TECHNISCH RAPPORT DEEL I – VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT De Staat van het Onderwijs 2014/2015 April 2016
Inhoud INLEIDING ....................................................................................................................... 3 1. VEILIGHEID .................................................................................................................. 4 VEILIGHEIDSBELEVING VERSCHILT TUSSEN SCHOLEN, INSTELLINGEN EN SECTOREN (VISUALISATIE HOOFDSTUK 3 – 1 HOOFDLIJNEN STAAT VAN HET ONDERWIJS 2014/2015) ........................................................... 4 1.1 DATABESTANDEN ............................................................................................................. 4 1.2 RESULTATEN VEILIGHEIDSBELEVING – PRIMAIR ONDERWIJS ............................................................. 4 1.3 RESULTATEN VEILIGHEIDSBELEVING – VOORTGEZET ONDERWIJS ....................................................... 6 1.4 RESULTATEN VEILIGHEIDSBELEVING – MBO ............................................................................... 8 1.5 VEILIGHEIDSBELEVING - PESTEN .......................................................................................... 11 DEEL
2. SCHORSINGEN, VERWIJDERINGEN ............................................................................ 12 2.1 RESULTATEN SCHORSINGEN, VERWIJDERINGEN .......................................................................... 12 2.1.1 SCHORSINGEN EN VERWIJDERINGEN PRIMAIR ONDERWIJS ........................................................... 12 2.1.2 SCHORSINGEN EN VERWIJDERINGEN VOORTGEZET ONDERWIJS...................................................... 13 2.1.3 SCHORSINGEN EN VERWIJDERINGEN (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS........................................ 13 3. VERTROUWENSINSPECTEURS..................................................................................... 14 3.1 MELDINGEN VAN INCIDENTEN AAN VERTROUWENSINSPECTEURS ....................................................... 14
Inleiding Dit is het technisch rapport dat ten grondslag ligt aan het subhoofdstuk ‘Veiligheid en schoolklimaat’, uit Deel 1 van De Staat van het Onderwijs 2014/2015. In het rapport vindt u de verantwoording van de onderzoeksgegevens.
1. Veiligheid Veiligheidsbeleving verschilt tussen scholen, instellingen en sectoren (visualisatie hoofdstuk 3 – deel 1 hoofdlijnen Staat van het Onderwijs 2014/2015) 1.1 Databestanden Om een beeld te krijgen van de veiligheidsbeleving van leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs is gebruik gemaakt van een representatieve steekproef scholen en afdelingen die onderzocht zijn mede om informatie te verzamelen over het thema sociale kwaliteit. Leerlingvragenlijsten zijn afgenomen waarbij werd ingegaan op diverse aspecten van het schoolklimaat, waarbij de nadruk lag op de beleving van de sociale veiligheid. Tijdens het onderzoek werden indicatoren en aandachtspunten gescoord van de kwaliteitsaspecten sociale competenties, schoolklimaat en kwaliteitszorg sociaal uit het Waarderingskader Voortgezet Onderwijs 2013. Deze indicatoren zijn gerelateerd aan de veiligheidsbeleving van leerlingen. Om inzicht te krijgen in de veiligheidsbeleving van studenten in het middelbaar beroepsonderwijs is gebruik gemaakt van de JOB-monitor 2014 en 2012.
