Rolnummer: ….......
Rep.:
/
VONNIS In de zaak van: De heer A.T., wonende te …...... - eisende partij tegen: Mevrouw G.K., huisvrouw, wonende te …....... - verwerende partij Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie op .../.../2011, vordert A.T.: - dat het door hem krachtens de EOT-regelingsakte d.d. 10 juli 2000 aan G.K. verschuldigde onderhoudsgeld zou worden afgeschaft met terugwerkende kracht minstens tot mei 2011 (datum waarop hij niet meer in actieve dienst is) ; - dat G.K. zou worden veroordeeld tot de gedingkosten, hierin begrepen een rechtsplegingsvergoeding van 1.210,00 EUR. Namens G.K. werden besluiten neergelegd op .../.../2011. Namens A.T. werden besluiten neergelegd op .../.../2012. Namens G.K. werden besluiten neergelegd op .../.../2012. Namens G.K. werden besluiten neergelegd op .../.../2012. Namens A.T. werden besluiten neergelegd op 13 november 2012. De raadslieden van de partijen zijn verschenen en hebben gepleit in openbare terechtzitting op .../.../2012. Het bundel van de rechtspleging en de stukken werden nagezien. Uiteenzetting en standpunt in rechte van A.T. A.T. en G.K. zijn sinds 2001 uit de echt gescheiden. Dit gebeurde in onderlinge toestemming bij akte verleden tussen partijen door Meester ..........., notaris te .......... Deze overeenkomst EOT voorzag in een onderhoudsgeld voor G.K.. In de akte staat vermeld : “2. Onderhoudsgeld tussen de echtgenoten. Noch tijdens de proefperiode, noch na de echtscheiding, is Mevrouw K....... enig onderhoudsgeld aan de Heer T........... verschuldigd. Anderzijds zal de Heer T............ aan Mevrouw K............ een maandelijks onderhoudsgeld betalen van vijfendertigduizend frank (35.000,-) Dit maandelijks onderhoudsgeld is te betalen bij voorbaat, voor de vijftiende van elke maand, met een permanente bankopdracht, op de rekening die Mevrouw K........... zal Datum: 11-12-2012
rolnr.: ….......
blz. 1
aanduiden, voor het eerst voor de maand juli tweeduizend. Deze uitkering blijft integraal verschuldigd, ongeacht eventuele andere inkomsten van Mevrouw K............ Gemelde uitkering ten gunste van mevrouw K............ zal echter niet meer verschuldigd zijn indien Mevrouw K............ een nieuw huwelijk aangaat of indien zij gedurende meer dan zes maand samenwoont met eenzelfde persoon en er een feitelijk gezin mee vormt. Wanneer de uitkering tot onderhoud niet meer verschuldigd is, eindigt de verplichting op een onherroepelijke wijze en zal het recht niet herleven indien mevrouw K............. zich terug in de vroegere toestand bevindt. Gemelde uitkering tot onderhoud zal eveneens eindigen bij het overlijden van de uitkeringsplichtige en gaat dus niet meer over op zijn erfgenamen.» Op .../.../2011 werd bevel tot betalen aangezegd aan A.T. in betaling van een bedrag ad 5.095,08 EUR ingevolge achterstallige indexverhogingen en vermeend achterstallig onderhoudsgeld. Met niet-vertrouwelijk schrijven d.d. .../.../2011 deelt de raadsman van A.T. aan de raadsman van G.K. mee dat A.T. niet in staat is om het onderhoudsgeld te betalen. Er wordt aangekondigd dat procedure zal opgestart worden in afschaffing van het onderhoudsgeld. Tevens wijst de raadsman van A.T. er op dat de afrekening d.d. .../.../2011 niet correct is. Op .../.../2011 ontvangt de raadsman van A.T. een aangepaste afrekening van de gerechtsdeurwaarder. De “achterstal” ad 5.095,08 EUR werd verminderd tot 4.085,01 EUR. Met schrijven d.d. .../.../2011 wijst de raadsman van A.T. er op dat nog steeds geen rekening werd gehouden met een betaling ad 753,71 EUR en 1.088,14 EUR. Tevens wordt gevraagd om het saldo te mogen afkorten a rato van 500,00 EUR per maand. Met schrijven d.d. .../.../2011 gaat (het gerechtsdeurwaarderskantoor) akkoord met afkortingen a rato van 500,00 EUR per maand. De initiële afrekening ad 5.095,08 EUR werd ondertussen herleid tot 2.224,74 EUR. De maandelijkse onderhoudsbijdrage bedraagt momenteel 1.088,15 EUR. A.T. is sedert 1 mei 2011 niet meer in actieve dienst is bij zijn werkgever X. Zijn loon werd verminderd tot 2.689,26 EUR/maand. Vanaf 01.05.2012 ontvangt hij enkel nog zijn pensioen. Zijn maandelijks netto inkomen zal dan nog hoogstens 1.350,00 EUR bedragen. Bij aanvang van de overeenkomst in 2000 was het maandelijks inkomen van A.T. 3.695,92 EUR, waarvan 867,63 EUR onderhoudsgeld moest betaald worden, zijnde 23,47 % van zijn loon. Met een actueel loon van 2.689,26 EUR en een actueel onderhoudsgeld van 1.088,15 EUR, bedraagt de bijdrage van A.T. 40,46 % van zijn loon. Wanneer deze redenering wordt toegepast op het pensioen van A.T. ad 1.350,00 EUR dan zal de onderhoudsbijdrage 80,60 % bedragen van zijn loon. Het mag duidelijk zijn dat A.T. dit onderhoudgeld niet langer kan betalen. G.K. vindt het blijkbaar nodig om in conclusies met modder te gaan gooien. In de mate dat dit alles relevant is, meent A.T. dat hij toch één en ander dient recht te zetten. Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn dat de echtscheidingsprocedure en de redenen die aan de grondslag liggen van de echtscheiding zouden worden hernomen. Toch wijst A.T. er op dat beide partijen op elkaar uitgekeken waren en een verder huwelijk geen Datum: 11-12-2012
rolnr.: ….......
