Statenvoorstel nr. PS/2006/360 Zelfevaluatie Commissie Beleidsevaluatie Overijssel
Jaargang
Datum
PS-kenmerk
Inlichtingen bij
2006-36
24 September 2006
PS/2006/360
mevrouw R. Wiggers, telefoon 038 499 87 86 de heer JJ. Wezenberg, telefoon 038 499 87 84
Aan Provinciale Staten
Onderwerp Zelfevaluatie Commissie Beleidsevaluatie Overijssel. Bijlagen I. Ontwerpbesluit nr. PS/2006/360 (bijgevoegd) II. Overzicht onderzoeken Commissie Beleidsevaluatie 1999-2006 III. Reactie College van Gedeputeerde Staten op doorwerking evaluatieonderzoeken Stimuland, millieuhandhaving, bedrijventerreinen en wachtlijsten in de jeugdzorg
1
Samenvatting
Provinciale Staten hebben in 1999 de Commissie Beleidsevaluatie ingesteld om provinciate activiteiten te toetsen op bereikte effecten en daarover aan hen te rapporteren. Zij hebben op 2 februari 2005, op advies van de Commissie Beleidsevaluatie, besloten tot een Zelfevaluatie van deze commissie in relatie tot de werking van de Rekenkamer OostNederland. Het was helaas niet mogelijk aan het verzoek van Provinciale Staten te voldoen om de werkzaamheden van de commissie af te zetten tegen de onderzoeken van de Rekenkamer, aangezien het eerste onderzoek pas op 10 mei jl. gepubliceerd is. De commissie concludeert dat zij een zinvolle bijdrage heeft geleverd aan (de bewustwording over) het verbeteren van de sturing en de verantwoording over bereikte maatschappelijke effecten van provinciaal beleid. In dit voorstel wordt u eveneens gevraagd kennis te nemen van de terugblik op de werkzaamheden van de commissie en op de door haar uitgevoerde evaluaties in de periode 2005-2006. Het is aan de Staten, om de vraag te beantwoorden of zij, naast de andere controle-instrumenten, ook nog behoefte hebben aan een eigen onderzoekscommissie. Tot slot stelt de commissie u voor Gedeputeerde Staten op te dragen om nader te rapporteren over de bereikte maatschappelijke effecten van de door Provinciale Staten overgenomen adviezen van de commissie tijdens deze Staten periode.
2
Werkzaamheden van de Commissie Beleidsevaluatie Overijssel
Provinciale Staten hebben in 1999 de Commissie Beleidsevaluatie ingesteld om provinciale activiteiten te toetsen op bereikte effecten en daarover aan hen te rapporteren. Zij hebben op 2 februari 2005, op advies van de Commissie Beleidsevaluatie, besloten tot een Zelfevaluatie van deze commissie in relatie tot de werking van de Rekenkamer Oost-Nederland. Op basis van deze zelfevaluatie kunnen de Staten een besluit nemen over het voortbestaan van de Commissie Beleidsevaluatie. Het was helaas niet mogelijk aan het verzoek van Provinciale Staten te voldoen om de werkzaamheden van de commissie af te zetten tegen de onderzoeken van de Rekenkamer, aangezien het eerste onderzoek pas op 10 mei jl. gepubliceerd is. In dit voorstel wordt ingegaan op het werk van de Commissie Beleidsevaluatie (paragraaf 3). Daarnaast is aan Gedeputeerde Staten gevraagd (artikel 2, lid 5 van de Verordening op de Commissie Beleidsevaluatie Overijssel 2003) te rapporteren over de wijze
provrncie
verijssel
waarop de aanbevelingen van de laatste vier onderzoeken zijn doorgevoerd (paragraaf 4). In paragraaf 5 wordt kort verslag gedaan van de laatste twee onderzoeken van de commissie (conform artikel 5, lid 2 van de Verordening Commissie Beleidsevaluatie). In paragraaf 6 treft u aanbevelingen voor de toekomst aan. In bijlage II treft u een overzicht aan van alle door de commissie uitgevoerde onderzoeken sinds haar oprichting in 1999. Bijlage III bevat tot slot de volledige reactie van Gedeputeerde Staten op de vraag van de commissie naar de doorwerking van de verrichte onderzoeken in deze bestuursperiode.
3
Terugblik werkzaamheden Commissie Beleidsevaluatie
3.1
Taken, samenstelling en wijze van rapportage
Provinciale Staten hebben de Commissie Beleidsevaluatie ingesteld in 1999 om "provinciale activiteiten te toetsen op bereikte resultaten en daarover aan hen te rapporteren". De instelling van de commissie zou een bijdrage moeten leveren aan de verbetering van de politick-bestuurlijke sturing op maatschappelijke effecten en de verantwoording daarover. Taken, bevoegdheden, samenstelling en werkwijze van de commissie zijn in een verordening vastgelegd. De Verordening van de Commissie Beleidsevaluatie specificeert in artikel 2 de volgende taken van de commissie: a. de voorbereiding van onderzoeken naar de effectiviteit van provinciaal beleid; b. het toezicht op deugdelijke uitvoering van deze onderzoeken; c. het geven van aanbevelingen over onderzoeksresultaten; d. het bekendmaken van onderzoeksresultaten en de aanbevelingen aan Provinciale Staten; e. het periodiek nagaan van de implementatie en de doorwerking van de aanbevelingen. De commissie bestond deze Statenperiode uit: • de heer mr. dr. AJ.E. Havermans (onafhankelijk voorzitter); • de heer J. Oldenburger (plv. voorzitter, fractievoorzitter ChristenUnie); • de heer drs. PJ. Schipper (Statenlid WD); • de heer mr. CJ. Netjes (Statenlid CDA); • de heer I. Mercanoglu (Statenlid PvdA, lid tot maart 2006) en • mevrouw drs. M. van Ommen (Statenlid SP, lid tot maart 2005). Provinciale Staten stellen telkens een jaarprogramma vast van te verrichten onderzoeken. De commissie beschikt over een eigen budget en wordt ambtelijk ondersteund door twee medewerkers van de Griffie. Rapportage over de uitkomsten van de onderzoeken vindt rechtstreeks plaats aan Provinciale Staten, gecombineerd met aanbevelingen. Gedeputeerde Staten nemen uiterlijk binnen twee maanden een standpunt in over het onderzoek en de aanbevelingen. Dit standpunt vormt integraal onderdeel van de rapportage aan Provinciale Staten. De commissie voorziet het rapport desgewenst van een nawoord. Een overzicht van alle tot nu toe verrichte onderzoeken is opgenomen in bijlage II.
3.2
Terugblik en ervaringen
Taken Op verzoek van de Staten blikt de commissie terug op haar functioneren en de behaalde resultaten. De commissie zelf kijkt met voldoening terug op haar werk. De taakomschrijving uit de verordening bood een helder kader voor de verrichte werkzaamheden. Het werk van de commissie heeft naar haar mening een goede bijdrage geleverd aan het vergroten van inzichten in de bereikte effecten van provinciaal beleid. Zij het dan, dat er nog voldoende te doen blijft als het gaat om de doorwerking van verrichte onderzoeken. Met andere woorden: zijn de aanbevelingen effectief gebleken? Het is echter primair aan Provinciale Staten om te bepalen of het College van Gedeputeerde Staten deze aanbevelingen voldoende uitgevoerd heeft. De Commissie Beleidsevaluatie kan hier ondersteuning aan bieden. Onafhankelijkheid De commissieleden zijn er zich altijd van bewust geweest dat hen gevraagd werd hun politieke achtergrond te overstijgen en primair te zorgen voor relevant, betrouwbaar en kritisch onderzoek. De aanwezigheid van een ervaren, deskundig en onafhankelijke voorzitter heeft hier in belangrijke mate aan bijgedragen. Ook de inzet van externe deskundigen heeft zorg gedragen voor de distantie van het dagelijkse politieke speelveld.
Statenvoorstel nr. PS/2006/360
Selectie van onderwerpen
De commissie heeft bij de selectie van de onderwerpen steeds de volgende, vaste lijst met criteria gehanteerd; het onderwerp moest extern van aard zijn en politiek relevant, er moesten beoogde meetbare effecten geformuleerd zijn, de beoogde effecten moesten worden bijgehouden, er moest een aanzienlijk bedrag mee gemoeid zijn, bijsturing van beleid moest mogelijk zijn en er moest sprake zijn van een eigenstandige provinciale rol. Er zijn, zowel op commissie- als op fractieniveau, niet veel suggesties voor onderwerpen aangedragen vanuit de Staten. De suggesties die zijn gedaan waren bovendien meestal breed en weinig specifiek. Er is bewust gevarieerd in de gebruikte onderzoeksmethoden (ex-post- en ex-anteonderzoek; ateliers/focusgroepen/scenario's). Uit de laatste twee onderzoeken is gebleken dat juist het ex-anteonderzoek goed aansluit bij de kaderstellende taak van Provinciale Staten. Ook in de te onderzoeken beleidsterreinen is gevarieerd en evenwichtig gespreid: economie, natuur, cultuur, milieu, welzijn, verkeer en ruimtelijke ordening. Kwaliteit rapporten en werkwijze
De commissie meent dat zij op adequate wijze onderzoeken heeft laten uitvoeren. Dat mag onder meer blijken uit de twee top 5-noteringen van de laatste twee onderzoeken (inclusief een eervolle vermelding) voor de Goudvink, prijs voor het beste rekenkameronderzoek van de NVRR (Nederlandse Vereniging voor Rekenkamers en Rekenkamercommissies). Over het algemeen zijn, conform de interne aanbestedingsregels, telkens drie onderzoeksbureaus om offertes gevraagd. De onderzoeken zijn in deze Statenperiode ook allemaal door externe bureaus verricht. De onderzoeken zijn niet altijd volgens planning opgeleverd, maar altijd wel afgerond. De rapporten werden ook in de loop van de jaren helderder van opzet (met een hoofdrapport en een onderzoeksrapport), mooier qua vormgeving en er werd steeds meer aandacht geschonken aan de leesbaarheid en de sterke signaalfunctie naar de Staten en naar de buitenwereld. De communicatie van de onderzoeken gebeurde door persberichten en in later stadium ook door informatiebijeenkomsten voor de woordvoerders van de fracties, voorafgaand aan de commissiebehandeling. De beschikbaar gestelde onderzoeksbudgetten waren voldoende. Het gemiddelde bedrag per onderzoek in de laatste Statenperiode was ongeveer € 53.000,—. De ambtelijke ondersteuning werd op adequate wijze vanuit de Griffie verricht. Beleidseffectmonitoring
In de eerste Statenperiode (1999-2003) heeft de commissie aan Gedeputeerde Staten voorgesteld een werkgroep Beleidseffectmonitoring in te stellen. De werkgroep heeft zich gebogen over onder meer provinciale doelstellingen, de relatie tussen provinciale en algemene doelstellingen en de voorwaarden voor doelbereiking. In een vijftal sessies van de werkgroep is de formulering van enkele producten en de omschrijving van te bereiken effecten van de begroting 2002 verbeterd. Haar motto was: wanneer we de effecten van ons beleid willen meten is het van het grootste belang dat we onze beoogde effecten eerst helder en meetbaar omschreven hebben. De bevindingen zijn vervolgens verwerkt in een schrijfwijzer voor de Productbegroting van 2002. De werkgroep kende een unieke (wisselende) samenstelling: zowel de Commissaris van de Koningin, gedeputeerden, Statenleden, directie, beleidsmedewerkers als adviseurs van de Algemene Rekenkamer zaten aan tafel om de moeilijkheden en de mogelijkheden van het aanscherpen van doelen te bespreken. In de jaren daarna bleef dit onderwerp in de belangstelling. Recentelijk hebben Provinciale Staten in workshops de jaarrekening onderworpen aan een kritische blik op bereikte effecten. Inmiddels wordt aan GS-zijde gewerkt aan het opzetten van twee teams die de beleidsinformatie onder de aandacht moeten brengen. De teams gaan ook (meer) aandacht schenken aan monitoring en scenariodenken. Reacties Gedeputeerde Staten