1.2 Resultaten veiligheidsbeleving – primair onderwijs Aan leerlingen is gevraagd in hoeverre zij zich veilig voelen op school. Gemiddeld voelt 93,9 procent van de ondervraagde leerlingen zich veilig op school, maar er zijn ook scholen waar 22,2 procent van de leerlingen zich onveilig voelt. Tabel 1.2.1 Descriptieve statistieken veiligheidsbeleving primair onderwijs N Minimum Maximum Percentage veilig 132 77,8 100,0 Percentage onveilig 132 0,0 22,2
Gemiddelde 93,9 6,1
Std. Deviatie 5,0 5,0
Tabel 1.2.2 Onder en boven gemiddelde score van veiligheidsbeleving %
N
Onder gemiddeld veiligheidspercentage
38,6
51
Binnen 95% betrouwbarheidsinterval
13,6
18
Boven gemiddeld veiligheidspercentage Totaal
63
47,7
132
100,0
Tabel 1.2.3 Percentage veilig opgedeeld in 5 kwintielen %
N
Eerste kwintiel - 20% minst veilig
21,2
28
Tweede kwintiel
18,9
25
Derde kwintiel
18,9
25
Vierde kwintiel
21,2
28
Vijfde kwintiel - 20% Meest veilig
19,7
Totaal
100,0
26 132
Kwaliteitszorg Vervolgens is nagegaan welke kwaliteitszorgindicator een relatie vertoont met de mate van veiligheidsbeleving op school. Dat is indicator 4.1: “De school werkt volgens een planmatige aanpak en heeft concrete leerdoelen geformuleerd, waarmee ze uitwerking geeft aan de visie van de school op de bijdrage die ze wil leveren aan de sociale en maatschappelijke ontwikkeling van leerlingen”. De kruising tussen de veiligheidsbeleving en de hiervoor genoemde indicator laat zien dat de gemiddelde veiligheidsbeleving lager is voor scholen die een onvoldoende op de kwaliteitszorgindicator 4.1 scoren. Daarnaast is dit effect significant, dus kan gezegd worden dat er
verschillen in veiligheidsbeleving zijn tussen scholen die onvoldoende en voldoende scoren op de indicator over zorgkwaliteit. De Pearson correlatie coëfficiënt bevestigt dit verband ook. Tabel 1.2.4 Gemiddelde veiligheidsgevoel naar score voor kwaliteitszorg (Indicator 4.1) Gemiddelde % veilig Onvoldoende 92,4 Voldoende 94,8 Totaal 93,5
N
55 48 103
Sig. = 0,017. Tabel 1.2.5 Correlatie veiligheidsbeleving en indicator kwaliteitszorg (Indicator 4.1) (N=103) Pearson correlatie
0,235
Sig. = 0,017
Vervolgens geeft figuur 1.2.1 de vorige bevinding visueel weer, waarbij elke kolom staat voor één school. De figuur laat zien dat scholen met de laagste veiligheidspercentages vaker onvoldoende (blauw) scoren op de kwaliteitszorg indicator en de scholen met de hoogste veiligheidspercentages de kolommen voldoende (groen), kleuren. Figuur 1.2.1 Visualisatie van veiligheidsbeleving naar kwaliteitszorg (N=103)
1.3 Resultaten veiligheidsbeleving – voortgezet onderwijs Om de veiligheidsbeleving van leerlingen in het voortgezet onderwijs weer te geven is aan leerlingen gevraagd in hoeverre zij zich veilig voelen op school. Gemiddeld voelt 89,3 procent van de leerlingen zich veilig op de middelbare school en geeft 10,7 procent van de leerlingen op het voortgezet onderwijs aan zich onveilig te voelen op school. Tabel 1.3.1 Descriptieve statistieken veiligheidsbeleving voortgezet onderwijs N Minimum Maximum 124,0 53,2 100,0 Percentage veilig Percentage onveilig
124,0
0,0
Gemiddelde 89,3
Std. Deviatie 8,8
10,7
8,8
46,8
Tabel 1.3.2 Onder en boven gemiddelde score van veiligheidsbeleving Onder gemiddeld veiligheidspercentage
% 32,3
Binnen 95% betrouwbarheidsinterval
11,3
Boven gemiddeld veiligheidspercentage Totaal
N 40 14
56,5
70
100,0
124
Tabel 1.3.3 Percentage veilig opgedeeld in 5 kwintielen Eerste kwintiel - 20% minst veilig
% 19,4
Tweede kwintiel
20,2
25
Derde kwintiel
20,2
25
Vierde kwintiel
20,2
25
Vijfde kwintiel - 20% Meest veilig
20,2
25
Totaal
N 24
100,0
124
Onderwijssoort Een significante factor die het verschil in de veiligheidsbeleving op scholen deels lijkt te verklaren is onderwijssoort. Er komt naar voren dat des te hoger de opleiding, des te veiliger leerlingen zich voelen. Dit effect is ook te zien in figuur 1.3.1, waarbij duidelijk naar voren komt dat vwoafdelingen het hoogste percentage veiligheid hebben en de vmbo-afdelingen de minst positieve veiligheidsbeleving. Tabel 1.3.4 Gemiddelde veiligheidsgevoel per onderwijssoort Vmbo-b
Gemiddelde % veilig 84,6
Vmbo-k
83,2
20
Vmbo-g/t
89,1
40
Havo
92,4
21
Vwo
96,3
23
Totaal
89,3
124
Sig. = 0,000. Tabel 1.3.5 Correlatie veiligheidsbeleving en onderwijssoort (N=124) Pearson correlatie 0,488 Sig. =0,000.