blz. 2
zin meer had. A.T. is slechts weggegaan nadat de kinderen op eigen benen stonden. Hij heeft nog steeds een goed contact met zowel zijn zoon als zijn dochter, niettegenstaande hij nu in Spanje woont. Hij is er steeds op de jaarlijkse belangrijke momenten : de verjaardagen van de kinderen en de kleinkinderen, nieuwjaar, Pasen, Sint-Niklaas, enz... Hij heeft geholpen met de elektrische installatie van de zoon zijn nieuwbouw, enz... Dat hij geen contact zou hebben met zijn kinderen is klinkklare onzin en is een gedachte die enkel leeft in hoofde van G.K.. Daarnaast stelt G.K. zich het “luxe-leventje” van A.T. in Spanje wel heel idyllisch voor. De woning in Spanje (gebouwd samen met de vriendin van A.T.) heeft geen nutsvoorzieningen zoals water, elektriciteit en gas. Water dient geput te worden en is ondrinkbaar. Elektriciteit wordt verkregen via een dieselgroep en enkele zonnepanelen. Het vuilnis dient zelf weggebracht te worden en de postbode komt niet tot aan de woning. Zijn “villa" omvat 1 slaapkamer met badkamer, één living en één keuken. Van een zwembad is helemaal geen sprake, noch is er één in aanbouw. A.T. wenst geen foto’s te bezorgen aan G.K. nu dit privé is. De zogenaamde voordelen die A.T. zou hebben m.b.t. de nutsvoorzieningen zijn trouwens reeds in 2000 afgeschaft bij het vrijmaken van de energiemarkt. Op dat ogenblijk werd Z gescheiden in 2 afzonderlijke bedrijven : X als netbedrijf en Y als energieleverancierbedrijf. In haar besluiten beweert G.K. dat A.T. een B & B zou uitbaten in Spanje. Dit wordt formeel betwist en is klinkklare onzin. Het betreft trouwens een eengezinswoning. A.T. ging enkel en alleen vroeger op pensioen omdat hij hiervan nog kon genieten in de CAO van de sector. Ook zijn vriendin heeft helemaal geen riant inkomen. Eén en ander wordt door G.K. enkel voorgehouden teneinde haar riante onderhoudsgeld te kunnen verantwoorden (momenteel ontvangt zij maandelijks 1.117,91 EUR van A.T.). Volledigheidshalve wijst A.T. er nog op dat hij geen inkomsten haalt uit zijn aandelenportefeuille met Z-aandelen. Deze aandelen werden overgenomen en zijn niet langer beursgenoteerd. G.K. heeft trouwens n.a.v. de vereffening-verdeling de KBC-fondsen overgenomen. Wat is de actuele waarde van deze aandelen ? Welke inkomsten haalt zij hier uit ? Er mag ook niet uit het oog verloren worden dat G.K. haar eigen woning heeft. Uit de staat van vereffening-verdeling blijkt dat G.K. niet alleen de woning verkreeg ter waarde van (toen) 4.850.000 BEF maar eveneens waardepapieren ter waarde van (toen) 2.352.500 BEF. In rechte argumenteert A.T. : - dat hij nooit een onderhoudsverplichting van die omvang zou hebben aangegaan, had hij geweten dat hij daardoor financieel onderuit zou gaan ; - dat de rechter om reden van billijkheid en goede trouw, die ieder contract dient te beheersen, dit onderhoudsgeld dan ook dient af te schaffen, minstens substantieel te herleiden ; - dat de voorafgaande overeenkomst bij echtscheiding door onderlinge toestemming onderworpen is aan de regelen van het verbintenissenrecht en geen wettelijke alimentatieschuld behelst ; - dat dergelijke overeenkomst te goeder trouw en zonder misbruik van recht moet worden uitgevoerd ; - dat misbruik van recht erin bestaat dat een recht wordt uitgeoefend op een wijze die Datum: 11-12-2012
rolnr.: ….......