De evaluatieonderzoeken werden altijd voorzien van een reactie van Gedeputeerde Staten. De GSreactie werd steeds integraal opgenomen in de onderzoeksrapportages, voorzien van een nawoord van de commissie. De commissie is van mening dat de antwoorden van Gedeputeerde Staten af en toe wat te algemeen en te ontwijkend van aard waren. Met tevredenheid constateerden wij daarnaast ook dat Gedeputeerde Staten vrijwel altijd meldden al bezig te zijn met de aanbevelingen (zie ook paragraaf 4, doorwerking van de onderzoeken). De commissie heeft de medewerking die vanuit de ambtelijke (GS-)organisatie werd verleend altijd als zeer constructief ervaren. De externe onderzoekers werden op professionele wijze ondersteund bij hun werkzaamheden door de ambtenaren. Om Gedeputeerde Staten op de hoogte te houden van
Statenvoorstel nr. PS/2006/360
de voortgang van de onderzoeken, voerde de voorzitter van de commissie regelmatig overleg met de verantwoordelijk gedeputeerde voor de beleidsinformatie. Reacties Provinciale Staten
De aanbevelingen en conclusies van de onderzoeken zijn over het algemeen, blljkens de behandeling in Provinciale Staten en de reactie van Gedeputeerde Staten, relevant gebleken. Helaas vielen de discussies in de Staten over het algemeen wat tegen: zij misten vaak scherpte en Statenleden waren niet altijd voldoende voorbereid. Vrijwel altijd zijn overigens de conclusies en aanbevelingen van de commissie door de Staten omarmd en dus aangenomen. De commissie interpreteert dit als een grote mate van acceptatie en waardering. Om de betrokkenheid van Provinciale Staten te vergroten en het debat te stimuleren, zijn bij de laatste twee onderzoeken informatiebijeenkomsten gehouden in aanwezigheid van de onderzoekers. Op dit moment bespeurt de commissie echter nog steeds een zekere afstand tussen het werk van de commissie en dat van Provinciale Staten, dit terwijl de commissie toch een commissie van Provinciale Staten zelf is. Externe betrokkenheid
De commissie vindt het van wezenlijk belang dat 'externen' op de een of andere wijze worden betrokken bij de onderzoeken. Het werkbezoek op locatie van de commissie bij het onderzoek naar de Ecologische Hoofdstructuur is daarvan een goed voorbeeld. Ook de werkateliers bij dit onderzoek gaven blijk van het belang dat de commissie hecht aan het oordeel van anderen over (de uitvoering van) het provinciaal beleid. Bij het onderzoek naar de Europese subsidies was nadrukkelijk onderwerp van onderzoek de klanttevredenheid. Ook zijn er na afronding van elk onderzoek persberichten verzonden. De commissie is zich er echter van bewust dat, ondanks deze inspahningen, het erg moeilijk is als commissie 'een gezicht naar buiten' te creeren. Het beperkte aantal onderzoeken per jaar (twee) is daar, zo meent de commissie, mede debet aan. Bevindingen
Een rode draad in de bevindingen van de commissie is het ontbreken van heldere meetbare doelstellingen c.q. te bereiken maatschappelijke effecten. Ook het ontbreken van adequate beleidsinformatie is regelmatig gesignaleerd. In de loop van de jaren constateert de commissie wel een duidelijke vooruitgang op deze punten. De provincie is op vrijwel alle beleidsterreinen slechts een speler naast vele anderen. Bovendien is er sprake van allerlei maatschappelijke ontwikkelingen die lang niet altijd te bemvloeden zijn. Dat maakt het vaak lastig de door de provincie bereikte effecten vast te stellen. Positieve neveneffecten
Tot slot is er sprake van enkele positieve neveneffecten. Het dossierbeheer is verbeterd, er is steeds meer aandacht voor meetbare effecten en de kennis van (een deel van) de Staten over de onderzochte beleidsterreinen is vergroot. Bovendien ontstaat er, zo is de indruk van de commissie, alleen al door de keuze van het onderwerp een zekere aandacht voor het onderwerp en een zekere druk op de GS-organisatie.
3.3
Meerwaarde van de commissie
De activiteiten van de commissie hebben moeten leiden tot verbetering van de sturing en verantwoording over bereikte maatschappelijke effecten. De commissie wil nog eens het belang van onderzoek naar maatschappelijke effecten van provinciaal beleid onderstrepen. Elk afgerond rapport heeft in elk geval tot inhoudsvolle zij het niet spannende, debatten over provinciaal beleid geleid en alle aanbevelingen werden telkens overgenomen. Aandachtspunt blijft echter wel het uiteindelijke effect van de aanbevelingen (zie paragraaf 4, doorwerking). Essentieel is natuurlijk het maatschappelijke effect van de aanbevelingen. Inzicht in deze effecten is noodzakelijk voor een goede beoordeling door de Staten of de provincie op het betreffende beleidsterrein effectiever is geworden. De commissie meent in elk geval dat zij een zinvolle bijdrage heeft geleverd aan (de bewustwording over) het verbeteren van de sturing en de verantwoording over bereikte maatschappelijke effecten. Het is aan de Staten, om de vraag te beantwoorden of zij, naast de onderzoeken van de rekenkamer en de verplichte evaluatie onderzoeken door Gedeputeerde Staten, behoefte hebben aan een eigen onderzoekscommissie. Een overzicht van alle onderzoeken sinds 1999, de kosten en de wijze van behandeling is opgenomen in bijlage II.
Statenvoorstel nr. PS/2006/360
4
Doorwerking onderzoeken Commissie Beleidsevaluatie
Een belangrijke vraag die de commissie zich heeft gesteld is in hoeverre de aanbevelingen van de onderzoeken zijn uitgevoerd (conform artikel 2, lid 5 van de Verordening Commissie Beleidsevaluatie). Met andere woorden: wat is er uiteindelijk gedaan met de aanbevelingen en wat is vervolgens het maatschappelijke effect? De commissie heeft Gedeputeerde Staten verzocht te rapporteren over de implementatie van aanbevelingen bij de onderzoeken naar de bedrijventerreinen, de wachtlijsten in de jeugdzorg, de handhaving van de millieuwetgeving en de activiteiten van Stimuland. De commissie is niet geheel tevreden gesteld door de reactie van Gedeputeerde Staten (de volledige reactie van Gedeputeerde Staten is als bijlage III bijgevoegd). De acties die Gedeputeerde Staten ondernemen of hebben ondernomen worden in de meeste gevallen wel geschetst. Maar met name bij de aanbevelingen van de onderzoeken naar de bedrijventerreinen, de activiteiten van Stimuland en de millieuhandhaving, is niet op alle aanbevelingen van de Commissie Beleidsevaluatie (zoals vastgesteld door Provinciale Staten) gereageerd. Dit in tegenstelling tot het onderzoek naar de wachtlijsten in de jeugdzorg. Daar hebben Gedeputeerde Staten de aanbevelingen uitgebreid beantwoord. En er is voldoende inzicht gegeven in de initiatieven die door Gedeputeerde Staten zijn of worden ontplooid. Het is derhalve niet goed mogelijk een totaaloordeel te geven over de vraag of nu alle door Provinciale Staten vastgestelde aanbevelingen worden opgevolgd. Tot slot vraagt de commissie aandacht voor de vraag of de provincie op de betreffende beleidsterreinen effectiever is geworden. Is het beleid in concreto bijgesteld en tot welke effecten heeft dit geleid? Heeft derhalve de bijstelling van beleid zin gehad? Wij geven de Staten in overweging toch nog eens te (laten) kijken naar de werkelijk bereikte maatschappelijke effecten na bijstelling van het beleid. De commissie stelt daarom voor Gedeputeerde Staten op te dragen om nader te rapporteren over de bereikte maatschappelijke effecten van de door Provinciale Staten overgenomen adviezen van de Commissie Beleidsevaluatie tijdens deze Statenperiode.
5
Onderzoeken 'Natuurlijke regie" en 'Europa, best belangrijk'
Conform artikel 5, lid 2 van de Verordening Commissie Beleidsevaluatie, wordt jaarlijks aan Provinciale Staten gerapporteerd over de door de commissie verrichte onderzoeken. In de PSvergadering van 1 februari jl. is het onderzoek naar de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (Natuurlijke regie) besproken. Het onderzoek naar de effecten van de provinciale projecten die Europese subsidie hebben ontvangen is op 12 april in Provinciale Staten behandeld. Wij verwijzen naar bijlage II voor verdere informatie.
6
Aanbevelingen voor de toekomst
De commissie is een instrument van voor en door Provinciale Staten. Wij hebben een terugblik gegeven op de werkzaamheden van de commissie. Het is aan de Staten om een besluit te nemen over het al dan niet voortzetten van de Commissie Beleidsevaluatie. In diverse provincies gaat men, ondanks het bestaan van onafhankelijke rekenkamers, toch (weer) over tot het instellen van eigen onderzoekcommissies (Gelderland, Noord-Brabant en Noord-Holland). De staten in deze provincies geven aan ook zelf over een eigen onderzoekcommissie te willen beschikken. Indien de Staten besluiten tot voortzetting van de commissie, wil de commissie de volgende aanbevelingen meegeven: 1. uitbreiding van het aantal commissieleden is aan te bevelen vanwege de omvang van de werkzaamheden; 2. spreiding van de leden over de diverse Statencommissies om het draagvlak van de commissie in Provinciale Staten te versterken en diversiteit te creeren in 'specialismen'; 3. regelmatig kiezen voor ex-anteonderzoeken, aangezien dit de kaderstellende taak van de Staten goed kan ondersteunen en dit bovendien een goede aanvulling kan betekenen op de onderzoeken van de rekenkamer (die in de regel ex post zullen zijn); 4. afstemming met Gedeputeerde Staten en de Rekenkamer Oost-Nederland over de keuze van onderwerpen is van belang om dubbel werk te voorkomen;
Statenvoorstel nr. PS/2006/360
5.
6.
7. 8.
9.
7
commissieleden moeten in staat zijn relevant, betrouwbaar en kritisch onderzoek boven politjeke belangen te stellen. Zij dienen daarnaast belangstelling te hebben voor de technische aspecten van onderzoeken die de werkzaamheden in de commissie met zich meebrengen. De leden van de commissie moeten bereid zijn regelmatig te vergaderen, aangezien het werk van de commissie vrij tijdrovend is; vergroten van de betrokkenheid van de Staten is een blijvend punt van aandacht. Regelmatige terugkoppeling van de werkzaamheden van de commissie door de leden van de commissie is daarom van belang. Ook zorgvuldige afronding van de onderzoeken met aandacht voor het geven van technische informatie aan de Staten is belangrijk; periodiek nagaan van de implementatie van (toekomstige) aanbevelingen is noodzakelijk; aandacht voor de doorwerking van de aanbevelingen: is het beleid bijgesteld op basis van de aanbevelingen van de commissie (output) en tot welke beleidseffecten (outcome) heeft dit geleid? (Heeft de bijstelling van beleid daadwerkelijk zin gehad?); een deskundig, onafhankelijke voorzitter vormt een waarborg voor de totstandkoming van gedegen onafhankelijk onderzoek.
Voorstel
Wij stellen u voor: 1. kennis te nemen van de terugblik van de werkzaamheden van de Commissie Beleidsevaluatie en op de door haar uitgevoerde evaluaties in de periode 2005-2006; 2. Gedeputeerde Staten op te dragen om nader te rapporteren over de bereikte maatschappelijke effecten van de door Provinciale Staten overgenomen adviezen van de Commissie Beleidsevaluatie tijdens deze Statenperiode; 3. een besluit te nemen over het al dan niet voortbestaan van de Commissie Beleidsevaluatie.
