N°181 - 29 / 06 / 2012
SOCIAAL-ECONOMISCHE NIEUWSBRIEF
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
NUMMER 181 - juni 2012
INTERNE MARKT Detachering van werknemers en uitoefening van collectieve rechten
3
ARBEIDSMARKT, ONDERWIJS EN OPLEIDING Jongeren en de crisis
10
SOCIALE EN FISCALE FRAUDE De omvang van sociale en fiscale fraude in België
16
NIEUWS Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
21
Europees Economisch en Sociaal Comité
23
• Stuurgroep: Andy Assez, Emmanuel de Bethune, Kris Degroote, Luc Denayer, Tasso Fachantidis, Ton Harding, Michèle Pans, Michael Rusinek, Siska Vandecandelaere • Redactie: Andy Assez, Tasso Fachantidis, Jérôme Merckx, Michèle Pans • Redactiesecretariaat: Alain Cabaux • Vertaling: Bernadette Hamende • Opmaak: Lut Van Nuffel • Afterpress: José Marquez Y Sanchez • Website: www.ccecrb.fgov.be • Verantwoordelijke uitgever: Ton Harding, Blijde Inkomstlaan 17-21, 1040 Brussel
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 3 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
INTERNE MARKT Detachering van werknemers en uitoefening van collectieve rechten
INTERNE MARKT Om de werking van de interne markt van de Europese Unie te verbeteren voor de werknemers en de werkgevers heeft de Commissie op 21 maart 2012 twee tekstvoorstellen ingediend over resp. de terbeschikkingstelling (detachering) van werknemers en de uitoefening van het recht om collectieve acties te voeren1. Beide wetgevende initiatieven maken deel uit van de twaalf kernacties uit de “Akte voor de interne markt: Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen” die de Europese Commissie in april 2011 publiceerde. Een jaar daarvoor onderstreepte Mario Monti in zijn rapport over een nieuw elan voor de eengemaakte markt dat er een reëel gevaar van vervreemding bestond. Met betrekking tot de gevolgen van de arresten van het Hof van Justitie op de juridische verduidelijkingen inzake de band tussen economische vrijheden en sociale rechten, merkte hij op dat de controverse die door de arresten was aangewakkerd ertoe kon leiden dat een deel van de publieke opinie, van de werknemersverenigingen en van de vakbonden – die gaandeweg een van de belangrijkste voorstanders van economische integratie zijn geworden – zich afkeert van de eengemaakte markt en van de EU. Deze bewoordingen komen uit de toelichting bij het voorstel voor een richtlijn. De twee voorstellen van de Commissie dreigen voor vurige debatten in het Europees Parlement te zorgen. De richtlijn, die het voorwerp is van een medebeslissingsprocedure, zal wellicht op een vrij sterke blokkeringsminderheid stuiten. De verordening-Monti II, van haar kant, vereist eenparigheid van stemmen in de Raad, maar Groot-Brittannië heeft al verklaard zich ertegen te zullen verzetten. Zodra beide teksten waren gepubliceerd, werden ze becommentarieerd door de vakbonden en de werkgeversorganisaties. Hun feitelijke standpunten zijn opgenomen aan het eind van dit artikel. DE ONVOLMAAKTHEDEN VAN DE RICHTLIJN VAN ’96 WEGWERKEN In haar motivering merkt de Europese Commissie op dat de bescherming van de werknemers die tijdelijk naar een andere lidstaat worden “uitgestuurd” (gedetacheerd) en de eerlijke concurrentie twee nauw met elkaar verbonden aspecten van de Europese interne markt zijn. De Commissie stelt de richtlijn van ’96 niet ter discussie, maar wil de manier waarop ze ten uitvoer wordt gelegd verbeteren. Concreet gezien wil het voorstel voor een richtlijn een oplossing aanreiken voor drie problemen die zich in de loop der jaren met de tenuitvoerlegging an de richtlijn van ’96 hebben voorgedaan: (1) de uitvoering, monitoring en handhaving van de minimale arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van de gedetacheerde werknemers 1
Voorstel voor een richtlijn betreffende de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2012:0131:FIN:NL:PDF Voorstel voor een verordening betreffende de uitoefening van het recht om collectieve actie te voeren in de context van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2012:0130:FIN:NL:PDF COMMISSION STAFF WORKING DOCUMENT, IMPACT ASSESSMENT, Revision of the legislative framework on the posting of workers in the context of provision of services, SWD(2012) 0063 def.: http://ec.europa.eu/social/BlobServlet?docId=7481&langId=en
pagina 4 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
INTERNE MARKT Detachering van werknemers en uitoefening van collectieve rechten
verbeteren; (2) het misbruik van de status van gedetacheerde werknemer ter ontduiking of omzeiling van de wet bestrijden; (3) niet-regelgevende maatregelen uitvaardigen voor de aanpak van de onduidelijke of controversiële interpretatie van de door richtlijn 96/71/EG voorgeschreven arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. In 1996 nam de Europese Unie dus richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten aan. Die richtlijn legt een minimumbescherming in termen van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden vast die de dienstverrichter van een lidstaat in het ontvangende land in acht moet nemen. Die richtlijn wil een evenwicht tot stand brengen tussen de uitoefening van de vrijheid om grensoverschrijdende diensten te verrichten en een passende mate van bescherming van de rechten van daarvoor tijdelijk in het buitenland gedetacheerde werknemers. In 2003 maakte de Commissie een eerste balans van de toepassing van die richtlijn op. Ze publiceerde in dat kader een aantal “richtsnoeren” om te verduidelijken in welke mate bepaalde nationale controlemaatregelen “gerechtvaardigd en evenredig” konden zijn.2 In een tweede mededeling van de Commissie uit 2007 werden diverse tekortkomingen aangestipt m.b.t. de wijze waarop in sommige lidstaten controles worden verricht en betreffende de administratieve samenwerking en de toegang tot informatie.3 Tussen december 2007 en juni 2008 sprak het Europees Hof van Justitie vier arresten ter zake uit die aanleiding gaven tot heel wat commentaar.4 In september 2009 stelde de voorzitter van de Europese Commissie, José Manuel Barroso, zijn politieke prioriteiten5 voor aan het Europees Parlement, waarbij hij de noodzaak erkende om in te gaan op de bezorgdheid die over de toepassing van de richtlijn en de gerechtelijke beslissingen van het Hof was ontstaan. In 2010 bracht het Europees Economisch en Sociaal Comité een advies uit over “de sociale dimensie van de interne markt”, waarin werd verzocht om een efficiëntere uitvoering van richtlijn 96/71/EG en werd gepleit voor een initiatief van de Commissie – o.m. een gedeeltelijke herziening van de richtlijn – waarmee de wettelijke verplichtingen van nationale overheden, bedrijven en werknemers werden verduidelijkt. Volgens het advies zou de Commissie voorts het stakingsrecht moeten uitsluiten van het toepassingsgebied van de eengemaakte markt en moeten nagaan of er een “Europese sociale Interpol” kan worden opgericht ter ondersteuning van de activiteiten van de arbeidsinspectiediensten in de lidstaten.6 2
Mededeling van de Commissie van 25 juli 2003 betreffende de tenuitvoerlegging van richtlijn 96/71/EG in de lidstaten [COM(2003) 458 definitief - verscheen niet in het Publicatieblad]
3
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s - Detachering van werknemers met het oog op het verrichten van diensten: de voordelen en het potentieel maximaliseren en de bescherming van werknemers garanderen [COM(2007) 304 definitief - verscheen niet in het Publicatieblad]
4
De arresten van het Hof van Justitie in de zaken Viking-Line, Laval, Rüffert en Commissie/Luxemburg leidden tot een intensieve discussie tussen de instellingen van de EU, academici en de sociale partners. Die draaide rond twee belangrijke kwesties. De eerste betrof de vraag naar het juiste evenwicht tussen de uitoefening, door de vakbonden, van hun recht om collectieve actie te voeren, met inbegrip van het stakingsrecht, en de in het Verdrag verankerde economische vrijheden, inzonderheid de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting. De tweede had betrekking op de uitlegging van een aantal centrale bepalingen van richtlijn 96/71/EG, zoals het begrip openbare orde, de materiële werkingssfeer van de door de richtlijn voorgeschreven arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en de aard van bindende regels, met name inzake het minimumloon.
5
http://ec.europa.eu/commission_2010-2014/president/pdf/press_20090903_en.pdf
6
Advies 2011/C 44/15
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 5 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
INTERNE MARKT Detachering van werknemers en uitoefening van collectieve rechten
Aanknopingspunt. Richtlijn 96/71/EG heeft betrekking op de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten. Onder ter beschikking gestelde werknemer verstaat de richtlijn iedere werknemer die gedurende een bepaalde periode werkt op het grondgebied van een lidstaat die niet de staat is waar die werknemer gewoonlijk werkt. Het begrip werknemer wordt bepaald door het recht van de lidstaat waar de werknemer is gedetacheerd. Arbeidsvoorwaarden. De lidstaten zien erop toe dat de ondernemingen de gedetacheerde werknemers de bindende beschermingsregels waarborgen die werden vastgelegd in de lidstaat op het grondgebied waarvan het werk wordt uitgevoerd: (1) in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en/of (2) in collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard, voor zover deze betrekking hebben op de in de bijlage bij de richtlijn genoemde activiteiten. De arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die moeten worden gewaarborgd zijn: (1) maximale werk- en minimale rustperiodes; (2) minimumaantal betaalde vakantiedagen; (3) minimumlonen, incl. een vergoeding voor overwerk; (4) voorwaarden voor het ter beschikking stellen van werknemers, inzonderheid door uitzendbedrijven; (5) gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk; (6) beschermende maatregelen voor zwangere en pas bevallen vrouwen, voor kinderen en voor jongeren; (7) gelijke behandeling van mannen en vrouwen alsook andere bepalingen inzake niet-discriminatie. Afwijkingen. De lidstaten kunnen afwijken van de onmiddellijke toepassing van de regels inzake: (1) minimumloon, wanneer de duur van de werken niet meer dan één maand bedraagt en op voorwaarde dat die werken niet worden uitgevoerd door ondernemingen die werknemers ter beschikking stellen; (2) minimumloon en minimumaantal betaalde vakantiedagen, wanneer het gaat om werkzaamheden van “geringe omvang” en op voorwaarde dat die werken niet worden uitgevoerd door ondernemingen die werknemers ter beschikking stellen; (3) minimumloon en minimumaantal betaalde vakantiedagen bij assemblage- of installatiewerkzaamheden inzake een geleverd goed op voorwaarde dat de duur van de werken niet meer dan 8 dagen bedraagt. Deze afwijking is evenwel niet van toepassing op de bouwsector. Loonberekening. De toeslagen i.v.m. de detachering worden als een deel van het minimumloon beschouwd voor zover ze niet worden uitgekeerd als vergoeding van de onkosten die daadwerkelijk in het kader van de detachering werden gemaakt. Gelijke beloning. De lidstaten mogen bepalen dat de ondernemingen de gedetacheerde uitzendkrachten dezelfde voorwaarden moeten garanderen als die welke gelden voor uitzendkrachten in de lidstaat op het grondgebied waarvan de arbeid wordt verricht. Samenwerking inzake informatieverstrekking en informatieplicht. De lidstaten wijzen een of meer verbindingsbureaus of een of meer bevoegde nationale instanties aan en delen die informatie mee aan de andere lidstaten en aan de Commissie. De lidstaten zorgen ervoor dat samengewerkt wordt tussen de overheidsinstanties die overeenkomstig de nationale wetgeving bevoegd zijn voor het toezicht op de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Elke lidstaat neemt passende maatregelen opdat de informatie over de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden algemeen toegankelijk is en opdat de werknemers en/of hun vertegenwoordigers over adequate procedures beschikken om de verplichtingen uit hoofde van de richtlijn na te leven. Zo nodig nemen de lidstaten ook gepaste maatregelen als de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden niet worden gerespecteerd. Rechtsmiddelen. Om het recht op de door de richtlijn gegarandeerde arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden te doen gelden, kan een rechtsvordering worden ingesteld in de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer is of was gedetacheerd.
