Van: Aan: Betreft:
Deputaten Onderzoek Synodebesluiten De samenroepende kerk van de Generale Synode van De Gereformeerde Kerken te Emmen in 2009 Rapport Deputaten Onderzoek Synodebesluiten GS Ommen t/m GS Zuidhorn
Zwolle, 20 augustus 2009
Eerwaarde broeders,
Hierbij zenden de deputaten u hun rapport van de werkzaamheden verricht in opdracht van de GS te Zwolle 2007/2008, aangevuld met 3 bijlagen De deputaten hebben gehandeld overeenkomstig de aan hen gegeven instructie: •
Instructie voor de Deputaten Onderzoek Synodebesluiten vanaf 1990 door GS Zwolle 2007/2008.
• Aan deputaten is opgedragen: 1. Zij zullen het onderzoek dat reeds gedaan is naar de synodebesluiten vanaf de synode van Ommen 1993, en op basis waarvan besluiten zijn genomen op de synode van Mariënberg 2005, voortzetten. 2. Zij zullen het schema, dat door de synode van Zwolle in haar vergadering van 15 maart 2008 is vastgesteld, waarin de resterende onderwerpen zijn opgenomen verifiëren op correctheid en compleetheid. 3. Zij zullen bij hun onderzoek de door de synode vastgestelde prioritering van resterende onderwerpen, zoals in punt 2 is aangegeven, volgen. 4. Zij zullen in het rapport van het onderzoek, naast de materialen ook opnemen de bij het onderzoek genomen overwegingen, en een concept besluittekst voor de eerstvolgende synode, die aangeeft of herziening dan wel afschaffing nodig is, voorzien van de daarbij horende gronden. 5. Zij zullen indien de mogelijkheden tot completering ontbreken, aan de Synode aangeven welke synodebesluiten nog overblijven voor nader onderzoek. Dit zal worden opgenomen in het rapport. 6. Zij stellen bij het begin van hun werkzaamheden een concept-begroting op van de te verwachten uitgaven en dienen die in bij Deputaten Financieel Beheer. 7. Zij kunnen voor het uitvoeren van de opdrachten beschikken over de nodige financiële middelen die worden verstrekt door Deputaten Financieel Beheer. 8. Zij zullen de door haar opgestelde lijst, met overgebleven synodebesluiten, en het rapport, zoals boven beschreven, uitbrengen aan de eerstkomende generale synode van De Gereformeerde Kerken, en deze zaken drie maanden voor aanvang van de synode aan de roepende kerk doen toekomen.
1
•
Samenstelling deputaatschap De volgende broeders die door GS Zwolle 2007/2008 werden benoemd als deputaat hebben deelgenomen aan de werkzaamheden: W. Dijkstra, A. van Egmond, S. de Marie en H. Oosterhuis. Op br. C. van der Heiden die als secundus was benoemd, werd geen beroep gedaan. Wel werd hij op de hoogte gehouden van de werkzaamheden.
•
M.b.t. instructies 1, 3 en 4: De deputaten hebben op 12 Maart, 1 April en 29 Mei 2009 vergaderd ten huize van ds. De Marie te Zwolle. Vooraf werd een taakverdeling gemaakt m.b.t. het opstellen van eerste concepten voor de behandeling van de onderwerpen die door de synode van Zwolle aangemerkt waren met de hoogste prioriteit. De opgestelde concepten werden middels e-mail uitgewisseld en op de vergaderingen grondig doorgesproken. Hieruit zijn de definitieve voorstellen voortgekomen, betreffende de volgende onderwerpen, die in het aan de deputaten verstrekte schema voorzien waren van prioriteit 1. De met een * voorziene artikelen uit het schema werden niet behandeld, waarbij de volgende kanttekeningen gelden: Ad B2: GS Zuidhorn art. 25 was reeds behandeld op GS Mariënberg Ad B8: GS Zuidhorn art. 74 was abusievelijk door deputaten niet beoordeeld en resteert daarom.
Nr.
ONDERWERP
B
KERKREGERING
1
KO art. 22
2 3 4 5
KO art. 05 en 08 KO art. 11 KO art. 14 KO art. 30
6 7
KO art. 31 KO art. 50
8 9 10 C
2 3 4 7
GS OMMEN 1993
GS BERKEL 1996
GS LEUSDEN 1999
GS ZUIDHORN 2002/2203
art. 31, 32, 33 art. 29 art. 30
art. 25*, 26, 27 art. 30 art. 29, 31
art. 33
art. 50, 59
KO art. 66 KO art. 70
art. 42 art. 53
art. 74* art. 49
Gastlidmaatschap
art. 67
art. 37
art. 34 art. 35
EREDIENST
Eredienst: Aanpassingen Orden van Dienst Amenlied Spreekconsent
art. 41
art. 52 – 54
art. 63, 64
art. 91, 93
art. 46 art. 47 art. 45
art. 59 – 62
art. 49
art. 70 – 72
art. 58
2
E
1
BUITENLANDSE BETREKKINGEN
BBK F
art. 68 – 82 art. 85,86, 88–94
art. 89,90, 92–98
art. 133-141, 144-194
OPLEIDING EN TOERUSTING
1
Kerkelijke examens
art. 25
art. 31
art. 27
2
Studiefinanciering studenten
art. 26, 27, art. 32 28
art. 31
art. 111
Evenals in het vorige deputaatschap dat heeft gerapporteerd op de synode te Zwolle, moest worden vastgesteld dat naast de afweging van de noodzaak tot herziening of afschaffing, van sommige besluiten moest worden vastgesteld dat ze om praktische redenen niet konden worden uitgevoerd. Hoewel de instructies daarin niet expliciet voorzagen meenden de deputaten conform de besluittekst van sommige besluiten van GS Zwolle, voor te moeten stellen deze specifieke besluiten voor onbepaalde tijd op te schorten. Daarbij het besluit toe te voegen, dat deze besluiten bij eventuele toepasbaarheid in de toekomst, herbeoordeeld dienen te worden in het licht van de dan ontstane situatie. Bijlage 1 bevat de voorstellen m.b.t. de beoordeelde synodebesluiten. •
M.b.t. instructies 2 en 5: Door de deputaten is nagegaan welke besluiten van GS Ommen t/m GS Zuidhorn nog resteren voor beoordeling in de toekomst. Dit is gecheckt aan de hand van de Acta van de desbetreffende synodes. Dit is verwerkt in een cumulatief overzicht van de status van de besluiten per GKv synode (bijlage 2).
•
Aanbevelingen 1. De deputaten doen aan de synode de aanbeveling om aan instructie 4 een passage toe te voegen die betrekking heeft op besluiten die niet op grond van Gods Woord of de kerkorde kunnen worden afgewezen, maar die om praktische gronden in de huidige situatie van de kerken niet toepasbaar zijn. Hierdoor zou instructie 4 als volgt luiden: “4. Zij zullen in het rapport van het onderzoek, naast de materialen ook opnemen de bij het onderzoek genomen overwegingen, en een concept besluittekst voor de eerstvolgende synode, die aangeeft of herziening dan wel afschaffing nodig is, voorzien van de daarbij horende gronden; bij die besluiten waarvoor geen gronden zijn om ze af te schaffen op grond van Schrift en/of kerkorde, maar die vanwege praktische redenen in de huidige situatie van de kerken niet toepasbaar zijn het volgende voorstel te doen: deze besluiten dienen voor onbepaalde tijd te worden opgeschort; ze dienen na opschorting bij eventuele toepasbaarheid in de toekomst herbeoordeeld te worden in het licht van de dan ontstane situatie.”
3
2. De naamgeving en de afkorting (DOS of ODS) voor het deputaatschap is nog niet uniform in de Acta van Zwolle. Het voorstel van deputaten is om voortaan de volgende naam en afkorting te hanteren: "Deputaten Onderzoek Synodebesluiten GS Ommen t/m GS Zuidhorn" ("DOS") De deputaten hopen dat de verrichte werkzaamheden de opbouw en eenheid van de kerken mogen bevorderen. Graag bieden zij het rapport aan ter bestudering en beoordeling in de kerken vooraf aan de synode. De deputaten wensen de synode kracht van boven en Gods zegen voor haar arbeid inzake de beoordeling van synodebesluiten uit het verleden en inzake alle andere zaken die zij ten behoeve van de kerken in Nederland moet afwikkelen. Met hartelijke broedergroet, De Deputaten Onderzoek Synodebesluiten: W. Dijkstra, A. van Egmond, S. de Marie H. Oosterhuis. Namens deze,
S. de Marie
4
BIJLAGE 1 Verslag van het onderzoek naar besluiten van GS Ommmen 1993, GS Berkel en Rodenrijs 1996, GS Leusden 1999, GS Zuidhorn 2002/2003 volgens opdracht van de Generale Synode van De Gereformeerde Kerken te Zwolle 2007/2008 Verricht door de Deputaten Onderzoek Synodebesluiten GS Ommen t/m GS Zuidhorn (DOS)
Inhoud: KERKREGERING B.1.
KO art. 22
2
B.2.
Roeping tot de dienst des Woords
7
B.3.
Financiële verzorging predikanten uit ander kerkverband
10
B.4.
Losmaking predikant naar artikel 14 KO
13
B.5.
Toepassing van artikel 30 KO
20
B.6a. Appelregeling artikel 31 KO
21
B.6b. Appelzaken en appelregeling naar artikel 31 KO
24
B.6c. Toepassing artikel 31 KO
27
B.7.
Archief en documentatie, artikel 50 KO
29
B.8
Interpretatie artikel 66 KO
31
B.10. Pastoraat en Diaconaat: Gastlidmaatschap
33
EREDIENST: C.2.
Aangepaste kerkdiensten voor gehandicapten
38
C.3.
Orden van dienst
48
C.7.
Spreekconcent
60
BETREKKINGEN BUITENLANDSE KERKEN E.1.
Buitenlandse betrekkingen
65
OPLEIDING F.1.
Kerkelijke examens
109
F.2.
Studiefinanciering
113
Augustus 2009
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
1
B.1.
KERKREGERING: KO art. 22
B.1.1.
Materiaal Generale Synode Ommen 1993, artikel 31, 32, 33
B.1.1.1.
GS Ommen, artikel 31 Diaconale zaken (art. 22 KO): rapport van deputaten Materiaal: rapport van de deputaten voor diaconale zaken dd. 8 oktober 1992, met een bijlage dd. 3 mei 1991 inzake de bezinningsopdracht voor deputaten voor diaconale zaken. Uit dit rapport het volgende: Deputaten voor Diaconale Zaken kregen van de Generale Synode van Leeuwarden in 1990 de volgende bijzondere opdracht: "zich op de criteria nader te bezinnen met bijzondere aandacht voor de verhouding van de taken van de diakenen en van de gemeenteleden, alsmede voor het onderscheid tussen barmhartigheidswerk elders in de wereld en dusgenaamd "werelddiaconaat" (Acta art. 63, Besluit 3b). Het door deputaten opgestelde rapport wordt als bijlage toegezonden. Uit deze bijlage het volgende: 3. Conclusies a. De dienst van de barmhartigheid is vereist binnen de gemeente van Christus als onmisbare functie van de gemeenschap der heiligen. Diakenen zijn plaatselijke ambtsdragers en vervullen hun taak binnen de gemeente. Daar zorgen ze voor de voortgang van het hulpbetoon waartoe Christus allen in de gemeente roept. Ze zijn bevoegd, voorzover hun specifiek hulpbetoon financiële middelen vereist, deze middelen van de gemeente te vragen, die te beheren en naar behoefte uit te delen. b. Voor de dienst van de barmhartigheid behoren zusterkerken elkaar waar nodig te steunen. Ook hiervoor kunnen de diakenen de nodige actie nemen. Het spreekt vanzelf dat in deze gevallen de wegen worden bewandeld, die de kerken daarvoor hebben vastgelegd in classicale, particulier- en generaal-synodale regelingen. c. Christelijke barmhartigheid jegens hen die via het zendingswerk op de weg van de gemeente worden geplaatst, kan gevraagd worden in het kader van het diaconale hulpbetoon door de gemeenteleden. Leniging van directe noden zal allicht behartigd worden vanuit de zendende kerken. Voor wat betreft medische voorzieningen en andere hulpprojecten missen de diakenen en de gemeenteleden in het algemeen de gelegenheid en de deskundigheid om zich van de moeiten op de hoogte te stellen en de juiste hulpverlening te organiseren. Het bestaan van de gereformeerde vereniging 'De Verre Naasten' is hiervoor van groot belang. Daar het een vereniging betreft en geen kerkelijk deputaatschap, zal het niet mogelijk zijn haar arbeid integraal via diaconale inzamelingen te bekostigen. Diakenen dienen zich echter wel van de arbeid van de vereniging op de hoogte te stellen en de gemeenteleden op te wekken, dit werk te steunen door lidmaatschap en giften. d. Terzake van hulpverlenende instellingen die binnen of vanuit de Gereformeerde Kerken op landelijk niveau werkzaam zijn, moet gezegd worden, dat ook deze niet uitgaan van de kerken als zodanig. Toch kunnen diakenen, uitgaande van het gereformeerde karakter van de instellingen, deze bij de gemeenteleden aanbevelen in het kader van het gemeentediaconaat en, wat meer is, in deze gevallen de gaven van de gemeente vragen ter suppletie van tekorten. e. Inzake andere hulpverlenende instellingen, die op zichzelf genomen goed werk doen, menen deputaten dat diakenen de gemeenteleden moeten wijzen op de roeping om wel te doen aan velen, maar daar bij de eigen verantwoordelijkheid van de gelovigen dienen te honoreren inzake de wijze waarop zij het ' weldoen aan allen' gestalte geven. Wel kunnen zij de gemeenteleden van dienst zijn met informatie over bestaande noden en verantwoorde wegen tot hulpverlening. De synode droeg deputaten op, aan de bovenstaande onderwerpen aandacht te besteden in het kader van een nadere bezinning op de criteria. Deputaten hebben in hun beraad over één en ander geen aanleiding gevonden voorstellen te doen tot wijziging van de criteria. De synode formuleerde de grond voor haar opdracht tot deze bezinning als volgt: ' uit het rapport van deputaten blijkt dat er ten aanzien van de criteria voor advies met betrekking tot hulpverlening in het buitenland op dit punt geen duidelijke begripsbepaling gevonden wordt.' Deputaten wijzen erop dat in hun taakomschrijving onder de punten c) en f) wegen worden genoemd voor diaconale hulp aan de geloofsgenoten in het buitenland. Inzake het ' weldoen aan allen' , ook in het buitenland, zien zij in de Heilige Schrift geen aanwijzing dat de diakenen krachtens hun ambt tot deze hulpverlening zijn geroepen. Vastgesteld op vrijdag 3 mei 1991 te Amersfoort Ds. T. Dekker Ds. A. Kooij Dr. A.N. Hendriks Besluit 1: het beleid van de deputaten voor diaconale zaken goed te keuren en deze deputaten onder dank voor hun arbeid te dechargeren.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
2
Besluit 2: kennis te nemen van en deputaten dank te zeggen voor de Bezinningsnota die zij schreven in opdracht van de Generale Synode van Leeuwarden 1990. Grond: deputaten hebben in hun beraad over een en ander geen aanleiding gevonden voorstellen te doen tot wijziging van de criteria. Besluit 3: opnieuw deputaten voor diaconale zaken te benoemen met de volgende (herziene) instructie: Instructie voor het Generaal Diaconaal Deputaatschap (hierna genoemd GDD) 1. Samenroeping De benoemde deputaten zullen op uitnodiging van de door de synode aangewezen samenroeper zo spoedig mogelijk bijeenkomen om hun werkzaamheden zodanig te regelen, dat deze binnen de daarvoor gestelde tijd tot een goed einde kunnen worden gebracht. Zij zullen hun werkzaamheden verrichten in gebondenheid aan de door de synode omschreven opdracht. De deputaten benoemen uit hun midden voorzitter, secretaris en penningmeester. 2. Taakomschrijving De door de synode omschreven opdracht omvat de volgende taken: a. 1. (op verzoek van plaatselijke kerken) plaatselijke kerken adviseren in haar diaconale arbeid, in het bijzonder wanneer zij vragen om advies over het geven van financiële steun aan (eventueel algemeen christelijke) hulpverlenende instellingen die op landelijk niveau werkzaam zijn; 2. (op verzoek van hulpverlenende instellingen) plaatselijke kerken adviseren, wanneer hulpverlenende instellingen die binnen of vanuit de gereformeerde kerken op landelijk niveau werkzaam zijn, aan deputaten advies vragen over verzoeken om financiële steun die zij tot de kerken willen richten; b. zich desgevraagd of op eigen initiatief te richten tot instellingen die voldoen aan de punten 1 en 2 van de criteria vermeld onder punt 3, omtrent de wijze van samenwerking met andere instellingen, nu de gewenste hulpverlening aan kerkleden steeds meer lijkt te worden bedreigd en de plaatselijke kerken hierover, wanneer de situatie dat vraagt, te informeren; c. een actieve rol te spelen bij het bevorderen van samenwerking tussen gereformeerde zorginstellingen, opdat de gereformeerde zorg zoveel mogelijk bewaard blijft; d. indien nodig, initiatieven te nemen ter leniging van materiële nood waarin (groepen van) zusterkerken in binnen- en/of buitenland zijn komen te verkeren als gevolg van zich acuut voordoende gebeurtenissen; het aan de kerken verzoeken om een collecte of gift behoort daarbij tot zijn bevoegdheid; e. het adviseren van plaatselijke kerken in haar diaconale arbeid, in gevallen dat diakenen in de uitoefening van hun ambt worden belemmerd of dreigen te worden belemmerd als gevolg van overheidsmaatregelen, alsmede het nemen van initiatieven in dergelijke gevallen om de zienswijze van de kerken in haar diaconale arbeid ter kennis van de overheid te brengen. Indien het de hoge overheid betreft, zal dit geschieden via de deputaten voor correspondentie met de hoge overheid; f. het stimuleren, indien mogelijk in samenwerking met het comité voor de Centrale Diaconale Conferentie en met docenten aan de Theologische Universiteit, dat meer geordende informatie betreffende onderwerpen die voor diakenen van belang zijn, ter beschikking komt van de kerken; g. op verzoek van en met deputaten die verantwoordelijk zijn voor hulpverlening aan buitenlandse kerken, te overleggen over verzoeken van diaconale aard van buitenlandse kerken, zodat deputaten de kerken kunnen adviseren. 3. Uitvoering van taken Bij de uitvoering van de onder 2a genoemde taken zullen deputaten de volgende criteria hanteren: 1. de hulpverlening door de betreffende instelling moet dienstbaar zijn aan de beoefening van de christelijke barmhartigheid; 2. het doel en de wijze van de hulpverlening van de betreffende instelling dienen overeen te komen met Gods Woord, zoals de gereformeerde kerken dat hebben nagesproken in de drie formulieren van eenheid; 3. het beleid van een hulpverlenende instelling dient controleerbaar op de hulpverlening gericht, economisch verantwoord en, zo mogelijk, op een optimale samenwerking met andere instellingen gericht te zijn; 4. de financiële ondersteuning moet strekken tot opbouw van de gemeente en tot lof van God. De adviezen aan de plaatselijke kerken dienen een bondige motivering te bevatten in een duidelijke relatie tot de criteria. 4. Vereiste stukken Wanneer een adviesaanvraag afkomstig is van een hulpverlenende instelling, behoort deze instelling de volgende stukken tijdig, zo mogelijk in de maand september, aan het GDD voor te leggen: 1. jaarstukken 2. begroting 3. beleidsplan 4. meerjarenbegroting 5. verslag van wat de hulpverlenende instelling heeft gedaan met eventuele voorgaande vragen of adviezen van de kant van het GDD. Het deputaatschap zal bij de beoordeling van de stukken
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
3
gebruik kunnen maken van het advies van deskundigen. Met de boekhoudkundige gegevens, door de om financiële hulp vragende instanties verstrekt, dient vertrouwelijk te worden omgegaan. Daarom zal bij de advisering het aan het deputaatschap toevertrouwde cijfermateriaal aan de afzonderlijke kerken niet worden doorgegeven, maar – met handhaving van de vertrouwelijkheid -- aan de generale synode worden voorgelegd. 5. Consultatie particulier-synodale deputaten Het GDD zal bij de uitvoering van de onder 2b, 2c en 2d omschreven taken, indien het dit gewenst acht, de particulier-synodale deputaten consulteren. 6. Rapportage Deputaten zullen van hun handelingen schriftelijk rapport uitbrengen aan de eerstvolgende synode. Zij dienen ernaar te streven aan hun rapport conclusies te verbinden, die dermate bondig geformuleerd zijn dat ze in aanmerking komen voor een directe behandeling ter synode. Besluit 4: deputaten nogmaals op te dragen, de bestaande criteria in hun adviezen aan hulpverlenende instellingen meer uniform en controleerbaar te hanteren, alsmede in hun rapport hierover uitdrukkelijk te rapporteren. Grond: uit het rapport van deputaten wordt niet duidelijk op welke wijze de criteria gefunctioneerd hebben in de gegeven adviezen; deze onduidelijkheid is ook al door de GS van Leeuwarden 1990 aangewezen. De bespreking vindt plaats in aanwezigheid van deputaat dr. A.N. Hendriks. Rapporteur oud. A.M. Douma memoreert de ziekte van de voorzitter van deputaten, ds. T. Dekker. In de bespreking wordt er bezorgdheid over uitgesproken dat de gereformeerde hulpverlening al meer bedreigd wordt. Subsidies worden minder. Hulpverlenende instanties gaan samenwerken met niet-gereformeerde instellingen. Als we zo doorgaan als nu, zijn er over tien jaar geen gereformeerde zorginstellingen meer. Kunnen deputaten hierin een actievere rol spelen? Kan er invloed uitgeoefend worden op het beleid van De Driehoek, bijvoorbeeld met betrekking tot samenwerking met anderen? Waarom aarzelen deputaten positief te adviseren ten aanzien van De Wegwijzer? Waarom adviseren deputaten niet positief over het Nederlands Dagbladfonds? Er wordt gepleit voor een diaconaal centrum en één diaconaal quotum. Rapporteur ds. T. Dijkema deelt de bezorgdheid over de bedreiging van gereformeerde zorginstellingen. In verband hiermee wordt punt b B.1.1.2. van de taakomschrijving van deputaten aangescherpt. B.1.1.2.
GS Ommen, artikel 32 Diaconale zaken (art. 22 KO): verzoek inzake geordende informatie voor diakenen Materiaal : brief van de Gereformeerde Kerk te Rozenburg dd. 12 maart 1993, waarin verzocht wordt navraag te doen bij de deputaten voor diaconale zaken, waarom zij niet hebben gerapporteerd omtrent activiteiten die hun waren opgedragen, zoals vermeld in de Instructie voor het Generaal Diaconaal Deputaatschap: "het stimuleren, indien mogelijk in samenwerking met het comité voor de Centrale Diaconale Conferentie en met docenten aan de Theologische Universiteit, dat meer geordende informatie betreffende onderwerpen die voor diakenen van belang zijn, ter beschikking komt van de kerken" (GS Leeuwarden, Acta art. 63, besluit 2.2e). Besluit: aan de Gereformeerde Kerk te Rozenburg te antwoorden, dat in een gesprek met het deputaatschap diaconale zaken is gebleken, dat er wel aandacht besteed wordt aan dit punt, maar mede op basis van grond ad 2e bij het besluit van de GS Leeuwarden 1990 (Acta art. 63), is er door de deputaten niets gepubliceerd. Wel zijn er artikelen ten dienste van diakenen verschenen, bijvoorbeeld in Dienst. Grond: in de kerken is ten dienste van de diaconale arbeid behoefte aan een praktisch hanteerbaar en bereikbaar schriftelijk voorlichtingssysteem. Het uitgeven hiervan is niet direct een taak voor deputaten, zij kunnen echter wel meewerken aan de totstandkoming ervan (GS Leeuwarden 1990, Acta art. 63, besluit 2, grond ad 2e). De bespreking vindt plaats in aanwezigheid van deputaat dr. A.N. Hendriks. Rapporteur ds. T. Dijkema licht desgevraagd toe, dat de besluittekst eigenlijk een korte antwoordbrief is. De grond is letterlijk citaat uit het besluit van de GS Leeuwarden.
B.1.1.3.
GS Ommen, artikel 33 Diaconale zaken (art. 22 KO): verzoek inzake diaconale consulenten Materiaal : brief van de Gereformeerde Kerk te Rozenburg dd. 22 maart 1993 met het verzoek om op het besluit inzake het niet benoemen van enkele diaconale deputaten tot consulent (GS Leeuwarden 1990, Acta art. 63, besluit 4) terug te komen. De kerk te Rozenburg voert daartoe de volgende gronden aan: 1. het besluit is onduidelijk. Er worden geen diaconale consulenten benoemd, maar er wordt in de grond wel gesproken over activiteiten van de deputaten in dit opzicht. Worden de deputaten nu wel
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
4
of niet geacht consulterend op te treden ten behoeve van de diaconieën? 2. wanneer bedoeld is dat de deputaten wel als consulenten actief zijn, maar daarvoor geen specifieke machtiging en verantwoordingsplicht nodig hebben, dan is het besluit in strijd met art. 49 KO. Activiteiten van deputaten, in welk op zicht dan ook, dienen in (duidelijk omschreven) opdracht van de synode te gebeuren. De deputaten behoren daarvan ook te rapporteren. Deputaten behoren naast hun omschreven opdracht niet een informele taak te hebben, die niet door de synode is omschreven, maar wel door de synode wordt verondersteld; 3. wanneer bedoeld is dat de deputaten niet als consulenten werkzaam moeten zijn, wordt geen recht gedaan aan de behoefte hieraan in de kerken. De vraag naar diaconale consulenten is de laatste jaren vaak naar boven gekomen . De generale synode is de aangewezen vergadering om daarin te voorzien. Dit gaat de Nederlandse kerken gemeenschappelijk aan. Een particuliere synode of classis is niet de aangewezen vergadering om in deze behoefte te voorzien (art. 30 KO): a. veel van de diaconale problematiek is niet regionaal van aard, maar gemeenschappelijk voor de diaconieën van de kerken in ons land; b. op classicaal of particulier-synodaal niveau kan niet altijd voldoende deskundigheid beschikbaar zijn; c. op Centrale Diaconale Conferenties worden de vragen gesteld die beantwoord zouden moeten worden door generale diaconale deputaten, maar waarvoor deze deputaten niet de ruimte hebben gezien de formulering van hun opdracht. Besluit: aan het verzoek van de Gereformeerde Kerk te Rozenburg niet te voldoen, maar wel de taakomschrijving a1 van het Generaal Diaconaal Deputaatschap zodanig uit te breiden, dat het geven van algemeen diaconale adviezen tot hun bevoegdheid gaat behoren. Grond: ondanks de gronden die de kerk van Rozenburg aandraagt, is het de synode niet gebleken dat er in de kerken duidelijke behoefte bestaat aan diaconale consulenten; verruiming van de taakomschrijving a1 met de bevoegdheid tot het geven van adviezen van algemeen diaconale aard komt aan het verzoek van de kerk te Rozenburg tegemoet. De bespreking vindt plaats in aanwezigheid van deputaat dr. A.N. Hendriks. Rapporteur oud. A.M. Douma licht desgevraagd toe, dat het niet nodig is enkele consulenten te benoemen. Met het verruimen van de taakomschrijving van deputaten is het bezwaar van de kerk te Rozenburg ondervangen.
B.1.2.
Overwegingen
B.1.2.1. M.b.t. GS Ommen 1993 art. 31. a. Besluit 1 en besluit 2 omvatten de dank en de dechargeverlening van deputaten voor het geleverde werk en het uitgebrachte rapport. b. In de besluiten 3 en 4 worden nieuwe deputaten benoemd met een herziene instructie. Met nadruk wordt daarbij gewezen op het functioneren van de criteria in het geven van adviezen (grond bij besluit 4). Het gaat met name over de beoordeling van (destijds) gereformeerde instanties en zorginstellingen. Echter, De Gereformeerde Kerken bijeen in de GS van 14 november 2009, kennen geen aan haar verbonden zorginstellingen. B.1.2.2. M.b.t. GS Ommen 1993 art. 32. Het besluit betreft een antwoord aan de Gereformeerde Kerk te Rozenburg destijds en is zodanig voor De Gereformeerde Kerken van nu niet relevant. Toch blijft daarbij het belang overeind van de vraag om geordende informatie voor diakenen ter beschikking te stellen aan de kerken. Dit is verwoord in de Acta van de GS Leeuwarden 1990 art. 63. B.1.2.3. M.b.t. GS Ommen 1993 art. 33 Ook in het besluit van art. 33 wordt gesproken over zaken die in de huidige Gereformeerde Kerken niet relevant zijn. O.a. wordt genoemd het uitbreiden van de taken van het Generaal Diaconaal Deputaatschap. Deze kennen de huidige Gereformeerde Kerken niet. Voor de taak van de diakenen verwijzen we kortheidshalve o.a. naar het rapport van deputaten genoemd onder B.1.1.1.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
5
B.1.3.
Besluiten
B.1.3.1. De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat de besluiten 1 en 2 van art. 31 van de GS van Ommen 1993 m.b.t. het werk van deputaten gehandhaafd blijven en dat de kerken daaraan gebonden zijn. B.1.3.2. De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat de besluiten 3 en 4 van artikel 31, alsmede de besluiten van de artikelen 32 en 33 van de GS van Ommen 1993 m.b.t. diaconale zaken, voor onbepaalde tijd worden opgeschort. B.1.3.3 De in besluit B.1.3.2. genoemde synodebesluiten dienen na opschorting bij eventuele toepasbaarheid in de toekomst, herbeoordeeld te worden in het licht van de dan ontstane situatie.
B.1.4.
Gronden
B.1.4.1. M.b.t. besluit 1.3.1. Deputaten hebben het hun opgedragen werk gedaan en de verschuldigde dank, genoemd in de besluiten 1 en 2 van Ommen is gerechtvaardigd. Deze besluiten strijden niet met de Schrift of de KO. B.1.4.2. M.b.t. besluit 1.3.2. a. Door gewijzigde omstandigheden binnen de kerk na de vrijmaking van 2003 vervalt de actualiteit van de besluiten van de GS Ommen 1993, genoemd onder B.1.3.2. Er zijn geen deputaten voor diaconale zaken en er is ook geen Generaal Diaconaal Deputaatschap. b. Er zijn op dit moment geen zorginstellingen of soortgelijke hulpverlenende instanties gebonden of gerelateerd aan De Gereformeerde Kerken A.D. 2009. B. 1.4.3. M.b.t. besluit 1.3.3. Onder de zegen van de Here zou er in de toekomst een situatie kunnen ontstaan waarin de onder B.1.3.2. genoemde synodebesluiten op onderdelen van toepassing zouden kunnen zijn.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
6
B.2.
KERKREGERING: Roeping tot de dienst des Woords
B.2.1.
Materiaal Generale Synode Zuidhorn 2002/2003 artikel 26 en 27 Generale Synode Mariënberg 2005 artikel 25 K
B.2.1.1.
GS Zuidhorn, artikel 26 Kerkelijk onderzoek van wie aan een andere theologische universiteit afstudeerden Materiaal: 1. Acta GS Leusden art. 43, besluit 1d6 met bijbehorende grond. Hierin wordt van te benoemen deputaten Kerkrecht en kerkorde gevraagd zich te bezinnen op de vraag “wat zijn de consequenties van het besluit inzake kerkelijke examens art. 5 KO?”; 2. rapport van deputaten voor kerkrecht en kerkorde, hoofdstuk 7.6. Hierin behandelen zij de vraag wat de consequenties zijn voor wie niet aan de eigen theologische universiteit afstudeerden. Besluit 1: de bepalingen voor de toelating tot de dienst van het Woord van wie niet aan de eigen theologische universiteit afstudeerden, zoals vastgesteld door de Generale Synode Rotterdam-Delfshaven 1964– 1965, Acta art. 105c ad c (en zoals zakelijk gehandhaafd door de Generale Synode Berkel en Rodenrijs 1996, Acta art 31, besluit 3 lid 2, en door de Generale Synode Leusden 1999, Acta art 28, aanhef besluit 3) vervallen te verklaren. Grond: genoemde bepalingen vragen om een examen inzake de kennis, het inzicht en de vaardigheid, afgenomen door de hoogleraren van de Theologische Universiteit in een classisvergadering. Deze examinatie zal alleen plaatsvinden als de examinandus een binnen- of buitenlands getuigschrift kan overleggen, waaruit blijkt dat hij een zodanige ontwikkeling heeft verworven, als geëist mag worden voor het afleggen van het kandidaats- of doctoraalexamen in de theologie. De gewijzigde structuur van de opleiding en examinatie aan de eigen Theologische Universiteit vraagt om een gewijzigde vorm voor het begeleiden van wie toelating tot het ambt van predikant wenst, maar (nog) niet in het bezit is van een doctoraal diploma met aantekening praktische vorming van de eigen Theologische Universiteit. Besluit 2: dat als wettige beroepbaarstelling voor de Nederlandse kerken slechts geldt een beroepbaarstelling door een Nederlandse classis. Grond: Nederlandse classes zijn het best in staat om te beoordelen of verwacht mag worden dat een kandidaat met vrucht als predikant zal kunnen werken in de Nederlandse context. Besluit 3: de volgende regeling vast te stellen: Wanneer een broeder die wel een universitaire opleiding in de theologie in binnen- of buitenland heeft gehad, – hetzij afkomstig uit een zusterkerk, hetzij uit een andere kerkelijke gemeenschap –, maar niet in het bezit is van een doctoraal diploma met aantekening praktische vorming van de eigen Theologische Universiteit, toelating tot het ambt van predikant wenst, zullen de volgende regels gelden: 1. De aspirant verzoekt om een attest van de kerk(en) waartoe hij de laatste twee jaar behoorde, waarin een geargumenteerde beoordeling wordt gegeven omtrent de vraag of hij voldoet aan de voorschriften die de Heilige Schrift bevat ten aanzien van de leer en de levenswandel van hen die staan naar het ambt van dienaar van het Woord. 2. De aspirant meldt zich ter inschrijving aan bij de Theologische Universiteit met het attest van de kerkenraad en met (kopieën van) zijn relevante diploma’s. 3. In (een) oriënterend(e) gesprek(ken) van de aspirant met de docenten wordt bepaald of hij een aanvullend studieprogramma dient te volgen om op een goede wijze als predikant in de kerken in Nederland te kunnen dienen. Indien dit nodig is, stelt de senaat dat studieprogramma vast. Indien niet nodig, ontvangt hij een getuigschrift waarmee hij zich kan presenteren bij de classis voor een beroepbaarstellend onderzoek. 4. Na voltooiing van dit studieprogramma ontvangt de aspirant het doctoraal diploma van de Theologische Universiteit met de aantekening praktische vorming. 5. De classis neemt het beroepbaarstellend onderzoek volgens de geldende regels af.
B.2.1.2.
GS Zuidhorn, artikel 27 Artikel 8 KO Materiaal: 1. Acta GS Leusden art. 43, besluit 1d6 met bijbehorende grond. Hierin wordt van te benoemen deputaten Kerkrecht en kerkorde gevraagd zich te bezinnen op de vraag “wat zijn de consequenties van het besluit inzake kerkelijke examens art. 5 KO?”; 2. rapport van deputaten voor kerkrecht en kerkorde, hoofdstuk 7.3, 7.4 en 7.5. Hierin behandelen zij de vraag of het nieuwe stelsel van kerkelijke onderzoeken consequenties heeft
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
7
voor de toelating tot de dienst van het Woord zonder theologische opleiding (art. 8 KO); 3. brief van de kerk te Assen-Marsdijk d.d. 15 maart 2002, waarin zij de synode ontraadt de door deputaten voorgestelde weg in te slaan. De begrenzing in leeftijd en een te volgen studieroute aan de Theologische Universiteit gaan naar haar inzicht te ver. Laat het singuliere singulier! Kerkelijke vergaderingen zijn best in staat te oordelen of het om een ‘sluiproute’ gaat of dat een broeder echt bijzondere gaven van de Geest heeft ontvangen. Ook zal men zelf in wijsheid kunnen bepalen of aanvullend onderwijs nodig is. Besluit 1: de bepalingen voor de toelating tot de dienst van het Woord naar artikel 8 KO, zoals vastgelegd door de Generale Synode Dordrecht 1893, art. 175 (in combinatie met de regels voor het preparatoir examen, vastgesteld door de Generale Synode Rotterdam-Delfshaven 1964-1965, Acta art. 105c) vervallen te verklaren. Grond: de andere opzet en inhoud van de kerkelijke onderzoeken voor afgestudeerden aan de Theologische Universiteit waartoe de Generale Synode Leusden besloot (Acta art. 28) – van preparatoir en peremptoir examen naar Beroepbaarstellend Onderzoek (BSO) en Toelatend Onderzoek (TLO) – dienen ook consequenties te krijgen voor wie in de weg van art. 8 KO predikant wil worden. Besluit 2: de route naar het predikantschap via artikel 8 KO als volgt vast te stellen: 1. Wanneer iemand naar art. 8 KO toelating wil verkrijgen tot het ambt van predikant, dient hij zich daartoe aan te melden bij de kerkenraad van de kerk waarvan hij lid is. 2. Op zijn verzoek zal de kerkenraad eerst beoordelen of de broeder voldoet aan de voorschriften die de Heilige Schrift bevat ten aanzien van de leer en de levenswandel van hen die staan naar het ambt van dienaar van het Woord. Tevens zal de kerkenraad zich uitspreken over de vraag of bij de broeder de bijzondere gaven aanwezig zijn waarop art. 8 KO doelt. 3. De kerkenraad zal zijn bevindingen schriftelijk meedelen aan de desbetreffende broeder, en daarbij tevens de gronden vermelden en de manier waarop hij tot zijn oordeel is gekomen. 4. Wanneer de verklaring onder punt 3 positief is, kan de bewuste broeder zich presenteren bij de Theologische Universiteit, waarbij hij de verklaring van de kerkenraad overlegt en (kopieën van) relevante diploma’s. 5. Na de nodige oriënterende gesprekken stelt de senaat van de Theologische Universiteit voor hem een beperkt, relevant studieprogramma vast, waarin ook een stage is opgenomen. Tevens zal hij onder begeleiding van de Theologische Universiteit gedurende ten minste een periode van een half jaar voorgaan in erediensten binnen het ressort van de classis waar hij woont. 6. De aspirant kan ten behoeve van zijn studie aan de Theologische Universiteit voorzover nodig op de normale wijze financiële steun vragen bij deputaten ad art. 19 KO. 7. De senaat van de Theologische Universiteit zal na voltooiing van dit studieprogramma aan de aspirant een getuigschrift verlenen waarmee hij zich bij de classis kan presenteren voor een beroepbaarstellend onderzoek. 8. De classis neemt het beroepbaarstellend onderzoek volgens de geldende regels af, met uitzondering van het bepaalde over (een kopie van) het doctoraal diploma van de Theologische Universiteit. Gronden: 1. dat de Heilige Geest sommigen op bijzondere wijze (singuliere gaven) bekwaamheid tot het ambt schenkt, sluit niet uit dat een beperkte aanvullende studie nodig en nuttig is; 2. de plaatselijke kerkenraad is de eerst aangewezen instantie om een oordeel uit te spreken over iemands verhouding tot de Here, roeping, bijzondere gaven en levenswandel; 3. in de Theologische Universiteit beschikken de kerken over een instantie waar men met de nodige competentie en distantie volgens objectieve maatstaven en in een reeks van toetsingsmomenten kan beoordelen of iemand een startbekwaamheid heeft om te dienen in het ambt van predikant; 4. de kerken houden een belangrijk en beslissend aandeel in de toetsing via de stage, het voorgaan in de erediensten in de classiskerken, en de zelfstandige toetsing bij het BSO en het TLO; 5. het singuliere blijft hierin uitkomen dat iemand zonder volledige wetenschappelijke theologische opleiding na een deugdelijke toetsing via een beperkte, op de persoon toegespitste studie en stage zich kan presenteren bij de classis voor een beroepbaarstellend onderzoek. Besluit 3: de laatste twee alinea’s van art. 8 KO buiten werking te stellen, en deputaten Kerkrecht en kerkorde opdracht te geven een wijziging van art. 8 KO op dit punt voor te bereiden, waarbij alleen de hoofdzaak en niet de procedure in de kerkorde wordt opgenomen. B.2.1.3.
GS Mariënberg 2005, artikel 25 (K) Kerkelijke examens Materiaal Generale Synode Leusden 1999, artikel 28
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
8
Generale Synode Zuidhorn 2002/2003, artikel 25 Overweging De regeling voor kerkelijke examens, zoals vastgelegd door de GS Rotterdam-Delfshaven 1964—1965, biedt een goede basis voor een zorgvuldige toetsing van de kandidaat. Hierdoor wordt recht gedaan aan de Schriftuurlijke plicht die gesteld wordt aan de kerken zelf . Besluit: De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 15 oktober 2005 te Mariënberg, spreekt uit dat het genoemde besluit van de GS Leusden 1999 t.a.v. de kerkelijke examens vervallen zijn en dat dus de kerken daaraan niet meer gebonden zijn. Gronden 1. In het beroepbaarstellend onderzoek (BSO) vindt in plaats van een onderzoek naar de theologische kennis alleen een gesprek plaats over “de leer van de Heilige Schrift en de betekenis en inhoud van de confessie”. 2. In het toelatend onderzoek (TLO), dat maximaal een uur duurt, vindt een gesprek plaats over het geloof in God voor het persoonlijke leven, de motivatie voor het predikantsambt, de leer van de Heilige Schrift en de betekenis en inhoud van de confessie. Het toetsingskarakter is op deze manier uitgehold, het is niet meer dan ‘een geestelijk kennismakingsgesprek’. 3. Door deze nieuwe regeling wordt afbreuk gedaan aan het recht en de plicht van de kerken tot zelfstandige toetsing van hen die staan naar het ambt van dienaar des Woords, waartoe zij volgens de Schrift geroepen zijn (Matt. 7:15; Ef. 4:14; 2 Petr. 2; 1 Joh. 4:1; Op. 2:2).
B.2.2.
Overwegingen
B.2.2.1.
In art. 25 van de GS Mariënberg 2005/2006 worden de besluiten zoals die genomen zijn door GS Leusden 1999 in art. 28 en door GS Zuidhorn 2002/2003 in art. 25 vervallen verklaard. Daarin wordt vastgehouden aan de besluiten van GS Rotterdam-Delfshaven 1964/65 inzake de kerkelijke examens, die een goede Schriftuurlijke basis geven.
B.2.2.2.
De besluiten in art. 26 en 27 van GS Zuidhorn hangen samen met het vervallen verklaren van de regeling van GS Rotterdam-Delfshaven 1964/1965 door GS Leusden 1999.
B.2.2.3.
Deze besluiten tonen niet aan dat de oude regeling niet Schriftuurlijk of tegen de kerkorde is of dat hij in de huidige situatie door de kerken niet uitvoerbaar is.
B.2.3.
Besluit
B.2.3.1.
De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat de besluiten genoemd in de artikelen 25 en 27 van de GS Zuidhorn 2002/2003 zijn vervallen en dat De Gereformeerde Kerken daar derhalve niet meer aan gebonden zijn.
B.2.4.
Gronden
B.2.4.1.. Art. 26 en 27 van GS Zuidhorn stoelen op de besluiten van GS Leusden 1999 (art. 28) en GS Zuidhorn (art. 25), welke door GS Mariënberg 2005/2006 zijn vervallen verklaard. B.2.4.2.. De oude regeling van GS Rotterdam/Delfshaven 1964/1965 biedt een goede basis voor de behandeling van de in art. 26 en 27 van GS Zuidhorn 2002/2003 betrokken zaken.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
9
B.3.
KERKREGERING: Financiële verzorging predikanten uit ander kerkverband
B.3.1.
Materiaal Generale Synode Leusden 1999, artikel 29 Generale Synode Zuidhorn 2002/2003, artikel 30
B.3.1.1.
GS Leusden, artikel 29 Vraag PS Friesland inzake artikel 11 KO Materiaal : brief dd. 22 februari 1999 van de Particuliere Synode Friesland 1999 waarin gevraagd wordt op welke wijze een kerk c.q. ressort (op langere termijn) moet voldoen aan haar verantwoordelijkheid met betrekking tot de financiële verzorging van predikanten die uit een ander kerkverband overkomen en beroepbaar gesteld worden. De particuliere synode geeft de moeite aan die in dezen naar voren komt wanneer de kas ad artikel 11 KO van de particuliere synode al erg zwaar belast is. Gevraagd wordt de behandeling van deze vraag te doen aansluiten bij de behandeling van de vragen rond de toepassing van artikel 14 KO. Besluit: 1. aan de vraag van de PS Friesland 1999 om de behandeling van haar vraag ten aanzien van de toepassing van artikel 11 KO te doen aansluiten bij de behandeling van de vragen met betrekking tot de toepassing van artikel 14 KO niet te voldoen; 2. aan de uitspraken van de GS Kampen 1951 (Acta art. 90) en de GS Groningen-Zuid 1978 (Acta art. 97) inzake de toepassing van artikel 11 KO niets toe te voegen; 3. de PS Friesland erop te wijzen dat, wanneer zij, ondanks hantering van bovengenoemde generaalsynodale besluiten moeite ervaart met betrekking tot de uitvoering van artikel 11 KO, zij deze zaak als zodanig in de kerkelijke weg aan de orde kan stellen. Gronden: 1. in essentie gaat de vraag van de PS Friesland om de moeite op financieel vlak bij de toepassing van artikel 11 KO in een concrete zaak. Daarmee stelt de PS Friesland een vraag aan de orde die de kern van de aan de generale synode voorgelegde vragen met betrekking tot de toepassing van artikel 14 KO niet raakt; 2. in de concreet door de PS Friesland genoemde situatie wijzen de uitspraken van de GS Kampen 1951 (Acta art. 90) en de GS Groningen-Zuid 1978 (Acta art. 97) voldoende richting; 3. revisie en/of aanvulling van genoemde generaal-synodale besluiten kan slechts plaatsvinden in de weg van artikel 30 KO.
B.3.1.2.
GS Zuidhorn, artikel 30 Verzoek heroverweging GS Leusden Acta art. 29 Materiaal: 1. brief van de Particuliere Synode Friesland 1999, d.d. 22 februari 1999 aan de Generale Synode Leusden 1999 met de vraag, op welke wijze een kerk c.q. een ressort moet voldoen aan de aanbeveling van de Generale Synode Groningen-Zuid 1978 (Acta art. 97), indien de al zeer zwaar belaste provinciale kas ad art. 11 KO de financiële last van een dienaars des Woords die zich vanuit een ander kerkverband bij de Gereformeerde Kerken gevoegd heeft en door hen beroepbaar gesteld is, geruime tijd erbij te dragen krijgt. De Generale Synode Groningen-Zuid 1978 beveelt namelijk wel aan wel dat een kerk die de last van een extra predikant, overgekomen uit een andere kerkgemeenschap, erbij te dragen krijgt, zich om financiële hulp mag wenden tot de classis en de particuliere synode, maar er wordt niet in aangegeven wat te doen, indien ook de provinciale kas de extra last niet dragen kan. Andere particuliere ressorten die om bijstand benaderd werden, beriepen zich dan ook op de uitspraak van de Generale Synode Groningen- Zuid 1978 om geen steun te hoeven bieden. De Particuliere Synode Friesland 1999 bepleit daarom aanvulling van deze generaal-synodale aanbeveling. 2. besluit van de Generale Synode Leusden 1999, Acta art. 29 om aan de uitspraken van de Generale Synode Kampen 1951 (Acta art. 90) en de Generale Synode Groningen-Zuid (Acta art. 97) inzake de toepassing van art. 11 KO niets toe te voegen, met als hoofdargument dat in de concreet door de Particuliere Synode Friesland 1999 genoemde situatie de uitspraken van deze beide generale synoden voldoende richting wijzen. De particuliere synode wordt er bovendien op gewezen dat, wanneer zij, ondanks hantering van bovengenoemde generaal-synodale besluiten, moeite ervaart met betrekking tot de uitvoering van art. 11 KO in een concrete zaak, zij deze zaak als zodanig in de kerkelijke weg aan de orde kan stellen. 3. brief van de Particuliere Synode Fryslân 2002, d.d. 14 juni 2000, aan de Generale Synode Zuidhorn 2002, waarin gevraagd wordt het besluit van de Generale Synode Leusden 1999 (Acta art. 29) uit het midden van de kerken weg te nemen en alsnog de vraag van de Particuliere Synode Friesland 1999 te beantwoorden. De Particuliere Synode Fryslân 2002 meent dat de Generale Synode Leusden 1999 ten onrechte deze vraag zozeer gekoppeld heeft aan de problematiek rond art. 14 KO, dat op formele
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
10
gronden de vraag van de particuliere synode afgewezen is. Besluit: de vraag van de Particuliere Synode Fryslân 2002 aldus te beantwoorden, dat wegneming van het besluit van de Generale Synode Leusden 1999 (Acta art. 29) niet nodig is, omdat dit besluit we degelijk de vraag van de Particuliere Synode Friesland 1999 heeft beantwoord door te herinneren aan de uitspraak van de Generale Synode Kampen 1951, gehandhaafd door de Generale Synode Groningen-Zuid 1978, “dat, in geval enig particulier ressort niet in staat is zelf in de behoeften van zijn hulpbehoevende kerken te voorzien, de deputaten van de synode in dat ressort zich in opdracht van hun synode tot één of meer andere particuliere ressorten of classes of kerken kunnen wenden met een verzoek om hulp”. Gronden: 1. de Particuliere Synode Friesland 1999 en de Particuliere Synode Fryslân 2002 achten terecht de aanbeveling van de Generale Synode Groningen 1978 (Acta art. 97) onvoldoende. Daarin worden kerken die de last van een extra predikant, overgekomen uit een andere kerkgemeenschap, erbij te dragen krijgen, inderdaad slechts verwezen naar classis en particuliere synode; 2. de Generale Synode Leusden 1999 herinnerde echter ook aan de uitspraak van de Generale Synode Kampen 1951 (Acta art. 90). Deze generale synode overwoog: “dat, in geval enig particulier ressort niet in staat is zelf in de behoeften van zijn hulpbehoevende kerken te voorzien, de deputaten van de synode van dat ressort zich in opdracht van hun synode tot één of meer andere particuliere ressorten of classes of kerken kunnen wenden met een verzoek om hulp.” En dit is precies de aanvulling die de particuliere synode Friesland voor ogen stond; 3. de Generale Synode Groningen-Zuid 1978 heeft in haar aanbeveling deze uitspraak van haar voorgangster niet buiten werking gesteld, of herzien, doch zich slechts daarbij aangesloten; 4. de door de deputaten ad art. 11 KO van de Particuliere Synode Friesland benaderde andere particuliere ressorten wezen dan ook ten onrechte met slechts een beroep op de Generale Synode van Groningen-Zuid 1978 het verzoek om financiële bijstand af; 5. de Generale Synode Leusden 1999 sprak terecht uit dat de particuliere synode Friesland wel déze zaak, namelijk het niet willen helpen van andere particuliere ressorten, bij de generale synode aan de orde kan stellen.
B.3.2.
Overweging Financiële verzorging van predikanten die overkomen uit een ander kerkverband is in de eerste plaats een zaak van de gemeente waaraan de predikant wordt verbonden (art. 11 KO). Echter bij financiële nood zijn er mogelijkheden om een beroep te doen op het kerkverband. In die zin zijn er door meerdere synodes besluiten genomen die dat regelen. De uitspraken van GS Kampen 1951, art. 90 en GS Groningen-Zuid 1978, art. 97 geven ruimte aan een kerk om binnen het kerkverband hulp te vragen.
B.3.3.
Besluit De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat de besluiten van de GS Leusden 1999, art. 29 en Zuidhorn 2002/2003, art. 30, inzake de financiële hulp aan kerken m.b.t. predikanten van buiten het kerkverband, gehandhaafd blijven, en dat de kerken derhalve daaraan gebonden zijn.
B.3.4.
Gronden
B.3.4.1. Een plaatselijke gemeente, waaraan een predikant verbonden is, regelt de financiële zaken m.b.t. haar predikant. Is de gemeente daar niet of gedeeltelijk niet toe in staat, dan kan en mag er hulp gevraagd worden binnen het kerkverband. Dit kan zowel bij een andere gemeente als ook bij een meerdere vergadering. B.3.4.2. Is een predikant door verschillende omstandigheden tijdelijk niet aan een gemeente verbonden, in dit geval doordat hij overkomt uit een ander kerkverband en o.a. in een periode van beroepbaarheid verkeert, zal hij onderhouden moeten worden door het kerkverband.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
11
B.3.4.3. De besluiten in de genoemde artikelen van de synodes van Kampen 1951 en Groningen-Zuid 1978 geven daar een goede regeling voor.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
12
B.4.
KERKREGERING: Losmaking predikant naar artikel 14 KO
B.4.1.
Materiaal: Generale Synode van Leusden 1999, artikel 30. Generale Synode van Zuidhorn 2002, artikel 29 en 31.
B.4.1.1.
GS Leusden 1999, art. 30.1: Losmaking naar artikel 14 KO Materiaal : 1. brief dd. 15 juni 1998 van de PS Gelderland 1998 met bijlagen en brief dd. 22 februari 1999 van de PS Friesland 1999 met bijlage, waarin gevraagd wordt om uitspraken en nadere regeling rond losmaking naar artikel 14 KO. Daarbij worden de volgende aspecten genoemd: a. wat is de status van predikanten die van hun gemeente zijn losgemaakt? b. welke consequenties volgen er wanneer de termijn van beroepbaarheid van de losgemaakte predikant verstreken is, zonder dat een beroep volgde? c. helderheid met betrekking tot de status van losgemaakte predikanten is een zaak die het kerkverband als geheel aangaat; d. de historie heeft bewezen dat het materiaal voor wat betreft regelingen van vorige synodes met betrekking tot deze zaak niet toereikend is; e. er wordt een zekere spanning tussen het kerkrecht en de Schrift gevoeld, waar naar kerkelijk gebruik de losgemaakte predikant zijn ambt en radicaal blijft behouden, terwijl naar de Schrift roeping door een concrete gemeente noodzakelijk is voor het dienen in het ambt; f. in hoeverre is een naar artikel 14 KO losgemaakte predikant vergelijkbaar met een beroepbare kandidaat? g. er wordt gesproken van behoefte aan aanvulling van de kerkorde op dit punt; h. er wordt verwezen naar de nadere regelgeving binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken inzake artikel 14 KO; i. er wordt een gemis gevoeld aan concrete toetsings- en procedureregels inzake de toepassing van artikel 14 KO; j. er wordt een probleemveld aangewezen in de verhouding tussen artikel 14 en artikel 15 KO; k. impliceert losmaking naar artikel 14 KO altijd ook beroepbaarstelling? l. is artikel 15 KO bruikbaar bij gebleken ongeschiktheid voor de dienst als predikant? m. hoe is de verhouding tussen de losgemaakte predikant en zijn (voormalige) gemeente? n. wat zijn financiële consequenties van losmaking naar artikel 14 KO? Besluit 1: briefschrijvers toe te stemmen dat nadere regelgeving ten aanzien van de toepassing van artikel 14 KO nodig is. Grond: in de toepassing van artikel 14 KO blijkt dat wat vastgelegd is in Acta van vorige synodes, in dezen niet voldoende helderheid geeft en bovendien ruimte geeft voor rechtsongelijkheid tussen naar artikel 14 KO losgemaakte predikanten.
B.4.1.2.
GS Leusden 1999, art. 30.2: Besluit 2: voor de toepassing van artikel 14 KO de volgende regeling vast te stellen, waarbij alle eerdere generaal-synodaal vastgestelde regelingen ten aanzien van losmaking vervallen zijn verklaard, en waarbij bepaald wordt ten aanzien van nu reeds losgemaakte predikanten dat, wanneer de met hen gemaakte afspraken nog niet op alle punten sluitend zijn, deze afspraken in deze lijn aangevuld zullen worden: 1. Tot losmaking (naar artikel 14 KO) zal niet lichtvaardig overgegaan worden. Adviezen van deskundigen met betrekking tot de oorzaken van de moeiten die eventuele toepassing van artikel 14 KO nodig maken, zullen daarom tijdig gevraagd en overwogen worden. 2. Losmaking mag niet worden toegepast wanneer kerkelijke censuur naar artikel 79 KO over de predikant moet worden geoefend. 3. Het doel van losmaking is dat de gemeente waarvan de predikant losgemaakt wordt weer gebouwd zal worden, en daarnaast ook dat de predikant waar mogelijk op een goede wijze aan een andere gemeente verbonden zal worden om daar als predikant werkzaam te kunnen zijn. 4. De bevoegdheid tot losmaking ligt uitsluitend bij de kerkenraad van de gemeente waaraan de los te maken predikant verbonden is, welke kerkenraad besluit met voorkennis en instemming van de classis en de deputaten ad art. 49 KO van de particuliere synode. 5. De positie van de losgemaakte predikant is van tijdelijke aard. In deze periode blijft er een ambtelijke relatie bestaan met de kerkenraad voor wat betreft de kerkrechtelijke aspecten van zijn positie als losgemaakt predikant. 6. De periode van beroepbaarheid van de losgemaakte predikant wordt bepaald op twee jaar. Op verzoek van de predikant kan de classis met instemming van de deputaten ad art. 49 KO van de particuliere synode de periode van beroepbaarheid met een jaar verlengen.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
13
7. Is de door de classis bepaalde periode van beroepbaarheid voorbij zonder dat een verbintenis als predikant aan een andere gemeente tot stand is gekomen, dan zal, wanneer hij niet zelf naar artikel 15 KO ontheffing vraagt, de losgemaakte predikant op grond van artikel 3 en 4 KO uit het ambt ontheven worden. 8. In situaties van losmaking kan gebruik gemaakt worden van de adviezen van het door de generale synode benoemde deputaatschap ad art. 14 KO. 9. Wanneer besloten wordt tot losmaking zal de classis een begeleidingscommissie benoemen die de losgemaakte predikant actief zal begeleiden en ondersteunen op pastoraal vlak, in zijn zoeken naar een nieuwe verbintenis aan een gemeente c.q. een andere nieuwe levensinvulling, en voor wat betreft de financiële gevolgen van de losmaking. 10. Bij de losmaking zal onder goedkeuring van de classis door de kerkenraad in overleg met de predikant een financiële regeling vastgesteld worden. Wanneer kerkenraad en predikant niet samen binnen een termijn van zes weken, gerekend vanaf het moment dat de classis de principebeslissing tot instemming met losmaking heeft genomen, tot een regeling komen, zal de classis, onder goedkeuring van de deputaten ad art. 49 KO een regeling vaststellen. 11. De losgemaakte predikant zal, wanneer een beroep langer dan een jaar uitblijft, zich er voor inzetten om door andere passende arbeid in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Eventueel overgaan tot een andere staat des levens naar artikel 15 KO zal daarbij door de begeleidingscommissie van de classis met de losgemaakte predikant besproken worden. 12. Van losmaking zal door de classis op discrete wijze aan de kerken kennis gegeven worden, met opgave van redenen. 13. Wil iemand die is losgemaakt en daarna uit het ambt ontheven in een later stadium opnieuw beroepbaar gesteld worden, dan vraagt dit nieuwe besluitvorming op de classis vanuit de kerkordeartikelen die handelen over de toelating tot het ambt. 14. Een tegen losmaking ingediend appèl heeft slechts opschortende werking voor één appèl bij de particuliere synode. Grond: bovenstaande regeling komt tegemoet aan het gesignaleerde gebrek aan helderheid en geeft zo veel mogelijk garanties ter voorkoming van rechtsongelijkheid tussen naar artikel 14 KO losgemaakte predikanten. B.4.1.3.
GS Leusden 1999, art. 30.3: Besluit 3: een deputaatschap ad art. 14 KO in te stellen, bestaande uit vijf personen (met drie secundi), waarin voldoende kerkrechtelijke en arbeidsrechtelijke deskundigheid vertegenwoordigd zijn, met de volgende instructie: 1. het is de taak van dit deputaatschap kerkenraden, classes (en de door hen benoemde begeleidingscommissies) en predikanten op hun verzoek te adviseren in situaties die betrekking hebben op artikel 14 KO; 2. zij zullen in het voorbereiden en geven van deze adviezen de noodzakelijke zorgvuldigheid betrachten, met name ten aanzien van geheimhouding; 3. zij zullen van hun werkzaamheden aan de volgende generale synode uiterlijk drie maanden voor de aanvang van de synode een vertrouwelijk schriftelijk rapport uitbrengen; 4. het deputaatschap krijgt ook als taak om zich vanuit de praktijk te bezinnen op de vraag of de door de generale synode vastgestelde regeling voldoet en/of eventueel bijstelling behoeft, met name op het punt van ontheffing uit het ambt zonder beroepbaarstelling en de in het rapport paragraaf 14 vermelde financiële regeling; 5. ook is het de taak van het deputaatschap om na te gaan of wijziging en/of aanvulling van de kerkorde in de onderhavige problematiek nodig en/of wenselijk is en daarvoor eventueel aan de volgende generale synode voorstellen te doen; 6. zij mogen voor de uitvoering van hun werkzaamheden voor de jaren 2000, 2001 en 2002 jaarlijks maximaal ƒ 3.500,- besteden. Grond: aan advies rondom de toepassing van artikel 14 KO en nadere studie inzake losmaking en ontheffing blijkt sterke behoefte. Besluit 4: het commissierapport inzake de toepassing van artikel 14 KO ter toelichting op de regeling als bijlage in de Acta op te nemen (bijlage 5) Grond: het rapport geeft een zinvolle toelichting op de besluitvorming in dezen en laat zien tegen welke achtergrond de besluitvorming heeft plaatsgevonden.
