DOSSIER I 31/10/2014 UPDATE I 19 AUG 2014
Lastenverlagingen RSZ
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
VOORWOORD Dit DOSSIER geeft u een uitgebreide toelichting bij de werking van de structurele lastenverlaging en een overzicht van de verschillende doelgroepverminderingen zoals geregeld op datum van 1 juli 2014. De bedoeling van dit DOSSIER is tweeledig: enerzijds de huidige stand van zaken weergeven en anderzijds, en in hoofdzaak, een kader aanreiken zodat u de komende wijzigingen die zich aankondigen, zowel op het vlak van de structurele lastenverlaging, als de doelgroepverminderingen, beter kunt opvolgen. Is er iets dat vollediger of duidelijker kan? Dan kunt u zoals steeds contact met ons opnemen!
unisoc - Kolonel Bourgstraat 122 - 1140 Brussel T +32 (0)2 739 10 72 -
[email protected] - www.unisoc.be auteur: Sylvie Slangen & Michaël De Gols datum uitgave: 31 oktober 2014
2
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
Inhoudsopgave 1. Inleiding ............................................................................ 5 2. Lastenverlagingen: Algemeen .................................................. 7 2.1 Een aantal belangrijke principes onderliggend aan RSZ- lastenverlagingen .. 8 2.2 De prestatiebreuk (µ) ............................................................................................... 9 2.3 Vaste multiplicatiefactor (ß).................................................................................. 10
3. De structurele lastenverlaging............................................... 13 3.1 De regelgeving ....................................................................................................... 14 3.2 Algemeen ................................................................................................................ 14 3.2.1 Principes .......................................................................................................................... 14 3.2.2 Berekening structurele lastenverlaging ........................................................................ 14 3.2.3 Berekening van het forfaitair verminderingsbedrag R ............................................... 15
3.3 Drie categorieën van de structurele lastenverlaging ........................................ 15 3.4 Het vast verminderingsbedrag F .......................................................................... 16 3.5 De hogelonencomponent(δ x (W-S1)) ................................................................ 17 3.5.1 De hogelonengrens S1 ................................................................................................... 17 3.5.2 Het loon W ...................................................................................................................... 18 3.5.3 De hellingscoëfficiënt Δ................................................................................................. 18
3.6 De lagelonencomponent (α x (S0 – S)) ................................................................ 18 3.6.1 De lagelonengrens S0 .................................................................................................... 19 3.6.2 Het refertekwartaalloon S .............................................................................................. 19 3.6.3 De hellingscoëfficiënt ................................................................................................. 20
3.7 Forfaitair verminderingsbedrag R: samenvatting ............................................... 21 3.8 Berekening uiteindelijke bedrag van de structurele lastenverlaging .............. 21 3.8.1 In algemene bewoordingen ......................................................................................... 21 3.8.2 Een cijfervoorbeeld ........................................................................................................ 22
3.9 Grafische voorstelling structurele lastenverlaging .............................................. 24
4. Verminderingen voor doelgroepen .......................................... 26 4.1 De regelgeving ....................................................................................................... 27 4.2 Algemeen ................................................................................................................ 27 4.2.1 Retro acta ....................................................................................................................... 28 4.2.2 Principes .......................................................................................................................... 29 4.2.3 Berekening doelgroepvermindering ............................................................................ 30
4.3 Oudere werknemers............................................................................................... 30 4.4 Eerste aanwervingen ............................................................................................. 31 4.5 Collectieve arbeidsduurvermindering & vierdagenweek ................................. 32 4.6 Langdurig werkzoekenden.................................................................................... 33 4.6.1 De doelgroepvermindering langdurig werkzoekenden ............................................ 34 4.6.2 De werkuitkering ............................................................................................................. 38
3
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
4.7 Jonge werknemers ................................................................................................. 39 4.8 Mentors .................................................................................................................... 41 4.9 Doelgroepverminderingen i.k.v. de Zesde Staatshervorming .......................... 42 4.10 Berekening uiteindelijke bedrag van de doelgroepvermindering ................ 45
5. Bijlage ............................................................................ 46 5.1 Gelijkstellingen langdurig werkzoekenden – Categorie Activa ....................... 47 5.2 Tabel langdurig werkzoekenden – Categorie Activa........................................ 49 5.3 Gelijkstellingen langdurig werkzoekenden – Categorie doorstromingsprogramma’s ........................................................................................ 51 5.4 Tabel langdurig werkzoekenden – Categorie doorstromingsprogramma’s ... 52 5.5 Gelijkstellingen langdurig werkzoekenden – Categorie Sine ............................ 53 5.6 Tabel langdurig werkzoekenden – Categorie Sine ............................................ 54 5.7 Gelijkstellingen in het kader van de Activa-werkuitkering ................................ 56 5.8 Tabel ACTIVA-werkuitkering .................................................................................. 58 5.9 Tabel middengeschoolden, laaggeschoolden en erg laaggeschoolden .... 60 5.10 Mentors – doelgroepen ten aanzien van wie zij stages moeten verzorgen & opleidingen moeten geven ........................................................................................ 62 5.11 Aantal “mentoren” waarvoor de doelgroepvermindering genoten kan worden ........................................................................................................................... 63
4
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
1. Inleiding 5
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
Op 1 juli 2014 zijn, ingevolge de zesde staatshervorming, een aantal bevoegdheden overgedragen van het federale niveau naar de gemeenschappen en de gewesten. Eén van die bevoegdheden zijn de doelgroepverminderingen. Die doelgroepverminderingen maken deel uit van een groter geheel, nl. de RSZ-lastenverlagingen. Opdat duidelijk zou zijn wat precies geregionaliseerd wordt en wat federaal blijft, leek het ons opportuun om u in dit DOSSIER een algemeen overzicht te geven van de RSZ-lastenverlagingen zoals die op 1 juli 2014 bestonden. Ten eerste moet men de structurele lastenverlaging onderscheiden. In dit deel van het DOSSIER wordt uiteengezet hoe de structurele lastenverlaging berekend moet worden. De structurele lastenverlaging is ook na 1 juli 2014 een federale materie gebleven. Dit deel van het DOSSIER zal dan ook naar de toekomst toe behouden blijven, en verder uitgewerkt worden indien er zich wijzigingen voordoen. Een tweede luik van dit DOSSIER behelst de doelgroepverminderingen. In dit luik is het de bedoeling om u een overzicht te geven van alle doelgroepverminderingen op datum van 1 juli 2014. In het luik over de doelgroepverminderingen wordt ook ingegaan op de activering van de werkloosheidsuitkering, de zogenaamde activa-werkuitkering, omwille van de band met de doelgroepvermindering “langdurig werklozen”. Op 1 juli 2014 zijn de regio’s bevoegd geworden voor de doelgroepverminderingen en activa-werkuitkeringen. Daarom zal unisoc deze materie, naar de toekomst toe, niet meer kunnen opvolgen. Het zullen de regionale vzw’s zijn die u over dit onderwerp verder zullen informeren. Het laatste deel van dit DOSSIER is de bijlage. Om de doelgroepverminderingen zo begrijpelijk mogelijk uiteen te zetten, leek het ons opportuun om niet te veel in details en cijfers te verzanden, en vooral te focussen op de belangrijkste samenstellende elementen van de diverse verminderingen. Voor de volledigheid van uw informatie, hebben we er voor geopteerd om deze detail- en cijferinformatie toch te hernemen in een bijlage. Voor elk onderwerp waar extra informatie bij werd voorzien, is een link naar de bijlage toegevoegd. Ook kunt u gemakkelijk terugkeren naar de hoofdtekst door de “ga terug”-link te gebruiken. Dit DOSSIER behandelt dus én de structurele lastenverlaging én doelgroepverminderingen. Hierbij is wel gefocust op wat relevant is voor socialprofitwerkgever. Zo zult u in de uitleg over de doelgroepverminderingen dan niets terug vinden over het huispersoneel, over herstructureringen en over horecapersoneel.
de de ook het
Ook wordt in dit DOSSIER vooralsnog niet ingegaan op de sociale Maribel en de projecten ter bevordering van de tewerkstelling in de socialprofitsector.
6
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
2. Lastenverlagingen: Algemeen
7
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
Vooraleer in te gaan op de structurele lastenverlaging en op de doelgroepverminderingen is het nuttig om eerst even stil te staan bij een aantal principes die zowel de structurele lastenverlaging als de doelgroepverminderingen schragen. Ook wordt een woordje uitleg gegeven over een aantal factoren die het uiteindelijke bedrag van zowel de structurele lastenverlaging als de doelgroepvermindering mee bepalen, nl. de prestatiebreuk en de vaste multiplicatiefactor.
2.1 Een aantal belangrijke principes onderliggend aan RSZ- lastenverlagingen De volgende principes zijn van belang bij het bestuderen van de RSZ-lastenverlagingen:
Het is belangrijk op te merken dat de RSZ-lastenverlagingen betrekking hebben op één kwartaal. De genoemde bedragen zijn dus bedragen op kwartaalbasis, en niet op maandbasis.
De lastenverlagingen worden berekend per tewerkstellingslijn in het betreffende kwartaal. De tewerkstellingslijn zou men kunnen omschrijven als elke tewerkstelling van één werknemer bij één werkgever op basis van één overeenkomst. Het is dan ook mogelijk dat er voor één werknemer in één kwartaal meerdere tewerkstellingslijnen bij één werkgever voorkomen: bijvoorbeeld omdat de werknemer tijdens dat kwartaal tewerkgesteld werd op basis van meerdere contracten of er bijvoorbeeld sprake is van een overgang van een deeltijds contract naar een voltijds contract tijdens het kwartaal. Meerdere tewerkstellingen in één enkel kwartaal geven aanleiding tot meerdere berekeningen van de potentiële lastenverlagingen.
De werkgever kan per tewerkstellingslijn, de structurele lastenverlaging cumuleren met maximaal één doelgroepvermindering. De werkgever kan dus genieten van: o En de structurele lastenverlaging (afhankelijk van de categorie waartoe de werknemer behoort); o En één doelgroepvermindering (indien aan de voorwaarden voldaan). Indien een werkgever voor een werknemer tijdens hetzelfde kwartaal van meerdere tewerkstellingslijnen gebruik maakt, is er geen bezwaar tegen dat op de bijdragen m.b.t. de eerste tewerkstellingslijn doelgroepvermindering A toepast wordt en op de bijdragen m.b.t. de tweede tewerkstellingslijn doelgroepvermindering B. Het cumulatieverbod tussen twee vermindering komt er dus op neer dat beide niet samen mogen worden aangerekend op de bijdragen die betrekking hebben op eenzelfde tewerkstellingslijn.
8
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
De structurele lastenverlaging en de doelgroepvermindering zijn voor één welbepaalde tewerkstelling niet cumuleerbaar met een andere vermindering van de werkgeversbijdragen, met uitzondering van de sociale Maribel (indien aan de voorwaarden voldaan). De doelgroepvermindering langdurig werkzoekenden, gesubsideerde contractuelen 1 en artikel 60 §7 daarentegen zijn ook met de vermindering sociale maribel niet cumuleerbaar. Bij het berekenen van het verminderingsbedrag trekt men eerst het bedrag sociale maribel af van de verschuldigde werkgeversbijdragen om het maximale bedrag aan werkgeversbijdragen te kennen waarop de geharmoniseerde vermindering in mindering mag worden gebracht. Vermits werknemers voor wie de werkgever de doelgroepvermindering langdurig werkzoekenden geniet, of de doelgroepvermindering gesubsidieerde contractuelen en artikel 60, §7 niet tot het toepassingsgebied van de vermindering sociale maribel behoren, moet het forfait bij deze werknemers niet in mindering worden gebracht. Voor de werknemers van beschutte werkplaatsen geldt een aparte regeling. Het bedrag sociale maribel moet NOOIT vooraf in mindering gebracht worden.
Negatieve sociale bijdragen zijn niet toegelaten. Dit betekent dat het niet mogelijk is dat het bedrag van de vermindering van socialezekerheidsbijdragen hoger ligt dan het bedrag van de verschuldigde bijdragen. Men kan, met andere woorden, niet meer verminderen dan dat men verschuldigd is.
De berekening van de structurele lastenverlaging en doelgroepvermindering vertrekt vanuit de hypothese dat het over een voltijdse tewerkstelling gaat. De bijdragevermindering wordt daarna met de reëel geleverde prestaties in overeenstemming gebracht door rekening te houden met de prestatiebreuk (µ) van de tewerkstellingslijn en een vaste multiplicatiefactor (β).
2.2 De prestatiebreuk (µ) Aan de hand van de prestatiebreuk wordt het bedrag van de RSZ-vermindering (structurele en/of doelgroep) geproportioneerd in functie van het effectief aantal gewerkte arbeidsdagen (of arbeidsuren) en de daarmee gelijkgestelde dagen (of uren). De prestatiebreuk µ wordt bepaald per tewerkstellingslijn waarvoor de vermindering wordt berekend. Er wordt een onderscheid gemaakt naargelang de tewerkstelling wordt aangegeven in dagen en/of in uren.
1
Dit geldt niet voor gesubsidieerde contractuelen tewerkgesteld onder de voorwaarden van het KB nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen. In dit geval wordt de sociale Maribel evenwel beperkt tot het bedrag van de loonmatigingsbijdrage.
9
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
Om de prestatiebreuk te berekenen worden het aantal (effectieve en gelijkgestelde) arbeidsdagen of -uren op kwartaalbasis gedeeld door het product dat men bekomt door het aantal arbeidsdagen per week van het arbeidsstelsels, of in voorkomend geval, het gemiddeld aantal uren per week van een maatpersoon te vermenigvuldigen met 13 (het aantal weken in een kwartaal). Dit ziet er als volgt uit in breukvorm: Het aantal (effectieve en gelijkgestelde) arbeidsdagen of -uren op kwartaalbasis Het aantal dagen van tewerkstelling van het arbeidsstelsel per week of, in voorkomend geval, het gemiddeld aantal uren van een maatpersoon per week x 13 Voor meer gedetailleerde informatie verwijzen we naar de RSZ-website.