pagina 6 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
INTERNE MARKT Detachering van werknemers en uitoefening van collectieve rechten
OMVANG VAN HET FENOMEEN DETACHERING In de analyse die bij de richtlijn is gevoegd, verstrekt de Commissie een aantal gegevens over de economische en sociale impact van de detachering: ieder jaar worden naar schatting bijna een miljoen werknemers door hun werkgevers naar een andere lidstaat gedetacheerd. In absolute cijfers gaat het dus slechts om een klein deel van de beroepsbevolking van het uitzendende land, maar in 2007 was detachering niettemin goed voor 18,5% van de arbeidsmobiliteit binnen de EU. In Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, België en Polen zijn er veel gedetacheerde werknemers, en bovendien – zoals men in het voorstel voor een richtlijn kan lezen – is het economische belang van detachering groter dan het op grond van het aantal betrokkenen lijkt; detacheringen kunnen immers een cruciale economische rol vervullen door tijdelijke tekorten aan arbeidskrachten in bepaalde beroepen of sectoren (bv. in de bouw of de vervoersector) op te vangen. Voorts stimuleert de detachering van werknemers de internationale handel in diensten, met alle bekende aan de interne markt verbonden voordelen (meer concurrentie en efficiëntie enz.). De eengemaakte markt van de EU geeft bedrijven de vrijheid om diensten in andere lidstaten te verrichten, waaronder de mogelijkheid om werknemers tijdelijk naar andere lidstaten te detacheren voor de uitvoering van specifieke projecten. Hierdoor kunnen ze op de hele interne markt hun gespecialiseerde diensten aanbieden en zo bijdragen tot een grotere doeltreffendheid en meer economische groei. Gedetacheerde werknemers betreden niet de arbeidsmarkt van het ontvangende land, aangezien ze in dienst blijven van hun onderneming in de uitzendende lidstaat. Om de detachering van werknemers te vergemakkelijken, eerlijke concurrentie te verzekeren en een passende mate van bescherming van die werknemers te waarborgen, legt de richtlijn van 1996 een reeks basisarbeidsvoorwaarden vast waaraan de dienstverlener zich tijdens de detachering in de ontvangende lidstaat moet houden. Hieronder vallen o.m. de maximale arbeidsduur en minimale rustperiodes, de vakantiedagen, het minimumloon en de gezondheid en veiligheid op het werk (zie kader). De Commissie geeft evenwel toe dat deze basisarbeidsvoorwaarden in de praktijk veelal onjuist worden toegepast of dat hierop onvoldoende controle wordt uitgeoefend in de ontvangende lidstaat. Van detachering kan misbruik worden gemaakt door bedrijven die in het buitenland nepvestigingen oprichten met als enig doel te profiteren van de geringere arbeidsbescherming of de lagere socialezekerheidsbijdragen. Gedetacheerde werknemers zijn vaak kwetsbaarder omdat ze zich in een ander land bevinden. Volgens de Commissie zal het nieuwe voorstel, als het wordt goedgekeurd, toelaten efficiëntere bepalingen in te voeren om ervoor te zorgen dat de richtlijn van 1996 over de detachering van werknemers in de praktijk daadwerkelijk wordt toegepast en een oplossing te vinden voor misbruiken – meer bepaald in de bouwsector – waarbij werknemers niet al hun rechten genieten inzake bv. loon of vakantiedagen. DE BEGINSELEN VAN HET VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN Het voorstel voor een richtlijn betreffende de toepassing van richtlijn 96/71/EG bevat bepalingen betreffende: - het invoeren van ambitieuzere normen voor de informering van de werknemers en de ondernemingen over hun rechten en plichten. De basisarbeidsvoorwaarden en -omstandigheden waaraan moet worden voldaan, zijn: maximale werk- en minimale rustperiodes; een minimumaantal betaalde vakantiedagen; minimumlonen, incl. een vergoeding voor overwerk (dit is niet van toepassing op de aanvullende bedrijfspensioenregelingen); voorwaarden voor het ter beschikking stellen van werknemers, inzonderheid door uitzendbedrijven; bepalingen inzake gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk; beschermende maatregelen voor zwangere en pas bevallen vrouwen, voor
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 7 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
INTERNE MARKT Detachering van werknemers en uitoefening van collectieve rechten
kinderen en voor jongeren; gelijke behandeling van mannen en vrouwen; andere bepalingen inzake niet-discriminatie; - het vastleggen van duidelijke regels voor de samenwerking tussen de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor detachering; - oplossingen om de toepassing van het begrip detachering te verbeteren en efficiënter te controleren teneinde de wildgroei van “postbusondernemingen” die detachering gebruiken om de arbeidsregels te omzeilen, te vermijden; - de inhoud van het toezicht dat de nationale autoriteiten mogen uitoefenen en van hun bevoegdheden; - de betere naleving van de rechten van de werknemers, bv. dankzij de invoering van een hoofdelijke aansprakelijkheid in de bouwsector voor de lonen van de gedetacheerde werknemers en via de behandeling van klachten. In 2006 wees de Commissie erop dat de hoofdelijke aansprakelijkheid een aantal voordelen inhoudt voor de gedetacheerde werknemers. Ze biedt hun m.n. een bijkomend rechtsmiddel, dat zeer waardevol is wanneer de werkgever “verdwijnt” of insolvent wordt. Ze spoort de ondernemingen die bouwwerken uitbesteden aan een andere onderneming er sterk toe aan erop toe te zien dat de situatie van de gedetacheerde werknemers “in regel” is. Ze ontraadt de ondernemingen een beroep te doen op onderaannemers van wie ze ernstig betwijfelen of ze de regels van de wetgeving die de richtlijn heeft omgezet willen en/of kunnen naleven. Toch kan ze ook leiden tot een algemene terughoudendheid om taken uit te besteden aan buitenlandse vennootschappen, waardoor de vraag rijst of die wetgeving in de praktijk geen afschrikkend effect heeft op de vrije dienstverlening7. De bepalingen van het voorstel voor een richtlijn hebben enkel betrekking op de bouwsector, overeenkomstig de lijst van activiteiten in de bijlage bij richtlijn 96/71/EG. Detachering door uitzendbedrijven valt daaronder, mits ze bedoeld is voor activiteiten in de bouwsector. Lidstaten die dat wensen, mogen die bepalingen echter uitbreiden tot andere sectoren. In haar impactanalyse merkt de Commissie op dat, door een klimaat van eerlijke concurrentie te bevorderen, de richtlijn zal toelaten het groeipotentieel van de detachering van werknemers te benutten als cruciaal element van het verrichten van diensten in de interne markt. Ze zal er bijgevolg toe bijdragen de strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei nieuw leven in te blazen. De Commissie voegt eraan toe dat de richtlijn een “gunstige weerslag” zal hebben op de kleine en middelgrote ondernemingen, en vooral op micro-ondernemingen. Het “gebrek aan transparante informatie” over de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden in de ontvangende lidstaat treft vooral de kmo’s, “daar zij nauwelijks in staat zijn zelf uit te zoeken welke regels van toepassing zijn.” Het voorstel voor een richtlijn zou de mogelijkheden van een lidstaat om de ondernemingen van een andere lidstaat verplichtingen op te leggen wel beperken. Echte kmo’s zullen baat vinden bij billijker concurrentievoorwaarden, terwijl sommige “postbus-kmo’s” wellicht zullen verdwijnen. Kmo’s wier onderaannemers zich reeds hielden aan de wetgeving inzake minimumlonen en die dus hogere kosten hadden (vergeleken met concurrenten wier onderaannemers de wet schonden) hebben alles te winnen bij meer gelijke concurrentievoorwaarden. Kmo’s wier onderaannemers tot dusver de wetgeving inzake minimumlonen niet naleefden, zullen nieuwe handelsmodellen moeten zoeken. 7
Verslag van de diensten van de Commissie over de tenuitvoerlegging van richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten [SEC (2006) 439]
pagina 8 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
INTERNE MARKT Detachering van werknemers en uitoefening van collectieve rechten
VERORDENING-MONTI II In de toelichting bij het voorstel voor een verordening betreffende de uitoefening van het recht om collectieve actie te voeren, brengt de Commissie in herinnering dat het Hof van Justitie in zijn arresten Viking Line en Laval voor het eerst heeft erkend dat het recht om collectieve actie te voeren, met inbegrip van het stakingsrecht, een grondrecht is dat integraal deel uitmaakt van de algemene beginselen van het EU-recht waarvan het Hof de eerbiediging verzekert. Ze voegt eraan toe dat, ondanks deze verduidelijking, de uitspraken van het Hof een breed en intensief debat hebben aangezwengeld over de gevolgen ervan voor de bescherming van de rechten van gedetacheerde werknemers, en meer in het algemeen over de mate waarin vakbonden de rechten van werknemers kunnen blijven beschermen in grensoverschrijdende situaties. In het bijzonder hebben ze een discussie uitgelokt over de vraag of de bestaande EU-regels geschikt zijn om de rechten van werknemers te beschermen in de context van de vrijheid van dienstverrichting en de vrijheid van vestiging. Het voorstel voor een verordening van de Raad is “een gerichte maatregel om duidelijkheid te verschaffen over de interactie binnen de EU tussen de uitoefening van de sociale rechten en de uitoefening van de in het Verdrag neergelegde vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverrichting, in overeenstemming met een van de hoofddoelstellingen van het Verdrag (een “sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen”), zonder evenwel de rechtspraak van het Hof te ontkrachten.” De bedoeling is te vermijden dat een beroep wordt gedaan op de rechtspraak van het Viking-arrest. “In situaties waarin grensoverschrijdende elementen ontbreken of hypothetisch zijn, wordt een collectieve actie geacht de vrijheid van vestiging of de vrijheid van dienstverrichting niet te schenden.” Artikel 2 van het voorstel voor een verordening onderstreept dat, bij de uitoefening van de in het Verdrag verankerde vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverrichting, het grondrecht om collectieve actie te voeren, met inbegrip van het stakingsrecht of de stakingsvrijheid, wordt geëerbiedigd, en, omgekeerd, dat bij de uitoefening van het grondrecht om collectieve actie te voeren, met inbegrip van het stakingsrecht of de stakingsvrijheid, deze economische vrijheden worden geëerbiedigd. Het voorstel voor een verordening voert ook een nieuw waarschuwingsmechanisme in voor sociale conflicten met ernstige gevolgen in grensoverschrijdende situaties. Ten slotte preciseert de Commissie dat het voorstel geen enkele impact heeft op de nationale wetgeving inzake stakingsrecht en de uitoefening daarvan geenszins belemmert. STANDPUNT VAN DE SOCIALE GESPREKSPARTNERS OP EUROPEES NIVEAU De organisatie BusinessEurope liet al in 2008 weten dat ze een herziening van de richtlijn van 1996 “nutteloos” vond. Ze was tevreden met de “verduidelijkingen” door de arresten van het Europees Hof van Justitie. Wat de nieuwe teksten betreft, klaagt BusinessEurope de bijkomende lasten voor de ondernemingen aan8. Ze heeft het daarbij vooral over de hoofdelijke aansprakelijkheid. Het voorstel voor een richtlijn geeft immers voorrang aan preventieve maatregelen en biedt de lidstaten de mogelijkheid om verdergaande stelsels van hoofdelijke of ketenaansprakelijkheid te behouden of in te voeren. BusinessEurope merkt op dat de ondernemingen geen informatie over de lonen van werknemers bij hun onderaannemers kunnen verkrijgen. Deze administratieve lasten dreigen volgens haar de ontwikkeling van de eenheidsmarkt te belemmeren en het concurrentievermogen van de Europese ondernemingen te ondermijnen op een ogenblik dat alle Europese beleidsmaatregelen de 8