B.4.1.4.
GS Leusden 1999, art. 30.4: Artikel 30.4 maakt melding van een ingekomen brief en geeft een verdere bespreking en stemming weer over de besluiten inzake losmaking naar art. 14 KO voornoemd. Er worden geen besluiten in art. 30.4 van Leusden genoemd.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
14
B.4.1.5.
GS Zuidhorn 2002, art. 29: Artikel 14 KO Materiaal: 1. rapport en aanvullend rapport van deputaten Losmaking ad art. 14 KO; 2. besluit van de Generale Synode Leusden 1999 inzake losmaking naar artikel 14 KO (Acta artikel 30); 3. brief van de Gereformeerde kerk te Amersfoort-Centrum, waarin a. steun uitgedrukt wordt voor het voorstel een nieuw deputaatschap met bredere bevoegdheden in te stellen, b. wordt gevraagd een opdracht toe te voegen over de mogelijkheid en wenselijkheid van predikanten in algemene dienst en c. de mogelijkheid van segmentering van het predikantswerk, tijdelijke detachering in een andere gemeente en de mogelijkheden van parttime werk te onderzoeken; ook acht de kerkenraad het d. gewenst dat kerkenraden verplicht advies vragen aan deputaten in geval van conflict met een predikant en vraagt e. aandacht voor rechtsgelijkheid bij het vaststellen van een financiële regeling; 4. brief van de Gereformeerde kerk te Assen-Noord, waarin opgemerkt wordt dat in de kerken onvoldoende personeelsbeleid is en dat het kerkrecht onvoldoende handvatten biedt om crises te voorkomen; dat het kerkverband een verantwoordelijkheid heeft tegenover predikanten die na losmaking geen beroep ontvangen; voorgesteld wordt te onderzoeken of in geval van beperkt disfunctioneren het takenpakket van predikanten gesegmenteerd kan worden en te besluiten de (proeve van een) uitvoeringsregeling wachtgeld ex artikel 14 KO aan de kerken aan te bevelen; 5. brief van de Gereformeerde kerk te Beilen, waarin gevraagd wordt om meer aandacht voor de rol van kerkenraad en gemeente in gevallen van losmaking; 6. brief van de Gereformeerde kerk te Emmeloord, waarin gevraagd wordt de opdracht aan deputaten uit te breiden met een onderzoek naar de vraag in hoeverre een tijdelijk dienstverband voor predikanten kan meehelpen losmaking, c.q. ontheffing te voorkomen; 7. brief van br. R. de Boer en zr. I.J.P. de Boer-Buikema te Emmeloord, met bezwaar tegen het uitgebreid karakter van regelgeving met te weinig aandacht voor hulp, bemiddeling en verzoening in het traject van conflict, zoals dat aan een losmaking voorafgaat; voorgesteld wordt om studie te doen naar de arbeidsverhoudingen met oog voor de waarde van het ambt van predikant; daarbij is gevoegd de suggestie om een vacaturebank voor predikanten op te zetten; 8. brief van br. G. Glas, psychiater, te Bunnik, waarin hij waarschuwt dat kerkenraden de adviesfunctie van medisch en psychiatrisch deskundigen niet mogen gebruiken door om afkeuring te vragen en erop aandringt de vertrouwelijkheid van een dergelijk advies te waarborgen. Besluit 1: de deputaten, benoemd door de Generale Synode Leusden 1999, onder hartelijke dank te dechargeren, onder goedkeuring van hun beleid. Gronden: 1. deputaten hebben als denktank en vraagbaak voor de kerken hun opdracht goed uitgevoerd, met name in de analyse van de problematiek; 2. de regeling van de generale synode van Leusden 1999 blijkt voldoende voor het traject van losmaking, zodat een vervolgopdracht aan deputaten Losmaking in het kader van enkel artikel 14 KO niet nodig is. 3. Kerkregering Gereformeerde Kerken in Nederland 44 Besluit 2: de taakvelden van deputaten Losmaking ad art. 14 KO en van deputaten Werkbegeleiding en nascholing van predikanten te bundelen en een nieuw deputaatschap van beperkte omvang Dienst en recht van predikanten te benoemen, waarin verschillende deskundigheden vertegenwoordigd zijn of waardoor verschillende deskundigheden ingeschakeld kunnen worden zoals personeelsbeleid, persoonlijke ontwikkeling, begeleiding van groepsprocessen, burgerlijk en kerkelijk recht, met de volgende opdrachten, eventueel over een aantal secties te verdelen: a. het signaleren van en anticiperen op ontwikkelingen in de kerken terzake van Dienst en recht van predikanten in relatie tot de verhouding met kerkenraad en gemeente; daarbij aandacht te besteden aan de zaken van rechtspositie en financiële verzorging die de kerken en haar predikanten gezamenlijk aangaan; b. kerkenraden en predikanten van advies te dienen op het vlak van kerkelijk personeelsbeleid met aandacht voor 1. de wijze waarop de kerken geïnformeerd worden over de beroepbaarstelling en maatregelen die deze informatievoorziening verbeteren; 2. Initiatieven in alternatieve wegen voor het beroepingswerk en 3. zaken als taakverdeling, functioneringsgesprekken, voorkomen van burn-out en/of conflicten; c. kerkenraden en predikanten van advies te dienen op het vlak van rechtspositie, waarbij zaken als traktement, beroepingsbrief, segmentering en werkvormen (parttime), getermineerd dienstverband, wachtgeldregeling, juridische en fiscale kennis, schuldsanering, bezit van een eigen woning aan de orde kunnen zijn; d. kerkenraden en predikanten te adviseren inzake het omgaan met concrete spanningen en conflicten, met aandacht voor de mogelijkheden van mediation, een traject van tijdelijke detachering in een andere gemeente, om losmaking te voorkomen, en advies bij het omgaan met beroepbaarstelling na losmaking; e. het onderzoeken en aanbieden van hulp bij de vraag naar overgang tot een andere staat
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
15
des levens naar artikel 15 KO, waarbij zaken als een traject van outplacement, omscholing en sollicitatie op de arbeidsmarkt aan de orde komen; f. de opdrachten a-g, zoals opgenomen in het besluit inzake deputaten Werkbegeleiding en nascholing van predikanten; h. de werkzaamheden te verrichten binnen het vastgestelde budget (bedoeld om ontwikkeling en projecten mogelijk te maken), dat separaat zal worden toegezonden, en daarbij de deputaten te machtigen om specifiek ten behoeve van een kerk gemaakte kosten aan die kerk door te berekenen; i. van hun arbeid schriftelijk rapport uit te brengen aan de eerstvolgende generale synode en hun rapport uiterlijk zes maanden voor het begin van de volgende synode aan de kerken toe te zenden. Gronden: 1. conform de opdracht van de Generale Synode Leusden 1999 is de regeling getoetst, maar blijkt het nodig het totaal van de dienst van predikanten, kerkenraden en conflictsituaties breder aan te pakken; 2. het vroegere deputaatschap Werkbegeleiding en nascholing van predikanten kan als aparte sectie functioneren, zodat voortdurende afstemming mogelijk is; 3. de mate waarin moeiten ontstaan tussen predikant, kerkenraad en gemeente, vraagt om een professionele behartiging van de zaak en om een orgaan dat permanent beschikbaar is voor de kerken en waarin voldoende deskundigheid is samengebracht en kan worden ingeschakeld en zo nodig ontwikkeld; 4. naast de kerkordelijke principes van de beroeping, taak en positie van predikanten dient de arbeidsrechtelijke kant voldoende aandacht te krijgen, zodat ook in maatschappelijk opzicht verantwoord met kerkelijk personeel omgegaan wordt. Regelgeving 3 a. een landelijke commissie van beroep in te stellen waaraan de desbetreffende predikant en/of de betrokken kerkenraad een eventueel geschil op het gebied van ambtsvervulling en arbeidsrecht kunnen voorleggen; b. deputaten Dienst en recht op te dragen in overleg met deputaten Kerkrecht en kerkorde aan de volgende synode advies uit te brengen over de mogelijkheid van een bindende uitspraak van de commissie van beroep en over een tweede beroepsinstantie. Grond: een landelijke commissie van beroep kan bij conflicten tussen kerkenraad en predikant op het gebied van ambtsvervulling of arbeidsrecht een onafhankelijke, deskundige en adequate afhandeling waarborgen. Besluit 4: met het oog op de relatie tussen kerkenraden en predikanten uit te spreken: a. De kerkenraden en predikanten zullen zorgen dat ze op de hoogte zijn van de informatie en de adviezen die door deputaten Dienst en recht worden verstrekt. b. De kerken en predikanten verplichten zich tot vroegtijdige inschakeling van externe bijstand bij spanning en conflict tussen kerkenraad en predikant. c. De kerken zullen zorgen dat in de classicale visitatie op eigentijdse wijze aan de goede relatie tussen kerkenraad en predikant aandacht wordt besteed. d. De kerken zullen zich houden aan de in de samenleving gangbare regels voor wat betreft het respecteren en beschermen van de privacy van de predikant. e. De kerkenraad kan in overleg met en met instemming van de predikant, na het inwinnen van deskundig advies, besluiten tot gehele of gedeeltelijke op-non-actief-stelling van de predikant. Expliciet zal worden benoemd voor welke activiteiten de beperkende maatregel geldt, en voor hoe lang. Het moet daarbij duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om een maatregel van censuur, maar om een orde-maatregel die bedoeld is om rust te scheppen. f. De kerkenraad zal in situaties van verschil van mening of conflict tussen kerkenraad en predikant die van andere aard zijn dan bedoeld in art 79 en 80 KO, eenzijdig beperkende maatregelen ten aanzien van het functioneren van de predikant mogen treffen, wanneer deskundig advies is ingewonnen en met instemming van de door de classis aangewezen naburige kerkenraad. Indien de predikant tegen deze maatregel in appèl wil gaan bij de meerdere vergadering, kan van de commissie van beroep een spoedvoorziening worden gevraagd. g. De predikant heeft het recht in situaties van conflict met zijn kerkenraad zich te laten bijstaan door een raadsman/-vrouw. Gronden: 1. de Generale Synode Leusden 1999 gaf een goede regeling voor losmaking, maar het is de allereerste zorg van kerken en predikanten om losmaking zoveel mogelijk te voorkomen; 2. de kerken en haar ambtsdragers zijn het tegenover de Here verplicht zorgvuldig om te gaan met de gaven en dienaars die Hij door zijn Geest aan de gemeente heeft toevertrouwd; 3. de jaarlijkse kerkvisitatie en de mogelijkheid van bijzondere visitatie zijn instrumenten die preventief kunnen werken en de weg naar hulp banen; 4. het is zaak in een zo vroeg mogelijk stadium van conflict onafhankelijke hulp in te schakelen, omdat interventie door externe deskundigen dan de beste kans van slagen heeft;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
16
3 Kerkregering Gereformeerde Kerken in Nederland 46 5. maatregelen als bedoeld in de hiervoor geformuleerde regels als een op-non-actief-stelling hebben doorgaans negatieve gevolgen voor de goede naam en de positie van de predikant. Zij dienen daarom zorgvuldig voorbereid en zo nodig extern getoetst te worden. Besluit 5: aan deputaten Dienst en recht op te dragen de principe-uitspraken van besluit 4 sub b-f uit te werken in handreikingen voor de kerken. Besluit 6: a. in aanvulling op de besluiten van de Generale Synode Leusden 1999 criteria voor een financiële regeling vast te stellen, waarbij met betrekking tot het uitkeringsniveau en de duur van de uitkering rekening wordt gehouden met de leeftijd en dienstjaren van de predikant en ten behoeve van een aanvullende schadeloosstelling met de periode die hij aan de desbetreffende gemeente verbonden is. Voor lengte en duur wordt gehandeld conform de regels van de werkloosheidswetgeving, die een basisuitkering toekent van 70 %. Daarenboven wordt aanvullend naar maatschappelijk gebruik een schadeloosstelling toegekend, berekend op basis van de zgn. kantonrechtersformule. In geval van een predikant ouder dan 57,5 jaar dient een overbruggingsregeling tot de emeritaatgerechtigde leeftijd te worden getroffen. In de financiële regeling dienen tevens bepalingen te worden opgenomen over de condities terzake van het bewonen en verlaten van de ambtswoning, alsmede een bijdrage in de vergoeding van loopbaanbegeleiding/outplacement/opleiding. De regeling kan concreet worden uitgewerkt op een wijze als weergegeven in aangehecht model (zie Bijlage III 4); b. het deputaatschap Dienst en recht opdracht te geven in overleg te treden met de Vereniging Samenwerking Emeritering ter billijke spreiding van de met bovenstaande regeling meekomende kosten over de kerken. Gronden: 1. bij situaties van losmaking ontbreekt een regeling die financieel-rechtspositionele consequenties van ontslag tussen kerkenraad en predikant afdoende regelt. Met dit besluit worden algemene criteria gegeven op basis waarvan de regeling kan worden uitgewerkt in de modelovereenkomst; 2. de praktijk heeft laten zien dat financiële regelingen die getroffen worden, onderling te sterk verschillen en zodoende rechtsongelijkheid veroorzaken; 3. de regelingen die getroffen worden, kunnen de toets der kritiek ten opzichte van maatschappelijk vergelijkbare regelingen niet altijd doorstaan;. 4. het deputaatschap stelt nu geen landelijke wachtgeldregeling met fondsvorming voor. Dit vergt een voor louter artikel 14-situaties te uitgebreide reglementering en uitvoeringsorganisatie; 5. de Vereniging Samenwerking Emeritering heeft te maken met situaties waarin veel aspecten in beeld komen die vergelijkbaar zijn met bovenbedoelde, en heeft hiermee ruime ervaring opgedaan. Besluit 7: de vertrouwelijkheid van bijlage 1 (vertrouwelijk rapport deputaatschap ad art 14 KO) op te heffen en de inhoud ervan aan de kerken ter kennisneming te doen toekomen (zie Bijlage III 4). Gronden: 1. in genoemde bijlage is geen informatie te vinden die bij publicatie voor iemand persoonlijk schadelijk zou kunnen zijn; 2. in genoemde bijlage komen aandachtspunten aan de orde die voor de kerken van belang kunnen zijn. In de bespreking is afgesproken dat in de Acta zal worden vastgelegd dat in dit kader ook gesproken is over de wenselijkheid om predikanten niet in rechtspositionele zin aan gemeenten te verbinden, maar hiervoor een landelijke instelling in het leven te roepen. B.4.1.6.
GS Zuidhorn 2002, art. 31. Revisieverzoek GS Leusden Acta art. 30, 2.14 Materiaal: brief van de Gereformeerde kerk te Vlaardingen d.d. 11 maart 2002 met verzoek om het besluit van de Generale Synode Leusden 1999 zoals verwoord in art. 30 besluit 2 lid 14 te herroepen (tekst van besluit 2 lid 14: “Een tegen losmaking ingediend appèl heeft slechts opschortende werking van één appèl bij de particuliere synode”). Twee argumenten spelen een hoofdrol in het verzoek van Vlaardingen: 1. classis en particuliere synode zijn min of meer al van meet af aan bij een losmaking betrokken en dus is er onvoldoende sprake van onafhankelijke rechtspraak; 2. dit besluit vormt voor losgemaakte predikanten een beperking van het appèlrecht: ook een appèl bij de generale synode moet opschortende werking hebben. Besluit 1: aan de regeling voor de toepassing van artikel 14 KO, zoals vastgesteld door de Generale Synode Leusden 1999, Acta artikel 30 besluit 2, toe te voegen: 15. een predikant die met instemming van de classis en deputaten art. 49 KO van de PS wordt losgemaakt van zijn gemeente, moet, als hij revisie van dit besluit vraagt, in appèl gaan bij die particuliere synode die, op alfabet gerangschikt, volgt op de particuliere synode waarvan ‘zijn’ classis deel uitmaakt.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
17
Gronden: 1. het verdient voorkeur bij een hoger beroep mensen over het appèl te laten oordelen die op geen enkele manier eerder bij de kwestie betrokken zijn geweest; 2. een vergelijkbaar systeem kent de burgerlijke rechtspraak in Nederland; 3. een ‘hoger-beroep-indeling’ op alfabet kan ongewijzigd blijven als het aantal particuliere synodes verandert. Besluit 2: het verzoek om ook een eventueel appèl bij de generale synode opschortende werking te geven af te wijzen. Gronden: 1. ook andere appellanten ervaren, dat besluiten waarvan ze revisie vragen, worden uitgevoerd ondanks hun appèl; 2. predikanten en ouderlingen en diakenen die geschorst of afgezet worden, kunnen die beslissing niet opschorten, ondanks hun recht van appèl; 3. de opschortende werking van één appèl bij de particuliere synode vormt geen beperking, maar een verruiming; 4. een losgemaakte predikant kan net zo vaak in appèl als ieder ander kerklid; 5. artikel 31 KO regelt het beroep op de meerdere vergadering, maar niet de al of niet opschortende werking ervan. Het moderamen zal zorg dragen dat de regeling van de generale synode Leusden aangepast wordt als in het (met algemene stemmen) genomen besluit onder woorden gebracht (zie Bijlage III 5).
B.4.2.
Overwegingen
B.4.2.1 GS Leusden heeft op basis van vragen van de PS Gelderland en Friesland besloten in artikel 30, besluit 1dat nadere regelgeving ten aanzien van de toepassing van artikel 14 KO noodzakelijk is. Als grond voerde zij aan dat hetgeen vorige synodes daarover besloten niet voldoende helderheid geeft en bovendien ruimte geeft voor rechtsongelijkheid in verschillende situaties. B.4.2.2 GS Leusden heeft vervolgens besloten (artikel 30, besluit 2) dat alle eerdere generaal synodaal vastgestelde regelingen ten aanzien van losmaking vervallen zijn en tevens wordt een regeling van 14 punten vastgesteld inzake hoe te handelen ingeval artikel 14 KO. Daarbij heeft zij zich geconfronteerd met eerdere besluiten van synodes en ook duidelijk aangegeven waarom er nu wel overgegaan dient te worden tot een nadere regeling. Uit dit besluit en uit het rapport blijkt tevens, dat artikel 14 niet lichtvaardig mag worden toegepast. B.4.2.3 Het benoemen van deputaten ad artikel 14 KO is enerzijds om kerkenraden, classes en predikanten te kunnen adviseren inzake artikel 14 KO. Anderzijds dient het ook om rechtsongelijkheid in het kerkverband te voorkomen. B.4.2.4 GS Leusden werkt vervolgens de instructie uit voor deputaten ad artikel 14 KO (artikel 30, besluit 3). Tevens wordt in besluit 4 het commissierapport als bijlage toegevoegd aan de regeling (besluit 2), omdat het rapport een zinvolle toelichting geeft op de besluitvorming en de achtergronden. B.4.2.5 GS Zuidhorn (2002, artikel 29) kreeg verschillende reacties te verwerken n.a.v. de besluiten van de GS Leusden. Deze reacties richten zich voornamelijk op twee aspecten. Het eerste is het verzoek om uitbreiding van de bevoegdheid van deputaten ad artikel 14 KO in de richting van predikanten in algemene dienst, segmentering van het ambtswerk, tijdelijke detachering in een andere gemeente, mogelijkheid parttime werk predikanten, er zou in de kerken onvoldoende personeelsbeleid zijn en het kerkrecht zou onvoldoende handvatten bieden om crises te voorkomen. Het tweede is het verzoek om meer aandacht te geven om crisissituaties te voorkomen. B.4.2.6 GS Zuidhorn 2002 besluit de taakvelden van twee deputaatschappen te bundelen
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
18
en in plaats daarvan een nieuw deputaatschap “Dienst en Recht” te benoemen. Daarin moeten dan verschillende deskundigheden ingeschakeld kunnen worden. B.4.3
Besluit
B.4.3.1 De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat de besluiten van GS Leusden 1999, artikel 30 t.a.v. de losmaking van predikanten (artikel 14 KO) gehandhaafd blijven en dat de kerken daaraan gebonden zijn. B.4.3.2 De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat de besluiten van GS Zuidhorn 2002, artikel 29 en 30 t.a.v. de losmaking van predikanten (artikel 14 KO) vervallen zijn en dat de kerken daaraan niet meer gebonden zijn.
B.4.4
Gronden
B.4.4.1 De besluiten van GS Leusden 1999, zoals genoemd onder besluit B.4.3.1, zijn niet in strijd met Gods Woord of de kerkorde. Tevens wordt duidelijk de noodzakelijkheid van nadere regelgeving aangetoond en blijft expliciet gehandhaafd het belang van de artikelen 3, 4, 13, 15 en 79 KO. Uit dit besluit en uit het rapport blijkt tevens, dat artikel 14 niet lichtvaardig mag worden toegepast. Tevens blijkt hieruit hoe belangrijk in dit verband de artikelen 3 en 4 KO worden geacht! (de gemeente roept tot het ambt en voor de blijvende vervulling van het ambt is de concrete verbinding aan een gemeente noodzakelijk). B.4.4.2 De besluiten van GS Leusden 1999, zoals genoemd onder besluit B.4.3.1, zijn ook voor onze kerken van belang en uitvoerbaar. B.4.4.3 De besluiten van GS Zuidhorn 2002 (artikel 29) gaan veel verder dan het besluit van Leusden en raken het overeind houden of wijzigen van de artikelen 3, 4 en 15 KO. Een predikant bindt zich volgens artikel 15 KO voor het leven aan de kerkelijke dienst. De KO spreekt niet over parttime of een gesegmenteerde dienst. B.4.4.4 Het benoemen van een deputaatschap “Dienst en Recht” , zoals GS Zuidhorn 2002 besloot, is voor ons kleine kerkverband op dit moment niet mogelijk en ook niet noodzakelijk. Enerzijds zullen we moeten waken tegen “een beheersingsdenken” , anderzijds zullen we in de wettelijke regels voor arbeidsverhoudingen zoveel mogelijk in acht moeten nemen.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
19
B.5.
KERKREGERING: Toepassing van artikel 30 KO
B.5.1.
Materiaal: Generale Synode Ommen 1993, artikel 34 Bezwaar tegen de handelwijze van de Particuliere Synode van Zuid-Holland 1993 inzake de toepassing van artikel 30 KO Materiaal : verzoek van ds. D. Grutter te Rijnsburg dd. 22 maart 1993 om uit te spreken dat de Particuliere Synode van Zuid-Holland 1993 in strijd met artikel 30 KO handelde, door een onderdeel van een door de classis 's-Gravenhage ingediend voorstel anders te redigeren en van een andere vraagstelling te voorzien. Besluit: aan dit verzoek niet te voldoen. Grond: de gewraakte handelwijze betreft niet een nieuwe, maar een door een classis voorgelegde zaak.
B.5.2.
Overweging Het betreft hier een besluit met betrekking tot een bezwaar van dominee D. Grutter inzake de toepassing van artikel 30 KO in de handelwijze van de particuliere synode van Zuid-Holland 1993. Over deze zaak ontbreken nadere gegevens.
B.5.3.
Besluit: De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat zij het besluit van GS Ommen 1993 in artikel 34, t.a.v. de toepassing van artikel 31 KO handhaaft en dat de kerken daaraan gebonden zijn.
B.5.4.
Grond: De thans zittende synode is niet geroepen om deze kwestie nader te beoordelen omdat het hier om een toepassing gaat van artikel 30 KO in een concrete situatie, die echter niet nader beschreven is in de Acta.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
20
B.6a.
KERKREGERING: Appelregeling artikel 31 KO
B.6a.1.
Materiaal Generale Synode Leusden 1999, artikel 33 Appèlregeling artikel 31 KO Materiaal : 1. verzoek van de Particuliere Synode Groningen 1999 om een regeling vast te stellen ten behoeve van de appèlprocedure naar artikel 31 KO en daarbij ook de mogelijkheid te bezien of generale deputaten Appèlzaken onder bepaalde condities appèlschriften kunnen afhandelen voor de generale synode dan wel voorlopige voorzieningen kunnen treffen; 2. gelijksoortig verzoek van de Particuliere Synode Holland-Noord 1999, waarbij de PS vraagt bijzondere aandacht te schenken aan de noodzaak van het treffen van tijdelijke voorzieningen. Besluit 1: 1. een regeling op te stellen - zoals hieronder volgt - voor de behandeling van appèlzaken die naar artikel 31 KO aan de generale synode worden voorgelegd; 2. een deputaatschap Appèlzaken te benoemen dat de behandeling van bezwaarschriften op de generale synode voorbereidt; 3. het deputaatschap op te dragen de vastgestelde regeling in de praktijk te toetsen en zo nodig aanvullende voorstellen te doen aan de volgende synode; 4. het deputaatschap vooralsnog geen bevoegdheden te geven tijdelijke voorzieningen te treffen, maar het op te dragen naar de wenselijkheid en de mogelijkheid hiervan onderzoek te doen en zo mogelijk de komende synode met voorstellen hierover te dienen. Gronden: 1. het bieden van een uitgewerkte regeling voor een appèlmogelijkheid op de generale synode is nodig om te voorkomen dat onrecht - begaan door een mindere vergadering of ambtsdragers in de gemeente - blijft bestaan, dan wel om vast te stellen dat van onrecht geen sprake is; 2. bij de behandeling van appèlzaken dient de grootst mogelijke zorgvuldigheid te worden betracht om enerzijds te voorkomen dat onrecht wordt vermeerderd en anderzijds herstel van recht en vrede te bewerkstelligen; 3. vastleggen van enkele elementaire regels van een zorgvuldige rechtsgang voorkomt dat de synode bij elke appèlzaak besluiten moet nemen over de wijze en voortgang van de behandeling; 4. het geschreven kerkrecht biedt onvoldoende waarborgen voor een zorgvuldige behandeling van appèlzaken. Naarmate de interne kerkelijke appèlmogelijkheid zorgvuldiger is geregeld, zal er minder snel aanleiding zijn recht te zoeken bij de burgerlijke rechter. Wanneer dit bij blijvende onenigheden toch gebeurt, zal de burgerlijke rechter meer betekenis toekennen aan de reeds gevolgde kerkelijke rechtsprocedure, naarmate deze met meer waarborgen is omgeven. Naar 1 Korintiërs 6 kan zo het te schande maken van Gods naam zoveel mogelijk worden voorkomen; 5. de nu vastgestelde regeling dient in de praktijk op bruikbaarheid getoetst te worden. Daarbij zal het verslag van de bespreking ter synode over deze regeling betrokken worden; 6. het deputaatschap bereidt de behandeling van het appèlschrift op de generale synode voor; gezien de eigen aard van dit deputaatschap bezit het geen bevoegdheid uitspraak te doen in een aan hem voorgelegde zaak. Niettemin kan de praktijk uitwijzen dat een aanvullende bevoegdheid gewenst is. Regeling voor de appèlprocedure ad artikel 31 KO van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland Indiening van een appèlschrift 1. Wanneer een kerkelijke vergadering of een lid van een van de gereformeerde kerken zich naar artikel 31 KO op de generale synode beroept, zal die kerk of dat kerklid het appèlschrift indienen bij de kerk die is aangewezen als samenroepende kerk voor de eerstvolgende generale synode. 2. De samenroepende kerk zal het appèlschrift op de voorlopige agenda van de generale synode plaatsen en een afschrift van het (de) ingediende stuk(ken) onmiddellijk in handen stellen van het hieronder genoemde deputaatschap Appèlzaken. 3. Een appèlschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten: a. een weergave van het besluit, de besluiten en/of de handelingen van de particuliere synode waarover geschil is gerezen; b. een uiteenzetting van de bezwaren van de appellant, met redenen omkleed en (indien van toepassing) met feiten gestaafd; c. een duidelijke omschrijving van wat de appellant van de generale synode vraagt. Indien het appèlschrift gericht is tegen een uitspraak van de particuliere synode in appèl, bevat het appèlschrift tevens een weergave van het oorspronkelijke geschil. Indien een appèlschrift niet voldoet aan deze vereisten, zal de appellant de gelegenheid krijgen zijn bezwaarschrift aan te vullen binnen een termijn die door het deputaatschap Appèlzaken wordt bepaald. Het deputaatschap vergewist zich ervan, dat de appellant de andere partij over zijn beroep op de generale synode heeft ingelicht. Benoeming van een deputaatschap 4. Voor de voorbereiding van de behandeling van de appèlzaken die bij haar aanhangig gemaakt
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
21
worden, zal de generale synode een deputaatschap instellen. 5. Het deputaatschap Appèlzaken zal bestaan uit zes leden en zes secundi. Zij worden voor drie jaar benoemd en kunnen ten hoogste twee keer herbenoemd worden. In het deputaatschap worden tenminste twee juristen en twee theologen benoemd. De generale synode wijst een van de deputaten als samenroeper en voorzitter van het deputaatschap aan. 6. Er mag onder de in een bepaalde zaak fungerende deputaten niemand zijn die eerder bij de in appèl aanhangige zaak betrokken is geweest of die in enige persoonlijke relatie staat met de partijen dan wel een van de partijen. Voorbereidende behandeling door deputaten 7. De deputaten zullen zo spoedig mogelijk van het appèlschrift kennisnemen en de behandeling ervan door de generale synode voorbereiden. Wanneer zij er niet in slagen dit voorbereidende werk af te ronden voordat de generale synode in eerste zitting bijeenkomt, zullen zij dit tijdig aan haar meedelen. In overleg met het moderamen van de synode zal een datum worden bepaald waarop in de synode hun advies kan worden behandeld. 8. Een appèlschrift zal steeds eerst door de deputaten op zijn ontvankelijkheid worden getoetst. Het is bij voorbaat niet ontvankelijk: a. indien het niet is ingediend voor de sluitingsdatum die door de samenroepende kerk is vastgesteld voor het inzenden van stukken naar de synode volgend op het besluit of de handelingen van de mindere vergadering waartegen bezwaar wordt gemaakt, tenzij er goede redenen zijn daarvan af te wijken; b. indien de appellant geen lid meer is van een gereformeerde kerk, tenzij het een appèl betreft tegen onrecht dat hem in zijn hoedanigheid als kerklid is aangedaan en de gevraagde uitspraak betekenis heeft voor zijn terugkeer naar de kerk of voor een herstel van zijn goede naam in de gemeente of wanneer hij optreedt in zijn kwaliteit als wettig vertegenwoordiger van een kerklid. 9. De partijen zullen aan de deputaten desgevraagd alle relevante stukken die op het geding betrekking hebben, ter beschikking stellen en alle nodige inlichtingen verschaffen. De deputaten zijn bevoegd termijnen te stellen waarbinnen de gevraagde medewerking moet worden gegeven. Zij zullen erop toezien dat de partijen volledig geïnformeerd zijn over de stukken en inlichtingen die van weerszijden in de behandeling van de zaak ter tafel worden gebracht. 10. De deputaten zullen ten aanzien van de aanhangige kwestie zo nodig mondeling hoor en wederhoor toepassen. Zij zullen daarbij aan de partijen gelegenheid geven tot toelichting en/of verweer en tot het reageren op elkaars stukken. Zij zullen ook de partijen in elkaars aanwezigheid kunnen horen. 11. De partijen hebben het recht zich in hun schriftelijk en mondeling contact met deputaten te laten bijstaan. 12. Van de mondelinge besprekingen met de partijen zal steeds een kort verslag worden gemaakt, waarvan aan beide partijen een afschrift zal worden verstrekt. 13. De deputaten zullen advies en hulp kunnen vragen van deskundigen, mits daarbij de noodzakelijke geheimhouding in acht wordt genomen. 14. De deputaten zullen hun rapport en een volledig concept voor een besluit over het ingediende appèlschrift uiterlijk tien dagen voor de afgesproken datum van de behandeling op de synode in afschrift toezenden aan de leden van de synode. 15. Wanneer de deputaten er niet in slagen hun voorbereidend werk af te ronden binnen de afgesproken termijn, zullen zij dit aan de generale synode melden. De synode zal dan beslissen over de datum van afhandeling. Behandeling en besluitvorming door de generale synode 16. Bij de behandeling van het appèlschrift in de vergadering van de generale synode zullen tenminste twee deputaten aanwezig zijn om hun rapport en voorstel toe te lichten en de generale synode verder in het appèl van advies te dienen. 17. In de zittingen van de generale synode waarin de bespreking van het appèlschrift plaatsvindt, zal aan de partijen gelegenheid geboden kunnen worden hun zienswijze mondeling kort toe te lichten. 18. In het besluit van de generale synode dienen de volgende elementen te zijn opgenomen: a. een weergave van het besluit, de besluiten en/of de handelingen van de mindere vergadering waarover geschil is gerezen; b. een samenvatting van de bezwaren die ertegen door de appellant zijn ingebracht; c. een samenvatting van de gronden, de toelichting, casu quo het verweer van de genoemde mindere vergadering; d. een nauwkeurige verantwoording van de gronden waarop de uitspraak van de generale synode berust; e. een duidelijke uitspraak van de generale synode over het appèlschrift; f. zo nodig een aanwijzing van de rechtsgevolgen van het genomen besluit; g. indien van toepassing, nadere aanwijzingen inzake de weg waarlangs herstel van recht en vrede kan worden bewerkstelligd. De generale synode zal van haar besluit binnen twee weken op ordelijke wijze kennis geven aan de partijen. 19. In de gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist de generale synode. Besluit 2:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
22
ter bekostiging van het aan deputaten op te dragen werk een bedrag beschikbaar te stellen tot een maximum van €. 3500,- voor het jaar 2000, € 3500,- voor het jaar 2001 en € 3500,- voor het jaar 2002. Grond: hoewel er nog geen begroting gepresenteerd kan worden, lijkt dit bedrag toereikend voor het werk dat dit deputaatschap eventueel te doen zal krijgen.
B.6a.2. Overwegingen B.6a.2.1. Door GS Leusden 1999 is op verzoek van twee particuliere synoden een appèlregeling opgesteld ten behoeve van het adequaat afhandelen van bezwaarschriften naar artikel 31 KO. B.6a.2.2. Door GS Mariënberg 2005 zijn vanwege de behandeling van bezwaarschriften instructies opgesteld die in grote lijnen overeenkomen met de appèlregeling van GS Leusden 1999. Deze instructies waren nodig vanwege het opschorten van de besluiten van de generale synoden vanaf 1993. Inmiddels worden aan de hand van deze instructies, die bijgesteld zijn door GS Zwolle 2007, de bezwaarschriften behandeld.
B.6a.3. Besluiten: B.6a.3.1. De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat besluit 1 van GS Leusden 1999 in artikel 33 t.a.v. een opgestelde appélregeling vervallen is en de kerken daaraan niet gebonden zijn. B.6a.3.2. Besluit 2 behoeft als zodanig verder geen beoordeling en wordt verder voor kennisgeving aangenomen.
B.6a.4. Gronden: B.6a.4.1. Door GS Mariënberg 2005 zijn instructies, die bijgesteld zijn door GS Zwolle 2007, ten behoeve van de behandeling van bezwaarschriften en voor deputaten behandeling bezwaarschriften opgesteld die inmiddels algemeen geaccepteerd zijn binnen het kerkverband. B.6a.4.2. Besluit 2 betreft slechts de vergoeding van kosten die deputaten maken.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
23
B.6b.
KERKREGERING: Appelzaken en appelregeling naar artikel 31 KO
B.6b.1. Materiaal Generale Synode Zuidhorn 2002/2003, artikel 50 Materiaal: 1. definitief rapport van deputaten voor appèlzaken d.d. 19 augustus 2002; 2. brief van br. R. de Boer en zr. I.J.P. de Boer-Buikema te Emmeloord d.d. 30 maart 2002 met het verzoek tot revisie van artikel 33 Acta GS Leusden 1999, waarvoor zij aanvoeren dat het voorstel tot instelling van een deputaatschap Appèlzaken niet langs de kerkelijke weg bij de generale synode ter tafel is gekomen, en waarin zij tevens informeren naar de achtergrond van artikel 3 van de Regeling voor de Appèlprocedure. Zij menen dat voorafgaand aan een appèl een kerkelijke vergadering om herziening van een besluit moet worden gevraagd, en vrezen dat een appèlschrift vanwege vormgebreken niet in behandeling zal worden genomen. Besluit 1: niet te voldoen aan het verzoek tot revisie van artikel 33 Acta GS Leusden 1999. Grond: twee particuliere synoden hadden de Generale Synode Leusden verzocht om vaststelling van een appèlprocedure door de generale synode. Daarmee was deze zaak wettig ter tafel. Uit de Acta blijkt niet, langs welke weg deze particuliere synoden tot hun verzoek gekomen zijn, en dat behoeft door de generale synode ook niet onderzocht te worden. Uit de gronden bij het besluit blijkt dat niet besparing van geld en energie, maar vooral zorgvuldigheid en rechtszekerheid het motief voor de nieuwe procedure zijn geweest. Besluit 2: aan br. en zr. De Boer te berichten, dat artikel 3 van de Regeling van de Appèlprocedure een voorafgaand verzoek aan een kerkelijke vergadering om een genomen besluit te herzien niet uitsluit, maar dat dit buiten de appèlprocedure valt, en dat de bepaling dat appèllanten in de gelegenheid worden gesteld hun bezwaarschrift aan te vullen als er iets aan ontbreekt, voorkomt dat een appèlschrift vanwege vormgebreken niet in behandeling wordt genomen. Besluit 3: 1. deputaten voor appèlzaken décharge te verlenen onder hartelijke dankzegging voor de door hen verrichte arbeid; 2. opnieuw een deputaatschap voor appèlzaken bij de generale synode te benoemen, dat de behandeling van bezwaarschriften op de generale synode voorbereidt; 3. een uitdrukkelijke oproep te doen om met behandeling en indiening van appèlschriften niet te wachten tot het laatste jaar voorafgaand aan de zitting van de synode; 4. de kerken op te roepen iedere uitspraak op een bezwaarschrift te voorzien van een motivering die aan de bezwaarde(n) wordt bekendgemaakt; 5. de meerdere vergaderingen op te roepen: a. iedere beslissing op een bezwaarschrift te voorzien van een voorlichtende mededeling met betrekking tot het onverwijld instellen van appèl; b. personen aan te wijzen die een genomen besluit kunnen toelichten bij appèl; 6. aan deputaten Kerkrecht en kerkorde opdracht te geven om in samenwerking met deputaten Appèlzaken GS een studie te doen naar de mogelijkheid om appèl van plaatselijke geschillen tot één of twee instanties te beperken; 7. aan deputaten Appèlzaken GS opdracht te geven de deputaten Kerkrecht en kerkorde advies te geven ten behoeve van hun studie over de criteria waaraan revisieverzoeken moeten voldoen. Gronden: 1. gebleken is dat de voorbereiding door het deputaatschap de zorgvuldigheid van de behandeling van appèlzaken ten goede komt en leidt tot een inzichtelijke en meer uniforme besluitvorming; 2. wil het deputaatschap kunnen blijven functioneren, dan is spreiding van de werkzaamheden en dus van de appèlschriften noodzakelijk. Dat maakt bovendien dat er tijd is om eventueel te schikken, en bevordert ook de zorgvuldigheid; 3. een onvolledige, slordige en nonchalante behandeling van een bezwaar leidt vrijwel altijd tot grote ergernis en kan veel kwaad bloed zetten. Hierdoor ziet de bezwaarde zich vervolgens weer genoodzaakt om in appèl te gaan. In sommige gevallen is hierdoor onnodig een langdurig proces op gang gekomen. 4a. het komt voor dat er veel tijd verloopt voordat men in appèl gaat. De ‘regel van Dordrecht 1893' dat ‘indien in de beslissing niet kan worden berust’ zo spoedig mogelijk appèl moet worden ingesteld, is niet voldoende bekend. Wil die ook functioneren, inclusief de sanctie van niet-ontvankelijkverklaring, dan moet de regel bekend zijn; b. in de praktijk is gebleken dat na een genomen besluit het onduidelijk is wie aangesproken kan worden. De desbetreffende vergadering is immers inmiddels reeds ontbonden. Een bepaling van de ‘modelregeling', waarin staat aangegeven dat de classis/particuliere synode personen aanwijst die het genomen besluit eventueel kunnen toelichten bij appèl, zou dit kunnen oplossen. 5. het is noodzakelijk een cultuur te bevorderen waarin gemeenteleden zich willen neerleggen bij een
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
24
besluit van de meerdere vergadering. Dit zou kunnen worden gestimuleerd door de mogelijkheid van appèl van plaatselijke geschillen te beperken tot één of twee instanties. Beroep op de generale synode is dan alleen nog mogelijk wanneer er sprake is van strijd met Schrift, confessie of kerkorde. 6. deputaten Kerkrecht en kerkorde zijn reeds bezig met deze studie in opdracht van de Generale Synode van Leusden 1999 (Acta art. 143 d5). Het is, gezien in de praktijk gebleken onhelderheid over en de samenhang tussen artikel 30 en artikel 31 KO, gewenst dat deputaten Appèlzaken GS hierin mede adviseren. Besluit 4: de door de vorige synode vastgestelde Regeling voor de appèlprocedure aan te passen (en vast te stellen overeenkomstig de in bijlage III 10 weergegeven tekst van de Regeling-2002) door: 1. in artikel 1 achter ‘appèlschrift' toe te voegen "zo spoedig mogelijk via e-mail dan wel schriftelijk in zevenvoud" en achter ‘bij' in te voegen "het hieronder genoemde deputaatschap Appèlzaken met een afschrift naar"; 2. in artikel 2 achter ‘plaatsen' een punt te zetten en de rest van de zin te laten vervallen; 3. uit te spreken dat het deputaten de bevoegdheid hebben een geschil te schikken wat tot intrekking van het appèlschrift zal leiden, en artikel 7 met deze bepaling uit te breiden; 4. uit te spreken dat als partijen in het geschil beschouwd worden de partijen betrokken bij het oorspronkelijke bezwaar en artikel 9 met deze bepaling te laten beginnen; 5. in artikel 9 voor ‘ter beschikking stellen' in te voegen: "digitaal dan wel in zevenvoud" en dit lid uit te breiden met de volgende zin: "Het is aan deputaten om te beoordelen of stukken al dan niet geschikt zijn om voorgelegd te worden aan een wederpartij. Indien geoordeeld wordt dat een beroep op de vertrouwelijkheid terecht is, behoren deputaten wel het karakter van die vertrouwelijke stukken te benoemen. Een wederpartij mag dan stellen dat de stukken buiten beschouwing blijven, waar deze er geen kennis van heeft kunnen nemen"; 6. aan artikel 10 een zin toe te voegen die luidt: "Ook kerkleden die de zaak op enige manier aangaat, kunnen door deputaten gehoord worden. Dit geldt eveneens voor visitatoren en anderen die in de rechtsgang bij de zaak betrokken zijn geweest. Van dit horen moeten de partijen kennis kunnen nemen."; 7. in artikel 14 het gedeelte ‘in afschrift toezenden aan de leden van de synode.' te vervangen door: "indienen onder de aanduiding ‘vertrouwelijk'. Vervolgens bepaalt de synode de wijze van behandeling en brengt de partijen en andere betrokkenen hiervan op de hoogte."; 8. artikel 17 aldus te wijzigen: ,,De synode kan aan partijen gelegenheid bieden in haar zitting waarin de bespreking van het appèlschrift plaatsvindt, hun zienswijze mondeling toe te lichten. De leden van de generale synode die betrokken zijn (geweest) bij een appèlzaak ‘onder wie in elk geval de afgevaardigden van de PS tegen wie het appèl is ingesteld’, maken geen deel uit van de vergadering bij de behandeling van die appèlzaak. Indien een synode besluit een appèlschrift in comité te behandelen, zullen de leden van de synode die betrokken zijn (geweest) bij die appèlzaak, de vergadering verlaten voordat de beraadslaging begint. Hetzelfde geldt voor partijen, indien hun is toegestaan hun zienswijze mondeling in de vergadering toe te lichten.'' 9. een nieuw artikel 19 in te voegen dat luidt: "1. indien iemand op grond van artikel 31 van de Kerkorde in appèl is gegaan bij de generale synode en daartoe overeenkomstig deze regeling een appèlschrift bij het deputaatschap heeft ingediend, zijn deputaten bevoegd ‘indien uit een oogpunt van spoedeisendheid en ter voorkoming van onherstelbaar nadeel strikt nodig’ een ordemaatregel te treffen totdat de generale synode op het appèl heeft beslist. 2. appellant zal daartoe een schriftelijk en gemotiveerd verzoek moeten indienen bij het deputaatschap. 3. deputaten zullen dit verzoek behandelen zoveel mogelijk in overeenstemming met deze regeling."; 10. de oude artikelen 19 en 20 te wijzigen in artikel 20 en 21; 11. het deputaatschap op te dragen de vastgestelde regeling in de praktijk te toetsen en zo nodig aanvullende voorstellen te doen aan de volgende synode. Gronden: 1. het digitaal indienen van een appèlschrift, de bijlagen en relevante stukken verhoogt de doeltreffendheid van de behandeling ervan aanzienlijk; 2. zie Grond 2 bij Besluit 3; 3. het beëindigen van een geschil via een minnelijke schikking kan zegenrijk zijn zowel voor de betrokkenen als voor de kerkelijke gemeenschap als geheel; 4. verduidelijking op dit punt is noodzakelijk; 5. de bevoegdheid is nodig om de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen te kunnen beschermen; 6. bij een appèl hebben ook kerkleden, die de zaak op enige manier aangaat, veel belang bij een juiste beoordeling van het geheel; 7. de informatievoorziening aan de partijen behoeft nadere invulling. Het is niet duidelijk wie daarvoor verantwoordelijk is; 8. Bij de informatie van partijen over de wijze van behandeling dient te worden aangegeven of de generale synode geheel of gedeeltelijk in comité vergadert en of partijen met toepassing van art. 17 kort hun zienswijze kunnen toelichten. Partijen moeten weten waar ze aan toe zijn. De aanvulling van
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
25
artikel 17 van de Regeling vloeit voort uit de noodzaak iedere (schijn van) partijdigheid of ongelijke beïnvloedingsmogelijkheden in een rechtsgeding te vermijden. 9a. de noodzaak voor het treffen van een spoedvoorziening zal zich in de regel voordoen in het begin van een appèlprocedure, meestal in de fase van appèl op de classis. De jurisprudentie van de (wereldlijke) voorzieningenrechter (vroeger: de president in kort geding) laat zien dat in die fase door het ontbreken van een kerkelijke spoedvoorziening de wereldlijke rechter aanvullende rechtsbescherming biedt. Desalniettemin is het verstandig ook in de fase van appèl op de generale synode een mogelijkheid voor een spoedvoorziening te scheppen. Daarmee wordt voorkomen dat de gang naar de wereldlijke rechter moet worden gemaakt, uitsluitend vanwege het ontbreken van een adequate kerkelijke voorziening; b. omdat het gaat om de uitzonderlijke situatie dat een deputaatschap kerkenraden en/of meerdere vergaderingen tijdelijk kan binden, is de bevoegdheid aan zeer strikte criteria gebonden. De tijdelijke voorziening vervalt op het moment dat de generale synode een besluit op het appèlschrift heeft genomen of anderszins het geschil is geëindigd (bijvoorbeeld omdat het appèlschrift wordt ingetrokken); c. om te waarborgen dat de nodige zorgvuldigheid wordt betracht, zullen deputaten zoveel mogelijk handelen volgens de regeling. Dat betekent onder andere dat zij hoor en wederhoor zullen houden en hun beslissing zullen motiveren; 10. artikel 19 nieuw is het laatste materiële artikel van de regeling; 11. een eerste beoordeling heeft plaatsgevonden en is in de wijzigingen en aanvullingen verwerkt. Een verdere toetsing in de praktijk is noodzakelijk. Besluit 5: hun werkzaamheden te verrichten binnen het door de generale synode vastgestelde budget, dat separaat zal worden toegezonden; Besluit 6: van hun werkzaamheden rapport uit te brengen aan de eerstvolgende generale synode en dit rapport zo mogelijk drie maanden voor het begin van deze synode aan de kerken te doen toekomen.
B.6b.2. Overwegingen B,6b.2.1. De eerste twee besluiten betreffen een verzoek tot revisie van artikel 33 Acta GS Leusden 1999. Dit verzoek betrof de behandeling van een op deze synode ingediend voorstel om over te gaan tot de instelling van een deputaatschap Appèlzaken. De indieners waren van mening dat het genoemde voorstel niet via de kerkelijke weg bij de generale synode ter tafel was gekomen. B.6b.2.2. De besluiten 3, 4, 5 en 6 betreffen het definitieve rapport van deputaten voor appèlzaken.
B.6b.3. Besluiten: B.6b.3.1. De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat zij de besluiten 1 en 2 van GS Zuidhorn 2002 in artikel 50, t.a.v. het verzoek om revisie van het besluit van GS Leusden 1999 betreffende de appèlregeling handhaaft en dat de kerken daaraan gebonden zijn. B.6b.3.2. De besluiten 3-6 worden verder voor kennisgeving aangenomen.
B.6b.4. Gronden: B.6b.4.1. De door de GS Leusden 1999 opgestelde appèlregeling was via de zgn. kerkelijke weg op de agenda van de generale synode gekomen. B.6b.4.2. De besluiten 3-6 betreffen een appèlregeling die als zodanig niet meer functioneert binnen ons kerkverband.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
26
B.6c.
KERKREGERING: Toepassing artikel 31 KO
B.6c.1. GS Zuidhorn 2002/2003, artikel 59 Materiaal: bezwaarschrift van br. B. van der Hoeven te Spijkenisse tegen de uitspraak van de Particuliere Synode Holland-Zuid 2001 van 11 juli 2001 inzake het geschil tussen B. van der Hoeven (verder: Van der Hoeven) en de classis Hoogvliet (verder: de classis). Samenvatting van het geschil Het geschil betreft de appèlregeling van de classis Hoogvliet, in het bijzonder artikel 08. Deze bepaling is ontleend aan de regel die de Generale Synode Dordrecht 1893 (artikel 185 van de Acta) heeft vastgelegd, en maakt het mogelijk dat een classis op formele gronden niet aan de inhoudelijke behandeling van een appèl toekomt. Een dergelijke mogelijkheid wordt onbijbels geacht en in strijd met artikel 31 KO. Besluit: aan het verzoek van br. Van der Hoeven niet te voldoen. Gronden: 1. artikel 08 van de appelregeling van de classis bevat in hoofdzaak slechts de uitspraak van de Generale Synode Dordrecht 1893 (Acta, artikel 185), weergegeven onder 1b van het procesverloop. Deze regel is geldend recht in de Gereformeerde kerken en is daarom ook zonder artikel 08 van de appelregeling van toepassing op de behandeling van appèlschriften door de classis Hoogvliet; 2. artikel 31 van de Kerkorde sluit niet uit dat een meerdere vergadering de wijze waarop van het appèlrecht kan worden gebruik gemaakt en het proces verder verloopt, in het belang van alle betrokken partijen vastlegt in een zorgvuldige en duidelijke regeling. Het strekt de kerken juist tot eer dat zij inzicht geven in de wijze waarop zij aan een goed en eerlijk kerkelijk appèlrecht in de praktijk gestalte willen geven. De door br. Van der Hoeven in de loop van de procedure aangehaalde bijbelteksten geven geen aanleiding voor een ander oordeel; 3. br. Van der Hoeven komt terecht op tegen formalistisch hanteren van formele regels door meerdere vergaderingen wanneer dat door hen bedoeld zou zijn om te ontkomen aan de noodzaak om inhoudelijk recht te doen aan een bezwaarde broeder. Tegen een dergelijke formalistische toepassing kan ‘indien nodig’ bij de meerdere vergadering bezwaar worden gemaakt en op die wijze kan deze aan toetsing door de kerken worden onderworpen en zo nodig worden hersteld. N.B. De uitspraken van de Particuliere Synode Zuid-Holland genoemd onder 1d en 10 van het Procesverloop, zijn feitelijk illustraties van deze herstelmogelijkheid. 4. br. Van der Hoeven miskent evenwel de betekenis van de bepaling, neergelegd in artikel 08 van de classicale regeling, voor het kerkelijk appèlrecht. Artikel 31 van de Kerkorde geeft een recht van appèl aan iemand die bezwaard is door handelingen of besluiten van de kerkenraad (of een andere mindere vergadering). Dat wil zeggen dat het moet gaan om iemand die zo belast is door het handelen van zijn of haar kerkenraad dat hij of zij die last niet of moeilijk kan dragen. In een dergelijke situatie mag van de bezwaarde worden gevraagd dat hij niet draalt het door hem of haar als onrecht ervaren handelen van de kerkenraad ter beoordeling voor te leggen aan de classis, zodat het onrecht niet langer blijft bestaan dan strikt nodig is, dan wel dat spoedig duidelijk wordt dat van geen onrecht sprake is. Daarbij moet tevens in rekening worden gebracht dat de bezwaarde deel uitmaakt van de gemeente en het dikwijls gaat om handelingen en besluiten die ook andere leden van de gemeente of de gemeente als geheel raken; 5. br. Van der Hoeven gaat er ten onrechte van uit dat de classicale regeling een verhindering zou vormen voor pogingen om een geschil met de kerkenraad eerst op andere wijze tot een goed einde te brengen. Het gaat in artikel 08 vanzelfsprekend niet om situaties waarin het gesprek met de kerkenraad nog gaande is, al of niet met hulp van visitatoren, maar om situaties dat de kerkenraad ‘nadat de bezwaren van de betrokken broeder of zuster zijn beoordeeld (zie artikel 03 van de classicale appèlregeling)’ bij de omstreden handelingen of besluiten blijft. Bovendien blijkt uit het artikel zelf al ("... tenzij er goede redenen zijn om daarvan af te wijken.") dat de classis de plicht heeft in de concrete situatie te beoordelen of sprake is van laakbaar dralen, dan wel dat er omstandigheden waren die rechtvaardigen dat het appèlschrift later is ingediend.
B.6c.2. Overweging Het betreft hier een besluit met betrekking tot een bezwaar van een broeder uit Spijkenisse tegen de uitspraak van de particuliere synode van Holland-Zuid 2001 inzake het geschil tussen hem en de classis Hoogvliet. Tot beoordeling van dit besluit is de thans zittende generale synode niet geroepen omdat het om een zaak gaat die slechts één persoon betreft, een zgn. particuliere zaak, zie hiervoor het besluit van GS Heemse 1984/5, artikel 124.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
27
B.6c.3. Besluit: De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat zij het besluit van GS Zuidhorn 2002 in artikel 59, t.a.v. de toepassing van artikel 31 KO handhaaft en de kerken daaraan gebonden zijn.
B.6c.4. Grond: De thans zittende synode is niet geroepen om deze kwestie nader te beoordelen omdat het hier om een toepassing gaat van artikel 31 KO in een particuliere zaak.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
28
B.7.
KERKREGERING: Archief en documentatie, artikel 50 KO
B.7.1.
Materiaal Generale Synode Ommen 1999, artikel 35 Materiaal : 1. rapport van de deputaten voor de kerkelijke archieven en de documentatie van de geschiedenis van De Gereformeerde Kerken in Nederland; 2. brief van deputaten dd. 15 april 1993, vergezeld van de jaarrekening over 1991, de conceptjaarrekening over 1992 en de begroting voor de jaren 1993 tot en met 1995; 3. aanvullend rapport dd. 16 april 1993, waarin verslag wordt gedaan van de werkzaamheden rond werving en aanstelling van een archivaris-documentalist en melding wordt gemaakt van de oplevering van het Archief- en Documentatiecentrum (ADC). Besluit 1: 1. de arbeid en het beleid van deputaten in de verslagperiode 1990 - 1993 onder dankzegging goed te keuren, met dien verstande dat de concept-jaarrekening over 1992 wordt aanvaard onder voorbehoud van goedkeuring door de accountant; 2. de aangeboden begroting voor de jaren 1993 tot en met 1995 goed te keuren. Besluit 2: aan de nieuw te benoemen deputaten voor archief en documentatie de volgende opdrachten te verstrekken: 1. archief- en documentatiemateriaal te verzamelen en te beheren, dat van belang is voor de geschiedenis van De Gereformeerde Kerken in Nederland met name sinds de Vrijmaking van 1944 en volgende jaren; 2. kennis en onderzoek op het gebied van de geschiedenis van De Gereformeerde Kerken in Nederland te bevorderen, met name door het toegankelijk maken van de aanwezige collecties; 3. speciale aandacht te besteden aan de herdenking van de Vrijmaking in 1994 en de kerken te attenderen op de diensten die het ADC met het oog daarop kan verlenen; 4. alle maatregelen te nemen die voor de instandhouding van het ADC nodig zijn, alsmede die werkzaamheden uit te voeren, die voortvloeien uit de aanstelling van de door deputaten benoemde archivaris-documentalist; 5. de kerkeraden, de meerdere vergaderingen en haar deputaatschappen, alsmede waar nodig en van belang ook personen en instanties te dienen met advies en voorlichting inzake de zorg voor archiefen documentatiemateriaal; 6. de kerkelijke vergaderingen speciaal te dienen met richtlijnen en instructies voor een goed archiefbeheer; 7. voor het geval dat de stichtingsvorm gehandhaafd blijft, het bestuur te blijven vormen van de 'Stichting Exploitatie Archief- en Documentatiecentrum Broederweg 16', opgericht op 27 november 1989 en gevestigd te Kampen, en zich in die kwaliteit te houden aan de besluiten van de generale synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland door welke zij zijn benoemd; dit laatste dient als clausule in de statuten van de stichting te worden vastgelegd; 8. de reeds verworven maar nu nog verspreide collecties te doen bijeenbrengen en de archieven van de generale synoden en haar deputaatschappen, thans nog bewaard en beheerd door de Gereformeerde Kerk te Groningen-West, naar het ADC te doen overbrengen tegen een nader te bepalen datum; 9. overleg te voeren met elk generaal-synodaal deputaatschap over het overbrengen van het oudere gedeelte van zijn archief naar het ADC; 10. de kerken te vertegenwoordigen in de Commissie tot registratie van de Protestantse kerkelijke en semi-kerkelijke Archieven (CPA); 11. contacten te onderhouden en activiteiten te ontplooien, die voor het onder 1-10 genoemde noodzakelijk en nuttig zijn; 12. toezicht te houden op de werkzaamheden van de functionaris die met de dagelijkse uitvoering van het onder 1, 2, 3, 5, 6, 8 t/m 11 genoemde is belast; 13. van de kerken per 1 januari 1994 een quotum te vragen van € 1,75 per lid per jaar en de financiële administraties van de onder 7 genoemde stichting en van het deputaatschap te laten controleren door een accountant; 14. de generale synode te dienen met een voorstel hoe de controle van de archieven en met name van het generaal-synodaal archief het meest geëigend kan plaatsvinden; 15. aan de eerstvolgende synode over hun arbeid te rapporteren.
7.2.
Overwegingen
7.2.1.
Wij kennen geen Archief- en Documentatiecentrum meer in de opzet zoals die er in 1993 was. In plaats daarvan hebben wij nu een archivaris wiens opdracht is om o.a.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
29
zorg te dragen voor het synode-archief van De Gereformeerde Kerken in Nederland. 7.2.2.
Besluit 2 van GS Ommen 1993, artikel 35, bevat o.a. de opdracht om archief- en documentatiemateriaal te verzamelen en te beheren dat van belang is voor de geschiedenis van De Gereformeerde Kerken in Nederland met name sinds de Vrijmaking van 1944. Iets dergelijks lijkt, gezien de beperkte mogelijkheden die wij in de huidige situatie hebben, niet goed uitvoerbaar.
7.2.3.
Wel is het wenselijk en het overwegen waard om, in het kader van het levend houden van de geschiedenis van De Gereformeerde Kerken in Nederland, dat er een begin wordt gemaakt met het verzamelen en beheren van archief- en documentatiemateriaal rondom de Vrijmaking van 2003/4.
7.3.
Besluit De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat zij de besluiten van GS Ommen 1993 in artikel 35, t.a.v. de rapportage van deputaten Archief en Documentatie handhaaft en de kerken daaraan gebonden zijn, hoewel de uitvoerbaarheid hiervan in de aangegeven vorm nu niet mogelijk is.
7.4.