blz. 3
kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en zorgvuldig persoon (dat is inzonderheid het geval wanneer de veroorzaakte schade buiten verhouding staat tot het voordeel dat de houder van het recht nastreeft of heeft verkregen) ; - dat G.K. de betaling blijft vorderen van de onderhoudsuitkering alhoewel: • de overeenkomst bijna 12 jaar oud is ; • zij zelf de nodige stappen zou kunnen zetten om een (pensioen)uitkering te ontvangen, doch dit weigert te doen of minstens hieromtrent geen open kaart speelt ; • de betaling van de onderhoudsuitkering zo zwaar doorweegt op de inkomsten van A.T. dat hij er financieel onderuit gaat niets er op wijst dat de actuele toestand aan hem te wijten is ; - dat het niet zo is dat er geen wijziging mogelijk is voor zij die gescheiden zijn bij onderlinge toestemming voor 1 september 2007 (A.T. verwijst ter zake naar het arrest van het Hof van Cassatie d.d. 14.10.2010) ; - dat de financiële situatie van A.T. zodanig verslechterd is dat hij, indien hij maandelijks het onderhoudsgeld dient te betalen, hij niet langer meer in het onderhoud van zijn gezin zal kunnen voorzien ; - dat er dus sprake is van overmacht in hoofde van A.T. ; - dat zijn wettelijk pensioen 1.477,83 EUR per maand bedraagt vanaf september 2012 en dat hiervan een soldidariteitsbijdrage wordt afgehouden waardoor zijn pensioen neerkomt op 1.454,77 EUR ; - dat hij, na aftrek van de onderhoudsbijdrage, nog 336,86 EUR overhoudt ; - dat er zelfs sprake is geweest van bedrog bij het afsluiten van de EOT-akte in de mate dat de echtscheidingswens van A.T. hier duidelijk gebruikt is om een voor G.K. wel héél erg voordelige regeling uit de brand te slepen ; - dat dergelijke persoonlijke onderhoudsgelden trouwens zo goed als altijd in de tijd beperkt zijn ; - dat de afkeer van de wetgever voor een onbeperkt en onvoorwaardelijk persoonlijk onderhoudsgeld in het kader van de echtscheiding onderlinge toestemming moge blijken uit de in 1995 toegevoegde bepaling in artikel 1288,4° van het Gerechtelijk Wetboek (“...de omstandigheden waaronder dit bedrag na de echtscheiding kan worden herzien en de nadere bepalingen terzake”) ; Ondergeschikt vordert A.T. dat het onderhoudsgeld zou afgeschaft, minstens substantieel zou herleid worden minstens vanaf datum van inleiding van de vordering, zijnde oktober 2011. Uiteenzetting en standpunt in rechte van G.K. G.K. betwist de vordering. Zij zet uiteen dat zij met A.T. in het huwelijk is getreden op .../.../1972. Na 28 jaar huwelijk heeft A.T. haar in de steek gelaten voor een andere vrouw en hij is bij haar ingetrokken. Zij werd koudweg gedumpt. Hij leerde zijn vriendin kennen op het werk en had blijkbaar reeds sinds verschillende maanden een overspelige relatie met haar. A.T. probeert er in zijn laatste besluiten een andere uitleg aan te geven doch zijn uitleg is niet overtuigend en slaat in feite nergens op. Partijen hebben twee volwassen kinderen, met name N (geboren op .../.../1972) en K (geboren op .../.../1974). A.T. heeft enkel nog een beperkt contact met de dochter, die hem recentelijk tijdens de herfstvakantie van 2011 ging opzoeken in zijn Spaanse luxevilla. Het werd haar ten strengste verboden om foto's te nemen van de villa of van de eigen kamer met badkamer, gezien onderhavige procedure reeds hangende was en A.T. ten allen prijze wilde vermijden dat foto's van zijn luxe villa zouden voorgelegd worden aan de vrederechter. De zoon heeft sinds enige tijd geen contact met zijn vader Datum: 11-12-2012
rolnr.: ….......