http://www.businesseurope.eu/content/default.asp?PageID=568&DocID=30033
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 9 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
INTERNE MARKT Detachering van werknemers en uitoefening van collectieve rechten
groei zouden moeten ondersteunen. BusinessEurope is ook ontevreden over de regelgeving betreffende het stakingsrecht omdat de Europese Unie volgens haar daar niet voor bevoegd is. Voorts acht ze de nieuwe verzoeningsprocedures overbodig. Het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV), van zijn kant, verwerpt het voorstel voor een verordening9. In zijn ogen bieden de voorstellen van de Commissie jammer genoeg geenszins oplossingen voor de problemen die de zaken Viking en Laval veroorzaken. Het recht om collectieve actie te voeren is een grondrecht dat moet worden gewaarborgd. Het EVV is verheugd dat de tenuitvoerlegging van de richtlijn over de terbeschikkingstelling van werknemers wordt verbeterd, maar is van oordeel dat de toepassingsrichtlijn niet ver genoeg gaat, zeker niet wat betreft de mogelijkheid om een aannemer aansprakelijk te stellen. De voorstellen vervullen in geen geval de doelstelling om sociale dumping te bestrijden. Het EVV wil een sociaal contract voor de Europese Unie via hetwelk alle werknemers hun grondrechten genieten en het besluit zijn communiqué met de stelling dat het geen steun verleent aan een economisch systeem waarin de concurrentie alle geledingen van de maatschappij overweldigt en de sociale vooruitgang aantast.
9
http://www.etuc.org/a/9824
pagina 10 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
ARBEIDSMARKT, ONDERWIJS EN OPLEIDING Jongeren en de crisis
Tegen de achtergrond van de economische, financiële en sociale crisis heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité (het EESC) op 14 juli jl. een initiatiefadvies gepubliceerd over de crisis, het onderwijs en de arbeidsmarkt.1 Op 24 januari 2012 organiseerde het EESC over dit thema een conferentie, waarop ministers, Europese parlementsleden en diverse leden van Europese studentenverenigingen met elkaar in debat gingen over het onderwijs voor jongeren, voortgezette opleiding en de arbeidsmarkt. Die conferentie is dan ook de gelegenheid om de Europese prioriteiten naar voren te brengen op het vlak van onderwijs en vorming van jongeren en om aan de bestuurders van de lidstaten aan te geven welke beleidsmaatregelen tijdens een crisisperiode voorrang moeten krijgen. EEN ZORGWEKKENDE VASTSTELLING De toon werd meteen gezet: “De werkloosheid neemt toe”, “duizenden ondernemingen zetten hun activiteiten stop”, “de lonen dalen”, “er wordt budgettair bezuinigd in de socialezekerheidsstelsels”, “armoede en sociale uitsluiting nemen toe”… Kortom, de sprekers op de conferentie waren unaniem: de Europese arbeidsmarkt is vleugellam!
Totale werkloosheidsgraad (15-64 jaar)
en jongerenwerkloosheid (15-24-jarigen) voor het jaar 2010
Van 15 tot 64 jaar
Van 15 tot 24 jaar
Bron: Eurostat
Mário Soares (verslaggever van het EESC voor het advies over “De crisis, het onderwijs en de arbeidsmarkt”) legt de vinger op de wond en legt de vaststellingen van een Europa in moeilijkheden bloot: “Met 24,3 miljoen Europeanen zonder werk; een werkloosheidsgraad bij de 15- tot 25-jarigen die tweemaal hoger is dan de gemiddelde werkloosheid; een aandeel van 1,2 miljoen jongeren in het totaal van 5,2 miljoen langdurig werklozen…” gaat de arbeidsmarkt er sterk op achteruit en de jongeren zijn daarvan het eerste slachtoffer (cf. grafiek 1). Volgens de heer Soares hangt die jeugd financieel steeds meer af van zijn ouders, trouwen jongeren veel later en krijgen ze later kinderen, werken ze voor alsmaar 1
Het Europees Economisch en Sociaal Comité is het adviesorgaan dat de verschillende Europese actoren op economisch en sociaal vlak en uit het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigt.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 11 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
ARBEIDSMARKT, ONDERWIJS EN OPLEIDING Jongeren en de crisis
lagere lonen, waardoor bovendien het armoederisico in die laag van de bevolking toeneemt. Zelfs de gekwalificeerde jongere werknemers zijn verplicht om beroepen met een lagere kwalificatievereiste uit te oefenen, waarmee een klimaat ontstaat waarin minder waarde wordt gehecht aan kwalificaties. “Het is hoog tijd dat aan jongeren weer hoop wordt gegeven en dat hun wordt aangetoond dat ze nog in hun toekomst kunnen geloven”, verklaart de heer Soares, die hieraan nog toevoegt dat “werk een elementair recht is en dat werkloosheid leidt tot uitsluiting en armoede, hetgeen de mensheid onwaardig is”. Onderwijs is volgens hem dan de oplossing om uit deze crisis te geraken GROTE UITDAGINGEN In zijn advies somt het EESC verschillende uitdagingen op die verband houden met de huidige economische context. In de eerste plaats wijst het Comité op het risico dat de kloof tussen de huidige economische opleving, met grote verschillen tussen de landen onderling, en de aanhoudende verslechtering van de situatie op de arbeidsmarkt groter wordt, en meer bepaald op het risico van een “groei die niet gepaard gaat met werkgelegenheid”. Voorts is volgens het EESC de maatschappelijke ongelijkheid die wordt veroorzaakt door de moeilijke situatie op de arbeidsmarkt, m.n. voor jongeren (zoals blijkt uit grafiek 1) en langdurig werklozen, zo te zien de grote uitdaging voor de komende jaren. Ten derde kan de vergrijzing van de beroepsbevolking leiden tot een tekort aan gekwalificeerde werknemers op de arbeidsmarkt. Het EESC waarschuwt terecht voor de toenemende tendens van veranderende jobvereisten. Volgens CEDEFOP (European Centre for the Development of Vocational Training) zal de vraag naar hooggekwalificeerde werknemers tegen het jaar 2020 immers met 16 miljoen stijgen, en met 3,5 miljoen voor werknemers met een middelhoge opleiding, terwijl de vraag naar laagopgeleiden met 12 miljoen zal afnemen. De banen die nu ontstaan, gaan steeds meer verschillen van de jobs die verloren gaan, waardoor het voor werklozen steeds lastiger wordt weer werk te vinden, aangezien hun kwalificatie steeds minder goed overeenstemt met de marktbehoeften. WELKE INITIATIEVEN VOOR WELKE DOELSTELLINGEN? In zijn advies herinnert het EESC eraan dat “onderwijs een instrument is dat gericht is op individuele ontplooiing, een productief leven, maatschappelijke samenhang en verbetering van de levensomstandigheden”. Mevr. Gina Ebner, secretaris-generaal van de Europese Vereniging voor Volwassenenonderwijs (de EAEA), onderstreept trouwens dat onderwijs heel wat niet te onderschatten multiplicatoreffecten heeft, waaronder: een betere gezondheid, een groter sociaal engagement, een groter zelfvertrouwen en meer aandacht voor de opvoeding van kinderen enz. De Europa 2020-strategie, die moet zorgen voor een slimme, duurzame en inclusieve groei, legt de klemtoon op onderwijs en opleiding door hieraan een eersterangsrol te geven bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie. Door de burgers van voldoende kwalificaties en vaardigheden te voorzien, wil de maatschappij en de Europese economie niet alleen concurrerend en innoverend zijn, maar wenst ze ook bij te dragen tot de bevordering van de sociale cohesie en sociale insluiting. Het Europees Economisch en Sociaal Comité deelt de bekommeringen van de Commissie en steunt haar initiatieven. Van de zeven kerninitiatieven van de Europese Unie voor groei en werkgelegenheid die in het kader van de EU 2020-strategie worden voorgesteld, hebben er twee concreet betrekking op onderwijs en opleiding. Het betreft ten eerste het initiatief “Jeugd in beweging”, dat volgens de Europese Commissie
pagina 12 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
ARBEIDSMARKT, ONDERWIJS EN OPLEIDING Jongeren en de crisis
als doel heeft “jongeren ten volle te betrekken bij het realiseren van slimme, duurzame en inclusieve groei in de Europese Unie”. Hiertoe stelt de Commissie een “agenda voor de hervorming en modernisering van het hoger onderwijs” voor, waaronder een initiatief inzake het toetsen van de prestaties in het hoger onderwijs en een internationale strategie om de aantrekkingskracht van het Europees hoger onderwijs te bevorderen en wereldwijde academische samenwerking aan te moedigen. Ten tweede hamert het initiatief “Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen: een Europese bijdrage aan volledige werkgelegenheid” op de noodzaak om de vaardigheden te verhogen en de inzetbaarheid te verbeteren, om zo tegen het jaar 2020 een werkgelegenheidsgraad te bereiken van 75% voor alle personen van 20 tot 64 jaar oud. Nog steeds in het kader van de Europa 2020-strategie heeft de Commissie twee grote doelstellingen op het vlak van onderwijs vastgelegd. Enerzijds vertrekt de Commissie van de vaststelling dat in de meeste Europese landen meer dan 10% van de jongeren vroegtijdig de school verlaat (cf. grafiek 2).2 In 2010 heeft 14,1% van de jongeren in de leeftijdscategorie 18-24 jaar (wat overeenkomt met 6 miljoen jongeren) de studies (op school of via een opleiding) opgegeven en heeft slechts 17,4% van hen het einde van het primair onderwijs gehaald. De Commissie wil haar inspanningen tegen dit verschijnsel verdubbelen en aldus het percentage vroegtijdige schoolverlaters doen dalen tot onder de symbolische kaap van 10%. Anderzijds is de Commissie van oordeel dat de verhoging van het aandeel van 30- tot 34-jarigen die studies aan de universiteit of op gelijkwaardig niveau hebben voltooid tot 40% een van de hoofddoelen van de Europa 2020-strategie moet vormen.