Gronden
7.4.1.
Het gaat in artikel 35 van de Acta van GS Ommen 1993 over besluiten inzake het werk van de deputaten voor kerkelijke archieven en de documentatie van de geschiedenis van De Gereformeerde Kerken in Nederland die als zodanig correct zijn.
7.4.2.
Het gaat hier om de geschiedenis van de HERE met Zijn Kerk die levend gehouden dient te worden voor het nageslacht opdat ook dit nageslacht zal blijven roemen in de roemrijke daden van de HERE, zie Psalm 78.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
30
B.8
KERKREGERING: Interpretatie artikel 66 KO
B.8.1.
Materiaal Generale Synode Leusden 1999, artikel 42 Materiaal : 1. brief met bijlagen van de Classis Hattem dd. 27 november 1998 met het verzoek de uitspraak van de GS Berkel en Rodenrijs 1996 (Acta art. 44) te herzien en uit te spreken dat de leerstellige prediking in de kerken op overeenkomstige wijze als de Heidelbergse Catechismus (HC) ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels als uitgangspunt mag hebben. De classis voert de volgende gronden aan: 1. de GS Berkel en Rodenrijs 1996 stelt ten onrechte dat de HC qua vorm, opzet en karakter daarvoor het meest geschikt is. Kennisname van de historie leert, dat de catechismus oorspronkelijk bedoeld is voor kerkelijk godsdienstonderwijs en dat uit de catechetische behoefte de catechismusprediking is gegroeid; 2. ook inhoudelijk is de HC niet het meest geschikt. Voor de verklaring van de leer van Gods Woord biedt dit belijdenisgeschrift te weinig; 3. de GS Berkel en Rodenrijs 1996 verwijst in grond 2 naar de mogelijkheid om de andere belijdenisgeschriften bij de catechismusprediking te betrekken. Daarmee wordt impliciet het bezwaar toegestemd tegen de catechismus als enige bron voor de leerstellige prediking; 2. brief van br. A.J. v.d. Worp te Hattem dd. 31 oktober 1998 waarin hij verzoekt geen gevolg te geven aan het revisieverzoek van de classis Hattem. Besluit: het revisieverzoek van de classis Hattem af te wijzen. Gronden: 1. ook al is de HC oorspronkelijk bedoeld voor kerkelijk godsdienstonderwijs, dat neemt niet weg dat de HC qua vorm, opzet en karakter het meest geschikt is om in de prediking de leer van Gods Woord samenvattend te verklaren; 2. de aan de historie ontleende argumenten waarmee de classis Hattem dat bestrijdt, zijn eenzijdig en niet toereikend. De systematische opzet van het kerkelijk godsdienstonderwijs is steeds model geweest voor de leerstellige prediking. Reeds in de vroegchristelijke kerk werden catechese-preken gehouden, met name over het Credo (Cyrillus en Augustinus). In de Middeleeuwen werden eveneens het Apostolicum en het Onze Vader in de preek uitgelegd. Luther gaat preken over 'gebod en gebed', belangrijke onderdelen van de catechismus. De kerkorde van de Pfalz bepaalt dat alle zondagen voor de volwassenen ‘s middags een catechismuspreek zal worden gehouden. De HC wordt dan opgenomen in de kerkorde en in 52 zondagen verdeeld. In Nederland zijn de gereformeerde kerken in dat voetspoor gegaan door een besluit van de synode te ‘s Gravenhage in 1586. Artikel 66 KO vindt fundering in de historie; 3. de opvatting dat de catechismus te weinig biedt voor de verklaring van de leer van Gods Woord wordt door de synode niet gedeeld. Dat er onderwerpen zijn waarover de HC niet spreekt en andere belijdenisgeschriften wel, valt toe te stemmen. In de structuur van de HC wordt de leer niet uitputtend behandeld, maar systematisch samengevat. Uit de gronden van het besluit van de GS Berkel en Rodenrijs 1996 blijkt, dat voldoende ruimte aanwezig is voor andere belijdenisgeschriften in de eredienst, als maar de regelmatige catechismusprediking uitgangspunt blijft. 4. de classis gaat ook voorbij aan de vanzelfsprekendheid om onderwerpen als in grond 3 bedoeld vanuit bijbelgedeelten/-teksten te behandelen met behulp van de andere belijdenisgeschriften.
B.8.2.
Overwegingen
B.8.2.1. Het betreft hier een verzoek om een uitspraak van GS Berkel 1996 ten aanzien van de catechismusprediking te herzien en wel in deze zin dat de leerstellige prediking in de kerken op overeenkomstige wijze als de Heidelbergse Catechismus ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels als uitgangspunt mag hebben. B.8.2.2. Terecht houdt GS Leusden 1999 vast aan het principe dat de Heidelbergse Catechismus qua vorm, opzet en karakter het meest geschikt is om in de prediking de leer van Gods Woord samenvattend te verklaren. Daarnaast is er voldoende ruimte aanwezig om de andere belijdenisgeschriften mede te gebruiken bij het leerstellige onderwijs in de prediking.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
31
B.8.3.
Besluit: De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat zij het besluit van GS Leusden 1999 in artikel 42 t.a.v. de catechismusprediking handhaaft en de kerken daaraan gebonden zijn.
B.8.4.
Grond: Terecht stelt GS Leusden 1999, in navolging van GS Berkel en Rodenrijs 1996, dat de H.C. qua vorm, opzet en karakter het meest geschikt is om in de prediking de leer van Gods Woord samenvattend te verklaren.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
32
B.10.
KERKREGERING: Pastoraat en Diaconaat. Gastlidmaatschap
B.10.1. Materiaal Generale Synode Leusden 1999, artikel 67 Generale Synode Zuidhorn 2002/2003, artikel 37 B.10.1.1
GS Leusden, artikel 67 Materiaal : 1. besluit van de GS Leeuwarden 1990 met betrekking tot de pastorale zorg aan en de toepassing van artikel 63 KO inzake studerenden en anderen met een kerkelijk domicilie dat steeds wisselt tussen hun ‘thuiskerk’ en de kerk van hun studie of werk (Acta art. 65). De synode sprak uit: a. niet te voldoen aan verzoeken om voor deze situatie een speciale regel te maken; b. er bij de kerken op aan te dringen 1. zich te houden aan de regel van de GS Amsterdam 1936, Acta art. 62, dat het burgerlijk domicilie bepalend is voor de plaats van kerklidmaatschap; 2. bijzondere aandacht te besteden aan gemeenteleden in bovengenoemde situatie uit eigen gemeente of binnen eigen kerkelijk ressort; 3. als ‘thuiskerk’ en ‘woonkerk afspraken te maken over de ambtelijke bearbeiding van dergelijke gemeenteleden, met als gronden: a. dat de ‘regel van Amsterdam 1936 nog altijd een goed uitgangspunt is voor een zo breed mogelijke ambtelijke bearbeiding; b. dat het goed is dat de kerken op de aanzienlijke veranderingen in mobiliteit sinds 1936 adequaat reageren; 2. verzoeken van de particuliere synoden van Groningen 1998, Drenthe 1999, Overijssel 1998 en Utrecht 1998 om dit besluit van de GS Leeuwarden 1990 te herzien, met als grond dat de hierin vervatte regel voor de bedoelde gemeenteleden en hun kerken in allerlei situaties en om allerlei redenen in de praktijk niet goed werkt; a. zij concluderen: 1. dat het voor de bedoelde jongeren ‘verreweg het beste’ zou zijn, geen keuze inzake de kerk van lidmaatschap te behoeven maken, maar op beide plaatsen kerkelijk ‘thuis’ te kunnen zijn; 2. dat de kerken ‘een betere basis’ moeten hebben om samen te werken in de pastorale zorg voor deze gemeenteleden dan de aanbevelingen van de GS Leeuwarden 1990; b. zij verzoeken de generale synode uit te spreken: 1. dat ‘de regel van Leeuwarden 1990’ ‘weliswaar een goed uitgangspunt bevat, maar in de praktijk toch niet toereikend is voor optimale pastorale bearbeiding’ van deze gemeenteleden; 2. ‘dat studerenden en anderen die regelmatig in een zusterkerk verblijven, naast hun lidmaatschap in de ene kerk een gastlidmaatschap in de zusterkerk zullen ontvangen op grond van een verblijfsattestatie’; c. zij presenteren met het oog daarop een uitgewerkte regeling voor dit dubbele lidmaatschap; d. de particuliere synode van Utrecht verzoekt bovendien uit te spreken ‘dat het kerkverband hulp zal bieden in de pastorale bearbeiding van deze jongeren, wanneer zij voor een zusterkerk te groot in aantal zijn’; 3. brief van de kerk te Brunssum-Treebeek dd. 6 februari 1999 met het advies om aan de onder 2 genoemde verzoeken niet te voldoen, omdat grote en kleine stadskerken meer gebaat zijn bij maatregelen die echt antwoord geven op de plaatselijke situatie; zij ziet graag de jongeren integreren in de nieuwe gemeente en beveelt grote stadskerken aan te zoeken naar oplossingen binnen hun eigen bereik, zoals het benoemen van een studentenpastor; 4. adhesiebetuigingen aan het onder 3 genoemde advies van de kerken te Amsterdam-Zuid/West dd. 12 februari 1999, Eindhoven dd. 16 maart 1999, ‘s-Hertogenbosch dd. 9 maart 1999, Tilburg dd. 12 maart 1999 en Wageningen dd. 3 maart 1999; 5. brief van de kerk te Leiden dd. 8 april 1999, waarin zij meldt dat zij geen behoefte heeft aan formele wijziging van de bestaande regeling; 6. brief van br. M.C. Bijl te Houtigehage dd. 11 februari 1999, met de aanbeveling goed na te denken over dit onderwerp. Besluit 1: a. uit te spreken dat de regel van de GS Leeuwarden 1990 (Acta art. 65) met betrekking tot de pastorale zorg aan jongeren met een steeds wisselend verblijf in hun ‘thuiskerk’ en hun ‘woonkerk’ nadere aanvulling behoeft; b. uit te spreken dat beide gemeenten, de ‘thuiskerk’ en de ‘woonkerk’, verantwoordelijkheid dragen voor de pastorale zorg aan deze jongeren en dat er daarom duidelijke afspraken nodig zijn met betrekking tot (gast)lidmaatschap en het afgeven van attestaties. Gronden:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
33
1. de toegenomen mobiliteit vereist adequate maatregelen om optimale pastorale bearbeiding te garanderen; 2. de particuliere synoden is toe te stemmen dat de bedoelde regel wel een goed uitgangspunt heeft, maar ontoereikend is gebleken voor een optimale pastorale zorg aan deze jongeren en tevens voor het maken van afspraken daarover tussen de beide bedoelde kerken; 3. wanneer er geen duidelijke afspraken zijn voor de pastorale bearbeiding, dreigen bedoelde jongeren vervreemd te raken van beide gemeenten; 4. kerken met een grote toeloop van deze jongeren dreigen zich aan de ambtelijke zorg aan hen te vertillen. Besluit 2: voor afspraken tussen de kerken de volgende regeling vast te stellen: Regeling voor het gastlidmaatschap van jongeren 1. Wanneer een jongere verhuist naar een zusterkerk, terwijl hij (zij) van plan is vaak in de thuiskerk te verblijven, zal de kerkenraad met hem (haar) spreken over de vraag, of een attestatie dan wel een verblijfsattestatie wordt aangevraagd, al naar gelang het zwaartepunt van kerkelijk meeleven. 2. In de kerk waarvan de jongere lid is, heeft hij alle rechten en plichten die verbonden zijn aan het doop- of belijdend lidmaatschap. Deze kerk zal hem een afschrift geven van deze regeling. 3. De onder 2 genoemde kerk heeft de ambtelijke eindverantwoordelijkheid over de jongere. Daar vindt tenminste het jaarlijkse huisbezoek plaats. Zij ziet ook toe op geregelde viering van het heilig avondmaal; eventuele censuur wordt zo spoedig mogelijk gemeld aan de gastkerk. 4. De verblijfsattestatie voor deze jongere houdt in, dat hij in de gastkerk mag delen in alles wat het gemeenteleven te bieden heeft, zoals o.m.: a. hij wordt welkom geheten in het kerkblad en krijgt als gastlid een plaats in het handboekje; hij krijgt het kerkblad en wordt uitgenodigd voor activiteiten van de kerk waarvan hij gastlid is; b. hij mag catechisatie volgen of, als hij openbare belijdenis van het geloof heeft afgelegd, deelnemen aan het heilig avondmaal; c. een ouderling zal met hem kennismaken en contact met hem onderhouden, al naar gelang de situatie dit vraagt. 5. Wordt er een attestatie uitgeschreven, dan noteert de thuiskerk deze jongere voor zichzelf meteen als gastlid. Op de attestatie wordt dit aangetekend, zodat de ontvangende kerk hiermee rekenen kan. 6. Wordt er een verblijfsattestatie uitgeschreven, dan wordt de jongere hiermee aan de ontvangende kerk gepresenteerd om hem gastvrij te ontvangen en op de afgesproken wijze naar hem om te zien. 7. Een belijdend lid krijgt naar analogie van artikel 63 KO zijn verblijfsattestatie mee, terwijl door zijn kerkenraad bericht wordt gegeven aan de gastkerk. Voor een dooplid zal de verblijfsattestatie worden opgestuurd naar de gastkerk. Hierop zal aangegeven worden, waar hij catechisatie wil ontvangen. 8. Het is van belang dat de attestatie of verblijfsattestatie tijdig de zusterkerk bereikt, maar met name geldt dit met het oog op de catechisaties aan de doopleden, aan het begin van het nieuwe seizoen. 9. Wanneer in de loop van de tijd het zwaartepunt van kerkelijk meeleven verschuift van de thuiskerk naar de gastkerk, is het mogelijk alsnog een attestatie aan te vragen in plaats van een verblijfsattestatie. 10. De verblijfsattestatie zal telkens voor één jaar geldig zijn. 11. Op de attestatie of verblijfsattestatie zal het ambtelijk contactadres worden vermeld, zodat de ambtsdragers van de twee kerken zo nodig met elkaar kunnen overleggen en hun werk op elkaar kunnen afstemmen. Wisselingen in deze contactadressen zullen aan de scriba van de betreffende kerk worden doorgegeven. 12. Indien twee verantwoordelijke ouderlingen van de gastkerk van oordeel zijn dat vermaan en/of tucht nodig zijn, zullen zij dit aan de thuiskerk berichten. 13. Wanneer de onder 1 genoemde situatie niet meer aanwezig is, dient het desbetreffende kerklid dit te berichten aan de kerk waarvan hij lid is, en zal deze kerk de maatregelen nemen die nodig zijn ter beëindiging hiervan. Besluit 3: a. wanneer een kerk onvoldoende draagkracht heeft voor een adequate kerkelijke bearbeiding van de zelfstandig wonende jongeren in haar midden, zal zij in de gewone weg de steun van de zusterkerken mogen vragen; b. de kerk waarvan de jongere lid in volle rechten is, zal de landelijke en regionale quota voor hem afdragen. Grond: voor het opvangen van tekorten aan mankracht en/of financiële middelen zijn de gebruikelijke procedures en kanalen voldoende. Definitie van gebruikte begrippen: Met ‘thuiskerk’ wordt in deze regeling bedoeld de kerk waarin de jongere zijn ouderlijk huis heeft, of waaruit hij afkomstig is. De ‘gastkerk’ is de kerk waarvan de jongere gastlid is. B.10.1.2. GS Zuidhorn, artikel 37 Materiaal: 1. besluit GS Leusden 1999 (Acta art. 67);
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
34
2. vragen van de Gereformeerde Kerk te Barendrecht d.d. 6 maart 2002 of naar analogie dit besluit ook van toepassing zou kunnen zijn op een tijdelijk op het grondgebied van een zusterkerk verblijvend gemeentelid. En om het gastlidmaatschap ‘algemeen' toepasbaar te maken; 3. schrijven van de Gereformeerde kerk te Den Ham d.d. 28 maart 2001 waarin waardering wordt uitgesproken voor de regeling en een 8-tal wijzigingsvoorstellen wordt gedaan met als bedoeling de regeling terug te brengen tot enkele hoofdzaken. Voorstellen zijn: a. ad 1. de beperking tot ‘jongeren' te laten vervallen; b. ad 2. het verstrekken van een afschrift niet dwingend op te leggen; c. ad 3. toezicht op geregelde Avondmaalsviering is een eenzijdige beperking van het toezicht; d. ad 4. welkom in kerkblad etc. is iets dat kerken zelf kunnen bepalen; e. ad 7. er is geen noodzaak van bericht aan gastkerk; f. ad 7. catechese is veelal zaak van onderling overleg. Dus hoeft niet zo in regeling; g. ad 11. contactadresregeling geeft veel onnodige administratie. Als het nodig is vindt men elkaar wel; h. ad 13. gezien de geldigheid van 1 jaar (regel 10) is regel 13 overbodig; 4. schrijven van de Gereformeerde kerk te Harderwijk d.d. 8 mei 2001 waarin wordt verzocht a. het desbetreffende besluit aan te vullen met de uitspraak dat de regel van de Generale Synode Amsterdam 1936, acta art. 62, dat het burgerlijk domicilie bepalend is voor de plaats van het kerklidmaatschap, niet van toepassing is als het jongeren betreft, waarvoor de mogelijkheid van het gastlidmaatschap is geopend; b. de tekst van de regeling in taalkundige zin te herzien en op onderdelen te verduidelijken. Een en ander voorzien van materiaal en gronden; 5. schrijven van de Gereformeerde kerk te Berkel en Rodenrijs d.d. 8 december 2001 waarin ze als conclusie meedeelt dat de huidige regeling niet werkt en dus moet worden afgeschaft. Een bijlage noemt samenvattend de volgende argumenten: a. de regeling blijkt te fungeren als een soort legitimatie voor een niet gewenste situatie; b. de doelstelling om de betrokken (gast)leden te laten integreren in de gemeente en te laten meeleven wordt met deze regeling niet bereikt; c. de administratieve afhandeling staat niet in verhouding tot het bereikte effect. Besluit 1: aan het verzoek van de Geformeerde Kerk te Berkel en Rodenrijs niet te voldoen. Grond: de ervaringen in één gemeente geven onvoldoende reden om een regeling af te schaffen die door de kerken op de Generale Synode van Leusden 1999 breed werd gedragen en intussen algemeen ingang heeft gevonden. Besluit 2: niet te voldoen aan de vragen om de beperking van deze regeling tot jongeren op te heffen. Gronden: 1. zowel in het besluit van de Generale Synode Leusden 1999 (Acta art. 67) als in de bespreking daarvan komt duidelijk naar voren dat het om een maatregel gaat die gericht is op jongeren in een bepaalde fase van hun leven; 2. de Generale Synode Leusden 1999 heeft besluit 2.3 van de Generale Synode Leeuwarden 1990 (Acta art. 65) ongewijzigd laten staan. Daarin wordt er bij kerken op aangedrongen afspraken te maken over de ambtelijke bearbeiding, als een lid vanwege regelmatig verblijf elders buiten geregelde ambtelijke zorg geraakt. Besluit 3: de regeling inhoudelijk en taalkundig op enkele punten bij te stellen. Zodat die er als volgt komt uit te zien: (voor de tekst, zie Bijlage III 6):
Regeling voor het gastlidmaatschap van jongeren Vastgesteld door de Generale Synode Leusden 1999 op 3 juni 1999 (Acta art. 67) en gewijzigd door de Generale Synode Zuidhorn 2002-2003 op 1 juni 2002 (Acta art. 37). Definitie van gebruikte begrippen: a. jongere: een niet-gehuwd dooplid of belijdend lid in de leeftijd tussen ongeveer 16 en 25 jaar; b. thuiskerk: de kerk, waar de jongere zijn (haar) ouderlijk huis heeft en/of waaruit hij (zij) afkomstig is; c. gastkerk: de kerk waarvan de jongere gastlid is, d.w.z. naar keus de thuiskerk of de kerk van de plaats waar de jongere studeert of werkt; d. attestatie: kerkelijke attestatie waarbij de betrokkene lid wordt van de geadresseerde kerk; e. verblijfsattestatie:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
35
kerkelijke attestatie waarbij de betrokkene een positie als gast krijgt in de geadresseerde kerk. Artikel 1 Wanneer een jongere verhuist naar een adres dat valt binnen het ressort van een zusterkerk in Nederland, terwijl hij (zij) tegelijk toch ook regelmatig in de plaats van herkomst zal verblijven, dan zal de kerkenraad hem (haar) de ‘Regeling voor het gastlidmaatschap van jongeren’ ter hand stellen. Aan de hand daarvan zal erover gesproken worden welke attestatie van toepassing is op die jongere. Wanneer het zwaartepunt van kerkelijk meeleven elders komt te liggen, zal een attestatie worden aangevraagd; wanneer het zwaartepunt van kerkelijk meeleven in de thuiskerk blijft zal een verblijfsattestatie worden afgegeven. Artikel 2 In de kerk waarvan de jongere lid is, heeft hij (zij) alle rechten en plichten die verbonden zijn aan het doop- of belijdend lidmaatschap. Artikel 3 De kerkenraad van de kerk waar de jongere lid is, heeft de ambtelijke eindverantwoordelijkheid in het toezicht. Daar vindt ten minste het jaarlijkse huisbezoek plaats. Eventuele censuur wordt zo spoedig mogelijk gemeld aan de gastkerk. Indien twee verantwoordelijke ouderlingen van de gastkerk van oordeel zijn dat vermaan en/of tucht nodig zijn, zullen zij dit aan de andere betrokken kerk berichten. Artikel 4 De verblijfsattestatie voor deze jongere houdt in, dat hij (zij) in de gastkerk mag delen in alles wat het gemeenteleven te bieden heeft, zoals o.m.: a. hij (zij) wordt welkom geheten in het kerkblad en krijgt als gastlid een plaats in het handboekje; hij (zij) krijgt het kerkblad en wordt uitgenodigd voor activiteiten van de kerk waarvan hij (zij) gastlid is; b. als dooplid kan worden deelgenomen aan het catechetisch onderwijs, als belijdend lid kan worden deelgenomen aan het heilig avondmaal; c. een ouderling zal met hem (haar) kennismaken en contact met hem (haar) onderhouden, al naar gelang de situatie dit vraagt. Artikel 5 Wordt er een attestatie uitgeschreven, dan noteert de kerk die de attestatie afgeeft deze jongere voor zichzelf meteen als gastlid. Op de attestatie wordt dit aangetekend, zodat de ontvangende kerk hiermee rekenen kan. Artikel 6 Wordt er een verblijfsattestatie uitgeschreven, dan wordt de jongere hiermee aan de ontvangende kerk gepresenteerd om hem (haar) gastvrij te ontvangen en op de afgesproken wijze naar hem (haar) om te zien. Artikel 7 Een belijdend lid krijgt zelf naar artikel 63 KO zijn (haar) verblijfsattestatie mee, terwijl zijn (haar) kerkenraad daarvan bericht geeft aan de gastkerk. Artikel 8 Voor een dooplid zal de verblijfsattestatie worden opgestuurd naar de gastkerk. De thuiskerk zal, zoveel als mogelijk is, er zorg voor dragen dat de verblijfsattestatie van een dooplid of een doopattest de desbetreffende zusterkerk vóór het begin van het nieuwe catechisatieseizoen bereikt. Artikel 9 Wanneer in de loop van de tijd het zwaartepunt van kerkelijk meeleven verschuift van de thuiskerk naar de gastkerk, is het mogelijk alsnog een attestatie aan te vragen en dus in de thuiskerk gastlid te worden. Artikel 10 De verblijfsattestatie zal telkens voor één jaar geldig zijn. Een keer per jaar zal de kerkenraad met betrekking tot jongeren die gebruik maken van de regeling van het gastlidmaatschap nagaan of de (verblijfs)attestaties en de gegevens daarvan nog actueel zijn. Grond:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
36
op basis van gebruik in de praktijk blijken enige taalkundige veranderingen gewenst en zijn sommige details minder noodzakelijk of niet zo goed werkbaar. Besluit 4: uit te spreken dat de ‘Regeling voor het gastlidmaatschap van jongeren' niet de algemene regel opheft, dat het burgerlijk domicilie bepalend is voor de plaats waar iemand kerklid is (vgl. Acta GS Amsterdam 1936 art. 62). Grond: de bijzondere regeling voor jongeren met een wisselend verblijf moet niet beschouwd kunnen worden als een opheffing of onzekerstelling van het verband dat de kerken steeds hebben gelegd tussen burgerlijk en kerkelijk domicilie. Besluit 5: de kerken mee te delen dat 1 augustus 2002 geldt als datum van ingang voor de herziene regeling. Grond: veel jongeren verhuizen de komende maanden in verband met het nieuwe studiejaar.
B.10.2. Overwegingen B.10.2.1. De regeling ten aanzien van het zgn. gastlidmaatschap van jongeren betreft een zaak die door vier particuliere synoden in 1999 aan de orde werd gesteld omdat hun inziens de regel die GS Leeuwarden 1990 in artikel 65 van de Acta van deze synode hiervoor stelde niet afdoende was gebleken. B.10.2.2. Door GS Leusden 1999 werd een regeling opgesteld die het mogelijk maakte dat jongeren die bv. nog thuis wonen maar ook elders regelmatig verkeren i.v.m. studie of werk, lid konden worden van twee kerken. Daarbij gold de ene kerk als thuiskerk en de andere kerk als gastkerk. Het lidmaatschep van de thuiskerk gold dan als het ‘gewone’ lidmaatschap, het lidmaatschap van de gastkerk gold als gastlidmaatschap. Onderscheid werd gemaakt tussen de ‘gewone’ attestatie die gold voor de thuiskerk en de verblijfsattestatie die gold voor de gastkerk. Het doel hiervan was om de ambtelijke bearbeiding van deze jongeren zo goed mogelijk te laten plaatsvinden. B.10.2.3. Door GS Zuidhorn 2002/2003 werd deze regeling iets aangepast.
B.10.3
Besluit De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat de besluiten van GS Leusden 1999, in artikel 67, en van GS Zuidhorn 2002, in artikel 37, t.a.v. het zgn. gastlidmaatschap handhaaft en de kerken daaraan gebonden zijn.
B.10.4. Gronden B.10.4.1. De besluiten ten aanzien van het zgn. gastlidmaatschap zijn in de kerkelijke weg aan de orde gekomen en bevatten afspraken met het oog op een zo goed mogelijke ambtelijke bearbeiding van jongeren die thuis wonen en regelmatig elders verkeren. B.10.4.2. Ook voor de huidige generatie jongeren die thuis wonen en regelmatig, bv. in verband met studie of werk, elders verkeren is het goed dat de ambtelijke bearbeiding door verschillende kerkenraden wordt uitgevoerd aan de hand van een daarvoor vastgestelde regeling.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
37
C.2.
EREDIENST. Aangepaste kerkdiensten voor gehandicapten.
C.2.1.
Materiaal: Generale Synode Ommen 1993, artikel 41. Generale Synode Berkel en Rodenrijs 1996, artikel 52-54. Generale Synode Leusden 1999, artikel 63, 64. Generale Synode Zuidhorn 2002/2003, artikel 91, 93.
C.2.1.1.
GS Ommen 1993, artikel 41. Materiaal: 1. brief met bijlagen dd. 2 april 1993 van de classis Appingedam dd. 11 maart 1993 met het verzoek bij de besluitvorming inzake aangepaste kerkdiensten voor verstandelijk gehandicapte broeders en zusters rekening te houden met het voorstel van de classis Appingedam, door haar ingediend bij de particuliere synode van Groningen dd. 10 december 1992, dat namelijk allereerst onderzoek gedaan moet worden naar en uitspraak gedaan moet worden over de vraag of het beleggen van kerkdiensten met speciale aandacht voor verstandelijk gehandicapten en/of het beleggen van speciale samenkomsten met dezelfde doelgroep, in plaats van of als aanvulling op de wekelijkse kerkdiensten voor het hele volk van God, naar de Schrift geoorloofd en nuttig is; 2. brief dd. 23 maart 1993, waarin de particuliere synode van Zuid-Holland dd. 10 februari 1993 verzoekt antwoord te geven op de volgende vraag inzake de strekking van art. 65 KO tweede lid: dient artikel 65 KO (2e lid) gehanteerd te worden a. als een strikte regel waarvan door de kerken onder geen omstandigheid mag worden afgeweken; of b. als een kerkordelijke bepaling, die wel een algemene regel voor normale situaties geeft, maar die voor bijzondere en afwijkende situaties uit de aard der zaak geen voorschrift kan bevatten; 3. brief, vergezeld van twee bijlagen, waarin de particuliere synode van Groningen dd. 27 januari 1993 in aansluiting bij het voorstel van de classis Grootegast dd. 29 oktober 1992 verzoekt uit te spreken dat er bij aangepaste diensten van onze verstandelijk gehandicapte broeders en zusters afgeweken mag worden van het bepaalde in de artikelen 65 en 67 KO, een en ander onder verantwoordelijkheid van de kerkeraad die de dienst belegt; 4. brief dd. 5 maart 1993, waarin de particuliere synode van Friesland dd. 24 februari 1993 verzoekt uit te spreken, dat het geoorloofd is om in de kerkdiensten met speciale aandacht voor verstandelijk gehandicapten af te wijken van de geldende regels in artikel 65b en 67 van de KO; de volgende gronden voert de particuliere synode hiervoor aan: 1. een kerkdienst met speciale aandacht voor verstandelijk gehandicapten behoort een volwaardige kerkdienst te zijn en geen samenkomst; 2. het verstandelijk niveau en de belevingswereld van deze kerkleden vereisen aanpassingen in zulke diensten; 3. het bepaalde in art. 65b en 67 KO geeft onvoldoende ruimte om daaraan tegemoet te komen, vooral wat betreft de orde van dienst en de keuze van de liederen; 5. brief dd. 13 februari 1993, waarin de particuliere synode van Utrecht dd. 11 februari 1993 voorstelt een deputaatschap te benoemen met de opdracht te onderzoeken hoe het gereformeerd kerkboek aangevuld kan worden ten behoeve van het optimaal deelnemen van verstandelijk gehandicapten aan de erediensten; zij voert voor dit voorstel de volgende gronden aan: 1. er komt steeds meer aandacht voor de plaats van verstandelijk gehandicapten in de erediensten zoals blijkt uit het toenemend aantal aangepaste diensten; 2. om wildgroei in de vormgeving van deze diensten te voorkomen is kerkelijke regeling noodzakelijk; 3. het voorstel van de classis Hardenberg met betrekking tot deze zaak biedt door de vraag "of en in hoeverre het geoorloofd is ... af te wijken van de geldende regels in de artikelen 65b en 67 KO" geen garantie dat wildgroei voorkomen wordt; 6. brief dd. 15 februari 1993, waarin de particuliere synode van Zeeland, Noord-Brabant en Limburg dd. 6 februari 1993 vraagt om richtlijnen op te stellen voor zgn. aangepaste erediensten; zij voert voor dit verzoek de volgende gronden aan: 1. door vele kerken worden erediensten belegd, die in de liturgische vormgeving worden aangepast aan mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap; 2. bij deze aanpassing is afwijking van de bestaande bepalingen voor de erediensten in de artikelen 65b en 67 KO onontkoombaar;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
38
3. het is wenselijk dat de kerken richtlijnen ontvangen voor de mate waarin de aanpassing kan plaatsvinden; 4. gezien de uiteenlopende aard van de handicaps zullen de richtlijnen de nodige ruimte moeten bieden om de eredienst af te stemmen op de lichamelijke en verstandelijke mogelijkheden van de gehandicapte kerkgangers; 7. brief dd. 8 maart 1993 van de raad van de Gereformeerde Kerk te Lelystad, waarin deze kerk adhesie betuigt aan het voorstel van de particuliere synode van Zeeland, Noord-Brabant en Limburg; 8. brief dd. 7 december 1992 van de raad van de Gereformeerde Kerk te Hoogkerk, waarin hij adhesie betuigt aan het voorstel van de classis Hardenberg dd. 7 mei 1992 om de generale synode te verzoeken een uitspraak te doen over de vraag "of en in hoeverre het geoorloofd is om in kerkdiensten met speciale aandacht voor verstandelijk gehandicapten af te wijken van de geldende regels in art. 65b en 67 van de K.O."; 9. brief dd. 6 maart 1993 van br. H. Bijlenga en zr. J.G. Bijlenga-Koerselman te Zwolle, waarin zij hun bezwaren tegen aangepaste diensten en/of samenkomsten kenbaar maken; 10. brief dd. 13 april 1993 van het bestuur van de vereniging Dit Koningskind ter ondersteuning van de verzoeken "om na te denken over de vraag hoe onze broeders en zusters met een verstandelijke handicap optimaal kunnen deelnemen aan onze erediensten"; Besluit 1: de vraag of het beleggen van speciale kerkdiensten voor gemeenteleden met een verstandelijke handicap naar de Schrift geoorloofd en nuttig is, bevestigend te beantwoorden. Gronden: 1. het is naar Gods Woord als het zwakkere en minder bedeelde meer zorg ontvangt; God zelf is bij het samenstellen van het lichaam zo te werk gegaan; de leden van Christus' lichaam hebben voor elkaar gelijke zorg te dragen (1 Kor. 12:24b, 25); 2. de zwak begaafde, verstandelijk gehandicapte leden hebben zorg nodig die op hun mogelijkheden is afgestemd en aan hun belevingswereld is aangepast; alleen met vergaande aanpassingen van de eredienst en van wat daarin gebeurt, kan bereikt worden dat zij optimaal deelnemen aan de eredienst; als dit bereikt kan worden in een eredienst met heel de gemeente, dan is dit des te beter; als dit om welke reden ook niet te verwezenlijken is, dan kan en mag de gemeente haar erediensten met één vermeerderen; 3. ook in het verleden hebben de kerken toegestaan dat er voor zieken, ouden van dagen officiële diensten werden belegd (Generale Synode van Leeuwarden 1920, Acta art. 25 en Generale Synode van Utrecht 1943, Acta art. 261); tegen deze diensten met een deel van de gemeente is nimmer bezwaar gemaakt; zo mag Christus' gemeente voor haar leden zorgen in een gebroken wereld. Besluit 2: uit te spreken: 1. wanneer kerkeraden erediensten beleggen met speciale aandacht voor broeders en zusters met een verstandelijke handicap, mogen zij in deze diensten afwijken van de artikelen 65b en 67 KO; 2. wanneer deze aanpassingen ingrijpend zijn, verdient het aanbeveling deze diensten vooralsnog te beleggen als extra diensten, hoewel het in de vrijheid van de kerken blijft om hierin te handelen naar bevind van zaken. Gronden: 1. de inrichting van een eredienst met speciale aandacht voor gemeenteleden met een verstandelijke handicap vereist aanpassingen ten aanzien van vrijwel alle onderdelen van de eredienst; 2. naar de mate waarin afgestemd wordt op de gevoels- en belevingswereld van de broeders en zusters met een verstandelijke handicap, zal de eredienst in meer of mindere mate aangepast worden. Bij een ingrijpende aanpassing wordt het verloop van de eredienst sterk bepaald door de mogelijkheden en beperkingen van de broeders en zusters met een verstandelijke handicap. Het zal dan veelal wijs zijn dat de kerkeraden de overige gemeenteleden vrij laten deze diensten te bezoeken. Deze ruimte ontstaat wanneer de aangepaste diensten worden belegd als extra diensten. Besluit 3: een deputaatschap in te stellen dat de opdracht krijgt: 1. te inventariseren wat zich op het gebied van aangepaste kerkdiensten, bijzondere samenkomsten en extra erediensten voor gemeenteleden met een verstandelijke handicap ontwikkeld heeft, hoe ze ingericht worden en welke ervaringen men opgedaan heeft; 2. waar nodig in overleg met deputaten voor de eredienst globale richtlijnen op te stellen voor de mate waarin de aanpassingen kunnen plaatsvinden en desgevraagd kerkeraden en begeleidingscommissies van advies te dienen;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
39
3. aan de volgende generale synode rapport uit te brengen van hun werkzaamheden en dit rapport een half jaar tevoren aan de kerken toe te zenden. Besluit 4: de vraag van de particuliere synode van Zuid-Holland inzake de strekking van art. 65 KO tweede lid in handen te stellen van het studiedeputaatschap eredienst, met de opdracht daarop een antwoord voor te bereiden. C.2.1.2.
GS Berkel en Rodenrijs 1996, artikel 52 Materiaal: 1. brief van de Gereformeerde Kerk te Hoek dd. 22 november 1995; 2. brief van de Gereformeerde Kerk te Spakenburg-Noord dd. 8 januari 1996; 3. brief van de Gereformeerde Kerk te Schildwolde dd. 1 maart 1996. Deze kerken maken bezwaar tegen het besluit van de Generale Synode van Ommen 1993 (Acta art. 41, besluit 1): 'de vraag of het beleggen van speciale kerkdiensten voor gemeenteleden met een verstandelijke handicap naar de Schrift geoorloofd en nuttig is, bevestigend te beantwoorden'. Alle opponenten onderschrijven het beroep op 1 Korintiers 12:24b, 25: speciale zorg voor verstandelijk gehandicapten is geboden. Maar: vallen speciale kerkdiensten ook onder die zorg? Zij vatten deze 'speciale kerkdiensten' op als extra kerkdiensten waarvoor alleen de verstandelijk gehandicapte gemeenteleden en hun begeleiders worden uitgenodigd. Zulke diensten verbreken de eenheid van de gemeente, terwijl het door de synode aangevoerde 1 Korintiërs 12 juist bij die eenheid inzet. 'De synode is er niet in geslaagd duidelijk te maken wat het verschil is tussen deze 'speciale diensten' en zgn. 'categoriale diensten' of 'kerkdiensten voor een aparte groep gemeenteleden' (Hoek). 'De Here wil zijn volk ontmoeten in de erediensten' (Spakenburg-Noord). Schildwolde heeft geen gegevens uit de Schrift en de belijdenis kunnen vinden 'die onderbouwen dat speciale diensten voor verstandelijk gehandicapten geoorloofd, c.q. nuttig zijn'. Het beroep van de synode van Ommen 1993 op uitspraken van de Generale Synoden van Leeuwarden 1920 en Utrecht 1943 wordt bestreden. Die besluiten hebben niet een speciale doelgroep binnen de gemeente op het oog, maar gemeenteleden die gebonden zijn aan een bepaalde plaats. Besluit: 1. de appellerende kerken toe te stemmen dat de formulering 'speciale kerkdiensten voor gemeenteleden met een verstandelijke handicap' (Acta Generale Synode Ommen 1993, art. 41, besluit 1) misverstand kan wekken; 2. het bezwaar niet toe te stemmen. Gronden: 1. de formulering van besluit 1 van de Generale Synode van Ommen 1993 inzake aangepaste diensten (Acta art. 41) geeft aanleiding tot het misverstand dat de daar genoemde 'speciale kerkdiensten voor gemeenteleden met een verstandelijke handicap' worden opgevat als kerkdiensten naast de gebruikelijke diensten waarvoor niet de hele gemeente maar alleen de broeders en de zusters met een verstandelijke handicap en hun begeleiders worden uitgenodigd. Uit de opbouw van het hele besluit (zie vooral het slot van besluit 1, grond 2 en besluit 2.2 met bijbehorende grond) blijkt, dat de synode de voorkeur geeft aan gewone kerkdiensten, zoveel mogelijk aangepast aan de mogelijkheden en beperkingen van verstandelijk gehandicapte gemeenteleden. Aangepaste kerkdiensten als 'extra diensten' worden genoemd als mogelijke en soms wenselijke uitzonderingen; 2. dat de verstandelijk gehandicapten bij de gemeente horen, en daarom thuis zijn in de diensten waarin de gemeente als eenheid samenkomt, is ook de inzet van Ommen 1993 geweest. Er worden geen nieuwe argumenten te berde gebracht om aan te tonen, dat het bij wijze van uitzondering (wanneer een aangepaste dienst met heel de gemeente 'om welke reden ook niet te verwezenlijken is', besluit 1, grond 2) samenroepen van speciaal de verstandelijk gehandicapte leden in een extra kerkdienst deze eenheid van de gemeente bedreigt; 3. de Generale Synode van Ommen 1993 beroept zich op de synoden van Leeuwarden 1920 en Utrecht 1943, niet om aan te geven dat het geoorloofd is om een kerkdienst te beleggen met een deel van de gemeente, maar om aan te geven hoever aanpassing voor een bijzondere groep mag gaan. GS Berkel en Rodenrijs, artikel 53 Aangepaste kerkdiensten voor verstandelijk gehandicapte gemeenteleden Materiaal : 1. brief van de Gereformeerde Kerk te Tiel dd. 14 sptember 1995; 2. brief van de Gereformeerde Kerk te Hoek dd. 22 januari 1995; 3. brief van de Gereformeerde Kerk te Spakenburg-Noord dd. 8 januari 1996; 4. brief van br. M.C. Bijl te Drachten dd. januari 1996; 5. brief van de Gereformeerde Kerk te Mussel dd. 7 maart 1996. Deze kerken en deze broeder hebben bezwaren tegen het besluit van de Generale Synode van Ommen 1993 (Acta art. 41, besluit 2): 'uit te spreken: (1) wanneer kerkeraden erediensten beleggen met speciale aandacht voor broeders en zusters met een verstandelijke handicap, mogen zij in deze diensten afwijken van de artikelen 65b en 67 KO; (2) wanneer deze aanpassingen ingrijpend zijn,
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
40
verdient het aanbeveling deze diensten vooralsnog te beleggen als extra diensten, hoewel het in de vrijheid van de kerken blijft om hierin te handelen naar bevind van zaken'. De bezwaren zijn kerkrechtelijk van aard: de synode geeft toestemming af te wijken van de kerkorde. Dit gaat in tegen artikel 84 KO. De synode had de kerkorde moeten wijzigen of de genoemde artikelen moeten handhaven totdat de resultaten van de studiedeputaatschappen voor de eredienst en die voor de aangepaste diensten konden worden verwerkt. Als motieven worden aangevoerd: a. op deze manier dreigt er alsnog verwarring of wildgroei (Tiel, Spakenburg-Noord, br. Bijl); b. aangepaste diensten zijn niet zo uitzonderlijk dat je daarvoor geen regeling kunt treffen (Hoek); c. een liturgische uitzonderingspositie voor verstandelijk gehandicapten bevordert hun isolement binnen de gemeente (br. Bijl); d. de synode geeft geen argumentatie voor deze besluiten (Mussel). Besluit: de bezwaren niet toe te stemmen. Grond: de Generale Synode van Ommen 1993 ging ervan uit dat de artikelen 65b en 67 KO geen ruimte bieden om een kerkdienst in voldoende mate aan te passen aan de mogelijkheden en de beperkingen van verstandelijk gehandicapte gemeenteleden (gronden onder besluit 2). Na de uitspraak dat het beleggen van aangepaste kerkdiensten voor gemeenteleden met een verstandelijke handicap 'naar de Schrift geoorloofd en nuttig is' (Acta art. 41, besluit 1), moest de synode wel aangeven dat zulke diensten een welomschreven uitzondering vormen bij toepassing van de artikelen 65b en 67 zolang nadere richtlijnen ontbreken. Tegelijk gaf ze studiedeputaten aangepaste erediensten opdracht 'globale richtlijnen op te stellen voor de mate waarin de aanpassingen kunnen plaatsvinden'. Daarmee heeft de synode van Ommen binnen haar verantwoordelijkheid naar artikel 84 KO en in overeenstemming met haar eigen uitspraak zowel ruimte geschapen voor voortzetting van de gegroeide praktijk van aangepaste diensten voor verstandelijk gehandicapte gemeenteleden als gewaakt tegen wildgroei. GS Berkel en Rodenrijs, artikel 54 Aangepaste kerkdiensten voor verstandelijk gehandicapte gemeenteleden Materiaal : 1. rapport van deputaten voor aangepaste kerkdiensten voor gemeenteleden met een verstandelijke handicap, benoemd door de Generale Synode van Ommen 1993 (met als bijlage 'Enkele gedachten over de 'preek' voor mensen met een verstandelijke handicap'); 2. rapport van studiedeputaten eredienst, par. 9.8 en hun aanvullend rapport, ad 4; 3. brief van de Gereformeerde Kerk te Mussel dd. 7 maart 1996. De kerkeraad waardeert het dat deputaten door middel van een volledig aangepaste orde van dienst aansluiting hebben gezocht bij de kerkordelijke afspraken en ondersteunt deputatenvoorstellen II en III, o.m. vanwege gewenste herkenbaarheid. De raad pleit er verder voor een selectie te maken van liederen die geschikt zijn voor aangepaste erediensten. Dat de voorganger tijdens de dienst door de gemeente loopt om gebedspunten te verzamelen, past volgens de raad niet in een eredienst. Wel zou het goed zijn om van te voren de aandachtspunten voor het gebed te noteren. Het aanpassen van liturgische teksten en formulieren vindt de raad te ver gaan: het zou niet goed zijn onze gehandicapte broeders en zusters uit het geheel van de gemeente te halen en voor hen een aparte avondmaalsviering te houden, 'juist omdat het avondmaal spreekt van de eenheid van Christus'; 4. brief van het bestuur van vereniging Dit Koningskind dd. 13-3-96. Het bestuur maakt met het oog op optimale integratie in en participatie aan de erediensten en de gemeenschapsoefening van mensen met een verstandelijke handicap de volgende kanttekeningen bij de voorstellen van deputaten: (bij deputatenvoorstel I) Erediensten met speciale aandacht voor broeders en zusters met een verstandelijke handicap mogen 'wel speciaal maar niet exclusief' op deze broeders en zusters gericht zijn. Dat ze bijzondere aandacht behoeven betekent niet dat ze een aparte groep vormen binnen het ene lichaam van de gemeente. (bij deputatenvoorstel II) Een orde van dienst die optimaal is aangepast en nauw aansluit bij de onder ons goedgekeurde en vrijgegeven orden van dienst doet recht aan de positie van broeders en zusters met een verstandelijke handicap als volwaardige leden van de gemeente. (bij deputatenvoorstel IV) Het aanpassen van teksten en formulieren wordt toegejuicht. Binnen Dit Koningskind is ruimschoots kennis en ervaring aanwezig om te helpen bij het aanpassen van teksten aan de belevingswereld en het bevattingsvermogen van verstandelijk gehandicapten. 'Het bestuur biedt aan, u desgevraagd van dienst te zijn, door deze vakkennis en expertise in te zetten ten behoeve van de materie welke in dit rapport aan de orde is. Tevens stelt de vereniging het zeer op prijs om actief betrokken te worden bij een eventueel in te richten centraal adres waar advies, hulp en eventueel materiaal verkregen kan worden. Het bestuur is tevens bereid de vereniging hierin waar mogelijk een actieve rol te laten vervullen'; 5. brief van de Gereformeerde Kerk te Amersfoort-Centrum dd. 25 maart 1996, waarin de raad een door een kerkeraadscommissie vervaardigd rapport aanbiedt over het deputatenrapport 'ter bezinning op de synode'.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
41
Besluit: 1. deputaten onder dank te dechargeren; 2. uit te spreken dat de plaats die gemeenteleden met een verstandelijke handicap in het midden van de gemeente innemen, erom vraagt dat kerken die dit aangaat ook geregeld een kerkdienst aanpassen aan het bevattingsvermogen en de belevingswereld van deze gemeenteleden; 3. ten aanzien van de mate waarin aanpassingen ten behoeve van verstandelijk gehandicapte gemeenteleden kunnen plaatsvinden, te verwijzen naar de onder 5a bedoelde aanbevelingen van deputaten; 4. de kerken die het aangaat, aan te bevelen het beleggen van aangepaste diensten via classis of particuliere synode te coördineren; 5. deputaten te benoemen met de volgende opdracht: a. de voorhanden richtlijnen en aanbevelingen ter beschikking stellen van de kerken; b. nagaan of de betrokken kerken tot een vorm van landelijk overleg kunnen komen; c. met gebruikmaking van eventueel al aanwezig materiaal en met behulp van in de kerken voorhanden deskundigheid op het gebied van het bevattingsvermogen en de belevingswereld van verstandelijk gehandicapten versies produceren van de Apostolische Geloofsbelijdenis, de Tien Geboden, het Formulier voor de bediening van de doop van de kinderen van de gelovigen, Formulieren voor de viering van het Heilig Avondmaal, en indien noodzakelijk andere formulieren, die geschikt zijn voor gebruik in aangepaste kerkdiensten; d. in overleg met de betrokken kerken en de vereniging Dit Koningskind proberen te komen tot een centraal adres voor informatie, advies, hulp en materiaal over aangepaste kerkdiensten; e. aan de eerstvolgende generale synode verslag uitbrengen van hun werkzaamheden en dit verslag drie maanden van te voren aan de kerken toezenden, voor zover ze dit raadzaam oordelen. Gronden: 1. deputaten hebben hun opdrachten naar behoren uitgevoerd; 2. uit de door hen uitgevoerde inventarisatie blijkt dat bij alle betrokken kerken de wens leeft geregeld aangepaste diensten te houden, omdat ook in de inrichting van kerkdiensten mag uitkomen dat leden met een verstandelijke handicap volwaardige leden van de gemeente zijn; 3. uit de inventarisatie blijkt dat de kerken vragen om richtlijnen inzake de mate waarin aanpassingen aan bevattingsvermogen en belevingswereld van deze broeders en zusters kunnen plaatsvinden. Met het oog hierop hebben deputaten conform hun opdracht een aantal uitgangspunten en aanbevelingen geformuleerd; 4. a. uit de inventarisatie blijkt dat de wens leeft dit werk regionaal te coördineren en de planning van de samenkomsten per regio op elkaar af te stemmen; b. het meedoen met bijbelstudie en catechese en het zo nu en dan bezoeken van een aangepaste kerkdienst in een genabuurde gemeente hoeft geen afbreuk te doen aan de gemeenschapsbeleving in de eigen gemeente; 5. a. de Apostolische Geloofsbelijdenis, de Tien Geboden en de liturgische formulieren zijn in hun huidige vorm niet geschikt voor de belevingswereld en het bevattingsvermogen van verstandelijk gehandicapten; b. wildgroei op liturgisch gebied moet worden voorkomen; c. aanpassing van deze teksten gaat de mogelijkheden en de deskundigheid van plaatselijke kerken te boven; 6. uit de inventarisatie blijkt dat er behoefte bestaat aan een centraal adres voor informatie, advies, hulp en geschikt materiaal. Op zo'n centraal adres kan ook meer dan alleen aanpassing van kerkdiensten voor verstandelijk gehandicapten worden behartigd. De vereniging Dit Koningskind biedt welkome hulp aan. C.2.1.3.
GS Leusden 1999, artikel 63 Materiaal: 1. rapport van deputaten Aangepaste Kerkdiensten voor gemeenteleden met een verstandelijke handicap; 2. aanvullende brief van deputaten Aangepaste Kerkdiensten dd. 6 april 1999 met als bijlage de brochure ‘Feest voor iedereen’. Besluit : 1. deputaten onder dank te dechargeren; 2. de in het rapport aangeboden teksten en formulieren aan te bevelen voor gebruik in aangepaste kerkdiensten; 3. een centraal adres aan te wijzen voor informatie en advies en voor de organisatie van geregeld landelijk overleg over aangepaste kerkdiensten; 4. ter bekostiging van dit onder 3 genoemde werk een bedrag ter beschikking te stellen tot ƒ 12.000,-per jaar; 5. nieuwe deputaten te benoemen met als opdrachten: a. de betrokkenheid en deskundigheid van kerken en predikanten met betrekking tot aangepaste kerkdiensten actief te bevorderen; b. de integratie van broeders en zusters met een verstandelijke handicap in de eigen gemeente te stimuleren;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
42
c. kerken en commissies desgevraagd van informatie, advies en materiaal te voorzien en eventueel van verbeterde teksten en formulieren; d. hiervoor in samenwerking met Dit Koningskind een centraal adres aan te wijzen en namens de kerken toezicht te houden op de werkzaamheden. Gronden: 1. deputaten hebben hun opdrachten naar behoren uitgevoerd; 2. op dit moment wordt van verschillende aangepaste teksten en formulieren gebruik gemaakt. Om ongewenste diversiteit tegen te gaan, is het goed om één versie hiervan aan te bevelen; 3. de kerken hebben behoefte aan een centraal adres ter coördinatie en ondersteuning; 4. Dit Koningskind is bereid de nodige faciliteiten te leveren en het beheer op zich te nemen, waardoor de kosten beperkt kunnen blijven; 5. het blijft de roeping van de kerken haar zwakbegaafde, verstandelijk gehandicapte leden deze bijzondere zorg te verlenen (GS Ommen 1993, Acta art. 41). GS Leusden 1999, artikel 64 Bezwaren tegen aangepaste kerkdiensten Materiaal : brief van br. A.J. van der Worp te Hattem dd. 31 oktober 1998, waarin hij verzoekt uit te spreken dat de aangepaste kerkdiensten niet mogen samenvallen met de erediensten op zondag; brief van br. M.C. Bijl te Houtigehage dd. februari 1999, waarin hij verzoekt om revisie van de uitspraak van de GS Berkel en Rodenrijs 1996 (Acta art. 53 en 54) en om betere richtlijnen ten aanzien van aangepaste kerkdiensten. Besluit: niet aan de verzoeken te voldoen. Gronden: 1. beide broeders dragen geen argumenten aan om het besluit van de GS Berkel en Rodenrijs 1996 aan te vechten, laat staan te weerleggen; 2. bovendien acht de synode de bestaande richtlijnen voldoende. Het voorstel wordt met algemene stemmen bij 1 onthouding aanvaard. C.2.1.4.
GS Zuidhorn 2002/2003, artikel 91 Integratie van mensen met een handicap Materiaal: rapport van deputaten voor aangepaste kerkdiensten voor gemeenteleden met een verstandelijke handicap. Besluit: 1. deputaten Aangepaste kerkdiensten hartelijk te danken voor de door hen verrichte arbeid en hen te dechargeren; 2.de naam van het deputaatschap te veranderen in 'integratie van mensen met een handicap' (Depin) en dit deputaatschap de volgende opdrachten mee te geven: a. de kerken te dienen met concrete voorstellen voor een kerkelijke structuur waarbinnen het werk in de kerken (via onderscheiden betrokken deputaatschappen) en de Vereniging Dit Koningskind ten behoeve van mensen met een (verstandelijke) beperking een verantwoorde en meer samenhangende plek krijgt. Dit in nauwe samenspraak met betrokken deputaatschappen en de Vereniging Dit Koningskind; b. de betrokkenheid van de plaatselijke kerken te (blijven) bevorderen door middel van deskundigheidsbevordering, aanbevelingen en richtlijnen voor aanpassingen in kerkdiensten, catechese, het gemeenteleven, pastoraat en diaconaat; c. toezicht te houden op het Centraal Adres; d. hun werkzaamheden te verrichten binnen het vastgestelde budget, dat separaat zal worden toegezonden; e. van hun arbeid verslag uit te brengen aan de eerstvolgende generale synode en hun rapport uiterlijk drie maanden voor het begin van deze synode aan de kerken te laten toe zenden. Gronden ad a: 1. de verantwoordelijkheid van en bij de kerken ten aanzien van mensen met een (verstandelijke) handicap moet optimaal gehonoreerd, bevorderd en gewaarborgd worden; 2. de vereniging Dit Koningskind beschikt over de expertise ten aanzien van mensen met een handicap en heeft een gewaardeerde plaats in de kerken. Echter voorzover de vereniging Dit Koningskind haar expertise inzet op die terreinen die vallen onder verantwoordelijkheid van de kerken, handelt de vereniging Dit Koningskind niet in opdracht van de kerken; 3. er zijn parallellen en dwarsverbanden aan te geven tussen de aard van de bijzondere aandacht die mensen met onderscheiden handicaps behoeven om voluit deel te kunnen nemen aan het plaatselijke kerkelijke leven. Dit is ook van toepassing op activiteiten van diverse deputaatschappen ten aanzien van mensen met diverse handicaps;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
43
4. bijzondere aandacht voor mensen met een handicap zal blijvend nodig zijn. Verdeling van deze aandacht over verschillende deputaatschappen en organisaties werkt versnippering in de hand. Gronden ad b: 1. mensen met een (verstandelijke) handicap hebben bijzondere aandacht nodig op genoemde terreinen om zo gewoon mogelijk deel te nemen aan de het leven in de plaatselijke gemeente waar God hen heeft gesteld; 2. veel kerken erkennen hun verantwoordelijkheid voor die gemeenteleden met (verstandelijke) beperkingen, doch de feitelijke aandacht hiervoor in kerkdiensten, catechese, pastoraat, diaconaat en gemeenteleven behoeft verdere verbreding en verdieping; 3. mensen met een verstandelijke handicap worden beter in staat gesteld tot hun dienst aan God, wanneer aanpassingen van erediensten niet los gezien worden van benodigde aanpassing van en verbinding met catechese/bijbelstudie, pastoraat, diaconaat en het gemeenteleven. Grond ad c: het deputaatschap dient sturing te geven aan de werkzaamheden van het Centraal Adres inzake aanpassingen van diensten overeenkomstig de opdracht van de synode en richtlijnen van het deputaatschap. GS Zuidhorn 2002/2003, artikel 92 Benoeming deputaten GS Zuidhorn 2002/2003, artikel 93 Erediensten met een ander karakter Materiaal: 1. rapport van deputaten eredienst, hoofdstuk 10, pag. 70 'Andere typen diensten' en hoofdstuk 11, pag. 76/77 'Conclusies en voorstellen', waarin deputaten o.a. sympathie uitspreken voor categoriale kerkdiensten, maar het wijs en zinvol achten 'wanneer de kerken eerst met elkaar uitspreken welke koers zij willen varen op dit punt'; 2. Acta GS Leusden 1999 artikel 49 - de opdracht aan deputaten om in het kader van de schriftuurlijke confrontatie met de huidige cultuur verder te studeren op eigentijdse vormgeving van de eredienst met als grond dat 'de uitvoering van de opdracht van de Generale Synode Berkel en Rodenrijs 1996, Acta artikel 63, besluit 4a, punt 5 en 6a, nog niet kon worden afgerond'. Het betreft hier 'bij de bezinning op de vormgeving van de eredienst de huidige tijd en cultuur in rekening te brengen en te onderzoeken of nadere onderscheiding in karakter en doel van samenkomsten van de gemeente wenselijk is'; 3.a. verzoek met toelichting van de raad van de Gereformeerde Kerk te Anna Paulowna aan de generale synode om deputaten alsnog een studieopdracht te geven met betrekking tot diensten met een ander karakter, zoals gastendiensten, vespers, evangelisatie- en 'open deur'-diensten, diensten via de media etc. en daarvoor zo nodig voorstellen te doen; 3.b. voorstel van de raad van de Gereformeerde Kerk te Anna Paulowna met betrekking tot gastendiensten. Hij vraagt de generale synode te besluiten: * dat het geoorloofd is dat de kerken zich in de erediensten en de inrichting daarvan speciaal richten op gasten. Dat de kerken in zulke 'gastendiensten' indien nodig mogen afwijken van de artikelen 65b en 67 van de KO; * deputaten Toerusting evangeliserende gemeente in samenwerking met deputaten Eredienst de opdracht te geven om indien mogelijk te komen met 'richtlijnen en aanbevelingen' voor de mate van aanpassing in gastendiensten. Ze zullen gebruik maken van de ervaring en bezinning van deputaten Aangepaste diensten voor mensen met een verstandelijke handicap en van deputaten voor Radio- en televisieuitzendingen; * het Centrum voor Evangelisatie van deputaten Toerusting evangeliserende gemeente de opdracht te geven te functioneren als centrum voor informatie, advies, hulp en materiaal over gastendiensten; 4. adhesiebetuiging bij bovengenoemd (materiaal 3a) verzoek van de Classis Alkmaar-Haarlem d.d. 12 dec. 2001 en van deputaten Toerusting evangeliserende gemeente d.d. 6 maart 2002; 5. adhesiebetuiging van de Particuliere Synode Holland-Noord 2002 in de vorm van een uitspraak gelijkluidend aan het voorstel van de kerk te Anna Paulowna (bovengenoemd materiaal 3b, met bijlagen); 6. brief van de Classis Amsterdam-Leiden d.d. 7 maart 2002 met vermelding van komende brief inzake 'een gerezen vraag over art. 67 KO'; 7. brief van raad van de Gereformeerde Kerk te Amsterdam-Centrum met verwijzing naar onder 6 genoemde brief, waarin hij melding maakt van het besluit van de classis Amsterdam-Leiden, dat deze de beide Amsterdamse kerken steunt 'in het gaan naar de generale synode om duidelijkheid te verkrijgen over het recht van de plaatselijke kerk om in eigen verantwoordelijkheid al dan niet af te wijken van de letterlijke bepalingen van de KO-artikelen 65 en 67', met toelichting. Besluit:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
44
aan het gevraagde studieverzoek en aan de voorgestelde besluiten niet te voldoen. Gronden: 1. op basis van de door de Generale Synode Zuidhorn 2002 aangenomen koersbepaling inzake art. 65 en art. 67 KO kunnen de kerkenraden aan erediensten met aanpassingen voor gasten op zorgvuldige en doelmatige wijze invulling geven, met inachtneming van de kerkelijke afspraken als in bovengenoemde artikelen; 2. de kerkdiensten dienen op zichzelf zo helder en duidelijk te zijn dat ook een buitenstaander tot aanbidding van God gebracht wordt (1Korinthiërs 14:24v.). de ingediende verzoeken tonen niet aan dat dit met de huidige regelgeving op liturgisch gebied niet mogelijk is; 3. de kerken zijn al bezig met het liederenrepertoire zo uit te breiden dat daarin voldoende keus is ook voor bijzondere diensten (met gasten).