Commissie Beleidsevaluatie Overijssel, voorzitter, mr. dr. AJ.E. Havermans
Statenvoorstel nr. PS/2006/360
Bijlage I
Ontwerpbesluit nr. PS/2006/360
Provinciale Staten van Overijssel, gelezen het voorstel van de Commissie Beleidsevaluatie d.d. 17 juli 2006, kenmerk PS/2006/360; besluiten: I.
kennis te nemen van de terugblik van de werkzaamheden van de Commissie Beleidsevaluatie en op de door haar uitgevoerde evaluates in de periode 2005-2006;
II.
Gedeputeerde Staten op te dragen om nader te rapporteren over de bereikte maatschappelijke effecten van de door Provinciale Staten overgenomen adviezen van de Commissie Beleidsevaluatie tijdens deze Statenperiode;
III.
de Commissie Beleidsevaluatie wel/niet voort te laten bestaan.
Zwolle, Provinciale Staten voornoemd,
voorzitter,
griffier,
Statenvoorstel nr. PS/2006/360
Bijlage II
Overzicht uitgevoerde evaluaties In onderstaande tabel treft u een korte terugblik aan op de uitgevoerde evaluaties, de doelstellingen, de uitvoerders, de kosten en de wijze waarop aan Provinciale Staten is gerapporteerd.
nr.
onderzoek
doelstelling
Uitvoerder
kosten
Behandeling in Provinciale Staten
SIS-ken merk
1.
Evaluatie Provinciale traversen
Inzicht krijgen in het effect van de aanpak op de traversen op het aantal verkeersslachtoffers en de leefbaarheid in de kernen.
Intern
fl. 159.000
Enkel behandeld in de statencommissie WIBO
PS/2001/321
Evaluatie van de provinciale monumentenzorg
Inzicht krijgen in het effect van de verstrekte subsidies van in totaal fl. 4 miljoen op (het terugdringen van) de restauratieachter stand.
Intern
fl. 30.000
19 december 2001
PS/2002/44
Evaluatie Cultuureducatie
Inzicht krijgen in de effecten van de prog ram ma's cultuureducatie
Intern
fl. 10.000
26juni 2002
PS/2002/166
Streekplan WestOverijssel
Inzicht krijgen in de effecten van het Streekplan West-Overijssel voor het ruimtelijk beleid.
CSTM Universiteit Twente
fl.75.800
30 oktober 2002
PS/2002/360
Evaluatie Telefonische Hulpdienst (THD) Oost-Nederland
Quick scan naar doelbereiking, efficiency en effectiviteitTHD.
Intern
Geen
26 juni 2002
PS/2002/416
Handhaving milieuwetgeving
Inzicht krijgen in de effecten van de handhaving van milieuwetgeving
Oranjewoud BV
Statenvoorste! nr. PS/2006/360
30 September 2002 € 23.086
17 September 2003
PS/2003/479
7.
Evaluatie ontwikkeling Bedrijventerreinen
Inzicht krijgen in de efficiency en effectiviteit van de ontwikkeling van bedrijventerreinen
Intern
€ 64.424
4 februari 2004
PS/2003/886
8.
Stimuland
Inzicht krijgen in de maatschappelijke effecten van de uitgevoerde acti-
CSTM Universiteit Twente
€ 49.504
13 oktober 2004
PS/2004/843
viteiten door Stimuland in het kader van de plattelandsontwikkeling.
9.
Wachtlijsten in de Jeugdzorg
Inzicht krijgen in het effect van provinciale acties op (het wegwerken van) de wachtlijsten in de jeugdzorg.
Research voor beleid
€61.166
13 oktober 2004
PS/2004/842
10.
Natuurlijke regie
Inzicht krijgen in de realisatie van de ecologische hoofdstructuur
Bureau Lysias
€50.100
1 februari 2006
PS/2005/1159
11.
Europa, best belangrijk?
Inzicht krijgen in de effecten van het gebruik van Europese subsidies.
Buck consultants
€ 53.060
26 april 2006
PS/2006/199
Statenvoorstel nr. PS/2006/360
Bijlage III
Reactie Gedeputeerde Staten doorwerking
10
Statenvoorstel nr. PS/2006/360
www.overijssel.nl
Commissie Beleidsevaluatie Overijssel
Postadres Provincie Overijssel Postbus 10078 8000GB Zwolle Telefoon 038 425 25 25 Telefax 038 425
Uwkemnerk PS/2005/1330
Uw brief 09 12 05
Ons kenmerk EMT/2006/109
Bijlagen
Doorkiesnummer 1898
Inlichtingen bij A.K. Willigenburg
Datum 12 01 2006
Onderwerp
implementatie aanbevelingen commissie beleidsevaluatie
In deze brief gaan wij in op uw verzoek om te rapporteren over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen die door Provinciale Staten zijn vastgesteld. Deze brief beperkt zich tot de onderzoeken "Evaluatie ontwikkeling bedrijventerreinen" en "Evaluatie handhaving milieuwetgeving". Door de Commissie Beleidsevaluatie zijn aanbevelingen opgesteld die voor een deel zijn overgenomen door Provinciale Staten. Er zijn echter verschillen tussen de aanbevelingen die door Provinciale Staten zijn vastgesteld en de aanbevelingen die door de Commissie Beleidsevaluatie zijn gedaan. Voor de aanbevelingen verwijzen wij naar de bijlage bij uw brief van 9 december 2005 (PS/2005/1330). In deze brief wordt op zowel de aanbevelingen van Provinciale Staten als de Commissie Beleidsevaluatie ingegaan. Evaluatie ontwikkeling bedrijventerreinen Implementatie aanbeveling gekwantificeerde doelstellingen arbeidsplaatsen Voor het jaar 2004 is er een koppeling gemaakt tussen het aantal arbeidsplaatsen/vestingen en de bedrijventerreinen. Op deze manier is er de ontwjikkeling per bedrijventerrein op het gebied van arbeid te volgen. Ook voor 2005 zal die koppeling worden gemaakt. Implementatie aanbeveling zicht op de vraag- en aanbodkant van de bedrijventerreinen. De aanbodkant wordt jaarlijks geinventariseerd en is terug te vinden in de IBIS-enquete en in het monitoringsysteem voor bedrijventerreinen. Nieuw is dat op COROP-niveau per type bedrijventerreinen wordt voorspeld wat de vraagkant is (via de bedrijfslocatiemonitor). Dit is voor de jaren 2010, 2020 en 2030 gedaan. Bij correspondentie graag ons kenmerk vermelden.
RABO Zwolle 397 3.41.121
Tijdens de renovatie van het provinciehuis is een deel van de organisatie gehuisvest op kantoorlocatie Rechterland 1 te Zwolle. Zie voor meer informatie www.overijssel.nl.
Bezoekadres Luttenbergstraat 2 Zwolle Rechterland 1 Zwolle
Implementatie aanbeveling vasthouden wens multimodale ontsluiting bedrijventerreinen In het provinciaal verkeers- en vervoersplan (PWP) geven we aan dat de relatie tussen RO, Economic en infrastructuur moet worden versterkt. Dit wordt vertaald in een afstemming tussen ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen, waarbij uitgegaan wordt van een concept van knopen (economische ontwikkelingsgebieden) en (infrastructurele) assen. Omgekeerd dient de bestaande verkeersstructuur mede richtinggevend te zijn voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling. Wij geven daarbij aan dat wij, om bereikbaarheidsproblemen te voorkomen, bij de locatieplanning van (arbeidsintensieve en bezoekersintensieve) bedrijventerreinen/kantoren meer aandacht zullen besteden aan de mobiliteitseffecten van deze ruimtelijke ontwikkelingen op de omgeving en de bereikbaarheid van de locaties zelf. Daarnaast geven wij in het PWP aan dat de provincie en ook gemeenten in een vroegtijdig stadium rekening houden met de multimodale ontsluiting bij de planning en uitgifte van natte bedrijventerreinen. Belangrijk onderwerp in het PWP is voorts de gezamenlijk met rijk en gemeenten op te stellen netwerkanalyses waarbij een integrale gebiedsgerichte netwerkbenadering moet leiden tot een versterking van de samenhang tussen de verschillende netwerken onderling en modaliteiten. Doel is om gezamenlijk met de partners (Rijk, gemeenten en onder meer vervoerders) tot meer afstemming te komen tussen de netwerken en modaliteiten. De netwerkbenadering houdt in dat op basis van analyses tot een gezamenlijke visie en oplossingsrichtingen wordt gekomen met name op het gebied van bereikbaarheid. Implementatie aanbeveling duurzaamheid worden bij nieuwe en gerevitaliseerde bedrijventerreinen Op revitalisering is de afgelopen periode intensief ingezet. Dit heeft geresulteerd in een viertal projecten. Daarnaast is het besef gegroeid dat de huidige inzet niet voldoende is om de opgave in Overijssel in te vullen. Daartoe is een discussie met PS in voorbereiding. Ook op nieuwe bedrijventerreinen vormt duurzaamheid een belangrijk aspect. Aansprekende voorbeelden zijn RBT Twente en Bedrijvenpark Al. Implementatie aanbeveling juiste bedrijf op juiste plek Met het onderwerp het juiste bedrijf op de juiste plek wordt bedoeld of de aard van de bedrijvigheid in overeenstemming is met de bestemmingsplanvoorschriften. Op de aanbeveling om gegevens op elkaar af te stemmen om te toetsen of het juiste bedrijf op de juiste plek zit is geen actie ondernomen. De reden hiervoor is dat de manier waarop gemeenten bedrijvigheid typeren verschilt. Een analyse om te bepalen of de aard van de bedrijvigheid in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt daarmee erg arbeidsintensief. Daarbij speelt ook mee dat het resultaat van een dergelijke analyse niet direct bijdraagt aan het streven om meer bedrijventerreinen te revitaliseren. Implementatie aanbeveling bestrijding calamiteiten bij risicovolle bedrijven Op het rampenplan van Zwartewaterland na zijn alle (gemeentelijke) rampenplannen door colleges van B&W vastgesteld en door de provincie getoetst. De rampbestrijdingsplannen zijn actueel voor wat betreft de BRZO-bedrijven. Dit geldt niet voor AKZO Deventer omdat als gevolg van de Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding in 2006 een nieuw plan zal worden vastgesteld. De toetsing van de calamiteitenplannen van de waterschappen is op orde. Van de zes waterschappen die het grondgebied van Overijssel raken zijn vier calamiteitenplannen door Overijssel getoetst en twee door de provincie Gelderland. Twee calamiteitenplannen worden in 2006 geactualiseerd. Het opstellen van aanvalsplannen is een gemeelitfelijke verantwoordelijkheid waar de provincie geen toezichthoudende bevoegdheid op uitoefent. Voor risicovolle bedrijven, deze staan onder andere op de risicokaart Overijssel, lijken (volgens de regionale brandweren) deze aanvalsplannen getalsmatig op niveau te zijn. In Twente zijn regionaal criteria vastgelegd voor het opstellen van achtereenvolgens bereikbaarheidskaarten, aanvalsplannen en rampbestrijdingsplannen. In de regio IJssel-Vecht werkt de brandweer Hardenberg aan een pilot die het mogelijk moet maken om aanvalsplannen digitaal in brandweervoertuigen beschikbaar te krijgen. De overige gemeenten lijken te wachten op de uitkomsten van deze pilot alvorens tot het opstellen c.q. actualiseren van aanvalsplannen over te gaan.
Implementatie aanbeveling betere archivering en gegevensafstemming Het rijk is nog steeds hiermee bezig. Wij hebben geconstateerd dat er geen externe vraag of interne noodzaak is om hier actie op te ondernemen. Er is daarom geen actie ondernomen. Conclusie implementatie aanbevelingen ontwikkeling bedrijventcrreinen De meeste aanbevelingen zijn geimplementeerd. De doelstellingen t.a.v. arbeidsplaatsen zijn gekwantificeerd. De vraag- en aanbodkant van bedrijventerreinen worden jaarlijks in beeld gebracht. In het PWP is beleid geformuleerd op de multimodale ontsluiting van bedrijventerreinen. De plannen voor rampenbestrijding zijn actueel. Voor de aanbevelingen die niet hebben geleid tot actie geldt dat er geen externe vraag of interne noodzaak bestaat om er geld en/of menskracht op in te zetten.