Figuur 1.3.1 Visualisatie van veiligheidsbeleving per onderwijssoort
N 20
Apcg-leerlingen Daarnaast is ook gekeken naar de invloed van het aandeel apcg-leerlingen (apcg = armoedeprobleemcumulatiegebied). Uit de analyses blijkt dat er een significante correlatie bestaat tussen het percentage apcg-leerlingen en de veiligheidsbeleving op de afdeling: des te hoger het percentage apcg-leerlingen, des te lager is het veiligheidsgevoel op de afdeling. Tabel 1.3.7 Correlatie veiligheidsbeleving en percentage apcg-leerlingen (N=124) Pearson correlatie -,251 Sig. = 0,005 Tabel 1.3.8 Gemiddelde veiligheidsgevoel naar kwintielen percentage apcg-leerlingen Eerste kwintiel - 20% minste apcg-leerlingen
Gemiddeld % veilig 92,2
N 28
Tweede kwintiel
91,3
21
Derde kwintiel
86,3
25
Vierde kwintiel
91,1
25
Vijfde kwintiel - 20% Meeste apcg-leerlingen
85,7
25
Totaal
89,3
124
Sig. = 0,013
Regressie analyse Tot slot is een regressie analyse uitgevoerd om te zien of onderwijssoort en percentage apcgleerlingen nog steeds gezien kunnen worden als verklarende factoren wanneer deze gezamenlijk worden toegevoegd in één analyse. Dit blijkt het geval te zijn en zodoende kan gesteld worden dat in vergelijking met vwo-afdelingen, vmbo-b, vmbo-k en vmbo-g/t afdelingen een significant lagere veiligheidsbeleving hebben (havo is niet significant) en dat op afdelingen met meer apcg-leerlingen het veiligheidsgevoel daalt.