Bron: Eurostat
Voorts heeft de Europese Commissie op 23 november jl. een voorstel goedgekeurd betreffende een nieuw programma “Erasmus voor iedereen”. Dankzij dat programma kunnen tijdens de periode 20142020 maximaal 5 miljoen mensen studeren en een opleiding volgen in het buitenland. De Commissie stelt voor hieraan een budget van 19 miljard euro te besteden, d.i. 70% meer dan het huidige budget voor de financiering van het programma. Volgens mevr. A. Vassiliou, Europees commissaris voor Onderwijs, Cultuur, Meertaligheid en Jeugdzaken, is dit initiatief het bewijs van de belangstelling die de Europese Commissie betoont voor het onderwijs en de opleiding van jongeren. 2
Het faalpercentage op school ‘of de schooluitval) is het aandeel in de bevolking van 18- tot 24-jarigen dat de eerste cyclus van het secundair onderwijs niet heeft overschreden en noch studies, noch een opleiding volgt (Balans van de Europese Waarnemingspost voor de Werkgelegenheid, 2010).
Aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding, 2010
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 13 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
ARBEIDSMARKT, ONDERWIJS EN OPLEIDING Jongeren en de crisis
FOCUS OP BELGIE1 In België is het onderwijsbeleid een bevoegdheid van de Vlaamse, de Franse en de Duitstalige gemeenschap. De maatregelen die de verschillende overheden nemen om de schooluitval te bestrijden en om het aantal personen met een universiteitsdiploma bij de 30- tot 34-jarigen te verhogen, verschillen sterk van het ene tot het andere gewest. Zo stelt Vlaanderen zich voor 2020 ten doel het aandeel van voortijdige schoolverlaters terug te brengen tot 5,2% (8,6% in 2009). Bijgevolg worden verschillende actieplannen ten uitvoer gelegd, waaronder het Actieplan tegen spijbelen2 en het decreet Leren en werken3, dat in 2008 werd aangenomen. Bovendien zou Vlaanderen het percentage van 30- tot 34-jarigen met een universiteitsdiploma willen optrekken tot 47,8% in 2020 (43% in 2009). De Vlaamse regering heeft een hervormingsplan voor het hoger onderwijs opgesteld dat over de twaalf komende jaren is gespreid. De tenuitvoerlegging ervan is gepland voor het academiejaar 2013-2014. Het plan omvat verschillende maatregelen, gaande van het creëren van banen voor universiteitsdocenten en hoogleraren om te zorgen voor betere academische loopbaanvooruitzichten voor de PhD’s, tot de verbetering van de mobiliteit van de studenten en van de docenten, via maatregelen om een bredere waaier van opleidingen aan te bieden en zo beter in te spelen op de behoeften van de arbeidsmarkt. Andere maatregelen beogen een verbetering van de kwaliteit van de onderwijsstelsels en vormen aldus een verlengstuk van het bovengenoemde Europese initiatief “Jeugd in beweging”. De Waalse regering en de regering van de Franse Gemeenschap willen de toegang tot studeren democratiseren en de slaagkansen op school bevorderen. Levenslang leren krijgt bovendien een belangrijke plaats in de voorgestelde hervormingen. Daarin onderscheiden zich twee maatregelen. Ten eerste, de hervorming van het kwalificerend onderwijs. Door de ongelijkheid en het vroegtijdig afhaken op school te verminderen, willen de Franse gemeenschap en het Waalse gewest het onderwijs “aantrekkelijker en efficiënter” maken. Het “Certification Par Unité” (CPUbekrachtiging per verworven leereenheid) is een van de maatregelen om die doelstelling te halen. Dankzij dat mechanisme zullen leerlingen immers de lessen waarvoor ze al geslaagd zijn, als verworven kunnen behouden, naar het voorbeeld van de befaamde “Crédits ECTS” in het hoger onderwijs. Er werd ook een bijkomend budget van 3 miljoen euro vrijgemaakt om de financiering van de projecten m.b.t. de reorganisatie van het kwalificerend onderwijs te kunnen voortzetten.4 Ten tweede willen deze regeringen de synergieën tussen de onderwijs- en de opleidingsinstellingen verbeteren om zo tot meer efficiëntie te komen. Hiertoe worden op dit moment vier krachtlijnen ingevoerd, nl. de ontwikkeling van levensbekkens en van synergiepolen, de versterking en hervorming van het alternerend leren, de oprichting van de Service francophone des Métiers et Qualifications en de uitrusting. De Duitstalige Gemeenschap legt van haar kant de klemtoon op de voorbereiding van de leerlingen op “de eisen en de realiteit van de arbeidsmarkt”. Hiertoe zal de kwaliteit van het onderwijs op alle niveaus worden verbeterd door meer aandacht te schenken aan de opleiding van de leerkrachten en door de directiestructuren van de scholen te professionaliseren. De Duitstalige Gemeenschap zal het stelsel van beroepsopleidingen ontwikkelen en harmoniseren door een gemeenschappelijk kader in te voeren voor de certificeringen en door bruggen te slaan tussen de verschillende opleidingsbenaderingen. 1
Bron : Nationaal Hervormingsprogramma (België), Belgische doelstellingen in het kader van de Europese 2020-strategie, 2011.
2
“Het actieplan omvat een aantal acties om te komen tot een sluitende aanpak voor spijbelen; de aard van de acties varieert van bewustmaken, voorkomen en begeleiden tot herstellen en bestraffen” (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming).
3
Dat decreet bepaalt dat “alle jongeren van het deeltijds onderwijs vanaf het schooljaar 2008 – 2009 minstens 28 uur per week moeten leren en werken. Het decreet beoogt ook een betere harmonisatie tussen de drie bestaande leerstelsels” (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming).
4
CPU (pilootproject dat werd opgestart voor vijf beroepen), “bassins scolaires” (schoolbekkens, CTA, 14 van de 31 centra werden aan het einde van het schooljaar 2010-2011 opgericht), het promoten van de beroepen enz.