Evaluatie handhaving milieuwetgeving Implementatie aanbeveling wegwerken achterstanden vergunningverlening De achterstanden van niet verleende vergunningen zijn in 2004 weggewerkt. Implementatie aanbeveling herzien werkwijze aanschrijvingsbrieven Op 1 januari 2004 is begonnen met het door de medewerkers van EMTH op laten stellen van 'eenvoudige' handhavingswaarschuwingen, waarna BAOB de brief bestuurlijk-juridische toetst. De meer complexe brieven, waarvoor een format niet voldoet, blijven bij het team BAOB. Het format voor het bezoekrapport en de handhavingswaarschuwing zijn op elkaar afgestemd. Dit houdt in o.a. in dat de verschillende keuzes die in het bezoekrapport worden genoemd beter aansluiten bij het vervolg hierop (handhavingswaarschuwing of andere beslissing). Daarnaast is het format van de handhavingswaarschuwing zodanig aangepast dat (met name de eenvoudige) handhavingswaarschuwingen met een minimum aan inspanning ingevuld kunnen worden. Nietessentiele overtredingen, waarvoor het vastleggen van afspraken van belang is, worden door EMTH in een eenvoudige 'afsprakenbrief' vastgelegd. Implementatie aanbeveling sturingssystematiek en registrariesysteem In 2004 is het beleidsdocument 'Overijsselse kijk op vergunningverlening en handhaving5 vastgesteld. Hiermee is een systematiek vastgesteld ('risicogeorienteerd werken') op basis waarvan prioriteiten worden gesteld. Deze systematiek is in de commissie Economic en Bestuur op 15 September 2004 gepresenteerd. De voorzitter van de commissie Economic en Bestuur concludeerde tijdens de vergadering dat het college op een voldoende manier invulling geeft aan de conclusies en aanbevelingen uit de "Evaluatie handhaving milieuwetgeving" zoals die in de vergadering van Provinciale Staten van 17 november 2003 zijn aangenomen en vastgesteld. Op basis van de prioriteringssystematiek zijn vanaf 2004, specifiek voor het taakveld Vergunningverlening en handhaving van milieuwetgeving*"8' integrale jaarplannen opgesteld op basis waarvan integraal over het taakveld wordt 'gestuurd'. Het Jaarplan voor 2006 is u recent toegezonden. Wat betreft het informatiebeheer over het inrichtingenbestand kunnen wij u melden dat dit vanaf 2003 sterk verbeterd is met het invoeren van het bedrijfsvoeringsysteem "Superoffice". Dit systeem is gaandeweg geoptimaliseerd en is intussen breed geimplementeerd. Alle teams betrokken bij de vergunningverlening en handhaving van milieuwetgeving maken gebruik van dit systeem en zijn derhalve in staat om integrale milieu-informatie te gebruiken. Het systeem genereert bijvoorbeeld ook periodiek overzichten over de stand van zaken van ondermeer milieuvergunningprocedures op basis waarvan, indien nodig, kan worden bijgestuurd. Daarnaast is het systeem uitgerust met een 'procedurekaart' zodat kan worden nagegaan op welk moment een formele stap/beslissing in het proces moet zijn genomen (termijnbewaking). Het bedrijfsvoeringsysteem wordt in 2006 aangevuld NB
Het betreft hier de uitvoering van de volgende wet- en regelgeving: Wet milieubeheer. Wet bodembescherming, Ontgrondingenwet, Grondwaterwet, Wet hygiene en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden, Boswet, Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet, Natuurschoonwet en de Provinciale Milieuverordening/Verordening voor de fysieke leefomgeving.
met de mogelijkheid om geconstateerde overtredingen (van toezichtessenties) afzonderlijk te registreren. Op deze wijze wordt het mogelijk om op 'outputniveau' handhavingdoelstellingen te formuleren en deze te monitoren. Verder heeft er ondermeer bij het team verantwoordelijk voor de milieuvergunningverlening in 2005 een uitgebreide analyse van het werkproces plaatsgevonden. Hierbij zijn de verschillende processtappen geanalyseerd op basis van het principe 'lean-thinking', hetgeen betekent dat iedere stap een toegevoegde waarde in het proces moet hebben. Hierbij zijn eveneens de bewerking- en doorlooptijden onderzocht. Op basis van deze analyse zijn aanpassingen van het werkproces geformuleerd ter verdere optimalisatie. Deze 'lean^thinking'-operatie zal in 2006 eveneens bij de overige teams, betrokken bij vergunningverlening en handhaving van milieuwetgeving, worden uitgevoerd. Volledigheidshalve willen wij u melden dat al onze werkprocessen zijn beschreven in een kwaliteitszorgsysteem dat eind 2005 voor al processen op het gebied van vergunningverlening en handhaving van milieuwetgeving is gecertificeerd, volgens de norm NEN-EN-ISO 9001:2000. Op dit moment is er (nog) geen sprake van een koppeling met het financiele en tijdschrijfsysteem. Op termijn wordt in ieder geval een koppeling met het tijdschrijfsysteem nagestreefd. Implementatie aanbeveling gebruik meerdere handhavingsinstrumenten In 2004 hebben wij, weliswaar op ad-hoc basis, geexperimenteerd met overige instrumenten ter verbetering van het naleefgedrag. Dit heeft een meer structured karakter gekregen in 2005. In 2005 zijn steeds meer 'thematische' projecten uitgevoerd. Een recent voorbeeld is ondermeer de benadering van de branche 'scheepswerven' waarbij door middel van een voorlichtingsbijeenkomst en foldermateriaal een branche is geinformeerd, maar ook bevraagd, over nieuwe wet- en regelgeving. De jaarlijkse 'handhavingsweek' waarbij een week lang 24 uur per dag integraal wordt gehandhaafd/gecontroleerd is intussen een vast gegeven. Het voorgaande wordt ondersteund door een branchegewijze benadering van het inrichtingenbestand. Per branche of complexe inrichtingen worden toezichtplannen opgesteld. In deze toezichtplannen worden de toezichtessenties vastgelegd. Verder is in 2005 een communicatiestrategie ontwikkeld waarin specifiek is omschreven hoe wij communicatie als handhavinginstrument inzetten. Deze strategic wordt in 2006 verder geoperationaliseerd in een 'communicatieplan'. Voor 2006 hebben wij geprogrammeerd dat er een concernbrede 'nalevingstrategie' wordt ontwikkeld. Deze nalevingstrategie dient als paraplu voor de reeds vastgestelde 'handhavingstrategie' en 'communicatiestrategie' en een te ontwikkelen 'toezichtstrategie'. Implementatie aanbeveling mogelijkhedcn trajcct professionalisering van de handhaving Op 17 februari 2005 heeft een onderzoek plaatsgevonden door een externe verificateur. Uit deze externe verificatie blijkt dat de provincie Overijssel op dat moment voor 95% voldeed aan de landelijke minimumkwaliteitscriteria. Het genoemde resultaat toont aan dat de provincie Overijssel, sinds de nulmeting in 2003 (80 %), een forse kwaliteitsimpuls heeft gegeven aan de milieuhandhaving. Wij hebben overigens zorggedragen voor een 100% score voor het moment dat het Besluit 'Kwaliteitseisen handhaving milieubeheer' van kracht werd. Dit laatste conform onze toezegging in de brief waarmee wij u op hoogte hebben gebracht van de uitkomsten van de verificatie. Implementatie aanbevelingen handhavingssamenwerking In het kader van de handhavingssamenwerking wordt jaarlijks een samenwerkingsprogramma opgesteld. Bij de projecten die in dat programma worden opgenomen blijft het een belangrijk aandachtspunt om die zo SMART mogelijk te formuleren. De beoordeling door handhavingspartners of zo'n project naar verwachting tot effectievere handhaving leidt is het belangrijkste criterium om te beslissen tot deelname daaraan. De kaders en de randvoorwaarden van projecten worden door het Bestuurlijk Provinciaal
Handhavingsoverleg Overijssel (BPHO) bewaakt. Op dit punt is er verbetering bereikt. Zo worden er bijvoorbeeld geen projecten meer in het programma opgenomen zonder een ambtenaar als projectleider en verantwoordelijke bestuurder. Ook hier geldt dat voldoende scherpte een voortdurend punt van aandacht voor ons college is. De registratie van de voortgang vindt goed plaats; in elke BPHO-vergadering is een actuele voortgangsrapportage geagendeerd. Hoe de registratie van bestede uren en middelen plaats vindt hangt vooral af van de wijze waarop de in een project deelnemende handhavingsorganisaties dat volgens hun eigen huisregels doen. Op BPHOniveau is dat inzicht daardoor slechts in beperkte mate aanwezig. Dit is een punt waarvan in projectplannen en projectevaluaties verbetering noodzakelijk is; wij zullen dat in het BPHO nog nadrukkelijker bewaken. Verder merken wij op we ons actief ingezet hebben voor het voortzetten van de handhavingssamenwerking en het realiseren van een vernieuwde bestuursovereenkomst voor de milieuhandhavingssamenwerking, in het licht van het wegvallen van de 50 % rijkssubsidie voor het servicepunt (deels in 2004 en volledig per medio 2005), het afronden van het project professionalisering van de milieuhandhaving en de in werking treding van de Wet handhavingsstructuur (wijziging van hoofdstuk 18 Wet milieubeheer). Voor de ondersteuning van de handhavingssamenwerking (servicepunt) betekent dit een halvering van de capaciteit. Conclusie implementatie aanbevelingen handhaving milieuwetgeving Aan praktisch alle aanbevelingen is invulling gegeven. De kwaliteit van de handhaving van milieuwetgeving door de provincie is sinds het uitvoeren van het onderzoek sterk verbeterd. De aanbevelingen van de Commissie Beleidsevaluatie en van Provinciale Staten hebben dit verbeteringsproces ondersteund. Inmiddels voldoet de provincie voor 100% aan de kwaliteitscriteria zoals die zijn vastgelegd in het Besluit kwaliteitseisen milieubeheer en zijn alle processen op het gebied van vergunningverlening en handhaving gecertificeerd, volgens de norm NEN-EN-ISO 9001:2000. De resultaatgerichtheid van de projecten die binnen de handhavingssamenwerking worden uitgevoerd is verbeterd. Het is echter van belang dat het BPHO de scherpte van de projecten en de verantwoording over de projecten blijft bewaken. Gedeputeerde Staten van Overijssel,
vooratter,
secretaris,
veri|sse www.overijssel.nl
Commissie beleidsevaluatie provincie Overijssel
Postadres Provincie Overijssel Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 425 25 25 Telefax 038 425 48 60
Uw kenmerk
Uw brief
Ons kenmerk LNL/2006/74
Bijlagen
Doorkiesnummer 425 13 25
Inlichtingen bij hr. A.H. Bulthuis
Datum 17 01 2006
Onderwerp
Implementatie aanbevelingen commissie beleidsevaluatie "Stimuleren met Stimuland".
In uw brief van 9 december met het kenmerk PS/2005/1330 hebt u ons verzocht aan te geven op welke wijze de aanbevelingen over de evaluatie "Stimuleren met Stimuland" zijn geimplementeerd. In deze brief is per aanbeveling vermeld hoe deze is geimplementeerd en wat daarvan de betekenis is voor de positie van Stichting Stimuland als organisatie voor plattelandsvernieuwing.