Tabel 1.3.9 Regressie analyse veiligheidsbeleving verklaard door onderwijssoort en percentage apcg-leerlingen (N=124). Model 1 B
Model 2
St. Error
B
St. Error
Onderwijssoort (vwo=ref.) vmbo-b vmbo-k vmbo-gt havo
-11,642 *** -13,071 ***
2,351
-7,150 *** -3,869
2,012
2,351 2,321 1,603
% apcg-leerlingen Constant R2 p≤0.05=*; p≤0.01=**; p≤0.001=***
96,284 *** 0,262
-11,252 *** -13,358 ***
2,250
-7,058 *** -3,415
1,924
-0,11343 *** 97,702 *** 0,331
2,249 2,222 0,032 1,585503
CE-cijfers Verder is ook nog gekeken naar het verband tussen de hoogte van de cijfers voor het Centraal Examen (CE) en veiligheidsgevoelens. De verwachting is dat er een positieve relatie bestaat tussen veiligheidsgevoelens van leerlingen en het CE-cijfer. Uit de analyses is gebleken dat dit verband lijkt te bestaan binnen de onderwijssoorten vmbo-gt en havo. Tabel 1.3.10 Correlatie veiligheidsbeleving en CE-cijfers (N=122) Vmbo-b
Percentage veilig
Vmbo-k
Percentage veilig
Vmbo-g/t
Percentage veilig
Havo
Percentage veilig
Vwo
Percentage veilig
Pearson Correlatie Sig. (2-tailed) N Pearson Correlatie Sig. (2-tailed) N Pearson Correlatie Sig. (2-tailed) N Pearson Correlatie Sig. (2-tailed) N Pearson Correlatie Sig. (2-tailed) N
CE-Cijfer
-,118 ,619 20 ,315 ,176 20 ,452 ,004 38 ,630 ,002 21 ,049 ,823 23
1.4 Resultaten veiligheidsbeleving – mbo Om inzicht te krijgen in de veiligheidsbeleving van mbo-studenten is gebruik gemaakt van de resultaten uit de JOB-monitor 2014 en 2012. In de JOB monitor zijn drie stellingen opgenomen die de veiligheidsbeleving van mbo-studenten meten. Deze stellingen zijn:
Voel je je veilig binnen het schoolgebouw? helemaal niet ja, zeker Voel je je veilig op het schoolterrein? helemaal niet ja, zeker Vind je dat je school voldoende doet om je er veilig / op je gemak te laten voelen? veel te weinig ruim voldoende Verschillen tussen instellingen (2014): Voel je je veilig binnen het schoolgebouw? Het percentage studenten dat zich veilig voelt binnen het schoolgebouw (score 4 of 5) verschilt tussen instellingen van minimaal 58 procent tot maximaal 96 procent. Hieronder een figuur waarin per instelling het percentage studenten dat zich veilig voelt binnen het schoolgebouw is afgebeeld. Figuur 1.4.1 Percentage studenten dat zich veilig voelt binnen het schoolgebouw (n=65)
Bron: JOB Monitor 2014, bewerkingen door Inspectie van het Onderwijs
Verschillen tussen instellingen (2014): Voel je je veilig op het schoolterrein? Het percentage studenten dat zich veilig voelt op het schoolterrein (score 4 of 5) verschilt tussen instellingen van minimaal 59 procent tot maximaal 96 procent. Verschillen tussen instellingen (2014): Vind je dat je school voldoende doet om je er veilig / op je gemak te laten voelen? Het percentage studenten dat vindt dat de school voldoende doet om hem/haar veilig/op gemak te laten voelen (score 4 of 5) verschilt tussen instellingen van minimaal 50 procent tot maximaal 92 procent. Vergelijking uitkomsten JOB 2012 versus JOB 2014 Van 61 mbo-instellingen zijn de resultaten bekend op de JOB Monitor-2012 én de JOB Monitor2014. Op instellingsniveau is per stelling over veiligheid de verschilscore berekend tussen het percentage studenten dat tevredenheid is in 2014 minus het percentage studenten dat tevredenheid is in 2012. Toelichting: een vergelijking van JOB 2012 met JOB 2014 laat zien dat bij 18 mbo-instellingen het percentage studenten dat zich veilig voelt binnen het schoolgebouw is toegenomen. Bij de overige 43 instellingen is dit afgenomen. Het verschilpercentage loopt van -11,95 tot 5,73 procent. Relatie tussen instellingsgrootte, type instelling en veiligheidsbeleving Figuur 1.4.7 Percentage studenten dat zich veilig voelt binnen het schoolgebouw naar instellingsgrootte en type instelling (n=65 instellingen)