C.2.2.
Overwegingen
C.2.2.1. GS Ommen 1993 besluit dat aangepaste erediensten voor verstandelijk gehandicapte broeders en zusters naar de Schrift is. Tevens besluit zij dat dit als het mogelijk is in een reguliere eredienst met heel de gemeente moet plaatsvinden. Indien dat niet mogelijk is omdat er aanpassingen op vrijwel alle onderdelen van de liturgie nodig zijn, dan een extra dienst te beleggen voor deze broeders en zusters en de overige leden van de gemeente vrij te laten deze extra dienst te bezoeken. Ook besluit zij dat voor deze diensten afgeweken mag worden van de artikelen 65 en 67 KO. Deze synode besloot verder om deputaten te benoemen om te inventariseren wat zich inhoudelijk en organisatorisch heeft ontwikkeld in de kerken. Uit dit laatste blijkt duidelijk, dat er in de kerken al geëxperimenteerd wordt met deze kwestie. Het lijkt er op dat Ommen hierbij wil aansluiten en de zaken wil gaan coördineren in plaats van terug brengen tot wat afgesproken is in de kerkorde. C.2.2.2. De gronden door GS Ommen 1993 genoemd bij het besluit dat aangepaste diensten naar de Schrift zijn, zijn aanvechtbaar. Dat is dan ook gebeurd door een aantal kerken op GS Berkel en Rodenrijs 1996. Het beroep op 1 Cor. 12:24b voor het geven van speciale zorg aan verstandelijk gehandicapte gemeenteleden, houdt niet automatisch in dat er dus aangepaste diensten voor deze doelgroep moeten worden belegd. Extra pastorale zorg geven aan, is nog iets anders dan aangepaste erediensten. Vallen kerkdiensten ook onder die zorg? We lezen nergens in Gods Woord dat er, wanneer de gemeente samenkomt, er aanpassingen voor bepaalde groepen in de eredienst worden aangebracht. Wel lezen we steeds dat heel Gods volk dan voor Gods aangezicht kwam, van klein tot groot! De bezwaren tegen het besluit en de gronden van Ommen worden door Berkel afgewezen, zonder de bezwaren met deugdelijke argumenten te weerleggen. C.2.2.3. Voorts wordt door GS Ommen 1993 bij het besluit dat aangepaste diensten naar de Schrift zijn in de gronden verwezen naar GS Leeuwarden 1920, artikel 25 en GS Utrecht 1943, artikel 261. Ook hiertegen wordt door een aantal kerken bezwaar aangetekend. Er wordt op gewezen dat genoemde besluiten niet handelen over een speciale groep binnen de gemeente, maar over gemeenteleden / christenen die gebonden zijn aan een bepaalde plaats. Maar ook dit bezwaar wordt door GS Berkel 1996 afgewezen, met als argument dat niet verwezen is naar GS Leeuwarden 1920 en GS Utrecht 1943 om aan te geven dat het geoorloofd is om een kerkdienst te beleggen met een deel van de gemeente, maar om aan te geven hoe ver aanpassing wel kan gaan. Echter in de acta van GS Leeuwarden 1920, artikel 25, wordt wel een besluit genomen over het bedienen van het Heilig Avondmaal in stichtingen, maar er worden geen gronden aangevoerd waarom dit kan. Ook in het commissierapport worden geen gronden uit de Schrift genoemd. Hooguit wordt gewezen op de historie.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
45
C.2.2.4. Het besluit 4 van GS Ommen 1993 in artikel 41, om studiedeputaten eredienst te benoemen, is door GS Mariënberg 2005 reeds afgewezen en buiten werking gesteld. C.2.2.5. Het besluit van GS Ommen 1993 in artikel 41 om vergaand af te mogen wijken van artikel 65 lid b en 67 KO is in strijd met de duidelijke bedoeling van deze artikelen (zie ook art. 84 KO), waardoor deze artikelen dusdanig worden opgerekt zonder dat deze artikelen gewijzigd werden. Reeds door GS Mariënberg 2005 is het genoemde besluit van GS Ommen 1993, artikel 41, afgewezen (GS Mariënberg, artikel 25F); zie ook de daar genoemde overwegingen en gronden. Bovendien besloot Ommen dat het toegestaan was af te wijken van betreffende kerkorde artikelen, terwijl ze studiedeputaten benoemde om uit te zoeken of dit wel kon. Op deze manier wordt vooruitgegrepen op een zaak die nog in studie is. Hiermee rijdt men benoemde deputaten in de wielen. C.2.2.6. De aangepaste erediensten moeten zoveel mogelijk aansluiten bij het bevattingsvermogen en de belevingswereld van de doelgroep. Dit besluit van GS Berkel 1996, acta artikel 54, besluit 2 vloeit voort uit het principe besluit van GS Ommen 1993, artikel 41, besluit 1. C.2.2.7. Door GS Leusden 1999, artikel 63 en 64 worden teksten en formulieren vastgesteld voor gebruik in aangepaste diensten. Ook hier zaken die voortvloeien uit het principebesluit van GS Ommen 1993, artikel 41, besluit 1. C.2.2.8. Op GS Zuidhorn 2002, artikel 91 en 92 komt een verzoek van een kerk aan de orde om deputaten alsnog een studieopdracht te geven met betrekking tot diensten met een ander karakter, zoals gastendiensten, vespers, evangelisatie- en 'open deur'diensten, diensten via de media etc. Besloten wordt om dit verzoek af te wijzen, met als grond dat op basis van de door GS Zuidhorn 2002 aangenomen koersbepaling inzake art. 65 en art. 67 KO kerkenraden aan erediensten met aanpassingen voor gasten op zorgvuldige en doelmatige wijze invulling kunnen geven, met inachtneming van de kerkelijke afspraken als in bovengenoemde artikelen. In feite wordt hier de aangepaste dienst voor geestelijk gehandicapten gebruikt als breekijzer om ook in andere situaties vrijheid van handelen te hebben en de synode stemt hierin toe. Het besluit van GS Leeuwarden 1920, artikel 25 werd door GS Zwolle 2007 afgewezen (art. 25)
C.2.3.
Besluit De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat de besluiten van GS Ommen 1993, artikel 41 en GS Berkel 1996, artikel 52-54 en GS Leusden 1999, artikel 63 en 64 en GS Zuidhorn 2002, artikel 91 en 93, vervallen zijn en dat de kerken daaraan niet meer gebonden zijn.
C.2.4.
Gronden
C.2.4.1. Gods Woord leert nergens dat het geoorloofd en nuttig zou zijn, dat er speciale kerkdiensten of aangepaste kerkdiensten voor gemeenteleden met een verstandelijke handicap moeten of mogen worden belegd. Ook niet dat in de samenkomsten van God met zijn volk de priesters zich zouden moeten richten op het niveau van verstandelijk gehandicapten. Daarentegen lezen we wel dat de vaders hun kinderen en mannen hun vrouw moeten uitleggen hetgeen niet werd
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
46
begrepen in de eredienst (Ex. 12:26 en 27; 1 Cor. 14:34 en 35). C.2.4.2. In 1 Cor. 12:24b en 25 wordt niet gesproken over het aanpassen van kerkdiensten. De apostel Paulus spreekt in de hoofdstukken 12 t/m 14 over de verschillende gaven van de ene Geest en over het ene lichaam van de gemeente. Al die afzonderlijke leden, ieder met hun eigen door de Geest geschonken gaven, vormen samen het lichaam van Christus en hebben elkaar nodig, ja kunnen elkaar niet missen. Paulus heeft het daar ook niet over verstandelijk gehandicapten. Hij heeft het daar zelfs niet over zwakkeren en minder bedeelden in de gemeente, maar hij heeft het in de beeldspraak over leden van het lichaam, die het zwakst schijnen. De apostel sluit hier aan bij de leden van het ene lichaam, uitgewerkt in vers 13: Joden, Grieken, slaven en vrijen. Joden werden belangrijk geacht, maar slaven waren niet in tel. Vervolgens komt hij tot de beeldspraak over de verschillende leden van het lichaam. Het oog en het oor lijken belangrijker dan de voet. Zonder hart kan geen mens leven, maar zonder voet wel. Toch is een lichaam niet compleet, wanneer er een lid ontbreekt en kan het niet optimaal functioneren. C.2.4.3. Het besluit van GS Leeuwarden 1920, artikel 25 en van GS Utrecht 1943, artikel 261 handelt niet over een speciale doelgroep binnen de gemeente, maar over broeders en zusters die gebonden zijn aan een bepaalde plaats wegens ziekte. C.2.4.4. Om aan te geven hoe ver een aanpassing voor een bepaalde groep mag gaan wordt verwezen naar GS Leeuwarden 1920 en GS Utrecht 1943. De besluiten van genoemde synodes berustten niet op deugdelijke gronden uit Schrift, belijdenis of kerkorde. Verwijzing naar zo’n besluit dat zelfs niet Schriftuurlijk onderbouwd is, toont hooguit aan dat een bepaald besluit genomen werd, maar toont niet aan de juistheid van het besluit. Het besluit van GS Leeuwarden 1920, artikel 25 werd door GS Zwolle 2007/2008 (art. 25) afgewezen. C.2.4.5. De artikelen 65 en 67 KO zijn in gemeenschappelijk overleg en in eensgezindheid aanvaard door alle kerken. Ook hebben de kerken het volgende beloofd: “zij zullen zich erop toeleggen de bepalingen van deze kerkorde na te leven”,(art. 84 KO). De kerken hebben daar tevens afgesproken, dat wanneer dit in het belang van de kerken is, de kerkordeartikelen behoren te worden gewijzigd. Dat moet dan gebeuren door een generale synode en dient in de kerkelijke weg aan de orde te worden gesteld. Geen enkele synode mag zomaar een afspraak uit de KO verruimen of buiten werking stellen. C.2.4.6. Het is niet juist dat er enerzijds studiedeputaten worden benoemd inzake de strekking van artikel 65 KO en anderzijds dezelfde synode al uitspreekt dat er afgeweken mag worden van de artikelen 65 en 67 KO. C.2.4.7. De besluiten van GS Berkel 1996, artikel 52-54 en GS Leusden 1999, artikel 63 en 64 en GS Zuidhorn 2002, artikel 91 en 93 vloeien voort uit het principebesluit van GS Ommen 1993. Het besluit van GS Ommen werd door de genoemde synoden bevestigd en verder uitgewerkt. C.2.4.8. Het besluit 4 van de GS Ommen 1993, artikel 41, om studiedeputaten eredienst te benoemen, is door GS Mariënberg 2005 (art. 25 F) reeds afgewezen en buiten werking gesteld.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
47
C.3.
EREDIENST: Orden van dienst
C.3.1.
Materiaal Generale Synode Ommen 1993, artikel 46 Generale Synode Berkel en Rodenrijs 1996, artikelen 59-62 Generale Synode Leusden 1999, artikel 49 Generale Synode Zuidhorn 2002/2003, artikelen 70-72
C.3.1.1.
GS Ommen, artikel 46 Studiedeputaatschap eredienst Materiaal: 1. verzoek van de particuliere synode van Zuid-Holland dd. 18 maart 1993, een studiedeputaatschap voor de eredienst in te stellen met de volgende opdrachten: 1. bij de kerkeraden inventariseren en verwerken van de liturgische bezinning binnen de kerken met speciale aandacht voor gesignaleerde liturgische knelpunten en voorgestelde alternatieven (bijvoorbeeld derde orde van dienst, aangepaste diensten, formulieren); 2. onderzoek doen naar de wenselijkheid en mogelijkheid van onder meer a. uitbreiding van de gezangenbundel; b. toevoeging van een derde (of meerdere) avondmaalsformulieren; 3. uitbrengen van een rapport met aanbevelingen en voorstellen over de onder 1 en 2 genoemde zaken aan de eerstkomende generale synode; 2. brief van zr. R. Borkent te Apeldoorn dd. 23 maart 1993, waarin zij de onder materiaal 3 genoemde brief aankondigt; 3. brief van zr. R. Borkent te Apeldoorn dd. maart 1993 (met drie bijlagen), waarin zij het belang onderstreept van het onder materiaal 1 vermelde verzoek; tevens vraagt zij om een 'adres' waar gereformeerde dichters van kerkliederen hun werk kunnen deponeren, een adres dat toetst en bemiddelt tussen tekst en muziek, dichter en kerkmusicus; tenslotte verzoekt zij financiële middelen vrij te maken, zodat gereformeerde componisten in staat worden gesteld, werk ten behoeve van de kerken, namelijk het schrijven van kerkmuzikaal verantwoorde melodieën, te verrichten. Besluit 1: een studiedeputaatschap in te stellen met de volgende opdrachten: 1. via de kerkeraden inventariseren van de liturgische bezinning binnen de kerken, met speciale aandacht voor variatie in of uitbreiding van de orden van dienst en van het aantal liturgische formulieren, onder gebruikmaking van wat binnen de kerken op het gebied van deze bezinning reeds voorhanden is; 2. onderzoek doen naar de wenselijkheid en mogelijkheid van uitbreiding van de gezangenbundel, met bezinning op de uitgangspunten waaraan een dergelijke uitbreiding moet voldoen; 3. het rapport van haar werkzaamheden met voorstellen zes maanden voor de volgende synode aan de kerken toe te zenden, zodat deze gelegenheid hebben, hun reacties aan de synode toe te zenden. Gronden: 1.1. binnen de kerken is de laatste jaren een brede liturgische bezinning op gang gekomen, met name binnen plaatselijke liturgiecommissies. De landelijke Werkgroep Eredienst heeft op liturgisch gebied al veel informatie uit de kerken verzameld. Omdat het hier zaken betreft die de kerken gemeenschappelijk raken, verdient deze liturgische bezinning een meer gestructureerde plaats binnen met kerkverband; 1. 2. de generale synode draagt verantwoordelijkheid voor de eenheid in de liturgie (artikelen 59, 61 en 67 KO) en kan voor uitvoering van haar opdrachten deputaten benoemen (art. 49 KO); 1. 3. zonder coördinatie van een deputaatschap bestaat het gevaar van willekeurige vernieuwingen zonder samenhang; 1. 4. wanneer bijvoorbeeld een gemeente zes maal of vaker per jaar avondmaal viert (art. 61 KO), kan het verlangen naar meer afwisseling in de avondmaalsliturgie groter worden; de twee bestaande avondmaalsformulieren geven weinig afwisseling, omdat het korte formulier een verkorte is van het grote, zij het met een eschatologische aanvulling; in nieuwe avondmaalsformulieren kunnen andere accenten worden gelegd, zoals bijvoorbeeld meer aandacht voor het feestelijke karakter van het avondmaal en samenhang met de kerkelijke feestdagen; 2. 1. de dienst van lofprijzing en aanbidding heeft in de gemeente een grote plaats (zie o.a. Ef. 5:19, Kol 3:16; Hebr. 13:14); in het Oude en Nieuwe Testament staan lofzangen en belijdenisliederen (of fragmenten ervan) die ook in de nieuwtestamentische gemeente gezongen zouden kunnen worden; 2. 2. van de schat aan geestelijke liederen met Schriftuurlijke inhoud die in de loop van de kerkgeschiedenis is ontstaan of nog steeds ontstaat, zou in onze gezangenbundel meer gebruik gemaakt kunnen worden; 2. 3. het ontbreekt in de gezangenbundel aan liederen die speciaal gemaakt zijn met het oog op het amen van de gemeente, de doop, de openbare geloofsbelijdenis, het avondmaal, het huwelijk en de bevestiging in het ambt;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
48
2. 4. tijdens de laatste herziening van de gezangenbundel is meermalen opgemerkt dat het ontbrak aan bezinning op de Schriftuurlijke, theologische en muzikale uitgangspunten waaraan het nieuwtestamentische kerklied moet voldoen; zo is bijvoorbeeld veel gesproken over het opnemen van Schriftberijmingen, maar nooit zijn uitspraken gedaan over de functie van dergelijke gezangen binnen de liturgie; herziening en/of uitbreiding moet daarom nu niet fragmentarisch en incidenteel gebeuren, maar na en op grond van bezinning op deze uitgangspunten. Besluit 2: aan de verzoeken van zr. Borkent te voldoen in die zin, dat het studiedeputaatschap voor de eredienst vooralsnog kan fungeren als adres voor dichters en componisten. Gronden: 1 het bestaan van genoemd deputaatschap kan stimulerend werken naar dichters en componisten om hun gaven ten diensten van de kerken te stellen; 2. zolang de kerken geen besluiten hebben genomen over uitbreiding van de gezangenbundel, kan deze functie van het deputaatschap slechts voorlopig zijn; om dezelfde reden is het te vroeg, nu reeds financiële middelen vrij te maken. Van de meerderheid van commissie 4 is een voorstel ter tafel, waarin wordt voorgesteld te besluiten aan het verzoek een studiedeputaatschap voor de eredienst in te stellen thans niet te voldoen, met als gronden: 1. de liturgie is naar art. 30 KO aan te merken als een kerkelijke zaak, die de kerken gemeenschappelijk aangaat; maar de behandeling van deze materie is onvoldoende voorbereid (art. 33 KO) op de agenda van de generale synode geplaatst; 2. vruchten van de huidige liturgische bezinning binnen de kerken moeten in de kerkelijke weg binnen het kerkverband aan de orde worden gesteld; de PS heeft echter niet bewezen dat het nu al tot de taak van de generale synode behoort, een liturgische bezinning te inventariseren en te verwerken. C.3.1.2.
GS Berkel en Rodenrijs, art. 59 Eredienst (agenda 3.4.4) Materiaal : brief van dr. P. van Gurp dd. 8 febr. 1 99 6, waarin hij o.m. verzoekt: "De synode besluit prealabel de vraag te behandelen of de voorstellen en adviezen van de deputaten eredienst ontvankelijk zijn", waarbij hij als argument aanvoert dat de deputaten "op verschillende onderdelen hun opdracht overschreden hebben. En dat daarom hun voorstellen onontvankelijk zijn". Besluit: 1. aan het verzoek niet te voldoen; 2. bij de behandeling van het rapport van deputaten eredienst te toetsen welke onderdelen van het rapport niet vallen binnen de aan deputaten gegeven opdracht. Gronden: 1. er zijn geen gegronde redenen aangevoerd om onderdelen van het rapport van de deputaten eredienst bij voorbaat niet ontvankelijk te verklaren; 2. het is niet mogelijk zonder inhoudelijke beoordeling van de onderdelen van het rapport een oordeel uit te spreken over de vraag of deputaten in strijd met hun instructie gehandeld hebben.
C.3.1.3.
GS Berkel en Rodenrijs, art.60 Eredienst (agenda 3.4.5) Materiaal : brief van br. J. 't Hart en zr. G.A. 't Hart-de Lange te Pijnacker dd. 5 maart 1996, waarin onder meer bezwaar wordt gemaakt tegen het benoemen van deputaten eredienst door de synode van Ommen, met als grond dat: "de laatste jaren een brede liturgische bezinning op gang gekomen is". Zij voeren twee argumenten aan: 1. wat door velen in de kerken wordt begeerd mag geen enkele rol spelen bij principiële zaken. "De allesbeheersende vraag is: is het naar de wil van de Here"; 2. er is van een brede liturgische bezinning geen sprake, gezien de uitslag van de gehouden inventarisatie in de kerken. Daarom heeft de synode van Ommen ten onrechte op deze grond deze deputaten aangesteld. Besluit: het bezwaar niet toe te stemmen. Gronden: 1. de wil van de Here mag ook gezocht worden in de weg van gezamenlijke bezinning op de liturgie; 2. wat de briefschrijvers citeren uit de gronden van de generale synode van Ommen (Acta art. 46) is slechts een van de gronden onder haar besluit; 3. briefschrijvers stellen dat er geen brede liturgische bezinning in de kerken is, maar zij beroepen zich daarbij op gegevens, vermeld in de inventarisatie van deputaten eredienst, die niet op de generale synode van Ommen konden dienen.
C.3.1.4.
GS Berkel en Rodenrijs, art.61 Eredienst Materiaal :
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
49
anonieme brief van een br. of zr. uit Zwolle met enkele reacties op het rapport studiedeputaten eredienst. Besluit: deze brief niet ontvankelijk te verklaren. Grond: brieven zonder afzender komen niet voor behandeling in aanmerking. C.3.1.5.
GS Berkel en Rodenrijs, art 62 Eredienst Materiaal : brief van de brs. H. Bos en E. van Ittersum te Dronten dd. 13 april 1996, met het verzoek de kerken op te roepen de erediensten op nieuwjaarsmorgen te handhaven, eventueel opnieuw in te stellen. Besluit: dit verzoek niet ontvankelijk te verklaren. Grond: dit betreft een nieuwe zaak die niet in de weg van voorbereiding door de mindere vergadering ter tafel is gekomen (art. 30 KO).
C.3.1.6.
GS Leusden, art 49.1 Eredienst 1 Algemeen Materiaal : 1. Acta art. 63 van de Generale Synode van Berkel en Rodenrijs 1996; 2. rapport en aanvullend rapport deputaten Eredienst; 3. brochure ‘Licht op liturgie’; 4. 16 reacties van kerkenraden en 11 van kerkleden, waarin wordt uitgesproken: - oprechte waardering en dank voor het vele werk van de deputaten in de afgelopen jaren; met hun rapporten hebben deputaten de kerken een grote dienst bewezen; - dat publicaties als ‘Licht op liturgie’ vaker zouden moeten verschijnen, bijvoorbeeld ook in de vorm van schetsen ten behoeve van bijbelstudieverenigingen of als gemeenteschets; maar ook dat: - de kerken met te veel dingen tegelijk bezig zijn; - aan suggesties en adviezen op het gebied van liturgie veel behoefte is. Deze zijn zelfs noodzakelijk gezien de krampachtigheid in veel kerken over deze zaken. Maar laat de generale synode zich dan ook beperken tot adviezen en de plaatselijke kerken hun eigen verantwoordelijkheid laten; - er behoefte is aan goede aandacht voor een uniform taalkleed van liturgische teksten en formulieren, maar dat deputaten op dat punt niet consequent zijn; - bij veranderingen in het kerkboek zo dicht mogelijk moet worden aangesloten bij de Christelijke Gereformeerde Kerken en bij de zusterkerken in het buitenland, om te voorkomen dat veranderingen op liturgisch vlak ons zouden verwijderen van genoemde kerken of de (toenemende) beleving van eenheid in de weg zouden staan; - de centrale positie van de prediking, de bediening der verzoening, meer accent behoort te ontvangen; - het uitgangspunt van liturgie niet is wat wij voor God doen, maar hoe Hij gemeenschap wil stichten met en wil wonen onder zijn volk. Besluit 1: deputaten onder hartelijke dank te dechargeren van hun arbeid. Deze decharge betreft ook de taalkundige herziening van de liturgische teksten, door de synode van Berkel en Rodenrijs vastgesteld en in de publicatie ‘Licht op liturgie’ opgenomen. Gronden: 1. deputaten hebben hun opdrachten naar behoren en naar vermogen uitgevoerd. In hun rapport hebben zij, voortbouwend op het studierapport 1995 en de besluiten van de Generale Synode Berkel en Rodenrijs 1996, een waardevolle bijdrage geleverd aan de bezinning op liturgie; 2. terecht hebben deputaten de reeds vastgestelde teksten van de schuldbelijdenis en de genadeverkondiging op enkele onderdelen taalkundig gecorrigeerd.
C.3.1.7.
GS Leusden, art. 49.2 2 Vervolgopdrachten (voorzover niet bij andere onderdelen opgenomen) Materiaal : zie onder 1 Besluit 2: deputaten op te dragen: 1. in samenwerking met deputaten Generaal-Synodale Publicaties een handzame uitgave te verzorgen van een liturgisch katern bij het Gereformeerd Kerkboek, waarin in elk geval de door de synode vrijgegeven nieuwe teksten, formulieren en orden van dienst op overzichtelijke wijze zijn opgenomen, voorzien van een korte toelichting; 2. desgevraagd de kerken te voorzien van informatie en advies over zaken met betrekking tot liturgie
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
50
en eredienst; 3. in het kader van Schriftuurlijke confrontatie met de huidige cultuur verder te studeren op eigentijdse vormgeving van de eredienst; 4. goede aandacht te schenken aan taalkundige consistentie van liturgische teksten en formulieren; 5. het rapport van hun werkzaamheden zes maanden voor de volgende generale synode de kerken toe te zenden. Gronden: 1. de kerken en kerkleden dienen te beschikken over de nieuwe liturgische teksten, formulieren en orden van dienst, en wel in een zodanige uitvoering dat deze bij voorkeur ingelegd kan worden in het Gereformeerd Kerkboek; 2. bij de invoering van diverse nieuwe liturgische elementen is het van belang dat de kerken aanvullende informatie kunnen verkrijgen, zowel mondeling als schriftelijk; 3. de uitvoering van de opdracht van de Generale Synode van Berkel en Rodenrijs 1996, Acta art. 63, besluit 4a, punt 5 en 6a, kon nog niet worden afgerond; 4. vanuit de kerken is terecht aangedrongen op meer taalkundige samenhang in het Gereformeerd Kerkboek. C.3.1.8.
GS Leusden, art. 49.3 3 Orde van dienst C (Leusden 1999) Materiaal : 1. Acta art. 63, besluiten 3 en 4a1, van de Generale Synode van Berkel en Rodenrijs 1996, waarvoor als materiaal onder andere diende het rapport studiedeputaten Eredienst; 2. rapport (hoofdstuk 3 en 4) en aanvullend rapport van de deputaten Eredienst, waarin een derde orde van dienst wordt aangeboden zowel voor de morgen- als de middagdienst met en zonder avondmaal. De belangrijkste nieuwe elementen in deze orde van dienst zijn: - een afzonderlijke schuldbelijdenis en genadeverkondiging; - lezing van de wet na de preek; - geloofsbelijdenis in de morgendienst; - eventueel de collecte in de middagdienst laten vervallen; 3. 7 brieven van kerken en 2 van kerkleden, waarin onder andere: - gewezen wordt op het goed recht van de volgorde wet-schuldbelijdenis, omdat de wet zonde doet kennen; - betwist wordt dat de geloofsbelijdenis ook een plaats zou moeten krijgen in de morgendienst, omdat a. dit ten koste kan gaan van de preek; b. er zodoende sleur kan ontstaan met betrekking tot de geloofsbelijdenis; c. hierdoor de verhouding tussen morgen- en middagdienst kan worden scheefgetrokken; - kritiek wordt geuit op de mogelijkheid om in de middagdienst de collecte te laten vervallen; - gevraagd wordt naar de mogelijkheid van doop in het begin van de dienst en van avondmaal in de middagdienst; - gevraagd wordt deze orde slechts ter toetsing aan de kerken aan te bieden, omdat a. het opnemen van de geloofsbelijdenis in de morgendienst nog niet is getoetst; b. geen melding wordt gemaakt van reacties uit de kerken op de aangepaste orde B. Besluit 3: 1. de orde van dienst als Orde van dienst C (Leusden 1999) vrij te geven voor gebruik in de eredienst; 2. de mogelijkheid te openen dat in de orde van dienst B (Kampen 1975) de elementen schuldbelijdenis en genadeverkondiging worden ingevoegd voorafgaande aan de wet. Gronden: 1. de orde van dienst C steunt met name op twee polen, namelijk de Schrift en de maaltijd van de Here. Bij deze maaltijd passen de liturgische elementen van de dankzegging en voorbede, de geloofsbelijdenis van de kerk en de inzameling van de gaven; 2. wanneer men de doop wil bedienen aan het begin van de dienst en men het avondmaal wil vieren in de middagdienst, is het mogelijk gebruik te maken van een andere orde van dienst; 3. de orde van dienst C kan definitief worden vrijgegeven voor gebruik in de eredienst, omdat vanuit de kerken geen negatieve reacties zijn binnengekomen met betrekking tot de variatie op de orde voor de morgendienst B die door de Generale Synode van Berkel en Rodenrijs 1996 vrijgegeven werd; 4. de Generale Synode van Berkel en Rodenrijs 1996 oordeelde reeds (Acta art. 63, grond 3b): a. dat wetslezing na de preek een liturgisch accent legt op de wet als regel van de nieuwe gehoorzaamheid; b. dat de elementen van schuldbelijdenis en genadeverkondiging zinvol afzonderlijk in de orde van dienst kunnen worden opgenomen; Besluit 4: De variatie in de orde voor de morgendienst B, die de Generale Synode Berkel en Rodenrijs 1996 voorlopig goedkeurde, vervallen te verklaren. Grond: Deze variatie is nu opgenomen in orde van dienst C (Leusden 1999). Orde van dienst C (Leusden 1999)
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
51
Voor de morgendienst 1 Votum en vrede-/zegengroet 2 Lied 3 Schuldbelijdenis en genadeverkondiging (gevolgd door een lied) 4 Gebed om verlichting door de Heilige Geest 5 Schriftlezing (afgewisseld door liederen) 6 Prediking 7 Amenlied 8 De Tien Woorden (gevolgd door een lied) 9 [Bediening van de doop, openbare geloofsbelijdenis, bevestiging ambtsdragers, enzovoort] 10 Dankzegging en voorbede (Voorafgaande aan dit gebed kunnen afkondigingen plaatsvinden.) 11 Inzameling van de gaven 12 Viering van het avondmaal inclusief geloofsbelijdenis 13 Slotlied 14 Zegen Bij diensten zonder avondmaalsviering 6 Prediking 7 Amenlied 8 De Tien Woorden (gevolgd door een lied) 9 [Bediening van de doop, openbare geloofsbelijdenis, bevestiging ambtsdragers, enzovoort] 10 Dankzegging en voorbede (Voorafgaande aan dit gebed kunnen afkondigingen plaatsvinden.) 11 Geloofsbelijdenis, eventueel een trinitarisch lied 12 Inzameling van de gaven 13 Slotlied 14 Zegen Voor de middagdienst 1 Votum en vrede-/zegengroet 2 Lied 3 Gebed om de opening van het Woord 4 Schriftlezing (afgewisseld door liederen) 5 Lezing uit de Heidelbergse Catechismus en eventueel uit de andere belijdenisgeschriften (gevolgd door een lied) 6 Onderwijzing in de leer (gevolgd door een lied) 7 [Bediening van de doop, openbare geloofsbelijdenis, bevestiging ambtsdragers, enzovoort] 8 Geloofsbelijdenis, eventueel een trinitarisch lied 9 Gebed 10 Inzameling van de gaven 11 Slotlied 12 Zegen C.3.1.10. GS Leusden, art. 49.5 5 Avondmaalsformulieren Materiaal : 1. Acta art. 64, besluit 3.2; 2. rapport deputaten Eredienst, hoofdstuk 4 en 5; deputaten pleiten hierin voor herstel van de eenheid van Schrift en tafel in de zondagmorgendienst en geven door middel van korte avondmaalsformulieren mogelijkheden tot vaker vieren van het avondmaal; 3. 7 brieven van kerkenraden en 4 van kerkleden, waarin men onder meer vraagt/uitspreekt: - zowel de bestaande als de nieuwe formulieren in een sterker, eigentijds taalkleed te steken; - de zelfbeproeving een plaats te geven in alle formulieren; - in de voorgestelde orde voor de middagdienst C de mogelijkheid tot avondmaalsviering op te nemen; - het avondmaalsformulier voor gebruik in aangepaste kerkdiensten ook vrij te geven voor gebruik in ‘gewone’ diensten; - de zorg over mogelijke vervlakking bij meer frequente viering van het avondmaal; - een melodie voor het Onze Vader te missen. Besluit 6: 1. drie nieuwe avondmaalsformulieren (zoals hieronder afgedrukt) vast te stellen en vrij te geven voor gebruik in de erediensten, met de aanbeveling het klassieke (lange) avondmaalsformulier enkele keren per jaar te gebruiken bij de viering van het avondmaal; 2. de mogelijkheid te geven in het korte (klassieke) avondmaalsformulier de passages ‘zelfbeproeving’ en ‘nodiging en terugwijzing’ weg te laten. Deze mogelijkheid zal als voetnoot worden aangegeven in dit formulier; 3. het avondmaalsformulier voor gebruik in aangepaste diensten niet vrij te geven voor gebruik in gewone erediensten. Gronden:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
52
1. de drie nieuwe formulieren met de daarbij aangeboden orden van dienst geven reële mogelijkheden het avondmaal in de morgendienst vaker te vieren zonder afbreuk te doen aan de prediking; 2. het bestaande korte formulier was bedoeld voor gebruik in plaats van het lange en kan voor dat doel dus blijven dienen; 3. de passages ‘zelfbeproeving’ en ‘nodiging en terugwijzing’ komen beknopt aan de orde in 1 Korintiërs. 11:27-29, terwijl deze elementen in een andere vorm kunnen terugkomen in de eredienst; 4. taalkundige herziening van de bestaande formulieren is in de opdracht van de Generale Synode van Berkel en Rodenrijs 1996 niet opgenomen; 5. viering alléén in de morgendienst is een logisch gevolg van en houdt verband met de opzet van de tweede, zogenaamde leerdienst op de zondagmiddag. De kerken die ook in de middagdienst avondmaal willen vieren staan de orden van dienst B (Kampen 1975) en A (Middelburg 1933) ter beschikking; 6. de zorg voor vervlakking door gewenning bij frequent avondmaal vieren is niet terecht; juist door afwisseling zal bewustwording toenemen en vervlakking worden tegengegaan; 7. het klassieke avondmaalsformulier is weliswaar lang maar van een dergelijke schoonheid dat dit, ondanks het wat verouderde taalkleed, niet in onbruik mag raken; 8. de zelfbeproeving, zoals die in de klassieke formulieren is verwoord, komt in beide nieuwe formulieren kort aan de orde en kan ook in andere onderdelen van de eredienst een plaats krijgen; 9. de formulieren aanbevolen voor gebruik in aangepaste erediensten zijn speciaal ontwikkeld voor dat gebruik en niet door de generale synode getoetst voor gebruik in gewone erediensten. C.3.1.11. GS Leusden, art. 49.6-8 Eerste, tweede en derde ontwerp avondmaalsformulier C.3.1.12
GS Leusden, art. 49.9 6 Formulier openbare geloofsbelijdenis Materiaal : 1. rapport deputaten Eredienst, paragraaf 6; 2. aanvullend rapport deputaten Eredienst; 3. 9 brieven, waarvan 7 van kerken en 2 van kerkleden, waaruit blijkt dat behoefte bestaat aan herziening en uitbreiding en veel waardering wordt uitgesproken. Ook wordt kritiek op het concept van deputaten gegeven: gemist wordt een intro, de aanspraak aan de gemeente, de tekstverwijzingen in de marge (bijvoorbeeld ten behoeve van catechetisch onderwijs), terwijl ook wordt gevraagd de bestaande vragen te herzien en om aandacht voor een consistent actueel taalkleed. Besluit 7: 1. het door deputaten aangeboden formulier voor de openbare geloofsbelijdenis niet vrij te geven; 2. deputaten opdracht te geven verder te werken aan herziening van dit formulier, met inachtneming van opmerkingen en suggesties van synode en briefschrijvers; 3. deputaten opdracht te geven, in samenhang met het voorgaande, te bezien of de formulieren voor de bediening van de doop aan kinderen en aan volwassenen herziening behoeven. Gronden: 1. deputaten hebben het bestaande formulier voorzien van toevoegingen en enkele aanwijzingen voor de liturg. Door deze gedeeltelijke herziening ontstaat inhoudelijk en taalkundig een inconsistent geheel; 2. de samenhang tussen doop, openbare geloofsbelijdenis en avondmaal is evident, ook in de formulieren zal die samenhang zichtbaar moeten zijn.
C.3.1.13. GS Leusden, art. 49.10 7 Teksten en melodieën vaste liturgische onderdelen Materiaal : 1. Acta art.63, besluit 4a4 van de Generale Synode van Berkel en Rodenrijs, waarin aan deputaten Eredienst wordt opgedragen teksten te ontwerpen voor vaste liturgische onderdelen en in overleg met deputaten Kerkmuziek melodieën te zoeken of te (doen) ontwerpen voor een meer gevarieerde vormgeving van onderdelen van de orden van dienst; 2. rapport (hoofdstuk 7) en aanvullend rapport deputaten Eredienst, waarin: - zij concluderen, dat de Generale Synode van Berkel en Rodenrijs 1996 méér heeft opgedragen dan alleen het ontwerpen van meer teksten voor schuldbelijdenis en genadeverkondiging; - zij verklaren meer teksten voor schuldbelijdenis en genadeverkondiging niet nodig te vinden, omdat de synode van Berkel en Rodenrijs al veel mogelijkheden hiervoor vrijgaf, en bovendien de kerken de vrijheid gaf zelf passende Schriftgedeelten te zoeken en te gebruiken; - zij met betrekking tot votum, vrede-/zegengroet en zegen wijzen op de mogelijkheid om ook gebruik te maken van andere teksten; - zij andere teksten aanbieden voor het gebed bij de opening van de Schrift, die kunnen worden gebruikt na schuldbelijdenis en genadeverkondiging; - zij melodieën aanbieden waarop het votum, het Onze Vader en de Geloofsbelijdenis van Nicea kunnen worden gezongen; 3. 4 brieven van kerken, waarin:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
53
- geschreven wordt, dat meer teksten voor schuldbelijdenis en genadeverkondiging wel nodig zijn; - gevraagd wordt andere melodieën te ontwerpen voor het votum, waarbij de naam Here (en niet Heer) wordt gebruikt. Besluit 8: 1. a. ervan uit te gaan, dat de Generale Synode van Berkel en Rodenrijs alleen teksten voor schuldbelijdenis en genadeverkondiging op het oog heeft gehad; b. deputaten toe te stemmen, dat het ontwerpen van meer teksten voor schuldbelijdenis en genadeverkondiging niet nodig is; c. de andere door deputaten voorgestelde teksten voor votum, vrede-/zegengroet en zegen niet vrij te geven voor kerkelijk gebruik; 2. de door deputaten voorgestelde gebeden wel vrij te geven voor kerkelijk gebruik; 3. erop te wijzen, dat de kerken gebruik kunnen maken van de door deputaten aangeboden melodieën, waarop het votum, het Onze Vader en de Geloofsbelijdenis van Nicea kunnen worden gezongen (zie aanvullend rapport deputaten Eredienst, paragraaf 3) Gronden: 1. a. grond 1 bij besluit 4, Acta art. 63 van de GS van Berkel en Rodenrijs spreekt alleen over teksten voor schuldbelijdenis en genadeverkondiging; b. in besluit 3b, Acta art. 63 van de GS van Berkel en Rodenrijs worden al voldoende mogelijkheden gegeven voor schuldbelijdenis en genadeverkondiging; c. zie besluit 1a; 2. bij de gebeden in het Gereformeerd Kerkboek is nog niet gerekend met een aparte schuldbelijdenis en genadeverkondiging; 3. a. door deze melodieën aan te bieden hebben deputaten voldaan aan de opdracht van de Generale Synode van Berkel en Rodenrijs om melodieën te zoeken voor een meer gevarieerde vormgeving van onderdelen van de orden van dienst; b. de naam Heer voor God komt ook in Psalmen en Gezangen in het Gereformeerd Kerkboek voor en de getoonzette teksten van het Onze Vader en van de Geloofsbelijdenis van Nicea kunnen als verantwoord worden beschouwd. C.3.1.14. GS Leusden, art. 49.11 8 Toepassing artikel 67 KO Materiaal : 1. brochure ‘Licht op liturgie’, hoofdstuk 5; 2. rapport deputaten Eredienst, hoofdstuk 9; 3. 1 brief met instemmende reactie; 4. 4 brieven met de volgende reacties: - deputaten hadden geen opdracht suggesties te doen over artikel 67 KO; - verzoek aan de generale synode uit te spreken of, en zo ja in hoeverre, het geoorloofd is bij bijzondere gelegenheden liederen in de eredienst te zingen, al dan niet door koor of cantorij, die niet in de vastgestelde bundels staan. Besluit 9: 1. appellanten toe te stemmen dat aan deputaten Eredienst geen uitspraak is gevraagd over artikel 67 KO; 2. niet in te gaan op de verzoeken een nadere interpretatie te geven van artikel 67 KO, maar de briefschrijvers te wijzen op het besluit van de GS Berkel en Rodenrijs 1996 over de bevoegdheid van de plaatselijke kerken (Acta art. 63, besluit 2). Gronden: 1. de instructie aan deputaten bevatte geen opdracht zich te beraden over de hantering van artikel 67 KO; 2. de uitspraak van de GS Berkel en Rodenrijs geeft een duidelijke richting aan. Wanneer er behoefte is aan nadere bepalingen inzake artikel 67 KO kan dat in de kerkelijke weg aan de orde worden gesteld (overeenkomstig artikel 30 KO). C.3.1.15. GS Leusden, art. 49.12 9 Leerdiensten Materiaal : 1. Acta art. 63, besluit 4a1 tweede lid, waarin deputaten als opdracht ontvangen onderzoek te doen naar het eventueel eigen karakter van de tweede dienst op zondag en de consequenties daarvan voor de inrichting van deze dienst; 2. rapport deputaten Eredienst (hoofdstuk 2 en 3), waarin met argumenten en illustraties uit de Bijbel en uit de kerkgeschiedenis erop wordt gewezen dat: - het van groot belang is dat heel de zondag gewijd wordt aan God; - in de ontmoetingen tussen God en zijn volk zowel het element van het vieren als dat van het leren aanwezig is; 3. 4 brieven van kerken en 2 van particulieren, waarin: - wordt onderschreven dat de tweede dienst op zondag als leerdienst een eigen karakter krijgt, omdat daardoor het belang van de middagdienst wordt ondersteund;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
54
- wordt ingestemd met een vervolgopdracht aan deputaten om nader onderzoek te doen naar karakter en invulling van de leerdienst. Besluit 10: 1. uit te spreken dat de zondagmiddag- of zondagavonddienst in de lijn van Bijbel en geschiedenis en artikel 66 KO een eigen karakter mag ontvangen met het accent op het onderwijs in de leer van de kerk; 2. deputaten op te dragen hun onderzoek met betrekking tot de tweede dienst op zondag te voltooien, met gebruikmaking van de reacties vanuit de kerken en van het commentaar van de synode. Gronden: 1. a. het is van belang dat de aspecten van vieren en leren, die zoals blijkt uit de Bijbel en de geschiedenis steeds een rol hebben gespeeld in de ontmoeting tussen God en zijn volk, beide tot hun recht komen; b. dit kan heel goed worden gerealiseerd door een eigen karakter te geven aan de middag- of avonddienst; 2. deputaten hebben hun opdracht afgerond wat betreft het karakter, maar niet wat betreft de invulling van de tweede dienst op zondag. C.3.1.16. GS Leusden, art. 49.13 10 Financiën Materiaal : rapporten van de financiële commissie. Besluit 11: Ter bekostiging van de werkzaamheden het deputaatschap een bedrag ter beschikking te stellen van ƒ 4.000,- per jaar voor de jaren 2000 t/m 2002. Grond: Het bedrag is bestemd voor de lopende uitgaven van het deputaatschap. De uitgave van het liturgisch katern (besluit 2.1) wordt een commerciële uitgave, analoog aan de proefbundel. C.3.1.17. GS Zuidhorn, art. 70 Orde van dienst C Materiaal: bezwaarschrift van br. W. Dijkstra (en vier medeondertekenaars) te Hardenberg d.d. 16 februari 2002 tegen Acta GS Leusden 1999 artikel 49, besluit 3. Dit bezwaarschrift wordt onderschreven door 18 adhesiebetuigingen. Het bezwaar "richt zich op het vrijgeven van de orde van dienst C (voor de morgendienst), besluit 3.1 en op het invoegen van de elementen schuldbelijdenis en genadeverkondiging in de orde van dienst B (Kampen) voorafgaand aan de wet, besluit 3.2. Het gaat daarbij met name over de plaats en functie van de wet in de orde van dienst." Besluit: 1. uit te spreken dat het besluit van Leusden 1999 met betrekking tot het vrijgeven van orde van dienst C zoals die voor de morgendienst geldt, niet in strijd is met de leer van de Schrift en de belijdenis; 2. uit te spreken dat het besluit om de wet na de preek te lezen geenszins afdoet van het feit dat de gemeente zich direct aan het begin stelt onder het gezag en de norm van God, noch aan het feit dat de gemeente eerst geroepen is tot heiliging, wanneer zij de hoge en heilige God ontmoet; 3. uit te spreken dat van het reformatorische verzet tegen de rooms-liturgische systeemdwang als het gaat om de liturgische plaatsing van de wet, in ieder geval dit geleerd kan worden, dat – juist vanuit het spreken van de (overigens niet twee maar drie) ‘usus legis' – de wet niet op één vaste plaats in de eredienst gefixeerd moet worden; 4. uit te spreken dat de onderdelen schuldbelijdenis en genadeverkondiging ná de lezing van de wet ook in de orde van dienst van Kampen zouden kunnen worden ingevoegd, maar dat dit vanuit liturgiehistorisch oogpunt iets minder de voorkeur heeft. Gronden: 1. wat dogmatisch met elkaar verbonden is (Gods wet als kenbron van onze ellende en richtsnoer voor onze dankbaarheid), behoeft liturgisch niet dwingend naast elkaar geplaatst te worden; 2.1 alleen al bij de middagdienst – zonder wet! – blijkt reeds dat de gemeente bij het begin van de eredienst door haar nederige houding en belijdenis (votum) zich expliciet afhankelijk stelt van Gods gezag, almacht en verbondstrouw; 2.2 het geroepen zijn tot heiliging blijft staan ongeacht de plaats van de wet in de eredienst; 3.1 de psalmen 19 en 119 (om niet meer te noemen) leren ons zingen van de rijkdom en breedte van Gods universele wet. Waar zijn verbondswoorden ook klinken in ons leven of tijdens de eredienst, bovenaan blijft staan wat God met zijn wet in ons wil doen! Dit betekent dat we niet allereerst moeten denken aan ons gebruik van de wet als wel aan de functie(s) die God aan de wet heeft toegekend. Dan klinken dus alle functies steeds mee, welk accent door de liturgische plaatsing ook impliciet of expliciet wordt gelegd; 3.2 de wet verderop in de dienst kan ons bewust maken van zowel haar doxologisch karakter als de verplichting tot heilig leven ‘na de zegen' (vgl. Nehemia 10:29). De uitgave Licht op liturgie heeft met zoveel woorden enerzijds willen voorkomen dat de functies van de wet tegen elkaar uitgespeeld worden; anderzijds heeft ze willen bevorderen dat de functies een eigen liturgisch accent mogen
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
55
krijgen (blz. 19v). Juist in het kader van het schriftuurlijke principe dat er in de eredienst (niet alleen, maar ook) sprake mag zijn van een ‘spanningsboog' van verootmoediging naar lofprijzing (blz. 9v), is een lezing van de tien geboden met de extra kleur van dank, toewijding en lofzegging gewettigd; 3.3 grond 4 bij besluit 3 van art. 49 in de Acta van de Generale Synode Leusden 1999 wil niet gelezen worden als een uitspraak op het gebied van de geloofsleer, maar als handvat voor een legitieme variatie ten dienste van een liturgische praktijk die gereformeerd wenst te blijven (zie voor achtergronden verder het rapport van studiedeputaten Eredienst voor de Generale Synode Berkel en Rodenrijs 1996, par. 6.11 en 7.3.4); 4. de door middel van vierkante haken als facultatief toegevoegde schuldbelijdenis en genadeverkondiging in orde van dienst B voor de morgendienst (Liturgisch Katern, pag. 4) heeft een aanbevelenswaardige richting willen wijzen in de lijn van de liturgie van Straatsburg uit 1539. Men mag wel zeggen dat in die ordening de liturgische bezinning op basis van de gereformeerde reformatie onder leiding van Bucer en Calvijn concreet gestalte kreeg. Daarom kreeg in de publicaties van deputaten rondom de Generale Synode Berkel en Rodenrijs 1996 de plaatsing van de wet na de schuldbelijdenis en genadeverkondiging enige voorkeur. Vandaar dat deze richtingaanwijzer is vastgelegd in Acta GS Leusden 1999, artikel 49, besluit 3, lid 2. C.3.1.18. GS Zuidhorn, art. 71 Liturgie en huidige cultuur Materiaal: 1. rapport van deputaten eredienst, hoofdstuk 5; ook deputaten kerkmuziek zijn verantwoordelijk voor dit hoofdstuk; 2. brief van liturgiecommissie te Arnhem d.d. 15 maart 2002 over gebrek aan visie op liturgie. Besluit: aan deputaten eredienst en deputaten kerkmuziek op te dragen een beknopt nader onderzoek te (laten) doen naar het onderwerp liturgie en huidige cultuur, op basis van hun eerdere rapportage. Grond: deputaten hebben in hun rapport aangegeven dat een wetenschappelijk onderzoek naar de huidige stand van zaken op het terrein van liturgie en cultuur niet tot de competentie van een kerkelijk deputaatschap behoort, maar wel is een onderzoek op zijn plaats naar de mogelijke toepasbaarheid van eigentijdse inzichten. C.3.1.19. GS Zuidhorn, art. 72 Participatie gemeenteleden in de eredienst Materiaal: brief van br. Jac. Berghuis te Utrecht d.d. 13 maart 2002, waarin hij zijn zorg uit over wat "er zoal aan optredens van gemeenteleden in de eredienst kan gebeuren". Vooral de inbreng van de jeugd wordt afgewezen. De broeder verzoekt de synode "geen uitspraken te doen die de keus overlaten aan de plaatselijke kerken". Besluit: niet te voldoen aan zijn verzoek. Grond: de Generale Synode Berkel en Rodenrijs 1996 heeft uitgesproken "dat de plaatselijke kerken bij de nadere invulling van de liturgie binnen de door de generale synode aangegeven kaders in eigen verantwoordelijkheid kunnen blijven handelen" (Acta art. 63, besluit 2) en voerde daarbij als grond aan: "inzake de vormgeving van de eredienst is veel niet uitdrukkelijk geregeld in de kerkorde of de goedgekeurde orden van dienst. Het behoort tot de bevoegdheid van kerken besluiten te nemen over zaken als beurtzang, medewerking van een koor, gebruik van muziekinstrumenten, een stil gebed, zingen van het votum, van het ‘amen', van responsies, de dienst van een voorlezer, de plaats van de afkondigingen, het gebruik van technische hulpmiddelen, de wijze van collecteren, enz."; br. Berghuis geeft geen inhoudelijke argumentatie om de door de synode geboden ruimte voor variatie te heroverwegen.
C.3.2.
Overwegingen
C.3.2.1. Artikel 46 van de GS van Ommen 1993 is een van de grondslagen van de nadien opeenvolgende besluiten voor wat betreft vernieuwing en verandering in liturgie en eredienst. In die besluitvorming wordt steeds verder van Gods Woord en de belijdenis van de kerk afgeweken. C.3.2.2. Op de Generale Synode van Mariënberg 2005 is artikel 46 van de GS van Ommen 1993 aan de orde geweest. Besluiten uit het genoemde artikel t.a.v. gezangen en kerkmuziek zijn daarbij vervallen verklaard (GS Mariënberg, art 25 besluit Ec3). Een van de overwegingen daarbij was dat er reeds op de GS Ommen 1993 door de
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
56
rapporteur van het meerderheidsrapport is gewezen op het gevaar, dat een deputaatschap dat gaat inventariseren en onderzoeken, van alles loshaalt waar de kerken niet om hebben gevraagd (GS Mariënberg, art. 25 overweging Ec2.1.). Ook t.a.v. de opdracht van het deputaatschap om liturgische bezinning te inventariseren en te verwerken geldt dezelfde overweging. C.3.2.3. Van de Generale Synode van Leusden 1999 is artikel 49.4 besproken door de Generale Synode van Mariënberg 2005 (art. 25 Ea) Dit artikel 49.4 gaat over het ordinarium. Samen met alle andere besluiten die ruimte geven voor een ordinarium als liturgie, of iets soortgelijks, zijn deze besluiten vervallen verklaard. In de eredienst behoort Gods Woord de centrale plaats te hebben. C.3.2.4. Het is treffend en tegelijk treurig dat de besluiten genoemd in art. 46 van de GS van Ommen genomen zijn op voorstel van de minderheid van de commissie, terwijl er binnen de commissie zeer terecht tegen is gewaarschuwd: a. Zie onder grond 2 bij besluit 2 art. 46 GS Ommen 1999. b. De GS moet besluiten op grond van concrete resultaten. Nu kan er van alles losgehaald worden waar de kerken niet om hebben gevraagd. c. Is een studiedeputaatschap echt nodig? Is de voorgestelde taakstelling niet te onbegrensd? Waar begint en eindigt het inventariseren? d. Bij de vraag naar een eventueel nieuw doopformulier wordt verwezen naar art. 33 KO dat betekent: als het over het Kerkboek gaat, moeten de besluiten van voorgaande synoden over het Kerkboek erbij worden betrokken en als men van oordeel is dat wijziging daarvan noodzakelijk is, moet dat bewezen worden. e. Er wordt gewezen op het verzoek van de PS Zuid-Holland (GS Ommen 1999, materiaal 1, art. 46). Hier wordt niets concreet naar voren gebracht. Bovendien bewijst zij niet dat haar verzoek niet door haarzelf behandeld kan worden. Voor de punten b t/m e is gebruik gemaakt van de bespreking bij artikel 46 van GS Ommen 1999 zoals die in de Acta is opgenomen. C.3.2.5. Ook wordt door GS Ommen 1999 de deur geopend naar zelfstandig opererende deputaatschappen. Waardoor de eenheid van het kerkverband ernstig in gevaar komt. Het is op te merken in de opdrachten die het door Ommen ingestelde deputaatschap krijgt: a. Inventariseren liturgische bezinning. b. Onderzoek naar variatie en uitbreiding orden van dienst. c. Het aantal liturgische formulieren. d. Onderzoek naar wenselijkheid en mogelijkheid van uitbreiding gezangen. e. Bezinning op uitgangspunten. Door de opdrachten niet concreet gericht te formuleren, ontstaat een deputaatschap die zichzelf grenzen, of juist niet!, stelt. Het is dan ook de synode en niet het deputaatschap, die verantwoordelijk is voor de grote vrijheid en verzelfstandiging van een deputaatschap. Als een deputaatschap komt met allerlei nieuwe zaken en voorstellen, dan wordt afgeweken van de kerkelijke weg zoals omschreven in art. 30 KO. Nieuwe zaken kunnen alleen aan de orde worden gesteld in de weg van voorbereiding door de mindere vergadering. C.3.2.6. In grond 1.1. onder besluit 1 van art. 46 (GS Ommen) wordt gesproken over een brede liturgische bezinning die op gang is gekomen. Echter, er wordt op geen enkele manier gesproken over de noodzaak, de wenselijkheid en de Schriftuurlijkheid van een dergelijke bezinning. C.3.2.7. In grond 1.4. onder besluit 1 van art. 46 (GS Ommen) wordt de bestaande criteria nog meer geweld aan gedaan, door te spreken van “het verlangen naar meer afwisseling”. Niet meer het: zo zegt de HEERE, maar het verlangen van de mens
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
57
gaat voorop. C.3.2.8. Op de Generale Synodes van Middelburg (1933) en Kampen (1975) zijn twee orden van dienst aangenomen, die heel duidelijk als uitgangspunt hadden dat de eredienst een Verbondsontmoeting was tussen God en Zijn volk met de Woordverkondiging in het middelpunt. Daarmee werd aangegeven dat wij in de eerste plaats God ontmoeten en luisteren naar Hem. In die heilige samenkomsten hebben we slechts eerbiedig te luisteren naar Hem en ook alleen maar te vragen: HEERE, hoe wilt U dat wij zullen doen? De liturgische bezinning van de jaren ’90 (en misschien al wel eerder) vragen inspraak van de mens. Met daarbij aandacht voor gevoel en beleving, hoe willen wij de HERE dienen. Voorbeelden daarvan zijn dat de term ‘Verbondsgesprek’ voor de eredienst verdwijnt. Er komt dus ruimte voor een orde van dienst, zoals het ‘ordinarium’ dat de viering van het avondmaal (oorspronkelijk mis!) centraal stelt. Het is noodzakelijk om alle besluiten die ruimte geven aan deze ontwikkelingen af te wijzen. C.3.2.9. Er valt onder “materiaal” onder C.3.1.8. te lezen dat een van de belangrijkste nieuwe elementen voor de orde van dienst C is dat er een afzonderlijke schuldbelijdenis en genadeverkondiging is. Terwijl in de liturgieën van Middelburg en Kampen die beide elementen heel bewust aan de wet van de HEERE zijn gekoppeld. C.3.2.10.Onder grond 1 bij besluit 3 (C.1.3.8. GS Leusden, art. 49.3) wordt gezegd dat de orde van dienst C steunt op twee polen. Namelijk de Schrift en de maaltijd van de HEERE. Alsof er sprake zou zijn van twee gelijkwaardige zaken. Zie verder C. 3.2.8.
C.3.3.
Besluit De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat alle besluiten, genoemd in de artikelen 46 van de GS Ommen, 59-62 van de GS Berkel en Rodenrijs, 49 van de GS Leusden en 70-72 van de GS Zuidhorn, waar ze gaan over of in verband staan met de orden van dienst en de bijbehorende liturgie, vervallen zijn verklaard en dat de kerken daaraan niet meer gebonden zijn.
C.3.4.
Gronden
C.3.4.1. De orden van dienst van Middelburg (1933) en Kampen (1975) zijn gebaseerd op de Schriftuurlijke visie dat de eredienst een Verbondsontmoeting is tussen God en Zijn volk, waarbij de Woordverkondiging een centrale plaats heeft. In de nieuwe orden van dienst (zowel orde van dienst C als het ordinarium dat nog niet werd vrijgegeven) wordt daar afbreuk aan gedaan. C.3.4.2. Van bestaande besluiten van vóór 1993 wordt nergens bewezen en aangetoond dat ze niet (meer) toereikend zouden zijn. Of dat ze strijden met de Schrift of de KO. Er worden onder de nieuwe besluiten vanaf de GS van Ommen geen argumenten aangevoerd die bewijzen dat wijziging van bestaande besluiten noodzakelijk is, art 33 KO. C.3.4.3. Het besluit van Ommen in art. 46, met de daaruit voortvloeiende besluiten van Berkel en Rodenrijs, Leusden en Zuidhorn, zijn in zekere mate gestoeld op de in de kerken ontstane liturgiecommissies. Deze worden ook in de gronden bij besluit 1 uit art. 46 genoemd. In het algemeen gesproken zijn de liturgiecommissies ontstaan uit
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
58
een gevoel van onvrede met de bestaande situatie. In vele gevallen was er een vernieuwings- en veranderingsdrang aanwezig, zonder enige Schriftuurlijke basis. Door de besluitvorming van Ommen, en de daarop gebaseerde en volgende synodebesluiten wordt die geest omarmd, in plaats van veroordeeld. C.3.4.4. Door de GS van Ommen wordt nergens de noodzaak, de wenselijkheid en de Schriftuurlijkheid aangetoond van de weg die zij is opgegaan, om een deputaatschap te benoemen die vergaande vrijheid kreeg om allerlei zaken aangaande liturgie en eredienst te onderzoeken. Een vrijheid die ze vervolgens ook nam.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
59
C.7.
EREDIENST: Spreekconcent.
C.7.1.
Materiaal: Generale Synode Ommen 1993, artikel 45. Generale Synode Berkel en Rodenrijs 1996, artikel 58.
C.7.1.1.