Algemene opmerkingen. Op 13 oktober 2004 hebben Provinciale Staten een besluit genomen over de toekomst van Stichting Stimuland. De aanleiding om wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop Stichting Stimuland wordt ingezet is het verschijnen van de rapportage "Stimuleren met Stimuland". In de rapportage3 die in opdracht van uw commissie is opgesteld, zijn de beleidseffecten van Stichting Stimuland geevalueerd. In dezelfde vergadering van Provinciale Staten van 13 oktober 2004 hebben wij een voorstel voorgelegd over de toekomst van Stichting Stimuland. In dat voorstel is de herijking van de relatie tussen de provincie Overijssel en Stichting Stimuland uitgewerkt, gericht op een heldere zakelijke relatie. De noodzaak om deze relatie te herijken is ook ons gebleken uit de gesprekken die wij in de voorafgaande periode met het bestuur van de stichting hebben gevoerd. Deze herijking maakte onderdeel uit van ons besluit om alle uitvoeringsorganisaties te herijken in het kader van het Project "Stroomlijning en sturing subsidierelaties en financiele relaties". Het besluit van Provinciale Staten over de toekomst van Stichting Stimuland en uw aanbevelingen hebben geleid tot een duidelijke positie van Stichting Stimuland als organisatie voor plattelandsvernieuwing. Het profiel van Stichting Stimuland is gewijzigd3 er is een verschuiving opgetreden van uitvoeringsorganisatie naar aanjager van vernieuwing. Daarnaast is de aansturing van Stichting Stimuland door de provincie verbeterd. Wij leggen meer nadruk op het stellen van de juiste beleidsprioriteiten en de vertaling daarvan in de opdrachtverlening aan Stichting Stimuland. Bij correspondentie graag ons kenmerk vermelden.
RABO Zwolle 3973.41.121
Tijdens de renovatie van het provinciehuis is een deel van de organisatie gehuisvest op kantoorlocatie Rechterland 1 te Zwolle. Zie voor meer informatie www.overijssel.nl.
Bezoekadres Luttenbergstraat 2 Zwolle Rechterland 1 Zwolle
Ook wordt meer aandacht besteed aan de samenhang tussen de verschillende beleidslijnen. Hiermee is de aansturingsrelatie duidelijk beter gestructureerd. De provincie heeft een goed inzicht in de geleverde prestaties van Stichting Stimuland, maar wij hebben nog geen goed beeld van de bereikte effecten. Wij hebben in 2005 aan Deloitte opdracht gegeven om een monitoringsysteem te ontwikkelen voor het vastleggen van de prestaties voor plattelandsvernieuwing in de reconstructiegebieden. Hieruit kunnen vervolgens de beleidseffecten worden afgeleid. Dit monitoringsysteem zal medio 2006 operationeel zijn en ook de prestaties van Stichting Stimuland zullen in dit systeem worden verwerkt.
Aanbeveling 1. Het verdient aanbeveling om als provincie Stimuland's functie in de provinciate plattelandsvernieuwing te verhelderen.
Implementatie. Met het besluit van Provinciale Staten van 13 oktober 2004 over de toekomst van Stichting Stimuland is de zelfstandige positie van Stichting Stimuland nadrukkelijk en helder neergezet en daarmee ook de rol van Stichting Stimuland op het terrein van plattelandsontwikkeling. De afspraken met Stichting Stimuland worden ieder jaar vastgelegd in een prestatieovereenkomst. In de overeenkomst voor 2006 zijn per thema projecten vermeld waarbij concrete prestaties (resultaten) zijn aangegeven. De prestatieovereenkomst wordt ruim verspreid en over de ondertekening van de overeenkomst 2006 is onlangs een bericht verschenen op de internetsite van de provincie en ook op de site van Stichting Stimuland. Daarmee is de herkenbaarheid van de activiteiten van Stichting Stimuland op het terrein van plattelandsvernieuwing verder verbeterd en ook constateren wij een toename van de werkzaamheden die Stichting Stimuland uitvoert voor andere gebiedspartijen. Stichting Stimuland heeft met de opzet van de nieuwe organisatie ook zelf veel zorg besteed aan de positionering van de organisatie in Overijssel. Met een geheel vernieuwde website (www.stimuland.nl) en aansprekende bedrijfsbrochures "Voor het platteland" is het bedrijfsprofiel helder neergezet. Stichting Stimuland wil vooral een actieve sleutelrol vervullen tussen beleid en praktijk en meewerken aan het veranderingsproces op het platteland van "boerendomein" naar een veelzijdige gebruiksfunctie. De huidige rol van Stichting Stimuland is vooral aanjager van plattelandsvernieuwing en daarmee is de stichting minder een uitvoeringsorganisatie geworden.
Aanbeveling 2. De benutting van de competentie en expertise van Stichting Stimuland ten bate van de provinciate plattelandsvernieuwing kan worden verbeterd door meer inhoudelijke specificatie en samenhang in de provinciale aansturing van Stichting Stimuland, alsmede specificatie van te verwachten resultaten en effecten.
Implementatie. De Prestatieovereenkomst 2006 is het resultaat van een zorgvuldig verlopen offertetraject. Op basis van ons provinciaal beleid heeft Stichting Stimuland een offerte (programmeringsvoorstel) uitgebracht. Deze offerte is beoordeeld door de betrokken beleidseenheden binnen de provincie. Vervolgens is het resultaat opgenomen in de prestatieovereenkomst. Met deze werkwijze hebben wij inhoudelijk en procesmatig duidelijk meer samenhang aangebracht in de provinciale aansturing. Bovendien zijn de afgesproken prestaties in de overeenkomst meer resultaatgericht geformuleerd. Het resultaat hiervan is dat Stichting Stimuland in 2006 voor ruim € 2,5 miljoen projecten uitvoert die leiden tot vernieuwende initiatieven op het platteland, daarnaast worden nog nieuwe projecten ontwikkeld.
Aanbeveling 3. Het verdient aanbeveling om naast de prestaties ook de effecten van de activiteiten van Stichting Stimuland op de voortgang in de plattelandsvernieuwing in Overijssel te monitoren. Implementatie. In de prestatieovereenkomst met Stichting Stimuland worden afspraken gemaakt over prestaties die worden gerealiseerd door uitvoering van projecten. Stichting Stimuland rapporteert periodiek over de gerealiseerde prestaties. Het is vervolgens onze taak om vast te stellen in welke mate de prestaties van Stichting Stimuland, evenals de prestaties van andere organisaties, bijdragen aan plattelandsvernieuwing. In 2005 hebben wij aan Deloitte opdracht gegeven om een monitoringsysteem te ontwikkelen waarin de gerealiseerde prestaties worden vastgelegd en waaruit vervolgens de behaalde effecten kunnen worden afgeleid. Dit systeem zal medio 2006 operationeel zijn voor de reconstructiegebieden, vervolgens wordt dit systeem in 2007 uitgebreid naar de gehele provincie als instrument voor het Investeringsbudget Landelijk Gebied. Het spreekt voor zich dat ook de rapportages van Stichting Stimuland in dit monitoringsysteem worden verwerkt, daarmee wordt het mogelijk een begin te maken met effectmeting. Overigens wijzen wij u crop dat het niet eenvoudig is om in beeld te brengen welke effecten kunnen worden toegeschreven aan de activiteiten van organisaties als Stichting Stimuland. Verschillende economische, sociale, culturele en fysieke aspecten zijn van belang en deze zijn vaak niet rechtstreeks bei'nvloedbaar door de desbetreffende organisatie. Aanbeveling 4. Het verdient aanbeveling om in de provinciale aansturing en in het verlengde daarvany in de activiteiten van Stichting Stimuland, meer prioriteiten aan te brengen in de thematische activiteiten. Implementatie. In ons offerteverzoek voor 2006 aan Stichting Stimuland hebben wij de aansluiting tussen de activiteiten van Stichting Stimuland en de provinciale begroting verder verbeterd door de keuze van de thema's te baseren op de doelstellingen in de begroting: verbetering van de ruimtelijke structuur van de intensieve landbouw, verbreding en versterking van de economische basis van de landbouw, spreiding en toegankelijkheid van jeugdzorgvoorzieningen, opwekking electriciteit met bio-energie en reductie uitstoot CO2, realisatie Ecologische Hoofdstructuur door particulier natuurbeheer en innovatieve procesbegeleiding. Stichting Stimuland heeft binnen deze prioritaire thema's projectvoorstellen uitgewerkt in de offerte voor 2006. Vervolgens hebben wij deze voorstellen beoordeeld aan de hand van een aantal criteria, waarmee nader prioriteiten gesteld zijn (zie ook aanbeveling 5). Aanbeveling 5. Het verdient aanbeveling om in het provinciale plattelandsbeleid Stichting Stimuland meer als aanjager en minder ah uitvoerder van agrarische vernieuwing te gebruiken. Implementatie. Wij willen Stichting Stimuland vooral inzetten als initiator van vernieuwingen op het platteland. Daarom hebben wij het programma van Stichting Stimuland beoordeeld aan de hand van de volgende criteria. a. Binnen welke beleidsdoelstelling past het project? b. Sluit het project aan bij vragen van de doelgroep? c. Is het project vernieuwend? d. Is het project gericht op sector- en ketenontwikkeling? e. Betalen de betrokken partijen mee? f. Hoe is de prijs-kwaliteit verhouding? Een belangrijk element in de overeenkomst voor 2006 vormt de inzet van gebiedsmakelaars, de afspraken met Stichting Stimuland hierover zijn gebaseerd op de aanjagende rol van de gebiedsmakelaars in de verschillende gebieden. Om de kansen die zich voordoen in een gebied optimaal te benutten wordt de aansturing van de gebiedsmakelaars vooral gecoordineerd vanuit de gebiedsteams. Deze gebiedsmakelaars worden bijvoorbeeld ingezet om in 2006 onze doelstelling voor particulier beheer te realiseren.
Aanbeveling 6. Het verdient aanbeveling om potentiele EU-financiering voor plattelandsvernieuwing in Overijssel actiever te verkennen en te werven. Implementatie. Een opmerking vooraf. De relatie tussen Stichting Stimuland en de provincie Overijssel is inmiddels gewijzigd en zal na de overgangsperiode (2005 - eind 2007) een nog andere vorm hebben. Dit betekent dat, anders dan in het verleden, de provincie Overijssel minder zicht heeft op de acquisitieactiviteiten van Stichting Stimuland. Het spreekt voor zich dat wij Stichting Stimuland vanuit onze beleidsverantwoordelijkheid wijzen op de verschillende financieringsmogelijkheden, maar binnen de nieuwe verzakelijkte verhoudingen betekent dit echter niet dat wij ons ook verantwoordelijk voelen voor de wijze waarop Stichting Stimuland hier een vervolg aan geeft. Het is ons bekend dat Stichting Stimuland goed op de hoogte is van de inhoud van de Europese regelingen en dat Stichting Stimuland de toegang kent tot de financieringsmogelijkheden. Voor 2006 zijn echter zeer beperkt Europese middelen beschikbaar, maar met name de nieuwe POP-2 regeling, met daarbinnen een onderdeel Leader+ aanpak, biedt vanaf 2007 nieuwe financieringsmogelijkheden voor plattelandsvernieuwing. Wij constateren dat er meer mogelijkheden bestaan voor financiering van plattelandsvernieuwing met europese middelen door de ontwikkeling van projecten te benaderen vanuit een economische invalshoek, bijvoorbeeld D2/D3. Stichting Stimuland heeft zich in het verleden vooral gericht op de agrarische doelgroepen, maar wij verwachten dat Stichting Stimuland in de toekomst de lijn doorzet om het platteland te benaderen vanuit een veelzijdige gebruiksfunctie. Wanneer Stichting Stimuland zich bij het aanj agen van vernieuwingen op het platteland richt op verschillende doelgroepen ontstaan nieuwe Europese financieringsmogelijkheden. Wij verwachten u met deze brief voldoende te hebben gemformeerd. Gedeputeerde Staten van Overijssel,
voorzitter.
secretaris.