Bron: JOB Monitor 2014, bewerkingen door Inspectie van het Onderwijs
Het percentage studenten dat zich veilig voelt binnen het schoolgebouw is het hoogst bij vakinstellingen, dit zijn relatief kleine mbo-instellingen. Er is een samenhang tussen de veiligheidsbeleving en de omvang de instelling. Op grotere mbo-instellingen (veelal roc’s) is het percentage studenten dat zich veilig voelt binnen het schoolgebouw het laagst. Bij de andere twee stellingen over veiligheid is hetzelfde patroon zichtbaar. Regressieanalyses op ‘veiligheid binnen het schoolgebouw’ De gegevens van de JOB-monitoren zijn beschikbaar op studentniveau, maar het onderwijsnummer (own) is niet opgenomen in de bestanden, waardoor er geen koppeling met BRON mogelijk is. Uit analyses is gebleken dat de veiligheidsbeleving van mbo-studenten in het schoolgebouw het hoogst is bij vakinstellingen t.o.v. aoc’s en roc’s. In de onderstaande analyse is bekeken welke student- en opleidingskenmerken een relatie hebben met veiligheidsbeleving. De beschikbare kenmerken zijn: geslacht, leerweg, opleidingsniveau en type instelling. Hieronder de uitkomsten van het model waarin alle kenmerken zijn opgenomen. Tabel 1.4.10 Uitkomsten regressieanalyse op ‘veiligheid binnen schoolgebouw’, JOB Monitor 2014 (n=250.587) Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients Model B Std. Error Beta t 1 (Constant) 4,003 ,006 659,750 man ,043 ,004 ,022 10,988 bol -,025 ,005 -,010 -4,706 niv1 (ref: niv 4) ,027 ,013 ,004 2,142 niv2 -,077 ,005 -,031 -14,579 niv3 -,078 ,005 -,036 -16,391 vak (ref: roc) ,301 ,008 ,074 36,909 aoc ,082 ,009 ,019 9,309 a. afhankelijke variabele: Voel je je veilig binnen het schoolgebouw?
Sig. ,000 ,000 ,000 ,032 ,000 ,000 ,000 ,000
Bron: JOB Monitor 2014; bewerkingen door Inspectie van het Onderwijs 2016
Conclusies: het sterkste effect is gevonden bij type instelling. Op vakinstellingen is de veiligheidsbeleving binnen het schoolgebouw het hoger dan bij roc’s. Ook op aoc’s is deze veiligheidsbeleving hoger dan op roc’s, maar het effect is veel kleiner. Verder blijkt dat mannen
zich iets veiliger voelen dan vrouwen; dat studenten in de bol zich iets minder veilig voelen dan studenten in de bbl en dat studenten op niveau 4 zich net iets veiliger voelen dan studenten op niveau 2 en 3. Echter, de effecten van geslacht, leerweg en opleidingsniveau zijn verwaarloosbaar klein. Zwakke opleidingen Verder is gekeken naar de invloed van zwakke opleidingen op de veiligheidsbeleving van mbostudenten. Uit de analyses is gebleken dat op mbo-instellingen met zwakke opleidingen, studenten zich minder veilig voelen in het schoolgebouw dan op mbo-instellingen waar geen opleidingen zijn die als zwak zijn beoordeeld. Tabel 1.4.11 Kruising tussen wel/geen zwakke opleidingen en veiligheidsgevoelens leerlingen. Gemiddelde % veilig N Std. Deviatie Geen zwakke opleidingen 78,84 37 7,35 Minstens 1 zwakke opleiding 72,28 24 6,51 Totaal 76,26 61 7,69 Sig. = .001
Voortijdig schoolverlaters Tot slot is gekeken of er een verband is tussen het percentage voortijdig schoolverlaters (vsv) en de veiligheidsbeleving binnen school onder mbo-studenten. De pearson correlatie laat zien dat dit verband daadwerkelijk aanwezig is, en dat veiligheidsgevoelens negatief samenhangen met het vsv-percentage. Daarnaast wordt aangetoond dat dit effect ook binnen het roc en vak-instellingen bestaat. Tabel 1.4.12 Correlatie tussen veiligheidsgevoelens en percentage vsv. Veiligheidsgevoelens binnen schoolgebouw