blz. 4
gelet op de schandalige manier waarop hij zijn moeder behandeld heeft. Na de geboorte van de kinderen heeft G.K. niet meer gewerkt en ze was dan ook op het ogenblik van het uiteengaan van partijen reeds 25 jaar huisvrouw. A.T. die op het ogenblik van het inleiden van de procedure nog niet pensioengerechtigd was werkte bij X (vroeger bij Z), en dit sinds ongeveer 30 jaar. Hij had en heeft een ruim inkomen gezien hij naast zijn maandwedde ook van allerhande premies en voordelen geniet. Zo krijgt hij een belangrijke tariefvermindering voor zijn elektriciteit. Hij is pas 60 jaar geworden op .../.../2012. Partijen zijn gescheiden via akte EOT van .../.../2000. Als er in deze zaak al sprake is van "bedrog" dan bestaat deze uitsluitend in hoofde van A.T. die zijn echtgenote gedurende maanden, wellicht zelfs jaren, bedrogen heeft. De akte EOT werd na besprekingen en onderhandelingen bij de notaris door partijen ondertekend en zij wisten beiden goed waar ze aan toe waren. A.T. moet dan ook nu niet afkomen met "wilsgebreken" bij deze verbintenis. De onderhandelingen duurden ten andere verschillende weken en er werd tussen partijen ook een staat van vereffening-verdeling opgemaakt rekening houdende met de eigen gelden van partijen. Als er iemand is die benadeeld werd dan is het wel G.K. die tot op het ogenblik van het voorleggen van het pensioenplan W op 10.10.2012 werd wijs gemaakt dat dit pensioenplan zeer beperkt was en niet veel waard was. G.K. vroeg aanvankelijk een bedrag van 40.000 BEF als maandelijks onderhoudsgeld doch A.T. wilde eerst maar 30.000 BEF betalen. Uiteindelijk werd op voorstel van de notaris "de stok in twee gedaan". Rekening houdende met de op vandaag voorliggende gegevens heeft G.K. niet alleen een te laag persoonlijk onderhoudsgeld bedongen, maar heeft ze bovendien in het kader van de vereffening-verdeling een te laag bedrag gevorderd, rekening houdende met de waarde van het pensioenplan van A.T.. Het aanvullend pensioen, naast het wettelijk pensioen, blijkt op .../.../2011 maar liefst 429.627 EUR of 17.331.110 BEF waard te zijn, zijnde een bedrag waar de meeste mensen, werknemers, zelfstandigen en zelfs ambtenaren maar kunnen van dromen. Dit bedrag zal op .../.../2012 nog hoger geweest zijn doch dit wordt niet voorgelegd door A.T. Hij legt een stuk voor van vorig jaar en dus niet het meest recente stuk. Opvallend is ook dat A.T. pas op .../.../2012 de relevante stukken heeft medegedeeld daar waar het verzoekschrift dateert van .../.../2011, weze een jaar eerder. Zelfs na aftrek van de belastingen blijft er nog 78 % netto van dit bedrag over weze 335.109,06 EUR of 13.518.265 BEF. Indien dergelijk bedrag in de vorm van een levenslange rente zou uitgekeerd worden vanaf 60 jaar zoals voorzien op pagina 1 van "uw pensioenvoordelen" en meer bepaald onder de paragraaf "uw pensioenprestaties", zou dit maandelijks 1.792,50 EUR (335.109,06 EUR & omzettingscoëfficiënt voor een man van 15,5792 op de leeftijd van 60 jaar) bedragen. Tel daar bij de 1.891,23 EUR wettelijk pensioen en A.T. heeft een maandelijks totaal pensioen van 3.683.73 EUR. Daarbovenop komt nog de verzekering bij H.-M. en de inkomsten die gehaald worden uit de (officieuze) B & B in Spanje (cfr infra). De vriendin van A.T. heeft bovendien een gelijkaardig pensioen nu zij een collega was en zij elkaar leerden kennen bij Z. De onderhoudsbijdrage van G.K. bedraagt op vandaag slechts een 1.100 EUR zodat dit bedrag nog steeds minder is dan 1/3 van het inkomen van de onderhoudsplichtige. Bovendien woont A.T. samen met een vrouw die ook bij Z (X) gewerkt heeft en dus een zelfde pensioen heeft en wonen ze in een luxueuze villa die volledig betaald is en zelfs Datum: 11-12-2012
rolnr.: ….......