veri|sse CIE
www.overijssel.nl
Commissie Beleidsevaluatie Overijssel
Postadres
Provincie Overijssel Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 425 25 25 Telefax 038 425 75 20
Uw kenmerk PS/2005/1330
Uw brief 09 12 2005
Ons kenmerk ZC/2006/81
Bijlagen
Doorkiesnummer 425 12 40
Inlichtingen bij Hr. H. van Veluwen
Datum 17 01 2006
Onderwerp
Voortgangsverslag implementatie aanbevelingen Onderzoek evaluatie aanpak wachtlijsten in de jeugdzorg In 2004 heeft u een ex-ante onderzoek uitgevoerd naar ons beleid rond de aanpak van de wachtlijsten in de jeugdzorg. De uitkomsten van dit onderzoek en uw aanbevelingen zijn besproken in de vergadering van Provinciate Staten op 13 oktober 2004 (en daaraan voorafgaand in de betreffende commissievergadering van 15 September 2004). Op 8 december 2004 hebben Provinciale Staten het Beleidskader Jeugdzorg Overijssel 2005-2008 vastgesteld. Bij de plenaire behandeling hiervan hebben de Staten uw aanbevelingen voor het bestrijden van de wachtlijsten betrokken. Op basis van dit Beleidskader hebben wij voor het jaar 2006 het beleid verder geconcretiseerd in het Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg Overijssel 2006 en voor een deel in het Uitvoeringsprogramma Sociale Actie 2006. Beide uitvoeringsprogrammar's zijn separaat aan Provinciale Staten gezonden, Jeugdzorg onder nummer PS/2006/14 en Sociale Actie onder nummer PS/2005/1067. Op uw verzoek geven wij hierna een overzicht van onze voortgang in de implementatie van de door u gedane aanbevelingen voor ons beleid van bestrijding van de wachtlijsten in de jeugdzorg. Wij volgen daarbij de door u gehanteerde nummering in de bijlage bij uw verzoek van 9 december 2005.Ter wille van de leesbaarheid hebben wij ook de tekst van de aanbeveling (omkaderd) vermeld. Aanbevelingen voor de aanpak van de wachtlijst bij Bureau Jeugdzorg Overijssel (BJzO). 1. Om het structured toegenomen aantal aanmddingen op te vangen, is een structurele verhoging van de subsidie noodzakelijk. Reactie GS Het aantal aanmeldingen bij BJzO neemt nog steeds toe en dientengevolge ook het aantal door BJzO genomen indicatiebesluiten. Het aantal aanmeldingen steeg van 1.782 (2002) tot 1.913 (2003), 2.948 (2004) en bedraagt over de eerste drie kwartalen van 2005 2.505. Het aantal indicatiebesluiten bedroeg in 2004 1.209 en tot en met het 3e kwartaal 2005 1.684. Voor meer informatie verwijzen wij naar de hoofdstukken 3 en 4 van het Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2006. Bij correspondentie graag ons kenmerk vermelden.
RABO Zwolle 3973.41.121
Tijdens de renovatie van het provinciehuis is een deel van de organisatie gehuisvest op kantoorlocatie Rechterland 1 te Zwolle. Zie voor meer informatie www.overijssel.nl.
Bezoekadres Luttenbergstraat 2 Zwolle Rechterland 1 Zwolle
Omdat hiervoor de budgettaire ruimte bestond is de subsidie aan BJzO tot en met 2005 met € 360.000,-- verhoogd om BJzO in staat te stellen extra personele capaciteit in te zetten in het indicatietraject. Daarnaast zetten wij in op het behalen van efficiency- en effectiviteitvoordelen bij BJzO om met hetzelfde budget meer aanmeldingen te kunnen behandelen. Wij stimuleren daarbij nieuwe werkmethoden als de doorbraakmethode. Als gevolg van het totaal aan maatregelen: • zijn de wachtlijsten bij BJzO fors afgenomen (van 427 medio 2003 tot 105 in november 2005) en • is de doorlooptijd van het indicatietraject van 92 dagen over 2003, opgelopen tot 133 dagen in 2004 en inmiddels teruggelopen tot 87 dagen in november 2005. Onze inspanningen blijven gericht op een verdere daling van deze doorlooptijd. De stijgende vraag naar jeugdzorg en het toegenomen aantal indicatiebesluiten betekent een toenemende druk op het zorgaanbod. Wij hebben in andere onderdelen van deze reactie toegelicht dat wij deze toenemende druk voor een deel kunnen opvangen met een toename van de productiecapaciteit van het zorgaanbod (door efficiency- en effectiviteitsverbeteringen en door subsidieverhoging) en op termijn de druk kunnen verminderen door een goede preventie. Desondanks verwachten wij dat het, gezien de toename van de vraag naar jeugdzorg, alleen met deze maatregelen niet mogelijk zal zijn om de wachtlijsten voldoende weg te werken. Onze afspraken in IPO-verband met het Rijk voorzien in een vorm van financiering waarbij op termijn de structurele tekorten zullen worden aangevuld met rijksmiddelen (PxQ). Wanneer deze middelen zullen komen en met welk volume is op dit moment niet duidelijk. Dit wordt betrokken bij de komende evaluatie van de Wet op de jeugdzorg. 2. Met preventieve maatregelen kan de toenemende instroom op langere termijn enigszins worden teruggedrongen. Meer nadruk op preventie bij de wachtiijstaanpak is daarom aan te bevelen. De provincie kan er voor kiezen een meer actieve rol te spelen bij het mogelijk maken en stimuleren van projecten ter preventie (bijvoorbeeld vroegtijdige signalering op plaatsen waar kinderen zijn zoals scholen en kinderdagverblijven) in samenwerking met BJzO, zorgaanbieders, gemeenten en voorliggende voorzieningen. Omdat dergelijke projecten een positief effect kunnen hebben op zowel de wachtlijst bij BJzO als de wachtlijsten gei'ndiceerde zorg, is het niet wenselijk de verantwoordelijkheid voor preventieve taken los te laten en deze alleen als een gemeentelijke verantwoordelijkheid te zien. Reactie GS Wij onderschrijven dat met preventie winst op termijn behaald kan worden. Op dit terrein moeten volgens de Wet op de jeugdzorg de gemeenten vijf taken uitvoeren, te weten: • informatie geven aan ouders en kinderen over opvoeden en opgroeien; • signaleren van problemen door instellingen als jeugdgezondheidszorg en onderwijs; • toegang tot gemeentelijk hulpaanbod, beoordelen en toeleiden naar voorzieningen aan de hand van de sociale kaart voor ouders, kinderen, jeugdigen en verwijzers; • pedagogische hulp (advisering en lichte hulpverlening) zoals maatschappelijk werk en coachen van jongeren en • coordineren van zorg in het gezin op lokaal niveau (gezinscoaching). Het uitvoeren van deze taken is voor de gemeenten een grote opgave. Wij ondersteunen en faciliteren hen hierbij. Wij hebben hiervoor eind 2004 met alle Overijsselse gemeenten en de gemeente Hattem het Convenant Jeugdbeleid Jeugdzorg 2005 t/m 2008 afgesloten. Doelstelling is om de keten Jeugdbeleid jeugdzorg daadwerkelijk sluitend te maken door intensievere samenwerking tussen gemeenten en provincie. Instrument daarvoor vormt het Actieprogramma Jeugdbeleid Jeugdzorg. Hierin zijn acties opgenomen die inspelen op de aanvullende verantwoordelijkheden van gemeenten en provincie op het snijvlak Jeugdbeleid jeugdzorg. Provinciale Staten hebben hiervoor in 2005 vanuit het Actiefonds incidenteel € 700.000,— beschikbaar gesteld.
De effecten van deze acties zijn echter pas op de langere termijn merkbaar. Wij verwijzen naar het Uitvoeringsprogramma Sociale Actie 2006 (hoofdstuk 3.4) en het Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2006. Aanvullend op de (primaire) preventieactiviteiten waar vooral gemeenten verantwoordelijk voor zijn, investeren wij in andere (secundaire) vormen van preventie, waarbij ingezet wordt op het voorkomen van zware en dus dure vormen van zorg, door eerst lichtere, goedkopere zorg in te zetten. Gedacht kan hierbij worden aan bijvoorbeeld family's first, hulp aan huis en Eigen Kracht Conferenties. Daarnaast investeren wij vanuit een hiervoor door de Staten vanuit het Actiefonds beschikbaar gesteld budget van € 1.300.000,— in crisisaanpak en -interventie. Hieruit is aan BJzO in 2005 € 750.000,— subsidie verleend voor coordinatie en interventie in (dreigende) crisissituaties en € 550.000,— aan zorgaanbieders voor ambulant crisisaanbod. Naar schatting wordt hiermee in 800 gevallen op jaarbasis adequaat geintervenieerd waarmee in de helft van de gevallen instroom in de (dure) jeugdzorg wordt voorkomen. Preventieve activiteiten gericht op jeugdigen worden ook uitgevoerd op de beleidsterreinen sport, welzijnswerk, vrijwilligerswerk, veiligheid, onderwijs en arbeidsmarktbeleid. De door ons geheel of gedeeltelijk gesubsidieerde activiteiten op deze gebieden richten zich in hoofdzaak op de preventie van uitval en problematisch gedrag. Voorbeelden zijn de Normen- en waardenprojecten van de Sportraad, de Mentoringprojecten bij de ROC's (Middelbaar Beroepsonderwijs), het Loverboysproject, Arbeidstoeleidingscentra (ATC's), MoedersInformerenMoeders, project Maatschappelijke Stages en projecten Let op de Kleintjes. Verder zijn er meerdere Provinciale Steunfuncties en Activeringsorganisaties die taken op het terrein van het preventief Jeugdbeleid uitvoeren of ondersteunen. 3. Streef niet naar het terugbrengen van wachtlijsten naar nul, maar naar het behalen van een streefpercentage: bijvoorbeeld dat 80% van de clienten binnen de norm van vijf werkdagen een vervolgafspraak krijgt. Reactie GS Deze benadering stemt overeen met de benadering in het Beleidskader Jeugdzorg Overijssel 2005-2008 en het Uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2006. Wij hanteren een in onze ogen realistisch streefpercentage van minimaal 75% ten opzichte van de wachdijststand 31 december 2003, dat wil zeggen dat bij Bureau Jeugdzorg Overijssel uiterlijk 31 december 2008 30 of minder clienten langer dan 5 dagen wachten op een vervolggesprek. 4. Monitor de ontwikkeling van wachttijden: blijven ze stabiel, maar te hoog, dan dient de wachtlijstaanpak zich vooral te richten op flexibele inzet van personeel, waardoor in drukke tijden tijdelijk meer clienten gcholpen kunnen worden. Reactie GS Wij monitoren de ontwikkeling van de wachtlijsten elk kwartaal en bespreken dit met BJzO. Onderdeel van de prestatieafspraken die wij met BJzO maken rond de besteding van de hen verleende subsidie is de flexibele inzet van personeel.
Aanbevelingen voor de aanpak van de wachtlijst bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) . 5. Zet zo veel mogelijk in op preventie van kindermishandeling. Reactie GS Provinciale Staten leggen prioriteit bij de bestrijding van de kindermishandeling. Op het vlak van preventie van kindermishandeling is de verantwoQrdelijkheid van de gemeenten van belang. Wij hebben dit betrokken in onze gesprekken met de gemeenten over het Convenant JeugdzorgJeugdbeleid en het hierop gebaseerde Actieprogramma Jeugdbeleid-jeugdzorg 2005-2008. Met name bij de acties op het terrein van vroegsignalering en de basistraining signalering en doorverwijzing voor in beginsel alle functionarissen in Overijssel die met kinderen tussen 0 en 18 werken, zal veel aandacht voor onderkennen van mishandeling zijn.