2.3 Vaste multiplicatiefactor (ß) De vaste multiplicatiefactor wordt berekend op basis van alle prestatiebreuken van de werknemer bij dezelfde werkgever. Door de som van alle prestatiebreuken komt men tot de totale prestatie van die werknemer (µglob). De vaste multiplicator β maakt het mogelijk om een minimumprestatiegrens, die 0,275 (27,5%) bedraagt, in te voeren en te controleren. Indien de totale prestaties van de werknemer bij de werkgever onder die grens liggen, kan geen enkele vermindering toegepast worden (behoudens enkele uitzonderingen, zie infra). De vaste multiplicator β maakt het voorts mogelijk om af te wijken van een strikt proportionele vermindering van de bijdragen in geval van onvolledige kwartaalprestaties, dit om meer werken aan te moedigen (de correctie is voordeliger naarmate meer gepresteerd wordt). Onder onvolledige kwartaalprestaties wordt gedoeld op de hierna volgende situaties:
deeltijdse werknemers; werknemers in het kwartaal waarin ze in- of uit diensttreden; werknemers aangegeven met niet-bezoldigde dagen (zoals gelijkgestelde dagen ziekte, economische werkloosheid, staking enz.).
10
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
De vaste multiplicatiefactor β kan verschillend zijn voor de structurele lastenverlaging en de doelgroepvermindering. Dit wordt geïllustreerd in onderstaande tabel: Totale prestaties van een werknemer bij één werkgever (µglob)
Structurele lastenverlaging
Indien µglob gelijk is aan of groter is dan 0,80
β bedraagt µglob.
1/
Dit betekent dat men vanaf 80% prestaties van een volledige lastenverlaging geniet.
Doelgroepvermindering
Totale prestaties van een werknemer bij één werkgever (µglob)
β bedraagt 1/ µglob.
Indien µglob gelijk is aan of groter is dan 0,80
Dit betekent dat men vanaf 80% prestaties van een volledige doelgroepvermindering geniet.
We illustreren dit even aan de hand van een voorbeeld, waarin de werknemer in geval van volledige kwartaalprestaties voor zijn werkgever het recht opent op een structurele bijdragevermindering van €471,00- (werknemer die ressorteert onder categorie 3). De werknemer en de werkgever zijn verbonden door één arbeidsovereenkomst waardoor de prestatiebreuk µ gelijk is aan de totale prestatie µglob. Prestatie
Berekening strikt pro rata
Toepassing β = daadwerkelijk voordeel
100%
471,00
471,00
90%
423,90
471,00
80%
376,80
471,00
70%
329,70
402,89
60%
282,60
337,42
50%
235,50
277,89
11
toegekend
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
20%
94,20
111,16 (Want één van de 4 uitzonderingen!)
TERUG
12
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
3. De structurele lastenverlaging 13
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
3.1 De regelgeving Dit hoofdstuk over de structurele lastenverlaging werd opgesteld op basis van volgende wetgevende teksten: -
De Programmawet van 24 december 2002 (I), art. 324-334 (BS 31/12/2002). Het Koninklijk Besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de socialezekerheidsbijdragen (BS 06/06/2003).
3.2 Algemeen 3.2.1 Principes De structurele lastenverlaging is een verlaging van de RSZ-werkgeversbijdragen. Bij de berekening van deze lastenverlaging moet met volgende elementen rekening worden gehouden: Het is een lineaire bijdragevermindering. Alle werknemers openen voor hun werkgever het recht op deze bijdragevermindering. Dit in tegenstelling tot de doelgroepverminderingen waar de lastenverlaging bepaald wordt aan de hand van de kenmerken die al dan niet aanwezig zijn in hoofde van de werknemer. De werkgever kan per tewerkstellingslijn van een werknemer genieten van de structurele vermindering. De rechtopenende werknemers zijn diegenen die onderworpen zijn aan het geheel der regelingen als bedoeld in artikel 21, §1 van de wet van 29 juni 1981. De structurele lastenverlaging vindt met andere woorden toepassing in de private sector (op een beperkt aantal uitzonderingen na). De publieke sector geniet nauwelijks van deze vermindering behoudens een aantal uitzonderingen. Meer concrete info over deze uitzonderingen in zowel de private als publieke sector vindt u via deze link naar de RSZ-website.
3.2.2 Berekening structurele lastenverlaging Om het bedrag van de structurele lastenverlaging (Ps) te bepalen, moet men het forfaitair verminderingsbedrag R vermenigvuldigen met de prestatiebreuk µ en de vaste multiplicatiefactor ß(s). Uitgedrukt in een formule, ziet dit er als volgt uit: (Ps) = R x µ x βs De prestatiebreuk (µ) en de vaste multiplicatiefactor ß (s) zijn reeds in detail besproken in het vorige luik (punten 2.2 en 2.3).
14
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet met welke elementen rekening gehouden moet worden bij de berekening van het forfaitair verminderingsbedrag R.
3.2.3 Berekening van het forfaitair verminderingsbedrag R Het forfaitair verminderingsbedrag R bestaat uit: - Een vast verminderingsbedrag F; - Een lagelonencomponent, dit is een extra vermindering bovenop het vast verminderingsbedrag F indien het refertekwartaalloon S lager is dan de vastgestelde loongrens S0; - Een hogelonencomponent, dit is een extra vermindering bovenop het vast verminderingsbedrag F indien het loon W hoger is dan een vastgestelde loongrens S1. Logischerwijs kan men niet genieten van én de lagelonencomponent, én de hogelonencomponent: ofwel zal het refertekwartaalloon lager liggen dan S 0, ofwel zal het loon hoger liggen dan S1. Uitgedrukt in een wiskundige formule kan men het forfaitair verminderingsbedrag R als volgt uitdrukken: R = F + x (S0 – S) + δ x (W-S1) De componenten waarmee rekening gehouden moet worden bij de berekening van het forfaitair verminderingsbedrag R, verschillen naargelang de categorie waartoe de tewerkgestelde werknemers behoren. Daarom zullen eerst deze categorieën, drie in totaal, uiteengezet worden, alvorens in te gaan op de verschillende componenten van het forfaitair verminderingsbedrag R.
3.3 Drie categorieën van de structurele lastenverlaging Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen drie verschillende categorieën. Categorie 1 van de structurele lastenverlaging bestaat uit alle werknemers die niet behoren tot categorie 2 of categorie 3. In categorie 2 van de structurele lastenverlaging gaat het om werknemers die tewerkgesteld worden door werkgevers die onder het toepassingsgebied van de sociale Maribel ressorteren (met uitzondering van de werknemers tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder het PC van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp en de werknemers die worden tewerkgesteld in een erkende beschutte werkplaats). Om
15
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
misverstanden te vermijden, verduidelijken we dat de sociale werkplaatsen niet langer onder de sociale Maribel vallen (en dus niet onder categorie 2 van de structurele lastenverlaging ressorteren). Categorie 3 van de structurele lastenverlaging omvat de werknemers die tewerkgesteld worden in een erkende beschutte werkplaats. Deze categorieën zijn van belang, omdat ze een invloed hebben op de bedragen van de samenstellende elementen van het forfaitair verminderingsbedrag R en de manier van berekening van het forfaitair verminderingsbedrag R. In het vervolg van dit hoofdstuk verduidelijken we dit voor elk van de samenstellende elementen.
3.4 Het vast verminderingsbedrag F Het vast verminderingsbedrag F varieert naargelang de categorie van de structurele lastenverlaging waartoe de werknemer behoort. Voor categorie 1 bedraagt dit bedrag momenteel 462,60 euro. In uitvoering van het competitiviteitspact wordt dit bedrag van 462,60 euro vanaf 1 januari 2015, 2017 en 2019 telkens verhoogd met een bedrag van €14 euro. 2 Voor categorie 2 is dit bedrag gelijk aan 0 EURO. Voor de werknemers van categorie 2 wordt een gelijkaardig, maar lager forfait gestort in de fondsen sociale Maribel. Voor categorie 3 gaat het actueel om een bedrag van 471,00 euro. De beschutte werkplaatsen, die onder het toepassingsgebied van de sociale Maribel ressorteren, genieten desondanks ook van een vast verminderingsbedrag F dat daarenboven hoger ligt dan het forfait van toepassing in categorie één. De reden hiervan is dat categorie 3 van de structurele lastenverlaging in 1999 is ingevoerd als engagement van de federale overheid om de meerkost t.g.v. de invoering van het minimumloon (GGMMI 3) voor de doelgroepwerknemers in de beschutte werkplaatsen mee te helpen financieren. De bedragen van het vast verminderingsbedrag F worden niet (automatisch) geïndexeerd.
2
Het vast verminderingsbedrag F voor categorie 1 is sinds 1 april 2013 tot drie maal toe verhoogd. In de nasleep van de IPA-besprekingen 2013/14 zijn twee verhogingen van F doorgevoerd: vanaf 1 april 2013 tot €452,50- en vanaf 1 januari 2014 tot €455-. Een vooralsnog laatste verhoging heeft plaatsgevonden op (nogmaals) 1 januari 2014, tot het huidige bedrag van €462,60-, als compensatie voor de afschaffing van de carenzdag in het kader van het eenheidsstatuut arbeiders-bedienden. 3 Gewaarborgd Gemiddeld Minimum MaandInkomen (GGMMI)
16
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
3.5 De hogelonencomponent (δ x (W-S1)) Bovenop het vast verminderingsbedrag F kan er van een extra vermindering worden genoten indien het loon een bepaald grensbedrag overstijgt. Hoe meer het loon boven het grensbedrag uitstijgt, hoe groter de extra vermindering (dit in tegenstelling tot het verminderingsbedrag F dat een vaste waarde heeft). Voor de berekening van de hogelonencomponent zijn drie factoren van belang: - De hogelonengrens S1; - Het loon W; - De hellingscoëfficiënt δ. Op basis van deze drie elementen kan men de volgende berekening maken: Hogelonencomponent = δ x (W-S1)
3.5.1 De hogelonengrens S1 De hogelonengrens is het grensbedrag vanaf waar een extra RSZ-vermindering bovenop het vast verminderingsbedrag F genoten kan worden. Dit grensbedrag is afhankelijk van de categorie van de structurele lastenverlaging waaronder de werknemer ressorteert. Voor categorie 1 is de hogelonengrens vastgesteld op 13.401,07 EURO. Voor categorieën 2 en 3 is de hogelonengrens vastgelegd op 12.484,80 EURO. 4 De werknemers onder categorieën 2 en 3 openen met andere woorden sneller het recht op een extra vermindering dan de werknemers onder categorie 1. Vanaf 2012 worden de hogelonengrenzen aangepast bij elke verhoging van de loongrenzen van de werkbonus als gevolg van een indexaanpassing. Deze aanpassing van de hogelonengrenzen loopt vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de loongrenzen van de werkbonus worden verhoogd. Indien de verhoging van de loongrenzen in het begin van het kwartaal plaatsvindt, heeft de aanpassing van de hogelonengrenzen al gevolgen vanaf dat kwartaal.
4
De hogelonengrens heeft lange tijd €12.000- bedragen. Vanaf het tweede kwartaal 2012 is de grens verhoogd tot €12.240- als één van de besparingsmaatregelen van de toenmalige federale regering. De grens is vervolgens nog verder verhoogd, weliswaar enkel voor categorie 1: vanaf het tweede kwartaal 2013 tot €13.359,80- en vanaf het eerste kwartaal 2014 tot €13.401,07. Deze laatste twee verhogingen zijn het automatische gevolg van de verhoging van het vaste verminderingsbedrag F voor categorie 1 (zie voetnoot 1).
17
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
3.5.2 Het loon W Het loon dat in aanmerking genomen moet worden, is de loonmassa die per tewerkstellingslijn driemaandelijks wordt aangegeven aan 100% (dit is het brutomaandloon, zonder aftrek van de socialezekerheidsbijdragen verschuldigd door de werknemer). Bepaalde vergoedingen worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het loon W: de vergoedingen die worden betaald ingevolge een verbreking van de arbeidsovereenkomst en in zoverre deze worden uitgedrukt in arbeidsduur, de eindejaarspremies die betaald worden door derden, de vergoedingen voor uren die geen arbeidsuren zijn, de vergoedingen enkel vertrekvakantiegeld uitbetaald door een werkgever aan zijn (ex-) werknemer.
3.5.3 De hellingscoëfficiënt Δ Zoals al gezegd, hoe meer het loon boven de hogeloongrens S 1 uitstijgt, hoe groter de extra vermindering bovenop het vast verminderingsbedrag F. De hellingscoëfficiënt delta (δ) zorgt voor dit recht evenredig verband tussen het loon en de extra lastenverlaging. De hellingscoëfficiënt δ is vastgelegd op 0,0600 voor zowel categorie 1, 2 en 3 van de structurele lastenverlaging.