Pearson Correlatie Sig. N
Vsv-percentage -,684 ,000 61
Tabel 1.4.13 Kruising tussen veiligheidsgevoelens en percentage vsv naar type instelling. Vsv-percentage Gemiddelde N Std. Deviatie Aoc ,02 79,36 1 . ,03 73,32 5 7,89 ,05 76,55 4 4,65 ,07 73,96 1 . Totaal 75,10 11 5,98 Roc ,02 89,98 2 3,39 ,03 85,97 1 . ,04 76,04 13 2,41 ,05 73,44 10 4,45 ,06 69,61 7 2,22 ,07 69,36 4 3,98 ,08 63,04 2 7,66 Totaal 73,84 39 6,42 Vak ,01 96,11 1 . ,02 88,04 4 2,36 ,03 83,87 4 2,14 ,05 73,50 1 . ,07 88,86 1 . Totaal 86,01 11 5,76
Sig. ,808
1.5 Veiligheidsbeleving - Pesten Primair onderwijs Ongeveer 95 procent van de leerlingen voelt zich veilig. Rond de 15 procent van de leerlingen wordt weleens gepest. Een kwart van de leerlingen geeft aan te zijn geschopt, geslagen of uitgescholden. Ongeveer 20 procent is soms bang voor andere kinderen op school.
,000
,003
Tabel 1.5.1a Wat er gebeurt op deze school Helemaal oneens N
%
Oneens N
Helemaal eens
Eens
%
N
%
Niet/verkeer d ingevuld
N
%
N
%
… Ben ik op school gepest.
3583
62,1
1126 19,5
717
12,4
289
5,0
59
1,0
… Ben ik op school uitgescholden.
3008
52,1
1264 21,9
1047
18,1
389
6,7
66
1,1
… Ben ik op school wel eens geschopt of geslagen.
3045
52,7
1238 21,4
1054
18,3
376
6,5
61
1,1
Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2014 Tabel 1.5.1b Hoe ik mij voel op deze school Helemaal oneens N … Ben ik soms bang voor andere kinderen op school
3306
… Voel ik me veilig.
91
% 57,3 1,6
Oneens N 1166 263
%
N
20,2 4,6
Helemaal eens
Eens %
Niet/verkeer d ingevuld
N
%
N
%
9,8
56
1,0
56,6
55
1,0
680
11,8
566
2099
36,4
3266
Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2014
Voortgezet onderwijs Per school geeft gemiddeld zo’n 9 procent van de leerlingen aan gedurende het schooljaar te zijn gepest. Zo’n 89 procent voelt zich veilig (tabel 1.5.2). Circa 6 procent is gepest vanwege afkomst, huidskleur, geloof of seksuele voorkeur en 6 procent van de leerlingen voelt zich gediscrimineerd door andere leerlingen. Zo’n 13 procent zegt te zijn geschopt of geslagen, en 14 procent is soms bang voor andere leerlingen. Relatief veel leerlingen (32 procent) vinden dat de leraren er niet voor zorgen dat leerlingen niet worden gepest. Tabel 1.5.2 Beleving sociale veiligheid van leerlingen in het 2e en 3e leerjaar van het voortgezet onderwijs in 2014/2015 (in percentages, n=7.627 leerlingen) Helemaal oneens
Oneens
(Helemaal) eens
3
8
89
Ben gepest
63
28
9
Ben geschopt of geslagen
62
25
13
Voel me veilig
Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015
2. Schorsingen, verwijderingen 2.1 Resultaten schorsingen, verwijderingen In het primair en speciaal onderwijs is de mogelijkheid van schorsingen wettelijk geregeld vanaf 1 augustus 2014, bij het van start gaan van passend onderwijs. De scholen in deze sectoren zijn nu ook verplicht om schorsingen van meer dan een dag te melden aan de inspectie. 2.1.1 Schorsingen en verwijderingen primair onderwijs Vanaf 1 augustus 2014 is met de invoering van passend onderwijs ook de mogelijkheid tot schorsing in de WPO opgenomen: artikel 40c WPO. De inspectie houdt actief toezicht op de naleving van dit wetsartikel. Voor scholen betekent dit dat zij vanaf 1 augustus 2014 verplicht zijn om schorsingen van langer dan een dag bij de inspectie te melden. In totaal zijn in het schooljaar 2014/2015 287 meldingen binnengekomen (op 1.494.190 leerlingen in het primair onderwijs). 32 keer (11,2 procent) is de verwijderingsprocedure opgestart, 57 keer (19,9 procent) heeft er een verwijzing naar een andere school plaatsgevonden. Scholen schorsen leerlingen vrijwel alleen als er sprake is van een onveilige situatie.