6. Blijf in overleg met het AMK inzetten op efficientie en samenwerking met BJzO. Te lange wachttijden door fluctuates in instrooni zijn wellicht op te vangen door een flexibele inzet van personeel vanuit BJzO. Reactie GS Onderdeel van de prestatieafspraken die wij met BJzO maken rond de besteding van de hen te verlenen subsidie is de flexibele inzet van personeel tussen de organisatieonderdelen BJzO en AMK om incidentele fluctuaties in het aantal aanmeldingen te kunnen opvangen. Ook hier levert de Doorbraakmethode een uitstekende bijdrage aan verhoogde efficiency in de werkprocessen. In Nederland zijn wij hierin voorloper en wij behalen hiermee opvallend goede resultaten in de aanpak van de wachtlijsten en doorlooptijden: de wachtlijsten bij het AMK zijn verdwenen en de gemiddelde doorlooptijd van het onderzoek komt uit op 30 dagen. In de laatste landelijke Nieuwsbrief jeugdzorg (december 2005, nr. 20) is naar aanleiding van een werkbezoek van de staatssecretaris vanVolksgezondheid, welzijn en sport aan het AMK Overijssel hieraan ruim aandacht geschonken. In het verlengde van de afstemming in de werkprocessen tussen BJzO en AMK zal de Doorbraakmethode ook ingezet worden ten behoeve van een verhoogde efficiency en afstemming van de werkprocessen van BJzO, AMK en de Raad voor Kinderbescherming. 7. Toenemende wachtlijsten zijn het gevolg van het toenemend aantal aanmeldingen. De tot nu toe incidenteel toegekende budgetten dienen daarom in ieder geval structureel te worden. Reactie GS Wij hebben in elk geval tot en met 2006 het AMK extra subsidie verleend voor de bestrijding van de wachtlijsten in combinatie met incidentele inzet van het Rijk. In 2006 zal overleg met IPO en Rijk plaatsvinden over in te zetten middelen in 2007. 8. Streef niet naar het terugbrengen van wachtlijsten naar nul, maar naar het behalen van een streeipercentage: bijvoorbeeld dat bij 80% van de (niet-urgente) meldingen, die nader onderzocht dienen te worden, binnen vijf dagen het ondcrzoek van start gaat. Reactie GS Wij blijven kindermishandeling ontoelaatbaar vinden. Bij urgente meldingen, maar ook ten aanzien van meldingen, die in eerste instantie als niet-urgent moeten worden beschouwd, bestaat een risico van kindermishandeling. Wij wensen hieraan hoge prioriteit te geven en stellen onze ambitie niet naar beneden bij. De wachtlijsten bij het AMK waren eind 2005 nihil.
Aanbevelingen voor de aanpak van de wachtlijsten gemdiceerde zorg. 9. Ontwikkelingen van wachttijden geven aanknopingspunten voor de wachtlijstaanpak: monitoring van wachttijden per (sub)zorgvorm, bijvoorbeeld per voorziening, is daarom belangrijk. Reactie GS Wij monitoren periodiek de wachtlijsten bij de door ons gesubsidieerde jeugdhulpverleningsinstellingen, met de bedoeling ook zicht te krijgen op de wachtlijsten voor de verschillende doelgroepen/zorgvarianten. 10. Nemen wachttijden toe: dan is uitbreiding van de capaciteit van die specifieke zorgvorm of voorziening nodig. Blijven ze over een langere tijd stabiel, maar te hoog: dan is een flexibel aanbod en flexibele inzet van personeel belangrijk. Reactie GS Onze keuze van de inzet van (extra) subsidie wordt niet alleen ingegeven door de omvang van de wachtlijsten, maar ook door aansprekende innovatieprojecten vanuit de instellingen die onderbouwd bijdragen aan gerichte aanpak van wachtlijsten. Daarnaast richten wij ons in ons beleid wachtlijstbestrijding op vergroting van de doorstroomcapaciteit van de jeugdzorg door efficiencyen effectiviteitvoordelen om zodoende met eenzelfde budget meer kinderen te kunnen helpen. In 2005 hebben wij met de instellingen en BJzO een bestuursakkoord "Meer effect, meer hulp" gesloten. Onderdelen hiervan zijn een flexibele samenstelling binnen het totale budget en hieraan gekoppeld flexibele inzet van personeel al naar gelang de ontwikkeling van de vraag naar jeugdzorg.
11. Aanbieders moeten dan de vrijheid hebben om in drukkere perioden tijdelijk de capaciteit te verhogen, om hiermee in te springen op fluctuaties in de vraag. Voor de provincie ligt een taak om te zorgen dat deze flexibiliteit financieel haalbaar en aantrekkelijk is. Reactie GS In overleg met BJzO en de zorgaanbieders ontwikkelen wij nieuwe financiele elementen die een prikkelende werking moeten hebben op een efficiente hulpverlening, zoals een systeem van bonus/malus. Zoals in het in december 2004 vastgestelde Beleidskader jeugdzorg Overijssel 2005-2008 op biz. 70 is vermeld hebben Provinciale Staten besloten om met ingang van 2007 een deel van de middelen (vooralsnog 10%) aan onze uitvoerende instellingen af te zonderen. Dit afgezonderde deel zetten wij in de vorm van prestatiesubsidies voor nader door ons te bepalen doelen. Het advies van BJzO over de afstemming van het zorgaanbod op de vraag naar jeugdzorg vormt in alle gevallen een belangrijk uitgangspunt. Wij overleggen in 2006 met BJzO en de zorgaanbieders over verdere flexibilisering van de prestatiesubsidies in de jeugdzorg per 2007 en bijbehorende prikkelende financieringsinstrumenten. 12. Verlies bij de aanpak wachtlijsten 24-uurs zorg niet uit het oog dat er een aanzienlijke doelgroep zal blijven die toch 24-uurs zorg nodig heeft. De voorgenomen screening van clienten 24-uurs zorg kan hier inzicht in verschaffen. 14. Een belangrijk punt van aandacht bij een doelmatige wachtlijstaanpak zijn de uitstroommogelijkheden naar long stay voorzieningen of begeleid wonen. Reactie GS BJzO heeft ons eind 2005 een advies gegeven over de gewenste samenstelling van het hulpaanbod, gebaseerd op een inventarisatie van de vraag naar jeugdzorg. Daaruit blijkt de vraag naar 24-uursjeugdzorg. Zoals wij in het Uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2006 hebben opgenomen zoeken wij wat betreft de behandeling na 24-uurszorg naar mogelijkheden voor bredere differentiatie in het aanbod, om zodoende een versnelling in de doorstroming te bereiken in met name het residentiele (behandel)aanbod. Bij deze differentiatie is het van belang het gegeven te betrekken dat uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat na 24 maanden sommige interventies over het algemeen genomen niet meer zinvol zijn. Uitstroom naar huis is dan een mogelijkheid, maar soms niet de meest wenselijke. Er moet eerder gedacht worden aan (langdurig) verblijf in combinatie met begeleiding en ondersteuning. Wij zijn in 2005 gestart met onderzoek naar de mogelijkheden op dit vlak en welke mogelijke alternatieven er zijn. Wij gaan hier - in overleg met de zorgaanbieders en BJzO - in 2006 mee door. 13. Zorg dat alleen clienten die daadwerkelijk geholpen zijn met een bepaalde zorgvorm hier gebruik van maken. Het voorgenomen onderzoek naar de effectiviteit van de zorg is daarom een goed initiatief. Reactie GS Vanaf 2003 hebben wij een traject lopen voor de verhoging van de efficiency (Efficiencytaakstelling/instellingsplannen). Wij hebben dit ge'intensiveerd en ons bovendien gericht op effectiviteit. Wij hebben daartoe op 21 april 2005 voor de periode 2005 en 2006 een bestuursovereenkomst "Meer effect, meer hulp" met bijbehorend effectiviteitsprogramma afgesloten met BJzO en de door ons gesubsidieerde jeugdhulpverleningsinstellingen. Een van de hierin opgenomen thema's betreft "effectievere hulp" waarbij wij met de zorgaanbieders afspraken hebben gemaakt over meer "evidence en practise based" hulp, dat willen zeggen hulp waarvan wetenschappelijk dan wel in de praktijk is aangetoond dat deze effectief is. 15. Maak concrete afspraken met het zorgkantoor over een bijdrage vanuit de AWBZ aan zorg voor doclgroepen die onder de verantwoordelijkheid van de AWBZ vallen. Reactie GS Zowel in intersectoraal verband als bilateraal wordt overlegd met de zorgkantoren over afstemming en financiering van het aanbod. Het provinciaal gefinancierde zorgaanbod en de wachtlijsten daarvoor worden voor een deel bevolkt door clienten die (ook) een AWBZ-indicatie hadden kunnen of moeten krijgen. De wachtlijsten worden momenteel door BJzO gescreend om duidelijk te krijgen om welke clienten het gaat. Daar waar een AWBZ-indicatie in de rede ligt, zal deze worden afgegeven en zal een beroep worden gedaan op de zorgkantoren om middelen voor het bijpassend aanbod beschikbaar te stellen. Hierbij zal het directe belang van de client in het oog worden gehouden. Met andere woorden clienten worden niet zomaar "over de schutting gegooid".
16. Praat met instellingen over de mogelijkheden om ongewenste en ondoelmatige vormen van bureaucratic tegen te gaan. Het bieden van meer vrijheid en eigen verantwoordelijkheid bij besteding van middelen in tegenstelling tot gedetailleerde verantwoording is hierbij een aandachtspunt. Reactie GS De onder punt 13 genoemde bestuursovereenkomst richt zich ook op het terugdringen van onnodige bureaucratic. Wij zoeken daarbij uiteraard afstemming met de landelijk werkende Jeugdzorgbrigade onder leiding van Frank de Grave. Zie verder ook onze reactie onder 11. 17. De provincie moet zich niet blindstaren op wachtlijsten 24-uurs-zorg, de aanpak van wachtlijsten voor lichtere zorgvormen (pleegzorg, dagbehandeling en ambulante zorg) is net zo belangrijk, aangezien die zorg, indien tijdig beschikbaar, kan voorkomen dat de situatie verergert en een uithuisplaatsing nodig is. Reactie GS Wij hebben niet alleen aandacht voor de wachtlijsten voor 24-uurs-zorg maar proberen in een afgewogen mix ook de wachtlijstenvoor de lichtere vormen van zorg aan te pakken. Een belangrijk aspect van ons beleid hierin is dat wij de nadruk leggen op zoveel mogelijk hulp in de thuissituatie, eventueel met gebruik van de Eigen Kracht Conferenties, zodat de kracht van de jeugdige en directe omgeving beter ingezet kan worden. Wij hebben voor 2006 en later jaarlijks € 214.000,— gereserveerd voor het faciliteren van Eigen Kracht Conferenties. Hiermee komt met nadruk de verantwoordelijkheid te liggen bij de ouders/verzorgers voor de opvoeding van hun kinderen. Pas als uiterste mogelijkheid, maar zo nodig direct, dient sprake te zijn van uit het gezin halen van de jeugdige en het bieden van residentiele zorg. Wij stimuleren daarom het bieden van verantwoorde ambulante en deeltijdhulp. En als er al sprake moet zijn van hulp buiten de gezinssituatie dan bij voorkeur zorg in een daarop gelijkende situatie, dat wil zeggen pleegzorg. 18. Streef niet naar het terugbrengen van wachtlijsten naar mil, maar naar het behalen van een streelpercentage: bijvoorbeeld dat bij 80% van de clienten de zorg binnen de norm van 45 werkdagen verzilverd is. Een discussie met de aanbieders over welke norm bij welke zorgvormen en doelgroepen wenselijk is, is aan te bevelen. Reactie GS Zie reactie onder 3.
