ophoping van eutroof rietveen werd het water steeds ondieper waardoor het open water vanaf de randen kon dichtgroeien en een landschap ontstond van meren en veenriviertjes. Bij een waterdiepte van minder dan 0,1 m veranderden de rietmoerassen in moerasbossen met wilgen, elzen, berken en eiken (successie) waaruit bosveen ontstond. In dit milieu nam de toevoer van voedselrijk water af en werd de vegetatie in toenemende mate afhankelijk van kwelwater of van regen. Daar waar de voedselarme kwel uit de Heuvelrug aan de oppervlakte kwam, groeiden vooral zeggesoorten (Carex) met hier en daar een berk; hieruit ontstond mesotroof veen. In onze gebieden viel zo veel regen dat het veen lokaal kon doorgroeien tot boven het grondwaterniveau. Onder deze ombrogene omstandigheden konden alleen nog planten groeien die geen voedsel uit de ondergrond nodig hadden, maar voldoende hadden aan regenwater, zoals veenmossen (Sphagnum) en heide. Dit kon uitgroeien tot drie à vier meter hoge oligotrofe veenkoepels en veenruggen met een doorsnede van meerdere kilometers. Eeuwen later, bij de vervening, zou de mens nuttig gebruik maken van deze structuren. 2.1.1.5 De Vecht, toch weer water Rond 3500 jaar geleden bestond het Vechtlandschap uit een 6 km breed dal, het ‘Vechtdal’, met meren en een vlechtwerk van veenriviertjes te midden van twee grote veenmosveengebieden: in het westen, de Ronde Venen, het klassieke voorbeeld van een veenkoepel met afvoerende veenriviertjes als de Kromme Mijdrecht, de Waver en de
Versie 20/12 + Bos + Weijs
2.1.1 Ontstaan van het Vechtlandschap
6
Angstel en in het oosten, tegen de Heuvelrug aan, een langgerekte veenrug, de ‘Stichtse Venen’, die zijn water via o.a. de Drecht en de Vecht loosde op het Oer-IJ. De Oude Rijn was duizenden jaren de belangrijkste noordelijke arm van de Rijn. Door verzanding werd het steeds moeilijker het water bij Katwijk te lozen. Daarom brak de rivier rond 2970 jaar geleden bij Utrecht door zijn oever, om zijn water naar het noorden af te voeren, gebruik makend van bestaande veenriviertjes. Eerst nog op het Oer-IJ en naarmate dat verzandde naar het noorden, richting de huidige waddenzee. Zo werden de Vecht en de Angstel actieve zijtakken van de Rijn, in afvoer vergelijkbaar met de huidige IJssel. De Vecht kenmerkt zich o.a. door een groot verschil in grootte van de oeverwal. Verlies van sediment is er de oorzaak van dat de noordelijke, Boerenvecht een veel smallere oeverwal heeft dan de zuidelijke, Herenvecht met zijn brede oeverwallen. De geschiedenis van de Vecht en de Angstel is goed te volgen op de figuren Bos 9 B t/m F. Bij Breukelen mondde de Vecht uit in het ‘Breukelermeer’, om vervolgens via het ‘Loenermeer’, de Angstel, het ‘Aetsveldermeer’ zijn water in het ‘Muidermeer’ en uiteindelijk richting het Oer-IJ te lozen. Waar de rivier in een meer uitmondde, bezonk het sediment, waardoor het meer werd gevuld tot het vol was en de rivier haar sediment naar een volgend meer kon vervoeren. Door deze sedimentvangen bleef onvoldoende materiaal over om in de benedenloop nog een brede oeverwal te kunnen vormen. Rond 2200 jaar geleden waren de meeste meren gevuld en tegelijkertijd stagneerde de afvoer van Rijnwater door de Vecht en de Angstel. Daarmee stopte ook de aanvoer van klastisch sediment. Hierdoor kon, in combinatie met stijging van het grondwater, het proces van veenvorming weer door gaan. De afvoer van overtollig water verlegde zich oostwaarts om tenslotte via het ‘Muidermeer’ in het Flevomeer te lozen. Dit meer lag in het uitgestrekte veengebied dat later, door wind en golfslag zou uitgroeien tot het Almere en nog later de Zuiderzee en dat via de getijdengeul van het Vlie in contact stond met de Noordzee. Zowel Vecht als Angstel bleven actief tot in de Romeinse tijd. Rond 500 nam de invloed van de Rijn echter zo ver af dat de verbinding tussen Vecht en Angstel dicht slibde. In 1122 eindigde de invloed van de Rijn op de Vecht definitief door het afdammen van de Vecht bij Wijk bij Duurstede. Daarna werd de Vecht weer, ditmaal deels door de mens gecontroleerde, veenrivier die voornamelijk kwelwater uit de stuwwallen afvoerde. 2.1.1.6 Zuiderzee – landverlies (ingressie) Versie 20/12 + Bos + Weijs
2.1.1 Ontstaan van het Vechtlandschap
7