blz. 5
een inkomen genereert onder de vorm van een bed & breakfast. De reden van zijn pensioen op 60 jaar is net het uitbaten van een B&B in Spanje. In tegenstelling tot A.T., die na de echtscheiding officieel ging samen wonen met zijn vriendin en bijgevolg gedeelde kosten heeft, is G.K. nog altijd alleenstaande en dient zij voor alle vaste kosten alleen in te staan. Het persoonlijk onderhoudsgeld is het enige inkomen dat zij op vandaag heeft en zij dient op dit inkomen ook nog belastingen te betalen. Zij moet het op jaarbasis rooien met minder dan 10.000 EUR, daar waar A.T. minstens 4 keer zo veel verdient. Voor het aanslagjaar 2009 diende zij nog een belasting van € 950,83 EUR te betalen. Voor het aanslagjaar 2010 diende zij nog een belasting van € 874,39 EUR te betalen (jaarinkomen van 9.590,40 EUR). Voor het aanslagjaar 2011 diende zij nog een belasting van € 861,95 EUR te betalen (jaarinkomen van 9.552,00 EUR). Voor het aanslagjaar 2012 deed zij haar aangifte en zal zij normaal gezien nog een belasting van € 1.015,60 EUR dienen te betalen (jaarinkomen van 10.171,22 EUR). A.T. wordt door G.K. aangemaand om zijn belastingaangiften van de laatste 3 jaar voor te leggen, hetgeen hij tot op vandaag nog steeds niet gedaan heeft. Gezien G.K. niet het minste inkomen had op het ogenblik van de EOT diende er vanzelfsprekend een onderhoudsbijdrage voor haar bepaald te worden. Zonder enige waarschuwing verminderde A.T. in mei 2011 plots het lopende onderhoudsgeld met één vierde. Voor de maand mei betaalde hij plots maar 734,43 EUR in plaats van het vroegere bedrag van 995,00 EUR. Waar A.T. dit bedrag van 734,34 EUR vandaan haalt is tot op vandaag nog steeds niet duidelijk. Er werd door notaris ............. op .../.../2011 een eerste ingebrekestelling verstuurd naar A.T., doch zonder resultaat. Gezien er ook in de maand juni te weinig werd betaald stuurde de raadsman van G.K. Op .../.../2011 een aangetekende brief naar A.T. met de aanmaning om naast de indexachterstallen (die niet vrijwillig werden aangepast) eveneens het openstaande saldo voor de maanden mei en juni te regelen. Ook op deze aanmaningsbrief kwam er geen reactie van tegenpartij, en dit ondanks het feit dat hij op dat ogenblik nog in België woonde. Gelet op het uitblijven van correcte betaling werd een bevel tot betalen op .../.../2011 betekend. Deze betekening gebeurde in Spanje gezien A.T. sinds halverwege juli van dit jaar samen met zijn vriendin verhuisd is naar zijn nieuwe luxe villa in Spanje om er een B&B in uit te baten. Hij liet deze ruime woning zelf bouwen op een groot terrein dat reeds vroeger door hem was aangekocht. Dat A.T. warmere oorden wenst op te zoeken en samen met zijn vriendin in luxe wil leven onder de Spaanse zon, is zijn goed recht doch daar kan G.K. natuurlijk niet het slachtoffer van worden. Het betreft een villa met 5 slaapkamers en badkamers, en een nog af te werken zwembad op een uitgestrekt stuk grond in de omgeving van ........... Het feit dat er door A.T. geen foto's worden voorgelegd van zijn Spaanse luxevilla (zogezegd privé) spreekt boekdelen. Zelfs bij de laatste stukken zitten er geen foto's van deze luxevilla. Hoe zou de dochter van partijen (N) & echtgenoot en de twee dochters van zijn vriendin met hun partners tegelijkertijd in Spanje kunnen logeren tijdens de herfstvakantie van 2011 als er slechts één slaapkamer is ? Begrijpe wie begrijpen kan. Elk van de drie "dochters" had een eigen slaapkamer met badkamer en ook voor de kleinkinDatum: 11-12-2012
rolnr.: ….......
blz. 6
deren die mee waren met hun ouders en A.T. en zijn vriendin was er een slaapkamer, weze dus in totaal vijf. A.T. en zijn vriendin wensen de villa uit te baten als een B&B en vandaar dat er vijf slaapkamers zijn met aansluitende badkamer. Er zijn dus 4 gastenkamers om te verhuren. Alle beweringen van A.T. omtrent deze Spaanse villa worden door geen enkel stuk gestaafd en dienen sowieso van tafel geveegd te worden. Ook de beslissing om deeltijds te werken of vervroegd met pensioen te gaan ligt uitsluitend bij hem en ook daarvan dient hij de gevolgen te dragen. Hij wist op het ogenblik van het aanvragen van zijn pre-pensioen maar al te goed dat hij nog persoonlijk onderhoudsgeld verschuldigd was voor zijn ex-echtgenote en had daar dan ook moeten mee rekening houden. Slechts na diverse uitstellen (en een jaar na het neerleggen van het verzoekschrift) heeft A.T. een aantal stukken voorgelegd omtrent de twee andere pijlers van zijn pensioen die zeer uitgebreid blijken te zijn. Blijkbaar is de vordering voor hem helemaal niet dringend en heeft hij het financieel niet zo moeilijk als hij wel laat uitschijnen. Zijn vriendin, die een collega van hem was, heeft bovendien een zelfde ruim pensioen. Tekenend voor de vordering van A.T. is het feit dat hij dient te verwijzen naar een arrest van het Hof van Cassatie van 16.06.2000 dat betrekking heeft op een totaal