3.6 De lagelonencomponent (α x (S0 – S)) Bovenop het vast verminderingsbedrag F kan er van een extra vermindering worden genoten indien het loon lager ligt dan een bepaald grensbedrag. Hoe meer het loon onder het grensbedrag ligt, hoe groter de extra vermindering, dit in tegenstelling tot het verminderingsbedrag F dat een vaste waarde heeft. Voor de berekening van de lagelonencomponent zijn drie factoren van belang: - De lagelonengrens S0; - Het refertekwartaalloon S; - De hellingscoëfficiënt . Op basis van deze drie elementen kan men de volgende berekening maken: Lagelonencomponent = x (S0 – S)
18
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
3.6.1 De lagelonengrens S0 De lagelonengrens is het grensbedrag waaronder een extra RSZ-vermindering bovenop het vast verminderingsbedrag F genoten kan worden. Dit grensbedrag is afhankelijk van de categorie van de structurele lastenverlaging waaronder de werknemer ressorteert. Voor categorie 1 is de lagelonengrens vastgesteld op 5.560,49 EURO, voor categorie 2 is dat 6.150,00 EURO en voor categorie 3 bedraagt de lagelonengrens 7.225,00 EURO.5 De hogere grenzen voor de categorieën 2 en 3 betekenen dat meer werknemers uit deze categorieën het recht op een extra verlaging voor hun werkgever openen, met die nuance dat er voor categorie 2 geen vast verminderingsbedrag van toepassing is (omwille van de Sociale Maribel!). Vanaf 2014 wordt de lagelonengrens voor categorieën 1 en 2 aangepast bij elke verhoging van de loongrenzen van de werkbonus als gevolg van een indexaanpassing. Deze aanpassing van de lagelonengrens loopt vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de loongrens van de werkbonus wordt verhoogd. Indien de verhoging van de loongrens van de werkbonus in het begin van het kwartaal plaatsvindt, heeft de aanpassing van de lagelonengrens al gevolgen vanaf dat kwartaal. De lageloongrens voor categorie 3 daarentegen wordt al sinds 2005 aan de index aangepast, wederom als onderdeel van het engagement van de federale overheid bij de financiering van de meerkost als gevolg van de invoering van het minimumloon voor de doelgroepwerknemers in de beschutte werkplaatsen. In uitvoering van het competitiviteitspact wordt de lagelonengrens vanaf 1 januari 2015, 2017 en 2019 telkens verhoogd met een bedrag van €480 EURO. Deze verhoging geldt zowel voor de lagelonengrens van categorie 1 van de structurele lastenverlaging, als voor de categorieën 2 en 3!
3.6.2 Het refertekwartaalloon S Met het refertekwartaalloon bedoelt men het brutokwartaalloon in geval van volledige arbeidsprestaties. Voor werknemers die dat kwartaal niet voltijds hebben gewerkt, wordt hun loon omgerekend alsof ze dat kwartaal wel voltijds zouden hebben gewerkt. We merken op dat deze correctie naar een voltijdse tewerkstelling niet gebeurt voor de berekening van de hogelonengrens.
5
De lageloongrens heeft sinds 2005 lange tijd €5.870- bedragen voor categorieën 1 en 2. Vanaf het eerste kwartaal 2013 is de grens verhoogd in het kader van de relancestrategie. De bedoeling was op deze manier de tewerkstelling van laaggekwalificeerde werknemers aan te zwengelen. Deze verhoging is gefinancierd door de lastenverlaging bij onvolledige kwartaalprestaties te verlagen. Voor categorie 1 is de grens vanaf het tweede kwartaal 2013 en nogmaals vanaf het eerste kwartaal 2014 opnieuw naar onderen bijgesteld. Deze aanpassing is een automatisch gevolg van de verhoging van het vast verminderingsbedrag F (zei voetnoot 1). Categorie 3 heeft steeds genoten van een hogere lagelonengrens omdat, in tegenstelling tot categorieën 1 en 2, deze lagelenengrens al vanaf 2005 geïndexeerd wordt.
19
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
De omrekening naar een (fictief) voltijds loon gebeurt omdat men anders te makkelijk onder deze lageloongrens zou kunnen vallen en dus van de vermindering zou kunnen genieten. Iemand die bijvoorbeeld halftijds tewerkgesteld wordt (en dus naar verhouding betaald wordt), zou van deze extra vermindering kunnen genieten voor een loon dat niet noodzakelijk "laag" is. De berekening van het refertekwartaalloon gebeurt als volgt: 1. Omzetting van het reële loon op kwartaalbasis naar een voltijds loon op weekbasis: het loon zoals driemaandelijks wordt aangegeven wordt gedeeld door het aantal effectieve en gelijkgestelde arbeidsdagen of arbeidsuren; vervolgens vermenigvuldigd met het aantal dagen, in voorkomend geval het gemiddeld aantal uren, van een maatpersoneel per week. 2. Omzetting van het voltijds loon op weekbasis naar een voltijds loon op kwartaalbasis: het voltijds loon op weekbasis wordt vermenigvuldigd met 13 (13 weken vormen immers één kwartaal). Opgelet! Een aantal vergoedingen moet niet meegenomen worden voor de berekening van het refertekwartaalloon S. Voor meer gedetailleerde informatie, verwijzen we daarom naar volgende link op de RSZ-website.
3.6.3 De hellingscoëfficiënt Zoals al gezegd, hoe meer het loon onder de lagelonengrens S0 ligt, hoe groter de extra vermindering bovenop het vast verminderingsbedrag F. De hellingscoëfficiënt zorgt voor dit recht evenredig verband tussen loon en extra lastenverlaging. De hellingscoëfficiënt is afhankelijk van de categorie waarop ze betrekking heeft: -
De hellingscoëfficiënt voor categorie 1 bedraagt 0,1620; De hellingscoëfficiënt voor categorie 2 bedraagt 0,2557; De hellingscoëfficiënt voor categorie 3 bedraagt 0,1785.
Hoe groter de hellingscoëfficiënt alfa, hoe sneller het extra verminderingsbedrag voor de werkgever stijgt naarmate het loon daalt. Anders gezegd, voor een gelijk laag loon is het extra verminderingsbedrag waarop een werkgever recht heeft het voordeligst in categorie 2, gevolgd door categorie 3 en tenslotte categorie 1.
20
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
3.7 Forfaitair verminderingsbedrag R: samenvatting Het forfaitair verminderingsbedrag R bestaat, zoals bovenstaand uitgelegd, uit drie samenstellende elementen met name vast verminderingsbedrag F, de hoge- en lagelonencomponent. Deze samenstellende elementen kunnen verschillen naargelang de categorie van de structurele lastenverlaging waartoe een werknemer behoort. Samengevat kan het forfaitair verminderingsbedrag R voor elk van de drie categorieën als volgt samengevat worden: R
=
F
+
Lagelonencomponent
+
Hogelonencomponent
Rcategorie 1
=
462,60
+
0,1620 x (5.560,49 – S)
+
0,0600 x 13.401,07)
(W
–
Rcategorie 2
=
0,00
+
0,2557 x (6.150,00 – S)
+
0,0600 x 12.484,80)
(W
–
Rcategorie 3
=
471,00
+
0,1785 x (7.225,00 – S)
+
0,0600 x 12.484,80)
(W
–
3.8 Berekening uiteindelijke bedrag van de structurele lastenverlaging 3.8.1 In algemene bewoordingen Om het uiteindelijke bedrag van de structurele lastenverlaging Ps te bepalen, moet men het forfaitair verminderingsbedrag R vermenigvuldigen met de prestatiebreuk µ en de vaste multiplicatiefactor ß(s). Uitgedrukt in een formule, ziet dit er zo uit: (Ps) = R x µ x βs
21
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
De berekening van de structurele lastenverlaging, zoals uitgelegd in de punten 3.4 tot en met 3.7, vertrekt vanuit de hypothese dat het over een voltijdse tewerkstelling gaat.6 In een tweede fase moet het aldus bekomen verminderingsbedrag dus nog geproportioneerd worden in functie van de eigenlijke prestaties aan de hand van de prestatiebreuk µ en de vaste multiplicatiefactor ß(s). Voor meer uitleg over deze twee begrippen, verwijzen we naar de uitleg in het begin van deze nota (zie punten 2.2 en 2.3).
3.8.2 Een cijfervoorbeeld Hieronder vindt u een uitgewerkt cijfervoorbeeld. We verwijzen ook naar volgende link, waar u een overzicht vindt van de structurele lastenverlaging zoals die er uit ziet in 2014, 2015 en 2019 (voor de 3 categorieën en rekening houdend met de verhogingen voorzien in het competitiviteitspact). Deze Excel-sheet stelt u in staat om voor een welbepaald maandloon, het effect van de structurele lastenverlaging te raadplegen. Situatieschets Een werknemer uit een beschutte werkplaats (categorie 3) werkt 30 uren per week, terwijl het gemiddeld arbeidsregime van een maatpersoon in de onderneming 36u/week bedraagt. Het loon van de werknemer dat werd aangeven voor het kwartaal bedraagt 6.000 EURO. Berekening De volgende berekening moet gemaakt worden: (Ps) = R x µ x βs Stap 1: We berekenen eerst het forfaitair verminderingsbedrag R: Rcategorie 3 = 471,00 + 0,1785 x (7.225,00 – S) + 0,0600 x (W – 12.484,80) W = 6.000 euro S = 7.200 (S is het bedrag alsof de werknemer voltijdse prestaties aan 100% heeft geleverd, in dit geval in een 36-urenweek, berekend zoals uitgelegd onder punt 3.6.2.); Wanneer we deze elementen invullen in de formule geeft dit: R = 471,00 + 0,1785 x (7.225,00 – 7.200) + 0,0600 x (6.000 – 12.484,80) → er is dus geen hogelonencomponent, omdat het loon W zich onder de hogelonengrens van 12.484,80 euro bevindt. R
= 471,00 + 0,1785 x (7.225,00 – 7.200)
6
Opmerking: In geval van onvolledige prestaties, moet de berekening van de lagelonencomponent daadwerkelijk gebaseerd worden op het fictieve voltijdse loon. Zie punt 3.6.2.
22
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
= 471,00 + 0,1785 x 25,00 = 471,00 + 4,46 = 475,46 Het forfaitair verminderingsbedrag R bedraagt dus 475,46 EURO. Stap 2: Correctie om rekening te houden met reële prestaties Het forfaitair verminderingsbedrag R moet wel nog gecorrigeerd worden om rekening te houden met de reële prestaties. Dit gebeurt door R te vermenigvuldigen met de prestatiebreuk µ en de vaste multiplicatiefactor βs.
De prestatiebreuk µ voor de werknemer die het hele trimester (13 weken) gewerkt heeft aan 30 uren per week bedraagt 83% of 0.83, berekend zoals uitgelegd onder punt 2.2: 𝐴𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑢𝑟𝑒𝑛 𝑔𝑒𝑝𝑟𝑒𝑠𝑡𝑒𝑒𝑟𝑑 𝑜𝑝 𝑘𝑤𝑎𝑟𝑡𝑎𝑎𝑙𝑏𝑎𝑠𝑖𝑠 𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑢𝑟𝑒𝑛 𝑣𝑎𝑛 𝑒𝑒𝑛 𝑚𝑎𝑎𝑡𝑝𝑒𝑟𝑠𝑜𝑜𝑛 𝑝𝑒𝑟 𝑘𝑤𝑎𝑟𝑡𝑎𝑎𝑙
= =
30𝑢 𝑋 13 36𝑢 𝑋 13 390 468
= 0,83
De vaste multiplicatiefactor βs wordt berekend op basis van alle tewerkstellingen bij één werkgever. In dit voorbeeld is er maar één tewerkstelling. De globale tewerkstelling bij de werkgever bedraagt dus eveneens 83%. De tabel onder punt 2.3 leert ons dat de vaste multiplicatiefactor βs bij een tewerkstelling van 0,83% gelijk is aan 1/ µ glob, in dit concrete geval is dit dus: 1/0.83. Concreet betekent dit dat de werkgever de volledige vermindering kan toepassen (vanaf 80% prestaties mag men immers de hele vermindering toepassen) zoals onderstaande berekening verduidelijkt.
Forfaitair verminderingsbedrag R = 475,46 EURO = 475,46 EURO
x x
prestatiebreuk µ 0,83
23
x x
Vaste multiplicatiefactor βs 1/0.83
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
Finaal resultaat De werkgever kan van de socialezekerheidsbijdragen die hij dat kwartaal verschuldigd is, een bedrag van 475,46 EURO aftrekken.
3.9 Grafische voorstelling structurele lastenverlaging Onderstaande tabel geeft u een idee van de impact die de hogelonencomponent en de lagelonencomponent hebben op het bedrag van de structurele lastenverlaging.
(Grafiek: FOD WASO) In bovenstaande grafiek komende volgende twee vaststellingen duidelijk naar voren: -
U merkt dat het bedrag van de structurele lastenverlaging snel stijgt indien het refertekwartaalloon lager ligt dan de lagelonengrens. Vanaf een bepaald bedrag (€3.058,25-) is de maximale structurele lastenverlaging bereikt, waarna het bedrag aan bijdragevermindering opnieuw daalt: onder €3.058,25 is de vaste multiplicatiefactor s minder voordelig waardoor de extra lastenverlaging voor lage lonen minder snel stijgt.
24
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
-
De hellingscoëfficiënt van de hogelonencomponent (0,0600) is kleiner dan de hellingscoëfficiënt van de lagelonengrens. Daardoor zie je een geleidelijkere stijging van het bedrag van de structurele lastenvermindering voor de hoge lonen in vergelijking met de lage lonen. TERUG
25
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
4. Verminderingen voor doelgroepen 26
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
4.1 De regelgeving Dit hoofdstuk over doelgroepverminderingen werd opgesteld op basis van volgende wetgevende teksten: 1. Programmawet van 24 december 2002 (I) (BS 31/12/2002). 2. Koninklijk Besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de socialezekerheidsbijdragen (BS 06/06/2003). 3. Koninklijk Besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden (BS 12/01/2002).