pagina 14 14 >> Sociaal Economische Nieuwsbrief pagina CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
ARBEIDSMARKT, ONDERWIJS EN OPLEIDING Jongeren en de crisis
EEN DUIDELIJKE BOODSCHAP AAN DE LIDSTATEN? Dat de ineenstorting van de werkgelegenheid vooral de jongeren treft, is een vaststaand feit. Bijgevolg moet men zich afvragen waarom dat zo is en wat de overheid kan doen om dat probleem aan te pakken en te verhelpen. Het lijkt er immers op dat de overheid tot dusver geen (of zeer weinig) rekening heeft gehouden met de verwoestende gevolgen van de financiële en economische crisis voor de jongerenwerkgelegenheid. Een versterking van het onderwijsstelsel, door het onderwijs meer te gaan afstemmen op de reële behoeften van de economie en door het ondernemerschap bij jongeren meer te ondersteunen, zijn onvermijdelijke beleidsmaatregelen geworden. En “al is onderwijs erg duur, onwetendheid is dat nog veel meer”, aldus de heer Soares. In zijn aanbevelingen aan de lidstaten onderstreept het EESC meer bepaald de noodzaak om oog te blijven hebben voor de overheidsinvesteringen in onderwijs, onderzoek en beroepsopleiding bij de opstelling van hun begrotingsdoelstellingen. De maatregelen om de economische crisis te overwinnen, zouden geen afbreuk mogen doen aan de investeringen in die sectoren, wel integendeel. Mevr. Anne Vassiliou herinnert er overigens aan dat de Europese Commissie aan de lidstaten heeft gevraagd maatregelen te nemen om de groei weer op gang te brengen via het onderwijs, teneinde de stabiliteit van het Europees sociaal model veilig te stellen. Het EESC ziet in de verbetering van het aanleren van de moedertaal en in het vroegtijdige onderwijs in “STEM-vakken” (wetenschap, technologie, engineering en wiskunde) een efficiënt middel om het onderwijs af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt. Een verdere ontwikkeling van de nationale certificeringstelsels en een erkenning van de verworven vaardigheden in diverse onderwijsmiddens (formeel en informeel) maken ook deel uit van de aanbevelingen van het EESC aan de lidstaten. Om tot een concrete, efficiënte en duurzame invoering van die maatregelen te komen, merkt het Europees Economisch en Sociaal Comité op dat absoluut dringend werk moet worden gemaakt van een herwaardering van het beroep van leerkracht, niet alleen door het respect voor de onderwijsactiviteit en de voortgezette opleiding van de leerkrachten te bevorderen, maar ook door hun arbeidsvoorwaarden en hun lonen te verbeteren. Niettemin vragen sommige sprekers zich af of de boodschap bij de lidstaten wel goed is doorgedrongen… “De Europese Commissie doet er goed aan een groter budget voor onderwijs uit te trekken, maar het is van een grootste belang dat ze er bij de lidstaten op aandringt dat ze de door Europa aanbevolen maatregelen effectief invoeren”, zo merkte Luca Scarpiello, ondervoorzitter van het Europees Jeugdforum, op; hij wees er voorts op dat sommige lidstaten het daar moeilijk mee hebben. “De impuls kan niet alleen van Europa komen!”, aldus de heer Scarpiello. EEN “VERLOREN GENERATIE”? Hoewel de economische en financiële crisis alle generaties treft, deden de besparingsmaatregelen die in diverse landen werden ingevoerd zich vooral gevoelen bij de armsten en voornamelijk bij de jongeren. De stijging van de jongerenwerkloosheid, de daling van de lonen van de pas gediplomeerden3 en het lage tempo waarin de pas gediplomeerden de arbeidsmarkt betreden, hebben de wanhoop bij de jongere generatie alleen maar versterkt. In Griekenland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk bewijzen de rellen 3
“De pas gediplomeerden van het jaar 2010 ontvangen een loon dat 10% lager is dan het loon van vóór de crisisperiode, zelfs als de inflatie niet wordt meegerekend.” Question d’Europe nr. 220, Fondation Robert Shuman, november 2011.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 15 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
ARBEIDSMARKT, ONDERWIJS EN OPLEIDING Jongeren en de crisis
met “sociaal verdrukte”, maar “technologisch geïntegreerde” jongeren4 het ronduit sombere klimaat dat in Europa overheerst. Deze generatie, die wordt verenigd door een relatieve armoede, gebrek aan werk en een pover onderwijspeil, wordt door sommige Angelsaksische sociologen wel eens de “lost generation” (verloren generatie) genoemd. Verloren, omdat “de intrede van de massawerkloosheid diepe sporen zal nalaten voor de inkomens, het welzijn, de gezondheid, de participatie en andere sociale factoren die op deze generatie van toepassing zijn.5 De maatschappij is het zichzelf verplicht aan deze generatie een antwoord te bieden en haar behoefte aan maatschappelijke integratie te lenigen. De jongeren moeten hun eigen levenskeuzes kunnen maken, door te besluiten ofwel te gaan studeren, ofwel een loopbaan als ondernemer te beginnen. Wat hun keuze ook moge zijn, die moet niet alleen financieel worden ondersteund, maar ook steun krijgen van de maatschappij zelf. Maar bovenal, aldus o.m. de heer Scarpiello, moeten de jongeren “centraal staan in de reflectie”, opdat naar hun verzuchtingen wordt geluisterd en opdat ze vooral worden gehoord, want anders zal deze “verloren generatie” verworden tot “de opstandige generatie”.
4
Rodney Barker, Les Echos, 10 augustus 2011.
5
Corinne Nativel, Verenigd Koninkrijk: “Génération perdue et politiques de workfare dans un contexte de crise économique et d’alternance politique ”, Informations sociales, 2011/3 nr. 165-166, blz. 92-100.
pagina 16 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
SOCIALE EN FISCALE FRAUDE De omvang van sociale en fiscale fraude in België
Op 19 april 2012 heeft de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid de conferentie ‘De omvang van sociale en fiscale fraude in België’ georganiseerd. Op deze conferentie werden de onderzoeksresultaten bekendgemaakt van een pilootstudie omtrent een ‘face-to-face’ enquête over aangegeven en nietaangegeven inkomen en arbeid (SUBLEC). Deze methodologie heeft als voordeel dat ze inzichten aan het licht brengt die de administratieve gegevens niet bieden. De doelstelling was om op basis van deze methodologie de omvang, de aard en de motieven te kennen van zowel de sociale als de fiscale fraude in België. Het rapport is het resultaat van een samenwerkingsverband tussen KU Leuven (HIVA), ULg (CREPP) en ULB (METICES) en werd geïnitieerd en gefinancierd door de FOD Sociale Zekerheid en de POD Wetenschapsbeleid. De onderzoeksresultaten zijn samengebracht in een boek1. Naast de voorstelling van de resultaten van de SUBLEC-enquête door Prof. Dr. Jozef Pacolet werden ook de resultaten van de DULBEA-enquête besproken2. Tevens kwamen de Europese en nationale politieke hefbomen in de strijd tegen de fraude aan bod, alsook toekomstige projecten binnen de fod Sociale Zekerheid om het fraudeonderzoek verder uit te diepen. De conferentie werd afgesloten met een debat tussen de staatssecretaris voor de Bestrijding van de Sociale en de Fiscale Fraude John Crombez, academici en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld. Dit artikel vormt een weergave van de belangrijkste onderzoeksresultaten en opinies die aan bod kwamen tijdens deze conferentie. DE SUBLEC-ENQUÊTE Iedereen is het erover eens dat, om de strijd tegen de sociale en fiscale fraude te kunnen voeren, er nood is aan objectieve cijfers over de omvang van het probleem, de verschijningsvormen, de oorzaken en motieven. Over de omvang van het probleem doen uiteenlopende cijfers de ronde omdat voor de kwantificering ervan verschillende onderzoeksmethoden kunnen worden gehanteerd die elk hun eigen tekortkomingen hebben, gaande van een raming op basis van macro-economische modellen tot een inschatting in de nationale rekeningen of een bevraging bij de bevolking of bij de bedrijven. Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een diepgaand ‘face to face’ mondeling interview bij personen. Hoewel het de bedoeling was om een ruime uitrol van de bevraging te realiseren, is de bevraging omwille van regelgeving (bescherming van het privéleven) en praktische bezwaren beperkt gebleven tot een steekproef van 246 personen, die wel een representatieve afspiegeling vormen van de totale Belgische bevolking tussen 18 en 75 jaar (actieven, niet actieven, werknemers, zelfstandigen, uitkeringstrekkers). Omdat enkel wie bereid was mee te werken (waarschijnlijk de meest eerlijke personen) werd bevraagd, vormen de enquêteresultaten wellicht een onderschatting van het fraudefenomeen. Gezien de omvang van deze pilootstudie zijn de aanbevelingen dan ook eerder in de aard van hoe verder kan worden 1
PACOLET,J., e.a. ‘Social and fiscal fraud in Belgium, a pilot study on declared and undeclared income and work: Sublec’, Acco, 2012.
2
Op de DULBEA-studie wordt in deze bijdrage niet verder ingegaan, aangezien deze studie reeds het voorwerp uitmaakte van een eerder artikel in de Sociaal Economische Nieuwsbrief, ‘Belastingsfraude in België’, december 2010, http:// www.ccecrb.fgov.be/txt/nl/12-10.pdf#page=3
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 17 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
SOCIALE EN FISCALE FRAUDE De omvang van sociale en fiscale fraude in België
gegaan, zonder definitieve antwoorden te geven over de omvang en de methode om de strijd te voeren. De conclusies uit de enquête kunnen als tentatief en soms als contra-intuïtief beschouwd worden, maar toch zijn een aantal vaststellingen relevant en leerrijk voor het beleid. Zo blijkt uit de enquête dat 38,8% van de Belgische bevolking een goed of dienst in het zwart kocht in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek, waarbij het gemiddeld bedrag van de grootste uitgave in het zwart 1553 euro bedraagt. Deze cijfers liggen veel hoger dan wat in de Eurobarometer voor België was gerapporteerd.3 Bovendien geeft 14,1% toe ook arbeid in het zwart gepresteerd te hebben, voor een gemiddeld ontvangen inkomen van 1332 euro. Als we deze cijfers verder uitdrukken ten opzichte van het bbp, leren we hieruit dat het gemiddeld bedrag dat in het zwart aan goederen en diensten wordt besteed 1,9 % van het bbp bedraagt en het aangeboden werk in het zwart 0,6% van het bbp. Aangezien beide volumes normaal gelijk zouden moeten zijn, kunnen we hieruit afleiden dat men makkelijker toegeeft iets in het zwart te hebben gekocht dan dat men zelf in het zwart heeft gewerkt. Opvallende vaststelling is verder dat slechts 4,3% van de uitkeringstrekkers hun uitkering combineert met zwartwerk. Een uitkering trekken blijkt zowel een negatieve invloed te hebben op de vraag als op het aanbod van zwartwerk. Het beeld van zwartwerk als een overlevingsstrategie voor uitkeringstrekkers om hun inkomen aan te vullen, blijkt dus niet te kloppen. 79,2% van de ondervraagden beweren iemand te kennen die in het zwart koopt of werkt. Iemand anders kennen die goederen of diensten in het zwart koopt of in het zwart werkt, lijkt een significante invloed te hebben op het eigen gedrag: “iedereen doet het, dus ik ook”. Tot slot kan uit de enquêteresultaten worden afgeleid dat mannen meer zwartwerk aanbieden dan vrouwen, en dat zelfstandigen meer goederen en diensten kopen in het zwart. Verder komt zwartwerk meer voor in Vlaanderen dan in Wallonië waar men meer doet in informeel verband (vrienden, kennissen,…). We kunnen besluiten dat deze pilootstudie een goede indicatie geeft van de omvang van de fraudeproblematiek, maar wellicht slechts het topje van de ijsberg laat zien. Ze kan waardevol zijn als hypothese voor verder onderzoek. Een enquête over zwartwerk verdient dan ook zijn plaats in de reeks van andere bevolkingsenquêtes, zodat de enquête met een zeker tijdsinterval (bijvoorbeeld een vijfjaarlijkse structuurenquête) en met een volledige uitrol op een voldoende grote schaal mogelijk is. TOEKOMSTIGE PROJECTEN De fod Sociale Zekerheid wil het onderzoek op het gebied van fraude verder uitdiepen omdat het fenomeen tal van nadelige effecten sorteert : het zet de credibiliteit en het vertrouwen in het sociaalzekerheidsstelsel op het spel ; het ondergraaft de duurzaamheid van de overheidsfinanciën ; het is nadelig voor werknemers die in het zwart werken (laag loon, weinig zekerheid, weinig / gaan carrièremogelijkheden…) ; bedrijven die te goeder trouw handelen, zijn het slachtoffer van deloyale concurrentie (sociale dumping) ; de consument die goederen en/of diensten in het zwart koopt, heeft er geen enkele garantie op ……
3
European Commission (2007), Special Eurobarometer 284. Undeclared Work in the European Union.