andere situatie. Zoals blijkt uit het arrest gaat het over de volgende casus : - een EOT van 30 jaar oud - de onderhoudsgerechtigde had een nieuw gezin gevormd - de onderhoudsgerechtigde inkomsten had die gelijkwaardig waren aan die van haar ex-echtgenoot - de betaling van de onderhoudsuitkering woog zo zwaar door dat de inkomsten van de onderhoudsplichtige lager waren dan het leefloon van een alleenstaande. In casu is er helemaal geen sprake van "een misbruik van recht" gezien G.K. als enig inkomen dit onderhoudsgeld heeft om te overleven en het zeker niet zo is dat ze dit recht zou uitoefenen met geen andere bedoeling dan de andere schade te berokkenen. Het recht op levensonderhoud wordt niet uitgeoefend op een onredelijke of onevenredige wijze die de normale uitoefening te buiten zou gaan. In hoofdorde argumenteert G.K. dat deze onderhoudsbijdrage sowieso wettelijk niet kan aangepast worden. In het inleidend verzoekschrift staan een aantal beweringen vermeld die door niets gestaafd zijn. A.T. heeft nog steeds een ruim inkomen en op het ogenblik van zijn pensionering zal hij naast het wettelijk pensioen ook zijn aanvullende pensioenen (pensioensparen en groepsverzekering via Z - Y) ontvangen waar eveneens mee rekening moet gehouden worden, alsmede zijn levensverzekering bij H.-M. (cfr. p. 3 van de akte EOT). Bij het opmaken van de vereffening-verdeling van de huwgemeenschap in 2000 bedroeg de afkoopwaarde van de groepsverzekering Z reeds 1.600.000 BEF en was de afkoopwaarde van de Levensverzekering van H.-M. 200.000 BEF. Naast deze pensioenen en levensverzekering beschikte A.T. bovendien over een zeer riante aandelenportefeuille met voornamelijk Z-aandelen t.b.v. 1.400.000 BEF die eveneens een inkomen oplevert. Datum: 11-12-2012
rolnr.: ….......
blz. 7
De overname van de woning door G.K. was slechts mogelijk omwille van erfenissen en schenkingen tijdens het huwelijksleven. Dankzij deze middelen kon zij de woning overnemen. In de akte EOT staat bovendien zelfs het volgende vermeld : "Deze uitkering blijft integraal verschuldigd, ongeacht eventuele andere inkomsten van mevrouw K........." Naast de onderhoudsbijdrage kon G.K. dus ook gaan werken en dit bracht niet met zich mee dat het onderhoudsgeld zou dalen of wegvallen. Het enige inkomen van G.K., die op vandaag 60 jaar oud is, is dit persoonlijk onderhoudsgeld. Op haar leeftijd, en zonder diploma of enige werkervaring (35 jaar huisvrouw) kan zij sowieso onmogelijk nog aan een job geraken. In het oude echtscheidingsrecht kon een persoonlijk onderhoudsgeld tussen echtgenoten zoals vastgelegd in een echtscheiding onderlinge toestemming niet worden gewijzigd behoudens wederzijds akkoord van beide ex-echtgenoten. De wet van 27 april 2007 bracht hierin verandering door het nieuwe artikel 301 § 7 van het Burgerlijk Wetboek, stellende dat na een echtscheiding onderlinge toestemming de rechtbank een persoonlijk onderhoudsgeld na echtscheiding kan verhogen, verminderen of afschaffen indien ten gevolge van nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen het bedrag ervan niet meer aangepast is. Dit behoudens het geval indien de partijen uitdrukkelijk in de echtscheiding onderlinge toestemming deze mogelijkheid tot wijziging hebben uitgesloten. Oude echtscheidingen die afgesloten zijn voor 1 september 2007 zijn evenwel niet onderworpen aan deze nieuwe regeling en vallen dus nog onder de oude wet. Anders gesteld : voor zij die gescheiden zijn bij onderlinge toestemming voor 1 september 2007 is geen wijziging mogelijk. In een arrest van het grondwettelijk hof van 17 september 2009 werd uitdrukkelijk geoordeeld dat dit verschil in behandeling geen schending uitmaakt van art. 10 en 11 van de Grondwet. De actuele onderhoudsbijdrage dient dan ook verder verschuldigd te blijven en kan gewoonweg niet aangepast worden. Beoordeling 1. Wij zijn van oordeel dat A.T. faalt in de op hem rustende bewijslast dat G.K. bedrog heeft gepleegd (d.w.z. listige kunstgrepen heeft gehanteerd) bij het afsluiten van de regelingsakte voorafgaand aan de echtscheiding door onderlinge toestemming d.d. 10 juli 2000. 2. Wij zijn van oordeel dat er geen bewezen overmacht is in hoofde van A.T., die hem belet zijn verbintenis tot betaling van het in de regelingsakte bedongen onderhoudsgeld uit te voeren. Uit de door A.T. neergelegde stukken (en inzonderheid uit het door hem opgebouwde en wellicht inmiddels deels reeds effectief uitgekeerde pensioenreserves) blijkt overduidelijk dat hij financieel niet de minste moeite kan hebben om deze verbintenis verder te blijven nakomen, wanneer hij de netto som van 335.109,00 EUR ten minste als een goede huisvader belegt en het kapitaal ervan "afschrijft" (d.w.z. opgebruikt) gedurende zijn vermoedelijke nog resterende levensduur (op basis van zijn huidige leeftijd en de officiële sterftetafels thans nog vermoedelijk 20,56 jaar, zie : Datum: 11-12-2012
rolnr.: ….......