GS Ommen 1993, artikel 45. Materiaal: 1. schrijven van de particuliere synode van Friesland dd. 24 februari 1993 met het verzoek de regeling voor spreekconsent voor studenten tot nader order vast te stellen volgens een bijgevoegde regeling; de particuliere synode heeft daarvoor de volgende gronden: 1. de huidige situatie, dat een generale synode steeds weer een besluit van een vroegere generale synode buiten werking stelt, wordt als ongewenst beschouwd. Zowel principieel als praktisch verdient het de voorkeur een blijvende regeling aan te nemen; 2. het argument van de 'nood der kerken' geldt vandaag evenzeer als vroeger (met name waar het gaat om wat kleinere kerken); 3. a. het argument-contra, dat studenten nog niet rijp genoeg zouden zijn voor de kansel kan in z'n algemeenheid enig waarheidsgehalte niet worden ontzegd. Toch mag men aannemen, dat het advies van de senaat der hoogleraren en het onderzoek van de classis de studenten voldoende zullen scheiden in 'rijp' en (te) 'groen'; b. in aanvulling hierop kan gezegd worden, dat, waar slechts zesdejaars en ouder in aanmerking komen voor spreekconsent, er toch ook enige rijpheid qua leeftijd en theologische scholing mag worden verwacht. In ieder geval hebben dergelijke studenten het 'grote' tentamen dogmatiek achter de rug; 4. a. ook ten aanzien van het tweede belangrijke argument-contra, namelijk studievertraging, moet worden toegestemd, dat dit gevaar niet volledig denkbeeldig is. Daartegenover mag zeker worden gesteld, dat de senaat der hoogleraren de aangewezen instantie is om over de studiegang van de studenten te waken; b. dat spreekconsent voor de student zelf waarde heeft als praktische voorbereiding met het oog op het toekomstig ambt, is nooit ontkend. De waardering echter van dit aspect is tegenwoordig positiever; Naar vernomen is, wordt in het binnenkort te verschijnen rapport van deputaten-curatoren gesproken over integratie van een complete praktische stage aan het eind van de theologische studie. Hierin zal ook het voorgaan in de gemeente betrokken zijn. Dit ter illustratie van het boven gestelde. 5. het valt niet in te zien, waarom (na hun doctoraal examen) doorstuderende theologen niet dezelfde mogelijkheden zouden krijgen wat betreft spreekconsent als hun nog niet afgestudeerde collega's. Voor wat hun studie betreft, zie 4a; 2. schrijven van de Gereformeerde Kerk te Goes dd. 22 januari 1993 met het verzoek te besluiten "om ook tot de volgende generale synode studenten aan de Theologische Universiteit te Kampen in de gelegenheid te stellen tot het spreken van een stichtelijk woord in de samenkomsten der gemeente". Besluit 1: aan het verzoek van de particuliere synode van Friesland in deze vorm niet te voldoen. Gronden: 1. de 'nood der kerken' kan leiden tot een noodmaatregel. In die lijn handelden generale synoden sinds 1946, door de betreffende uitspraak van de Generale Synode van Amsterdam 1908 (Acta art. 60) buiten werking te stellen in plaats van weg te nemen. Maar het is onjuist de 'nood der kerken' tot grond te maken onder een blijvende regeling; 2. het spreekconsent in zijn huidige vorm staat niet in het kader van de opleiding, zoals de voorgestelde stage-elementen, maar het dient de kerken, ook al zou er enig nut voor de studenten aan verbonden zijn; 3. een blijvende regeling dat studenten in de theologie voorgaan in de eredienst, kan worden aanvaard wanneer daar voldoende toezicht op is gedurende heel de tijd van het spreekconsent. Hierin voorziet het verzoek van de PS Friesland niet. Besluit 2: 1. aan het curatorium van de Theologische Universiteit de vraag voor te leggen of het spreekconsent een andere vorm kan krijgen in die zin, dat deze mogelijkheid wordt geboden aan studenten die met goed gevolg hun stage-elementen hebben afgerond, met toestemming van de kerken en onder voldoende toezicht vanuit de opleiding; 2. aan het curatorium te vragen, wanneer het antwoord op de vraag onder 1 bevestigend is, eventuele voorstellen in deze richting in de vorm van concepten voor te leggen aan de eerstvolgende generale synode; 3. uit te spreken dat, indien het antwoord op de vraag onder 1 ontkennend is, het aan de volgende generale synode is om dit toezicht te regelen, bijvoorbeeld door het op te dragen aan de classes die spreekconsent verlenen. Gronden: 1. de nu reeds jarenlang geldende gewoonte dat een generale synode steeds weer een besluit van een
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
60
vroegere generale synode buiten werking stelt, is ongewenst; zowel principieel als praktisch verdient het de voorkeur een blijvende regeling aan te nemen; 2. er is nog altijd een betrekkelijk groot aantal kerken dat moeite heeft om predikanten te vinden die in de erediensten kunnen voorgaan; 3. het is door de kerken nooit ontkend, dat aan het spreekconsent een zeker nut voor de student verbonden kan zijn; het kan voor hem een verdere praktische voorbereiding zijn voor de uitoefening van het ambt en het brengt hem dichter bij het leven van de gemeente; 4. een blijvende regeling dat studenten in de theologie voorgaan in de eredienst, kan worden aanvaard, wanneer de praktische voorbereiding door voldoende toezicht gewaarborgd wordt gedurende heel de tijd van het spreekconsent; 5. nu het curatorium van de Theologische Universiteit bezig is plannen te ontwikkelen voor stageelementen in de nieuwe studie-opzet, waarin naar verwachting ook opgenomen zal zijn dat de student zich oefent in het voorgaan in de eredienst onder begeleiding van een predikant, ligt het voor de hand om voor het toezicht over een eventueel spreekconsent hierbij aansluiting te zoeken; 6. mocht het curatorium hiertoe geen mogelijkheid zien, dan zou de classis die het spreekconsent verleent, dit toezicht kunnen regelen, bijvoorbeeld door een predikant als mentor toe te wijzen aan de betrokken student. Besluit 3: aan het verzoek van de Gereformeerde Kerk te Goes te voldoen door de besluiten betreffende het spreken van een stichtelijk woord door studenten aan de Theologische Universiteit genomen door de Generale Synoden van Amsterdam 1908 (Acta art. 60), 's-Gravenhage 1914 (Acta art. 77) en Kampen 1951 (Acta art. 70) tot de eerstvolgende generale synode buiten werking te stellen, met inachtneming van de regels gesteld door de Generale Synode van Bunschoten-Spakenburg 1958--1959 (Acta art. 30) en van Kampen 1975 (Acta art. 62). Gronden: 1. hoewel door de Gereformeerde Kerk te Goes verzuimd werd gronden aan te geven, waardoor ten onrechte de indruk zou kunnen ontstaan dat het buiten werking stellen van de betreffende synodebesluiten een gewoonte zou zijn geworden, werd de nood van de kerken onder de aandacht gebracht door de Particuliere Synode van Friesland 1993 in haar schrijven over spreekconsent dd. 24 februari 1993. Evenals tijdens de Generale Synode van Leeuwarden 1990 (Acta art. 75) werd vastgesteld, hebben nog veel kerken te kampen met moeite in de preekvoorziening; 2. omdat er nog geen betere vorm van spreekconsent voorhanden is en de huidige vorm inmiddels jarenlang geaccepteerd werd, is het niet onoverkomelijk nog eenmaal de genoemde synodebesluiten buiten werking te stellen. C.7.1.2.
Generale Synode Berkel en Rodenrijs 1996, artikel 58: Materiaal: 1. brief van de Particuliere Synode Overijssel dd. 21 februari 1996 met het verzoek, steun te geven aan een door haar gegeven interpretatie van een besluit van de Generale Synode Groningen-Zuid 1978 (Acta art. 109) betreffende de duur van het spreekconsent van hen die na hun doctoraal examen nog doorstuderen; de interpretatie van de PS Overijssel luidt: "de kerkelijke positie van een student verandert niet door het afleggen van een doctoraal examen. Dus kan hij nog steeds spreekconsent aanvragen. Maar hij mag dat niet ontvangen als hij voorheen de termijn van 12 maanden al had volgemaakt. Zijn doctorale examen geeft hem geen 'nieuwe' bevoegdheid in deze zaak"; 2. paragraaf 6.6 van het rapport van deputaten-curatoren, welke als volgt luidt: "De synode [nl. van Ommen 1993] stelde in het kader van haar besluit inzake een voorstel met betrekking tot het spreekconsent aan curatoren de vraag of het spreekconsent een andere vorm kon krijgen in die zin dat deze mogelijkheid wordt geboden aan studenten die met goed gevolg hun stage-elementen hebben afgerond, met toestemming van de kerken en onder voldoende begeleiding vanuit de opleiding (Acta art. 45, besluit 2.1). Op deze vraag antwoorden curatoren na overleg met de senaat het volgende. a. Het hele nieuwe studieprogramma (inclusief de praktijkoriëntatie) biedt huns inziens geen ruimte om de studenten de mogelijkheid van een spreekconsent aan te bieden. De begeleiding in de praktijkoriëntatie vindt gericht plaats, in een bepaalde gemeente, en is daarom niet geschikt voor een algemeen spreekconsent. Bovendien is het zo dat de afronding van de praktijkoriëntatie tevens de laatste fase van de studie als geheel is. b. Een andere zaak is het verlenen van een spreekconsent -- aan studenten die hun doctorale studie hebben voltooid, maar daarna eerst nog een extra, uitgebreide stage volgen of hun studie voortzetten; -- in bijzondere gevallen aan anderen dan genoemde studenten. Curatoren zijn van oordeel dat de synode er goed aan zal doen in een nader te treffen regeling (Acta Generale Synode van Ommen 1993 art. 45, besluit 2.3) een en ander verder uit te werken". Besluit 1: aan het verzoek van de Particuliere Synode Overijssel 1996 te voldoen, door uit te spreken dat het besluit van de Generale Synode Groningen-Zuid 1978, Acta art. 109, inhield dat een student die spreekconsent kreeg niet langer dan 12 maanden van die bevoegdheid gebruik mocht maken.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
61
Grond: het besluit van de Generale Synode Groningen-Zuid 1978 kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd, maar de daarbij aangevoerde overwegingen maken duidelijk dat de door de Particuliere Synode Overijssel 1996 aangedragen interpretatie de juiste is. Besluit 2: 1. te constateren dat het besluit van de Generale Synode Amsterdam 1908, Acta art. 60, gehandhaafd door de Generale Synode 's-Gravenhage 1914, Acta art. 77, in de kerken rechtskracht heeft, te weten: "...dat aan studenten in de theologie, die nog geen praeparatoir examen voor de classis deden, het optreden voor de gemeente niet meer zal worden toegestaan en de kerken met dit besluit opzettelijk in kennis te stellen en op naleving ervan bij haar aan te dringen"; 2. de suggestie van deputaten-curatoren niet over te nemen; 3. uit te spreken dat de lopende spreekconsenten geldigheid hebben tot de data die zijn bepaald door de classes die deze consenten verleenden. Gronden: 1. vanuit de kerken ligt geen verzoek bij de synode om het besluit van de Generale Synode Amsterdam 1908, gehandhaafd door de Generale Synode 's-Gravenhage 1914, opnieuw buiten werking te stellen; ook het verzoek van de Particuliere Synode Overijssel 1996 is niet als zodanig aan te merken; 2. deputaten-curatoren van de Theologische Universiteit richten zich blijkens paragraaf 6.6 van hun rapport op de situatie van studenten c.q. doctorandi; de kerken daarentegen kenden het spreekconsent steeds toe op grond van de nood van de kerken en niet op grond van het eventuele nut van het spreekconsent voor studenten; de Generale Synode Groningen-Zuid 1978 overwoog al dat het consent niet behoort uit te groeien tot een instituut ten gerieve van studenten; 3. wanneer de kerken het spreekconsent een andere basis willen geven, nl. het nut voor doorstuderende studenten, kan dit alleen in de weg van revisie van het besluit van de Generale Synode Amsterdam 1908, gehandhaafd door de Generale Synode 's-Gravenhage 1914, tot stand komen.
C.7.2.
Overwegingen
C.7.2.1. GS Amsterdam 1908 (Acta art. 60) sprak uit, niet meer toe te staan, dat studenten in de theologie, die nog geen preparatoir examen hebben afgelegd, optreden voor de gemeente. C.7.2.2. GS Den Haag 1914 (Acta art. 77, sub a) handhaafde de uitspraak van GS Amsterdam 1908 en verscherpte de regels (Acta art. 77, sub c), omdat verschillende kerken zich niets aantrokken van de uitspraak van Amsterdam. Den Haag eiste van kandidaten bij het preparatoir examen een schriftelijke verklaring, dat zij het betreffende besluit van Amsterdam niet hadden overtreden. C.7.2.3. GS Groningen 1946 stelde het besluit betreffende besluit van GS Amsterdam 1908 (Acta art. 60) en GS Den Haag 1914 (Acta art. 77, sub a en c) buiten werking tot aan de volgende synode. Tevens werd een regeling vastgesteld, waaraan moest worden voldaan om spreekconsent te verkrijgen. Bij het lezen van de verzoeken, ontstaat de indruk, dat er behoefte was aan een uniforme regeling m.b.t. het verlenen van spreekconsent door classes. C.7.2.4. GS Kampen 1951 (Acta art. 70) handhaaft het besluit van GS Amsterdam 1908, maar in art. 173 wordt besloten om de aanscherping van GS Den Haag 1914 (Acta art. 77, lid c) niet te handhaven. C.7.2.5. GS Berkel en Rodenrijs 1952 besluit om de uitspraken van GS Amsterdam 1908, GS Den Haag 1914 en GS Kampen 1951 tot de volgende generale synode buiten werking stellen (Acta art. 99). Ook werd besloten tot een regeling (vergelijkbaar met die van GS Groningen 1946) waaraan het aanvragen van spreekconsent moest voldoen. Argumenten voor het buiten werking stellen van de besluiten van GS Amsterdam 1908, GS Den Haag 1914 en GS Kampen 1951 zijn steeds het grote tekort aan predikanten. Vaak is de situatie zo, dat er maar ruim de helft aan predikanten is op het totale aantal gemeenten. Vaak gaat het ook om veel kleine gemeenten, die zelf geen predikant kunnen beroepen. C.7.2.6. Op GS Groningen-Zuid 1978 lag het verzoek van de kerken van Goes en Zutphen om de betreffende besluiten van GS Amsterdam 1908, GS Den Haag 1914 en GS Kampen 1951,
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
62
definitief buiten werking te stellen en dat met inachtneming van het door GS Kampen 1975 (Acta art. 62) beslotene, en dat voortaan is toegestaan aan studenten van de Theologische Hogeschool te Kampen voor te gaan in de samenkomsten van de gemeente voor het spreken van een stichtelijk woord. De synode wees het verzoek van beide kerken af en handhaafde de tot dan toe gevolgde lijn sinds de Vrijmaking 1946. Zij stelde dus opnieuw genoemde besluiten buiten werking tot de volgende synode. Tevens nam zij een besluit inzake kandidaten in de theologie, die zich voorbereiden op het doctoraal examen, om opnieuw in aanmerking te komen voor twaalf maanden spreekconsent. De synode besluit aan dit verzoek niet te voldoen. De termijn voor spreekconsent blijft gehandhaafd op 12 maanden. Ook wordt er op gewezen, dat het accent niet moet verschuiven van de nood in de kerken naar nuttigheid voor de studenten. Ook door de volgende synodes tot aan GS Leeuwarden 1990 werden steeds, vanwege het grote tekort aan predikanten en de nood die dat met zich meebracht voor vacante gemeenten, de besluiten van GS Amsterdam 1908, GS Den Haag 1914 en GS Kampen 1951 tot de volgende generale synode buiten werking gesteld en werd steeds gewezen op de regels zoals vastgesteld door GS Berkel en Rodenrijs 1952. C.7.2.7. Op GS Leeuwarden 1990 werd opnieuw een verzoek tot het buiten werking stellen gedaan door een gemeente (Acta art. 75). Ter vergadering werd opgemerkt, dat de kerken met spreekconsent niet gediend zijn. Wettig genomen besluiten worden op die manier permanent buiten werking gesteld. Ook wordt er ter synode op gewezen, of het spreekconsent niet een goede mogelijkheid zou zijn voor praktische vorming van studenten. De synode besluit om opnieuw de betreffende besluiten van GS Amsterdam 1908, GS Den Haag 1914 en GS Kampen 1951 tot de volgende generale synode buiten werking te stellen. Tevens wijst zij er op, dat wanneer men het spreekconsent wil ingebouwd zien in de praktische vorming als student, er een revisieverzoek zal moeten worden ingediend. C. 7.2.8. Concluderend kunnen we zeggen, dat voorgaande synodes steeds het spreekconsent hebben verleend tot aan de volgende generale synode. Hierdoor werd steeds benadrukt dat het een noodmaatregel betrof en dat de regel was naar hetgeen GS Amsterdam 1908 had besloten. Spreekconsent werd steeds verleend met als grond de grote predikantennood in de kerken. Er werd slechts één keer van deze gang van zaken afgeweken door GS Kampen 1951. Soms werd geprobeerd om een andere grond aan te voeren, namelijk het nut voor de student, maar dit werd steeds afgewezen als zijnde geen grond voor spreekconsent. Pas op GS Leeuwarden werd voor het eerst gesproken over het spreekconsent als praktische vorming voor de student. C.7.2.9. Op GS Ommen 1993 (Acta art. 45) lag reeds een verzoek van de PS Friesland, om een blijvende regeling aan te nemen, omdat men het niet gewenst achtte dat besluiten steeds maar buiten werking werden gesteld. Ook lag er een verzoek van de kerk te Goes om studenten opnieuw in de gelegenheid te stellen om een stichtelijk woord te spreken in de erediensten. De synode wees het verzoek van de PS Friesland af. Als grond werd genoemd, dat de nood der kerken kan leiden tot een noodmaatregel. Maar dat het onjuist zou zijn de nood der kerken tot grond te maken voor een blijvende regeling. Tevens dat het spreekconsent in de huidige vorm niet staat in het kader van de opleiding, zoals de voorgestelde stageelementen. Ook wordt besloten dat men aan het curatorium van de TU de vraag wil voorleggen of het spreekconsent een andere vorm kan krijgen, in die zin dat de mogelijkheid hiertoe wordt geboden aan studenten die met goed gevolg hun stage elementen hebben afgerond, met toestemming van de kerken en onder voldoende toezicht vanuit de opleiding. Het verzoek van de kerk te Goes werd gehonoreerd, zoals sinds 1946 steeds gehandeld was. Op de volgende synode zal dan het advies van deputaten curatoren worden besproken en tevens wanneer deputaten curatoren geen mogelijkheid zien om het spreekconsent te regelen met toezicht vanuit de opleiding, het aan de volgende synode is om het spreekconsent te regelen. C.7.2.10. GS Berkel en Rodenrijs 1996 (Acta art. 58) handelt over een brief van de PS Overijssel over een interpretatie van een besluit van GS Groningen-Zuid 1978 (Acta art. 109) betreffende de duur van het spreekconsent. Zij besluit dat de betreffende interpretatie door deze GS
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
63
gegeven volgens haar juist is en dat het spreekconsent maximaal 12 maanden is. Ook komt aan de orde het rapport van deputaten curatoren paragraaf 6.6 over de vraag of het spreekconsent een andere vorm kan krijgen. Deputaten rapporteren, dat het hele nieuwe studieprogramma huns inziens geen ruimte biedt om studenten de mogelijkheid van een spreekconsent aan te bieden. De begeleiding in de praktijk vindt gericht plaats, in een bepaalde gemeente en is daarom niet geschikt voor een algemeen spreekconsent. De synode besluit dan ook dat het betreffende besluit van GS Amsterdam 1908 (Acta art. 60) gehandhaafd door GS Den Haag 1914 (Acta art. 77) in de kerken rechtskracht heeft. C.7.2.11. Concluderend kunnen we zeggen dat tot en met GS Ommen 1993 de besluiten van GS Amsterdam 1908, GS Den Haag 1914 en GS Kampen 1951 buiten werking werden gesteld. Tevens dat er een andere denklijn wordt ingebracht om de grond voor en het karakter van het spreekconsent te veranderen. Tenslotte dat die andere denklijn op GS Berkel en Rodenrijs 1996 niet wordt voortgezet; tevens dat het besluit van GS Amsterdam 1908, gehandhaafd door GS Den Haag 1914, niet opnieuw buiten werking wordt gesteld.
C.7.3.
Besluit. De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat de besluiten van GS Ommen 1993, in artikel 45, en GS Berkel en Rodenrijs 1996, in artikel 58, t.a.v. het spreekconsent gehandhaafd blijven en dat de kerken daaraan gebonden zijn.
C.7.4.
Gronden.
C.7.4.1. GS Ommen 1993 (Acta artikel 45) wijkt niet af van de lijn die al vanaf 1946 werd gevolgd, namelijk dat vanwege het grote aantal predikantsvacatures en de nood dienaangaande in de vacante kerken, de besluiten van GS Amsterdam 1908, GS Den Haag 1914 en GS Kampen 1951 buiten werking moesten worden gesteld. C.7.4.2. Het onderzoek naar het wijzigen van de grond en het karakter van het spreekconsent werden door GS Berkel en Rodenrijs 1996 afgewezen. C.7.4.3. Slechts een verzoek om buiten werking stelling van bepaalde besluiten aan een generale synode kan reden zijn om op het besluit terug te komen. C.7.4.4. Een verzoek tot revisie of een verzoek tot het buiten werking stellen van de besluiten van GS Amsterdam 1908, GS Den Haag 1914 en GS Kampen 1951 ligt er niet, zodat de kerken aan het betreffende besluit van GS Berkel en Rodenrijs 1996 gebonden zijn.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
64
E.1.
BETREKKINGEN BUITENLANDSE KERKEN: Buitenlandse betrekkingen
E.1.1.
Materiaal Generale Synode Leeuwarden 1990, artikel 93 Generale Synode Ommen 1993, artikel 68-82 Generale Synode Berkel & Rodenrijs 1996, artikel 85, 86, 88-94 Generale Synode Leusden 1999, artikel 89, 90,92-98 Generale Synode Zuidhorn 2002/2003, artikel 133-141, 144-194 Generale Synode Mariënberg 2005, artikel 25 (J)
E.1.1.1.
GS Leeuwarden 1990, artikel 93 Voorste! over de regels voor zusterkerkrelaties Materiaal 1. rapport van deputaten BBK, hoofdstuk 9, Regels voor kerkelijke relaties met kerken in het buitenland; 2. aanvullend rapport van deputaten BBK, hoofdstuk 7, Regels voor kerkelijke relaties met kerken in het buitenland. Besluit 1: met inachtneming van art. 47 KO en rekening houdend met de overwegingen a t/m e van art. 139 van de Acta van de Generale Synode van Groningen-Zuid 1978 de volgende regels vast te stellen voor het aangaan en onderhouden van zusterkerkrelaties met kerken in het buitenland: REGELS VOOR HET AANGAAN EN ONDERHOUDEN VAN ZUSTERKERKRELATIES MET KERKEN IN HET BUITENLAND 1. Inhoud van de zusterkerkrelatie Een zusterkerkrelatie met buitenlandse kerken houdt in het naar gereformeerd belijden erkennen van elkaar als ware kerken van de Here Jezus Christus en het dienovereenkomstig oefenen van kerkelijke gemeenschap. 2. Het aangaan van zusterkerkrelaties De Gereformeerde Kerken in Nederland zullen eerst een zusterkerkrelatie met een buitenlandse kerk aangaan nadat zij zich, met name door middel van deputaten, ervan vergewist hebben, dat deze kerken de gereformeerde belijdenis van het Woord van God niet slechts officieel hebben aanvaard, maar ook metterdaad tot gelding doen komen in hun kerkelijke praktijk van leer, eredienst, kerkregering en tucht. Daarbij zal er rekening mee moeten worden gehouden, 2.1. dat de Here Christus zijn kerk onder verschillende volken, die elk door hun bijzondere geografische ligging, historie en cultuur zijn bepaald, vergadert, zodat buitenlandse kerken om verschillen op ondergeschikte punten inzake wijze van belijden, liturgie, kerkorde en praktijk niet veroordeeld zullen worden; 2.2. dat wanneer er sprake is van relaties met derden, zorgvuldig dient te worden nagegaan, wat deze relaties voor de desbetreffende kerk betekenen om zo de waarde, de zin en eventueel de wijze van aangaan en/of oefening van een zusterkerkrelatie te beoordelen; 2.3. dat er in bepaalde landen meer dan één verband van kerken kan bestaan dat erkend dient te worden als verband van ware kerken van onze Here Jezus Christus. Daarom kan de mogelijkheid van een relatie met meer dan één verband van kerken in hetzelfde land niet altijd zonder meer uitgesloten worden. In een dergelijke situatie van ‘dubbele correspondentie’ zal vanwege Christus’ gebod tot eenheid niet worden berust, maar zij zal onderwerp van gesprek dienen te blijven. 3. Regels voor het beoefenen van zusterkerkrelaties Indien een zusterkerkrelatie met een kerk in het buitenland is aangegaan, zal deze geoefend worden aan de hand van enige regels, die dienen om als gereformeerde ker ken samen bij de belijdenis van Gods Woord te blijven en elkaar te helpen, te be moedigen en op te scherpen in het in woord en daad getuigen zijn van de Here Jezus Christus in deze wereld. Daarvoor zullen tenminste de volgende regels gelden: 3.1. De kerken zullen over en weer op elkaar toezien, dat in leer, kerkregering, tucht en eredienst niet afgeweken wordt van de gereformeerde leer. 3.2. De kerken zullen elkaar informeren over de besluiten van de meeste vergaderingen, indien mogelijk door toezending van de Acta ervan of anders tenminste door toezending van de voor de desbetreffende kerk relevante besluiten (waar mogelijk, in vertaling). 3.3. De kerken zullen elkaar informeren met betrekking tot het aangaan van relaties met derden. 3.4. De kerken zullen elkaars attestaties aanvaarden, wat ook betekent het toelaten van de leden van de desbetreffende kerken tot de sacramenten op vertoon van die attestaties. 3.5. De kerken stellen in principe de kansels voor elkaars predikanten open met inachtneming van de bepalingen, voor het eigen kerkverband aanvaard.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
65
Er zal naar worden gestreefd in de beoefening van de relatie ook de volgende bepalingen te doen gelden: 3.6. In geval van wijzigingen van of aanvullingen op de belijdenis, kerkorde of liturgische formulieren die inhoudelijk van confessionele aard zijn, zal op dit voornemen bij de zusterkerken bijzondere aandacht worden gevestigd, zodat zoveel mogelijk overleg voor de definitieve besluitvorming kan plaatsvinden. 3.7. De kerken zullen elkaars afgevaardigden op hun meeste vergaderingen ontvangen en hen uitnodigen zitting te nemen als adviseurs, zoveel dit mogelijk is. Grond: de aard van de zusterkerkrelatie brengt mee dat er regels voor de onderlinge betrekkingen worden vastgesteld en nageleefd. Besluit 2: de relatievorm ‘voorlopige relatie van kerkelijk contact’ niet meer aan te gaan. Grond: het is gebleken dat deze relatievorm in de praktijk niet voldoet. Besluit 3: 1. deputaten op het punt van het indienen van voorstellen met betrekking tot de formulering van de regels voor zusterkerkrelaties onder dank te dechargeren; 2. nieuw te benoemen deputaten op te dragen: a. aan de kerken waarmee een zusterkerkrelatie wordt onderhouden, de opnieuw geformuleerde ‘Regels voor Zusterkerkrelaties’ - waar nodig in Engelse vertaling-toe te zenden met het verzoek ermee in te stemmen de zusterkerkrelatie te blijven onderhouden op basis van de opnieuw geformuleerde regels; b. met de kerken waarmee de’voorlopige relatie van kerkelijk contact’ wordt onderhouden en met de kerken aan wie dit contact is aangeboden de nieuwe situatie te bespreken; c. van hun bevindingen verslag te doen aan de volgende generale synode. Gronden: 1. deputaten hebben hun werk naar behoren verricht; 2. de zusterkerken zullen in de gelegenheid gesteld moeten worden de opnieuw geformuleerde regels voor zusterkerkrelaties te overwegen.
E.1.1.2.
GS Ommen, artikel 68 Regels voor het beoefenen van zusterkerkrelaties Materiaal: 1. aanvullend rapport Deputaten betrekkingen met de buitenlandse kerken, hoofdstuk 1; 2. archief BBK (sectie III): 'fraternal relations between churches' en 'critique of rules presented by the Dutch and Canadian', vastgesteld door de General Assembly of the Free Church of Scotland 1992. Besluit 1: de regels voor het beoefenen van zusterkerkrelaties als volgt te herzien: Indien een zusterkerkrelatie met een kerk in het buitenland is aangegaan, zal deze geoefend worden aan de hand van enige regels, die dienen om als gereformeerde kerken samen bij de belijdenis van Gods Woord te blijven en elkaar te helpen, te bemoedigen en op te scherpen in het in woord en daad getuigen zijn van de Here Jezus Christus in deze wereld. Daarvoor zullen van Nederlandse zijde de volgende regels gelden: 1. De kerken zullen elkaar zo veel mogelijk bijstaan in de handhaving, verdediging en bevordering van de gereformeerde belijdenis naar de Schriften in leer, kerkregering, tucht en eredienst. 2. De kerken zullen elkaar informeren over de besluiten van de meeste vergaderingen, indien mogelijk door toezending van de Acta ervan of anders tenminste door toezending van de voor de desbetreffende kerk relevante besluiten (waar mogelijk in vertaling). 3. De kerken zullen elkaar informeren met betrekking tot het aangaan van zusterkerkrelaties met derden. 4. De kerken zullen elkaars attestaties aanvaarden; zij zullen ook de leden van de desbetreffende kerken toelaten tot de sacramenten op vertoon van een genoegzaam kerkelijk attest. 5. De kerken stellen in principe de kansels voor elkaars predikanten open met inachtneming van de bepalingen, voor het eigen kerkverband aanvaard. Er zal naar worden gestreefd in de beoefening van de relatie ook de volgende regels te doen gelden: 6. In geval van wijzigingen van of aanvullingen op de belijdenis, kerkorde of liturgische formulieren die inhoudelijk van confessionele aard zijn, zal op het voornemen hiertoe bij de zusterkerken bijzondere aandacht worden gevestigd, zodat zo veel mogelijk overleg voor de definitieve besluitvorming kan plaatsvinden. 7. De kerken zullen elkaars afgevaardigden op hun meeste vergaderingen ontvangen en hen uitnodigen
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
66
zitting te nemen als adviseurs, zoveel dit mogelijk is. Besluit 2: uit te spreken dat indien een buitenlandse kerk eigen regels voor kerkelijke relaties heeft, dit het aangaan en beoefenen van een zusterkerkrelatie niet in de weg hoeft te staan, indien er geen tegenstrijdigheid is tussen de regels van de buitenlandse kerk en die van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Gronden: 1. deputaten hebben aangetoond, dat indien de oude regel 1 gehandhaafd blijft dit voor steeds terugkerende moeite zal zorgen; dat is met name gebleken na het aanbod van een zusterkerkrelatie aan de Free Church of Scotland; ook andere kerken met een presbyteriaanse achtergrond hebben moeite met 'de eerste regel van Leeuwarden'; trouwe kerken van de Here Jezus Christus herkennen elkaar, maar staan niet argwanend tegenover elkaar; 2. de positieve formulering elkaar bijstaan impliceert niet alleen het op elkaar toezien, maar vooral ook de wederzijdse verantwoordelijkheid; 3. voor de Canadese kerken, die een soortgelijke regel 1 hadden, was de onder grond 1 genoemde moeite aanleiding haar regels te wijzigen; de Free Church of Scotland heeft inmiddels positief hierop gereageerd; 4. de oude regel 3 heeft misverstand gewekt; het is nooit de bedoeling geweest dat élke relatie (van welke aard ook) zou worden gemeld; 5. bij overlegging van attestaties gaat het om toelating tot lid van een kerk, maar de toelating tot de sacramenten kan ook op grond van een attest als genoegzame verklaring van de kerkeraad van de betrokkene; 6. bij het karakter van een zusterkerkrelatie past niet het eenzijdig opleggen van regels voor het beoefenen van die relatie; zelfs de schijn dat dat de bedoeling is moet worden vermeden; bovendien moet de historische ontwikkeling van zusterkerken worden gerespecteerd die op punten andere gebruiken kennen dan wij (art. 47 KO).
E.1.1.3.
GS Ommen 1993, artikel 69 Betrekkingen buitenlandse kerken: de Angelsaksische landen Materiaal: 1. rapport Deputaten betrekkingen met de buitenlandse kerken, deel I, hoofdstuk 5, met bijlagen 6--8; 2. aanvullend rapport Deputaten betrekkingen met de buitenlandse kerken, hoofdstuk 4, met bijlagen 4-6; 3. archief BBK, sectie III; 4. brief van de Gereformeerde Kerk te Alphen aan de Rijn dd. 7 april 1993, die sinds medio 1991 intensieve contacten heeft met de gemeente te Accrington; hierin verzoekt de raad van die kerk dringend de steun aan de hulpbehoevende kerk te Accrington voort te zetten en zo mogelijk uit te breiden, dit laatste met name met het oog op de noodzaak van een goed eigen kerkgebouw; 5. brief van de Gereformeerde Kerk te 's-Hertogenbosch dd. 15 februari 1993, die contacten heeft via de huisgemeente te Paramaribo met de predikant van de Orthodox Presbyterian Church, ds. K. Hubenthal; hierin verzoekt de raad van 's-Hertogenbosch de gesprekken met de OPC te intensiveren. Besluit 1: met dankbaarheid vast te stellen dat de Reformed Presbyterian Church of Ireland de aangeboden zusterkerkrelatie heeft aanvaard. Besluit 2: volgens de geldende regels de zusterkerkrelatie te blijven oefenen met: de Canadian Reformed Churches, de Reformed Church in the United States, de Free Reformed Churches of Australia, de Evangelical Presbyterian Church of Ireland, de Reformed Presbyterian Church of Ireland. Besluit 3: het aanbod van de zusterkerkrelatie aan de Free Church of Scotland te handhaven. Grond: de regels die de Free Church of Scotland in 1992 opstelde voor 'fraternal relations between churches' zijn niet strijdig met onze regels voor zusterkerkrelaties; elk van beide kerken zal handelen naar de daarvoor door haar vastgestelde regels. Besluit 4:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
67
uit te spreken dat er naar gestreefd moet worden een zusterkerkrelatie aan te gaan met de Presbyterian Church of Eastern Australia en met het oog hierop het contact met deze kerk voort te zetten. Gronden: 1. de PCEA is blijkens haar leer, dienst, kerkregering en tucht als een ware kerk van onze Here Jezus Christus aan te merken; 2. gezien de zusterkerkrelatie met de Free Reformed Churches of Australia is het niet gewenst nu reeds de zusterkerkrelatie aan te bieden aan de PCEA. Besluit 5: het contact voort te zetten en zo mogelijk te intensiveren met: de Orthodox Presbyterian Church, de Reformed Churches of New Zealand, de Presbyterian Association in England en de 'interim presbytery', de Ely Reformed Church te Cardiff. Besluit 6: goed te keuren dat deputaten financiële steun hebben verleend aan de East Hull Presbyterian Church. Besluit 7: nieuw te benoemen deputaten op te dragen: 1. met de FRCA door te spreken over de voortgang van de contacten met de PCEA en de RCNZ; 2. de synode van de FRCA regelmatig een bezoek te brengen, omdat voortzetting van het gesprek met de FRCA nodig blijkt over verschillen in benadering inzake contacten met de presbyteriaanse kerken en het lidmaatschap van de Internationale Conferentie van Gereformeerde Kerken (ICRC); 3. met betrekking tot de EPCI afhankelijk van de ontwikkeling en van het werk te Accrington en van de financiële nood daar, dit werk financieel te steunen tot een bedrag van maximaal ƒ 20.000,-- per jaar; 4. de uitspraak van de synode van Ommen dat de PCEA een trouwe kerk van onze Here Jezus Christus is, mede te delen aan de PCEA en de FRCA; 5. met deputaten van de CanRC en de RCUS contact te onderhouden over het verloop van de gesprekken met de OPC; 6. met betrekking tot de PAE: 1. desgevraagd door middel van een waarnemer de vergadering van de Council van de PAE en de 'interim presbytery' bij te wonen; 2. waar mogelijk de uitbouw van de PAE in gereformeerde richting te bevorderen; 3. overleg te blijven voeren met plaatselijke kerken in Nederland die steun bieden aan de bij de PAE aangesloten kerken; 4. de East Hull Presbyterian Church te steunen tot een bedrag van maximaal ƒ 30.000,-- per jaar; 7. met betrekking tot de Ely Reformed Church te Cardiff de volgende synode te dienen met: 1. een studierapport met een duidelijke beoordeling van de 'Subordinate Standards'; 2. een voorstel inzake een eventuele nauwere relatie met deze kerk; 8. de ontwikkelingen in en rond de Christian Reformed Churches te blijven volgen, en alert te zijn op mogelijkheden deze in gereformeerde zin te beïnvloeden.
E.1.1.4.
GS Ommen 1993, artikel 70 Betrekkingen buitenlandse kerken: Europa en Afrika Materiaal: 1.rapport Deputaten betrekkingen met de buitenlandse kerken, deel I, hoofdstuk 7, met bijlagen 10--16; 2.aanvullend rapport Deputaten betrekkingen met de buitenlandse kerken, hoofdstuk 6; 3.archief BBK, sectie IV. Besluit 1: met dankbaarheid vast te stellen, dat de Eglise Réformée Confessante au Zaïre de aangeboden zusterkerkrelatie heeft aanvaard. Besluit 2: volgens de geldende regels de zusterkerkrelatie te blijven oefenen met: de Eglise Réformée Confessante au Zaïre, die Vrye Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika. Besluit 3: het contact voort te zetten met: de Union des Eglises Réformées Evangéliques Independantes de France, de Greec Evangelical Church,
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
68
de Iglesias Reformadas de Espana, de Iglesia Christiani Reformada (Madrid), de Igreja Evangelica Reformada (Portugal), die Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika, die Nederduitse Gereformeerde Kerk in Suid-Afrika, de African Evangelical Presbyterian Church of East Africa, de Reformed Church of East Africa, de Nongo u Kristu u Ken Sudan nen Tiv (Nigeria). Besluit 4: goed te keuren dat deputaten: 1. ongeveer ƒ 5.000,-- hebben geschonken ter ondersteuning van een gereformeerde bijbelcursus uitgaande van de EREI in Parijs; 2. de machtiging tot gemeentetoerusting en theologische opleiding in Zaïre hebben overgedragen aan de kerk te Spakenburg-Zuid; 3. aan het oprichten van het Zaïre Coördination Committee hebben meegewerkt en vervolgens als lid zijn toegetreden; 4. een beleid hebben vastgesteld en geëffectueerd met betrekking tot financiële hulp bij kerkbouw in Zaïre, mede gelet op het feit dat gebleken is, dat de kerk te Spakenburg-Zuid tot deze verstrekking van hulp niet bereid gevonden werd; 5. ƒ 25.000,-- extra hebben uitgetrokken om de aankoop van een stuk grond plus een tot kerk te verbouwen huis in Lubumbashi-Centrum te kunnen realiseren. Besluit 5: nieuw te benoemen deputaten op te dragen dan wel te machtigen om: 1. met betrekking tot de EREI alert te zijn op de verdere ontwikkelingen in deze kerken met name nu ook 'de vrouw in het ambt' ingang krijgt; deputaten dienen de volgende synode te adviseren in hoeverre het zinvol blijft de contacten met deze kerken voort te zetten, met name met de gemeente te Parijs; 2. met betrekking tot de GEC de volgende synode te adviseren of het zin heeft de contacten aan te houden, nu van hen geen reactie op onze correspondentie is ontvangen, terwijl hun lidmaatschap van de WCC, WARC en de GOR wordt voortgezet; 3. te blijven werken aan de totstandkoming van een gereformeerd kerkverband in Spanje met een gereformeerde kerkorde; onder door BBK te stellen voorwaarden per jaar ƒ 15.000,-- als steun aan de IRE beschikbaar te stellen voor kerkelijke projecten; eenmalig een bedrag van ƒ 15.000,-- aan niet gebruikte gelden over 1992 te gebruiken voor emeritaatsvoorziening van ds. J. de Segovia van de ICR te Madrid; 4. de eerstvolgende synode te rapporteren over de wenselijkheid van het aanhouden van de contacten met de IER in Portugal; 5. ten aanzien van Zuid-Afrika: 1. zonodig de VGKSA te bezoeken, mede in verband met hun opstelling tot de GKSA; 2 de GKSA te blijven aanspreken op haar zusterkerkrelatie met de Nederlands Gereformeerde Kerken, zulks in nauw overleg met de VGKSA; 3. alert te zijn op de ontwikkeling in de NGK in Suid-Afrika en een volgende synode te rapporteren over het al of niet gewenst zijn van voortzetting van de contacten; 6. een bezoek te brengen aan de AEPCEA en de RCEA in Kenia met als opdracht: 1. nadere informatie te verzamelen over de RCEA, onder andere over de theologische opleiding en de bibliotheek; 2. in het licht van het voorgaande te bezien of het gewenst en mogelijk is gastcolleges te verzorgen aan de theologische opleiding; 3. nadere informatie in te winnen over de AEPCEA; 4. de volgende synode te adviseren over de contacten met deze kerken; 7. de TIV-kerken in Nigeria alsnog te bezoeken, teneinde de eerstkomende synode te kunnen adviseren over de wijze waarop met deze kerken de contacten kunnen worden onderhouden, dan wel niet langer meer dienen te worden voortgezet; 8. ten aanzien van de ERCZ: 1. te beoordelen of een bezoek aan een 'synode national' te Mbuyi noodzakelijk is; 2. akkoord te gaan met de reeds voor 1993 vastgestelde steun voor kerkbouwprojecten. Grond (ad 8.1): de kerk te Spakenburg-Zuid heeft reeds twee predikanten ter plaatse die speciaal belast zijn met kerkelijk opbouwwerk in de ruimste zin van het woord.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
69
Besluit 6: in overleg met de Stichting Fundament en eventueel de kerk te Hattem als zendende kerk voor Ukraine namens de Gelderse kerken alert te zijn op ontwikkelingen in Oost-Europa ten einde de mogelijkheid te benutten zich als Gereformeerde Kerken in Nederland aldaar te presenteren. Grond: naast het werk van de Stichting Fundament kunnen meer officiële contacten van de Gereformeerde Kerken in Nederland met de Oosteuropese broederschap in reformatorische zin heel waardevol zijn. E.1.1.5.
GS Ommen 1993, artikel 71 Betrekkingen buitenlandse kerken: Europa en Afrika, Benin Materiaal: 1. aanvullend rapport Deputaten betrekkingen met de buitenlandse kerken, hoofdstuk 6; 2.brief BBK dd. 7 juni 1993, waarin deputaten voorstellen doen inzake de Eglise Réformée Confessante au Benin (ERCB); als tweede aanvullend rapport op te nemen in de Acta; 3. archief BBK, sectie IV. Besluit 1: nieuw te benoemen deputaten te machtigen: 1. de door de Eglise Réformée Confessante au Benin (ERCB) gevraagde 'geestelijke samenwerking' aan te gaan en in dat kader kerkelijke hulp te bieden op part-time basis; 2. met de vereniging De Verre Naasten (DVN) een samenwerking aan te gaan om iemand uit te zenden, die dit werk gaat doen, waarbij de bedoelde persoon --samen door DVN en deputaten BBK wordt benoemd; --in dienst komt van DVN; --voor het 'kerkelijk' werk verantwoording aflegt aan deputaten BBK; 3. de helft van de kosten te vergoeden aan DVN met een maximum van ƒ 50.000,-- per jaar; 4. voor deze hulpverlening een plaatselijke gemeente te zoeken die dit werk van deputaten BBK overneemt met akkoord van DVN. Gronden: 1. de ERCB in Benin is op de weg van onze kerken geplaatst en zij heeft in de naam van de Here Christus om geestelijke samenwerking gevraagd; wij kunnen hun bestaan en hun noden niet negeren; 2. wanneer door de bedoelde hulp en samenwerking deze kerken in gereformeerde richting kunnen worden geleid, kan dit een gunstige uitstraling hebben naar andere Franstalige landen ten noorden van de evenaar, die beïnvloed worden door de islam en allerlei sekten; 3. het uitzenden naar Benin van iemand die alleen maar 'kerkelijk opbouwwerk' doet, gaat voorbij aan de samenhang tussen geestelijke nood en materiële ellende; 4. bij de voorgestelde samenwerking tussen BBK en DVN kunnen deputaten BBK gebruik maken van de expertise van DVN op ontwikkelingsgebied in de derde wereld; dit komt de effectiviteit van de hulpverlening door BBK ten goede; 5. indien een plaatselijke gemeente of een zendende kerk dit werk zou overnemen, heeft dit twee gunstige effecten: 1. de hulp aan en de samenwerking met de ERCB komt dichter bij de kerkleden van die gemeente te staan; 2. deputaten BBK hebben de handen vrij om nieuwe activiteiten ten behoeve van de broederschap in de wereld aan te pakken.
E.1.1.6.
GS Ommen 1993, artikel 72 Betrekkingen buitenlandse kerken: Indonesië Materiaal: 1.rapport Deputaten betrekkingen met de buitenlandse kerken, deel I, hoofdstuk 3, met bijlagen; 2.aanvullend rapport Deputaten betrekkingen met de buitenlandse kerken, hoofdstuk 2; 3.archief BBK (sectie I). Besluit 1: volgens de geldende regels de zusterkerkrelatie te blijven oefenen met de Gereja-gereja Reformasi di Indonesia (NTT). Besluit 2: het contact voort te zetten en zo mogelijk te intensiveren met de Gereja-gereja Masehi Musyafir. Grond:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
70
de aanwezigheid van ds. Knigge schept verplichtingen en wekt bovendien voor de komende jaren verwachtingen voor een positieve ontwikkeling van de GGMM in gereformeerde richting. Besluit 3: nieuw te benoemen deputaten op te dragen: 1. ten aanzien van de GGRI (NTT) 1. indien nodig de exploitatie te bekostigen van de Sekolah Teologia Menengah zowel in materieel als in personeel opzicht, inbegrepen de uitzending van docenten; 2. de registratie van de STM bij de Indonesische overheid te bevorderen; 3. het emeritaatsfonds van de GGRI te suppleren tot een maximum van ƒ 4.000,-- per jaar; 4. zich op de volgende synode van de GGRI te laten vertegenwoordigen; 2. ten aanzien van de GGMM 1. het werk van ds. H. Knigge te begeleiden; 2. de registratie van de GGMM bij de Indonesische overheid te bevorderen; 3. zich op de volgende synode van de GGMM te laten vertegenwoordigen. Gronden: 1.de GGRI zijn met name vanwege de noodzaak van buitenlandse docenten nog niet in staat de opleiding tot predikanten geheel zelfstandig te verzorgen; daarom hebben de zusterkerken om voortzetting van de personele hulp gevraagd; 2.de GGRI zijn nog niet in staat de zorg voor de emeriti te waarborgen; 3.regelmatig persoonlijk contact tussen deputaten en het curatorium van de STM is noodzakelijk. E.1.1.7.
GS Ommen 1993, artikel 73 Betrekkingen buitenlandse kerken: deelname aan Litindo Ingekomen is een brief van deputaten BBK dd. 7 juni 1993, waarin zij meedelen dat zij door het zenden van een waarnemer deel blijven nemen aan het werk van de Literatuurcommissie van Litindo, het Literatuurproject voor Indonesië. Zij doen dit vanwege hun betrokkenheid bij het werk in het midden van de kerken op Sumba, Savu en Timor. Deputaten verbinden aan dit besluit geen financiële consequenties. Deputaat ds. J. Klamer geeft enige toelichting op deze brief, waarna de synode het schrijven voor kennisgeving aanneemt.
E.1.1.8.
GS Ommen 1993, artikel 74 Betrekkingen buitenlandse kerken: Latijns-Amerika Materiaal: 1. rapport Deputaten betrekkingen met de buitenlandse kerken, deel I, hoofdstuk 3; 2. aanvullend rapport Deputaten betrekkingen met de buitenlandse kerken, hoofdstuk 2; 3. archief BBK, sectie I (rapport van het bezoek van deputaten aan La Iglesia Cristiana Fe Reformada in Venezuela, met daaraan gehecht een voorstel van het deputaatschap om positief te reageren op het aanbod van deze kerken een zusterkerkrelatie met haar aan te gaan). Besluit 1: het aanbod van een zusterkerkrelatie van La Iglesia Cristiana Fe Reformada in Venezuela dankbaar te aanvaarden. Grond: de ICFER is blijkens haar leer, dienst, kerkregering en tucht een ware kerk van onze Here Jezus Christus; de ICFER heeft zich geconstitueerd uit onvrede met de situatie in de Evangelische Kerk in Venezuela; via zendelingen op Curaçao is zij met onze kerken in contact gekomen. Besluit 2: een zusterkerkrelatie aan te bieden aan de Igreja Reformada Colonia Brasolandia te Unai. Grond: deze voormalige huisgemeente van Nederlandse kolonisten die aanvankelijk onder 'toezicht' van de Gereformeerde Kerk van Assen-Zuid stond, is met goedkeuring van de classis Assen tot instituering overgegaan. Besluit 3: contacten te leggen met de Igreja Presbyteriana do Brasil en de Igreja Evangelica Reformada. Grond: de kerk van Assen-Zuid heeft deze kerken bezocht en is tot de conclusie gekomen dat nauwere contacten gewenst zijn. Besluit 4:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
71
nieuw te benoemen deputaten op te dragen: 1. ten aanzien van de ICFER 1. logistieke en financiële steun jaarlijks tot een maximum van ƒ 15.000,-- beschikbaar te stellen voor de volgende projecten: 1.uitbouw bibliotheek; 2.het verrichten van literatuuronderzoek; 3.ondersteunen van missionaire activiteiten; 4.het beoefenen van internationale contacten; 2. de zendende kerk te Rijnsburg te vragen bij deze contacten behulpzaam te zijn en zo mogelijk de logistieke en financiële steun voor haar rekening te nemen; 2. deputaten te verzoeken alle Spaans- en Portugeestalige kerken in een aparte sectie te verenigen. Grond: er zijn veel contacten tussen Spanje / Portugal en Latijns-Amerika. E.1.1.9.
GS Ommen 1993, artikel 75 Betrekkingen buitenlandse kerken: het Verre Oosten Materiaal: 1. rapport Deputaten betrekkingen met de buitenlandse kerken, deel I, hoofdstuk 4, met bijlagen; 2. aanvullend rapport Deputaten betrekkingen met de buitenlandse kerken, hoofdstuk 3. Besluit 1: volgens de geldende regels de zusterkerkrelatie te blijven oefenen met: de Free Reformed Churches of the Philipines en de Presbyterian Church in Korea (Kosin). Besluit 2: het contact voort te zetten en zo mogelijk te intensiveren met de Reformed Church in Japan, de Reformed Presbyterian Church in Korea (Hapdong), de Reformed Presbyterian Church in Taiwan, de Evangelical Reformed Church in Singapore, de Dutch Reformed Church in Sri Lanka en de Reformed Presbyterian Church of India. Grond: hoewel er goede contacten zijn met deze kerken, zij het per kerk verschillend, is het om allerlei redenen nog niet mogelijk aan deze kerken een zusterkerkrelatie aan te bieden. Besluit 3: nieuw te benoemen deputaten op te dragen: 1. ten aanzien van de FRCP 1. projectmatig tot een maximum van ƒ 10.000,-- per jaar steun te verstrekken voor de versterking van het gereformeerde karakter van deze kerken via het door de FRCP ingestelde deputaatschap; 2. per jaar ƒ 2.000,-- aan studieboeken voor predikanten te besteden; 3. zo mogelijk personele hulp te bieden bij de opbouw van het kerkelijk leven; 2. ten aanzien van de PCK 1. aan de Theologische Universiteit te Kampen te verzoeken een regeling te treffen voor het houden van gastcolleges aan het Seminary van de PCK, die door deputaten BBK zullen worden bekostigd; 2. de bibliotheek van het Seminary van de PCK te dienen met in Nederland nieuw uitgekomen gereformeerde theologische boeken tot een totaalbedrag van ƒ 2.000,-- per jaar; 3. aan een volgende synode van de PCK een bezoek te brengen; 3. ten aanzien van de RPCK (Hapdong) in overleg met het Seminary van de PCK ook aan het HapdongReformed Seminary in Suwon gastcolleges te regelen; 4. ten aanzien van de RPCT 1. voor de opbouw van de bibliotheek van het China Reformed Seminary te Taipeh tot een bedrag van ƒ 20.000,-- aan gereformeerde boeken te besteden; 2. de RPCT te laten bezoeken, zowel de 'Original Presbytery' als de 'Second Presbytery'; 5. ten aanzien van de ERCS te Singapore zo mogelijk deze kerken te laten bezoeken; 6. ten aanzien van de DRC in Sri Lanka 1. bij deze kerken te blijven aandringen op beslissingen ten aanzien van sommige van haar kerkelijke relaties;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
72
2. de DRC te bemoedigen en te ondersteunen door briefwisseling en bezoek; 3. indien concrete nood wordt aangetoond tot een bedrag van maximaal ƒ 20.000,-- te steunen; 7. ten aanzien van de RPCInd zo mogelijk nog in de loop van dit jaar een gastdocent voor zes weken naar de Presbyterian Theological College te Dehra Dun te zenden om onderwijs te geven in het vakgebied dogmatiek en/of Oude Testament. E.1.1.10.
GS Ommen 1993, artikel 76 Betrekkingen buitenlandse kerken: materiële hulpverlening
E.1.1.14.
GS Ommen 1993, artikel 80 Betrekkingen buitenlandse kerken: financiën
E.1.1.15.
GS Ommen 1993, artikel 81 BBK: brief van de Gereformeerde Kerk te Leek betreffen quotum en financiën
E.1.1.16.
GS Ommen 1993, artikel 82 Betrekkingen buitenlandse kerken: algemeen besluit Materiaal: 1.rapport Deputaten betrekkingen met de buitenlandse kerken, deel I; 2.rapport Deputaten betrekkingen met de buitenlandse kerken, deel II, Onbekrompen delen; 3.aanvullend rapport Deputaten betrekkingen met de buitenlandse kerken. Besluit: het beleid van deputaten voor de betrekkingen met de buitenlandse kerken, benoemd door de Generale Synode van Leeuwarden 1990, goed te keuren en hun decharge te verlenen onder hartelijke dank voor de door hen met grote inzet verrichte werkzaamheden. Het commissievoorstel wordt met algemene stemmen aanvaard. De praeses onderstreept de waardering die in het eindbesluit is verwoord, en zegt in ds. J. Klamer, die als vertegenwoordiger van de deputaten BBK aanwezig is, het hele deputaatschap hartelijk dank.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
73
E.1.1.17.
GS Berkel en Rodenrijs 1996, artikel 85 Betrekkingen buitenland: Indonesië Gereja Gereja Reformasi di Indonesia (NTT) (GGRI) Besluit: deputaten op te dragen: 1. de zusterkerkrelatie te onderhouden en daartoe bezoeken te brengen om de twee jaar; 2.1. volgens het financieel meerjarenplan de exploitatie te bekostigen van de STR, zowel in materieel als in personeel opzicht, inbegrepen de uitzending en begeleiding van drs. Th. Oosterhuis als zendeling-docent voor een periode van 5 jaar; 2.2. naar vermogen zorg te dragen voor de vorming van inheems kader en in dat verband ook de oprichting van een STT te stimuleren in overleg met de kerken in Indonesië en met de in Indonesië werkzame instanties in Nederland; 2.3. volgens het financieel meerjarenplan het emeritaatsfonds van de GGRI te suppleren tot een maximum van ¦ 4000,-- per jaar; 2.4. volgens het financieel meerjarenplan zo nodig steun te verlenen aan afgeronde projecten, die heel het kerkverband van de GGRI ten goede komen; zulks tot een maximum van ¦ 2000,-- per jaar. Gronden: 1. de GGRI zijn met name vanwege de noodzaak van buitenlandse docenten nog niet in staat de opleiding tot predikant geheel zelfstandig te verzorgen, daarom hebben de zusterkerken om voortzetting van personele hulp gevraagd; 2. de GGRI zijn nog niet in staat de zorg voor emeriti te waarborgen; 3. regelmatig persoonlijk contact tussen deputaten en het curatorium van de STR (was STM) is noodzakelijk. Gereja Gereja Masehi Musyafir (Timor) (GGMM) Rapport 1996 pagina (besluit) : 16 (3.2) Aanvullend rapport pagina :4 Besluit: deputaten op te dragen: 1. de bestaande relatie uit te bouwen met als doel dat meer duidelijkheid wordt verkregen over de situatie in de GGMM; 2. zorg te dragen voor de begeleiding en repatriëring van ds. H. Knigge; 3. naar vermogen zorg te dragen voor de vorming van inheems kader en daartoe hulp te verlenen voor de studie van E. Dethan te Hamilton. Gronden: 1. de situatie in de GGMM is momenteel erg verward door een scheuring; 2. de financiering van de studie van E. Dethan in Hamilton past in het beleid zorg te dragen voor de vorming van inheems kader. Indonesia-Raad Aanvullend rapport BBK, pagina 22 Brieven van de zendende kerken te Enschede-Noord (dd. 9 januari 1996), Groningen-Noord (dd. 15 februari 1996) en Drachten-Zuid/Oost (dd. 5 maart 1996). Deze maken melding van een rapport van de voorconferentie en de conferentie van de kerken van de GGRI Irian Jaya, Kalimantan Barat en Sumba te Sentagi in juni/juli 1995. Door deze kerken is een commissie gevormd die de ondersteuning vanuit Nederland inzake de materiële en personele hulpverlening en literatuurvoorziening in contact met de Nederlandse kerken moet coördineren. De zendende kerken zijn in principe bereid om een Indonesia-commissie c.q. -raad te vormen, die als counterpart voor de Indonesische commissie gaat optreden. De commissie/raad "krijgt als taak de arbeid in Nederland ten behoeve van de steunverlening aan het kerkelijk opbouwwerk in Indonesië te coördineren en te begeleiden in goed overleg met de daartoe in Indonesië gevormde en te vormen instanties." De zendende kerken verzoeken de Generale Synode te Berkel en Rodenrijs om "aan deputaten BBK voor wat betreft hun sectie Indonesia op te dragen met genoemde zendende kerken te komen tot de vormen van een Indonesia-Raad en te participeren in de arbeid van deze Raad"; Brief van de zendende kerk te Groningen-Noord dd. 14 maart 1996 met een aanvulling op het eerdere verzoek "voorzover en zolang als het deputaatschap verantwoordelijkheid draagt voor het kerkelijk opbouwwerk in de GGRI-NTT." Besluit: 1. deputaten op te dragen om met de zendende kerken Drachten-Zuid/Oost, Enschede-Noord en Groningen-Noord te komen tot de vorming van een Indonesia-Raad en te participeren in de arbeid van deze Raad; 2. deputaten op te dragen om in deze Raad te werken aan een overdracht van de verantwoordelijkheid van de generale synode voor de steunverlening aan het kerkelijk opbouwwerk in Indonesië aan een kerk en/of groep van kerken; 3. de participatie aan de Raad te termineren voor zolang de generale synode nog verantwoordelijkheid
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
74
draagt voor het kerkelijk opbouwwerk in de GGRI-NTT; 4. onder deze voorwaarden in te stemmen met de taakstelling van deze Raad zoals voorgesteld door de zendende kerken. Gronden: 1. zolang de generale synode nog verantwoordelijkheid draagt voor het kerkelijk opbouwwerk in de GGRI-NTT is het van belang om tot afstemming, coördinatie en samenwerking te komen met de zendende kerken; 2. de participatie in de Indonesia-Raad zal tijdelijk zijn. Wanneer de verantwoordelijkheid voor het kerkelijk opbouwwerk is overgedragen, zullen deputaten zich kunnen beperken tot de uitvoering van hun kerntaak: het onderhouden van relaties; 3. de opdracht past in het beleid, zoals dat is vastgesteld.
E.1.1.18.