2.1.2 Schorsingen en verwijderingen voortgezet onderwijs Scholen voor voortgezet onderwijs zijn verplicht aan de Inspectie van het Onderwijs te melden als zij een leerling langer dan één dag schorsen of het voornemen hebben een leerling van school te verwijderen (Inrichtingsbesluit WVO, artikel 13 en 14). Tabel 2.1.2a Aantal schorsingen en verwijderingen in het voortgezet onderwijs vanaf 2010/2011 2010/11 2011/12 2012/13 2013/14 Schorsing 4.709 5.008 5.359 4.835 Verwijdering 650 624 596 555 Totaal 5.359 5.632 5.955 5.390
2014/15 4.899 594 5.493
Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015
Het aantal schorsingen laat een wat grillig beeld zien. Na een stijging in de eerste drie jaar, daalde het aantal meldingen in 2013/2014. In 2014/15 is sprake van een lichte stijging. Tot 2013/14 is het aantal verwijderingen gedaald. In 2014/15 steeg het aantal verwijderingen. Tabel 2.1.2b Percentage schorsingen en verwijderingen in het voortgezet onderwijs vanaf 2010/2011 Schorsing Verwijdering Totaal
2010/11 88 12 100
2011/12 89 11 100
2012/13 90 10 100
2013/14 90 10 100
2014/15 89 11 100
Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015
De verhouding tussen het aantal schorsingen en het aantal verwijderingen laat lichte schommelingen zien in de onderzochte periode. Globaal gaat het om 90 procent schorsingen en 10 procent verwijderingen. De gemiddelde duur van een schorsing is drie dagen. De meeste schorsingen duren twee dagen. Incidenteel worden leerlingen voor langer dan vijf dagen geschorst. Wanneer dit het geval is, neemt de inspectie contact op met de school en wordt de school gewezen op het feit dat schorsingen van meer dan vijf dagen wettelijk niet zijn toegestaan. 2.1.3 Schorsingen en verwijderingen (voortgezet) speciaal onderwijs Vanaf 1 augustus 2014 is met de invoering van passend onderwijs ook de mogelijkheid tot schorsing in de WPO opgenomen, artikel 40a WEC. De inspectie houdt actief toezicht op de naleving van dit wetsartikel. Voor scholen betekent dit dat zij vanaf 1 augustus 2014 verplicht zijn om schorsingen van langer dan een dag bij de inspectie te melden. Tabel 2.1.3a Aantal schorsingen en verwijderingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs, 2014/2015 Schooljaar 2014/2015 Schorsing op niveau van oke (onderwijskundige eenheid) 938 Nagekomen totaalmelding van één bestuur voor alle locaties over schooljaar 220 2014-2015 Verwijdering 17 Schorsing met voornemen tot verwijdering 7 Totaal 1.182 Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015
Het totaal aantal gemelde schorsingen bedraagt 1.165 (op 70.915 leerlingen). Daarnaast vonden 17 verwijderingen plaats. Binnen dit totaal is door één bestuur een totaalmelding van 220 schorsingen doorgegeven aan de inspectie. De reden hiervoor was dat schorsingen wel voor het bestuur in zijn totaliteit geregistreerd werden, maar niet uitgesplitst naar locaties. Hierbij ontbrak ook de reden van schorsing, het onderscheid jongen/meisje, de borging van het onderwijsleerproces en de duur van de schorsing.