4.2 Algemeen In dit luik van de nota vindt u een overzicht van de doelgroepverminderingen zoals die bestonden op 1 juli 2014, met name: 1. Oudere werknemers 2. Werknemers van nieuwe werkgevers (eerste aanwervingen) 3. Werknemers van werkgevers die een collectieve arbeidsduurvermindering of een vierdagenweek instellen 4. Langdurig werkzoekenden (Activa, DSP/WEP en Sine) 5. Jonge werknemers 6. Mentors 7. Doelgroepverminderingen i.k.v. de Zesde Staatshervorming: a. Gesubsidieerde contractuelen (gesco's) b. Onthaalouders c. Kunstenaars d. Werknemers tewerkgesteld in het kader van art. 60, §7. De doelgroepverminderingen die betrekking hebben op het huispersoneel, de herstructureringen en het horecapersoneel worden in deze bijdrage niet behandeld, omdat deze van minder belang zijn voor de socialprofitwerkgever. Vanaf 1 juli 2014 zijn de doelgroepverminderingen ingevolge de bevoegdheidsoverdracht die volgt uit de Zesde Staatshervorming, geen federale materie meer. Vanaf deze datum verhuist deze bevoegdheid naar de gewesten. Het Waalse, Vlaamse en Brusselse Gewest zullen vanaf dat ogenblik hun eigen doelgroepenbeleid kunnen voeren. Zolang de gewesten geen initiatieven hebben genomen die wijzigingen aanbrengen aan de federale regelgeving zoals die op 1 juli 2014 bestond, blijven deze federale regels van toepassing. Opgelet! Drie doelgroepen zijn een bevoegdheid van de federale overheid gebleven, nl.: - De doelgroepvermindering “eerste aanwerving”;
27
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
-
De doelgroepvermindering “collectieve arbeidsduurvermindering of het instellen van een vierdagenweek”; En tenslotte de doelgroepvermindering voor het vast personeel in de horeca.
Onderstaande uitleg per doelgroepvermindering vestigt uw aandacht op die elementen per doelgroepvermindering waar we zeker uw aandacht op willen vestigen, in nuttig aangevuld met een bijlage waarin we extra (detail)informatie verwerkt hebben. Het volledig uitschrijven van elke doelgroepvermindering zou ons namelijk te ver leiden en zou deze bijdrage daarenboven moeilijk leesbaar maken.
4.2.1 Retro acta Alvorens in te zoomen op de concrete inhoud van elke doelgroepvermindering, willen we even kort terugblikken op de wijzigingen die de doelgroepverminderingen de afgelopen jaren ondergaan hebben. Met deze terugblik willen we ervoor zorgen dat u doorheen de vele bomen (wijzigingen) het bos blijft zien. Op 1 januari 2004 treedt de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van sociale zekerheidsbijdragen in werking. De toenmalige ministers van Werk en Sociale Zaken, Laurette Onkelinx respectievelijk Frank Vandenbroucke, hadden hiertoe het initiatief genomen vanuit de vaststelling dat het arsenaal aan maatregelen dat sinds de jaren 80 ontwikkeld was om de tewerkstellingspolitiek te ondersteunen door middel van de vermindering van de patronale RSZ-bijdragen uitgegroeid was tot een enorme complex web dat zijn doel voorbijschoot. Lang is het vereenvoudigde doelgroepenbleid niet van wijzigingen gespaard gebleven. In 2005 al heeft het Generatiepact een eerste reeks wijzigingen doorgevoerd. Het ging hoofdzakelijk om een versterking van de doelgroepverminderingen voor de oudere en jongere werknemers. Het merendeel van deze wijzigingen is ondertussen alweer teruggeschroefd. In 2010 heeft de federale regering opnieuw een aantal nieuwe initiatieven genomen op het vlak van de lastenverlagingen in een poging om de financieel-economische crisis die sinds 2008 woedde onder controle te krijgen. Om een idee te krijgen van de maatregelen die indertijd genomen werden, verwijzen we naar de INFO die unisoc toen opgesteld heeft. Let op! Deze nota is louter illustratief: sommige maatregelen zijn inmiddels alweer aangepast en/of teruggedraaid. Een laatste verzameling aan ingrepen is doorgevoerd door de federale regering Di Rupo één. De eerste wijzigingen, waartoe nagenoeg onmiddellijk na de samenstelling van de regering in december 2011 beslist werd, hadden tot doel de economie na de financieeleconomische crisis te doen heropleven. Om u wederom een idee te geven van de doorgevoerde aanpassingen, verwijzen we naar de slides van de WG Sociaal Recht die u puur ter illustratie in de bijlage vindt.
28
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
Met ingang van één januari 2014 ten slotte zijn een aantal specifieke verlagingen van de patronale RSZ-bijdragen (waaronder Gesco's, onthaalouders, kunstenaars en artikel 60,§7) omgevormd tot doelgroepverminderingen om de regionalisering ervan met ingang van 1 juli 2014 technisch te vergemakkelijken. Tien jaar doelgroepenbeleid, zoals hierboven in vogelvlucht overlopen, heeft uiteindelijk de regelgeving zoals die in wat volgt uitgelegd zal worden als finaal resultaat gegeven. Vanaf 1 juli 2014 ligt de bal hoofdzakelijk in het kamp van de bevoegde Gewesten!
4.2.2 Principes De doelgroepverminderingen zijn een verlaging van de RSZ-werkgeversbijdragen. Bij de berekening van deze lastenverlagingen moet met volgende elementen rekening gehouden worden, in aanvulling op de principes reeds vermeld onder punt 2.1 van deze nota: 1. Doelgroepverminderingen zijn voorwaardelijke verminderingen met dien verstande dat werknemers voor hun werkgever het recht op een doelgroepvermindering slechts openen in de mate dat zij aan welbepaalde vooropgestelde voorwaarden beantwoorden. Dit in tegenstelling tot de structurele lastenverlaging waar elke werknemer voor zijn werkgever het recht op een vermindering geeft. 2. We herinneren eraan dat de werkgever per tewerkstellingslijn van een werknemer slechts van één doelgroepvermindering kan genieten. Dit betekent dat men per tewerkstellingslijn maar één doelgroepvermindering kan cumuleren met de structurele lastenverlaging. De werkgever zal dus moeten bepalen welke doelgroepvermindering voor hem het voordeligst is. De structurele lastenverlaging en de doelgroepvermindering zijn voor één welbepaalde tewerkstelling niet cumuleerbaar met een andere vermindering van de werkgeversbijdragen, met uitzondering van de sociale Maribel (indien aan de voorwaarden voldaan). De doelgroepvermindering langdurig werkzoekenden, gesubsideerde contractuelen en artikel 60 §7 daarentegen zijn ook met de vermindering sociale maribel niet cumuleerbaar. 3. Zoals onder punt 2.1. gesteld, worden de doelgroepverminderingen toegekend op kwartaalbasis. Het aantal kwartalen waarin een werkgever recht heeft op de vermindering varieert naargelang de doelgroepvermindering waarover het gaat. 4. De rechtopenende werknemers zijn diegenen onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. In tegenstelling tot de structurele lastenverlaging moet een werknemer dus niet noodzakelijk aan alle sociale zekerheidsregelingen onderworpen zijn. Dit betekent dat de doelgroepverminderingen in de publieke sector een ruimere toepassing vinden dan de structurele lastenverlaging. Hoe ruim is verschillend naargelang de doelgroep zoals bij de hierna volgende bespreking van de diverse verminderingen duidelijk zal worden.
29
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
4.2.3 Berekening doelgroepvermindering Om het bedrag van de doelgroepvermindering (Pg) te bepalen, moet men het forfaitair verminderingsbedrag G vermenigvuldigen met de prestatiebreuk µ en de vaste multiplicatiefactor ß(g). Uitgedrukt in een formule, ziet dit er als volgt uit: (Pg) = G x µ x βg De prestatiebreuk (µ) en de vaste multiplicatiefactor ß(g) zijn reeds in detail besproken in het vorige luik (punten 2.2 en 2.3). In dit hoofdstuk wordt per doelgroepvermindering uiteengezet welk forfaitair verminderingsbedrag G toepassing vindt alsook de voorwaarden waaraan beantwoord moet worden om voor deze vermindering in aanmerking te komen.
4.3 Oudere werknemers Regionale bevoegdheid vanaf 01/07/2014 De doelgroepvermindering Oudere werknemers vindt toepassing op de werkgevers die werknemers tewerkstellen welke onderworpen zijn aan het geheel der regelingen als bedoeld in artikel 21, §1 van de wet van 29 juni 1981. Het toepassingsgebied is met andere woorden identiek aan het toepassingsgebied van de structurele lastenverlaging. Dit betekent concreet een nagenoeg veralgemeende toepassing op de privé-sector en, behoudens een aantal uitzonderingen, geen toepassing in de publieke sector. Meer concrete informatie over deze uitzonderingen in zowel de private als publieke sector vindt u via deze link naar de RSZ-website. De voorwaarden waaraan de werknemer moet beantwoorden om voor zijn werkgever het recht op de doelgroepvermindering Oudere werknemers te openen, zijn als volgt: - De werknemer moet ressorteren onder categorie 1 van de structurele lastenverlaging (zie punt 3.3.) - De werknemer moet minstens 54 jaar oud zijn op de laatste dag van het kwartaal waarop de bijdragevermindering betrekking heeft. - Het refertekwartaalloon moet lager zijn dan de vastgestelde hogelonengrens van de structurele lastenverlaging (13.401,07 EURO vanaf 1 januari 2014; zie punt 3.5.1. Met het refertekwartaalloon bedoelt men het brutokwartaalloon in geval van volledige arbeidsprestaties.) Voor elk van de werknemers die beantwoorden aan bovenstaande voorwaarden, komt de werkgever in aanmerking voor de onderstaande RSZ-vermindering die zoals hoger al gezegd per kwartaal in mindering wordt gebracht: 30
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
Leeftijd
Forfaitair verminderingsbedrag G
54 tot en met 57 jaar
400 euro
58 tot en met 61 jaar
1.000 euro
62 tot en met 64 jaar
1.500 euro
65 jaar en ouder
800 euro
Deze doelgroepvermindering is, in tegenstelling tot andere doelgroepverminderingen, niet beperkt in de tijd!
4.4 Eerste aanwervingen Blijft federale bevoegdheid na 01/07/2014 De werkgever uit de privésector kan in een tijdspanne van telkens 20 kwartalen nadat hij een 1ste, 2de, 3de, 4de of 5de werknemer in dienst heeft genomen voor 13 kwartalen van de doelgroepvermindering Eerste aanwervingen genieten. De 20 kwartalen beginnen telkens te lopen vanaf het kwartaal dat de 1 ste, 2de, 3de, 4de of 5de werknemer in dienst treedt. De werkgever kan de 13 kwartalen zelf kiezen. De werkgever mag voor de indienstneming van de 1ste werknemer sedert minstens 4 opeenvolgende kwartalen niet meer aan de wet van 27 juni 1969 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders onderworpen geweest zijn. Deze laatste situatie viseert die werkgevers die vroeger reeds een werknemer in dienst hadden die de organisatie om welke reden dan ook verlaten heeft. Na meer dan 4 kwartalen besluit de werkgever evenwel om opnieuw tot aanwerving over te gaan. Voorafgaandelijk aan de aanwerving van de 2de, 3de, 4de of 5de werknemer, mag de werkgever nooit meer dan respectievelijk 1, 2, 3 of 4 werknemers hebben tewerkgesteld tijdens de vier opeenvolgende kwartalen die de indienstneming van de extra werknemer voorafgaan. Voor de werkgever die samen met andere werkgevers een technische bedrijfseenheid uitmaakt ten slotte, mag de nieuw in dienst genomen werknemer geen werknemer vervangen die in de loop van de vier kwartalen voorafgaand aan de indienstneming in dezelfde technische bedrijfseenheid werkzaam is geweest.
31
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
De werknemers die voor hun werkgever het recht op een doelgroepvermindering Eerste aanwervingen openen, zijn alle werknemers die onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders met uitsluiting van leerlingen, dienstboden, deeltijds leerplichtigen en gelegenheidsarbeiders 7. Merken we ten andere op dat de bijdragevermindering niet gebonden is aan een welbepaalde werknemer! Dit betekent bijvoorbeeld dat als de werknemer die het recht op de doelgroepvermindering heeft geopend de organisatie verlaat, de lastenverlaging op "naam" van een andere werknemer verder gezet mag worden. De werkgevers die beantwoorden aan bovenstaande voorwaarden komen in aanmerking voor een RSZ-vermindering op kwartaalbasis waarvan het forfaitair verminderingsbedrag G varieert in functie van de aanwerving waarover het gaat. Voor de eerste werknemer bedraagt deze vermindering: - gedurende 5 kwartalen: 1.500 EURO - gedurende de 4 daaropvolgende kwartalen: 1.000 EURO - gedurende de 4 daaropvolgende kwartalen: 400 EURO Voor de tweede werknemer bedraagt deze vermindering: - gedurende 5 kwartalen: 1.000 EURO - gedurende de 8 daaropvolgende kwartalen: 400 EURO Voor de derde, vierde en vijfde werknemer bedraagt deze vermindering: - gedurende 5 kwartalen: 1.000 EURO - gedurende de 4 daaropvolgende kwartalen: 400 EURO De vermindering voor de 4de en 5de werknemer bestaat pas sinds 1 januari 2014!
4.5 Collectieve arbeidsduurvermindering & vierdagenweek Blijft federale bevoegdheid na 01/07/2014 De doelgroepvermindering Collectieve arbeidsduurvermindering en de vierdagenweek is van toepassing op de werkgevers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités of het toepassingsgebied van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. Samengevat zijn dit de werkgevers uit de private sector en de autonome overheidsbedrijven. 7
De leerlingen, dienstboden, deeltijds leerplichtigen en gelegenheidsarbeiders zoals bedoeld in artikel 8bis en 8ter van het KB van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969.