pagina 18 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
SOCIALE EN FISCALE FRAUDE De omvang van sociale en fiscale fraude in België
De fod Sociale Zekerheid heeft reeds drie nieuwe initiatieven in de pijplijn zitten, waarvoor hij partners (vakbonden, werkgeversfederaties en academici ) wenst uit te nodigen om hieraan mee te werken. Eerst en vooral is er het vervolg op de SUBLEC-enquête, met name SUBLEC Firm. Hierbij zal een directe bevraging over sociale en fiscale fraude plaatsvinden bij bedrijven. De enquête zal niet alleen focussen op het gedrag van bedrijven zelf, maar ook op de nefaste invloeden die bedrijven ondervinden bij fraude van concurrenten en op de fraudevormen waarmee bedrijven in de toekomst vrezen geconfronteerd te worden. Zo kunnen de negatieve effecten van fraude in het bedrijfsleven in kaart gebracht worden (prijsniveau, verkoop, jobs,..). De bevraging zal op grote schaal plaatsvinden zodat een analyse van sectorale en geografische verschillen mogelijk wordt. Daarnaast wil de FOD een observatorium (OBSOE) oprichten dat instaat voor de meting, centralisatie, het beheer, de overdracht en de analyse van de verzamelde informatie, om de strijd aan te binden tegen de ondergrondse economie en om op basis van een beter kennis van het fraudefenomeen het bewustzijn van de beleidsmakers en de publieke opinie aan te wakkeren. De informatie die in het observatorium aanwezig is over de kwantificeringsmethoden, de gerealiseerde studies, het regelgevend kader, de beleidsmaatregelen en lessen die eruit kunnen worden getrokken, enz… kan worden uitgewisseld met andere lidstaten. Hierbij kan het grote aantal stakeholders dat betrokken zou zijn zowel een voorals een nadeel betekenen voor de ontwikkeling van dit observatorium. De volgende stap voor de inwerkingtreding is dat dit observatorium via een wetgevend initiatief een juridische basis zou krijgen. Maar dat vereist politieke steun. Tot slot wil men door het gebruik van een microsimulatiemodel (MICROSIM) de impact simuleren die het beleid zou hebben op de omvang van de fraude en nagaan wat de sociale kostprijs is van non-compliance (m.a.w. nagaan welk bedrag door fraudebestrijding zou kunnen worden gegenereerd om de betaalbaarheid van de sociale zekerheid te verzekeren). Op die manier kan dus het resultaat van een beleidswijziging worden ingeschat nog voor ze wordt toegepast. Het spreekt voor zich dat dit microsimulatiemodel nog heel wat vragen oproept. Zo is het bijzonder moeilijk om te voorspellen hoe een burger op een bepaalde beleidswijziging zal reageren. De kracht van het model zal dan ook afhankelijk zijn van de kracht van de verschillende hypothesen. Bovendien vertrekt het model van administratieve data, terwijl er uiteraard geen register voor de zwartwerker bestaat. DETERMINANTEN VAN FRAUDE EN STRIJD TEGEN FRAUDE Om de omvang van de fraude te verklaren en om aangrijpingspunten te vinden voor de strijd tegen fraude, wordt vaak een beroep gedaan op een driehoek van krachten: de belastingmoraliteit (van een persoon, in een land), de belastingdruk (of het voordeel van het ontduiken van deze druk) en de controle (pakkans en boete). Uit de SUBLEC-enquête blijkt dat personen als oorzaak van de fraude vooral de belastingdruk en dus het voordeel om te frauderen aanduiden. In hun opinie over de maatregelen ter bestrijding van zwartwerk blijkt anderzijds dat ze belang hechten aan een passende controle. Volgens professor Pacolet kan uit deze studie dan ook worden afgeleid dat het beleid niet alleen mag focussen op een lagere belastingdruk, maar dat de bevolking ook meer controle verwacht. Het is tegen deze achtergrond dat het debat plaatsvond waarmee de studiedag werd afgesloten. COMPLEXE REGELGEVING Tijdens het afsluitend debat waren de sprekers het erover eens dat het belangrijk is om het draagvlak voor fraudebestrijding te verhogen. De manier waarop dit draagvlak verhoogd moet worden, bleek echter voer voor discussie. Zo is volgens velen de complexiteit van de sociale en fiscale wetgeving een
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 19 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
SOCIALE EN FISCALE FRAUDE De omvang van sociale en fiscale fraude in België
van de voornaamste oorzaken van fraude. Hoe complexer de regelgeving, hoe meer achterpoortjes er zijn en hoe kleiner het draagvlak is. Eenvoudige regelgeving leidt tot minder onzekerheid en tot een stabiel en rechtvaardig fiscaal klimaat. Ook voor ondernemingen is het met duidelijke rechtsregels makkelijker om ‘compliant’ te zijn. De controleurs zelf geven tevens aan dat complexe regels een doorn in het oog zijn. Als de wet dubbelzinnig is, is het immers moeilijker om de wet correct te doen toepassen. Met andere woorden, het verlamt de fiscale administratie. Anderzijds moet iedereen wel de moed hebben om in dit verhaal van vereenvoudiging mee te stappen want men moet goed voor ogen houden dat een vereenvoudiging een verhaal is van zowel winnaars als verliezers . Niemand staat graag zijn verkregen voordeel af. Volgens professor Pacolet is het echter onhoudbaar om aan de uitgavenzijde voortdurend uitzonderingsregimes toe te staan zonder aan de inkomstenzijde voor voldoende belastingsdruk te zorgen. Het schrappen van gunstregimes zou de uitgavenbegroting gezonder kunnen maken, en meer rechtvaardigheid creëren. Door uitzonderingen toe te staan (bv. aan bepaalde sectoren) geeft men volgens de professor een verkeerd signaal. Idem dito als het gaat over het verlenen van fiscale amnestie. Hoewel de staatssecretaris benadrukt dat België lang niet het enige land met een complexe sociale en fiscale wetgeving, gaat hij akkoord dat er marge voor vereenvoudiging is en hij beschouwt dit dan ook als één van de prioriteiten in zijn beleid. Niettemin zullen er altijd uitzonderingen blijven bestaan. BELASTINGDRUK Zoals hierboven reeds aangegeven wijzen de ondervraagden bij de enquête massaal de hoge belastingdruk aan als hun voornaamste drijfveer om te frauderen. De meningen van de deelnemers aan het debat blijken echter verdeeld te zijn. Sommigen zijn van mening dat de belastingdruk wel degelijk een belangrijk rol speelt. Volgens deze visie zouden mensen niet frauderen als ze geen financieel voordeel uit de fraude kunnen halen en zullen bedrijven, als de belastingdruk ongewijzigd blijft, delokaliseren naar landen waar de belastingdruk lager is of ermee dreigen dat te doen. Anderen ontkennen niet dat de belastingdruk een rol speelt, maar betwijfelen of dit de grootste oorzaak van fraude vormt. Ze verwijzen hierbij naar het Scandinavische voorbeeld, waar er ondanks een hoge belastingdruk weinig fraude wordt vastgesteld. Terwijl in de Scandinavische landen, waar een hoge belastingdruk compatibel is met een competitieve economie, frauderen tegen de staat als onacceptabel wordt beschouwd en een inbreuk op een sociale norm vormt, geldt bij ons toch eerder een cultuur van tolerantie, zowel aan de kant van de belastingplichtige als aan de kant van de fiscale administratie. VERGROTEN VAN DE PAKKANS Om de fraude te bestrijden kiest de regering vooral de weg van het vergroten van de pakkans. Naast het beter bewapenen van de inspectie- en controlediensten, pleit de staatssecretaris voor een efficiëntere selectie van risicovolle dossiers. Nog al te vaak worden veel controles herhaaldelijk bij dezelfde ondernemingen uitgevoerd. Inspectie en controle moeten meer ingezet worden waar er potentiële risico’s zijn, en minder waar er geen risico’s zijn. De controles en de pakkans moeten efficiënt zijn, rechtvaardig, legitiem en uniform voor vergelijkbare gevallen. Men moet niet noodzakelijk meer controles uitvoeren, men kan ook de boetes (sancties) verhogen. Een goede risico-analyse op basis van een betere (d.w.z. tussen de diensten vergelijkbare) en snellere gegevensuitwisseling tussen diensten en op basis van datamining zijn cruciaal om het draagvlak voor fraudebestrijding te vergroten. Ook binnen de diensten zelf is nood aan een betere samenwerking, met name tussen de verantwoordelijken en de controleurs op het terrein. Er kan ook gewerkt worden aan gemeenschappelijke controledoelstellingen, maar dat
pagina 20 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
SOCIALE EN FISCALE FRAUDE De omvang van sociale en fiscale fraude in België
vereist een cultuurverandering. Nu worden nog al te weinig lessen getrokken uit de ervaringen op het terrein. Daarnaast is de aanpak van grote fraude en de effectieve uitvoering van straffen noodzakelijk in de strijd tegen de fraude. In dat opzicht valt de impact van het nieuwe Sociaal Strafwetboek nog af te wachten. BELASTINGMORALITEIT De verschillen in fiscale ethiek kunnen voor een groot stuk de verschillen tussen landen wat betreft de omvang van de fraude verklaren. Hoewel de deelnemers in de enquête blijkbaar weinig belang hechten aan de belastingmoraliteit als oorzaak van de fraude of als factor in de fraudebestrijding, valt uit de enquête wel af te leiden dat iemand kennen die in het zwart werkt of koopt, het eigen gedrag beïnvloedt. Dit demonstratie-effect wijst er volgens de studie op dat ook het inwerken op de belastingmoraliteit een weg is waarlangs men de fraude kan terugdringen. Het inwerken op het moreel besef heeft uiteraard tijd nodig. Zolang mensen vaststellen dat anderen hun gedrag niet veranderen en bijvoorbeeld fiscale spitsvondigheden blijven toepassen, zullen ze meestappen in deze opwaartse zwarte spiraal. Volgens professor Pacolet kan deze vaststelling uit de enquête voor het beleid een belangrijk aangrijpingspunt zijn om deze spiraal te doorbreken.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 21 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
NIEUWS Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
OPVOLGING EUROPESE ACTUALITEIT