3. Vertrouwensinspecteurs 3.1 Meldingen van incidenten aan vertrouwensinspecteurs Problemen in of rond de school op het gebied van seksuele intimidatie en seksueel misbruik, psychisch en fysiek geweld en discriminatie en radicalisering kunnen worden gemeld aan de vertrouwensinspecteur van de inspectie. Ouders, leerlingen, docenten, directies, besturen, maar ook vertrouwenspersonen kunnen dit doen. De vertrouwensinspecteur luistert, informeert en adviseert zo nodig. Ook kan de vertrouwensinspecteur adviseren in het traject van het indienen van een formele klacht of een aangifte. De vertrouwensinspecteur zelf is wettelijk vrijgesteld van het doen van aangifte. In het geval van vermoeden van seksueel misbruik zijn besturen in een aantal gevallen verplicht om met de vertrouwensinspecteur te overleggen. Tabel 3.1.1 Aantal meldingen aan vertrouwensinspecteurs primair onderwijs in de periode 2012/2013– 2014/2015 Seksueel Seksuele Psychisch Fysiek Discriminatie Radicalisering Overig misbruik intimidatie geweld* geweld 2012/2013 37 130 729(60%) 343 16 0 65 2013/2014 32 142 708(58%) 359 15 1 59 2014/2015 36 119 647(58%) 265 28 3 27 * tussen haakjes het percentage pesten ten opzichte van alle meldingen psychisch geweld Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015 Tabel 3.1.2 Aantal meldingen aan vertrouwensinspecteurs voortgezet onderwijs in de periode 2012/2013– 2014/2015 Seksueel Seksuele Psychisch Fysiek Discriminatie Radicalisering Overig misbruik intimidatie geweld* geweld 2012/2013 50 129 360(44%) 101 8 0 33 2013/2014 39 83 338(44%) 100 0 0 32 2014/2015 54 99 327(43%) 105 15 4 12 * tussen haakjes het percentage pesten ten opzichte van alle meldingen psychisch geweld Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015 Tabel 3.1.3 Aantal meldingen aan vertrouwensinspecteurs (voortgezet) speciaal onderwijs in de periode 2012/2013–2014/2015 Seksueel Seksuele Psychisch Fysiek Discriminatie Radicalisering Overig misbruik intimidatie geweld* geweld 2012/2013 9 16 48(44%) 45 0 0 7 2013/2014 10 14 61(28%) 68 1 0 13 2014/2015 10 20 59(36%) 47 0 0 4 * tussen haakjes het percentage pesten ten opzichte van alle meldingen psychisch geweld Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015 Tabel 3.1.4 Aantal meldingen aan vertrouwensinspecteurs mbo in de periode 2012/2013–2014/2015 Seksueel Seksuele Psychisch Fysiek Discriminatie Radicalisering Overig misbruik intimidatie geweld* geweld 2012/2013 6 16 65(45%) 16 5 0 13 2013/2014 2014/2015
5 10
7 15
61(33%) 64(27%)
14 9
3 9
1 3
3 5
* tussen haakjes het percentage pesten ten opzichte van alle meldingen psychisch geweld Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015 Tabel 3.1.5 Aantal meldingen aan vertrouwensinspecteurs over alle onderwijssectoren in de periode 2012/2013–2014/2015* Seksueel Seksuele Psychisch Fysiek Discriminatie Radicalisering misbruik intimidatie geweld geweld 2012/2013 104 291 1.212 507 31 0 2013/2014 86 249 1.174 543 21 2 2014/2015 112 254 1.098 426 52 10 * Inclusief hoger onderwijs Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2015
Overig 118 107 48
Totaal 2.263 2.182 2.000