32
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
De werkgever kan genieten van de doelgroepvermindering Collectieve arbeidsduurvermindering en vierdagenweek voor al zijn voltijdse werknemers die voor onbepaalde tijd zijn overgegaan tot: - een collectieve arbeidsduurvermindering: hiervoor moet er sprake zijn van een effectieve arbeidsduurvermindering van minstens een vol arbeidsuur onder de 38 uren per week. De collectieve arbeidsduurvermindering moet daarenboven vrijwillig gebeuren. Dit betekent dat wanneer de arbeidsduur verminderd wordt door het feit dat de werkgever van paritair comité verandert, er geen recht is op deze doelgroepvermindering. - een vierdagenweek: een vierdagenweek bedraagt vier volle dagen, maar kan ook 3 volle en 2 halve dagen bedragen. Twee opmerkingen hierbij: - de werkgever moet de collectieve arbeidsduurvermindering of vierdagenweek niet voor al zijn personeelsleden invoeren. Hij kan ze ook enkel invoeren voor bepaalde categorieën van zijn personeel (bijvoorbeeld alleen voor arbeiders). - ook deeltijdse werknemers van wie het loon wordt aangepast omwille van de invoering van de collectieve arbeidsduurvermindering, komen in aanmerking voor deze doelgroepvermindering. Het bedrag van het forfaitair verminderingsbedrag G bedraagt 400 EURO, en wordt gedurende een welbepaald aantal kwartalen genoten voor zover de arbeidsduurvermindering of invoering van de collectieve vierdagenweek gedurende het volledige kwartaal gehandhaafd werd: - Bij een invoering van een arbeidsduur van 37 uur per week of minder: gedurende 8 kwartalen. - Bij een invoering van een arbeidsduur van 36 uur per week of minder: gedurende 12 kwartalen. - Bij een invoering van een arbeidsduur van 35 uur per week of minder: gedurende 16 kwartalen. - Bij een invoering van een vierdagenweek: gedurende 4 kwartalen. Het kwartaal waarin de werknemer in aanmerking komt voor zowel de vermindering als gevolg van de invoering van een vierdagenweek, als voor het invoeren van een collectieve arbeidsduurvermindering, kan de werkgever genieten van een vermindering ter waarde van 1.000 EURO.
4.6 Langdurig werkzoekenden Regionale bevoegdheid vanaf 01/07/2014 Om de herinschakeling van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt te bevorderen werd het Activaplan uitgewerkt. Het Activaplan is een tewerkstellingsmaatregel die bestaat uit twee luiken:
33
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
enerzijds een vermindering van de werkgeversbijdragen bij het in dienst nemen van een werkzoekende (doelgroepvermindering), en anderzijds een activering van de werkloosheidsuitkering bij de aanwerving van een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze of de aanwerving van een gerechtigde op maatschappelijke integratie of rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp (werkuitkering). De werkgever mag deze werkuitkering aftrekken van het door hem verschuldigde nettoloon. De werkuitkering wordt eveneens in dit onderdeel uiteengezet wegens haar nauwe band met de doelgroepverminderingen voor langdurige werklozen, maar is als dusdanig geen doelgroepvermindering.
Voor de toepassing van het Activaplan moet een onderscheid gemaakt worden tussen drie categorieën van werkzoekenden: 1. de algemene categorie, ACTIVA 2. de categorie doorstromingsprogramma’s, DSP (in Vlaanderen WEP) 3. de categorie sociale inschakelingseconomie, SINE Een werkgever kan genieten van de voordelen indien hij een werkzoekende in dienst neemt tijdens de duur van de geldigheid van diens werkkaart (ook wel Activa-kaart genoemd). Op deze kaart staat o.a. vermeld of de werknemer ingeschreven is als nietwerkende werkzoeker, in voorkomende geval de duur van inschrijving en ten slotte of hij al dan niet uitkeringsgerechtigd volledig werkloos is. De werkkaart wordt aangevraagd door de werkzoekende. De werkkaart kan tevens worden aangevraagd door een werkgever indien de werkzoekende op het ogenblik van de indienstneming niet over een geldige werkkaart bezit.
4.6.1 De doelgroepvermindering langdurig werkzoekenden Activa De werkgevers uit de private sector en, op enkele uitzonderingen na, eveneens de publieke sector8 genieten van de ACTIVA-doelgroepvermindering bij het in dienst nemen van een langdurig werkzoekende. Dit voordeel wordt ook genoten in bepaalde gevallen waarin een werknemer in dienst gehouden wordt: deze gevallen worden in de bijlage exhaustief opgesomd. De werknemers9 die het recht op de doelgroepvermindering kunnen openen zijn de nietwerkenden die als werkzoekende zijn ingeschreven bij de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling op de dag van indienstneming. Een aantal periodes worden
8
Deze doelgroepvermindering is van toepassing op de werkgevers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (= private en publieke sector), met uitzondering van de werknemers zoals vermeld in artikel 12, eerste lid, 3° van het KB van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden. 9 Een beperkt aantal werknemers komen niet in aanmerking voor de vermindering, met name de werknemers vermeld in artikel 12, eerste lid, 1° en 2° van het KB van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden.
34
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
gelijkgesteld met een periode van niet-werkende werkzoekende. Voor een opsomming van deze periodes verwijzen we naar de bijlage. Merken we op dat de werknemer niet uitkeringsgerechtigd volledig werkloos moet zijn opdat de werkgever van de doelgroepvermindering zou kunnen genieten, in tegenstelling tot de werkuitkering zoals later zal blijken! De forfaitaire korting (G) waarvan een werkgever kan genieten bij aanwerving van een langdurig werkzoekende bedraagt 1.000 EURO of 400 EURO per kwartaal. Of de nietwerkende werkzoekende het recht op deze doelgroepvermindering opent en, in voorkomend geval, het exacte bedrag en het aantal kwartalen dat de werkgever van korting geniet, hangen af van de leeftijd van de niet-werkende werkzoekende en het aantal dagen dat hij ingeschreven is als werkzoekende (zie tabel in bijlage). Een werkgever kan genieten van de doelgroepkorting voor zover hij de werkzoekende in dienst neemt tijdens de duur van de geldigheid van de werkkaart (ook wel Activa-kaart genoemd). Op deze kaart staat o.a. vermeld of de werknemer ingeschreven is als nietwerkende werkzoeker, in voorkomende geval de duur van inschrijving en ten slotte of hij al dan niet uitkeringsgerechtigd volledig werkloos is. De werkkaart wordt aangevraagd door de werkzoekende. De werkkaart kan tevens worden aangevraagd door een werkgever indien de werkzoekende op het ogenblik van de indienstneming geen geldige werkkaart bezit.
DSP - Doorstromingsprogramma's In tegenstelling tot de ACTIVA-doelgroepvermindering komen slechts een beperkt aantal werkgevers voor deze doelgroepvermindering in aanmerking. Een opsomming van deze werkgevers vindt u terug op de website van de FOD WASO. Ook in deze categorie moeten de rechtopenende werknemers niet-werkende werkzoekenden zijn. Het verschil met de ACTIVA-doelgroepvermindering is dat de werknemers aangeworven moeten zijn in het kader van een doorstromingsprogramma (in Vlaanderen WEP-plus). De tewerkstelling in een doorstromingsprogramma is beperkt tot maximum 24 maanden gedurende de beroepsloopbaan, of 36 maanden indien de werknemer geniet van een pwa-vrijstelling of woonachtig is in een gemeente met hoge werkloosheidsgraad. Om tewerkgesteld te kunnen worden in een doorstromingsprogramma moet de werkzoekende op het moment van de aanwerving een uitkeringsgerechtigde volledige werkloze (minstens 1 dag werkloosheidsuitkering genoten hebben) zijn. Daarenboven moet hij voorafgaandelijk aan de aanwerving gedurende een aantal maanden genoten hebben van werkloosheidsuitkeringen of een wachtuitkering, namelijk: - Minstens 12 maanden ononderbroken genoten hebben van een wachtuitkering; - Minstens 24 maanden ononderbroken genoten hebben van een werkloosheidsuitkering;
35
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
-
Minder dan 9 maanden ononderbroken genoten hebben van een wacht- of werkloosheidsuitkering wanneer het gaat om een persoon die jonger is dan 25 jaar en niet beschikt over een diploma hoger secundair onderwijs.
Een aantal periodes worden in het kader van een aanwerving in een doorstromingsprogramma gelijkgesteld met een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloze. Deze periodes worden in bijlage hernomen. Het bedrag van de forfaitaire vermindering (G) waarvoor een werkgever in aanmerking komt, bedraagt 1.000 EURO of 400 EURO per kwartaal. Het aantal kwartalen dat de werkgever van deze korting kan genieten en het bedrag tijdens elk van deze kwartalen variëren naargelang de werknemer jonger dan wel ouder is dan 45 jaar op de datum van indienstneming en in functie van de duur dat hij zonder onderbreking een wachtuitkering of een werkloosheidsuitkering genoten heeft (zie tabel in bijlage). Een werkgever geniet eveneens van de DSP-doelgroepvermindering, onder nagenoeg dezelfde voorwaarden en modaliteiten, bij tewerkstelling in een doorstromingsprogramma van een gerechtigde op maatschappelijke integratie of een rechthebbende op financieel maatschappelijke hulp. Voor meer informatie verwijzen we naar de tekst van het betreffende koninklijk besluit (zie hiervoor artikel 12 §2, 1° KB 16 mei 2003).
Sine Ook voor deze doelgroepvermindering komt slechts een beperkt aantal werkgevers in aanmerking. Een opsomming van deze werkgevers vindt u terug op de website van de FOD WASO. De werkgever moet ten andere een attest verkrijgen van de FOD WASO dat aantoont dat hij personen mag tewerkstellen in het kader van de sociale inschakelingseconomie. De werkgever komt voor deze doelgroepvermindering in aanmerking bij indienstneming van een langdurige werkloze. Net zoals bij ACTIVA, kan de werkgever ook van dit voordeel genieten in welbepaalde gevallen waarin de werknemer in dienst gehouden wordt. U vindt een exhaustieve opsomming van deze gevallen in de bijlage. Om het recht op deze doelgroepvermindering te openen moet de werknemer uitkeringsgerechtigde volledige werkloze zijn op het moment van indienstneming alsook gedurende een welbepaalde periode voorafgaandelijk aan indienstneming. Ook voor deze categorie worden een aantal periodes gelijkgesteld met een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloze. Deze gelijkstellingen vindt u terug in de bijlage. Ook de werklozen die recht hebben op maatschappelijke integratie of op financiële maatschappelijke hulp, openen het recht op deze doelgroepvermindering.
36
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
In tegenstelling tot ACTIVA en DSP is het feit of de werknemer op het ogenblik van aanwerving bij de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling als niet-werkende werkzoekende ingeschreven was dus niet relevant. De betrokken werknemers hebben daarenboven geen diploma of getuigschrift hoger secundair onderwijs. De werklozen die in het kader van SINE heringeschakeld worden, zijn met andere woorden zeer moeilijk te plaatsen personen. Tenslotte moet de werknemer ook nog een herinschakelingsuitkering genieten om het recht op een SINE-doelgroepvermindering te openen. Het bedrag van de vermindering is 1000 EURO per kwartaal. Het aantal kwartalen dat er van de betreffende vermindering kan genoten worden (kan zelf voor) wordt bepaald door de leeftijd van de persoon die aangeworven wordt (ouder of jonger dan 45 jaar) en het aantal dagen dat de werknemer tijdens een referteperiode recht had op een werkloosheidsuitkering, maatschappelijke integratie of financieel maatschappelijke hulp (zie tabel in bijlage). Een werkgever geniet eveneens van de SINE-doelgroepvermindering, onder nagenoeg dezelfde voorwaarden en modaliteiten, bij tewerkstelling in een sociaal inschakelingsinitiatief van een gerechtigde op maatschappelijke integratie of een rechthebbende op financieel maatschappelijke hulp. Voor meer informatie verwijzen we naar de bijlage.
Cumulmogelijkheden Eén werknemer kan bij verschillende werkgevers achtereenvolgens het recht op meerdere doelgroepverminderingen openen dankzij de gelijkstellingen met een periode van werkzoekende en/of uitkeringsgerechtigde volledig werkloze. De volgorde waarin deze verminderingen genoten kunnen worden, ligt evenwel vast. Men zou kunnen spreken van een soort “traject” dat voor een werkzoekende met een grote afstand tot de arbeidsmarkt uitgestippeld is: 1. De intrede in de arbeidsmarkt van langdurig werkzoekenden gebeurt veelal via de doorstromingsprogramma's. Deze vorm van tewerkstelling heeft als doel de werkzoekende een “juiste” arbeidsattitude aan te leren. Deze tewerkstelling wordt financieel sterk ondersteund omwille van de lage productiviteit van de personen in kwestie. 2. Op het einde van deze vorm van tewerkstelling is het doorgaans de bedoeling dat deze werknemers ingeschakeld worden in een “reguliere” tewerkstelling". Vaak zijn de verworven competenties en het opgebouwde arbeidsritme echter nog onvoldoende om deze personen zonder meer in het reguliere circuit te kunnen introduceren. Vandaar dat verdere ondersteuning noodzakelijk is: dit kan
37
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
hetzij in het kader van opnieuw een DSP 10, de SINE-maatregel en/of in het kader van de ACTIVA-maatregel. Andere "trajecten" (onder meer in combinatie met artikel 60) zijn uiteraard mogelijk. We verwijzen daarvoor naar de bijlage waar de gelijkstellingen voor zowel Activa, DSP en Sine exhaustief hernomen zijn. Eén werknemer kan ook bij éénzelfde werkgever van meerdere achtereenvolgende doelgroepverminderingen genieten. Meerdere tewerkstellingen in een doorstromingsprogramma bij eenzelfde werkgever zijn mogelijk voor zover de maximumperiode van 24 respectievelijk 36 maanden gerespecteerd wordt. Zoals uitgelegd onder de delen Activa en Sine, kan de werkgever ook van deze voordelen genieten in welbepaalde gevallen waarin hij de werknemer in dienst houdt, onder meer na een tewerkstelling in het kader van DSP. Wanneer een werkgever reeds van de voordelen van Activa genoten heeft voor een werknemer en hij deze terug in dienst neemt binnen een periode van dertig maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst, worden voor de vaststelling van de forfaitaire vermindering en voor de duur voor dewelke zij wordt toegekend deze tewerkstelling als één tewerkstelling beschouwd. Een zelfde logica geldt voor de Sine-doelgroepvermindering. Wanneer een werkgever reeds van de voordelen van Sine genoten heeft voor een werknemer en hij deze terug in dienst neemt binnen een periode van twaalf maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst, worden voor de vaststelling van de forfaitaire vermindering en voor de duur voor dewelke zij wordt toegekend deze tewerkstelling als één tewerkstelling beschouwd.