Commissie Beleidsevaluatie. Naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen uit het rapport van Research voor Beleid heeft de Commissie Beleidsevaluatie Overijssel de volgende aanvullende aanbevelingen gedaan. Preventie De commissie erkent dat preventie geen primaire taak van de provincie is, immers gemeenten bezitten op dit punt autonomie. Echter als ketenregisseur heeft de provincie een bovenlokale functie in het organiseren en faciliteren van preventiebeleid op lokaal niveau. De commissie beveelt Provinciale Staten aan om beleid gericht op preventie op lokaal niveau samen met de betrokken gemeenten sterker uit te werken en in deze ook te bevorderen dat ook andere partners (GGD's, scholen, sportverenigingen, politic) hun bijdrage hierin kunnen leveren. De commissie meent dat Provinciale Staten via het (inmiddels in uitvoering zijnde) convenanttraject (ter afstemming van het gemeentelijke Jeugdbeleid en de provinciale jeugdzorg) aandacht voor deze problematiek moet vragen en hiermee aanvullende toetsbare afsprakm met de gemeenten moet vastieggen. De commissie verzoekt Provinciale Staten een nadere uitwerking te geven aan preventie in het Beleidskader Jeugdzorg 2005-2008. Reactie GS Met onze doelstelling te komen tot een betere aansluiting Jeugdbeleid-Jeugdzorg richten wij ons op de groep jeugdigen in de leeftijd van 0-18 jaar die kampen met ernstige opgroei- en of opvoedproblemen of bij wie deze problemen dreigen. Ervaring leert dat dit ongeveer 20% van de totale groep jeugdigen betreft. Voor Overijssel gaat het om circa 52.000 jeugdigen. Een uitzondering op de leeftijdsgrens van 18 naar 23 jaar geldt voor een aantal bijzondere doelgroepen, bijvoorbeeld zwerfjongeren, allochtone jongeren, (dreigende) voortijdig schoolverlaters en jeugdigen die in hun veiligheid worden bedreigd. Om de keten jeugdbeleid-jeugdzorg echt sluitend te maken is een goede samenwerking nodig tussen gemeenten en provincie.
Om dit te bereiken hebben wij eind 2004 het Convenant Jeugdbeleid Jeugdzorg 2005 t/m 2008 afgesloten met alle Overijsselse gemeenten en de gemeente Hattem. Begin 2006 ondertekenen wij samen met de gemeenten het bijbehorende Actieprogramma. Voor onze plannen en activiteiten verwijzen wij naar § 3.4 (Betere aansluiting jeugdbeleid-jeugdzorg) van het Uitvoeringsprogramma Sociale Actie 2006. In 2005 hebben Provinciale Staten aan deze preventie een eenmalige financiele impuls gegeven van € 700.000,— die in 2006 en 2007 tot subsidising van projecten zal leiden (voor resp. € 375.000,- en € 325.000,-). In de Nota Sociale Actie is voorts een programma "Versterken maatschappelijke deelname en positie van jeugdigen" opgenomen. In dit programma wordt vanuit de diverse sectoren gewerkt aan het bevorderen van een goede participatie van kinderen en jongeren aan de samenleving en daarmee aan het voorkomen van uitval en ongewenst of crimineel gedrag. Met dit programma is een aanzet gegeven tot een integraal provinciaal Jeugdbeleid, waarin vanuit welzijn, sport, onderwijs, veiligheid, minderhedenbeleid en arbeidsmarktbeleid ingezet wordt op het flankerend preventief beleid aanvullend op het jeugdzorgbeleid. Tenslotte is voor ons het bevorderen van een "civil society", waar mensen zoveel mogelijk ondersteund worden om zelf oplossingen voor hun problemen te vinden (empowerment), een speerpunt. In de jeugdzorg hebben wij om die reden een pilot gestart met Eigen Kracht Conferenties. Hierbij wordt het eigen familie- of burennetwerk van ouders en kinderen ingeschakeld om problemen op te lossen. Deze aanpak blijkt succesvol. Bureaucratic De commissie meent dat de bureaucratic in de jeugdzorg nadere en specifieke aandacht verdient bij het wegwerken van de wachtlijsten. Uit het onderzoek blijkt dat alle aanbieders van zorg het erover eens zijn dat zij graag de bureaucratic (vanuit de provincie) verminderd willen zien. De commissie onderkent deze problematiek. De commissie beveelt Provinciale Staten aan om te onderzoeken welke "antibureaucratische maatregelen" (zowel bij gesubsidieerde instellingen als bij het provinciaal apparaat) genomen kunnen worden en deze ook snel te implementeren. Met name dient dit zich te richten op format, timing en mate van detail van begrotingen, projectvoorstellen, rapportages en verantwoordingen. Hiermee samenhangend kan de snelheid van afwikkeling over en weer vcrhoogd worden. Reactie GS Zie reactie onder 16. Efficiencyverbctering Het college heeft via een brief aan de Staten een beleidsbijstelling inzake de aanpak wachtlijsten toegezonden. Afgezien van het feit dat de commissie een brief erg mager vindt voor de Staten om op te sturen, getuigt deze brief wel van de ambitie om het beleid te richten op de werkelijke omvang van de wachtlijsten. De Commissie Beleidsevaluatie constateert evenwel dat de brief van het college onvoldoende inzicht biedt in de wijze waarop zij de efficiencyverbetering in de toekomst vorm zal geven. De commissie beveelt de Staten dan ook aan om via de behandeling van het Beleidskader Jeugdzorg 2005-2008 aandacht te besteden aan de efficiencyverbetering in de jeugdzorg. Daarbij moeten Provinciale Staten zich realiseren dat de structurele toename van aanmeldingen niet alleen kan worden opgevangen door efficiencywinst noch dat het een haalbaar streven is om de wachtlijsten naar nul terug te brengen vanwege onder meer de fluctuaties in de instroom.Tot slot dienen de Staten aan te geven welke omvang van wachtlijsten en duur van wachttijden zij acceptabel en reeel vinden. Bovendien zullen de Staten moeten aangeven welke financiele middelen zij voor het terugdringen van dc wachtlijsten in de toekomst beschikbaar wensen te stellen. Reactie GS Vanaf 2003 hebben wij een traject lopen voor de verhoging van de efficiency (Efficiencytaakstelling/instellingsplannen). Wij hebben dit ge'intensiveerd en ons bovendien gericht op effectiviteit. Op diverse plaatsen in het Beleidskader jeugdzorg Overijssel 2005-2008 hebben wij dit uitgewerkt en toegelicht.
Wij hebben op 21 april 2005 voor de periode 2005 en 2006 een bestuursovereenkomst "Meer effect, meer hulp" met bijbehorend effectiviteitsprogramma afgesloten met BJzO en de door ons gesubsidieerde jeugdhulpverleningsinstellingen. Een totaaloverzicht, gerubriceerd naar thema, van de gemaakte prestatieafspraken luidt als volgt. > Ontwikkeling resultaat- en prestatie-indicatoren: • indicatoren voor effectiviteit, efficiency en kwaliteit; • kritische succesfactoren en prestatie-indicatoren. > Ontwikkeling transparantie: • meting jeugdproblematiek; • beleidsinformatie t.a.v. de instroom van BJzO; • beleidsinformatie t.a.v. clienttevredenheid, klachtenbehandeling en clientvertrouwenspersoon en doelrealisatie. Daaraan moet worden toegevoegd de mate van autonomie d.w.z. hoelang kan de client na uitstroom zonder hulp of met lichtere hulp; • ordening (o.a. qua duur, intensiteit en opleidingseisen) van het complete productenaanbod met kostprijzen in Overijssel. > Ontwikkeling sturingsinstrumenten: • planning en controlcyclus zodat sturing, beheersing en verantwoording kan plaatsvinden voor een effectievere, efficiente en klantgerichte werkwijze; • afstemming van het aanbod op de vraag naar jeugdzorg; • ontwikkeling van een vraagsturend en financieel prikkelend sturingsinstrument. > Verbetering afstemming en samenwerking: • crisisaanpak; • casemanagement in vrijwillig kader; • verbetering van de afstemming en samenwerking tussen de door de provincie gefinancierde jeugdzorginstellingen; • verbetering van de intersectorale afstemming en samenwerking. > Ontbureaucratisering: • toetsing van instrumenten, afstemmings- en samenwerkingsafspraken op bureaucratisch gehalte; • Ontbureaucratisering door digitale uitwisseling van protocollen; • instellen meldpunt. > Verhoging kwaliteit: • certificering van zorgaanbieders jeugdhulp; • hulpverleningsplannen. > Efficientere werkwijzen: • toepassing van de doorbraakmethode. > Effectievere hulp: • onderbouwing van de effectiviteit van de provinciaal gesubsidieerde hulpvormen; • prijs voor het beste effectiviteitidee. In deze bestuursovereenkomst is als ambitie opgenomen de inrichting van een transparant, effectief, doelmatig, keten- en klantgericht samenhangend stelsel van jeugdzorg met aanvaardbare wachttijden en waarin sturen op resultaat mogelijk is. Middelen Afsluitend merkt de commissie op dat de afgelopen jaren veel incidentele middelen door Provinciale Staten richting de jeugdzorg zijn bestemd. De commissie meent dat het bij de bestrijding van de wachtlijsten in de jeugdzorg van groot belang is om te zorgen voor voldoende structurele middelen. De commissie is van mening dat recht op zorg ook veronderstelt dat er voldoende middelen beschikbaar zijn om deze zorg te garanderen. Dit punt verdient bij de evaluatie van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg nadrukkelijk de aandacht. Reactie GS In IPO-verband hebben de provincies en grootstedelijke regie's in november 2003 met het Rijk afgesproken dat de uitvoering van de Wet op de jeugdzorg in principe met alleen rijksmiddelen plaatsvindt. De provincies hebben hierbij een bepaalde doelmatigheidsinspanning op zich genomen. Wanneer het blijkt niet te kunnen binnen het vierkant van de rijksmiddelen (zie ook het laatste deel van onze reactie onder 1.), dan zullen Rijk enTweede Kamer besluiten over aanpassingen in het stelsel, dan wel extra rijksmiddelen.
Daarom krijgt het financiele aspect voldoende aandacht bij de komende evaluatie van de Wet op de jeugdzorg. Flcxibiliteit Ter bevordering van de flexibiliteit van werken bij de zorgverleners (die daardoor vraaggerichter kunnen werken) is een flexibeler (meer outputgerichte) financieringssystematiek wenselijk. Een flexibele financieringssystematiek maakt flexibel werken mogelijk en draagt daardoor ook bij aan de verkorting van wachttijden en wachtlijsten. Dit geldt voor alle financieringsbronnen van de jeugdzorg. Ook dit punt verdient bij de evaluatie van de nieuwe Wet op de jeugdzorg expliciet aandacht. Reactie GS De volgens de Wet op de jeugdzorg te hanteren nieuwe financieringssystematiek op basis van geleverde productie van zorg (p-maal-q) wordt landelijk voorbereid en naar verwachting niet eerder dan in 2007 ingevoerd. Wij dringen er bij het Rijk op aan dat dit niet wordt vertraagd omdat wij de invoering van groot belang vinden voor een adequate financiering en sturing van de jeugdzorg. In overleg met BJzO en de zorgaanbieders ontwikkelen wij nieuwe financiele elementen die een prikkelende werking moeten hebben op een efficiente hulpverlening, zoals een systeem van bonus/malus. Zoals in het in december 2004 vastgestelde Beleidskader jeugdzorg Overijssel 2005-2008 op biz. 70 is vermeld hebben Provinciale Staten besloten om met ingang van 2007 een deel van de middelen (vooralsnog 10%) aan onze uitvoerende instellingen af te zonderen. Dit afgezonderde deel zetten wij in de vorm van prestatiesubsidies voor nader door ons te bepalen doelen. Het is hierbij niet onze bedoeling om meteen grote budgettaire verschuivingen tussen de zorgaanbieders in gang te zetten. Het advies van BJzO over de afstemming van het zorgaanbod op de vraag naar jeugdzorg vormt in alle gevallen een belangrijk uitgangspunt. Wij overleggen in 2006 met BJzO en de zorgaanbieders over verdere flexibilisering van de prestatiesubsidies in de jeugdzorg per 2007 en bijbehorende prikkelende financieringsinstrumenten. Voor verdere informatie over de stand van zaken in de jeugdzorg in Overijssel verwijzen wij u naar de tekst van de presentie die op 7 december 2005 door gedeputeerde, de heer G.J.H. Ranter in de Adviescommissie Zorg en Cultuur is gegeven. Deze tekst is in het SIS opgenomen onder nummer PS/2005/1350. Gedeputeerde Staten van Overijssel,
vooratter.
secretaris,