In de loop van een paar duizend jaar had zich in de lagune, die zich uitstrekte van Zeeland tot in Noord Duitsland (Vos, 500 v.Chr), een enorm veengebied gevormd met daarin een aantal zoetwatermeren, waaronder het Flevomeer. Dit gebied werd in het noorden tegen de zee beschermd door een rij eilanden met daarachter een groot gebied met wadden en kwelders. Rond 300 v.Chr ontstond bij Texel een doorbraak, het Vlie, en kwam een verbinding tot stand met de meren in de toekomstige Zuiderzee. Door een combinatie van verbeterde afvoer van water (inklink), stijging van het zeeniveau en landverlies door wind en golfslag (ingressie) werden de meren steeds groter. Omstreeks de Romeinse tijd was er al een open verbinding via de Vecht naar de Noordzee. Langzamerhand werd het water brak en groeide het Flevomeer uit tot het Almere, dat onder invloed kwam van getijdenwerking, waardoor erosie toenam. Zware stormvloeden, zoals de Allerheiligenvloed van 1170, waarbij het Creiler Woud tussen Texel en Medemblik werd verzwolgen en er tot voor de poorten van Utrecht eb en vloed optrad (http://nl.wikipedia.org/wiki/Stormvloed) zorgden in de Middeleeuwen voor grootschalig landverlies en het ontstaan van de Zuiderzee. Naarmate de Zuiderzee groter werd, nam haar invloed op de Vechtstreek toe. Steeds wanneer er aanhoudend noordenwinden waren, was er gevaar voor overstroming. We vinden dat terug in de zeeklei die in de 12e en 13e eeuw, vòòr de bedijking, bij grote overstromingen in de Noordelijke Vechtstreek op het veen is afgezet. Uit deze periode stammen ook de eerste pogingen om de oeverwal te verhogen, waar vervolgens de zee weer doorheen brak, zoals af te lezen aan de wielen in de Aetsveldse polder met Zuiderzeeklei. Om de invloed van de Zuiderzee in te tomen werd rond 1130 tussen Maarssen en Breukelen de Otterspoordam aangelegd. Deze had tot doel de stad Utrecht tegen wateroverlast te beschermen. Later volgden de Hinderdam (1437) en Muiden (1673/74). De laatste grote overstroming vond nog plaats in november 1928, vier jaar voordat in 1932 de afsluitdijk werd gesloten. Daarmee kwam definitief een einde aan de directe invloed van de zee op de Vechtstreek. 2.1.1.7 Invloed van de mens, het cultuurlandschap De mogelijkheden van de mens worden voor een groot deel bepaald door de natuurlijke gesteldheid van de ondergrond en het klimaat. Hierdoor blijven tot op de dag van vandaag de processen die geleid hebben tot de vorming van de ondergrond van de Vechtstreek
Versie 20/12 + Bos + Weijs
2.1.1 Ontstaan van het Vechtlandschap
8
zichtbaar in het huidige landschap. Het cultuurlandschap is het resultaat van het ingrijpen van de mens in die natuurlijke ondergrond. Voor zover hij al actief is geweest, heeft de vroege mens uit de IJzertijd geen merkbare sporen in het landschap achter gelaten. Datzelfde geldt voor de Romeinen, al is het mogelijk dat zij om zich – na de sluiting van de versterking bij Velzen – beter achter de Limes te kunnen terugtrekken een deel van de stroom van de Vecht hebben afgeleid naar de Oude Rijn. Van de periode daarna zijn geen sporen bekend. In de moerassen ging de veenvorming door. Pas rond het jaar 1.000 wordt de mens in ons gebeid een factor van betekenis bij de vorming van het landschap. Vanuit de bewoonde oeverwallen kwamen de ontginningen op gang. Veel van de verkavelingstructuren die wij nu nog in het landschap terugvinden, zijn tussen de 1.000 en 700 jaar oud. Daarmee hoort de Vechtstreek tot de oudste en best bewaarde cultuurlandschappen van Nederland. Maaivelddaling treedt op vanaf het moment van intensiever menselijk gebruik. Allereerst door het verlagen van het grondwater om het land beter te kunnen gebruiken. Vervolgens door turfwinning, eerst droog en later nat, waardoor de plassen ontstonden, die soms weer zijn bedijkt. Zo werd het steeds nodiger dijken aan te leggen. Duinen door het veen Het landschap van de Vechtstreek wordt overwegend bepaald door de Vecht met zijn oeverwal, het veenlandschap en de plassen, met slechts enkele uitzonderingen van natuurlijke aard. Bij Nederhorst den Berg en Muiderberg steken twee resten van de stuwwal als eilanden uit boven het dekzand en het veen. Deze stevige en relatief hoge heuvels vormden een goede plek om zich te vestigen. Al vroeg in de middeleeuwen werden deze plekken gebruikt, zoals de 12e eeuwse Willibrordkerk in Nederhorst den Berg op de plaats waar vermoedelijk al in de 8e eeuw een kerkje had gestaan.
Versie 20/12 + Bos + Weijs