4.6.2 De werkuitkering Om gerechtigd te zijn op een ACTIVA-werkuitkering moet de werknemer: Als niet-werkende werkzoekende bij een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling ingeschreven zijn op het ogenblik van de indienstneming (of het ogenblik van de aanvraag van de werkkaart) alsook gedurende een bepaalde periode in de loop van een afgebakende referteperiode voorafgaand aan de indienstneming (of aanvraag van de werkkaart). Uitkeringsgerechtigd volledig werkloos zijn (minstens 1 dag een werkloosheidsvergoeding ontvangen hebben van de RVA), of daarmee gelijkgesteld zijn op moment van aanwerving.
10
Een DSP kan ook gevolgd worden door een nieuwe DSP mits verrekening van het aantal reeds genoten maanden op de maximumperiode van 24 respectievelijk 36 maanden. Zie KB van tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's (art. 5, §3).
38
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
Merken we op dat voor het recht op de doelgroepvermindering ACTIVA het voldoende is dat de werknemer op de dag van indienstneming niet-werkende werkzoekende is. De voorwaarde uitkeringsgerechtigd volledig werkloze te zijn, komt er voor de ACTIVAwerkuitkering nog extra bij. Het bedrag van de ACTIVA-werkuitkering bedraagt maximaal 500 EURO per kalendermaand (in tegenstelling tot de toepassing op kwartaalbasis van de doelgroepvermindering). Het aantal maanden dat de werknemer recht heeft op de werkuitkering, hangt af van zijn situatie op het moment van zijn aanwerving (de leeftijd van de werknemer alsook van het aantal dagen dat de werknemer ingeschreven is geweest als werkzoekende). Voor meer details over het aantal kwartalen dat van de werkuitkering kan worden genoten, verwijzen we naar de tabel in bijlage. De uitkeringsgerechtigde volledig werkloze die het recht opent op een doelgroepvermindering DSP is gedurende de periode tijdens dewelke hij verbonden is door een arbeidsovereenkomst in een doorstromingsprogramma gerechtigd op een integratie-uitkering betaald door de werkloosheid. Ook het OCMW komt financieel tussen in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie en een rechthebbende op financieel maatschappelijke hulp die wordt aangeworven in een doorstromingsprogramma. In de bijlage vindt u meer info over deze tussenkomst in de loonkost. De uitkeringsgerechtigde volledig werkloze die het recht opent op de doelgroepvermindering SINE is tijdens de maanden die vallen in de kwartalen waarvoor de doelgroepvermindering voorzien is, gerechtigd op een herinschakelingsuitkering betaald door de werkloosheid. Ook hier weer komt het OCMW financieel tussen in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie en een rechthebbende op financieel maatschappelijke hulp die die in een sociaal inschakelingsinitiatief tewerkgesteld wordt. In de bijlage vindt u meer info over deze tussenkomst in de loonkost.
4.7 Jonge werknemers Regionale bevoegdheid vanaf 01/07/2014 Zowel werkgevers uit de publieke als de private doelgroepvermindering Jonge Werknemers in aanmerking.
sector
komen
voor
de
Om van de doelgroepvermindering te kunnen genieten, moet de werkgever bovendien voldoen aan de startbaanverplichting. Onder de startbaanverplichting wordt verstaan: - De verplichting om ten opzichte van het 2 de kwartaal van het voorgaande jaar, ten minste 3 % jongeren (jonger dan 26 jaar, uitgedrukt in voltijdse equivalenten) aan te werven met een (ten minste halftijdse) startbaanovereenkomst.
39
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
-
De verplichting rust enkel op ondernemingen die minstens 50 werknemers tewerkstellen op 30 juni van het voorafgaande jaar.
Voor de openbare sector en de sociale Maribelsectoren bedraagt het te realiseren percentage 1,5%. Het onderwijs kent geen startbaanverplichting. Onder de jonge werknemers die voor hun werkgevers het recht op een doelgroepvermindering kunnen openen, moet een onderscheid gemaakt worden tussen twee categorieën. Voor beide categorieën geldt dat het refertekwartaalloon maximaal 9000 EURO moet bedragen: 1. De middengeschoolde, laaggeschoolde of erg laaggeschoolde jongeren, vanaf één januari van het jaar volgend op het jaar waarin zij de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben, die zijn in het kwartaal dat de werkgever van de doelgroepvermindering wil genieten en die tewerkgesteld worden op basis van een startbaanovereenkomst.
Onder middengeschoolden verstaat men jongeren die hoogstens een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezitten (daarenboven moeten ze werkzoekende zijn op de dag van indienstneming en dat gedurende minstens 156 dagen in de maand van indienstneming en de 9 voorafgaande kalendermaanden). Met laaggeschoolden verwijst men naar jongeren die geen getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezitten. Erg laaggeschoolden zijn jongeren die geen getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs of van het lager secundair onderwijs bezitten.
2. De jonge werknemers, die jonger zijn dan 19 jaar in het kwartaal dat de werkgever van de doelgroepvermindering wil genieten. Het betreft zowel jongeren die werden aangeworven met een leerovereenkomst of met een arbeidsovereenkomst. Beide categorieën van jongeren moeten daarenboven in het bezit zijn van een werkkaart. Deze werkkaart dient als bewijs dat de jongere voldoet aan de vooropgestelde voorwaarden van deze doelgroepvermindering zoals hierboven hernomen. Zowel werkgever als werknemer kunnen deze kaart aanvragen. Bovenstaande jongeren openen voor hun werkgever doelgroepverminderingen ten belope van de hierna verminderingsbedragen G: -
het recht op een volgende forfaitaire
Voor de doelgroep van de middengeschoolden, laaggeschoolden en erg laaggeschoolden, varieert het bedrag van 400 EURO tot 1500 EURO per kwartaal. Voor meer gedetailleerde informatie over de bedragen verwijzen we naar de bijlage. Het bedrag van de doelgroepvermindering is afhankelijk van de scholingsgraad van de jonge werknemer, alsook van het feit of het gaat om een jongere met een handicap of van vreemde origine. Let op! Indien het kwartaal van indienstneming zich voorafgaand aan het eerste kwartaal van 2013 situeert, blijven de regels van toepassing zoals ze golden
40
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
voorafgaand aan 1 januari 2013. U vindt dit onderscheid ook terug in de tabel in bijlage. -
Het bedrag van de vermindering voor jongeren jonger dan 19 jaar bedraagt 1.000 EURO per kwartaal.
4.8 Mentors Regionale bevoegdheid vanaf 01/07/2014 Een werkgever kan voor een aantal werknemers die gedurende hun tewerkstelling als mentor stages opvolgen of een opleiding geven in het kader van een beroepsopleiding, een doelgroepvermindering mentors genieten. In de bijlage worden de noties "stages opvolgen" en "opleiding geven" omstandiger omschreven (net als de doelgroepen aan wie deze begeleiding wordt gegeven). De werkgevers die in aanmerking komen voor deze doelgroepvermindering zijn de werkgevers die werknemer tewerkstellen die onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. Zowel werkgevers uit de openbare als private sector komen met andere woorden in aanmerking. Om van de doelgroepvermindering te kunnen genieten, moet de werkgever een verbintenis zijn aangegaan om stages en opleidingen te organiseren en één of meer mentors belast hebben met het opvolgen van die stages of opleidingen. Voor personen die moeten worden aangegeven in Dimona of Dmfa wordt de verbintenis vastgesteld aan de hand van die aangifte, meer bepaald de datum van in- en uitdiensttreding die daarbij meegedeeld worden. Voor personen die niet moeten worden aangegeven in Dimona of Dmfa wordt de verbintenis vastgesteld aan de hand van een overeenkomst tussen de werkgever en één of meerdere onderwijs- of opleidingsinstellingen of -operatoren op wiens initiatief of onder wiens toezicht de stages of opleidingen georganiseerd worden. Deze overeenkomst heeft een maximale, maar hernieuwbare duur van 12 maanden 11. Ook moet de werkgever een aantal documenten bezorgen aan de Directie werkgelegenheid en Arbeidsmarkt van de FOD WASO, nl. een lijst van de tewerkgestelde mentors, een bewijs van de praktijkervaring waarover de mentors beschikken en een
De inhoud van de overeenkomst staat gedetailleerd beschreven in het KB van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I) betreffende de harmonisering en vereenvoudiging. 11
41
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
kopie van het getuigschrift van de mentoropleiding en indien aanwezig de overeenkomst waarvan sprake in voorgaande paragraaf. Om als mentor te worden beschouwd, moet de werknemer aan volgende voorwaarden voldoen: een beroepservaring van minstens 5 jaar in het beroep kunnen voorleggen dat geheel of gedeeltelijk aangeleerd wordt in het kader van de stage of opleiding, en, in het bezit zijn van een getuigschrift 'mentor' uitgereikt door de bevoegde Gemeenschap, een door de bevoegde Gemeenschap erkende instantie of een door de Gemeenschap of door het bevoegd sectorfonds ingerichte of erkende opleidings- of onderwijsverstrekker. Het aantal mentors waarvoor de doelgroepvermindering kan gevraagd worden is beperkt, en wordt bepaald aan de hand van het aantal personen die begeleid worden. De wijze waarop het 'aantal begeleide personen' in rekening wordt gebracht is wederom verschillend voor personen die moeten worden aangegeven in Dimona/Dmfa of niet. Voor meer details over de berekening van het aantal mentors waarvoor de werkgever van de doelgroepvermindering kan genieten, verwijzen we naar de bijlage van dit document. Het forfaitaire bedrag van de doelgroepvermindering (G) bedraagt 800 EURO per kwartaal per mentor.
4.9 Doelgroepverminderingen i.k.v. de Zesde Staatshervorming Regionale bevoegdheid vanaf 01/07/2014 De diverse verminderingen van de RSZ-werkgeversbijdragen kunnen in drie groepen onderverdeeld worden: de structurele lastenverlaging, de doelgroepverminderingen en de specifieke RSZ-lastenverlagingen. Met ingang van één januari 2014 zijn een aantal specifieke RSZ-lastenverlagingen omgevormd in een doelgroepvermindering. Het gaat meer bepaald over de volgende lastenverlagingen: Gesubsidieerde contractuelen (Gesco's) Huispersoneel Onthaalouders Kunstenaars Werknemers tewerkgesteld in toepassing van artikel 60, §7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
42
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
De omvorming van bovenvermelde specifieke RSZ-lastenverlagingen in een doelgroepvermindering was een puur technische ingreep om de regionalisering van deze budgetten vanaf juli 2014 te vergemakkelijken. 12 De vorm die deze specifieke lastenverlagingen voor één januari 2014 aannamen, was divers: gaande van een sterke vermindering van de RSZ-werkgeversbijdragen tot een vrijstelling van de werkgeversbijdragen al dan niet op een gedeelte van het (fictieve) loon. De doelgroepvermindering die vanaf 1 januari 2014 toepassing vindt, betekent concreet dat de werkgevers de gewone RSZ-bijdragen verschuldigd zullen zijn waarop op het einde van elk kwartaal de RSZ-doelgroepvermindering verrekend zal worden. In onderstaande tabel hernemen we de RSZ-vermindering waarvan de werkgever vanaf één januari 2014 voor elk van de onderscheiden doelgroepen zal kunnen genieten: Doelgroep
Verminderingbedrag G
Gesco's tewerkgesteld bij werkgevers aangesloten bij de RSZ-PPO
De doelgroepvermindering is gelijk aan het saldo van verschuldigde bijdragen (exclusief de loonmatigingsbijdrage) na aftrek van de eventuele sociale maribel (zie verder) en na toepassing van de structurele vermindering. De loonmatigingsbijdrage woorden verschuldigd.
blijft
met
andere
Overige gesco's
De doelgroepvermindering is gelijk aan het saldo van verschuldigde bijdragen (inclusief de loonmatigingsbijdrage) na toepassing van de structurele vermindering.
Onthaalouders
De doelgroepvermindering kwartaal.
Kunstenaars
De doelgroepvermindering beloopt €726,50- per kwartaal, afgetopt op maximum €517- per kwartaal (zie verder).
12
beloopt
€770-
Ondanks het gegeven dat de omvorming als een puur technische ingreep gepresenteerd werd door de federale regering, is de omvorming van de RSZ-lastenverlaging voor de Gesco's niet zonder moeilijkheden verlopen.
43
per
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
Artikel 60, §7
De doelgroepvermindering is gelijk aan het saldo van verschuldigde bijdragen (inclusief de loonmatigingsbijdrage) na toepassing van de structurele vermindering.