GS Berkel en Rodenrijs 1996, artikel 86 Betrekkingen buitenland: het Verre Oosten Free Reformed Churches of the Philippines (FRCP) Presbyterian Church in Korea (Kosin) (PCK) Rapport 1996 pagina (besluit) : 19 (4.2) Besluit: deputaten op te dragen: 1. de zusterkerkrelatie te onderhouden en waar mogelijk te intensiveren en daarbij bijzondere aandacht te geven aan de vraag of de organisatie van gastcolleges aan het seminary van de PCK moet worden voortgezet en moet blijven behoren tot de steun van deputaten BBK aan de PCK; 2. te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om te komen tot uitwisseling van docenten tussen voornoemd seminary en de TUK; 3. aan de PCK een bezoek te brengen, bij voorkeur samenvallend met een General Assembly; 4. bij de PCK te informeren naar de relatie met de RPCK. Gronden: 1. de relatie met de PCK heeft het nodig geïntensiveerd te worden; 2. de indruk bestaat dat er in Korea reserves bestaan om gastdocenten te ontvangen; 3. de uitwisseling van gastdocenten kan dienstbaar zijn aan het intensiveren van de zusterkerkrelatie. Reformed Church in Japan (RCJ) Rapport 1996 pagina (besluit) : 19 (4.3) Aanvullend rapport pagina :5 Besluit: de door de RCJ aangeboden "correspondence relationship" te aanvaarden en deputaten op te dragen: 1. de bestaande relatie uit te bouwen door: -- het zenden van afgevaardigden naar elkaars meeste vergaderingen; -- het elkaar toezenden van de Acta van die meeste vergaderingen; -- het elkaar op de hoogte stellen van elkaars kerkelijke activiteiten; 2. te blijven spreken over relaties met kerken waarin het handhaven van de gereformeerde belijdenis in het geding is. Gronden: 1. de RCJ worden door onze kerken -- ook blijkens uitspraken van vorige synoden -- gezien als kerken van onze Here Jezus Christus, die ernst maken met hun roeping in de wereld; 2. de relatie van "correspondence relationship" biedt voldoende mogelijkheden elkaar aan te spreken op de betekenis van het hebben van relaties met kerken waarin het handhaven van de gereformeerde belijdenis in het geding is of kan zijn. Dutch Reformed Church of Sri Lanka (DRC) Rapport 1996 pagina (besluit) : 20 (4.4) Aanvullend rapport pagina :6 Besluit: deputaten op te dragen: 1. de bestaande relatie te onderhouden en eraan te werken dat er duidelijkheid komt inzake vragen over de eredienst en de structuur van het kerkelijk leven (kerkregering), alsmede inzake de recente ontwikkelingen in de DRC; 2. hulp te verlenen volgens het financieel meerjarenplan bestemd voor evangelisatie-doeleinden, onder de voorwaarde dat verantwoording wordt gedaan van de besteding van de gelden. Gronden: 1. de DRC verdient bemoediging en ondersteuning van de broederschap door middel van briefwisseling en bezoek, recente ontwikkelingen maken de situatie erg onoverzichtelijk; 2.de gevraagde verantwoording van de besteding van de gelden is tot op heden nog niet ontvangen. Reformed Presbyterian Church of Taiwan (RPCT)
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
75
Rapport 1996 pagina (besluit) : 21 (4.5) Aanvullend rapport pagina :6 Besluit: deputaten op te dragen: 1. de contacten uit te bouwen en toe te werken naar het aanbieden van een zusterkerkrelatie; 2. hulp te verlenen volgens het financieel meerjarenplan, bestemd voor de opbouw van de bibliotheek van het China Reformed Seminary te Taipeh. Gronden: 1. reeds de synode van Arnhem 1981 heeft de RPCT de voorlopige relatie van kerkelijk contact aangeboden op grond van de erkenning dat de RPCT te kennen is als een ware kerk van onze Here Jezus Christus; 2. de beide kerkengroepen in Taiwan (Original en Second Presbytery) zijn in staat van vereniging, waarmee de belemmering voor het aangaan van een zusterkerkrelatie wordt weggenomen; 3. aan de opbouw van de bibliotheek moet voortdurend doelgericht worden gewerkt. Reformed Presbyterian Church of Northern India (RPCNI) Rapport 1996 pagina (besluit) : 22 (4.6) Aanvullend rapport pagina :7 Besluit: 1. dankbaar het verzoek van de RPCNI om een zusterkerkrelatie te honoreren; 2. deputaten op te dragen: hulp te verlenen volgens het financieel meerjarenplan, bestemd voor theologische training en visitatie. Gronden: 1. uit de contacten met de RPCNI is gebleken dat deze kerken kunnen worden beschouwd als kerken van onze Here Jezus Christus die ernst maken met hun roeping in de wereld; 2. de RPCNI hebben er blijk van gegeven open te staan voor het gesprek over zaken waarin zij en de GKN(V) van elkaar verschillen; 3. de RPCNI hebben geen andere kerkelijke relaties die het aangaan van een zusterkerkrelatie zouden verhinderen of de onderhouding ervan zouden bemoeilijken; 4. aanvullende theologische training van docenten is gewenst met het oog op de vervulling van hun taken. Reformed Presbyterian Church of Manipur (RPCM) Free Church of Central India (FCCI) Rapport 1996 pagina (besluit) : 24 (4.8) Besluit: deputaten op te dragen: 1. nadere informatie in te winnen en aan de hand daarvan de wenselijkheid na te gaan van een zusterkerkrelatie; 2. bij de FCCI te informeren naar de contacten met de PCEA, de EPCI en de RPCNI. Grond: de FCCI is een zusterkerk van de FCS en heeft contacten met de PCEA, de EPCI en de RPCNI. Reformed Presbyterian Church in Korea (Hapdong) (RPCK) Presbyterian Church Pakistan (PCP) First Evangelical Reformed Church (FERC) en Covenant Evangelical Reformed Church (CERC) (Singapore) E.1.1.19.
GS Berkel en Rodenrijs 1996, artikel 87 Betrekkingen buitenland: Angelsaksische landen en ICRC Rapporteurs voor BBK sectie III zijn, namens commissie 4, ds. L. Sollie en oud. N. Wiersum. Bespreking vindt plaats in aanwezigheid van de deputaten ds. A. de Jager, ds. J. Klamer, br. H.J. Leskens, ds. H. van Veen en ds. T. Wendt. Alle besluiten worden met algemene stemmen genomen, behalve die over de FRCA (32 stemmen voor en twee onthoudingen) en over de PCEA (19 stemmen voor, 12 stemmen tegen en 3 onthoudingen). Ds. A. de Jager blijft als deputaat buiten stemming. Oud. M. Douma had voorgesteld een zusterkerkrelatie met de Presbyterian Church of Eastern Australia aan te gaan en hiervan, met redenen omkleed, schriftelijk bericht te doen aan de deputaten van de Free Reformed Churches of Australia. Dit op de volgende gronden: 1. de synode van Ommen sprak uit dat de PCEA, blijkens haar leer, dienst, kerkregering en tucht, als ware kerk van onze Here Jezus Christus is aan te merken (Acta art. 69); 2. de synode van Berkel en Rodenrijs acht de bezwaren die de FRCA hebben ten aanzien van het aangaan van een zusterkerkrelatie met de PCEA niet van dien aard dat zij een verhindering vormen voor het in eigen verantwoordelijkheid nemen van dit besluit; 3. sinds het besluit van Ommen-1993 is er geen enkele voortgang te bespeuren in de contacten tussen
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
76
de FRCA en de PCEA; 4. mede gelet op de kerkelijk aangenomen regels voor het aangaan van zusterkerkrelaties heeft de synode van Berkel en Rodenrijs geen vrijmoedigheid de zusterkerkrelatie, waarom de PCEA haar dringend verzocht, nog langer uit te stellen; 5. juist de zusterkerkrelatie biedt de niet-vrijblijvende mogelijkheid met de PCEA door te spreken over punten van verschil, binnen de aangenomen regels voor het aangaan en onderhouden van zusterkerkrelaties. Dit tegenvoorstel wordt echter verworpen, doordat de vergadering het voorstel van de commissie aanvaardt. Canadian Reformed Churches (CanRC) Rapport 1996 pagina (besluit): 27 (5.1.1) Besluit: deputaten op te dragen: de zusterkerkrelatie te onderhouden en daarbij 1. bijzondere aandacht te geven aan de ontwikkelingen in de relatie van de CanRC met de OPC, RCUS en de uitgetreden gemeenten van de CRC en de gereformeerde kerken in Quebec; 2. te overleggen inzake relaties met kerken in die regio's waar ook gemeenten van de CanRC zijn of waar de CanRC zendingswerk hebben. Grond: voor het aangaan van zusterkerkrelaties met een kerk in de regio waar de CanRC wonen en werken hebben de CanRC de uitdrukkelijke wens geuit om elkaar als zusterkerken te raadplegen. Reformed Churches in the United States (RCUS) Rapport 1996 pagina (besluit) : 28 (5.1.2) Besluit: deputaten op te dragen: de zusterkerkrelatie te onderhouden en 1. aan de RCUS de besluiten van de synode betreffende de kerken in Noord-Amerika, Mexico en Zaïre toe te zenden; alsmede de besluiten van deze synode inzake revisieverzoeken over het vrouwenstemrecht; 2. contact te houden met de RCUS over het kerkelijk opbouwwerk in de ECRZ in Zaïre; 3. bij de RCUS te informeren naar hun relaties met de OPC en de CanRC en andere gereformeerde kerken in de regio. Gronden: 1. de RCUS heeft te kennen gegeven moeite te hebben met de besluitvorming binnen de GKN(V) inzake het vrouwenstemrecht; 2. ook de RCUS verleent steun aan de ECRZ; 3. voor het aangaan en onderhouden van relaties met kerken in de regio van de RCUS, in het bijzonder met de OPC, is overleg noodzakelijk. Free Reformed Churches of Australia (FRCA) Rapport 1996 pagina (besluit) : 29 (5.1.3) Aanvullend rapport pagina :8 Besluit: deputaten op te dragen: de zusterkerkrelatie te onderhouden en daarbij 1. bijzondere aandacht te geven aan hun vragen inzake ontwikkelingen binnen de GKN(V); 2. bij de FRCA erop aan te dringen de GKN(V) ruimte te geven voor een zusterkerkrelatie met de PCEA en daarover duidelijkheid te geven voor de volgende generale synode; 3. de voortgang van hun contacten met de PCEA en de RCNZ te volgen en hun houding ten opzichte van de ontwikkelingen in de RCA; 4. de synode van de FRCA regelmatig een bezoek te brengen, omdat voortzetting van het gesprek met de FRCA nodig blijkt over de verschillen in benadering inzake contacten met de presbyteriaanse kerken en het lidmaatschap van de ICRC. Grond: in de relatie met de FRCA is bijzondere zorgvuldigheid vereist inzake het contact over de ontwikkelingen binnen de GKN(V) en het aangaan van zusterkerkrelaties met kerken in de regio. Evangelical Presbyterian Church of Ireland (EPCI) Rapport 1996 pagina (besluit) : 30 (5.1.4) Besluit: deputaten op te dragen: 1. de zusterkerkrelatie te onderhouden en daarbij bijzondere aandacht te geven aan de relatie met de RPCI, en tevens aansluiting van de gemeente te Blackburn bij de EPCEW te stimuleren; 2. materiële hulp te verlenen volgens het financieel meerjarenplan bestemd voor de gemeente te Blackburn tot een maximum van ¦ 20.000,-- per jaar en te bezien in hoeverre die hulp kan worden afgebouwd. Gronden:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
77
1. mogelijke vereniging tussen de EPCI en de RPCI verdient blijvende aandacht en steun; 2. de gemeente in Blackburn dient zich zo mogelijk aan te sluiten bij een kerkverband in eigen land; 3. onderzocht moet worden of de EPCI op termijn zelf in staat is tot financiering van het project in Blackburn. Reformed Presbyterian Church of Ireland (RPCI) Rapport 1996 pagina (besluit) : 30 (5.1.5) Besluit: deputaten op te dragen: de zusterkerkrelatie te onderhouden en 1. daarbij bijzondere aandacht te geven aan de relatie van de RPCI met de EPCI; 2. bij de RPCI te informeren naar hun evangelisatiearbeid in Nantes (Frankrijk). Gronden: 1. mogelijke vereniging tussen de RPCI en de EPCI verdient blijvende aandacht en steun; 2. in contacten met de EREI is het van belang ook de ervaringen te Nantes te betrekken. Free Church of Scotland (FCS) Rapport 1996 pagina (besluit) : 31 (5.1.6) Besluit: deputaten op te dragen: de zusterkerkrelatie te onderhouden en daarbij bijzondere aandacht te geven aan 1. de mogelijkheden tot intensivering van de zusterkerkrelatie; 2. de contacten met de EPCEW; 3. overleg over de relatie met de FCCI. Gronden: 1. de zusterkerkrelatie vraagt nog om meer concrete invulling dan wederzijds synodebezoek; 2. de FCS kent gemeenten in hetzelfde land als waar de EPCEW bezig is met de vorming van een kerkverband; 3. omdat de FCS reeds een relatie heeft met de FCCI kan overleg dienstbaar zijn aan de ontwikkeling van de relatie. Presbyterian Church of Eastern Australia (PCEA) Rapport 1996 pagina (besluit) : 32 (5.1.7) Aanvullend rapport pagina: 8 Besluit: deputaten op te dragen: de bestaande relatie te onderhouden met het oog op de ontwikkeling van een zusterkerkrelatie en daarbij tot 1999 tegemoet te komen aan de dringende wens van de Free Reformed Churches of Australia nog geen zusterkerkrelatie aan te gaan. Grond: het is te verwachten dat voor de generale synode van 1999 duidelijkheid is ontstaan in de verhouding van de FCRA tot de PCEA. Reformed Churches in New Zealand (RCNZ) Rapport 1996 pagina (besluit) : 32 (5.1.8) Aanvullend rapport pagina: 9 Besluit: deputaten op te dragen: 1.dankbaarheid uit te spreken over de besluiten van de synode van Avondale en de relatie uit te bouwen met het oog op de ontwikkeling van een zusterkerkrelatie; 2. de aanvraag om het lidmaatschap van de ICRC te ondersteunen; 3. bij de RCNZ te informeren naar hun relatie met FRCA, PCEA en RCA. Gronden: 1. de synode van Avondale besloot: 1. de officiële relatie met de CRC op te schorten; 2. duidelijk positie te kiezen ten aanzien van ontwikkelingen in de RCA; 3. hun bezwaren tegen de koers van de NGK aan deze kerken over te brengen; 2. de RCNZ wensen de contacten met de GKN(V) te verdiepen binnen de ICRC; 3. de RCNZ erkennen de FRCA als ware kerken van onze Here Jezus Christus en vragen deze kerken hetzelfde te doen ten opzichte van hen; 4. bij het aangaan van een zusterkerkrelatie is het van belang de relaties met andere kerken in de regio in rekening te brengen. Evangelical Presbyterian Church in England and Wales (EPCEW) Aanvullend rapport pagina : 10 Besluit: deputaten op te dragen:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
78
1.1. de bestaande relatie te onderhouden met het oog op de ontwikkeling van een zuster-kerkrelatie; 1.2. bij de EPCEW te informeren naar hun relatie met de EPCC, de EPCI en de FCS; 2. hulp te verlenen volgens het financieel meerjarenplan bestemd voor ondersteuning van de kerk te Hull tot een maximum van ¦ 30.000,-- per jaar; 3. met de kerk te Berkum contact te houden over de hulp aan de kerk te Hull; alsmede met andere plaatselijke kerken die relaties onderhouden met afzonderlijke kerken van de EPCEW. Gronden: 1. de door de EPCEW nu bijna geheel aanvaarde kerkorde vraagt om nadere bestudering van deputaten BBK; 2. hoewel de EPCC niet deelneemt aan de EPCEW dient contactoefening tussen beide kerken gestimuleerd te worden; 3. bij het aangaan van een zusterkerkrelatie is het van belang de relaties met andere kerken in de regio in rekening te brengen; 4. het is van belang te volgen in hoeverre de hulpverlening aan de kerk te Hull op hetzelfde niveau gehandhaafd dient te worden. Ely Presbyterian Church (Reformed) te Cardiff (EPCC) Orthodox Presbyterian Church (OPC) Rapport 1996 pagina (besluit) : 35 (5.1.11) Besluit: deputaten op te dragen: 1. de bestaande relatie uit te bouwen in nauw overleg met de CanRC en de RCUS en op de volgende synode voorstellen te doen over een mogelijke zusterkerkrelatie; 2. te overleggen over de relatie met kerkengroepen in Kenia en de broederschap in Suriname. Gronden: 1. vanwege de zusterkerkrelatie met de CanRC en de RCUS is het zinvol en geboden met deze kerken te overleggen over het aangaan van een zusterkerkrelatie tussen de GKN(V) en de OPC; 2. de OPC is door zending en steunverlening betrokken bij het kerkelijk opbouwwerk in Kenia; 3. de broederschap in Suriname onderhoudt relaties met de zendingspost van de OPC aldaar. Christian Reformed Churches (CRC) International Conference of Reformed Churches (ICRC) Rapport 1996 pagina (besluit) : 36 (5.2) Aanvullend rapport pagina : 12 Besluit: deputaten op te dragen: 1.het lidmaatschap van de ICRC te continueren; 2.aan de eerstvolgende ICRC te Seoul (1997) voor te stellen te komen tot regionale samenwerking van de lidkerken bij het vervullen van de zendingsroeping en daarbij te bepleiten dat het Missions Committee daarbij een stimulerende en zonodig coördinerende rol vervult. Gronden: 1. in de afgelopen jaren is gebleken dat de contacten van gereformeerden en presbyterianen binnen de ICRC bevorderlijk zijn voor de internationale samenwerking; 2.de pogingen om te komen tot regionale samenwerking van de lidkerken op het gebied van de zending hebben nog niet tot het gewenste resultaat geleid en dienen daarom voortgezet te worden. E.1.1.20.
GS Berkel en Rodenrijs 1996, artikel 88 Betrekkingen buitenland: Afrika en Europa Eglise Réformée Confessante au Benin (ERCB) Rapport 1996 pagina (besluit) : 45 (6.1.1) Aanvullend rapport : 13 Besluit: deputaten op te dragen: 1.de bestaande contacten te onderhouden met het oog op de ontwikkeling van een zusterkerkrelatie; 2. hulp te verlenen volgens het financieel meerjarenplan tot een totaalbedrag van ¦ 30.000,-bestemd voor een kerkbouwproject; 3. contact te houden met assisterende kerken te Gouda en Waddinxveen en DVN over de lopende hulpverlening bestaande uit kerkelijk opbouwwerk en ontwikkelingswerk en daarbij na te gaan of de hulp aan de doelstelling blijft beantwoorden. Gronden: 1. de ERCB is nog bezig uit te groeien tot een stabiele gereformeerde kerk met een gezond functionerend kerkverband; 2. volgens het vastgestelde meerjarenplan is aan de ERCB in het kader van een overgangsregeling ¦
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
79
30.000,-- voor kerkbouw toegezegd; 3. het kerkelijk opbouwwerk is inmiddels overgedragen aan de kerken te Gouda en Waddinxveen. African Evangelical Presbyterian Church (Kenia) (AEPC) Rapport 1996 pagina (besluit) : 46 (6.1.2) Rapport bezoek namens deputaten BBK aan Kenia door ds. J. Klamer en ir. M.J. van Hulst dd. 15 april 1996 Besluit: deputaten op te dragen: 1.de bestaande contacten uit te bouwen met het oog op de ontwikkeling van een zusterkerkrelatie en in het bijzonder te informeren naar de relaties met de OPC; 2. hulp te verlenen volgens het financieel meerjarenplan in de vorm van het doen geven van gastcolleges voor kortere perioden aan de theologische opleiding(en) van de AEPC; 3. te zoeken naar een assisterende kerk en daarmee contact te houden over de hulpverlening en daarbij na te gaan of de hulp aan de doelstelling blijft beantwoorden. Gronden: 1. de AEPC heeft zich tot op heden doen kennen als een kerk die trouw is aan de gereformeerde confessie en die met grote inzet werkt aan de verbreiding van het evangelie in Noord-Oost Kenia; 2. de AEPC heeft een ernstig gebrek aan theologisch kader; 3. er zijn reeds contacten met de OPC, daar de OPC eveneens immateriële hulp aan de AEPC heeft geboden (c.q. biedt) door een gastdocent. Reformed Church of East Africa (Kenia) (RCEA) Kenya Christian Reformed Church (KCRC) Christian Reformed Church of East Africa (CRCEA) Nongo u Kristu u Ken Sudan Hen Tiv (NKST) Eglise Réformée Confessante au Zaïre (ERCZ) Vrye Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika (VGKSA) Rapport 1996 pagina (besluit) : 49 (6.1.7) Besluit: deputaten op te dragen: 1.de zusterkerkrelatie te onderhouden en daarbij bijzondere aandacht te geven aan de relatie met de GKSA; 2.contact te houden met de assisterende kerk te Zuidhorn en met DVN over de bestaande hulpverlening. Gronden: 1. er is in de relatie niets veranderd dat wijziging van het beleid nodig maakt; 2. het is belangrijk om met de VGKSA één lijn te trekken inzake de contacten met de GKSA. Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika (GKSA) Nederduitse Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika (NGKSA) Eglise Réformée Evangélique Independante (EREI) Greek Evangelical Church (GEC) Oost-Europa Bat Tsion 'gemeente' (BTG) Evangelical Reformed Churches Union of Russia (ERCUR) Aanvullend rapport : 15 Besluit: deputaten op te dragen: 1. de bestaande contacten uit te bouwen met het oog op de ontwikkeling van een zusterkerkrelatie; 2. contact te houden met de zendende kerk te Hattem over de bestaande contacten in de voormalige Sovjet-Unie. Gronden: 1. de ERCUR is een kleine gereformeerde kerkengroep, die zelf om een zusterkerkrelatie heeft gevraagd; 2. deputaten dienen nog nader met de ERCUR kennis te maken;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
80
3. via haar zending in de Ukraine heeft de kerk te Hattem de beste contacten in de voormalige SovjetUnie. E.1.1.21.
GS Berkel en Rodenrijs 1996, artikel 89 Betrekkingen buitenland: Spaans/Portugees sprekende landen Iglesias Reformadas de Espana (IRE) Iglesia Cristiana Reformada (ICR) Iglesia Cristiana Fé Reformada (ICFER) Igreja Reformada em Portugal (IRP) Igreja Cristâ Presbiteriana de Portugal (ICPdP) Igreja Reformada da Colonia Brasolanda (IRCB) Rapport 1996 pagina (besluit) : 67 (7.5.1) Besluit: deputaten op te dragen: 1. de zusterkerkrelatie te onderhouden; 2. verzoeken om tijdelijke pastorale hulp aan deze zusterkerk hartelijk in de aandacht van de kerken en hun predikanten aan te bevelen. Grond: in haar geïsoleerde positie heeft deze vacante gemeente behoefte aan pastorale arbeid. Igreja Presbiteriana do Brasil (IPB) Igreja Evangelica Reformada do Brasil (IER) Iglesia Presbiteriana Independiente de Mexico (IPIM)
E.1.1.22.
GS Berkel en Rodenrijs 1996, artikel 90 Betrekkingen buitenland: Beleid en hulpverlening (agenda 4.5.1, 7.3.1 - 7.3.4)
E.1.1.23.
GS Berkel en Rodenrijs 1996, artikel 91 Betrekkingen Buitenland: Algemene zaken
E.1.1.24.
GS Berkel en Rodenrijs 1996, artikel 92 Lux Mundi
E.1.1.25.
Besluit 2: (voorlichting binnenland)
E.1.1.26.
GS Berkel en Rodenrijs 1996, artikel 93 Financiën
E.1.1.27.
GS Berkel en Rodenrijs 1996, artikel 94 Beleid Materiaal: 1. rapport BBK; 2. aanvullend rapport BBK. Besluit: het beleid van deputaten voor de betrekkingen met de buitenlandse kerken, benoemd door de Generale Synode van Ommen 1993, goed te keuren en hun decharge te verlenen onder hartelijke dank voor hun werkzaamheden, die zij met grote inzet hebben verricht.
E.1.1.28.
GS Leusden 1999, artikel 89 Gereja Gereja Reformasi di Indonesia (GGRI-NTT) Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 2.1; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 2.1. Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie te onderhouden door zich schriftelijk op de hoogte te laten houden van de ontwikkelingen binnen de GGRI-NTT (Geraja Geraja Reformasi di Indonesia -- Nusa Tengara Timor) op Sumba, Sabu en Timor; b. indien mogelijk de synodes te bezoeken;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
81
c. volgens het financieel meerjarenplan de exploitatie te bekostigen van de STR (Sekolah Teologica Reformasi), zowel in materieel als in personeel opzicht; en te werken aan het financieel minder afhankelijk maken van deze kerken van Nederland; d. naar vermogen zorg te dragen voor de vorming van inheems kader en in dat verband ook de oprichting van de STT (Theologische Hogeschool) te stimuleren in overleg met de kerken in Indonesië en met de in Indonesië werkzame instanties in Nederland; e. volgens het financieel meerjarenplan het emeritaatsfonds van de GGRI-NTT te suppleren tot een maximum van ƒ 4000,-- per jaar, en onderzoek te doen naar de mogelijkheid deze bijdrage een andere invulling te geven; f. volgens het financieel meerjarenplan zo nodig steun te verlenen aan eenmalige projecten, die heel het kerkverband van de GGRI ten goede komen; zulks tot een maximum van ƒ 2000,-- per jaar; g. het werk van de GGRI-NTT, zo mogelijk één keer per kwartaal via TADEDA onder de aandacht van de kerken te brengen. Gronden: 1. het valt niet te verwachten dat de GGRI-NTT de exploitatie van de STR de komende jaren zullen kunnen bekostigen; 2. de personele hulp kan nog niet afgebouwd worden, omdat uit eigen gelederen niet voldoende docenten beschikbaar zijn; wel is een aantal modellen uitgewerkt, dat in Nederland, in overleg met de betrokkenen en ds. Th. Oosterhuis, tot een voorstel moet leiden over de wijze van voortzetting en hulp; 3. de GGRI-NTT zijn nog niet in staat de zorg voor hun emeriti te waarborgen; deputaten vinden dat deze bijdrage eindig moet zijn; 4. de Nederlandse kerken zijn al enige tijd bezig om de oprichting van een STT ergens in Indonesië te stimuleren om de opleiding op een hoger plan te brengen; 5. de GGRI-NTT zouden het toejuichen als regelmatig over hun kerkelijke ontwikkelingen geschreven zou worden. Gereja Gereja Masehi Musyafir (GGMM) Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 2.2; 2. bijlage ‘Slotrapport van ds. H. Knigge’ bij rapport deputaten BBK Besluit: deputaten op te dragen: a. de bestaande relatie te continueren door correspondentie en eventueel het bezoeken van de synode van de GGMM; b. na te gaan hoe de aanbevelingen uit het rapport van ds. H. Knigge dd. januari 1998 dienstbaar kunnen zijn aan het continueren van de relatie en daar inhoud aan te geven. Gronden: 1. ondanks zorgelijke ontwikkelingen blijft het een goede zaak dat de gereformeerde kerken in Nederland de band met de GGMM blijven aanhouden; 2. ds. Knigge heeft door zijn rapport de gewenste duidelijkheid gegeven. Indonesië-Raad (IR) Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 3; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 3. Besluit: deputaten op te dragen: a. te participeren in de voorbereidingscommissie van de IR; b. te werken aan afstemming van het te ontwikkelen beleid van een toekomstige IR op dat van het op te richten deputaatschap Zending en Hulpverlening. Gronden: 1. zolang de generale synode nog verantwoordelijkheid draagt voor het kerkelijk opbouwwerk in de GGRI-NTT, is het van belang om tot afstemming, coördinatie en samenwerking te komen met de zendende kerken; 2. een IR kan een goed middel zijn om tot beleidsontwikkeling en -uitvoering te komen met de zendende kerken en dat in nauw overleg met het op te richten deputaatschap Zending en Hulpverlening. E.1.1.29.
GS Leusden 1999, artikel 90 Free Reformed Churches of the Philippines (FRCP) en Reformed Free Churches of the Philippines (RFCP) Presbyterian Church of Korea (PCK) Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 4.2; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 4.2.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
82
Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie met de PCK te onderhouden en waar mogelijk te intensiveren; b. de PCK eens in de drie jaar te blijven bezoeken bij voorkeur ter gelegenheid van een General Assembly van de PCK; c. met de PCK te komen tot de organisatie van een IRTT-cursus in de regio Verre Oosten, waarbij zo mogelijk ook de RCJ betrokken dient te worden; d. bij de PCK te informeren naar contacten met de RPCK; Gronden: 1. de contactoefening met de PCK mag niet aan inhoud verliezen; 2. het kan van belang zijn een proef te nemen met een IRTT-cursus in de eigen omgeving van de PCK en met de middelen van de kerken waar het om gaat; 3. de PCK heeft het voornemen in 1999 het Reformed Missionary Training Institute te openen. Reformed Church of Japan (RCJ) Materiaal: rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 4.3. Besluit: deputaten op te dragen: a. in te stemmen met het feit dat onze relatie met de RCJ wordt aangemerkt als een ‘fraternal relation’; b. bezoeken te plannen bij voorkeur ter gelegenheid van een General Assembly; c. inhoudelijk correspondentie voort te zetten, mede met het oog op haar andere buitenlandse contacten; d. met de RCJ overleg te plegen over de functie die de RCJ, wellicht met personele ondersteuning vanuit onze kerken, met name voor gereformeerde theologische toerusting voor de kerken in het Verre Oosten kan vervullen; e. volgens gemaakte afspraken de deputaten van de CGK over onze contacten in Japan te informeren. Gronden: 1. de ‘fraternal relation’ die de RCJ kent, komt overeen met de ‘correspondence relationship’ die we reeds met haar hadden; 2. de RCJ heeft door haar geografische positie en het niveau van de theologische ontwikkeling in haar seminarie en de accommodatie waarover ze in Kobe beschikt, goede mogelijkheden om iets voor de theologische toerusting van andere gereformeerde kerken in het Verre Oosten te betekenen. Dutch Reformed Church (DRC), Sri Lanka Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 4.4.1; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 4.4.1. Besluit: 1. de relatie met de DRC als beëindigd te beschouwen; 2. deputaten op te dragen: a. hiervan mededeling te doen aan de DRC; b. de mogelijkheid voor een vervolggesprek open te houden; c. deputaten van de CGK hierover te informeren. Gronden: 1. de DRC geeft er in woord en daad blijk van, de door de GKN(V) sinds jaar en dag bekritiseerde, oecumenistische tolerante opstelling niet te willen opgeven; 2. de DRC heeft geen recht gedaan aan diegenen in haar midden die bezwaar hebben gemaakt tegen misstanden in het kerkelijk leven en handelen van de DRC, de eenheid met hen lichtvaardig op het spel gezet en toen dit leidde tot een kerkelijke afscheiding geen poging ondernomen om de ontstane breuk te helen; 3. de CGK hebben ook een relatie met de DRC en hebben om onderlinge afstemming van het beleid gevraagd. Lanka Reformed Church (LRC) Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 4.4.2; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 4.4.2. Besluit: deputaten op te dragen: a. door correspondentie en bezoek te trachten de LRC te helpen op een realistische, confessioneel en kerkrechtelijk verantwoorde wijze gestalte te geven aan haar kerkelijk leven; b. binnen het raam van de begroting de LRC trachten te voorzien van middelen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de dienst van de Here en de groei van het kerkelijk leven; c. door kortlopende personele hulp te assisteren bij de ontwikkeling van het kerkelijk leven; d. alert te blijven op mogelijkheden om kerkelijke eenheid op Sri Lanka te bevorderen.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
83
Gronden: 1. de LRC is een kleine gereformeerde kerk die gezien mag worden als vrucht van reformerend optreden binnen de DRC; 2. het ontbreekt de LRC hoegenaamd aan eigen middelen voor de meest primaire faciliteiten voor de ontwikkeling van haar kerkelijk leven; 3. het blijft zaak de eenheid van Christus’ kerk op Sri Lanka te bevorderen. Reformed Presbyterian Church of Taiwan (RPCT) Materiaal: rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 4.5. Besluit: 1. het aanbod van de RPCT een zusterkerkrelatie aan te gaan dankbaar te aanvaarden; 2. deputaten op te dragen: a. door correspondentie en bezoek een begin te maken met en inhoud te geven aan de zusterkerkrelatie met de RPCT; b. in goed overleg de ondersteuning voor literatuur aan het seminarie en de aanstaande predikanten van de RPCT voort te zetten volgens de meerjarenbegroting tot 2003. Gronden: 1. de RPCT is, gezien haar leer, dienst, kerkregering en tucht, te erkennen als ware kerk van Christus; zij hanteert de Westminster Standards; 2. de RPCT heeft de verhindering tot het aangaan van een zusterkerkrelatie die gelegen was in het gescheiden optrekken van twee presbyteries, weggenomen door zich te verenigen in één presbytery; 3. naast correspondentie is persoonlijke ontmoeting vereist om een begin te maken met de onderhouding van een zusterkerkrelatie; 4. de ondersteuning voor literatuur is een dringende behoefte gebleken en is op een verantwoorde wijze opgezet. Reformed Presbyterian Church of Northern India (RPCNI) Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 4.6; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 4.6. Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie met de RPCNI te onderhouden en uit te diepen door correspondentie en bezoek; b. contact te houden met DVN over de wijze waarop hulp geboden kan worden aan deze kerk. Gronden: 1. naast correspondentie is persoonlijke ontmoeting van de broederschap vereist om inhoud te geven aan een zusterkerkrelatie; 2. nu DVN onderzoekt of er voor haar vereniging een taak ligt in India, is het zaak goed op elkaar af te stemmen. Reformed Presbyterian Church North East India Synod (RPCNEI) Materiaal: 1. rapport deputaten BBK, paragraaf 4.7; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 4.7. In eerdere publicaties werden deze kerken genoemd: Reformed Presbyterian Church of Manipur (RPCM). Zij noemen zichzelf RPCNEI. Besluit: 1. het aanbod van de RPCNEI een zusterkerkrelatie aan te gaan, dankbaar te aanvaarden; 2. deputaten op te dragen: a. door correspondentie en bezoek een begin te maken met en inhoud te geven aan de zusterkerkrelatie met de RPCNEI; b. in contact te blijven met DVN over de wijze waarop hulp kan worden geboden bij de onderhouding en ontplooiing van het kerkelijk leven van de RPCNEI; c. van de aanvaarding van een zusterkerkrelatie met de RPCNEI de RPCNI in kennis te stellen. Gronden: 1. de RPCNEI onderschrijft de Westminster Standards die in het kerkelijk leven ook daadwerkelijk voor haar functioneren als formulieren van eenheid; 2. het kerkelijk leven en samenleven binnen de RPCNEI beantwoordt aan een presbyteriale kerkorde; 3. hoewel de RPCNEI nog maar een jonge kerk is, is, gezien haar groeikracht en beschikbare mankracht, mede gelet op de ervaringen tot nu toe, de verwachting gerechtvaardigd, dat een zusterkerkrelatie stand zal houden en inhoud zal krijgen; 4. de RPCNEI heeft geen kerkelijke relaties die voor ons een verhindering zouden zijn een zusterkerkrelatie met haar aan te gaan; 5. de DVN verleent sinds kort hulp aan Manipur;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
84
6. de RPCNEI heeft om een zusterkerkrelatie gevraagd en geeft er blijk van dringende behoefte te hebben aan relaties met gereformeerde kerken in India en andere delen van de wereld. Presbyterian Theological Seminary India (PTS) Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 4.8; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 4.8. Dit seminarie te Dehra Dun in India is een gezamenlijke opleiding van de kerken Free Church of Central India, de Reformed Presbyterian Church of Northern India en de Reformed Presbyterian Church North East India Synod. Omdat dit seminarie door meerdere kerken wordt gebruikt is gekozen voor een aparte vermelding. Besluit: deputaten op te dragen: in goed overleg met de PTS te komen tot een meerjarenplan voor gastcolleges. De gastcolleges op verzoek te doen geven en daarvoor, indien nodig, uitgaven te doen volgens de meerjarenbegroting. Een en ander met het oog op continuering en versterking van het kader voor theologisch onderwijs. Gronden: 1. het theologisch onderwijs aan de PTS is van grote betekenis voor: -- de verbreiding van de gereformeerde leer in India; -- de voorziening in de behoefte aan predikanten, pastorale werkers en evangelisten in de gereformeerde presbyteriaanse kerken in India; -- de verbreiding van het evangelie en de gereformeerde leer in buurlanden van India als Bangladesh, Nepal, Tibet en Birma; 2. een zinvolle bijdrage vanuit onze kerken aan dat onderwijs vraagt om een meerjarenplan; 3. onze kerken kunnen een bijdrage leveren aan het kader van dit onderwijs met het oog op continuering en versterking van het theologisch onderwijs. Free Church of Central India (FCCI) Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 4.9; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 4.9. Besluit: 1. het aanbod van de FCCI een zusterkerkrelatie aan te gaan, dankbaar te aanvaarden; 2. deputaten op te dragen: a. door correspondentie en bezoek een begin te maken met en inhoud te geven aan de zusterkerkrelatie met de FCCI; b. in contact te blijven met DVN over de wijze waarop hulp kan worden geboden bij de onderhouding en ontplooiing van het kerkelijk leven van de FCCI; c. van de aanvaarding van een zusterkerkrelatie met de FCCI de RPCNI, de RPCNEI en de FCS in kennis te stellen en met de PCEA en de EPC de hulpverlening af te stemmen. Gronden: 1. de FCCI onderschrijft de Westminster Standards, die in het kerkelijk leven ook daadwerkelijk voor haar functioneren als formulieren van eenheid; 2. het kerkelijk leven en samenleven binnen de FCCI beantwoordt aan een presbyteriale kerkorde; 3. hoewel de FCCI slechts vier plaatselijke kerken telt met een beperkt ledental, is, gezien haar jonge leeftijd en groeikracht, de verwachting gerechtvaardigd dat een zusterkerkrelatie stand kan houden en inhoud zal krijgen; 4. de FCCI is een dochterkerk van de FCS, waarmee wij een zusterkerkrelatie onderhouden en heeft geen kerkelijke relaties die voor ons een verhindering zouden zijn een zusterkerkrelatie met haar aan te gaan; 5. de DVN is bezig met het ontwikkelen van hulpverlening; voor hulpverlening is afstemming met de PCEA en de EPC noodzakelijk omdat via deze kerken al hulp wordt verleend; 6. bij de FCCI leeft, blijkens haar lidmaatschap van de ICRC en het presbytery-besluit van 20 april 1998, de dringende behoefte aan relaties met gereformeerde kerken in India en andere delen van de wereld. Reformed Presbyterian Church of Korea (RPCK) First Evangelical Reformed Church of Singapore (FERC) en Covenant Evangelical Church of Singapore (CERC)
E.1.1.30.
Ds. Abraham GS Leusden 1999, artikel 91 Buitenlandse betrekkingen, sectie III: Angelsaksische landen en ICRC Canadian Reformed Churches (CanRC) Materiaal:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
85
1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 5.1.1; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 5.1.1. Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie te onderhouden; b. met de CanRC in contact te blijven over de kerkelijke situatie in Noord-Amerika, en hen te informeren over het feit dat de synode het aanbod van de OPC om ‘corresponding relations’ aan te gaan, heeft aanvaard; c. te overleggen inzake relaties met kerken in die regio’s waar ook gemeenten van de CanRC zijn of waar de CanRC zendingswerk hebben; d. de synode van de CanRC in 2001 te bezoeken. Gronden: 1. de CanRC staan een goed contact voor, waarbij zij graag geïnformeerd willen worden over contacten in regio’s, zoals Noord-Amerika en Brazilië, waar leden van de CanRC wonen en werken; 2. voor het aangaan en onderhouden van relaties met kerken in de regio van de CanRC, in het bijzonder met de OPC, is overleg met de CanRC noodzakelijk. Reformed Church in the United States (RCUS) Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 5.1.2; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 5.1.2. Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie te onderhouden; b. informatie uit te wisselen over contacten met kerken in Noord-Amerika, Mexico en Congo; c. de RCUS te informeren dat de synode het aanbod van de OPC om ‘corresponding relations’ aan te gaan, heeft aanvaard; d. de synode van de RCUS in 2001 te bezoeken. Gronden: 1. het verder uitdiepen van deze relatie kan leiden tot begrip voor elkaars standpunten; 2. voor het aangaan en onderhouden van relaties met kerken in de regio van de RCUS, in het bijzonder met de OPC, is overleg met de RCUS noodzakelijk. Free Reformed Churches of Australia (FRCA) Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 5.1.3; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 5.1.3. Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie te onderhouden; b. de synode van de FRCA in 2000 te bezoeken en uitleg te geven over het besluit een zusterkerkrelatie aan te gaan met de PCEA; c. de ontwikkelingen te blijven volgen in de relaties van de FRCA met de PCEA, de RCNZ en andere kerken, en daarover met de FRCA in gesprek te blijven; d. de FRCA te blijven stimuleren opnieuw het lidmaatschap van de ICRC in overweging te nemen; e. met de FRCA contact te onderhouden over steun aan de kerken in de regio. Gronden: 1. de moeite die de FRCA hebben om met de PCEA een zusterkerkrelatie aan te gaan, vraagt van onze kant een uiterst zorgvuldige benadering; 2. aandacht blijven geven aan vragen over de ontwikkelingen nodigt uit tot een goede informatie vooraf, zodat de mogelijkheid van inbreng bij meningsvorming kan plaats vinden. Evangelical Presbyterian Church (EPC) Materiaal: rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 5.1.4. Deputaten is gebleken dat de tot nu toe aangehouden benaming van deze kerken niet de officiële naam is. Vandaar dat de toevoeging ‘of Ireland’ is weggelaten. De afkorting is niet EPCI, maar EPC. Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie met de EPC te onderhouden; b. met de EPC contact te onderhouden over de voortgang van het kerkelijk opbouwwerk in Blackburn; c. de EPC om de drie jaar te bezoeken; d. de financiële steun aan EPC ten behoeve van Blackburn te blijven continueren tot een maximum van ƒ 20.000,-- per jaar tot in overleg wordt vastgesteld dat afbouw van de financiële steun het kerkelijk opbouwwerk niet in gevaar brengt; e. contact te houden over de voortgang in haar relatie tot de EPCEW; f. aandacht te geven aan en aandacht te vragen voor de relatie tussen de EPC en de RPCI;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
86
g. de kerk te Alphen aan den Rijn via het ‘klein platform’ te informeren en te adviseren. Gronden: 1. de toegezegde steun is naar haar aard tijdelijk en afhankelijk van de situatie; 2. mogelijke vereniging tussen de EPC en de RPCI verdient blijvende aandacht; 3. in het ‘klein platform’ zijn plaatselijke kerken en steuncomités uit Nederland vertegenwoordigd die contacten onderhouden en steun verlenen aan kerken in het Verenigd Koninkrijk; zij wisselen informatie uit en stemmen het beleid op elkaar af. Reformed Presbyterian Church of Ireland (RPCI) Materiaal: rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 5.1.5. Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie te onderhouden; b. met de RPCI na te denken over de mogelijkheid deze relatie meer concrete inhoud te geven, bijvoorbeeld door gezamenlijke projecten; c. de synode van de RPCI in 2000 te bezoeken; d. de contacten tussen de opleidingsinstituten te Belfast en Kampen te stimuleren; e. aandacht te blijven vragen voor de relatie met de EPC, en in dat verband in gesprek te blijven over de liturgische verschillen; f. zich te laten informeren over de evangelisatiearbeid in Nantes en daarover sectie IV te informeren. Gronden: 1. mogelijke vereniging tussen de RPCI en de EPC verdient blijvende aandacht; 2. het op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in Nantes kan van belang zijn voor de contacten met de EREI. Free Church of Scotland (FCS) Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 5.1.6; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 5.1.16. Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie te onderhouden, en met name de FCS te bemoedigen in de crisis waarin zij verkeert; b. met de FCS afspraken te maken om via de ICRC te komen tot regionale zendingsconferenties; c. de contacten tussen de opleidingsinstituten te Edinburgh en Kampen te stimuleren; d. te overleggen over meer coördinatie en overleg over contact met en steun aan de kerken in Engeland (de EPCEVV, de RPCC en Norwich); e. de kerk te Haren te adviseren en te begeleiden bij de ondersteuning van de kerkplanting in Schotland. Gronden: 1. de kerk verdient in deze moeilijke periode onze hartelijke belangstelling en ons medeleven; 2. het is goed om van elkaar te weten waar we elkaar op het terrein van zending en evangelisatie kunnen tegenkomen en zo mogelijk versterken. Reformed Presbyterian Churches in Cardiff (RPCC) Orthodox Presbyterian Church (OPC) Materiaal: rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 5.2.1. Besluit: 1. het aanbod van de OPC ‘corresponding relations’ met haar aan te gaan dankbaar te aanvaarden; 2. deputaten op te dragen: a. de relatie verder uit te bouwen in nauw overleg met de CanRC en de RCUS; b. de General Assembly van de OPC in 2000 te bezoeken; c. contact te houden met de OPC over de kerkelijke situatie in Noord-Amerika, de hulp aan de kerken in Kenia en Suriname en eventuele andere onderwerpen van wederzijds belang. Gronden: 1. de OPC heeft al jaren intensief doorgedacht over de wijze waarop kerkelijke eenheid dichterbij gebracht kan worden; haar huidige opstelling biedt goed perspectief voor een nauwere relatie; 2. de CanRC en de RCUS zijn intensief in gesprek met de OPC; 3. de OPC is door zending en steunverlening betrokken bij kerkelijk opbouwwerk in Kenia; de broederschap in Suriname heeft goede banden met de zendingspost van de OPC aldaar. United Reformed Churches in North America (URCNA) Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 5.2.2;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
87
2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 5.2.2. In oktober 1996 hield de door enkele tientallen uit de CRC getreden kerken gevormde federatie haar eerste synode. De naam ‘United Reformed Churches in North-America’ werd aangenomen. Besluit: deputaten op te dragen: a. positief te reageren op het verzoek van de URCNA om een kerkelijke relatie met de GKN(V) voor te bereiden, en samen met de URCNA daaraan concreet inhoud te geven; dit in nauw overleg met de CanRC en de RCUS; b. de volgende synode te dienen met voorstellen over de wijze waarop de relatie met de URCNA concreet inhoud kan krijgen. Gronden: 1. de URCNA hebben te kennen gegeven graag nauwe banden te willen aangaan met andere kerken met een gereformeerde belijdenis; 2. er zijn goede perspectieven voor een nauwer samengaan tussen de URCNA en de CanRC. l’Eglise Réformée du Québec (ERQ) Presbyterian Church of Eastern Australia (PCEA) Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 5.2.4; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 5.2.4. Besluit: 1. met de PCEA een zusterkerkrelatie aan te gaan; 2. deputaten op te dragen: a. deze beslissing gemotiveerd ter kennis te brengen van de FRCA; b. de relatie met de PCEA te onderhouden en uit te bouwen; c. de PCEA te berichten van het overleg met de FRCA. Gronden: 1. de Generale Synoden van Ommen 1993 en Berkel en Rodenrijs 1996 hebben reeds uitgesproken dat de PCEA een trouwe kerk van de Here Christus is; 2. de synode van Launceston (1999) van de FRCA heeft uitgesproken dat deze kerk “blijk geeft van trouw aan het Woord van God, met handhaving van de gereformeerde belijdenis”, afgezien van drie punten (‘statements’) waarin verschillen van opvatting en kerkelijke praktijk geconstateerd worden; het betreft verschillen waarvan achtereenvolgende synoden hebben uitgesproken dat ze voor de Gereformeerde Kerken in Nederland geen verhindering vormen om met presbyteriaanse kerken een zusterkerkrelatie aan te gaan. De ‘statements’ die door de FRCA zijn gevoegd bij hun brief aan de PCEA, in verband met een zusterkerkrelatie, zijn door de synode van de PCEA ontvangen en voor commentaar doorgestuurd naar de kerken, die zijn gevraagd daar voor 31 december 1999 op te reageren; 3. langer uitstellen van de beslissing met de PCEA een zusterkerkrelatie aan te gaan, is in de richting van die kerk niet verantwoord; 4. er bestaat al jaren een relatie die verder concreet ontwikkeld moet gaan worden; 5. de FRCA hebben gezien onze relatie met hen en de eerder uitgesproken moeite met dit besluit recht op een uitgebreide toelichting. Reformed Churches of New Zealand (RCNZ) Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 5.2.5; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 5.2.5. Besluit: deputaten op te dragen: a. de relatie met de RCNZ te onderhouden en uit te bouwen met het oog op een zusterkerkrelatie; b. na te gaan welke implicaties casu quo complicaties de relatie tussen de RCA (Reformed Churches of Australia) en de RCNZ zou kunnen hebben voor de relatie met de FRCA; c. met de FRCA in overleg te blijven over de relatie met de RCNZ; d. met de CGK te overleggen over de relatie met de RCNZ; e. de synode van de RCNZ in 2001 te bezoeken. Gronden: 1. de RCNZ onderschrijven zowel de Westminster Standards als de drie formulieren van eenheid, die in het kerkelijk leven ook daadwerkelijk voor hen functioneren als formulieren van eenheid; daarbij handhaven zij de DKO, naar hun situatie aangepast; 2. de RCNZ hebben zelf te kennen gegeven op een eerlijke en voorzichtige manier de contacten te willen opbouwen; 3. de RCNZ zullen de kerken in Nederland nader informeren over hun relatie met kerken in de regio; 4. de RCNZ hebben een zusterkerkrelatie met de CGK. Evangelical Presbyterian Church of England and Wales (EPCEW)
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
88
Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 5.2.6; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 5.2.6. Besluit: 1. het verzoek van de EPCEW om een zusterkerkrelatie aan te gaan, in te willigen; 2. deputaten op te dragen: a. in overleg met de EPCEW de relatie concreet inhoud te geven; b. na te gaan of en hoe de afgesproken financiële ondersteuning aan de kerk te Hull weer ter beschikking moet komen, volgens het meerjarenplan, tot een maximum van ƒ 30.000,-- per jaar; c. de zusterkerken in het Verenigd Koninkrijk te informeren over en te betrekken bij de contacten met de EPCEW; d. zich te laten vertegenwoordigen tijdens de jaarlijks te houden vergadering van het zogenaamde ‘klein platform’, om zich door de kerken met contacten in het Verenigd Koninkrijk te laten informeren en deze te adviseren. Gronden: 1. de EPCEW onderschrijft de Westminster Standards, die in het kerkelijk leven ook daadwerkelijk voor haar functioneren als formulieren van eenheid; 2. uit het Book of Church Order dat deputaten hebben bekeken, is op te maken dat we te maken hebben met een presbyteriale kerkorde, met daarin veel goede gereformeerde elementen, waardoor meer dan in de traditionele presbyteriaanse wijze van kerkregering recht wordt gedaan aan de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk; 3. de FCS heeft besloten om ‘fraternal relations’ met de EPCEW aan te gaan; 4. na overleg met de zusterkerk te Cardiff blijkt dit een goede mogelijkheid om het gereformeerd karakter van de EPCEW te versterken; 5. de financiële hulpverlening is toegezegd zodra een nieuwe predikant is beroepen; 6. in het ‘kleine platform’ zijn plaatselijke kerken en steuncomités uit Nederland vertegenwoordigd die contacten onderhouden en steun verlenen aan kerken in het Verenigd Koninkrijk; zij wisselen informatie uit en stemmen het beleid op elkaar af. Norwich Reformed Church (NRC) Kerkelijk leven in Suriname International Conference of Reformed Churches (ICRC) Materiaal: rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 5.4. Besluit: 1. het lidmaatschap van de ICRC te continueren; 2. deputaten op te dragen: a. voorbereidingen te treffen voor deelname aan en tijdige benoeming van een delegatie naar de ICRC 2001 in de USA; b. overleg te plegen met deputaten Oecumene Buitenland van de CGK over zaken die de ICRC en andere aangelegenheden van algemeen belang met betrekking tot relaties met buitenlandse kerken aangaan; c. in het kader van herstructurering van zending en hulpverlening te trachten tot meer overleg en samenwerking te komen met andere lidkerken van de ICRC; d. met andere lidkerken te komen tot regionale zendingsconferenties waar elkaars zendingsgebieden in kaart kunnen worden gebracht. Gronden: 1. de ervaring van de contacten is positief te noemen en geeft een beter inzicht in elkaars werkzaamheden; 2. het contact bevordert de samenwerking op internationaal niveau; 3. om te komen tot een regionale samenwerking van de lidkerken op het gebied van de zending zijn nu de eerste afspraken gemaakt; actieve betrokkenheid van onze kant kan stimulerend werken; 4. elkaars zendingsgebieden in kaart te brengen is nuttig voor samenwerking op het gebied van zending, evangelisatie en opleiding (zowel van predikanten als van zendingswerkers). E.1.1.31.
GS Leusden 1999, artikel 92 Buitenlandse betrekkingen, sectie IV: Europa en Afrika Eglise Réformée Confessante au Benin (ERCB) Materiaal: rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 6.1.1. Besluit: deputaten op te dragen: a. de bestaande contacten te onderhouden met het oog op het ontwikkelen van een zusterkerkrelatie; b. contact te houden met de assisterende kerken van Gouda en Waddinxveen en met DVN over de
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
89
lopende hulpverlening; c. na te gaan of de hulpverlening aan de doelstelling blijft beantwoorden. Grond: het kerkelijk opbouw- en ontwikkelingswerk wordt geheel verzorgd door de Gereformeerde Kerken van Gouda en Waddinxveen, met hulp van DVN. African Evangelical Presbyterian Church (AEPC) Materiaal: rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 6.1.2. Besluit: deputaten op te dragen: a. de contacten met de AEPC uit te bouwen met het oog op het ontwikkelen van een zusterkerkrelatie; b. desgevraagd hulp te verlenen in de vorm van het doen geven van gastcolleges voor korte perioden aan de theologische opleiding van AEPC, in samenwerking met het IRTT; c. zo mogelijk het werk over te dragen aan een assisterende kerk, in casu de kerk te Zwolle-Zuid; d. er op toe te zien dat de hulpverlening aan de doelstelling blijft beantwoorden; e. te overleggen met de OPC over de voortgang van de hulpverlening. Gronden: 1. deze kerk verdient onze blijvende aandacht in verband met verdere ontwikkeling van een mogelijke relatie met haar, en zij heeft om nauwere banden gevraagd; 2. de kerk te Zwolle-Zuid is in principe bereid om assisterende kerk te worden voor al het werk in Kenia, maar vanwege onvoldoende inzicht in de situatie in Kenia heeft men besloten pas op de plaats te maken en de ontwikkelingen af te wachten; 3. de OPC heeft contacten en levert immateriële hulp. Reformed Church of East Africa (RCEA) Nongu U Kristu u Ken Sudan hen Tiv (NKST) Eglise Réformée Confessante au Congo (ERCC) Voorheen ERCZ (Zaïre) Materiaal: rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 6.1.5. Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie te onderhouden en daartoe, na overleg met de kerk te Spakenburg-Zuid, een bezoek te brengen aan hun synode; b. contact te houden met de assisterende kerk te Spakenburg-Zuid en DVN over de hulpverlening, en daarbij na te gaan of deze aan de doelstelling blijft beantwoorden. Gronden: 1. het kerkelijk opbouw- en ontwikkelingswerk wordt geheel verzorgd door de kerk te SpakenburgZuid; 2. voorafgaand overleg met de kerk te Spakenburg-Zuid is noodzakelijk alvorens een bezoek te brengen. Vrye Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika (VGKSA) Materiaal: rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 6.1.6. Besluit: deputaten op te dragen: de zusterkerkrelatie te onderhouden en daarbij bijzondere aandacht te geven aan de relatie met de GKSA. Gronden: 1. de VGKSA zijn trouwe kerken van de Here Jezus Christus, die in Zuid-Afrika het gereformeerde geluid uitdragen; 2. de VGKSA zijn in gesprek met de GKSA; voor onze kerken is het de moeite waard dat gesprek nauwkeurig te blijven volgen. Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika (GKSA) Kerkelijk leven in Duitsland Eglise Réformée Evangelique Independante (EREI) Greek Evangelical Church (GEC) Het kerkelijk leven in Oost-Europa
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
90
Evangelical-Reformed Churches Union of Russia (ERCUR) Evangelisch-reformierte Kirche Westminster Bekenntnis (Ev.-ref. Kirche W.B.), Oostenrijk Bat Tsion ‘gemeente’ (BTG) E.1.1.32.
GS Leusden 1999, artikel 93 Buitenlandse betrekkingen, sectie V: Spaans- en Portugeessprekende landen Iglesia Cristiana Reformada (ICR) Iglesias Reformadas De Espana (IRE) Igreja Reformada de Portugal (IRP) Igreja Cristâ Presbiteriana de Portugal (ICPdP) Iglesia Cristiana de Fé Reformada (ICFER) Iglesia Presbiteriana Independiente de Mexico (IPIM) Igreja Reformada da Colonia Brasolanda (IRCB), Unaí, MG, Brazilië Materiaal: 1. rapport deputaten BBK 1999, paragraaf 7.2.5; 2. aanvullend rapport deputaten BBK, paragraaf 7.2.5. Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie met de IRCB te blijven onderhouden; b. deze kerk op de hoogte te blijven houden van de contacten met de IPB en de IER en goede aandacht te geven aan de ontwikkelingen in de richting van een verband van gereformeerde kerken in Brazilië; c. bij een eventuele reis naar Brazilië zo mogelijk deze kerk in het reisschema op te nemen; d. verzoeken om tijdelijke pastorale hulp aan deze zusterkerk hartelijk in de aandacht van de kerken en hun predikanten aan te bevelen; e. contact te onderhouden met de SOVB (Stichting Ontwikkeling Vestiging Brasolanda). Gronden: 1. deze zusterkerk verdient onze aandacht; door etnische achtergrond en geografische ligging verkeert deze kerk in een geïsoleerde positie; 2. de IRCB werkt mee aan de constituering van een eigen kerkverband in het jaar 2000; 3. de SOVB treedt in Nederland op als adres en hulpgevend orgaan om de nodige hulp te mobiliseren. Igreja Presbiteriana do Brasil (IPB) Igrejas Evangélicas Reformadas do Brasil (IER)
E.1.1.33.
GS Leusden 1999, artikel 94 Buitenlandse betrekkingen, sectie VI: Lux Mundi en publiciteit
E.1.1.34.
GS Leusden 1999, artikel 95 Buitenlandse betrekkingen, sectie VII: Zending en hulpverlening
E.1.1.35.
GS Leusden 1999, artikel 96 Buitenlandse betrekkingen: ingekomen stukken Materiaal : 1. drie brieven van br. M.C. Bijl (van juni 1998, 20 juli 1998 en februari 1999) met kritische vragen over onze relaties met de RCJ, de ERCB, en de FCS. Op grond van informatie uit artikelen in het Nederlands Dagblad van 8 juni en 19 juli en een artikel uit het blad ‘Tot aan de einden der aarde’ vindt hij dat er geen sprake kan zijn van een zusterkerkrelatie of het toe werken naar zo’n relatie en verzoekt hij revisie van de besluiten van de GS Berkel en Rodenrijs 1996; 2. brief van de Gereformeerde Kerk te Alphen aan den Rijn dd. 3 maart 1999. De raad stelt voor om: de relaties systematischer te verankeren bij individuele kerken, vergelijkbaar met een zendingsrelatie. Hij betreurt het te laat ontvangen van aanvullende rapporten en het ontbreken van een financieel meerjarenplan. Hij pleit voor een bondige en complete rapportage, en ook voor decentralisatie van de werkzaamheden. Hij wijst op de onmogelijkheid van aansluiting van de kerk te Blackburn bij het verband van EPCEW. Steun voor deze kerk vanuit Nederland acht de raad onontbeerlijk. De raad verzoekt het voorstel op punten aan te passen.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
91
Besluit: 1. aan de verzoeken tot revisie van br. M.C. Bijl niet te voldoen; 2. de opmerkingen van de kerk te Alphen a/d Rijn voor kennisgeving aan te nemen en ter kennis van deputaten te brengen; Blackburn is erkend in het genomen besluit over de EPC. Gronden: 1. deputaten kennen de situatie en zullen vanuit hun verantwoordelijkheid en bevoegdheid aandacht hebben voor de genoemde ontwikkelingen; 2. de opmerkingen van de kerk te Alphen a/d Rijn zijn algemeen van aard en kunnen door deputaten in het te voeren beleid worden meegenomen; in het beleid van BBK komt het voortbestaan van de gemeente Blackburn niet in gevaar; daar waar nodig zal hulp worden verleend en is dat ook voorzien; op termijn zal gesproken moeten worden over de wijze van afbouw. Zie voor het besluit over de EPC Acta art. 91, sub EPC, besluit d. E.1.1.36.
GS Leusden 1999, artikel 97 Betrekkingen buitenland: algemeen besluit Materiaal : 1. rapport deputaten BBK 1999; 2. aanvullend rapport deputaten BBK. Besluit: 1. het beleid van deputaten voor Betrekkingen met Buitenlandse Kerken goed te keuren en hun decharge te verlenen onder hartelijke dank voor hun werkzaamheden; 2. deputaten op te dragen: a. het beleid en het werk ten aanzien van de buitenlandse kerken voort te zetten; b. de ontvangst van buitenlandse gasten ter synode tijdig voor te bereiden door: 1. in de vijfde week van de generale synode de woensdag te reserveren voor een nader met het moderamen af te stemmen programma; 2. zorg te dragen voor een gastvrije begeleiding van aankomst tot en met vertrek; c. te komen met een structureel voorstel hoe we bij belangrijke zaken de zusterkerken eerder kunnen betrekken, voordat definitieve besluitvorming op onze synode heeft plaatsgevonden; d. na te gaan of de rapportage aan de kerken kan volstaan met de informatie, zoals voorzien in het publiciteitsplan; e. na te gaan of de rapportage aan de generale synode kan worden vereenvoudigd; f. deputaten te machtigen de uitbesteding van administratieve werkzaamheden aan de administratieafdeling van de vereniging De Verre Naasten voort te zetten. Gronden: 1. deputaten hebben hun opdrachten naar behoren en met veel inzet uitgevoerd; 2. omdat de kans groot is dat er veel gasten komen, dient een en ander goed te worden voorbereid. Bovendien breekt geregelde ontvangst van gasten te veel in op de eigen agenda van de synode; 3. het verdient aanbeveling om de zusterkerken voorinformatie uit deputatenrapporten te verstrekken op die punten waarin zij geïnteresseerd zijn; 4. het publiciteitsplan voorziet in een publicatie viermaal per jaar in het blad ‘Tot aan de einden der aarde’ en het actueel houden van ‘Wereldwijd’; 5. aan de generale synode zou mogelijk kunnen worden volstaan met de tot op heden geboden meer gedetailleerde informatie, met conceptbesluiten per zusterkerk en verzamelbesluiten voor kerken waarmee contacten zijn, opgedeeld per sectie; 6. het werk wordt tot tevredenheid uitgevoerd en betekent een verlichting van het werk van de algemeen secretaris en de penningmeester.