blz. 8
http://economie.fgov.be/nl/binaries/TM_2007-2009%20alle%20eenheden_NL_tcm325121767.xls). Hierbij maken wij nog abstractie van het extralegaal pensioen dat reeds verworven is bij H.-M. 3. Wij zijn van oordeel dat het bewijs niet geleverd is dat G.K. zich schuldig maakt aan rechtsmisbruik c.q. dat zij de regelingsakte niet te goeder trouw uitvoert. Er is sprake van rechtsmisbruik : - wanneer de titularis zijn recht gebruikt met het oogmerk om de ander te schaden of zonder redelijk belang ; - wanneer de titularis, die over verschillende manieren beschikt om een recht uit te oefenen die hem hetzelfde nut verlenen, de manier kiest waardoor de tegenpartij het meest schade lijdt ; - wanneer er bij het uitoefenen van een bevoegdheid een kennelijke onevenredigheid ontstaat tussen het gediende belang en het geschade belang ; - wanneer men een recht zodanig gebruikt dat men een rechtmatig vertrouwen schendt. (zie : Pierre Van Ommeslaghe, “Abus de droit, fraude aux droits des tiers et fraude à la loi”, Revue critique de jurisprudence belge, 1976, pp. 303 en volgende). Geen enkele van bovenstaande voorwaarden is in de huidige zaak vervuld. 4. Wij zijn van oordeel dat G.K., bij gebrek aan bewezen kwade trouw (rechtsmisbruik) van haar kant, terecht laat gelden dat onderhoudsgelden tussen echtgenoten die bedongen zijn in EOT-regelingsakten daterend van vóór 1 september 2007, niet kunnen worden gewijzigd indien er sprake is van nieuwe omstandigheden buiten de wil van de partijen (als uitzondering op deze regel geldt het geval waarin de akte zelf een clausule van wijzigbaarheid in geval van nieuwe of gewijzigde omstandigheden bevat, maar in de huidige zaak is dit niet zo). In de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding (die op 1 september 2007 in werking is getreden) werd de mogelijkheid tot herziening van een onderhoudsuitkering na echtscheiding tussen ex-echtgenoten immers initieel voorzien in artikel 301, § 7 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek dat als volgt luidde : «Zelfs in geval van echtscheiding door onderlinge toestemming, en uitgezonderd indien de partijen in dat geval uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen, kan de rechtbank de uitkering verhogen, verminderen of afschaffen in het vonnis dat de echtscheiding uitspreekt of door een latere beslissing, indien ten gevolge van nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen het bedrag ervan niet meer aangepast is.»
Dit nieuwe wettelijke beginsel van de wijzigbaarheid van de in de voorafgaande overeenkomsten bedongen uitkering na echtscheiding werd door de wet van 27 april 2007 niet voorzien van een overgangsbepaling. Derhalve moesten hierop de gewone regels van het overgangsrecht worden toegepast, in casu de regel dat een nieuwe wet niet de toekomstige gevolgen kan beheersen van overeenkomsten die onder gelding van de oude wet werden gesloten. In de materie van het contractenrecht geldt aldus het beginsel van de eerbiedigende werking ten aanzien van bestaande overeenkomsten, behalve indien de nieuwe wet een regel van openbare orde zou bevatten. De nieuwe regel van art. 301, § 7, eerste lid BW was vanzelfsprekend niet van openbare orde, zelfs niet van dwingend recht, nu de wet van 27 april 2007 zelf uitdrukkelijk in een mogelijkheid van conventionele uitzondering op de principiële rechterlijke wijzigbaarheid voorzag. […] Dit hield dus in dat voorafgaande overeenkomsten gesloten vóór 1 september 2007 aangaande de uitkering na echtscheiding door onderlinge Datum: 11-12-2012
rolnr.: ….......