Het toepassingsgebied van de bovenstaande doelgroepverminderingen is ongewijzigd in vergelijking met het toepassingsgebied zoals dat voor één januari 2014 gold. Elk van bovenstaande doelgroepverminderingen wordt toegekend gedurende de volledige duur van de tewerkstelling, en dus niet gedurende een beperkt aantal kwartalen. De minimumdrempel met betrekking tot de globale prestaties van de verschillende tewerkstellingen van dezelfde werknemer bij dezelfde werkgever (zie punt 2.3) moet niet worden bereikt om te genieten van de bovenstaande doelgroepverminderingen (of van de structurele lastenverlaging), behalve voor de doelgroepvermindering onthaalouders waar deze minimumdrempel wèl van toepassing is. In geval van cumulatie van bovenvermelde doelgroepverminderingen met de sociale Maribel worden de RSZ-werkgeversbijdragen doorgaans eerst verminderd met het forfait sociale Maribel alvorens de structurele vermindering en doelgroepvermindering in mindering te brengen. Op deze regel bestaan er evenwel een drietal uitzonderingen. 1. De sociale Maribel kan niet gecumuleerd worden met de doelgroepvermindering artikel 60, §7, zoals al aangegeven onder punt 2.1. 2. De sociale Maribel kan niet gecumuleerd worden met de doelgroepvermindering Gesco's, behalve voor gesubsidieerde contractuelen tewerkgesteld onder de voorwaarden van het KB nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen. In dit geval wordt de sociale Maribel evenwel beperkt tot het bedrag van de loonmatigingsbijdrage. 3. Voor de werknemers van de beschutte werkplaatsen geldt nog een andere regeling. De sociale Maribel kan wel gecumuleerd worden met de doelgroepvermindering Gesco's en artikel 60,§7, maar het bedrag sociale Maribel moet NOOIT voor toepassing van de structurele lastenverlaging en doelgroepvermindering afgetrokken worden. Ten slotte geven we nog twee elementen mee die specifiek zijn voor de doelgroepvermindering kunstenaars. Enerzijds kan de werkgever slechts van deze doelgroepvermindering genieten indien het refertekwartaalloon van de werknemer minstens gelijk is aan drie maal het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen van de eerste maand van het kwartaal zoals bepaald in artikel 3 van de CAO nr. 43.
44
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
Anderzijds verduidelijken we nog dat de aftopping van de doelgroepvermindering bij de kunstenaars tot €517- per kwartaal, zoals vermeld in bovenstaande tabel, gebeurt na het in rekening brengen van de prestatiebreuk en de multiplicatiefactor. Via deze techniek zal bij onvolledige prestaties de vermindering sneller stijgen bij toename van de prestaties, maar slechts tot een absoluut verminderingsbedrag van €517-.
4.10 Berekening uiteindelijke bedrag van de doelgroepvermindering Om het uiteindelijke bedrag van de doelgroepvermindering Pg te bepalen, moet men het forfaitair verminderingsbedrag G vermenigvuldigen met de prestatiebreuk µ en de vaste multiplicatiefactor ß(g). Uitgedrukt in een formule, ziet dit er zo uit: Doelgroepvermindering (Pg) = G x µ x βg De berekening van de doelgroepvermindering vertrekt vanuit de hypothese dat het over een voltijdse tewerkstelling gaat. In een tweede fase moet het toepasselijke forfaitair verminderingsbedrag G dus nog geproportioneerd worden in functie van de eigenlijke prestaties aan de hand van de prestatiebreuk µ en de vaste multiplicatiefactor ß(g). Concreet betekent dit dat G het bedrag is dat in mindering gebracht zou kunnen worden indien de prestaties van de werknemer op basis van het geheel van de tewerkstellingen bij één en dezelfde werkgever gedurende het kwartaal, overeenstemt met volledige kwartaalprestaties (of toch minstens 80%). Voor de werknemers met onvolledige kwartaalprestaties wordt de doelgroepvermindering proportioneel toegekend, voor zover een ondergrens werd bereikt (minstens 27,5% van een voltijdse tewerkstelling gepresteerd hebben bij één en dezelfde werkgever, rekening houdend met de uitzonderingen!). Voor meer uitleg over de prestatiebreuk en de vaste multiplicatiefactor, verwijzen we naar de uitleg in het begin van deze nota (zie punt 2.2 en 2.3).
TERUG
45
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
5. Bijlage 46
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
5.1 Gelijkstellingen langdurig werkzoekenden – Categorie Activa Wanneer een werkgever een werknemer in dienst neemt, worden volgende periodes gelijkgesteld met een periode waarin de persoon niet-werkende werkzoekende is: 1. De periodes, gelegen tijdens een periode van inschrijving als werkzoekende of tijdens een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid, die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering inzake de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit of inzake moederschapsverzekering; 2. De periodes van gevangenzetting tijdens een periode van inschrijving als werkzoekende of een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid; 3. De periodes van tewerkstelling als gesubsidieerde contractueel; 4. De periodes van tewerkstelling in toepassing van invoeginterim; 5. De periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (zie punt 4.9 van deze nota); 6. De periodes van deeltijds onderwijs in het kader van de deeltijdse leerplicht; 7. De periodes van alternerende tewerkstelling en opleiding bedoeld in het Koninklijk Besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd voor deze jongeren; 8. De periode van een opleiding of een tewerkstelling in de projecten betreffende de partnershipovereenkomsten gesloten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, voor zover de werknemer geen getuigschrift of diploma heeft van het hoger middelbaar onderwijs; 9. De periodes van tewerkstelling als moeilijk te plaatsen werkzoekende in de sociale inschakelingseconomie, behalve indien tijdens deze tewerkstelling de voordelen van het activaplan reeds toegekend werden; 10. De periodes van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid; 11. De periodes van tewerkstelling in een doorstromingsprogramma (KB van 9 juni 1997); 12. De periodes van gerechtigd zijn op maatschappelijke integratie in toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en de periodes van toekenning van financiële maatschappelijke hulp aan personen van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie; 13. De periodes, gedekt door een tewerkstelling “WinWin”, voor zover de periode waarin dat voordeel werd toegekend, een einde heeft genomen binnen een periode van drie maanden voor de datum van de indiening van de aanvraag om de werkkaart; 14. De volledig werklozen die werkloosheids- of inschakelingsuitkeringen ontvangen als voltijdse werknemer; 15. De volledig werklozen die werkloosheidsuitkeringen ontvangen als vrijwillig deeltijdse werknemer; 16. De werkzoekenden met een verminderde arbeidsgeschiktheid.
47
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
(artikel 2, §2 KB van 19 december 2001 en artikel 3, eerste lid, 1° tot 4° van hetzelfde KB) Wanneer de werkgever een werknemer in dienst houdt, worden volgende periodes gelijkgesteld met een periode waarin de persoon niet-werkende werkzoekende is: 1. Tewerkstelling in toepassing van artikel 60, §7 van de OCMW-wet (zie punt 4.9 van de nota); 2. Een periode van deeltijds onderwijs in het kader van de deeltijdse leerplicht; 3. Een periode van alternerende tewerkstelling en opleiding (KB nr. 495 van 31 december 1986; opgeheven in 2004); 4. De werknemer die tewerkgesteld was in het kader van een doorstromingsprogramma (KB van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's); 5. De werkzoekenden met een verminderde arbeidsgeschiktheid. (ga terug)
48
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
5.2 Tabel langdurig werkzoekenden – Categorie Activa Leeftijd op datum van indienstneming (in jaren)
Maatregel
Minimum aantal dagen 'werkzoekend' (in een regime van 6 dagen)
Periode waarin het aantal dagen 'werkzoekend' moet gelegen zijn (aantal kalendermaanden, maand van indienstneming niet meegeteld)
Aantal kwartalen G8 (maximaal, kwartaal van indienstneming meegeteld)
Aantal kwartalen G1 (maximaal, kwartaal van indienstneming meegeteld)
Aantal kwartalen G2 (maximaal, kwartaal van indienstneming meegeteld)
< 45
ACTIVA
1
0
-
–
–
< 45
ACTIVA
312
18
-
5
–
< 45
ACTIVA
624
36
-
9
–
< 45
ACTIVA
936
54
-
9
4
< 45
ACTIVA
1560
90
-
9
12
>= 45
ACTIVA
1
0
-
–
–
>= 45
ACTIVA
156
9
-
5
16
49
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
>= 45
ACTIVA
312
18
-
21
–
>= 45
ACTIVA
468
27
-
21
–
< 26
ACTIVA
1
0
–
–
–
< 26
ACTIVA
78
4
-
–
–
< 26
ACTIVA
156
9
-
–
–
< 27
ACTIVA
312
18
12
–
–
< 30
ACTIVA
156
9
12
–
–
< 25
ACTIVA PVP
312
18
-
21
–
>= 25 et < 45
ACTIVA PVP
624
36
-
21
–
>= 45
ACTIVA PVP
156
9
-
onbeperkt
–
(Bron: RSZ) (ga terug)
50
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
5.3 Gelijkstellingen langdurig werkzoekenden – Categorie doorstromingsprogramma’s Volgende periodes worden gelijkgesteld met een periode van vergoede volledige werkloosheid, en komen dus ook in aanmerking voor de doelgroepvermindering “langdurig werkzoekenden-doorstromingsprogramma’s”: 1. De periodes, gelegen tijdens een periode van volledige werkloosheid, die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van wets- of reglementeringsbepalingen inzake verplichte verzekering tegen ziekte of invaliditeit of inzake moederschapsverzekering; 2. De periodes van volledige werkloosheid, gedekt door vakantiegeld; 3. De periodes van hechtenis of gevangenzetting tijdens een periode van volledige werkloosheid; 4. De periodes van verblijf in het buitenland van een werknemer die samenwoont met een Belg, die werkzaam is in het kader van de stationering van de Belgische strijdkrachten; 5. De periodes van aanwezigheid onder de wapens, wegens oproeping of wederoproeping en van dienst als gewetensbezwaarde; 6. De periodes van beroepsinschakelingstijd in de zin van artikel 36, §1, eerste lid, 4°, van het besluit van 25 november 1991, na het stopzetten van de studies of het behalen van het diploma; 7. De periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de wet van 8 juli 1976, alsmede de periodes van gerechtigde op het bestaansminimum of de ermee gelijkgestelde periodes die deze periode van tewerkstelling onmiddellijk voorafgaan; 8. De periodes van tewerkstelling in een doorstromingsprogramma met genot van uitkeringen; 9. De periodes van tewerkstelling in het kader van een erkende arbeidspost gedurende welke de werknemer de uitkering genoot bedoeld in artikel 8, § 1, van het Koninklijk Besluit van 8 augustus 1997 betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen (maximum 12 maanden); 10. De andere onderbrekende gebeurtenissen, inzonderheid de periodes tijdens welke de werknemer verbonden is door een arbeidsovereenkomst, met een samengevoegde duur van ten hoogste 4 maanden. (gelijkstellingen voorzien in artikel 5, §2 van het KB van 9 juni 1997)
(ga terug)
51
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
5.4 Tabel langdurig werkzoekenden – Categorie doorstromingsprogramma’s Categorie
Aantal bedrag
Minder dan 45 jaar Ofwel gedurende 12 maanden ononderbroken genieten van een wachtuitkering, ofwel maximaal 25 jaar oud zijn, geen diploma hoger secundair onderwijs en 9 maanden ononderbroken van wachtuitkering of werkloosheidsuitkering genieten.
1.000 euro tijdens de eerste 5 kwartalen + 400 euro tijdens de 4 daarop volgende kwartalen
Minder dan 45 jaar Minstens 24 maanden werkloosheidsuitkering genieten
1.000 euro tijdens eerste 9 kwartalen
ononderbroken
van
kwartalen
+
de
Minstens 45 jaar Minstens 12 maanden ononderbroken van wachtuitkering genieten
1.000 euro tijdens de eerste 5 kwartalen + 400 euro tijdens de 8 daarop volgende kwartalen.