E.1.1.37.
GS Leusden 1999, artikel 98 Buitenlandse betrekkingen: financiën
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
92
E.1.1.37.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 133 Zending en hulpverlening
E.1.1.38.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 134 – Benoeming deputaten Zending, hulpverlening en training
E.1.1.39.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 135 – Ontvangst afgevaardigden buitenlandse zusterkerken
E.1.1.40.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 136 – Ontvangst van cursisten van het IRTT en hun begeleiders
E.1.1.41.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 137 – Betrekkingen buitenlandse kerken Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken. Besluit 1: het beleid van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken goed te keuren en hun décharge te verlenen onder hartelijke dank voor hun werkzaamheden. Besluit 2: het door deputaten herziene beleidsplan BBK te aanvaarden, inclusief de daaraan toegevoegde bijlagen ‘Werkwijze bij het aangaan van relaties’; ‘Inbreng zusterkerken bij besluitvorming GKN(v)’; ‘Dubbele correspondentie’; ‘Verhouding Z&H en BBK’; ‘Documentatiebladenset’. Grond: een actueel beleidsplan is voor de uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijk. Datzelfde geldt voor werkdocumenten over zaken die vaak aan de orde komen, zoals het aangaan van zusterkerkrelaties, dubbele correspondentie etc. Besluit 3: opnieuw deputaten te benoemen met de opdracht: a. het beleid en het werk ten aanzien van de buitenlandse kerken voort te zetten; b. de ontvangst van buitenlandse gasten op de volgende synode tijdig voor te bereiden door 1. de vijfde week van die generale synode te reserveren voor een nader met het moderamen af te stemmen programma; 2. zorg te dragen voor een gastvrije begeleiding van aankomst tot en met vertrek; c. waar nodig overleg te hebben met deputaten Zending, hulpverlening en training over het verlenen van gewenste hulp aan buitenlandse (zuster)kerken en hun beider beleid op elkaar af te stemmen; d. overleg te hebben met deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerken en kerken die lid zijn van de ICRC, over het aangaan en onderhouden van zusterkerkrelaties; e. richtlijnen op te stellen voor de contacten met ‘losse’ plaatselijke kerken in het buitenland, die aan een kerk uit het kerkverband zijn toevertrouwd; f. hun werk te verrichten binnen het vastgestelde budget, dat separaat zal worden toegezonden; g. van hun arbeid verslag uit te brengen aan de eerstvolgende generale synode en hun rapport uiterlijk drie maanden voor het begin van die synode aan de kerken toe te zenden. Gronden: 1. (ad opdracht c) kerkelijke contacten en hulp zijn sterk met elkaar verbonden; 2. (ad opdracht d) dit overleg is nodig om beleid op elkaar af te stemmen en verwarring bij onze buitenlandse relaties te voorkomen. Besluit 4: deputaten verder op te dragen in overleg met de hulpverleningsinstanties, te weten de Overijsselse Zendingsdeputaten, de Groninger Zendingsdeputaten, de zendende kerk van Middelburg, de zendingsdeputaten Friesland, de Commissie van Overleg en de Indonesiëraad contact op te nemen met de GGRI (Papua) op Papua en de GGRI (Kalbar) op Kalimantan Barat, deze contacten te onderhouden en te onderzoeken wanneer en hoe verantwoord toegewerkt kan worden naar een zusterkerkrelatie met de GGRI (Papua) en de GGRI (Kalbar). Gronden: 1. de GGRI (Papua) zijn gereformeerde kerken ontstaan uit het voormalige en huidige zendingswerk van de zendende kerken van Enschede-Noord, Groningen-Noord, Middelburg, Spakenburg-Zuid en Toronto (CanRC), terwijl de GGRI (Kalbar) zijn ontstaan uit het zendingswerk van de zendende kerk te Drachten-Oost; 2. zij zijn evenals de GGRI-NTT gereformeerde kerken in Indonesië; 3. met de GGRI-NTT onderhouden de Gereformeerde Kerken in Nederland een zusterkerkrelatie, met de overige GGRI nog niet. Besluit 5: deputaten te machtigen voor de komende drie jaar, op dezelfde basis als in de vorige periode via deputaten Zending, hulpverlening en training professionele krachten in te schakelen en kantoorruimte te huren voor de secretariaats- en administratieve werkzaamheden.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
93
Grond: in de praktijk is gebleken dat voor de vervulling van de secretariële en administratieve taken van het deputaatschap professioneel personeel en een goede werkruimte nodig is. De omvang van het secretariaatswerk zal na de afsplitsing van Zending en Hulpverlening niet afnemen. E.1.1.41.
GS Zuidhorn 2002-2003,artikel 138 Benoeming deputaten Betrekkingen buitenlandse kerken
E.1.1.42.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 139 – Gereja-Gereja Reformasi di Indonesia (GGRI-NTT) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (6.1). Besluit: deputaten op te dragen: a. zich schriftelijk op de hoogte te houden van de kerkelijke ontwikkelingen binnen de GGRI-NTT op Sumba, Timor en Sabu. Volgens planning moet de tweejaarlijkse synode van de GGRI door onze deputaten bezocht worden. Deputaten GGRI worden uitgenodigd voor een bezoek aan de synode van de Gereformeerde Kerken; b. namens de Gereformeerde Kerken de zusterkerkrelatie met de GGRI te onderhouden. Een aandachtspunt is er bij de kerken op aan te dringen de kerkelijke tucht op de juiste wijze toe te passen en ernst te maken met de opbouw van de gemeenten; c. de GGRI-NTT aan te sporen een actief beleid te voeren van eenwording met de Gereja-Gereja Reformasi Musyafir; d. door middel van berichtgeving in kranten en het zendingsblad bekendheid te geven aan het kerkelijk leven van de GGRI-NTT. Gronden: 1. in het kader van een goede zusterkerkrelatie is persoonlijk contact en overleg door middel van een visitatie bij de synode van de zusterkerk nodig; 2. er bestaan zorgen bij deputaten over het functioneren van het kerkelijk leven. Het uitoefenen van de kerkelijke tucht door een aantal kerkenraden kan aanzienlijk verbeterd worden; 3. eenwording met de Gereja-Gereja Reformasi Musyafir kan bijdragen tot versterking van het gereformeerde karakter van beide kerken en tot een sterkere missionaire uitstraling. Op het punt van belijdenis en kerkorde is er reeds overeenkomst en bij de opleiding wordt reeds samengewerkt; 4. de GGRI-NTT waarderen het als regelmatig over hun kerkelijk leven geschreven wordt.
E.1.1.43.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 140 – Gereja-Gereja Reformasi Musyafir (GGRM) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (6.2). Besluit: 1. het aanbod van de GGRM tot een zusterkerkrelatie te aanvaarden en een zusterkerkrelatie aan te gaan; 2. deputaten op te dragen de GGRM te stimuleren om een actief beleid te voeren gericht op kerkelijke eenheid met de Gereja-Gereja Reformasi di Indonesia. Gronden: 1. aan de voorwaarden voor het aangaan van kerkelijke relaties, zoals vermeld in het beleidsplan, is voldaan. Dat betreft de punten: verzameling van gegevens, nadere kennismaking, oordeelsvorming door deputaten en besluitvorming. Gegevens zijn verzameld door ds. Knigge en tijdens visitatiereizen. De gereformeerde belijdenis en gereformeerde kerkorde zijn reeds in 1992 aangenomen Tijdens de visitatie van Oosterhuis en Griffioen in 2001 is gebleken dat de GGRM gereformeerd willen zijn in leer en leven, wat uitkomt in de prediking en in de gemeenteopbouw; 2. eenwording met de Gereja-Gereja Reformasi di Indonesia kan bijdragen tot versterking van het gereformeerde karakter van beide kerken en tot een sterkere missionaire uitstraling. Op het punt van belijdenis en kerkorde is er reeds overeenkomst en bij de opleiding wordt reeds samengewerkt.
E.1.1.44.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 141 – Free Reformed Churches of Australia (FRCA) Commissie: deputaatschap Betrekkingen buitenlandse kerken Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (6.3). Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie te onderhouden volgens de regels en in ieder geval de eerstkomende synode te bezoeken; b. te bevorderen dat de FRCA zich weer aansluiten bij de International Conference of Reformed Churches en bevorderen dat de FRCA weer in contact treden met de kerken in Ierland en Schotland in aansluiting bij hun besluit van 2000;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
94
c. te bevorderen dat de FRCA gesprekken, gericht op zusterkerkrelatie, voeren met de Presbyterian Church of Eastern Australia en de Reformed Churches of New Zealand, aansluitend op het besluit van de FRCA in 2000 om het gesprek met deze kerken voort te zetten. Gronden: 1. zowel de FRCA als de Gereformeerde Kerken in Nederland ervaren dat een mondelinge gedachtewisseling ter synode het contact zeer bevordert; 2. de kerken van de International Conference of Reformed Churches hebben de inbreng van de FRCA nodig en de FRCA heeft de internationale broederschap nodig ter vervulling van haar taak in de (Angelsaksische) wereld; 3. de drie schriftgetrouwe en confessioneel betrouwbare kerken FRCA, Presbyterian Church of Eastern Australia en Reformed Churches of New Zealand kunnen veel voor elkaar betekenen en samen van betekenis zijn voor de kerken in de regio Australië. E.1.1.45.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 144 – Reformed Churches of New Zealand (RCNZ) Materiaal: 1. rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (6.5); 2. email van het Interchurch Relations Committee van de RCNZ d.d. 1 mei 2002; 3. rapportage van deputaten van de Free Reformed Churches of Australia d.d. 14 mei 2002. Besluit: 1. met de Reformed Churches of New Zealand een zusterkerkrelatie aan te gaan; 2. deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie met de RCNZ te onderhouden; b. de Free Reformed Churches of Australia te ondersteunen in hun kerkelijk gesprek met de RCNZ over de moeite van de driehoeksrelatie van de RCNZ met de Free Reformed en Christian Reformed Churches of Australia. Gronden: 1.de synode van de RCNZ 2002 heeft op 1 mei 2002 besloten de Gereformeerde Kerken in Nederland een zusterkerkrelatie aan te bieden en daarmee positief gereageerd op de door ons in het verleden kenbaar gemaakte wens tot een zusterkerkrelatie; 2.deputaten van de Free Reformed Churches of Australia hebben laten weten geen bezwaar te hebben tegen een zusterkerkrelatie van de Gereformeerde Kerken met de RCNZ. Daarbij hebben zij gevraagd aan de Gereformeerde Kerken begrip te tonen voor het probleem dat gelegen is in de driehoeksrelatie van de RCNZ met de Free Reformed Churches of Australia en de Christian Reformed Churches of Australia; 3.het blijkt dat de RCNZ de Christian Reformed Churches of Australia positief corrigeren. Daarom hoeft de relatie tussen de Christian Reformed Churches of Australia en de RCNZ niet per se een verhindering te zijn voor een zusterkerkrelatie van de RCNZ en de Free Reformed Churches of Australia. De drie schriftgetrouwe en confessioneel betrouwbare kerken Free Reformed Churches of Australia, Presbyterian Church of Eastern Australia en RCNZ kunnen veel voor elkaar betekenen en samen van betekenis zijn voor de kerken in de regio Australië.
E.1.1.46.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 145 – Dutch Reformed Church Sri Lanka (DRC) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (7.1). Besluit: deputaten op te dragen: het kerkelijk leven van de DRC te volgen. Grond: de Gereformeerde Kerken en de DRC hebben te lang een relatie met elkaar gehad om elkaar al spoedig na de verbreking van de relatie uit het oog te verliezen. Het voorstel van deputaten wordt zonder discussie met algemene stemmen aangenomen.
E.1.1.47.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 146 – Lanka Reformed Church Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (7.2). Besluit: deputaten op te dragen: a. in positief kritische zin de correspondentie voort te zetten om de broederschap te helpen bij de ontwikkeling van een gereformeerd kerkelijk leven; b. alert te blijven op mogelijkheden om kerkelijke eenheid op Sri Lanka te bevorderen en te voorkomen dat onze steun aan de LRC onnodige beschadiging van de naam van de Dutch Reformed Church inhoudt. Gronden:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
95
1. de eerste aandacht moet niet uitgaan naar vorming van een kerkverband en het aangaan van buitenlandse contacten, maar eerst dient de basis voor het kerkelijk leven versterkt te worden; 2. de centrale positie en het optreden van een enkeling dreigen de ontwikkeling van het gereformeerde kerkelijk leven in de weg te staan; 3. het blijft zaak de eenheid van Christus’ kerk op Sri Lanka te bevorderen. E.1.1.48.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 147 – Reformed Presbyterian Church of Northern India (RPCNI) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (7.4). Besluit: de zusterkerkrelatie met de RPCNI te continueren en deputaten opdracht te geven deze uit te diepen door correspondentie en bezoek. Grond: correspondentie en persoonlijke ontmoeting met de broederschap is vereist om inhoud te geven aan een zusterkerkrelatie. Het voorstel wordt met algemene stemmen aangenomen. De preses is dankbaar voor het voortzetten van de zusterkerkrelatie.
E.1.1.49.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 148 – Reformed Presbyterian Church North East India Synod (RPCNEI) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (7.5). Besluit: de zusterkerkrelatie met de RPCNEI te continueren en deputaten op te dragen deze uit te diepen door correspondentie en bezoek. Grond: correspondentie en persoonlijke ontmoeting van de broederschap is vereist om inhoud te geven aan een zusterkerkrelatie.
E.1.1.50.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 149 – Free Church of Central India (FCCI) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (7.6). Besluit: de zusterkerkrelatie met de FCCI te continueren en deputaten op te dragen deze uit te diepen door correspondentie en bezoek. Grond: correspondentie en persoonlijke ontmoeting met de broederschap is vereist om inhoud te geven aan een zusterkerkrelatie.
E.1.1.51.
GS Zuidhorn 2002-200, artikel 150 – Presbyterian Free Church of Kalimpong (PFCK)
E.1.1.52.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 151 – Ds. Abraham
E.1.1.53.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 152 – Gereformeerde en Presbyteriaanse contacten in Pakistan (GPP)
E.1.1.54.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 153 – Evangelical Reformed Churches of Singapore (ERCS)
E.1.1.55.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 154 – Free Reformed en Reformed Free Churches of the Philippines (FRCP en RFCP)
E.1.1.56.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 155 – Reformed Presbyterian Church of Taiwan (RPCT) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (7.12). Besluit: 1. de zusterkerkrelatie met de RPCT te continueren; 2. deputaten op te dragen: a. deze relatie door correspondentie en bezoek verder inhoud te geven;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
96
b. met de RPCT contact te onderhouden over mogelijkheden om het werk in China te ondersteunen en dit met deputaten Zending, hulpverlening en training kort te sluiten. Gronden: 1.correspondentie en persoonlijke ontmoeting zijn vereist voor de onderhouding van een zusterkerkrelatie. Het schept de mogelijkheid aandacht te geven aan elkaars kerkelijk leven en elkaar te bemoedigen; 2. deze bemoediging is van veel betekenis voor dit kleine kerkverband in een sterk niet-christelijke samenleving; 3. christenen in onderdrukking in China verdienen zonder meer onze bemoediging en ondersteuning. E.1.1.57.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 156 – Reformed Church of Japan (RCJ) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (7.13). Besluit: 1. de zusterkerkrelatie met de RCJ voort te zetten; 2. deputaten op te dragen: a. de RCJ te bezoeken, zo mogelijk tijdens een General Assembly; tijdens het bezoek aandacht te hebben voor elkaars kerkelijk leven en elkaar te bemoedigen; b. bij de RCJ en andere betrouwbare bronnen te informeren naar belangrijke kerkelijke en theologische ontwikkelingen in Japan; c. aandacht te hebben voor de contacten van de RCJ met de Christelijke Gereformeerde en de Nederlands Gereformeerde Kerken in Nederland; d. te proberen in contact te komen met Japanse christengemeenschappen in ons land en onze lokale kerken daarbij zoveel mogelijk te betrekken. Gronden: 1. correspondentie en persoonlijke ontmoeting zijn vereist voor de onderhouding van een zusterkerkrelatie; 2. correspondentie en ontmoeting zijn een sterke bemoediging voor dit kerkverband in een sterk nietchristelijke samenleving; 3. bij de RCJ is een sterke behoefte om zo volledig mogelijk en van verschillende kanten geïnformeerd te worden over de Christelijke Gereformeerde en de Nederlands Gereformeerde Kerken en onze contacten met deze kerken; 4. de RCJ heeft ons verzocht contact op te nemen met de groepen Japanse christenen in Nederland.
E.1.1.58.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 157 – Presbyterian Church of Korea (PCK) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (7.14). Besluit: 1. de zusterkerkrelatie met de PCK te continueren en waar mogelijk te intensiveren; 2. met het oog daarop deputaten op te dragen: a. de PCK te bezoeken, bij voorkeur ter gelegenheid van een General Assembly van de PCK, en daarbij aandacht te hebben voor elkaars kerkelijk leven en voor onderlinge bemoediging; b. bij de PCK te informeren naar belangrijke kerkelijke en theologische ontwikkelingen en contacten met andere kerken in Korea; c. elkaar goed te blijven informeren over elkaars buitenlandwerk; d. mee te werken aan versterking van de contacten in de regio, bij voorbeeld via de Asia Reformed Church Association (in oprichting). Gronden: 1. correspondentie en persoonlijke ontmoeting zijn vereist voor de onderhouding van een zusterkerkrelatie; 2. de PCK heeft het in een aantal opzichten moeilijk. Bemoediging en meeleven behoort tot onze verantwoordelijkheid; 3. goede informatie-uitwisseling over en weer is nodig om versnippering en dubbel werk te voorkomen.
E.1.1.59.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 158 – Canadian Reformed Churches (CanRC) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (8.1). Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie te onderhouden met een accent op brede uitwisseling van informatie over elkaars kerkelijk leven; b. de synode van de CanRC in 2004, te houden in Chatham (Ont.), te bezoeken en de CanRC uit te nodigen een afvaardiging naar de generale synode van 2005 te sturen;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
97
c. met de CanRC in contact te blijven over de kerkelijke situatie in Noord-Amerika en hun relatie met andere kerken daar; d. te overleggen inzake relaties met kerken in die regio’s waar ook gemeenten van de CanRC zijn of waar de CanRC zendingswerk hebben. Gronden: 1. de CanRC en de Gereformeerde Kerken in Nederland kennen een sterke historische verbondenheid, die uitkomt in grote betrokkenheid over en weer; 2. nu er in deze kerken zorgen leven over de koers van de kerken in Nederland, verdient het aanbeveling elkaar zo breed mogelijk te informeren; 3. de CanRC staan een goed contact voor, waarbij zij graag geïnformeerd willen worden over contacten in regio’s, zoals Noord-Amerika en Brazilië, waar leden van de CanRC wonen en werken; 4. volgens onze regels van correspondentie behoren we de CanRC te betrekken bij het aangaan en onderhouden van relaties met kerken in Noord-Amerika. E.1.1.60.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 159 – Reformed Church in the United States (RCUS) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (8.2). Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie te onderhouden; b. de synode van de RCUS in 2003 te bezoeken en de RCUS uit te nodigen een afvaardiging naar de synode van 2005 te sturen; c. informatie uit te wisselen over het werk in Congo en over relaties en contacten met kerken in NoordAmerika en Mexico; d. met de RCUS in gesprek te blijven over relevante thema’s, de nodige informatie te geven over vraagpunten en desgevraagd te participeren in de discussie over de position papers. Gronden: 1. de Gereformeerde Kerken in Nederland en de RCUS zijn samen betrokken bij het zendingswerk in Congo; onderlinge afstemming hierover wordt ook door de RCUS op prijs gesteld; 2. volgens onze regels van correspondentie behoren we de RCUS te betrekken bij het aangaan en onderhouden van relaties met kerken in Noord- en Midden-Amerika; 3. door de position papers kunnen ook de Gereformeerde Kerken in Nederland worden uitgedaagd tot discussie; we kunnen elkaar opscherpen in de gereformeerde overtuiging.
E.1.1.61.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 160 – Orthodox Presbyterian Church (OPC) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (8.3). Besluit: deputaten op te dragen: a. aan de OPC de officiële zusterkerkrelatie aan te bieden en concrete afspraken te maken over de invulling daarvan; b. hierover contact op te nemen met de Canadian Reformed Churches en de Reformed Church in the United States; c. de General Assembly van de OPC in 2003 te bezoeken om de zusterkerkrelatie te bespreken en de OPC uit te nodigen een afvaardiging naar de generale synode van 2005 te sturen; d. contact te houden met de OPC over het werk in Suriname, zending en hulpverlening aan de kerken in Kenia en andere landen in Afrika, de kerkelijke situatie in Noord-Amerika, en eventuele andere onderwerpen van wederzijds belang. Gronden: 1. nu de Canadian Reformed Churches en de OPC een zusterkerkrelatie met elkaar zijn aangegaan, lijkt voor ons de weg vrij om de relatie gestalte te geven; 2. de broederschap in Suriname heeft goede banden met het zendingswerk van de OPC aldaar; bovendien is de OPC door zending en steunverlening betrokken bij kerkelijk opbouwwerk in Kenia en Benin; 3. volgens de regels van de correspondentie behoren we de OPC te betrekken bij het aangaan en onderhouden van relaties met kerken in Noord-Amerika.
E.1.1.62.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 161 – United Reformed Churches in North America (URCNA) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (8.4). Besluit: deputaten op te dragen: a. een zusterkerkrelatie met de URCNA voor te bereiden;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
98
b. hierover contact op te nemen met de Canadian Reformed Churches, de Reformed Church in the United States en de Orthodox Presbyterian Church; c. de eerstvolgende generale synode van de URCNA in 2004 te bezoeken en de URCNA uit te nodigen voor de generale synode van 2005. Gronden: 1. de URCNA vormen een voluit gereformeerd kerkverband en maken ernst met de oecumenische roeping, juist ook in Noord-Amerika; 2. de URCNA hadden ons al gevraagd om een kerkelijke relatie; nu de URCNA en de Canadian Reformed Churches een traject zijn ingegaan op weg naar federatie van de kerkverbanden, lijkt voor ons de weg vrij om daar officieel op in te gaan; 3. volgens onze regels van correspondentie behoren we de Canadian Reformed Churches, de Reformed Church in the United States en de Orthodox Presbyterian Church te betrekken bij het aangaan en onderhouden van relaties met kerken in Noord-Amerika. E.1.1.63.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 162 – Eglise Réformée du Québec (ERQ)
E.1.1.64.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 163 – Kerkelijk leven in Suriname
E.1.1.65.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 164 – Evangelical Presbyterian Church (EPC), Noord-Ierland Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (8.7). Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie met de EPC te onderhouden door middel van correspondentie en synodebezoek om de drie jaar, te beginnen in 2003; b. de EPC uit te nodigen voor de synode van 2005; c. contact te houden over haar relatie tot de Evangelical Presbyterian Church of England and Wales; d. aandacht te geven aan en aandacht te vragen voor de relatie tussen de EPC en de Reformed Presbyterian Church of Ireland. Gronden: 1. het is aan te bevelen de banden met de zusterkerken in de regio grotere nadruk te geven; 2. hun verschillende geschiedenis en liturgische verschillen houden de EPC en de Reformed Presbyterian Church of Ireland gescheiden.
E.1.1.66.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 165 – Reformed Presbyterian Church of Ireland (RPCI) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (8.8). Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie te onderhouden en in dat kader de synode van de RPCI in 2003 te bezoeken en de RPCI uit te nodigen voor de synode van 2005; b. met de RPCI na te denken over de mogelijkheid van gezamenlijke projecten; c. de contacten tussen de opleidingsinstituten te Belfast en Kampen te stimuleren; d. aandacht te blijven vragen voor de relatie met de Evangelical Presbyterian Church en in dat verband in gesprek te blijven over de liturgische verschillen; e. zich te laten informeren over het evangelisatieproject in Nantes en daarover sectie IV te informeren. Gronden: 1. de RPCI heeft zelf in het verleden aangedrongen op intensivering van de relatie door bezoek over en weer en het zoeken van samenwerking; 2. samenwerking in de beoefening van de gereformeerde theologie dient de diepgang van de relatie en versterkt het gereformeerde getuigenis in de wereld; 3. hun verschillende geschiedenis en liturgische verschillen houden de RPCI en de Evangelical Presbyterian Church gescheiden; 4. op de hoogte zijn van de ontwikkelingen in Nantes kan van belang zijn voor de contacten met de Eglises Reformées Evangéliques Independantes in Frankrijk.
E.1.1.67.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 166 – Free Church of Scotland (FCS) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (8.9). Besluit: deputaten op te dragen:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
99
a. de zusterkerkrelatie met de Free Church of Scotland te onderhouden zonder de Free Church (continuing) los te laten, onder meer door bezoeken van de general assemblies van de Free Church en de Free Church (continuing) in 2003 en vervolgens; b. in samenwerking met deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerken te proberen meer inzicht te krijgen in de kwestie Free Church versus Free Church (continuing) om daarover aan de generale synode van 2005 rapport uit te brengen; c. samenwerking met de Free Church te zoeken om de organisatie van regionale endingsconferenties en contact tussen de theologische opleidingen te stimuleren; d. over hulpverlening aan het project voor kerkplanting in Dundee, Schotland, desgevraagd te overleggen met de kerk te Haren via het Klein Platform; e. in aansluting bij de onder b. genoemde rapportage de Free Church en/of de Free Church (continuing) uit te nodigen voor de generale synode van 2005. Gronden: 1. de Free Church of Scotland toont sinds 1996 frisse interesse voor haar oecumenische relaties; 2. het is vooralsnog moeilijk in te zien dat de kwestie die heeft geleid tot het ontstaan van de Free Church (continuing) deze scheuring rechtvaardigt; 3. volgens de regels van de correspondentie streven we naar zoveel mogelijk samenwerking en onderlinge steun op het terrein van zending en evangelisatie; 4. samenwerking bij de beoefening van de gereformeerde theologie dient de diepgang van de relatie en versterkt het gereformeerde getuigenis in de wereld. E.1.1.68.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 167 – Reformed Presbyterian Churches in Cardiff (RPCC)
E.1.1.69.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 168 – Evangelical Presbyterian Church of England and Wales (EPCEW) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (8.11). Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie met de EPCEW te onderhouden en die door bezoeken concreet inhoud te geven; b. in contacten met andere zusterkerken in het Verenigd Koninkrijk aandacht te vragen voor de EPCEW; c. via het Klein Platform contact te houden met de kerken in Nederland die gemeenten van de EPCEW steunen. Gronden: 1. de EPCEW is een klein kerkverband en heeft zelf aangegeven de relatie uit te willen bouwen; ze wonen voor ons voldoende dichtbij om daar door geregeld bezoek inhoud aan te kunnen geven; 2. de EPCEW heeft zusterkerkrelaties met de Free Church of Scotland en contacten met de Evangelical Presbyterian Church of Ireland.
E.1.1.70.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 169 – Norwich Reformed Church (NRC)
E.1.1.71.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 170 – International Conference of Reformed Churches (ICRC) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (8.13). Besluit: deputaten op te dragen: a. voorbereidingen te treffen voor invulling van de agenda van, deelname aan en tijdige benoeming van een delegatie naar de zesde ICRC in 2005 in Zuid-Afrika; b. op de zesde ICRC voor de korte versie van artikel IVa van de Constitutie te stemmen; c. overleg te plegen met deputaten Oecumene Buitenland van de Christelijke Gereformeerde Kerken over zaken betreffende de ICRC; d. de samenwerking op het gebied van zending, hulpverlening, theologisch onderwijs en diaconaal of missionair vrijwilligerswerk met andere lidkerken te bevorderen en in dit kader geregeld te overleggen met andere deputaatschappen die wereldwijd werken, zoals deputaten voor Zending, hulpverlening en training, en hun bestaan en werk introduceren bij de leden van de ICRC. Gronden: 1. volgens de ervaring tot nu toe met ontmoeting en samenwerking van gereformeerde kerken over heel de wereld in het kader van de ICRC is de ICRC een uiterst geschikt instrument om de geloofseenheid van de lidkerken tot uitdrukking te brengen en te bevorderen; 2. de korte versie van art. IVa is duidelijk genoeg en garandeert voldoende het gereformeerde karakter van de aangesloten kerken;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
100
3. de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Christelijke Gereformeerde Kerken zijn volop in gesprek en beide lidkerken van de ICRC; 4. om te komen tot een regionale samenwerking van de lidkerken op het gebied van de zending zijn nu de eerste stappen gezet en goede vervolgafspraken gemaakt; doorgaande actieve betrokkenheid van onze kant kan stimulerend werken; 5. de ICRC is niet alleen een geschikt kanaal voor internationale samenwerking op het gebied van zending en evangelisatie onder leiding van het Missions Committee van de ICRC, maar ook voor samenwerking en coördinatie op de gebieden van scholing (zowel van predikanten als van zendingswerkers) en van diaconaal of missionair vrijwilligerswerk voor jongeren; 6. samenwerking bij de beoefening van de gereformeerde theologie dient de diepgang van de relaties en versterkt het gereformeerde getuigenis in de wereld. E.1.1.72.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 171 – Eglise Réformée Confessante au Bénin (ERCB) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (9.1). Besluit: deputaten op te dragen: de bestaande contacten met de ERCB en de assisterende kerken te Gouda en te Waddinxveen te onderhouden met het oog op het ontwikkelen van een zusterkerkrelatie met de ERCB. Gronden: 1. het kerkelijk opbouwwerk wordt geheel verzorgd door de Gereformeerde Kerken van Gouda en Waddinxveen; 2. de ERCB bevindt zich in een proces van opbouw en ontwikkeling. Op een nader te bepalen moment tijdens dat proces kan een zusterkerkrelatie met de ERCB zinvol zijn.
E.1.1.73.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 172 – Africa Evangelical Presbyterian Church Kenia (AEPC) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (9.2). Besluit: 1. het verzoek van de AEPC een zusterkerkrelatie aan te gaan, te aanvaarden; 2. deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie met de AEPC inhoud te geven door correspondentie en bezoek; b. de AEPC te stimuleren zich aan te sluiten bij de International Conference of Reformed Churches. Gronden: 1. deze kerk heeft in 1999 gevraagd om een zusterkerkrelatie met onze kerken; 2. de AEPC is te erkennen als ware kerk van de Here Jezus Christus. Zij heeft de Westminster Confessie als belijdenis en hanteert een presbyteriaanse kerkorde; 3. binnen de International Conference of Reformed Churches kan deze kerk geestelijke steun ontvangen van andere gereformeerde kerken.
E.1.1.74.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 173 – Reformed Church of East Africa Kenia (RCEA)
E.1.1.75.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 174 – Nongu u Kristu u ken Sudan hen Tiv Nigeria (NKST)
E.1.1.76.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 175 – Eglise Réformée Confessante au Congo (ERCC) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (9.5). Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie te onderhouden en daartoe, indien mogelijk, een bezoek te brengen aan de nationale synode; b. contact te houden met de assisterende kerk te Spakenburg-Zuid. Gronden: 1. een bezoek aan de nationale synode van de ERCC kan bijdragen aan het onderhouden van de zusterkerkrelatie; 2. de kerkelijke hulpverlening wordt behartigd door de Gereformeerde Kerk te Spakenburg-Zuid.
E.1.1.77.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 176 – Vrye Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika (VGKSA) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (9.6).
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
101
Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie te onderhouden; b. daarbij bijzondere aandacht te blijven geven aan de relatie met de Gereformeerde Kerke in SuidAfrika. Gronden: 1. de VGKSA zijn trouwe kerken van de Here Jezus Christus, die in Zuid-Afrika het gereformeerde geluid uitdragen; 2. de VGKSA en onze kerken zoeken samen naar eenheid met de Gereformeerde Kerke in SuidAfrika; daarbij is afstemming op elkaar van belang. E.1.1.78.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 177 – Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika (GKSA)
E.1.1.79.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 178 – Evangelisch-reformierte Kirche Westminster Bekenntnis Oostenrijk (ERKWB)
E.1.1.80.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 179 – Evangelical-Reformed Churches Union of Russia (ERCUR)
E.1.1.81.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 180 – Kerkelijk leven in Oost-Europa
E.1.1.82.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 181 – Kerkelijk leven in Duitsland
E.1.1.83.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 182 – Kerkelijk leven in Frankrijk
E.1.1.84.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 183 – Kerkelijk leven in Israël
E.1.1.85.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 184 – Iglesia Cristiana Reformada (ICR), Madrid
E.1.1.86.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 185 – Iglesias Reformadas de España (IRE)
E.1.1.87.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 186 – Igreja Reformada de Portugal (IRP) contacten te ontwikkelen met de IRP is op dit moment geen respons.
E.1.1.88.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 187 – Igreja Cristã Presbiteriana de Portugal (ICPdP)
E.1.1.89.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 188 – Iglesia Reformada en Venezuela (IRV) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (10.5). Besluit: deputaten op te dragen: a. de zusterkerkrelatie met de IRV te blijven onderhouden; b. de contacten tussen de IRV en Curaçao te blijven volgen en te stimuleren; c. contacten van de IRV met personen of kerken van gereformeerde belijdenis in Spaans sprekend Latijns-Amerika te stimuleren; d. medewerking te verlenen aan het tot stand komen van een platform voor overleg over vertaling van gereformeerde theologische literatuur in het Spaans, met name literatuur die geschikt is voor kadervorming in de gemeente. Gronden: 1. met deze zusterkerk bestaat een intensieve relatie, die wederzijds opbouwend is; 2. het is goed om regionale contacten te stimuleren; 3. kennis aangaande bestaande spaanstalige literatuur is nuttig met het oog op onze contacten met Spaanse kerken.
E.1.1.90.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 189 – Iglesia Presbiteriana Independiente de Mexico (IPIM)
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
102
E.1.1.91.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 190 – Igrejas Reformadas do Brasil (IRB) Materiaal: rapport van deputaten voor betrekkingen met buitenlandse kerken (10.8). Besluit: 1. het verzoek van de IRB om een zusterkerkrelatie met blijdschap te aanvaarden; 2. deputaten op te dragen: a. de IRB mededeling te doen van dit besluit met toezending van de vigerende regels; b. de zusterkerkrelatie te onderhouden conform de vigerende regels; c. er bij de IRB op te blijven aandringen haar standpunt ten opzichte van de IPB duidelijk vast te leggen; d. de Igreja Reformada da Colonia Brasolandia te Unaí te berichten dat de relatie met haar in het vervolg zal worden onderhouden via de IRB. Gronden: 1. uit de overgelegde documenten blijkt dat de IRB een gemeenschap van gereformeerde kerken is; 2. vanwege de bestaande contacten met de IPB is het nodig het standpunt van de IRB ten opzichte van de IPB te weten; 3. de Igreja Reformada da Colonia Brasolandia is in 2000 toegetreden tot het kerkverband van de IRB.
E.1.1.92.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 191 – Igreja Presbiteriana do Brasil (IPB)
E.1.1.93.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 192 – Igrejas Evangelicas Reformadas do Brasil (IER)
E.1.1.94.
GS Zuidhorn 2002-2003, a1rtkel 193 – Lux Mundi
E.1.1.95.
GS Zuidhorn 2002-2003, artikel 104 – Publiciteit
E.1.2.
Overweging
E.1.2.1. Om aan de Schriftuurlijke eis te voldoen om de eenheid van de ware kerk - voor zover mogelijk - ook over de landgrenzen heen te zoeken en te bevorderen zijn kerkelijke regels onontbeerlijk. E.1.2.2. De GS Groningen-Zuid 1978 heeft een aantal overwegingen gemaakt die tezamen met art. 47 KO een goed uitgangspunt vormen voor kerkelijke regels a. dat naar het Woord Gods (Joh. 17 : 11, I7, 20, 21; Ef. 3 : 14 4 : 16; 2 Tim. 3 : 15, 16) en de daarop gegronde belijdenis (Heidelbergse Catechismus Zondag 21 en N.G.B. artt. 2729) de Kerk van Christus wel verspreid en verstrooid is door de gehele wereld, maar toch tezamengevoegd en verenigd in eenzelfde Geest, en in enigheid van het ware geloof, door het bewaren van de ware leer en dienst en tucht naar de ordeningen van Jezus Christus als haar enig Hoofd; b. dat het naar het Woord Gods en de belijdenis de roeping van de ware gelovigen en van de kerken in elke plaats en elk land is te staan naar kerkelijke gemeenschap met allen, die met hen eenzelfde geloof belijden en handhaven in prediking en dienst, kerkregering en tucht, en wel in eenheid van kerkelijk samenleven in elke plaats en land en waar dit door geografische afstanden, taalbarrières of andere oorzaken niet mogelijk is door kerkelijke correspondentie als oefening van kerkelijke gemeenschap; c. dat het tevens de roeping van de ware gelovigen en kerken is met ijver en goede voorzichtigheid uit het Woord Gods te onderscheiden wat de ware kerk is, om met die ware kerk gemeenschap te oefenen en kerkelijke gemeenschap af te wijzen met kerken die openlijk van de leer en de ordeningen van het Woord Gods afwijken, of die zich schismatiek hebben afgescheiden van de ware kerk; d. dat bij het vervullen van deze roeping er rekening mee gehouden zal moeten worden, dat de Here Christus Zijn Kerk vergadert onder verschillende volken en ook met Zijn Kerk onder die volken een weg van eigen historie van verdrukking en strijd tegen dwaling en reformatie is gegaan en nóg gaat; dat hierdoor tussen deze kerken ook verschillen aanwijsbaar kunnen zijn in de wijze waarop zij de waarheid Gods belijden en voorts in de
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
103
uiterlijke inrichting en liturgische gebruiken en afspraken van kerkregering, terwijl ze toch samenstemmen in het belijden van het Woord van God en het handhaven van de ware leer en de bediening van de sacramenten en niet willen afwijken van wat Jezus Christus als het enig Hoofd heeft verordend (vgl. art. 32 N.G.B. en art. 86 K.O.); e. dat in contact met kerken in het buitenland, die relaties hebben met andere kerken of kerkengroepen, met wie de Gereformeerde Kerken in Nederland geen kerkelijke correspondentie of gemeenschap hebben, voor de vraag van het aangaan van kerkelijke gemeenschap, zowel het onder c. als onder d. genoemde in rekening gebracht dient te worden;
E.1.2.3. GS Leeuwarden 1990 heeft uitgaande van het onder E.1.2.2 genoemde regels opgesteld voor het aangaan en onderhouden van zusterkerkrelaties met kerken in het buitenland (Acta Leeuwarden 1990, art. 93) Hierin is bewust conform art. 29 NGB geformuleerd dat de kerken over en weer op elkaar zullen toezien, dat in leer, kerkregering, tucht en eredienst niet afgeweken wordt van de gereformeerde leer. E.1.2.4. GS Ommen 1993 heeft echter het “op elkaar toezien” in de eerste regel gewijzigd “in elkaar bijstaan” (Acta, art. 68): “De kerken zullen elkaar zo veel mogelijk bijstaan in de handhaving, verdediging en bevordering van de gereformeerde belijdenis naar de Schriften in leer, kerkregering, tucht en eredienst.” Als argument hiervoor werd genoemd dat men niet belerend wilde overkomen als Gereformeerde kerken in Nederland naar de kerken in het buitenland. Verder voerde men aan dat er protesten tegen de oorspronkelijke formuleringen kwamen van bepaalde presbyteriaanse zusterkerken. Deze wijziging geeft echter ruimte voor uitholling van de Schriftuurlijke plicht tot het toezien op elkaar, dat ook bedoeld is om elkaar te helpen eventuele dwaalleer te weren en waar nodig elkaar terecht te wijzen. Hoewel bijstaan dit ook inhouden kan, is het toch algemener en scherpt het te weinig in deze richting op. E.1.2.5 De wijze waarop men na GS Ommen 1993 is omgegaan met het aanknopen van kerkelijke contacten en aangaan van zusterkerkrelaties doet vermoeden dat het bijstellen van deze regel een uiting is geweest van een tolerantere visie op kerk zijn en dwaalleer. E.1.2.6. Als voorbeeld van de hiermee samenhangende tolarantie zij hier genoemd het aangaan van een zusterkerkrelatie met de Presbyterian Church of Eastern Australia (PCEA). Op de GS Berkel en Rodenrijs 1996 lag reeds een voorstel hiertoe waarin de wijziging in de regels voor het aangaan van een zusterkerkrelatie een belangrijke grond vormde (zie materiaal E.1.1.19). De verhouding tussen PCEA en Free Reformed Chruches of Australia weerhield de synode toen nog. GS Leusden 1999 ging echter wel over tot het aangaan van een zusterkerkrelatie met de PCEA. Hiertegen bestonden echter ernstige principiële bezwaren. Deze Australische kerken lieten predikanten van buiten eigen kerken toe op de kansel, waaronder baptisten. Mensen van buiten deze kerken werden op eigen getuigenis toegelaten tot het Heilig Avondmaal. De vele reviseverzoeken tegen het aangaan van deze zusterkerkrelatie werden door GS Zuidhorn 2002 echter allen afgewezen. GS Mariënberg 2005 sprak uit dat de synodebesluiten van GS Ommen 1993, GS Berkel en Rodenrijs 1996, GS Leusden 1999 en Zuidhorn 2002/2003 die betrekking hadden op de PCEA, allen vervallen zijn (Acta Mariënberg 2005, art. 25, J.) E.1.2.7. De Gereformeerde Kerken in Nederland beschouwen zichzelf als de wettige voortzetting van de Gereformeerde Kerken die bijeen waren op de GS te Zuidhorn 2002. Derhalve hebben deze kerken de plicht en roeping de zusterkerken waarmee zij vóór de vrijmaking verbonden was als zodanig te benaderen. Daarbij dient te
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
104
worden overwogen dat wederzijdse erkenning nodig is voor bestendigen van deze relatie. E.1.2.8. Dat houdt enerzijds in dat bij het niet aanvaarden van de recente vrijmaking als wettige daad van Schriftuurlijke reformatie de buitenlandse zusterkerk de band heeft verbroken. Anderzijds is de plicht voor De Gereformeerde Kerken dat zij in het contact met deze buitenlandse kerken nagaan of deze de gereformeerde belijdenis van het Woord van God niet slechts nog steeds officieel aanvaarden, maar ook nog steeds metterdaad tot gelding doen komen in hun kerkelijke praktijk van leer, eredienst, kerkregering en tucht. Deze regel geldt in ieder geval voor het aangaan van een zusterrelatie (zie Materiaal E.1.1). In de huidige situatie hebben wij te maken met een lange ontwikkeling van deformatie en tolerantie binnen de GKv die van invloed kan zijn geweest op de gelegde relaties. Extra waakzaamheid m.b.t. het omzien naar de ander is dan geboden. E.1.2.9. Hoewel de ICRC, The International Conference of Reformed Churches haar basis heeft in de Heilige Schrift, de Gereformeerde belijdenisgeschriften (drie formuleiren van eenheid), en de Westminster Standards (Westminsterconfessie en kleine en grote Westminster catechismus), behoren momenteel meerdere kerkgenootschappen tot haar leden die niet onverkort trouw zijn aan deze basis. Daaronder zijn: De Christelijke Gereformeerde Kerken, De Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, Presbyterian Church of Eastern Australia. E.1.2.10. Allerlei besluiten die zijn opgenomen onder Materiaal (E.1.1.) hebben betrekking op zaken van training, zending en hulpverlening, administratie en financiën, voorlichting aan de kerken en uitgave van een internationaal bulletin. Deze zaken hebben sinds de vrijmaking van 2003 hun praktische betekenis en uitvoerbaarheid verloren
E.1.3
Besluiten
E.1.3.1. De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt m.b.t. de besluiten van de GS Ommen 1993, GS Berkel en Rodenrijs 1996, GS Leusden 1999 en GS Zuidhorn 2002-2003, die betrekking hebben op actieve zusterkerkrelaties in 2003, het volgende uit 1. op deze zusterkerken zijn de regels voor het aangaan en onderhouden van zusterkerkrelaties met kerken in het buitenland van toepassing, zoals deze zijn vastgesteld door GS Leeuwarden 1990 2. m.b.t. het omzien naar de buitenlandse zusterkerken zullen de deputaten en de kerken zich er niet alleen van dienen te vergewissen dat door deze kerken de gereformeerde belijdenis nog steeds officieel wordt aanvaard, maar dat deze ook metterdaad door hen tot gelding wordt gebracht in hun kerkelijke praktijk van leer, eredienst, kerkregering en tucht. 3. de uitvoering van bovenstaande regels is afhankelijk van de mogelijkheden van de deputaten buitenlandse betrekkingen. 4. zusterkerken die de wettigheid van de vrijmaking niet willen erkennen, hebben de relatie metterdaad verbroken. 5. het betreft de volgende buitenlandse kerken waarmee in 2003 een zusterkerkrelatie bestond: Van vóór 1990 Van vóór 1990 Van vóór 1990 Van vóór 1990 Van vóór 1990
Free Reformed Churches of Australia (FRCA) Canadian Reformed Churches (CanRC) Vrye Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika (VGKSA) Gereja-Gereja Reformasi di Indonesia (GGRI-NTT) Presbyterian Church of Korea (PCK)
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
105
Van vóór 1990 Vanaf 1990 Vanaf 1993 Vanaf 1993 Vanaf 1996 Vanaf 1996 Vanaf 1996 Vanaf 1999 Vanaf 1999 Vanaf 1999 Vanaf 1999 Vanaf 1999 Vanaf 1999 Vanaf 1999 Vanaf 2002 Vanaf 2002 Vanaf 2002 Vanaf 2002 Vanaf 2002
Evangelical Presbyterian Church of Ireland (EPC) Reformed Church in the United States (RCUS) Iglesia Reformada en Venezuela (IRV) Reformed Presbyterian Church of Ireland (RPCI) Reformed Presbyterian Church of Northern India (RPCNI) Free Church of Scotland (FCS) Eglise Réformée Confessante au Bénin (ERCB) Reformed Presbyterian Church North East India Synod (RPCNEI) Free Church of Central India (FCCI) Reformed Presbyterian Church of Taiwan (RPCT) Eglise Réformée Confessante au Congo (ERCC) Evangelical Presbyterian Church of England and Wales (EPCEW) Presbyterian Church of Eastern Australia (PCEA) Evangelical-Reformed Churches Union of Russia (ERCUR) Igrejas Reformadas do Brasil (IRB) Gereja-Gereja Reformasi Musyafir (GGRM) Reformed Church of Japan (RCJ) Africa Evangelical Presbyterian Church Kenia (AEPC) Reformed Churches of New Zealand (RCNZ)
E.1.3.2. De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat de besluiten van de GS Ommen 1993, GS Berkel en Rodenrijs 1996, GS Leusden 1999 en GS Zuidhorn 2002-2003, die betrekking hebben op contacten met buitenlandse kerken, anders dan actieve zusterkerkrelaties, om praktische redenen vervallen zijn en dat dus de kerken daaraan niet meer gebonden zijn. E.1.3.3. De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat het besluit van de GS Ommen 1993, art. 68 dat betrekking heeft op de regels voor het beoefenen van zusterkerkrelaties vervallen is en dat dus de kerken daaraan niet meer gebonden is. E.1.3.4. De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat de besluiten van de GS Ommen 1993, GS Berkel en Rodenrijs 1996, GS Leusden 1999 en GS Zuidhorn 2002-2003, die betrekking hebben op het lidmaatschap van het ICRC zijn vervallen en dat dus de kerken daaraan niet meer gebonden zijn . E.1.3.5. De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat besluiten van de GS Ommen 1993, GS Berkel en Rodenrijs 1996, GS Leusden 1999 en GS Zuidhorn 2002-2003, die betrekking hebben op zaken van training, zending en hulpverlening, administratie en financiën, voorlichting aan de kerken en uitgave van een internationaal bulletin m.b.t. contacten met buitenlandse kerken, om praktische redenen voor onbepaalde tijd op te schorten; ze dienen na opschorting bij eventuele toepasbaarheid in de toekomst herbeoordeeld te worden in het licht van de dan ontstane situatie.”
E.1.4.
Gronden
E.1.4.1. (Ad besluit E.1.3.1.) 1.1. De Gereformeerde Kerken in Nederland zijn de wettige voortzetting van de Gereformeerde kerken die bijeen waren op de GS Zuidhorn 2002. Zij hebben de Schriftuurlijke plicht om te zien naar hun zusterkerken in het buitenland. 1.2. Ze dienen daarbij zorgvuldig de daartoe geldende regels te volgen. 1.3. Tevens dienen zij de wettigheid van de recente vrijmaking aan deze kerken duidelijk te maken.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
106
E.1.4.2. (Ad besluit E.1.3.2.) De huidige mogelijkheden verhinderen dat de deputaten BBK andere contacten dan zusterkerkrelaties, die in 2003 zijn aangegaan, kunnen continueren. Dat neemt niet weg dat zij wel gelegenheden tot deze contacten kunnen benutten, conform hun instructies. E.1.4.3. (Ad besluit E.1.3.3) De regels van GS Leeuwarden 1990 waren Schriftuurlijk, en vormen een goede basis voor het aangaan en beoefenen van een zusterkerkrelatie. De wijziging van de formulering ‘omzien naar’ in ‘bijstaan van‘ in de gewijzigde formulering van de regels van GS Ommen 1993 is vervlakkend t.o.v. de wederzijdse plicht als zusterkerk conform art. 28 en 29 NGB betreffende de roeping en kenmerken van de ware kerk. E.1.4.4. (Ad besluit E.1.3.4.) De ICRC is een interkerkelijke internationale conferentie met adviserende rol waarvan ook ontrouwe kerkgenootschappen deel uit maken. E.1.4.5. (Ad besluit E.1.3.5.) Sinds de vrijmaking van 2003 is er een andere situatie ontstaan m.b.t. de zusterkerkrelaties. Ook beschikken de kerken niet meer over de infrastucturele ondersteuning van het onderhouden van en de voorlichting over deze contacten, waarom besluiten dienaangaande hun praktische betekenis en uitvoerbaarheid in de huidige situatie missen.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
107
F.1.
OPLEIDING: Kerkelijke examens
F.1.1.
Materiaal Generale Synode Ommen 1993, artikel 25 Generale Synode Berkel & Rodenrijs 1996, artikel 31 Generale Synode Leusden 1999, artikel 27 Generale Synode Mariënberg 2005, artikel 25 (K)
F.1.1.1.
GS Ommen 1993, artikel 25 Deputaatschap voor verbetering kerkelijke examens (art. 5 KO) Materiaal : voorstel van de particuliere synode van Zeeland, Noord-Brabant en Limburg dd. 15 februari 1993 om: a. een onderzoek in te stellen naar opzet, inrichting en functioneren van de kerkelijke examina; b. de kerken op basis van dit onderzoek eventueel met voorstellen te dienen ter verbetering van deze examina; c. de uitvoering van dit onderzoek en de eventuele uitwerking van voorstellen op te dragen aan deputaten, die de kerken uiterlijk een jaar voor de volgende generale synode moeten dienen met hun rapport. Besluit: op het voorstel niet in te gaan. Grond: de particuliere synode van Zeeland, Noord-Brabant en Limburg heeft zich niet naar art. 33 KO inhoudelijk geconfronteerd met het besluit van de Generale Synode van Rotterdam-Delfshaven 1964-1965 (Acta art. 105) en niet aangetoond dat wijziging noodzakelijk is.
F.1.1.2.
GS Berkel en Rodenrijs 1996, artikel 31 Kerkelijke examens Materiaal : 1. voorstel van de Particuliere Synode Utrecht dd. 1 februari 1996, om a. een studiedeputaatschap in te stellen met als opdracht het geheel van de kerkelijke examinatie van hen die predikant willen worden nader te onderzoeken, en op basis daarvan de kerken ruim vóór de volgende generale synode te dienen met voorstellen tot verbetering hiervan; b. in afwachting van besluitvorming naar aanleiding van het onder a genoemde, het preparatoir examen op te dragen aan de classis waaronder de kerk ressorteert die het attest voor de inschrijving aan de Theologische Universiteit heeft afgegeven; c. in artikel 5 KO de woorden "zij.... die door de classis waaronder zij ressorteren preparatoir geëxamineerd zijn" te lezen overeenkomstig het gestelde onder b; bij dit voorstel is gevoegd een rapport van de 'Commissie inzake Kerkelijke Examens', dat gediend heeft op de Classis Utrecht dd. 21 september 1995; 2. verzoek van de Particuliere Synode Overijssel dd. 21 februari 1996, om a. een regeling vast te stellen om te voorzien in de moeite dat de classis Kampen, vergeleken met overige classes, onevenredig zwaar belast is vanwege de vele preparatoire examens die door haar moeten worden afgenomen, zowel wat betreft de werkdruk als de verantwoordelijkheid in dezen; b. in het geval dat de generale synode nog geen nieuwe regeling vaststelt inzake de preparatoire examens, ermee in te stemmen dat de andere classes in het ressort van de particuliere synode Overijssel gaan participeren in het afnemen van de preparatoire examens van de kandidaten uit het ressort Kampen, volgens de onderstaande regeling: 1. de vier classes binnen de particuliere synode Overijssel zullen bij alfabetische toerbeurt de preparatoire examens van de kandidaten binnen de classis Kampen voor hun rekening nemen; 2. de kandidaat meldt zich bij de deputaten voor de voorbereiding van de examens in de classis Kampen; 3. deze deputaten treden coördinerend op en leggen contact tussen de kandidaat en de classis die aan de beurt is om te examineren; 4. de examinerende classis geeft de kandidaat, nadat hij het examen met goed gevolg heeft afgelegd, toestemming om volgens de afgesproken regels te staan naar het ambt van dienaar van het Woord binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland; c. in dat geval akkoord te gaan met het ten behoeve van de classis Kampen tijdelijk buiten werking stellen van het betreffende deel van art. 5 KO; 3. schrijven van br. J. Boot te Kampen dd. 15 januari 1995, waarin ook hij aandacht vraagt voor de problematiek van de classis Kampen m.b.t. het afnemen van de preparatoire examens; 4. schrijven van de raad van de kerk te Voorburg dd. 20 januari 1996, met adhesiebetuiging aan het voorstel van de Particuliere Synode Utrecht 1996;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
108
5. schrijven van de Particuliere Synode Gelderland dd. 22 februari 1996, met steunverklaring voor het voorstel van de Particuliere Synode Utrecht; 6. schrijven van de classis Enschede dd. 17 februari 1996, met adhesiebetuiging aan het voorstel van de Particuliere Synode Utrecht; 7. schrijven van de raad van de kerk te Hoek dd. 7 maart 1996, met adhesiebetuiging aan het voorstel van de Particuliere Synode Utrecht; 8. rapport van deputaten-curatoren van de Theologische Universiteit (paragraaf 7), waarin zij: 1. voorstellen de huidige regeling voor het preparatoir examen (Acta Generale Synode RotterdamDelfshaven 1964--1965, art. 105c) aan te passen i.v.m. de wijziging van het kandidaatsexamen in het doctoraal examen en de invoering van de aantekening praktische vorming; 2. de generale synode dringend aanbevelen een studiedeputaatschap in te stellen dat de kerkelijke examinering van aanstaande predikanten aan een grondig onderzoek onderwerpt. Besluit 1: studiedeputaten te benoemen met de opdracht: 1. het geheel van de examinatie van hen die predikant willen worden nader te onderzoeken, onder gebruikmaking van het materiaal dat voorhanden is; 2. van hun arbeid rapport, vergezeld van voorstellen, uit te brengen aan de eerstvolgende generale synode en hun rapport zes maanden voor het begin van die synode aan de kerken toe te zenden; daarbij de kerken aan te bevelen het rapport in classicale kring te bespreken. Gronden: 1. het preparatoir examen en het peremptoir examen, die in het verleden op onderscheiden tijdstippen zijn ontstaan met een verschillende doelstelling (respectievelijk het bewaken van de betrouwbaarheid in de leer en de bekwaamheid voor het ambt), hebben in de loop der jaren inhoud gekregen zonder dat een duidelijke afbakening tussen doel en opzet van beide is aangegeven; 2. de ontwikkeling is zodanig geweest dat beide examens zich nauwelijks onderscheiden wat vorm en opzet betreft, waardoor vorenbedoeld verschil in doelstelling niet tot zijn recht komt; dit wettigt de vraag of het nodig is beide examens naast elkaar te laten voortbestaan; 3. in de huidige generale regelingen van de examens (Acta Generale Synode van RotterdamDelfshaven 1964--1965, art. 105c en 105d) ontbreken ten aanzien van de onderdelen waarin onderzoek moet worden gedaan (art. 105c, punt d en art. 105d, punt c) nadere definities en criteria, waardoor de regeling van de examens in de diverse classes sterk uiteenloopt; 4. in de opzet van de studie aan de Theologische Universiteit te Kampen is als nieuw onderdeel ingebracht dat de student zich in de praktijk kan gaan oriënteren binnen de kerken en dat bij het getuigschrift een aantekening praktische vorming komt; hiermee lijkt dit examen qua karakter een zekere overeenkomst te krijgen met het huidige preparatoir examen; 5. het geheel van de examina is een complexe materie; dit vereist voor de regeling ervan vooraf zorgvuldige studie en onderzoek; 6. het afnemen van het kerkelijk examen is een classicale aangelegenheid; in verband daarmee lijkt een bespreking van het uit te brengen rapport op de diverse classes gewenst. Besluit 2: te bepalen dat, in afwachting van de besluitvorming m.b.t. de in besluit 1 bedoelde studie en in afwijking van hetgeen in dezen in artikel 5 van de kerkorde is bepaald, het preparatoir examen wordt afgenomen door de classis waaronder de kerk ressorteert, die aan de examinandus het attest heeft afgegeven t.b.v. zijn inschrijving voor de studie aan de Theologische Universiteit. Gronden: 1. aangetoond is dat de thans vigerende bepaling in art. 5 KO met zich meebrengt dat de classis Kampen in vergelijking met de overige classes onevenredig zwaar is belast met het afnemen van preparatoire examens. Deze situatie vraagt op zich om een structurele oplossing; het is echter dienstig hiermee te wachten tot de in besluit 1 bedoelde studie is afgerond en de besluitvorming daarop heeft plaatsgevonden; 2. voor een goede spreiding van de preparatoire examens over de classes lijkt de inschakeling van de classis waaronder de kerk ressorteert tot welke de examinandus de laatste twee jaren behoorde (zie punt b.2 van de 'Regeling voor het praeparatoir examen') geen goede oplossing, omdat dit onvoldoende garantie geeft voor een mindere belasting van de classis Kampen. De in het besluit bedoelde classis komt daarom het meest in aanmerking. Besluit 3: in de 'Regelen voor het praeparatoir examen' (Acta Generale Synode Rotterdam-Delfshaven 1964-1965, art. 105c) te wijzigen: 1. onderdeel b.1 in: het bewijs van met goede uitslag afgelegd doctoraal examen aan de Theologische Universiteit met, voor hen die in of na 1990 begonnen zijn met de propaedeutische studie, de bijbehorende aantekening praktische vorming; 2. onderdeel c.2 in: na overlegging van een attestatie als onder b-2 bedoeld, verzoekt de classis de hoogleraren van de Theologische Universiteit hem te examineren inzake de kennis, het inzicht en de vaardigheid die voor het doctoraal examen met de bijbehorende aantekening praktische vorming vereist zijn. Grond:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
109
in de opzet van de studie aan de Theologische Universiteit is als nieuw onderdeel ingebracht dat de student zich in de praktijk kan gaan oriënteren binnen de kerken. Dit heeft tot doel dat predikanten, als ze in het ambt bevestigd zijn, zo goed mogelijk zullen gaan functioneren. Wil dat doel optimaal effect en rendement krijgen dan is het nodig dat de aantekening praktische vorming bij het getuigschrift van de Theologische Universiteit verplicht wordt gesteld voor het ondergaan van de kerkelijke examinatie. F.1.1.3.