Tijdens de vergadering van de cel Opvolging Europese actualiteit van 15 juni heeft de heer J. Verlinden, lid van het Comité voor de Economische Politiek (CEP), toelichting verschaft over de vergaderingen van het CEP die waren gewijd aan de evaluatie, door de Europese Commissie, van de sociaal-economische en budgettaire prestaties en van de voorstellen van aanbevelingen voor België. Op 11 mei heeft de cel een vergadering gewijd aan het nieuwe Europese verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur (begrotingsverdrag). Eerst heeft professor F. Dehousse de institutionele en politieke implicaties van het verdrag op Europees niveau in kaart gebracht en vervolgens heeft de heer Bogaert, Commissaris van het Federaal Planbureau, de gevolgen voor België uiteengezet, rekening houdend met het institutionele kader van ons land. ONDERZOEK EN ONTWIKKELING “Op vraag van de sociale partners bestudeerde een werkgroep van experten de impact van subsidies en fiscale voordelen op onderzoek en ontwikkeling van ondernemingen in België. Deze werkgroep bestond uit federale en regionale beleidsvertegenwoordigers en werd voorgezeten door professor van Pottelsberghe (ULB). De econometrische analyse werd uitgevoerd door Michel Dumont (FPB) en de resultaten zijn sinds 18 juni beschikbaar op de website van het FPB.” SOCIALE EN FISCALE FRAUDE Tijdens de vergadering van de gemengde subcommissie Sociale en fiscale fraude van 14 juni 2012, stelden de heren Van Braekel, Ghysels en Salomez, resp. adjunct-kabinetschef en medewerkers van staatssecretaris Crombez, het Actieplan Fraudebestrijding 2012-2013 van het College voor de Strijd tegen de Fiscale en Sociale fraude voor. SPOORVERVOER Tijdens de vergadering van de gemengde subcommissie Spoorvervoer van 18 juni 2012 hielden de heren Joannes Peeters (dienst Overheidsbedrijven en Spoorbeleid van de fod Mobiliteit en Vervoer) en Guy Hendrix (beleidscel overheidsbedrijven van het kabinet van minister Magnette) een uiteenzetting over hun evaluatie van de vigerende beheerscontracten van de drie entiteiten van de NMBS-groep en hun voorstellen die zullen dienen als input voor de onderhandelingen over de volgende beheerscontracten. BOEKHOUDREGELING Op 21 maart 2012 hebben de heer Verhoeye, voorzitter van de CBN, en mevrouw Podevijn, secretarisgeneraal van de CBN, aan de subcommissie opnieuw toelichting gegeven bij de stand van zaken over het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe richtlijn ter vervanging van de Vierde en de
pagina 22 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
NIEUWS Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
Zevende Jaarrekeningrichtlijn, die respectievelijk de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening behandelen. Zo blijkt dat Denemarken er niet in zal slagen om dit dossier onder haar voorzitterschap ten een goed einde te brengen. Hoewel er op Raadsniveau een compromis over een tekstvoorstel werd bereikt, bleken er tijdens de eerste vergadering van de bevoegde commissie van het Europees Parlement nog heel wat opmerkingen te zijn, waarna het punt van de agenda werd geschrapt. Bovendien lijken de volgende landen die het Europees voorzitterschap moeten waarnemen (Cyprus, Ierland,…) niet meteen geneigd om dit dossier als een prioriteit te beschouwen, waardoor het mogelijk op de lange baan verzeild raakt. De leden vinden het dan ook bijzonder moeilijk om op dit ogenblik de waarde van deze compromistekst te kunnen beoordelen. Het secretariaat zal verdere evoluties in dit dossier op de voet blijven volgen en nauw contact onderhouden met de CBN. BRC TEXTIEL EN KLEDING Op 27 juni 2012 vond er een vergadering plaats van de bijzondere raadgevende commissie textiel en kleding. Op de vergadering stelde het secretariaat het verslag over de economische ontwikkeling in de textiel- en kledingindustrie voor. Dit verslag zal binnenkort beschikbaar zijn op de website van de CRB. VISSERIJ Een delegatie van de bijzondere raadgevende commissie Visserij woonde de infonamiddag bij over het toekomstig Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij voor de periode 2014-2020. Het moet de nodige financiële middelen voorzien voor de tenuitvoerlegging van het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid en houdt ook een gevoelige uitbreiding in van de mogelijkheden ten opzichte van het huidige Europees Visserijfonds. Verschillende Europese financiële instrumenten worden in één fonds samengebracht voor financiering van zowel maritieme zaken als visserij. De ondersteuning is afgestemd op 3 thematische doelstellingen van Europa 2020: het bevorderen van werkgelegenheid en arbeidsmobiliteit, het verbeteren van het concurrentievermogen van de visserij en aquacultuur, het beschermen van het milieu en efficiënt gebruik van hulpbronnen. Er is geen ruimte meer voorzien voor gesubsidieerde sloop en nieuwbouw. Het fonds mikt op kleinschalige visserij en heeft o.a. als doelstelling de “vergroening” van de visserijsector. Het richt zich op mensen en gemeenschappen die afhankelijk zijn van visserij en wil de kustgemeenschappen helpen bij diversificatie van hun economie. Door de sector werd aandacht gevraagd voor de specifieke situatie van de Belgische vloot: zij behoort niet tot de kleinschalige visserij maar zit ergens tussen de kleinschalige en grootschalige visserij. De visgronden zijn geografisch sterk verspreid. Er werd ook op gewezen dat de vloot al sterk is afgebouwd en dat de vaartuigen gemiddeld 30 jaar oud zijn. Tevens werd benadrukt dat al belangrijke inspanningen werden geleverd voor de ombouw, de vermindering van het brandstofverbruik en de verduurzaming van de vloot. De sector pleit voor een specifieke aanpak. De Voorzitter vertegenwoordigde de commissie op een studiedag van de Europese Unie over de maritieme ruimtelijke ordening.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 23 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
NIEUWS Europees Economisch en Sociaal Comité
Tijdens zijn plenaire zittingen van 28 en 29 maart 2012 heeft het EESC o.m. de volgende adviezen uitgebracht, waarvan we hieronde de samenvatting weergeven. EUROPESE DURFKAPITAALFONDSEN1 Het EESC is ingenomen met de verordening betreffende Europese durfkapitaalfondsen. Het EESC is met name ingenomen met de rol die de Europese durfkapitaalfondsen naar verwachting zullen spelen in het ondersteunen van nieuwe banen in Europese innovatieve en hightech-kmo’s. Het Comité verheugt zich tevens over de uniforme vereisten voor de registratie van fondsen in heel Europa en de invoering van een EU-paspoort. Het EESC attendeert evenwel op een aantal beperkingen die de verwachte impact kunnen verminderen, bv. de afbakening van het toepassingsgebied van het in aanmerking komende durfkapitaalfonds. Het EESC stelt voor de voorgestelde verordening te verruimen, zodat het totale voor kmo-beleggingen beschikbare kapitaal groter wordt. Het EESC vestigt er de aandacht op dat het paspoort geen oplossing biedt voor de problematiek van transparante belasting van beleggingsinstrumenten. Het probleem van grensoverschrijdende belastingobstakels voor durfkapitaal moet dan ook worden aangepakt en opgelost. CONTROLE VAN DE (GECONSOLIDEERDE) JAARREKENINGEN/ORGANISATIES VAN OPENBAAR BELANG2
Het EESC staat achter de ontwerprichtlijn. Ze sluit aan bij het EESC-advies over het groenboek. Het EESC onderschrijft ook tal van aspecten van de verordening. De keuze voor een verordening heeft een tweeledig doel: fundamentele veranderingen introduceren in de auditmarkt en de procedures m.b.t. controles van ondernemingen en de betrekkingen tussen de bestuursraad en het auditcomité in uitvoerig detail vastleggen. Het EESC is het niet eens met het voorstel betreffende kantoren die alleen audits mogen verrichten. Het criterium dat bepaalt of een auditkantoor van het verlenen van niet-controlediensten is uitgesloten, moet worden verworpen. Zoals in elk EESC-advies moet rekening worden gehouden met de situatie van kleine en middelgrote ondernemingen. Als een dergelijke onderneming beursgenoteerde aandelen heeft, is ze een organisatie van openbaar belang en valt ze onder de uitgebreide en bindende bepalingen van de verordening die duidelijk zijn opgesteld met het oog op de controle van banken. 1
COM(2011) 860 final – 2011/0417 (COD) – CESE 1036/2012
2
COM(2011) 778 final – 2011/0389 COD COM(2011) 779 final – 2011/0359 (COD) – CESE 1035/2012
pagina 24 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
NIEUWS Europees Economisch en Sociaal Comité
Er is weinig rekening gehouden met de aanbeveling van het EESC om bij de auditherziening de aanbevelingen inzake corporate governance mee te nemen. De wijze waarop zowel wettelijke auditors als auditcomités de communicatie met stakeholders en aandeelhouders zouden moeten verbeteren, wordt niet besproken. ERKENNING VAN BEROEPSKWALIFICATIES EN ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING3 De erkenning van beroepskwalificaties uit andere lidstaten is een essentieel instrument voor de bevordering van de mobiliteit van EU-burgers en dus ook voor de totstandkoming van de interne markt. Het potentieel van EU-burgers die een beroepsactiviteit in een andere lidstaat zouden kunnen uitvoeren, wordt nog niet voldoende benut. De reden daarvoor zijn verschillende obstakels bij de erkenning van beroepskwalificaties uit andere lidstaten. Het EESC verwelkomt daarom in principe het voorstel tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG, waarvan het de bedoeling is dat de problemen bij de erkenning van beroepskwalificaties worden aangepakt d.m.v. eenvoudiger procedures en meer transparantie voor de EU-burgers. De Europese beroepskaart wordt door het EESC verwelkomd als een duidelijke vereenvoudiging van de procedures. Volgens het EESC kunnen enkele bepalingen echter de veiligheid en gezondheid van consumenten en patiënten in het gedrang brengen. Het EESC vreest dat het bestaan van allerlei verschillende systemen op het gebied van persoonlijke kwalificaties in Europa overlappingen en regelconcurrentie of zelfs directe conflictsituaties in de hand werkt. De onderlinge hiërarchie tussen de beroepskwalificatierichtlijn, de instrumenten van het Europese kwalificatiekader en de Europese normen zullen dan ook verduidelijkt moeten worden in de richtlijn. Daarenboven is een verdere uitvoering van het Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten (ECTS) noodzakelijk. De uitbreiding van de mogelijkheden van een automatische erkenning aan de hand van gemeenschappelijke opleidingsbeginselen wordt door het EESC toegejuicht. De procedurevoorwaarden, werkwijze en criteria volgens welke de Commissie gemeenschappelijke opleidingsbeginselen vaststelt, dienen echter door de richtlijn zelf te worden bepaald. Het quorum moet worden verhoogd tot 50 % + 1 lidstaat. SMALL BUSINESS, BIG WORLD4 - Het benutten van het potentieel van Europese kleine en middelgrote bedrijven om activiteiten te ontwikkelen op markten buiten de EU – met name snel groeiende markten – kan een belangrijke factor zijn voor het ondersteunen van groei en werkgelegenheid. - Het EESC betreurt het dat de mededeling overwegend de ondersteuning van exporteurs en investeerders betreft. Het wijst erop dat de Europese ondersteuning van de internationalisering rekening zou moeten houden met de steun op nationaal niveau, en deze niet zou mogen overlappen maar moeten aanvullen op punten die onder de bevoegdheid van de EU vallen. 3