Minstens 45 jaar Minstens 24 maanden werkloosheidsuitkering genieten
1.000 euro tijdens eerste 13 kwartalen
ononderbroken
(ga terug)
52
van
de
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
5.5 Gelijkstellingen langdurig werkzoekenden – Categorie Sine De volgende periodes worden, in het kader van deze doelgroepvermindering gelijkgesteld met een periode als uitkeringsgerechtigde volledig werkloze, als gerechtigde op maatschappelijke integratie en als rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp: 1. De periodes, gelegen in een periode van volledige werkloosheid die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering inzake de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit of inzake moederschapsverzekering; 2. De periodes van hechtenis of gevangenzetting tijdens een periode van volledige werkloosheid; 3. De periodes van tewerkstelling in een doorstromingsprogramma; 4. De periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; 5. De periodes van volledig vergoede werkloosheid; 6. De periodes van gerechtigd zijn op maatschappelijke integratie in toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie; 7. De periodes van toekenning van financiële maatschappelijke hulp aan personen van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie; 8. De periodes van tewerkstelling als gesubsidieerde contractueel; 9. De periodes van volledige werkloosheid, maatschappelijke integratie of financiële maatschappelijke hulp, gedekt door vakantiegeld; 10. De periodes van wederoproeping onder de wapens, gelegen in een periode van volledige werkloosheid; 11. De periodes van tewerkstelling in een erkende arbeidspost (dienstenbaan); 12. De periodes van beroepsinschakelingstijd die het recht openen op inschakelingsuitkeringen. (deze gelijkstellingen staan vermeld in het artikel 14, §4 van het KB van 16 mei 2003). (ga terug)
53
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
5.6 Tabel langdurig werkzoekenden – Categorie Sine Categorie
Aantal kwartalen + bedrag
Minder dan 45 jaar Uitkeringsgerechtigd volledig werkloos zijn gedurende minstens 312 dagen over een referteperiode bestaande uit de maand van indienstneming en de 18 voorafgaande kalendermaanden
1.000 euro voor het kwartaal van indienstneming en de 10 daarop volgende kwartalen (kan verlengd worden met max. 10 kwartalen indien de regionale dienst voor arbeidsbemiddeling oordeelt dat de werknemer nog steeds niet geschikt is om zich te integreren op de gewone arbeidsmarkt)
Minder dan 45 jaar Uitkeringsgerechtigd volledig werkloos zijn gedurende minstens 624 dagen over een referteperiode bestaande uit de maand van indienstneming en de 36 voorafgaande kalendermaanden
1.000 euro voor het kwartaal van indienstneming en de 20 daarop volgende kwartalen (kan verlengd worden met max. 20 kwartalen indien de regionale dienst voor arbeidsbemiddeling oordeelt dat de werknemer nog steeds niet geschikt is om zich te integreren op de gewone arbeidsmarkt)
Minstens 45 jaar Uitkeringsgerechtigd volledig werkloos zijn gedurende minstens 156 dagen over een referteperiode bestaande uit de maand van indienstneming en de 9 voorafgaande kalendermaanden
1.000 euro voor het kwartaal van indienstneming en de daaropvolgende kwartalen
Minder dan 45 jaar Recht hebben gehad op maatschappelijke integratie of op financiële maatschappelijke hulp gedurende minstens 156 dagen over een referteperiode bestaande uit de maand van indienstneming en de 9 voorafgaande kalendermaanden
1.000 euro voor het kwartaal van indienstneming en de 10 daarop volgende kwartalen (kan verlengd worden met max. 10 kwartalen indien de regionale dienst voor arbeidsbemiddeling oordeelt dat de werknemer nog steeds niet geschikt is om zich te integreren op de gewone arbeidsmarkt)
54
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
Minder dan 45 jaar Recht hebben gehad op maatschappelijke integratie of op financiële maatschappelijke hulp gedurende minstens 312 dagen over een referteperiode bestaande uit de maand van indienstneming en de 18 voorafgaande kalendermaanden
1.000 euro voor het kwartaal van indienstneming en de 20 daarop volgende kwartalen (kan verlengd worden met max. 20 kwartalen indien de regionale dienst voor arbeidsbemiddeling oordeelt dat de werknemer nog steeds niet geschikt is om zich te integreren op de gewone arbeidsmarkt)
Minstens 45 jaar Recht hebben gehad op maatschappelijke integratie of op financiële maatschappelijke hulp gedurende minstens 156 dagen over een referteperiode bestaande uit de maand van indienstneming en de 9 voorafgaande kalendermaanden
1.000 euro voor het kwartaal van indienstneming en de daaropvolgende kwartalen
Verlengingen mogelijk: zie KB 16/05/2003, artikel 14, §7. (ga terug)
55
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
5.7 Gelijkstellingen in het kader van de Activa-werkuitkering Voor de Activa-werkuitkering, werden een aantal gelijkstellingen ingevoerd, zowel voor de notie uitkeringsgerechtigde volledige werkloze als voor de notie niet-werkende werkzoekende. 1. Onder de notie “uitkeringsgerechtigde volledige werkloze” wordt ook verstaan: -
-
-
De volledige werkloze die een werkloosheidsuitkering of wachtuitkering ontvangt als voltijdse werknemer (artikel 100 KB van 25 november 1991); De volledige werkloze die een werkloosheidsuitkering ontvangt als deeltijdse werknemer (artikel 103 KB van 25 november 1991); De werknemer tewerkgesteld in het kader van een doorstromingsprogramma (KB van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's); De werkzoekende met een verminderde arbeidsgeschiktheid: o de niet werkende werkzoekende die voldoet aan de medische voorwaarden om recht te hebben op een inkomensvervangende of een integratietegemoetkoming ingevolge de wet betreffende de tegemoetkoming aan personen met een handicap; o de niet werkende werkzoekende die als doelgroepwerknemer tewerkgesteld was in een beschutte werkplaats of een sociale werkplaats; o de niet werkende werkzoekende gehandicapte die het recht op verhoogde kinderbijslag opent op basis van een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van minstens 66%; o de niet werkende werkzoekende die in het bezit is van een attest afgeleverd door de Algemene Directie Personen met een Handicap van de FOD Sociale Zekerheid voor het verstrekken van sociale en fiscale voordelen; werkzoekenden die zich (terug) wensen in te schakelen op de arbeidsmarkt en kunnen bewijzen dat ze tijdens hun beroepsloopbaan minstens 624 arbeidsdagen of daaraan gelijkgestelde dagen hebben gepresteerd. De werkzoekende die een zelfstandige activiteit heeft uitgeoefend en stopgezet in de loop van de maand van indienstneming of de 24 voorafgaande kalendermaanden; werkzoekenden jonger dan 25 jaar, die niet meer schoolplichtig zijn en niet één van de studies hebben afgerond die bedoeld worden in artikel 36, §1, 2° van het KB van 25 november 1991.
2. Er bestaan ook een aantal gelijkstellingen met de hoedanigheid van nietwerkende werkzoekenden (opmerking: dit zijn dezelfde gelijkstellingen als voor de doelgroepvermindering “langdurig werkzoekenden – algemene categorie”): - De periodes, gelegen tijdens een periode van inschrijving als werkzoekende of tijdens een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid, die
56
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
-
-
-
-
-
aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering inzake de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit of inzake moederschapsverzekering; De periodes van gevangenzetting tijdens een periode van inschrijving als werkzoekende of een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid; De periodes van tewerkstelling als gesubsidieerde contractueel; De periodes van tewerkstelling in toepassing van invoeginterim; De periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (zie punt 4.9 van deze nota); De periodes van deeltijds onderwijs in het kader van de deeltijdse leerplicht; De periodes van alternerende tewerkstelling en opleiding bedoeld in het Koninklijk Besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd voor deze jongeren; De periode van een opleiding of een tewerkstelling in de projecten betreffende de partnershipovereenkomsten gesloten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, voor zover de werknemer geen getuigschrift of diploma heeft van het hoger middelbaar onderwijs; De periodes van tewerkstelling als moeilijk te plaatsen werkzoekende in de sociale inschakelingseconomie, behalve indien tijdens deze tewerkstelling de voordelen van het activaplan reeds toegekend werden; De periodes van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid; De periodes van tewerkstelling in een doorstromingsprogramma (KB van 9 juni 1997); De periodes van gerechtigd zijn op maatschappelijke integratie in toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en de periodes van toekenning van financiële maatschappelijke hulp aan personen van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie; De periodes, gedekt door een tewerkstelling “WinWin”, voor zover de periode waarin dat voordeel werd toegekend, een einde heeft genomen binnen een periode van drie maanden voor de datum van de indiening van de aanvraag om de werkkaart; De volledig werklozen die werkloosheids- of inschakelingsuitkeringen ontvangen als voltijdse werknemer; De volledig werklozen die werkloosheidsuitkeringen ontvangen als vrijwillig deeltijdse werknemer; De werkzoekenden met een verminderde arbeidsgeschiktheid.
(artikel 2, §2 KB van 19 december 2001 en artikel 3, eerste lid, 1° tot 4° van hetzelfde KB) (ga terug)
57
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
5.8 Tabel ACTIVA-werkuitkering Categorie
Bedrag + aantal kwartalen
1. Jonger dan 45 jaar; 2. Werkzoekende op de dag van indienstneming; 3. Werkzoekende tijdens minstens 624 dagen in de loop van de maand van indienstneming en de 36 voorafgaande maanden.
Maximaal 500 euro gedurende de maand van indienstneming en de 15 daarop volgende maanden.
1. Jonger dan 45 jaar; 2. Werkzoekende op de dag van indienstneming; 3. Werkzoekende tijdens minstens 936 dagen in de loop van de maand van indienstneming en de 54 voorafgaande maanden.
Maximaal 500 euro gedurende de maand van indienstneming en de 23 daarop volgende maanden.
1. Jonger dan 45 jaar; 2. Werkzoekende op de dag van indienstneming; 3. Werkzoekende tijdens minstens 1560 dagen in de loop van de maand van indienstneming en de 90 voorafgaande maanden.
Maximaal 500 euro gedurende de maand van indienstneming en de 29 daarop volgende maanden.
1. Jonger dan 25 jaar; 2. Werkzoekende op de dag van indienstneming; 3. Werkzoekende tijdens minstens 312 dagen in de loop van de maand van indienstneming en de 18 voorafgaande maanden.
Maximaal 500 euro gedurende de maand van indienstneming en de 15 daarop volgende maanden.
1. Jonger dan 30 jaar; 2. Werkzoekende op de dag van indienstneming; 3. Werkzoekende tijdens minstens 156 dagen in de loop van de maand van indienstneming en de 9 voorafgaande maanden. 4. Geen diploma of getuigschrift van het hoger secundair onderwijs
Maximaal 500 euro gedurende de maand van indienstneming en de 35 daarop volgende maanden.
1. Minstens 45 jaar oud; 2. Werkzoekende op de dag van indienstneming; 3. Werkzoekende tijdens minstens 468 dagen in de loop van de maand van indienstneming en de 27 voorafgaande maanden.
Maximaal 500 euro gedurende de maand van indienstneming en de 29 daarop volgende maanden.
58
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
1. Werkzoekende op de dag van indienstneming; 2. Verminderde arbeidsgeschiktheid of een uitkeringsgerechtigd volledig werkloos zijn met een arbeidsongeschiktheid van minstens 33%.
(ga terug)
59
Maximaal 500 euro gedurende de maand van indienstneming en de 35 daarop volgende maanden.
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
5.9 Tabel middengeschoolden, laaggeschoolden en erg laaggeschoolden Scholingsniveau
Maximaal verminderingsbedrag
Voordeelperiode
Erg laaggeschoold (aangeworven na 31 december 2012)
€ 1500,00 per kwartaal
12 kwartalen ( kwartaal indiensttreding + 11 daaropvolgende)
€ 400,00 per kwartaal
4 daaropvolgende kwartalen
€ 1000,00 per kwartaal
16 kwartalen ( kwartaal indiensttreding en de 15 daarop volgende kwartalen)
€ 400,00 per kwartaal
Voor de resterende kwartalen dat de jongere als dusdanig tewerkgesteld wordt (ten laatste kwartaal dat hij 26 jaar oud wordt)
€ 1500,00 per kwartaal
8 kwartalen ( kwartaal indiensttreding en de 7 daarop volgende kwartalen)
€ 400,00 per kwartaal
4 daaropvolgende kwartalen
€ 1000,00 per kwartaal
8 kwartalen ( kwartaal indiensttreding en de 7 daarop volgende kwartalen)
€ 400,00 per kwartaal
Voor de resterende kwartalen dat de jongere als dusdanig tewerkgesteld wordt (ten laatste kwartaal dat hij 26 wordt).
€ 1500,00 per kwartaal
12 kwartalen ( kwartaal indiensttreding + 11 daaropvolgende)
Erg laaggeschoold (aangeworven voor 1 januari 2013)
Laaggeschoold (aangeworven na 31 december 2012)
Laaggeschoold (aangeworven voor 1 januari 2013)
Laaggeschoold (Gehandicapt of van buitenlandse
60
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
afkomst)
Middengeschoold
€ 400,00 per kwartaal
4 daaropvolgende kwartalen
€ 1000,00 per kwartaal
4 kwartalen ( kwartaal indiensttreding + 3 daaropvolgende )
€ 400,00 per kwartaal
8 daaropvolgende kwartalen
(ga terug)
61
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
5.10 Mentors – doelgroepen ten aanzien van wie zij stages moeten verzorgen & opleidingen moeten geven -
leerlingen of leraren uit het voltijds secundair technisch en beroepsonderwijs of deeltijds onderwijs, werkzoekenden jonger dan 26 jaar die een beroepsopleiding volgen, zoals bedoeld in artikel 27, 6°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (o.a. IBO'ers), werkzoekenden in een instapstage, cursisten jonger dan 26 jaar uit het volwassenenonderwijs cursisten jonger dan 26 jaar die een door de bevoegde Gemeenschap erkende opleiding volgen, in het kader van de overeenkomsten die worden gesloten met respectievelijk ofwel de onderwijs- of vormingsinstellingen, ofwel de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling of de beroepsopleiding.
(ga terug)
62
UNISOC DOSSIER I LASTENVERLAGINGEN
5.11 Aantal “mentoren” waarvoor de doelgroepvermindering genoten kan worden “Het aantal mentors waarvoor de werkgever een vermindering kan krijgen is beperkt en hangt af van het 'aantal begeleide personen' behorende tot de doelgroepen. De wijze waarop het 'aantal begeleide personen' in rekening wordt gebracht is op zijn beurt verschillend voor personen die moeten worden aangegeven in Dimona of Dmfa of niet: 1. Voor de personen voor wie voor hun stageactiviteiten een Dimona- of Dmfaaangifte vereist is (erkende leerlingen, IBO'ers, ...): de verbintenis wordt (automatisch) vastgesteld aan de hand van de meegedeelde datum van' in- en uitdiensttreding'; een kwartaal waarbij een dergelijke persoon 'in dienst' komt, 'in dienst' is of 'uit dienst' treedt, wordt in aanmerking genomen; het aantal mentors waarvoor het recht kan worden geopend, is 1/5de van de som van het aantal in aanmerking te nemen kwartalen, naar de hogere eenheid afgerond. 2. Voor personen voor wie stageactiviteiten geen Dimona- of Dmfa-aangifte vereisen (leerkrachten TSO, cursisten jonger dan 26 jaar uit het volwassenonderwijs, …): de verbintenis wordt vastgesteld aan de hand van een overeenkomst tussen de participanten; Het aantal mentors waarvoor het recht kan worden geopend, is beperkt tot het laagste resultaat van volgende breuken: o (aantal jongeren of leerkrachten)/5 , afgerond naar de hogere eenheid o (aantal uren opvolging of opleiding)/400, afgerond naar de lagere eenheid. Indien de overeenkomst geen volledig jaar beslaat, wordt het (aantal kwartalen) x 100 als deler beschouwd. Het uiteindelijk aantal mentors voor wie de werkgever een vermindering kan aanvragen, is de som van de onder punt 1 en punt 2 bekomen totalen.” (Bron: website RSZ)
(ga terug)
63