GS Leusden 1999, artikel 27 Materiaal : brief van br. R. Sikkema te Zwolle dd. 23 februari 1999, waarin hij naar aanleiding van het rapport deputaten Kerkelijke Examens ingaat op de tekst van het ondertekeningsformulier voor beroepbare kandidaten, zoals dat is afgedrukt in paragraaf 7.4 van dit rapport. Briefschrijver meent dat de tekst van dit formulier een ‘wel haast sectarische indruk’ zal maken op broeders en/of zusters uit het buitenland, en meent dat de tekst van het huidige formulier een ‘versmalling van de heilsboodschap van de gehele schrift’ betekent. Briefschrijver doet de suggestie zijn brief in de bespreking binnen de commissie en de synode mee te nemen. Besluit: de brief onontvankelijk te verklaren. Grond: br. Sikkema stelt een nieuwe zaak aan de orde, die slechts in de weg van artikel 30 KO aan de generale synode kan worden voorgelegd.
F.1.1.4
GS Mariënberg 2005, art. 25 (K) Kerkelijke examens Materiaal Generale Synode Leusden 1999, artikel 28 Generale Synode Zuidhorn 2002/2003, artikel 25 Overweging De regeling voor kerkelijke examens, zoals vastgelegd door de GS Rotterdam-Delfshaven 1964—1965, biedt een goede basis voor een zorgvuldige toetsing van de kandidaat. Hierdoor wordt recht gedaan aan de Schriftuurlijke plicht die gesteld wordt aan de kerken zelf . Besluit: De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 15 oktober 2005 te Mariënberg, spreekt uit dat het genoemde besluit van de GS Leusden 1999 t.a.v. de kerkelijke examens vervallen zijn en dat dus de kerken daaraan niet meer gebonden zijn. Gronden 1. In het beroepbaarstellend onderzoek (BSO) vindt in plaats van een onderzoek naar de theologische kennis alleen een gesprek plaats over “de leer van de Heilige Schrift en de betekenis en inhoud van de confessie”. 2. In het toelatend onderzoek (TLO), dat maximaal een uur duurt, vindt een gesprek plaats over het geloof in God voor het persoonlijke leven, de motivatie voor het predikantsambt, de leer van de Heilige Schrift en de betekenis en inhoud van de confessie. Het toetsingskarakter is op deze manier uitgehold, het is niet meer dan ‘een geestelijk kennismakingsgesprek’. 3. Door deze nieuwe regeling wordt afbreuk gedaan aan het recht en de plicht van de kerken tot zelfstandige toetsing van hen die staan naar het ambt van dienaar des Woords, waartoe zij volgens de Schrift geroepen zijn (Matt. 7:15; Ef. 4:14; 2 Petr. 2; 1 Joh. 4:1; Op. 2:2).
F.1.2
Overweging
F.1.2.1 M.b.t. GS Ommen 1993, art 25. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van GS Ommen 1993 dat het ingediende verzoek tot revisie van de regels voor kerkelijke examens onvoldoende onderbouwd was. F.1.2.2. M.b.t. GS Berkel en Rodenrijs 1996, art. 31. a. Door GS Mariënberg 2005 (art. 25, K) is besloten dat het besluit art. 28 van GS Leusden is vervallen. Daardoor is de regeling voor kerkelijke examens zoals vastgelegd door de GS Rotterdam-Delfshaven 1964-1965 van kracht gebleven. b. De huidige kerkelijke situatie in De Gereformeerde Kerken is zodanig veranderd dat nu voor het preparatoir examen geen classis momenteel extra belast wordt vanwege de woonplaats van de examinandus. c. Het is wenselijk dat in de regeling nadere definities en criteria worden aangebracht m.b.t. de te examineren onderdelen (grond 3 van besluit 1)
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
110
d. Gezien de veranderde kerkelijke situatie m.b.t. de theologische opleiding en vorming, waarbij de kerken geen eigen opleiding hebben, is het wenselijk de regeling dienovereenkomstig aan te passen. F.1.2.3. M.b.t. GS Leusden 1999, art. 27. Een verzoek aan de synode dient in de kerkelijke weg aan de orde gesteld te worden.
F.1.3.
Besluiten
F.1.3.1. De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat de besluiten van de GS Ommen 1993 (art. 25) en GS Leusden 1999 (art. 27) betreffende kerkelijke examens, gehandhaafd dienen te blijven en dat de kerken daaraan gebonden zijn. F.1.3.2. De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat het besluit van de GS Berkel & Rodenrijs 1996 (art. 31) betreffende de aanpassing van de regeling voor kerkelijke examens, vervallen is en dat dus de kerken daaraan niet meer gebonden zijn.
F.1.4.
Gronden
F.1.4.1. M.b.t. besluit F.1.3.1: Beide synoden hebben terecht gewezen op de correcte kerkelijke weg F.1.4.2. M.b.t. besluit F.1.3.2. a.De regeling zoals vastgelegd door GS Rotterdam-Delfshaven 1964-1965 biedt een goede basis voor een zorgvuldige toetsing van de kandidaat, hoewel nadere specificering van onderdelen ten goede kan komen aan de kwaliteit van de examens. b.GS Mariënberg 2005/2006 heeft de aanpassingen van deze regeling voorgesteld door de benoemde deputaten en vastgelegd door GS Leusden 1999, om principiële gronden afgewezen.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
111
F.2.
OPLEIDING: Studiefinanciering
F.2.1.
Materiaal Generale Synode Ommen 1993, artikel 26, 27, 28 Generale Synode Berkel &Rodenrijs 1996, artikel 32 Generale Synode Leusden 1999, artikel 31 Generale Synode Zuidhorn 2002/2003, artikel 111 Generale Synode Mariënberg 2005, artikel 29 Generale Synode Zwolle 2007, artikel 56
F.2.1.1
GS Ommen, artikel 26 Studiefinanciering voor theologische studenten Materiaal: 1. rapport van deputaten ad art. 19 KO inzake de opdracht van de Generale Synode van Leeuwarden 1990, luidend: een studie in te stellen over de door de kerk te Dokkum aangedragen mogelijkheden en daarin tevens te betrekken de vraag of daarmee voldoende recht wordt gedaan aan eerdere generaal-synodale uitspraken; 2. onderdelen van de Regeling betreffende de studiefinanciering voor studenten aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Nederland (Acta GS van Leeuwarden bijlage Vd) en in het bijzonder de regel uit art. 3 sub 2 daarvan, die luidt: "Geen financiële steun zal worden verleend aan de student aan wie over het desbetreffende studiejaar (door het Rijk) aanvullende financiering ingevolge de Wet op de studiefinanciering is toegekend en die daarvan gebruik heeft gemaakt"; 3. aanvullend rapport van deputaten ad art. 19 KO dd. 17 april 1993, waarin o.a. wordt gevraagd een oordeel te geven over de handelwijze van deputaten op grond van art. 3 sub 2 van de genoemde regeling, waardoor studenten die zich voorbereiden op het ambt en die behalve van de basisbeurs ook gebruik maakten van de aanvullende financiering in het kader van de WSF 18+, van de hulpverlening naar art. 19 KO werden uitgesloten; 4. brief van de Gereformeerde Kerk te Dokkum dd. 12 maart 1993, waarin de raad het rapport onder materiaal 1 bekritiseert en voorstellen indient om o.a. te komen tot het intrekken van besluiten die zijn genomen door de Generale Synode van Arnhem 1981; 5. brief van de Gereformeerde Kerk te Zaandam dd. 22 maart 1993 met het verzoek deputaten te laten onderzoeken of de overwegingen van de Generale Synode van Arnhem 1981 niet "te strak" zijn geweest, en daarop te wachten met besluitvorming ten aanzien van de voorstellen in materiaal 1; 6. brief van ds. P. Schelling te Leeuwarden dd. 16 april 1993 met betrekking tot het rapport onder materiaal 1. Besluit 1: het ten aanzien van materiaal 3 gevoerde beleid van deputaten goed te keuren. Grond: de GS Leeuwarden 1990 heeft deputaten in deze zin geïnstrueerd. Besluit 2: in het in materiaal 2 genoemde art. 3 sub 2 van de regeling de woorden 'aanvullende financiering' te interpreteren als 'die financieringsvorm die de student in een ongewenste schuldverhouding t.o.v. derden brengt'. Gronden: 1. de term 'aanvullende financiering' in het in materiaal 2 genoemde art. 3 sub 2 is ontleend aan inmiddels veranderde wetgeving en wekt daardoor misverstand. De huidige wetgeving gebruikt wel de term 'aanvullende financiering', maar brengt daarbij onderscheid aan tussen 'rentedragende lening' en 'aanvullende beurs'; de wet biedt nu de mogelijkheid gebruik te maken van uitsluitend de basisbeurs en de aanvullende beurs; 2. een rentedragende lening van het Rijk kan er toe leiden dat studenten door bijverdienen trachten de lening zo laag mogelijk te houden, terwijl het in het belang van de kerken is dat studenten niet onnodig tijd verliezen. Besluit 3: 1. deputaten op te dragen de artikelen in de instructie van deputaten en in de regeling die samenhangen met het in materiaal 2 genoemde art. 3 sub 2, te lezen en te behandelen in het licht van het besluit 2;
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
112
2. deputaten op te dragen zonodig de instructie en de regeling te herzien in het licht van besluit 2, waarbij zij er op moeten letten, zoveel mogelijk de termen die in de overheidsregelgeving worden gebruikt te vervangen door termen die aansluiten bij kerkelijke begrippen, en de volgende synode te dienen met voorstellen dienaangaande. Grond: formuleringen in overheidsregelgeving zijn aan snelle verandering onderhevig. Besluit 4: deputaten te verzoeken diligent te zijn t.a.v. nieuwe wettelijke ontwikkelingen en zo nodig de kerken te dienen met voorstellen in dezen. Besluit 5: deputaten op te dragen, te onderzoeken of een schuldverhouding op het moment dat de student predikant wordt, in het algemeen thans nog als ongewenst beschouwd moet worden. Grond: de huidige maatschappelijke verhoudingen gaan ervan uit dat afgestudeerden in het algemeen met hun werk beginnen, terwijl ze een schuld hebben opgebouwd die in een aantal jaren moet worden afgelost. F.2.1.2
GS Ommen, artikel 27 Studiefinanciering voor theologische studenten: rapport van deputaten ad art. 19 KO Materiaal: 1.rapport van deputaten ad art. 19 KO; 2.aanvullend rapport van deputaten ad art. 19 KO; 3.aankondiging dd. 6 april 1993 van een 2e aanvullend rapport 4.2e aanvullend rapport van deputaten ad art. 19 KO dd. 17 april 1993 Besluit 1: 1. deputaten onder hartelijke dank te dechargeren van hun opdracht; 2. voor steunverlening naar artikel 19 KO opnieuw deputaten te benoemen, uit elk particulier ressort twee primi-deputaten en één secundus-deputaat; 3. deputaten-curatoren van de Theologische Universiteit opnieuw te verzoeken aan de senaat op te dragen een waarnemer uit zijn midden aan te wijzen die de vergaderingen van deputaten bijwoont en hen van advies dient. Gronden: 1. deputaten hebben hun opdracht naar behoren vervuld; 2. het is van belang dat per particulier ressort bekwame broeders worden voorgedragen, omdat zij als contactdeputaat moeten fungeren; 3. met het oog op een regelmatige contactoefening van de deputaten met de senaat van de Theologische Universiteit is het nuttig dat de waarnemer uit zijn midden de vergaderingen van de deputaten bijwoont. Besluit 2: nieuw te benoemen deputaten te machtigen, studenten die in het buitenland gaan studeren voor niet langer dan één jaar extra steun te verlenen indien de academische senaat positief adviseert ten aanzien van een buitenlandse studie en de betrokken student een gedetailleerde begroting overlegt. Grond: deputaten zijn in de afgelopen jaren geconfronteerd met het feit dat enkele studenten, op aanbeveling van de senaat, in het buitenland zijn gaan studeren; dit brengt extra lasten voor de studenten met zich mee. Besluit 3: als een student, predikant geworden, zich verbindt aan een buitenlandse zusterkerk, dient met betrokkene in overleg met de buitenlandse zusterkerk een regeling getroffen te worden t.a.v. de eventueel resterende schuld van de beroepen predikant; daarbij dient rekening gehouden te worden met het totaal aan kerkleden van beide kerkverbanden. Grond: toepassing van wat bepaald is in art. 15 van de Regeling betreffende de studiefinanciering voor studenten aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Nederland (Acta GS van Leeuwarden bijlage Vd) betekent dat de predikant die als student steun van deputaten heeft ontvangen, tenminste tien jaar de Nederlandse kerken zou moeten dienen; neemt hij binnen die termijn een beroep naar het buitenland aan, dan dient hij een evenredig deel van de verstrekte voorschotten terug te betalen; omdat hij Nederland verlaat naar een zusterkerk, is het redelijk dat met
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
113
hem een schikking getroffen wordt. Besluit 4: deputaten op te dragen: a. de studievoorschotten voortaan niet meer per studiejaar maar per kalenderjaar te berekenen; b. afgehandelde dossiers na twee jaren te vernietigen; c. rekening te houden met het feit dat de vooropleiding eenjarig is geworden; d. instructie en regeling aan bovenstaande aan te passen. F.2.1.3
GS Ommen, artikel 28 Revisieverzoek van de Gereformeerde Kerk te Dokkum inzake de studiefinanciering voor theologische studenten Materiaal: brief van de raad van de Gereformeerde Kerk te Dokkum dd. 11 maart 1993 waarin hij 1.1 bezwaar maakt tegen de wijze waarop de Generale Synode te Leeuwarden 1990 met zijn voorstel heeft gehandeld (Acta art. 60, besluit 2.4). De raad verzocht de synode nadrukkelijk "bij beraadslagingen en besluitvorming mede aandacht te schenken aan de brief dd. 24 maart 1990 met het door hem aangedragen alternatief, zoals dat geformuleerd is in Generaal Synodale Publikaties nr. 5, blz. 25 t/m 29". De synode heeft aan dit verzoek feitelijk niet voldaan. In plaats van er zelf iets mee te doen, zoals gevraagd, droeg zij deputaten op, een studie in te stellen. De raad vindt dan ook dat het besluit anders geformuleerd had moeten worden, namelijk "niet te voldoen aan het verzoek van de kerk te Dokkum, doch aan deputaten op te dragen etc." 1.2 tevens bezwaar maakt tegen de grond horende bij bovengenoemd besluit. Deze grond is om tenminste drie redenen verwerpelijk: 1. ze is onduidelijk; 2. ze is de nekslag voor adequaat handelen; 3. ze wordt selectief gebruikt. Besluit: de bezwaren niet toe te stemmen. Gronden: 1. de raad van de Gereformeerde Kerk te Dokkum vroeg aandacht te schenken aan het door hem aangedragen alternatief; blijkens de besluittekst is in de besluitvorming aandacht besteed aan dit alternatief; 2. de aangevoerde grond is in zichzelf duidelijk en getuigt van voorzichtigheid.
F.2.1.4
GS Berkel en Rodenrijs, artikel 32 Studiefinanciering voor theologische studenten Materiaal : 1. rapport van deputaten ad art. 19 KO; 2. aanvullend rapport van deputaten ad art. 19 KO, met als bijlage een brief van de senaat van de Theologische Universiteit dd. 22 februari 1996; uit dit aanvullend rapport blijkt dat deputaten niet tot een eensluidend voorstel konden komen met betrekking tot de opdracht "te onderzoeken of een schuldverhouding op het moment dat de student predikant wordt, in het algemeen thans nog als ongewenst beschouwd moet worden". Deputaten vragen de generale synode hierover een uitspraak te doen, alsmede over de vraag of de uitspraak van de Generale Synode van Arnhem 1981 om als kerken zelf zorg te dragen voor het financiële onderhoud van theologische studenten moet blijven bestaan, terwijl deze uitspraak door sommige deputaten wordt gezien als een blokkade voor een volledig gebruik van de mogelijkheden op grond van de wet op de studiefinanciering; 3. financiële verslagen van deputaten ad art. 19 KO over 1992/93, 1993/94 en 1994/95, met de resp. controleverslagen van registeraccountants Walgemoed. Besluit 1: 1. het beleid van deputaten goed te keuren met dien verstande dat het besluit van deputaten dd. 7 oktober 1995 ten aanzien van aanvragen van personen vanaf 28 jaar aldus wordt geformuleerd: "Ten aanzien van aanvragers vanaf 28 jaar zal per geval beoordeeld worden of zij in aanmerking komen voor steun ten behoeve van levensonderhoud, studie- en reiskosten"; 2. opnieuw deputaten te benoemen, uit elk particulier synodaal ressort twee primi van wie tenminste één financieel deskundig is, en een secundus; 3. deputaten op te dragen zich te bezinnen op het functioneren en de samenstelling van het deputaatschap, mede in het licht van de hierna vermelde besluiten 3.1 en 3.2; 4. a. in art. 1 van de Regeling Studiefinanciering tussen 'contactdeputaten' en 'studiejaar' in te voegen "Student: hij die als student aan de Theologische Universiteit staat ingeschreven dan wel als cursist de vooropleiding aan deze universiteit volgt"; b. aan de Instructie als nieuw artikel, artikel 15, toe te voegen: "Deputaten dragen er zorg voor dat
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
114
twee jaar nadat de studieschuld van een predikant of student geheel is kwijtgescholden, c.q. afgelost, het desbetreffende dossier wordt vernietigd"; het huidige artikel 15 van de "Instructie" wordt omgenummerd tot 16; c. in de Regeling Studiefinanciering de wijzigingen goed te keuren (zie rapport deputaten sub 13 en 14) die door deputaten in opdracht van de vorige generale synode zijn voorbereid; d. art. 15 (nieuw 16) lid 5 van de Regeling Studiefinanciering aldus te wijzigen dat de voorlaatste zin "met dien verstande dat het minstens ¦ 1200,-- per jaar bedraagt" vervalt; e. de Regeling Studiefinanciering als volgt aan te vullen: "Een student die zijn opleiding aan de Theologische Universiteit heeft voltooid en als medewerker in de dienst van de evangelieprediking aan een van de Gereformeerde Kerken in Nederland verbonden wordt, zal naar art. 16 (nieuw 17) van de Regeling kwijtschelding van genoten steun ontvangen"; 5. deputaten te verzoeken diligent te zijn ten aanzien van nieuwe wettelijke ontwikkelingen en zo nodig de kerken te dienen met voorstellen in dezen; 6. deputaten op te dragen drie maanden voor de eerstvolgende synode over hun arbeid te rapporteren. Gronden: 1. a. deputaten hebben hun werkzaamheden naar behoren verricht; b. het is niet uitgesloten dat iemand met een 'late roeping' de kerken menig jaar vruchtbaar kan dienen; 2. deputaten melden dat zij een gebrek aan financiële deskundigheid ondervinden binnen het deputaatschap; om de continuïteit meer te waarborgen stellen deputaten ook voor twee secundi per ressort te benoemen; het lijkt echter beter, gelet op de wijziging in beleid die tot vermindering van werkzaamheden kan leiden, niet tot uitbreiding van het deputaatschap over te gaan, maar zich te bezinnen op de werkzaamheden die overblijven; 3. de Generale Synode van Ommen 1993, Acta art. 26 (besluit 3), droeg deputaten op de Instructie en de Regeling Studiefinanciering aan te passen; door aanpassing van de terugbetalingsregeling teneinde deze evenals bij de rijksoverheid inkomensafhankelijk te maken, kan de toevoeging in art. 15 lid 5 van de Regeling Studiefinanciering vervallen; 4. hoewel de student, genoemd in besluit 1.4e, geen predikant wordt, stelt hij zich dienstbaar aan de verbreiding van het evangelie. Hij is voor deze taak benoemd door en verbonden aan een gemeente; 5. de wetgeving o.a. inzake de studiefinanciering is aan voortdurende verandering onderhevig. Besluit 2: het besluit van de Generale Synode van Arnhem 1981, Acta art. 70 (besluit 1-3 en 5), vervallen te verklaren. Gronden: 1. de Generale Synode van Leeuwarden 1990, Acta art. 62, besloot het voorstel van de Particuliere Synode van Zuid-Holland 1990 om het besluit van de Generale Synode van Arnhem 1981 inzake rijksstudietoelagen voor theologische studenten in zijn geheel buiten werking te stellen niet te aanvaarden, omdat dit voorstel niet voldoende de functie van het deputatenrapport voor het besluit van de Generale Synode van Arnhem 1981 in rekening bracht en omdat de particuliere synode aan onderdelen van het besluit van de Generale Synode van Arnhem 1981 voorbij ging; nu echter verzoekt een deel van de sinds de Generale Synode van Leeuwarden 1990 ingestelde generale deputaten om herziening van het besluit van de Generale Synode van Arnhem 1981, waarbij zij zich met heel de materie hebben beziggehouden; 2. hoewel de Generale Synode van Arnhem 1981, Acta art. 70 (besluit 1), uitsprak dat het studenten die zich voorbereiden op het ambt van dienaar des Woords, hun ouders, voogden of verzorgers "ten stelligste moet worden afgeraden een Rijksstudietoelage te aanvaarden ter bekostiging van de studie", werd tegelijk uitgesproken dat het aanvaarden van Rijksstudietoelagen in het algemeen "in de huidige maatschappelijke structuren niet absoluut onaanvaardbaar genoemd moet worden"; dit betekent dat de Generale Synode van Arnhem 1981 zich met betrekking tot theologische studenten niet principieel verwijderde van hetgeen maatschappelijk voor studenten aanvaardbaar c.q. wenselijk werd geacht; 3. de Generale Synode van Arnhem 1981 overwoog (grond 1) dat "de kerken het vanouds als een eer en als haar eigen verantwoordelijkheid verstaan zorg te dragen voor het financiële onderhoud van theologische studenten", maar zij ging voorbij aan het feit dat steun vanouds werd toegekend slechts indien de noodzaak daarvoor kon worden aangetoond; 4. de eer en verantwoordelijkheid van de kerk behoeft niet met zich mee te brengen dat de mogelijkheden die de overheid biedt en de normen voor studiefinanciering zoals door de overheid gesteld, worden terzijde geschoven; na de Generale Synode van Arnhem 1981 is in 1986 de Wet op de Studiefinanciering gekomen; sindsdien is de kerkelijke steunverlening voor theologische studenten steeds meer ingericht naar het model van de wettelijke regelingen van de overheid; de Generale Synode van Leeuwarden 1990 heeft dit laatste zelfs gesanctioneerd door deputaten op te dragen de normen van het rijk te hanteren bij het berekenen van steun (Acta Generale Synode Leeuwarden 1990, art. 60, bijlage Vd; Regeling Studiefinanciering sub art. 4.1); zie voorts ook hierboven besluit 1 sub 4d met grond 3; 5. sinds 1991 is de situatie opnieuw veranderd, doordat de aanvullende beurs kan worden
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
115
aangevraagd zonder dat de rentedragende lening wordt aangevraagd, terwijl de rentedragende lening voorheen was gebonden aan de aanvullende beurs als onderdeel van de aanvullende financiering; 6. terwijl de Generale Synode van Arnhem 1981 uitsprak dat het aanvaarden van een Rijksstudietoelage "een ongewenste schuldverhouding tussen predikant en overheid" deed ontstaan, is sindsdien door de generale synode aan deputaten opgedragen om te onderzoeken of in dit opzicht wel van een ongewenste schuldverhouding kan worden gesproken, hetgeen betekent dat de generaal-synodale uitspraak in de praktijk niet langer voldeed en dat herbezinning nodig was; 7. ingeval de Wet op de studiefinanciering zodanig veranderd wordt dat studenten of ouders het niet verantwoord achten van de wettelijke mogelijkheden gebruik te maken, kunnen de kerken altijd in eigen verantwoordelijkheid besluiten terzake nemen. Besluit 3: 1. uit te spreken dat: a. de theologische studenten met ingang van het cursusjaar 1997/98 niet meer in aanmerking komen voor steun via deputaten ad art. 19 KO, met dien verstande dat: 1. de extra boekentoelage gehandhaafd blijft; 2. studenten die bijv. vanwege hun leeftijd en/of verandering van studie geen mogelijkheden hebben om gebruik te maken van de Wet op de studiefinanciering een beroep kunnen doen op de financiële ondersteuning ad art. 19 KO overeenkomstig de geldende regeling; 3. aan studenten die voor wat betreft de premie ziektekostenverzekering geen aanspraak kunnen maken op de studiefinanciering van de overheid krachtens de Wet op de studiefinanciering een extra vergoeding kan worden toegekend die aan een maximum wordt gebonden; b. het gebruik maken van de Wet op de studiefinanciering niet bij voorbaat behoeft te leiden tot een ongewenste schuldverhouding tussen de a.s. predikanten en derden; c. ingeval de Wet op de studiefinanciering zodanig verandert dat het naar het oordeel van deputaten niet langer verantwoord is van de wettelijke mogelijkheden gebruik te maken, deputaten in eigen verantwoordelijkheid handelend kunnen optreden, met verantwoording achteraf aan de generale synode; 2. deputaten op te dragen: a. de Regeling en Instructie aan te passen aan het hierboven sub 3.1.a vermelde besluit en zo nodig een overgangsregeling te ontwerpen; b. de volgende synode van advies te dienen inzake het al of niet aanvaarden van de rentedragende lening vanaf het vijfde studiejaar. Gronden: 1. de Generale Synode van Arnhem 1981 bracht in haar uitspraken (Acta art. 70, besluit 1--3 en 5) terzake te weinig de eigen verantwoordelijkheid van theologische studenten, hun ouders of voogden in rekening om zelf zich van de noodzakelijke middelen te voorzien met het oog op een verantwoorde financiering van de theologische studie; 2. sinds 1991 bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van de aanvullende beurs los van de rentedragende lening zodat daardoor geen schuldverhouding behoeft te ontstaan; 3. ook het aangaan van een rentedragende lening behoeft niet per definitie te leiden tot een ongewenste situatie of onverantwoorde schuldvorming; bovendien is schuldvorming op grond van studie een algemeen maatschappelijk aanvaard gegeven; 4. krachtens de vigerende Regeling Studiefinanciering wordt het recht op ondersteuning per studiejaar toegekend; daarom kan de nieuwe regeling met ingang van het cursusjaar 1997/98 gelden voor alle studenten; 5. art. 19 KO is niet bedoeld om mogelijke hulpaanvragen van bepaalde kerken naar art. 11 KO te voorkomen; het is de eigen verantwoordelijkheid van kerkeraden om te bezien of de studieschuld van predikanten een dermate grote belasting is dat de kerk voor haar predikant desgevraagd een regeling dient te treffen; met het oog op een verantwoorde beleidsvorming ten aanzien van de toepassing van art. 11 KO (de plicht tot behoorlijk onderhoud) kunnen kerkeraden gebruik maken van de richtlijnen van het GMV; 6. mogelijke incidentele situaties waarin overbelasting door studieschuld ontstaat, kunnen niet als richtlijn fungeren voor het afwijzen of afraden van de gebruikmaking van de Wet op de studiefinanciering; 7. volgens de wettelijke bepalingen kan een kwijtschelding leiden tot vereffening van de studieschuld; 8. studenten die niet meer in aanmerking komen voor een studentenverzekering of voor verzekering via het ziekenfonds, zijn genoodzaakt een particuliere ziektekostenverzekering af te sluiten; de gewone tegemoetkoming is dan ontoereikend en de hoogte van de kosten is afhankelijk van de gezinssituatie; 9. omdat theologie-studenten langer dan studenten in andere studierichtingen gebruik kunnen maken van de studiefinanciering (inclusief de rentedragende lening), zou hun studieschuld onevenredig hoog kunnen worden. F.2.1.5.
GS Leusden, artikel 31 Studiefinanciering voor theologische studenten Materiaal :
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
116
1. rapport van deputaten ad art. 19 KO met bijlagen en aanvullende brief dd. 19 april 1999; dit materiaal betreft: a. conceptinstructie voor deputaten ad art. 19 KO; b.conceptregeling betreffende de studiefinanciering voor studenten aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Nederland; c. globale weergave van de wijzigingen inzake de Instructie en de Regeling studiefinanciering theologische studenten; d. financiële jaarrekeningen van deputaten ad art. 19 KO over de boekjaren 1995/1996, 1997 en 1998 (voorlopig overzicht) met de respectievelijke controleverslagen van registeraccountants Walgemoed. Uit de controleverslagen blijkt dat door leemten in de administratie over voorgaande jaren de accountant niet kon vaststellen in hoeverre door studenten volledig aan de terugbetalingsverplichtingen is voldaan. Momenteel zijn deputaten bezig de administratie zodanig op te zetten, dat hierin wel zekerheid kan worden verkregen; deputaten melden dat: 1. het besluit van GS Berkel en Rodenrijs 1996 inzake het aanvaarden van aanvullende financiering van de overheid tot gevolg heeft gehad dat het aantal aanvragen om ondersteuning met ingang van het in september 1997 aangevangen studiejaar sterk is verminderd; zij stellen naar aanleiding van het besluit van GS Berkel en Rodenrijs 1996 (Acta art. 32, besluit 1.3) voor de omvang van het deputaatschap terug te brengen tot acht personen (rapport en brief deputaten dd. 19 april 1999); 2. zij zich hebben gebogen over de instructie voor deputaten ad art. 19 KO en de Regeling studiefinanciering en voorstellen indienen. Voor studenten die tijdens de GS Berkel en Rodenrijs 1996 reeds bij de Theologische Universiteit als student stonden ingeschreven, is een overgangsregeling getroffen; 3. het beleid met betrekking tot studenten die met hun studie beginnen voordat zij de leeftijd van 28 jaar hebben bereikt, ongewijzigd blijft. Zij vragen achteraf goedkeuring voor een aanvullende regeling die zij hebben opgesteld naar aanleiding van de besluiten van GS Berkel en Rodenrijs 1996 en die geldt totdat GS Leusden 1999 een nieuw besluit heeft genomen. Deze regeling houdt in dat een aanvraag om ondersteuning voor hen die 28 jaar of ouder zijn, vergezeld dient te gaan van een goed onderbouwd schriftelijk positief advies van contactdeputaten in overleg met het moderamen van deputaten, alsmede een positief advies van de senaat van de Theologische Universiteit; 4. zij geen bezwaar hebben tegen het aanvaarden van een rentedragende lening door studenten vanaf het vijfde studiejaar; zij baseren zich op: a. een onderzoek naar traktementen van beginnende predikanten; b. de verwachting dat terugbetaling niet tot onaanvaardbare situaties zal leiden; c. het gegeven dat in andere kerkgenootschappen op dit punt geen voorziening is getroffen; 5. zij de generale synode vragen om een algemene regel vast te stellen ten aanzien van assistenten in opleiding en wetenschappelijk medewerkers aan de Theologische Universiteit. Hoe moeten deputaten omgaan met verzoeken om uitstel van betaling en kwijtschelding van opgebouwde schulden? 6. de huidige regeling niet voorziet in de problematiek dat kandidaten geen beroep krijgen, zich voorlopig niet beroepbaar stellen of eventueel in de toekomst pastoraal werker of predikant in deeltijd kunnen worden; 2. brief van br. H. Meijer te Dokkum dd. 15 maart 1999, waarin hij bezwaar maakt tegen besluit 1.4e van GS Berkel en Rodenrijs 1996 (Acta art. 32), de Regeling studiefinanciering als volgt aan te vullen: ”Een student die zijn opleiding aan de Theologische Universiteit heeft voltooid en als medewerker in de dienst van de evangelieprediking aan een van de Gereformeerde Kerken in Nederland verbonden wordt, zal naar art. 16 (nieuw 17) van de Regeling kwijtschelding van genoten steun ontvangen”. Hierbij wordt door GS Berkel en Rodenrijs 1996 als grond 4 genoemd: “hoewel de student, genoemd in besluit 1.4e geen predikant wordt, stelt hij zich dienstbaar aan de verbreiding van het evangelie. Hij is voor deze taak benoemd door en verbonden aan een gemeente”. Br. Meijer verzoekt de generale synode in de door deputaten voorgestelde gewijzigde regeling, de bepaling met betrekking tot kwijtschelding van een aan de student verstrekte lening in de vorm van boekentoelage, te schrappen (vgl. regeling artikel 12.2b). Volgens br. Meijer komt alleen hij die het voornemen heeft predikant te worden, in aanmerking voor kwijtschelding. Besluit 1: 1. het beleid van deputaten goed te keuren, met dien verstande dat kennis genomen is van het oordeel van Walgemoed Accountants: a. blijkens de balans per 31 december 1996/97 zijn van studenten nog bedragen te vorderen en zijn aan studenten bedragen te betalen, deels over lang verstreken jaren. De afwikkeling van deze bedragen is nog niet zodanig geregeld, dat duidelijk is in welke mate dit tot lasten zal leiden. Er is geen voorziening voor oninbaarheid getroffen; b. niet vast te stellen was of het in de toelichting op de overige baten genoemde bedrag aan van exstudenten ontvangen studietoelagen ad ƒ 5.150,-- + ƒ 8.557,-- volledig is; 2. de tekst van de instructie voor deputaten ad art. 19 KO en van de Regeling studiefinanciering vast
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
117
te stellen (zie bijlage 7 bij deze Acta, op cd-rom) en opnieuw deputaten te benoemen, acht in getal, met daarnaast een drietal secundi; 3. de door deputaten opgestelde overgangsregeling voor studenten die tijdens GS Berkel en Rodenrijs 1996 reeds bij de Theologische Universiteit als student stonden ingeschreven, goed te keuren en deze regeling te continueren tot uiterlijk 31 augustus 2004; 4. in te stemmen met de aanvullende regeling die deputaten opgesteld hebben voor de periode tussen e ‘Berkel’ en ‘Leusden’ met betrekking tot studenten die tijdens of na hun 28 levensjaar met hun studie begonnen zijn; 5. ermee akkoord te gaan dat steunverlening uiterlijk beëindigd wordt op de eerste van de maand die volgt op de maand van afstuderen van een student; 6. ten aanzien van assistenten in opleiding en wetenschappelijk medewerkers aan de Theologische Universiteit vast te stellen, dat de terugbetaling van een opgebouwde studieschuld wordt uitgesteld tot op het moment dat zij hun functie als assistent in opleiding of wetenschappelijk medewerker hebben beëindigd. Kwijtschelding geschiedt alleen als art. 12 van de Regeling studiefinanciering van toepassing is. In alle andere gevallen moet de opgebouwde studieschuld volgens art. 11 van de Regeling studiefinanciering afgehandeld worden; 7. deputaten op te dragen een aanvullende paragraaf in de Regeling studiefinanciering te ontwerpen betreffende de problematiek genoemd onder materiaal 1.6 en dit ontwerp de volgende generale synode ter goedkeuring voor te leggen; 8. deputaten te verzoeken diligent te blijven ten aanzien van nieuwe wettelijke ontwikkelingen en zo nodig de kerken te dienen met voorstellen in dezen; 9. deputaten op te dragen drie maanden voor de eerstvolgende synode over hun arbeid te rapporteren. Gronden: 1. deputaten hebben hun werkzaamheden naar behoren verricht en spannen zich in om de in het verleden ontstane leemten weg te werken; 2. deputaten hebben de opdracht van GS Berkel en Rodenrijs 1996 zich te bezinnen op de samenstelling van het deputaatschap uitgevoerd, rekening houdend met de verwachting dat hun werkzaamheden de komende jaren verder zullen teruglopen; 3. de overgangsregeling voorziet in een leemte die ontstaan was door regelgeving van GS Berkel en Rodenrijs 1996; 4. GS Berkel en Rodenrijs 1996 bepaalde ten aanzien van aanvragers vanaf 28 jaar, dat per geval beoordeeld zal worden of zij in aanmerking komen voor steun ten behoeve van levensonderhoud, studie- en reiskosten (Acta art. 32, besluit 1.1); de aanvullende regeling van deputaten garandeert dat niet lichtvaardig overgegaan wordt tot verlening van steun; 5. beëindiging van de studie is het aangewezen moment om ook de steunverlening te beëindigen naar analogie van de regelingen van de WSF; 6. deputaten constateren terecht dat dit een punt van aandacht is; 7. de wetgeving onder andere inzake studiefinanciering is aan voortdurende verandering onderhevig; 8. de regelmatige veranderingen in de overheidsmaatregelen met betrekking tot de studiefinanciering maken het nodig attent te blijven. Besluit 2: aan het verzoek van br. Meijer in deze vorm niet te voldoen, maar deputaten ad art. 19 KO opdracht te geven artikel 2 van de Regeling studiefinanciering in combinatie met artikel 12, met name 12.2b, in heroverweging te nemen en op de generale synode van 2002 met voorstellen te komen. Gronden: 1. de GS Berkel en Rodenrijs besloot dat de Regeling studiefinanciering ook zou gelden voor wie als medewerker in de dienst van de evangelieprediking aan een van de gereformeerde kerken in Nederland verbonden wordt; 2. besluit 1.4e van GS Berkel en Rodenrijs 1996 (Acta art. 32) staat op gespannen voet met artikel 2 van de Regeling studiefinanciering; daarin wordt bepaald dat deputaten financiële steun kunnen verlenen aan studenten die het voornemen hebben predikant te worden van een gereformeerde kerk; 3. br. Meijer wil in de door deputaten voorgestelde gewijzigde Regeling studiefinanciering een detail veranderen (betreffende art. 12.2b) dat echter niet op zichzelf kan worden beoordeeld; 4. aan het besluit van GS Berkel en Rodenrijs 1996 is reeds in een tweetal gevallen uitvoering gegeven; herroepen is daarom niet zonder meer mogelijk; 5. de kerken zullen in de toekomst vaker te maken krijgen met hen die anders dan als predikant aan een van de gereformeerde kerken in Nederland verbonden worden in dienst van de evangelieprediking of de pastorale bearbeiding van de gemeente. F.2.1.5.
GS Leusden, artikel 31 Materiaal: rapport van deputaten ad art. 19 KO met bijlagen en aanvullende brief d.d. 1 april 2002; dit materiaal betreft financiële jaarrekeningen van deputaten ad art. 19 KO over de jaren 1998, 1999 en 2000 met de respectievelijke controleverslagen van registeraccountants BDO Walgemoed CampsObers. Besluit 1:
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
118
1. het beleid van deputaten goed te keuren, met dien verstande dat kennis is genomen van het oordeel van BDO Walgemoed CampsObers Accountants: a. dat de bewaking van de terugbetalingsverplichtingen nog niet zodanig geregeld is dat volledig duidelijk is, van wie welk bedrag nog is terug te vorderen. Dit traject is nog gaande; b. de bewaking van de kwijtschelding van de ondersteuning nog niet zodanig was geregeld dat volledig duidelijk was, van welke predikant nog welk bedrag moest worden kwijtgescholden en binnen welke termijn dit diende te geschieden. In de loop van 2001 is dit traject afgesloten en de benodigde duidelijkheid verkregen; 2. de tekst van de instructie voor deputaten ad art. 19 KO (zie Bijlage VIII 2) en van de regeling studiefinanciering (zie Bijlage VIII 3) op een aantal punten te wijzigen en vast te stellen overeenkomstig bijlage B bij het rapport en opnieuw deputaten te benoemen, vijf in getal met daarnaast een drietal secundi; 3. het verzoek van deputaten in te willigen en met inachtneming van artikel 7 lid 3 en 4 van de instructie goed te keuren dat br. H.J. Meijerink als administrateur aan deputaten verbonden blijft; 4. deputaten op te dragen de eerstvolgende generale synode te dienen met een voorstel betreffende het studiefinancieringsbeleid dat het wervingsbeleid voor studenten in de theologie ondersteunt; 5. deputaten te verzoeken diligent te blijven ten aanzien van nieuwe wettelijke ontwikkelingen en zo nodig de kerken te dienen met voorstellen in dezen; 6. steunverlening door deputaten vindt uitsluitend plaats aan studenten die aan de in artikel 2 van de regeling studiefinanciering genoemde voorwaarden voldoen en voorzover de opleiding door de Theologische Universiteit wordt verzorgd; 7. deputaten op te dragen drie maanden voor de eerstvolgende synode over hun arbeid te rapporteren en hun rapport aan de kerken te laten toezenden. Gronden: 1. deputaten hebben hun werk naar behoren verricht en spannen zich voldoende in om de door de accountant geconstateerde, in het verleden ontstane leemten weg te werken; 2. rekening houdend met de verwachting dat het aantal studenten dat een beroep doet op deputaten, zal afnemen, is benoeming van een geringer aantal personen in het deputaatschap gerechtvaardigd; 3. aanpassing van de regeling studiefinanciering verschaft de door de synode van Leusden gevraagde duidelijkheid voor hen die na het beëindigen van de studie (voorlopig) geen predikant worden. Verder dient een regeling getroffen te worden voor de assistent in opleiding die ervan afziet predikant te worden; 4. deskundigheid en ervaring met de uitvoering van de regeling studiefinanciering alsmede de mogelijkheid voldoende tijd vrij te maken voor het werk van deputaten dragen er zorg voor dat de kwaliteit van het werk van deputaten door het benoemen van genoemde administrateur gewaarborgd is; 5. de vraag van de kerken naar predikanten zal in de toekomst naar verwachting groter worden. Van beleid van de Theologische Universiteit, waar nodig en mogelijk ondersteund door deputaten ad art. 19 KO, kan een wervende invloed uitgaan op aspirant-studenten; 6. de taak van deputaten ad art. 19 KO reikt niet verder dan het ondersteunen van hen die de opleiding tot predikant volgen. Aanvullende studies leiden niet primair op tot het predikantschap en vallen derhalve buiten het taakgebied van deputaten ad art. 19 KO. Besluit 2: de mogelijkheid van financiële ondersteuning van een studieperiode in het buitenland in een brief aan de Theologische Universiteit voor te leggen met de suggestie hiervoor mogelijkheden te openen uit de gelden voor bijzondere projecten. Gronden: 1. naar de mening van deputaten Studiefinanciering valt oriëntatie of specialisatie in het buitenland niet onder de reikwijdte van artikel 19 KO; 2. de generale synode acht het wel van belang dat studenten de gelegenheid krijgen zich aan een buitenlandse theologische faculteit te oriënteren of te specialiseren.
F.2.2
Overweging
F.2.2.1. De kerken zijn conform art. 19 KO verantwoordelijk voor een adequate studiefinanciering van de student. F.2.2.2. De regeling studiefinanciering dient telkens te worden aangepast aan veranderingen in de wetgeving en aan de huidige kerkelijke situatie m.b.t. het toezicht op en de begeleiding van de studenten. F.2.2.3. GS Berkel en Rodenrijs 1966 besloot (art. 32, besluit 2) het besluit van de Generale
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
119
Synode van Arnhem 1981, Acta art. 70 (besluit 1-3 en 5), vervallen te verklaren. Als reden daarvoor werd aangevoerd dat de eer en de verantwoordelijkheid van de kerk m.b.t. het onderhoud van de studenten, niet hoeft te betekenen dat de financiële mogelijkheden die de overheid biedt, terzijde worden geschoven. Bovendien had wijziging in de wet op de studiefinanciering tot gevolg gehad, dat er geen eis meer was dat aanvaarding van een beurs van overheidswege het aangaan van een rentedragende lening vereiste. Zodoende gold niet langer het bezwaar dat het aanvaarden van studiefinanciering zou leiden tot een ongewenste schuldverhouding tussen predikant en overheid.
F.2.3.
Besluit:
F.2.3.1. De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat besluit 2 van art. 32 van GS Berkel & Rodenrijs 1996 m.b.t. de studiefinanciering gehandhaafd blijft en dat de kerken daaraan gebonden zijn. F.2.3.2. De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen, spreekt uit dat van de andere genoemde besluiten van de GS Ommen 1993 (art. 26,27,28), GS Berkel & Rodenrijs 1996 (art. 32, besluit 1 en 3), GS Leusden 1999 (art. 31) en GS Zuidhorn 2002/2003 (art. 111) die betrekking hebben op de uitvoering van de studiefinanciering, om praktische redenen vervallen zijn en dat de kerken daaraan niet meer gebonden zijn.
F.2.4.
Gronden:
F.2.4.1. (M.b.t. besluit F.2.3.1.) Er is geen goede reden om af te zien van het aanvaarden van studiefinanciering van overheidswege, zolang dit niet leidt tot overheidsinmenging m.b.t. de opleiding en/of tot een ongewenste schuldverhouding tussen predikant en overheid. F.2.4.2. (M.b.t. besluit F.2.3.2.) a.De kerken hebben sinds GS Mariënberg 2005 en GS Zwolle 2007 een nieuwe studiefinancieringsregeling conform art. 19 K.O., die is aangepast aan de gewijzigde omstandigheden van de kerken na de vrijmaking van 2003/2004 en de wijzigingen m.b.t. de wettelijke regeling van studiefinanciering van overheidswege. b.De besluiten die op de diverse synoden tussen 1993 en 2002 zijn genomen, zijn m.b.t. hun praktische uitvoerbaarheid niet meer relevant vanwege de nieuwe ontwikkelingen. c. Deze besluiten bevatten wel elementen die van nut kunnen zijn bij het vaststellen van de huidige regelingen.
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
120
VERSLAG ONDERZOEK SYNODEBESLUITEN AUG. 2009
121
BIJLAGE 2 legenda Resteert nog voor beoordeling Niet relevant voor beoordeling
GS OMMEN 1993 Artikel 1-23 Pro-acta, openingshandelingen 24 25 Deputaatschap voor verbetering kerkelijke examens 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38
beoordeeld door
GS Marienberg 2005/2006
GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Marienberg 2005/2006
in Acta onder art.
status
25, II.A.
vervallen
50
gehandhaafd
50
gehandhaafd
49
vervallen
49
vervallen
25, II.B.
vervallen
39 Bededagen met aanvullende instructie
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
1
40 41 41
GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010
25, II.D.
vervallen
25, II.F.
vervallen
GS Zwolle 2007/2008 GS Emmen 2009/2010 GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008
52
opgeschort
25, II.Ec.
vervallen
60
opgeschort
60
opgeschort
60
gehandhaafd
60
opgeschort
60
gehandhaafd
25, II.G.
vervallen
62
vervallen
62
vervallen
42 Pastorale zorg aan doven en slechthorenden 43 Geestelijke verzorging militairen 44 45 46 46 47 48 49 50 51 52 53-59 Diverse benoemingen en aanvaarding benoemingen aan TU Kampen 60 Theologische Universiteit; stages en pastorale vorming; instelling van een curatorium 61 Jaarverslagen deputaten financieel beheer TU Kampen 62 Emeritaats- en pensioenregeling van de TU 63 Brieven van de Gereformeerde Kerken (synodaal) in Nederland 64 65 66
GS Marienberg 2005/2006 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
2
66 67 68 69 69.4 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84.1 84.2a-c 84.2d 84.2e-h 84.3
GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008
25, II.H.
vervallen
25, II.I.
vervallen
25, II.J.
vervallen
65
gehandhaafd
65
gehandhaafd
65
gehandhaafd
65
vervallen
65
gehandhaafd
65
vervallen
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
3
84.4
GS Zwolle 2007/2008
65
vervallen
85 Deputaten voorbereiding eerstvolgende generale synode 86 Generaal-synodale publikaties 87 Toezending rapporten 88 Regeling inzake herbenoemingen 89 Generaal-synodaal archief 90 en 91 Drukfout Acta Heemse (is al behandeld tijdens GS Zwolle onder artikel 22) 92 Brief van br. J. Fokkes te Bedum 93 Brief van br. en zr. J.F. de Leeuw en A.J. de Leeuw - Hiemstra inzake de oproep tot steun aan de Evangelische Omroep 94 Bezwaarschrift van br. A. van den Doel tegen de Particuliere Synode Zuid-Holland 1991
95 t/m 107 Post-Acta, slothandelingen
LEGENDA
Resteert nog voor beoordeling Niet relevant voor beoordeling
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
4
GS BERKEL & RODENRIJS 1996 Artikel
beoordeeld door
in Acta onder art.
status
1-27 Openingshandelingen 28 29
GS Zwolle 2007/2008 GS Marienberg 2005/2006
25, II.A.
30 Bezwaarschrift vrouwenstemrecht 31 32
GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010
33 Diaconale zaken 34 Wijzigen instructie GDD 35 Collecte Japan 36 Toepassing art. 32 KO 37 Toepassing art. 42 KO 38 Archief en documentatie 39 Doop geadopteerde kinderen 40 41 42 43 44 Preekstof uit andere belijdenisgeschriften 45 46 47
GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Marienberg 2005/2006
GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006
25, II.F.
vervallen
25, II.M.
vervallen
25, II.M.
vervallen
25, II.M.
vervallen
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
5
47.2 48
GS Zwolle 2007/2008 GS Marienberg 2005/2006
49
vervallen
25, II.B.
vervallen
GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010
25, II.D.
vervallen
25, II.D.
vervallen
GS Zwolle 2007/2008 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Marienberg 2005/2006 GS Zwolle 2007/2008
52
vervallen
25, II.Ea. 25, II.F. 25, II.Ec.
vervallen vervallen
53
vervallen
53
vervallen
25, II.Eb.
vervallen
60
opgeschort
49 Bededagen 50 51 52 53 54 55 Pastorale zorg doven en slechthorenden 56 Geestelijke verzorging militairen 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 Zeeuw Vlaams gereformeerde evangelisatie in Belgie 70 Aanvullende steunverlening evangelisatiewerk
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
6
71-79 Theologische Universiteit 80
GS Marienberg 2005/2006
25, II.G.
vervallen
GS Marienberg 2005/2006 GS Zwolle 2007/2008 GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Zwolle 2007/2008 GS Marienberg 2005/2006
25, II.H.
vervallen
62
vervallen
25, II.H.
gehandhaafd
25, II.J.
vervallen
65
vervallen
25, II, I
vervallen
81 Brief aan CGK 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 95 96-114 Sluitingshandelingen
LEGENDA
Resteert nog voor beoordeling Niet relevant voor beoordeling
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
7
GS LEUSDEN 1999 Artikel 23 24 bezwaar taalkundige modern bel geschriften 25 26
in Acta onder art. 23
gehandhaafd
GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006
25, II.N.
vervallen
25, II.A.
vervallen
GS Marienberg 2005/2006
25, II.K.
vervallen
GS Zwolle 2007/2008 GS Emmen 2009/2010
50
gehandhaafd
GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010
25, II.F
vervallen
beoordeeld door GS Zwolle 2007/2008
status
27 over kerkelijke examens, bezwaar 28, besluit 3 28, besluit 1, 2 en 4 29 30
GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010
31 studiefinanciering theologie studenten 32 33 34 archief en documentatie 35 bezwaar ds. Van Houdt tegen archief en documentatie 36 doop buitenlandse kinderen geadopteerd 37 revisieverzoek avondmaal asielzoekers 38 interpretatie art. 65 KO 39 idem 40 idem 41 42 43 deputaten kerkrecht en kerkorde
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
8
44 over diverse zaken 45 46
GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006
25, II.B.
vervallen
25, II.C.
vervallen
25, II.D.
vervallen
25, II.Ea. 53
vervallen
53
vervallen
25, II.Eb.
vervallen
25, II.Ec. 25, II.Ec. 25, II.Ec. 25, II.Ec. 25, II.Ec. 25, II.Ec. 25, II.Ec. 25, II.Ec. 25, II.Ec.
vervallen
52
vervallen
52
vervallen
47 bededagen 48 49 49.4 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010 GS Marienberg 2005/2006 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
vervallen
vervallen vervallen vervallen vervallen vervallen vervallen vervallen vervallen
9
67
GS Emmen 2009/2010
68 diaconale zaken art. 22 KO 69 pastorale verzorging doven/slechthorenden 70, besluit 3 en 4
GS Zwolle 2007/2008
24
vervallen
GS Marienberg 2005/2006
25, II.M.
vervallen
GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008
60
opgeschort
61
vervallen
GS Marienberg 2005/2006
25, II.L.
vervallen
GS Marienberg 2005/2006
25, II.G.
vervallen
GS Zwolle 2007/2008 GS Marienberg 2005/2006
62
vervallen
25, II.H.
vervallen
62
vervallen
70, besluit 1, 2 en 5 geestel verz militairen 71 meldpunt sexueel misbruik 72, besluit 1 72, 2, 3 en 4 echtscheiding 73 aanvullende steun evangelisatie Maastricht 74 75 76 IRTT 77 Theologische Universiteit 78 preekbevoegdheid AIO-‘s 79 werkbegeleiding/nascholing predikanten 80 81 adviseurschap docenten TU 82.1 82,2 instructie deputaten t.a.v. CGK 83 84, besluit 1 en 2 84, 3 NGK 85 interkerkelijk overleg 86
GS Zwolle 2007/2008
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
10
87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99. 99. 100 101 102 103
GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Marienberg 2005/2006 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008
65
vervallen
62
vervallen
25, II.J.
vervallen
65
gehandhaafd
65
vervallen
25, II.I.
vervallen
65
vervallen
65
gehandhaafd
22
Door GS Zuidhorn rechtgezet en door GS Zwolle aanvaard
104 voorbereiden GS 105 deputatenrapporten in de acta 106 heffingsbedragen deputaten 107 rapport deputaten financ beheer
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
11
108 personeel in dienst van de gezamenlijke kerken 109 heffingen 110 Generaal synodale publicaties 111 Communicatiebeleid 112 deputaten / rapporten / informatie 113 vormen van huisbezoek, bezwaar part. aard 114 benoemingen 115 t/m 118 benoemingen 119 vaststellen acta 120 aanvang eerstvolgende GS 121 evaluatie 122 censura morum art. 48 KO 123 rondvraag 124 slotzitting GS
LEGENDA:
Resteert nog voor beoordeling Niet relevant voor beoordeling
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
12
GS ZUIDHORN 2002/2003
beoordeeld door
in Acta onder art.
status
GS Zwolle 2007/2008
48
vervallen
GS Zwolle 2007/2008
22
gehandhaafd
GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010
25, II.K.
vervallen
Artikel 1-12 OPENINGSHANDELING 13 14 benoemen deputaatschap 4e gebod en zondag 15 16 – Kerkrecht en kerkorde, algemeen besluit en opdrachten 17 – Consistentie van besluitvorming door de generale synode 18 – Rechtseffect van besluitvorming door de generale synode 19 – Procedure voor wijziging van de kerkorde 20 – Herziene uitgave van de kerkorde 21 – Editie van de kerkorde met regelingen en jurisprudentie 22 – Benoeming deputaten Kerkrecht en kerkorde 23 – Algemene herziening van de kerkorde 24 – Verzoek om studiedeputaatschap kerkelijke vergaderingen 25 26 27 29 30 31
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
13
32 – Benoeming deputaten Dienst en recht 33 – Benoeming Commissie van Beroep ex art. 14 KO 34 – Revisieverzoek GS Leusden Acta art. 36 35 – Doop van Nederlandse aspirantadoptiefkinderen 36 37 38
GS Zwolle 2007/2008 GS Emmen 2009/2010 GS Marienberg 2005/2006
25
vervallen
25, II.F
vervallen
GS Marienberg 2005/2006 GS Zwolle 2007/2008
25, II.M.
vervallen
49
vervallen
GS Marienberg 2005/2006
25, II.L.
vervallen
GS Marienberg 2005/2006
25, II.D.
vervallen
25, II.N.
vervallen
48
vervallen
39 – Avondmaalsviering zonder formulieren 40 – Wijziging Artikel 70 KO 41 42 43 – Benoeming deputaten Huwelijk en echtscheiding 44 45 – Preekbevoegdheid Aio’s 46 – Preekbevoegdheid niet-beroepbare theologen 47 48 – Vertegenwoordiging bij officiële gebeurtenissen bij andere kerken 49 50 51 – Benoeming deputaten Appèlzaken generale synode 52 53
GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010
GS Marienberg 2005/2006 GS Zwolle 2007/2008
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
14
54 – Revisieverzoeken GS Leusden Acta art. 60 ! 55 – Revisieverzoek GS Berkel Acta art. 43, GS Leusden Acta art. 41, 49 56 57 58 – Zwarts e.a. versus PS Holland-Noord inzake plaatselijke toenadering NGK 59 60 61 62 – Westhuis versus PS Overijssel inzake samenkomst bij crematie 63 64 – Benoeming deputaten Bijbelvertaling 65
GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Emmen 2009/2010 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008
51
gehandhaafd
62
vervallen
51
gehandhaafd
48
vervallen
62
vervallen
GS Marienberg 2005/2006
25, II.B.
vervallen
GS Marienberg 2005/2006
25, II.C.
vervallen
25, II.Ea.
vervallen
66 – Eredienst (diversen mbt liturgisch katern) 67 – Benoeming deputaten Eredienst 68-Liturgisch Katern 69 – Liturgisch katern – de Geloofsbelijdenis van Nicea 70 71 72 73 74
GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Emmen 2009/2010 GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010
75 – Taalkundige consistentie liturgische teksten en formulieren 76 – Doopformulier 77 – Formulier voor de openbare geloofsbelijdenis
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
15
78 – Avondmaalsformulieren 79
GS Marienberg 2005/2006
25, II.Eb.
vervallen
GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006
25, II.Ec.
vervallen
25, II.Ec.
vervallen
25, II.Ec
vervallen
25, II.Ec
vervallen
25, II.Ec.
vervallen
25, II.Ec.
vervallen
25, II.Ec.
vervallen
25, II.Ec.
vervallen
52
vervallen
80 – Werkplan kerkmuziek (om bezwaren afhandeling bezwaren liedboekl.) 81 – Schriftelijke afhandeling bezwaren 82 83 84 85 86 87 88 89 90 – Benoeming deputaten Kerkmuziek 91 92 – Benoeming deputaten Integratie gehandicapten 93
GS Emmen 2009/2010
GS Emmen 2009/2010
94 bededagen: benoeming classes 95
GS Zwolle 2007/2008
Artikel 96 – Benoeming deputaten Radioen televisieuitzending van kerkdiensten Artikel 97 – Pastorale zorg aan doven en slechthorenden Artikel 98 – Benoeming deputaten Pastorale zorg aan doven en slechthorenden Artikel 99 – Geestelijke verzorging militairen Artikel 100 – Benoeming deputaten Geestelijke verzorging militairen
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
16
101 102 – Seksueel misbruik in kerkelijke relaties Artikel 103 – Benoeming deputaten Seksueel misbruik in kerkelijke relaties 104 – Diaconale zaken mbt deputaten diaconale zaken 105 – Benoeming deputaten Diaconale zaken 106 107 – Benoeming deputaten Aanvullende steunverlening evangelisatie 108 109 110 – Benoeming deputaten Toerusting evangeliserende gemeente 111
GS Zwolle 2007/2008
24
vervallen
GS Zwolle 2007/2008
60
opgeschort
GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008
61
vervallen
61
vervallen
GS Emmen 2009/2010
112 – Benoeming deputaten Studiefinanciering naar artikel 19 KO 113 – Theologische Universiteit 114 – Benoeming docenten Theologische Universiteit 115 – Afscheid en begroeting van docenten aan de Theologische Universiteit 116 – Bezwaren tegen GS Leusden Acta art. 77 117 – Benoeming deputaten Curatoren Theologische Universiteit 118 – Benoeming Commissie van Beroep Theologische Universiteit 119 – Werkbegeleiding en nascholing van predikanten 120 – Instelling Steunpunt Gemeenteopbouw 121 – Benoeming deputaten Steunpunt Gemeenteopbouw
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
17
122 – Toerusting van jongeren 123 124 – Benoeming deputaten Kerkelijke eenheid 125 126 127 128 129 130 131 132 133-141 142 143 144-194 195.1-3 195.4-6 195.4-6
GS Zwolle 2007/2008
62
vervallen
GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010 GS Marienberg 2005/2006 GS Marienberg 2005/2006 GS Emmen 2009/2010 GS Zwolle 2007/2008 GS Zwolle 2007/2008 GS Marienberg 2005/2006
25, II.G.
vervallen
25, II.H.
vervallen
64
vervallen
64
vervallen
64
vervallen
63
vervallen
25, II.G.
vervallen
25, II.H.
25, II.J.
vervallen
25, II.J.
vervallen
65
gehandhaafd
65
vervallen
25, II.I.
vervallen
196 – Benoeming deputaten Relatie kerk en overheid 197 - Felicitatie voor koningin Beatrix 198 – Archief en documentatie 199 – Benoeming deputaten Archief en documentatie
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
18
200 – Instelling van een leerstoel namens het ADC aan de TU 201 – Generaal synodale publicaties 202 – Benoeming deputaten Generaal synodale publicaties 203 – Administratieve voorzieningen 204 – Financiën en beheer 205 – Financieel beheer deputaatschappen 206 – Benoeming deputaten Financiën en beheer 207 – Verzoek van de kerk te Axel 208 – Verzoeken van de kerk te Rijnsburg 209-217 SLOTHANDELINGEN
legenda
Resteert nog voor beoordeling Niet relevant voor beoordeling
Cumulatief overzicht status van besluiten per GKv synode - augustus 2009
19