blz. 9
toestemming enkel wijzigbaar waren volgens de bedingen die in die overeenkomst waren opgenomen, maar geenszins vatbaar waren voor een wijziging door de rechter op grond van het nieuwe art. 301, § 7, eerste lid BW. Ook na 1 september 2007 kon de rechtbank dus de overeengekomen uitkering na echtscheiding niet wijzigen op grond van het feit dat ten gevolge van nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de betrokken ex-echtgenoot, het bedrag ervan niet meer aangepast was behalve indien die overeenkomsten zelf een uitdrukkelijk beding in die zin zouden bevatten : de overeenkomsten van vóór 1 september 2007 hoefden dus niet met zoveel woorden te bepalen dat zij niet vatbaar waren voor wijziging (P. Senaeve, «Het overgangsrecht inzake de rechterlijke herzieningsbevoegdheid van een uitkering na echtscheiding door onderlinge toestemming getoetst aan het gelijkheidsbeginsel», noot onder Grondwettelijk Hof 17 september 2009, Tijdschrift voor Familierecht 2009, afl. 9, 183-188). Door de reparatiewet van 2 juni 2010 werd het eerste lid van artikel 301 § 7 van het Burgerlijk Wetboek als volgt vervangen : «Uitgezonderd indien de partijen uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen, kan de rechtbank, op vordering van een van de partijen, de uitkering later verhogen, verminderen of afschaffen, indien, ingevolge nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen, het bedrag ervan niet meer is aangepast.»
De bedoeling van de wetgever bestond erin dat artikel 301 § 7 van het Burgerlijk Wetboek enkel nog van toepassing zou zijn op onderhoudsuitkeringen vastgelegd in een echtscheiding wegens bepaalde feiten. De wijzigbaarheid van onderhoudsuitkeringen tussen ex-echtgenoten die zijn bedongen in een echtscheiding door onderlinge toestemming werd voortaan opgenomen in artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek, waaraan door de wet van 2 juni 2010 een nieuw lid werd toegevoegd, luidend als volgt : «Uitgezonderd indien de partijen uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen, kan de bevoegde rechter, op vordering van een van de partijen, de in de bepaling onder 4° van het eerste lid bedoelde uitkering later verhogen, verminderen of afschaffen, indien, ingevolge nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen, het bedrag ervan niet meer is aangepast.»
De wet van 2 juni 2010 (en inzonderheid artikel 7 dat het huidige derde lid heeft ingevoegd in artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek) is in werking getreden op 1 juli 2010. Deze wet bevat, evenmin als de wet van 27 april 2007, een bijzondere overgangsbepaling waaruit zou volgen dat zij onmiddellijk toepasselijk is op EOT-overeenkomsten die vóór haar inwerkingtreding zijn afgesloten. Ex-echtgenoten die recht hebben op een onderhoudsuitkering ingevolge een regelingsakte die is afgesloten vóór 1 september 2007 kunnen dus gerust gesteld worden : het onderhoudsgeld is niet vatbaar voor wijziging als er geen mogelijkheid tot wijziging is bedongen. Voor wie een onderhoudsuitkering moet betalen maar heeft nagelaten een wijzigingsclausule in de regelingsakte te bedingen, blijft het onmogelijk om via het gerecht een vermindering of een afschaffing van deze onderhoudsuitkering te bekomen (Jean-Christophe Brouwers, «La révisibilité légale de la pension après divorce par consentement mutuel et le droit transitoire», noot onder Cass., 12 april 2010, J.L.M.B. 2010, pp. 1503 en volgende). 5. Rekening houdend met hetgeen voorafgaat, is de vordering van A.T. ongegrond. 6. A.T. wordt verwezen in de gedingkosten. Wij bepalen de rechtsplegingsvergoeding op 1.210,00 EUR, aangezien de waarde van het geding 1.088,15 EUR x 12 maanden = 13.057,80 EUR bedraagt (artikel 2 laatste lid van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007). Datum: 11-12-2012
rolnr.: ….......
blz. 10
OM DEZE REDENEN: Wij Vrederechter, gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij het gerechtelijk wetboek; Rechtdoende op tegenspraak. Verklaren de vordering toelaatbaar doch ongegrond ; Verwijzen A.T. in de gedingkosten, die aan de zijde van G.K. als volgt worden vereffend : 1.210,00 EUR (rechtsplegingsvergoeding). Aldus gevonnist en uitgesproken in het Gerechtsgebouw II te Kortrijk in openbare terechtzitting van het vredegerecht van het tweede kanton Kortrijk op dinsdag elf december tweeduizend en twaalf. Tegenwoordig Christophe ROBBE, Vrederechter van het tweede kanton Kortrijk en Mario DELIE, Waarnemend Hoofdgriffier. de Waarnemend Hoofdgriffier, de Vrederechter,
Mario DELIE
Christophe ROBBE
Aangeboden op niet te registreren de ontvanger
Datum: 11-12-2012
rolnr.: ….......
blz. 11