COM(2011) 883 final - 2011/0435 (COD) – CESE 1046/2012
4
COM(2011) 702 final – CESE 1293/2012
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 25 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
NIEUWS Europees Economisch en Sociaal Comité
- Het EESC dringt aan op een beter beheer van externe programma’s en adequate communicatieinstrumenten ten behoeve van exporteurs. - De belangrijkste voorwaarde voor de internationalisering van het mkb is de toegang tot financiering, vooral in de huidige crisisperiode. Het EESC dringt er dan ook bij de Commissie op aan om nieuwe ondersteunende financiële instrumenten te ontwikkelen voor de internationalisering van het mkb. - Het EESC vraagt een harmonisering van de voorwaarden voor de verschillende regionale programma’s. Ook vraagt het om een herziening van de huidige regels, op grond waarvan alleen kleine en middelgrote bedrijven uit partnerlanden steun voor deelname aan de actieprogramma’s kunnen krijgen. - Het EESC stelt een aantal concrete stappen voor die op Europees niveau kunnen worden genomen om de bestaande steun aan te vullen, en staat achter het idee om een jaarlijks forum bijeen te roepen om de vorderingen van de internationalisering te beoordelen. Het dringt erop aan om hiervan een permanent platform te maken, en de sociale partners en andere belanghebbende partijen, met inbegrip van het EESC, hier daadwerkelijk bij te betrekken. MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD ONDERNEMEN5 - Het EESC is ermee ingenomen dat de Commissie maatschappelijk verantwoord ondernemen wil stimuleren. - De Europese Commissie respecteert het vrijwillige (wat niet hetzelfde is als «facultatieve») karakter van MVO en wijst erop dat vooruitgang is geboekt wat betreft de bewustwording van MVO op bedrijfsniveau. - Het actieplan van de Commissie weerspiegelt vooral de oude MVO-definitie (waarvan nu is afgestapt) en leest veeleer als een voortzetting van de promotieactiviteiten van de voorbije tien jaar. Het EESC had eerder plannen verwacht die de «vernieuwde strategie» inluiden. - MVO is een op duurzame ontwikkeling gerichte aanpak. Het gaat erom dat bedrijven via MVOactiviteiten een positieve rol kunnen vervullen in de samenleving die verdergaat dan louter de zuiver economische waarden. - Het Comité steunt het initiatief ter herziening van de richtlijn uit 2003 en stelt voor dat ondernemingen die MVO in hun strategie of communicatie centraal stellen jaarlijks sociale en milieu-informatie verstrekken conform een aanpak die is gebaseerd op transparantie en bewijs. - Volgens het EESC moet de MVO-discussie op constructieve wijze op nieuwe leest worden geschoeid om bedrijven als maatschappelijke stakeholders te zien. - VO is een uitermate geschikt oefenterrein voor de burgerdialoog, in die zin dat de verantwoordelijkheid van ondernemingen ten aanzien van hun maatschappelijke impact kan worden beoordeeld door externe stakeholders. 5
COM(2011) 681 final – CESE 1301/2012
pagina 26 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
NIEUWS Europees Economisch en Sociaal Comité
- Het EESC is het met de Commissie eens dat de verantwoordelijkheid van bedrijven voor het effect dat ze op de samenleving hebben, respect veronderstelt voor de wetgeving en de collectieve arbeidsovereenkomsten tussen sociale partners. - De Commissie dient de waarde en het belang van de sector sociale economie in te zien, in die zin dat deze bij de MVO-agenda moet worden betrokken. - Er bestaat een aantoonbaar verband tussen MVO en de vertegenwoordiging van vrouwen in bestuursfuncties: de aanwezigheid van vrouwelijke leidinggevenden heeft een positief effect op MVO. - Bij de Europese Unie moet erop worden aangedrongen dat gezaghebbende internationale kaders voor MVO gepromoot en beschermd worden. - Het EESC herinnert eraan dat MVO-praktijken in geen geval in de plaats van nationale wetgeving mogen komen of afbreuk mogen doen aan bepalingen van overeenkomsten die via de sociale dialoog tot stand zijn gekomen. Om hierop toe te zien is het EESC zeer ingenomen met het voorstel betreffende de oprichting van een database voor het analyseren en controleren van de inhoud van transnationale bedrijfsakkoorden die ertoe bijdragen om de mondialisering in sociaal en milieuopzicht in goede banen te leiden. PARTNERSCHAPPEN IN ONDERZOEK EN INNOVATIE6 Het Comité deelt het standpunt van de Commissie dat partnerschappen velerlei voordelen bieden, maar dat de mogelijkheden ervan nog beter zouden kunnen worden benut. Het juicht derhalve het initiatief van de Commissie toe om in het kader van het vlaggenschipinitiatief «Innovatie-Unie» Europese innovatiepartnerschappen (EIP’s) op te richten en te bevorderen. Voor langdurige en duurzame partnerschappen is het nodig dat er randvoorwaarden worden gecreëerd om problemen op het vlak van de beheersstructuur, financiering en uitvoering te regelen. Basisvoorwaarde is dat partnerschappen eenvoudig, flexibel, inclusief en open van opzet zijn, dat de stuurgroepen representatief en evenwichtig zijn samengesteld en dat de verhouding tussen bestaande initiatieven en instrumenten van meet af aan duidelijk is vastgelegd. Daartoe moet nauw wordt samengewerkt met actoren op nationaal, regionaal en lokaal niveau, zodat er rekening kan worden gehouden met specifieke nationale of regionale omstandigheden. Hoe belangrijk de mondiale dimensie van de huidige uitdagingen is, mag evenwel niet uit het oog worden verloren.
6
COM(2011) 572 final – CESE 1291/2012
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 27 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
NIEUWS Europees Economisch en Sociaal Comité
STAPPENPLAN ENERGIE 20507 Het EESC neemt met veel belangstelling kennis van het Stappenplan Energie 2050 (hierna: Stappenplan)8 en het doel ervan, nl. om de randvoorwaarden te bieden voor het overeengekomen beleid om de energiesector in Europa vóór 2050 tot op grote hoogte koolstofarm te maken. Het gaat hier om een ambitieus doel waaraan echter niet valt te ontkomen wil Europa doen wat nodig is om de strijd tegen de klimaatverandering aan te binden en voor meer energiezekerheid te zorgen. Er moet onder de burgers van Europa een zo breed mogelijk debat worden gevoerd en het Stappenplan kan goed dienen als uitgangspunt daarvoor. Het Stappenplan wordt afgerond met tien voorwaarden/prioriteiten voor onmiddellijke actie. Het EESC stemt daarmee in en is met name goed te spreken over de laatste prioriteit: het advies om concrete en specifieke mijlpalen vast te leggen, zodat sturing kan worden gegeven aan de vorderingen die de komende jaren moeten worden gemaakt. Ook is het ermee eens dat een beleidskader voor 2030 nu aan belang wint als betrouwbare leidraad voor de investeringsbesluiten voor de komende jaren, ofwel als «richtpunt» dat - voor de berekening van de voordelen en opbrengst van investeringen - verder moet reiken dan 2020. In afwachting daarvan wijst het EESC op de dringende noodzaak van een evaluatie van de Europa 2020-strategie: die evaluatie moet worden verricht om de uiteindelijke koers voor 2030 of 2050 bij te kunnen sturen. Het pleit voor verslagen per land en per sector in het licht van elk van de drie streefdoelen voor het lopende decennium. Van belang is dat zo vroeg mogelijk een indicatie wordt gegeven of die ambitieuze doelstellingen van het Stappenplan al dan niet kunnen worden verwezenlijkt en dat de invloed van die doelstellingen op de economie van de EU wordt bekeken. Bij dat laatste wordt ook gedacht aan internationaal concurrentievermogen, werkgelegenheid en sociale zekerheid. Voor de omvorming van het energiesysteem is het essentieel dat het publiek erbij betrokken wordt. Zowel een Europees forum van het maatschappelijk middenveld als actieve inzet voor de oprichting van een Europese energiegemeenschap zouden een constructieve stap in de richting van een duurzame energietoekomst zijn.
7
COM(2011) 885 final – CESE 1315/2012
8
Europese Raad, oktober 2009
pagina 28 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
SECRETARIAAT CRB Een studie- en documentatieopdracht
De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, die werd opgericht in 1948, is een raad waar gesprekspartners overleg plegen. Het is de bedoeling de vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers via de raad te betrekken bij de uitwerking van het economisch beleid. De raad is bevoegd voor alle kwesties die van belang zijn voor het bedrijfsleven ; hij heeft alleen een adviserende opdracht. Specifiek voor de raad is dat de verschillende standpunten er aan elkaar worden getoetst en dat zo een dialoog tussen de leden ontstaat. De raad is dus enerzijds, een trefpunt van ideeën, waar de meningen worden vergeleken en waar het komt tot gemeenschappelijke voorstellen waarin het algemeen belang het haalt op de particuliere belangen en, anderzijds, tevens een schakel van het economisch beleid, die zijn voorstellen samenvat in adviezen ten behoeve van de economische beleidmakers. Het secretariaat van de raad heeft een dubbele taak ; het is belast met het griffiewerk en het economaat en het brengt de documentatie voor de werkzaamheden van de raad samen. Met de jaren heeft het deze tweede functie sterk ontwikkeld. In uitvoerige studienota’s behandelt het niet alleen problemen die aan de raad worden voorgelegd, maar ook onderwerpen waarvan het meent dat ze aandacht van de sociale gesprekspartners en van de politieke beleidmakers moeten krijgen. Voorts publiceert het geregeld algemene informatienota’s en allerhande statistische dossiers. Bij dit alles komen de uitstekende relaties die het onderhoudt met de studiediensten van de nationale en internationale instellingen het secretariaat goed te pas. Voor de Sociaal-Economische Nieuwsbrief draagt het secretariaat in het kader van zijn studie- en documentatieopdracht alleen de verantwoording.
Robert Tollet Voorzitter Luc Denayer Secretaris Ton Harding Adjunct-secretaris